35
Functiemenu Stilstaande beelden fotograferen
BELICHTING (SLUITERTIJD EN AFSTAND)
BELICHTING
Onder de belichting wordt de hoeveelheid licht verstaan die de CCD treft, dus de hoeveelheid ingevangen licht,
en zo de helderheid van het beeld bepaalt.
De belichting wordt bepaald door de combinatie van diafragma en sluitertijd. Met AE (Automatic Exposure =
Automatische belichtingsregeling) stelt de camera automatisch de juiste belichting in en houdt daarbij reke-
ning met factoren als helderheid van het onderwerp en de ingestelde ISO-equivalente gevoeligheid.
De hiernaast, links, afgebeelde grafiek laat zien hoe u het ingestelde diafragma en
de sluitertijd kunt wijzigen terwijl toch hetzelfde belichtingsniveau ingesteld blijft.
● Wordt de belichting met één stap verlaagd dan neemt ook de sluitertijd met
één stap af (de stip schuift langs de lijn omhoog en naar links).
● Wordt de belichting met één stap verhoogd, dan neemt ook de sluitertijd met
één stap toe (de stip schuift langs de lijn omlaag en naar rechts).
● Combinaties die tot gevolg hebben dat de sluitertijd of het diafragma buiten het
bereik van de beschikbare instellingen vallen kunt u niet kiezen (witte stippen).
● Bij de fotografische functies “P”, “S” en “A” zijn afwijkende instellingen langs
deze lijn makkelijk te kiezen.
● Instellingen kiezen die evenwijdig aan deze lijn lopen, door de helderheid van
het gefotografeerde beeld aan te passen, wordt aangeduid met compenseren
van de belichting.
Belichtingscompensatie:
Bij deze functie gebruikt u het ingestelde belichtingsniveau
als referentie (0) en maakt het beeld in aansluiting daarop
helderder (+) of donkerder (–). Voert u een Automatische
proefbelichting uit, dan maakt u drie opnamen waarvan er
één onderbelicht is (–), één de referentiebelichting is (0)
en één overbelicht is (+).
Sluitertijd
Wanneer u een bewegend onderwerp fotografeert, kunt u door de sluitertijd aan te passen de “beweging
bevriezen” of een “bewegingsimpressie creëren”.
Diafragma
Door het diafragma aan te passen kunt u de scherptediepte wijzigen.
◆ Als het niet lukt de juiste belichting in te stellen ◆
Kort
Lang
Bevriest de beweging van
het onderwerp.
Fotografeert de sporen die
de beweging van het onder-
werp achterlaat.
Dicht
Open
In deze opname zijn ook de
gebieden voor en achter het
onderwerp scherp afge-
beeld.
De achtergrond is niet
scherp.
Hoofdonderwerp
Geavanceerde
technieken