36
Functiemenu Stilstaande beelden fotograferen
FOTOGRAFEREN – SELECTEREN VAN DE CAMERA-INSTELLINGEN
Bij het instellen van de camera moet u rekening houden met de scène die u wilt fotograferen en het
soort beeld dat u wilt bereiken. Het nu volgende geeft algemene aanwijzingen voor deze procedure.
Selecteer de fotografische functie (zie blz. 38 – 42, 58 – 59).
B
Alle instellingen worden door de camera gemaakt, behalve beeldkwaliteit, ISO-equivalente
gevoeligheid en de functie FinePix COLOR.
SP Selecteer voor de te fotograferen scène de meest geschikte Scene Position
(Motiefprogramma):
m
PORTRET,
,
LANDSCHAP,
.
SPORT of
/
NACHTSCÈNE.
P / S / A Hiermee kunt u het ingestelde diafragma of de sluitertijd zo wijzigen dat de actie bevroren
wordt, dat het beeld een bewegingsimpressie creëert of dat de achtergrond wazig wordt afge-
beeld.
M Met deze functie stelt u zelf alle camerafuncties in.
r
Met deze functie fotografeert u filmbeelden.
Specificeer de nodige instellingen voor de fotografische functies (zie blz. 43 – 52).
e
Macro Deze functie gebruikt u voor het fotograferen van close-ups.
d
Flitser De flitser gebruikt u als u bij weinig licht fotografeert of wanneer u onder-
werpen in tegenlicht fotografeert, enzovoort.
f
Repeterende opnamen
Met deze functie kunt u een reeks opeenvolgende opnamen maken of
een automatische proefbelichting (met belichtingscompensatie) maken.
D
Belichtingscompensatie
Door bij automatische belichtingsregeling van 0 (nul) als referentiewaarde uit
te gaan, kunt u met deze functie de opname helderder (+) of donkerder (–)
maken.
Maak de opname (controleer belichting en scherpstelling ‚ stel de beeldcompositie bij ‚ druk
de ontspanknop helemaal in).
Voor meer gedetailleerde instellingen kunt u gebruik maken van de menu’s (zie blz. 30 – 33, 53 – 57).
In onderstaande tabel zijn een aantal voorbeeldinstellingen bij elkaar gebracht. Door een doelmatig gebruik
van de instellingen kunt u elk gewenst effect bereiken. Probeer vooral zelf verschillende instellingen te maken
om te zien wat voor soort opnamen u kunt maken.
Voor dit resultaat doet u dit
Om de beweging van het onderwerp Zet de functieknop in de stand “S” en kies een lange sluitertijd.
tot uitdrukking te brengen (Gebruik wel een statief om bewegen van de camera tegen te gaan.)
Om de bewegingen van het onderwerp te bevriezen. Zet de functieknop in de stand “S” en kies een korte sluitertijd.
Om het onderwerp duidelijk uit te laten komen Zet de functieknop in de stand “A” en kies een groot diafragma.
door de achtergrond wazig te maken.
Voor een zeer grote scherptediepte. Zet de functieknop in de stand “A” en kies een klein diafragma.
Om te voorkomen dat het beeld als gevolg van de Stel in het fotografische menu de “Witbalans” in.
verlichting rood- of blauwzweem vertoont.
Als u wilt voorkomen dat u ook maar een kans Fotografeer met de camera in de stand AUTO (zie het hoofdstuk
mist om snapshots te maken. “Basistechnieken”).
Als u wilt voorkomen dat het onderwerp overbelicht Pas belichtingscompensatie toe.
of onderbelicht wordt en om de materie en de door- Kies positieve compensatie (+) als de achtergrond te helder
tekening van het onderwerp duidelijk uit te laten komen. is en negatieve compensatie (–) als de achtergrond te donker
is.
1
2
3
★