58
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
WAARSCHUWI
NGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
VERZORGING
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
ALFABETISCHE
INHOUDSOPGAVE
UW AUTO
PARKEERSENSOREN
(indien van
toepassing)
De parkeersensoren bevinden zich in de
achterbumper afb. 51 en informeren de
bestuurder via een zoemer die met
tussenpozen klinkt over de
aanwezigheid van obstakels achter de
auto.
ACTIVERING
De sensoren worden automatisch
geactiveerd wanneer de achteruit wordt
ingeschakeld.
Als de afstand tot het obstakel achter
de auto kleiner wordt, neemt de
frequentie van het geluidssignaal toe.
WAARSCHUWINGEN ZOEMER
Als u de achteruit inschakelt en er zich
achter de auto een obstakel bevindt,
klinkt er een geluidssignaal dat
verandert naarmate de afstand tussen
het obstakel en de bumper verandert.
De zoemer:
❒
gaat sneller klinken naarmate de
afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt;
❒
gaat ononderbroken klinken wanneer
de afstand tussen de auto en het
obstakel minder is dan 30 cm en
stopt onmiddellijk als de afstand
groter wordt;
❒
blijft onafgebroken klinken als de
afstand gelijk blijft; als deze situatie
betrekking heeft op de zijsensoren,
stopt de zoemer na ongeveer 3
seconden om bijvoorbeeld
waarschuwingsmeldingen te
voorkomen wanneer er langs een
muur wordt gereden.
afb. 51
KA00042m
Als er meerdere obstakels worden
gesignaleerd, dan geeft de regeleenheid
alleen de dichtstbijzijnde aan.
STORINGSMELDINGEN
Bij eventuele storingen in de
parkeersensoren gaat, wanneer de
achteruit wordt ingeschakeld, het
waarschuwingslampje è in het
instrumentenpaneel branden en
verschijnt er een melding op het
multifunctionele display, indien van
toepassing (zie hoofdstuk
“Waarschuwingslampjes en meldingen”).