65
Auto-Power-Off-functie
De DMM schakelt na 15 minuten automatisch uit, indien er geen enkele toets of schakelaar bediend
werd. Deze functie spaart de batterij en verlengt de gebruiksduur.
Om de DMM na een automatische uitschakeling terug in te schakelen bedient u de draaischakelaar of
drukt u op een willekeurige functietoets de (MODE, MAX, HOLD).
2. MEETBEDRIJF LEIDINGIDENTIFICATIE
Zorg dat de max. toelaatbare ingangsspanning van 16V/DC in geen geval wordt
overschreden. Raak schakelingen en schakeldelen niet aan als daarop een hogere
spanning dan 25 V ACrms of 35 V DC kan staan! Levensgevaarlijk!
Controleer voor aanvang van de meting de aangesloten meetdraden op beschadi-
gingen, zoals sneden, scheuren of afknellingen. Defecte meetleidingen mogen niet
meer worden gebruikt! Gevaar voor een foute meting.
Meetbedrijf is alleen toegestaan bij gesloten batterij- en zekeringvak.
Schakel de beide apparaten voor de leidingidentificatie na gebruik steeds uit. De
apparaten schakelen zich niet zoals de DMM automatisch uit.
Het leidingidentificatie-apparaat is tweedelig. Voor het bedrijf is de zender (REMOTE-UNIT) nodig, die
de overeenkomstige getalcodering toekent aan de testleidingen. De ontvanger in de DMM decodeert
deze code en geeft het betrokken getal op het LED-display (1). Voor de identificatie is alleen een
bekende referentieleiding nodig. Dit kan ook een aanwezige waterleiding, verwarmingsbuis enz. zijn.
a) Leidingidentificatie (zender + ontvanger) inschakelen
De remote-eenheid (zender) en de ontvanger (in de DMM) wordt via de drukschakelaar (13 en 16) in-
en uitgeschakeld. In ingedrukte positie zijn beide apparaten ingeschakeld. Druk voor het uitschakelen
nogmaals op deze toets.
Het bedrijf wordt aangegeven door de indicatie „OP“. De indicatie „OP“ (1) licht op bij de DMM-ont-
vangereenheid, op de zendereenheid knippert de indicatie „OP“ (17).
Voordat u het leidingidentificatie-apparaat kunt gebruiken, moet eerst de meegele-
verde batterijen worden geplaatst. Het plaatsen en vervangen van de batterijen
vindt u in het hoofdstuk “Onderhoud en reiniging”.
b) Doorgangstest
Doorgangstesten kunnen worden doorgevoerd met de ontvangereenheid aan de DMM. Weerstanden
van ca. <100 Ohm worden akoestisch gesignaleerd.