BEENSTEUN
De beensteun bestaat uit een eendelige voetsteun die
in de hoogte kan worden versteld.
Maak de schroeven (1) los en trek deze volledig uit de
houder. Schuif de voetsteun in de gewenste positie en
zet deze daarna weer handvast met de schroeven (1).
L Voor u de rolstoel gebruikt, dient u te
controleren of de beensteun goed is
bevestigd.
De voetsteun (2) kan naar boven en naar onder
worden geklapt.
L Wanneer u de rolstoel vervoert, mag u deze
nooit vastpakken bij de beensteun. Pak de
rolstoel alleen vast bij het vaste frame (zie ook
het hoofdstuk "Voor uw veiligheid").
L Let erop dat de afstand tussen de voetsteun
en de grond minstens 6 cm bedraagt. Anders
sleept de voetsteun over de grond, waardoor
de rolstoel wordt beschadigd en niet meer
correct functioneert. Bovendien kan de patiënt
letsel oplopen.
L Laat de instelling van de beensteun door bevoegde personen uitvoeren.
KNIEBEVEILIGING
Voor de sta-/oprichtfunctie moet altijd de kniebeveiliging worden gebruikt.
Maak de knevelschroeven (1) aan beide zijden van de
beensteun los en trek de daarmee bevestigde houder zo ver
mogelijk eruit.
Plaats de beenbeugel (2) met de kniekussens met de verticale
stangen aan beide zijden in de daarvoor voorziene houders.
L De ophangingen en kniekussens zijn bewegend en
blokkeren pas bij vastschroeven en tegendruk van de
benen/knieën.
Druk de beenbeugel (2) nu zo tegen de benen van de patiënt
dat de kniekussens onder de knieschijf worden gedrukt.
L Zorg ervoor dat de knieën vrij kunnen bewegen!
De verticale ophangingen (3) hebben afstandsschroeven waarmee de hoogte van de beenbeugel kan
worden ingesteld. Als de beenbeugel de gewenste positie heeft, zet u been-/kniebeugel met de
knevelschroeven (1) weer handvast.