8
6 INSTALLATIE
Alle plaatselijke richtlijnen, inclusief de richtlijnen die betrekking hebben tot nationale en Europese normen,
moeten in acht genomen worden bij het installeren van de kachel.
Alleen een toestel dat aangesloten werd door een erkend installateur, garandeert de naleving van de
richtlijnen inzake bouwkunde en brandpreventie. Dit is zeker nodig voor een correcte en veilige werking
van de kachel.
6.1 Plaatsing
De kachel mag enkel geplaatst worden op een vloer met een voldoende grote draagcapaciteit (zie
technische gegevens). Indien deze niet voldoet, dan moeten maatregelen genomen worden om de
draagcapaciteit te verhogen.
Het toestel moet zo vlak mogelijk geïnstalleerd worden.
Indien de kachel op een brandbare vloer wordt geplaatst, leg er dan een vuurvaste plaat onder. Verder
dienen de volgende veiligheidsafstanden gerespecteerd te worden tot brandbare materialen:
▪ Vooraan 80cm
▪ Achteraan 40cm
▪ Zijwaarts 65cm
6.2 Verbrandingslucht
De nodige zuurstof voor de verbranding wordt aangevoerd via de openingen in de rugzijde en de voorwand
van de kachel.
Voor een optimale verbranding moet er voldoende verse lucht voorzien worden (zie technische gegevens).
Indien er onvoldoende luchttoevoer is, dan kan dit resulteren in een onvolledige verbranding en de
terugslag van rookgassen.
Extra lucht kan aangevoerd worden door vlakbij de kachel een ventilatierooster te plaatsen.
Ventilatieroosters moeten zo geplaatst worden zodat ze niet kunnen geblokkeerd worden.
Afzuigsystemen die in dezelfde kamer of ruimte als het toestel opereren, kunnen een storend effect
hebben op de werking van de kachel.