21
6. Correction d’exposition
L’automatisme d’exposition est calibré pour une réflec-
tance de 25% (réflectance moyenne des sujets pris au
flash).
Un fond sombre qui absorbe beaucoup de lumière et un
fond clair très réfléchissant peuvent se traduire respective-
ment par une sous-exposition ou une surexposition.
6.1 Correction d’exposition en mode automatique
On rattrapera l’erreur d’exposition mentionnée ci-dessus
en ouvrant ou en fermant le diaphragme sur l’objectif. Pour
un fond très clair, le senseur ቯ interrompt l’éclair trop tôt
et le sujet est sous-exposé. Dans le cas contraire (fond
sombre), l’éclair est coupé trop tard, ce qui entraîne une
surexposition du sujet.
fond clair:
ouvrir le diaphragme de 2 à 1 division
(p.ex. de 5,6 à 4)
fond sombre:
fermer le diaphragme de 2 à 1 division
(p.ex. de 8 à 11)
7. L’allumage du témoin
L’allumage du témoin
ቨ
signale en mode automatique
non TTL que le film a été correctement exposé.
Déclencher un éclair de test au moyen du bouton d’essay
ቢ
. Si le témoin de bonne exposition
ቨ
ne s’allume pas, il
faudra sélectionner une plus grande ouverture du dia-
phragme ou rapprocher le flash de la surface réfléchissan-
te ou du sujet et effectuer un nouvel essai.
La valeur d’ouverture ainsi déterminée sera ensuite repor-
tée sur le boîtier.
Orientez le boîtier et le flash comme plus tard
lors de la prise de vue.
En mode multiflash sans cordon Metz Remote,
le témoin de bonne exposition du flash esclave
n’a pas de fonction. Seule l’indication du
témoin sur le flash maître (contrôleur) est vala-
ble.
☞
6. Corrigeren van de flitsbelichting
De belichtingsautomatieken zijn berekend op een reflectie
van 25% van het op een onderwerp vallende hoeveelheid
licht (gemiddelde reflectiegraad van te flitsen onder-
werpen). Een donkere achtergrond die veel licht absor-
beert en een lichte achtergrond die sterk reflecteert (bijv.
bij tegenlichtopnamen), kunnen tot over- resp. onderbe-
lichting voeren van het onderwerp zelf.
6.1 Belichtingscorrectie bij automatisch flitsen
Om bovengenoemd effect te compenseren, kan de
belichting door verder openen of verder sluiten van het
diafragma van de camera worden gecorrigeerd. Bij een
overwegend lichte achtergrond onderbreekt de fotosensor
ቯ van de flitser de uitstraling van het licht te vroeg en het
eigenlijk te fotograferen onderwerp wordt te donker weer-
gegeven. Bij een donkere achtergrond wordt die uitstraling
van licht te laat onderbroken en wordt het onderwerp te
licht weergegeven.
Lichte achtergrond:
cameradiafragma 1/2 tot 1 stop verder
openen (bijv. van 5,6 naar 4);
donkere achtergrond:
cameradiafragma 1/2 tot 1 stop verder
sluiten (bijv. van 8 naar 11).
7. Aanduiding van de flitscontrole
De flitscontrole
ቨ
licht alleen op als bij automatisch flitsen
de opname correct werd (of wordt) belicht.
Een proefflits wordt met de ontspanknop voor handbedie-
ning
ቢ
ontstoken. Blijft de flitscontrole
ቨ
na de proefflits
donker, dan moet u een lager diafragmagetal instellen of
de afstand tot het te fotograferen onderwerp of tot het
reflecterende vlak verkleinen en de proefflits
herhalen.
Een langs deze weg bepaalde diafragmawaarde moet ook
op de camera worden ingesteld.
Richt camera en flitser bij de proefflits en de
eigenlijke opname op dezelfde wijze.
Bij de draadloze Metz-Remote-functie verschi-
jnt er op de slave-flitser geen aanduiding van
belichtingscontrole. Voor de belichtingscontro-
le is alleen de aanduiding op de controllerflit-
ser van betekenis.
☞