HANDMATIG PROGRAMMA
Wanneer u bijv. bewust een speciaal beeldeffect wilt bereiken dat alleen met
een bepaalde belichting is te realiseren, of wanneer u bij meerdere opnamen
en verschillende uitsneden een absoluut identieke belichting wilt garande-
ren, kunt u de sluitertijd en het diafragma handmatig instellen.
Stel de gewenste waarde in op zowel de sluitertijd- en diafragmaknoppen om
dit programma in te stellen (1.10/1.9).
• Dit programma wordt weergegeven door
M
(2.1.1). Bovendien verschijnen
de handmatig ingestelde sluitertijd (2.1.17) en diafragmawaarde (2.1.20)
in het wit.
Druk, om een opname te maken met dit programma,
1. op de ontspanner voor de opname (1.8) tot zijn eerste weerstandspunt
• De lichtbalans-schaal (2.1.18) verschijnt. Het heeft een bereik van ± 2 EV
(belichtingswaarde) in stappen van
1
/
3
EV. Instellingen binnen ± 2 EV van
de juiste belichting voor het gerichte onderwerp worden vertegenwoordigd
doordat een van de merktekens rood kleurt. Instellingen hoger dan ±2EV
worden weergegeven door de – of + markeringen die aan het einde van de
schaal rood worden.
Om de juiste belichting te verkrijgen dient u de sluitertijd- en/of diafragma-
instellingen aan te passen, zodat de middelste markering rood is.
2. Druk de sluiterknop volledig in om een opname te maken.
MEETWAARDEGEHEUGEN
Om reden van beeldvorming kan het gunstig zijn het hoofdobject niet in het
midden van het beeld te plaatsen. Door het echter vanaf het begin al buiten
het midden te plaatsen, zal dit vaak leiden dat het meten gebaseerd is op
een deel van het object dat een stuk dichterbij is of verder weg. Dit geldt
net zo voor de 1 punt- en spot AF-meetprogramma's (zie p. 122/123) met
betrekking tot scherpte, en de belichtingsstanden P, T en A (zie p. 128/129)
met betrekking tot verschillen in helderheid. Het resultaat zou dan zijn dat
het hoofdobject onscherp is en/of ongunstig donker of licht uitvalt.
De oplossing is dat het meetwaardegeheugen van de LEICA X2 de mogelijk
-
heid biedt eerst het hoofdonderwerp te meten en deze instelling zolang vast
te houden tot u uw definitieve beelduitsnede heeft bepaald en wilt ontspan-
nen.
De werkwijze:
1. Richt het respectievelijke AF-frame (2.1.8/2.1.9) en/of de groene belich
-
tingsmeetspot (2.1.10) op dat deel van uw object dat u correct scherpge-
steld en belicht wilt hebben. Zodra de scherpstelling en belichting inge-
steld en vastgezet zijn door de sluiterknop tot het eerste weerstandspunt
in te drukken (z. p. 147), verandert de kleur van het AF-frame in groen en
het scherpstelsignaal (1.19) gaat aan ter bevestiging.
2. Houd de sluiterknop half ingedrukt en bepaal door zwenken van de ca-
mera uw uiteindelijke beelduitsnede.
3 Druk de sluiterknop volledig in om een opname te maken.
Opmerking:
Vóór de opname kan een onbeperkt aantal metingen voor het geheugen
worden verricht.
130