81
80
Fotografische basisprincipes
Fotograferen is een waardevolle en aangename bezigheid. Met de moderne cameratechniek wordt u
gelukkig veel meet- en regelwerk uit handen genomen. Kennis van nu de volgende basisprincipes zal
u helpen uw foto’s nog meer naar uw hand te zetten.
FOTOGRAFISCHE BASISPRINCIPES
Het diafragma, de regelbare opening in het objectief, regelt niet
alleen de hoeveelheid doorgelaten licht, maar ook de scherpte-
diepte; dat is de zone voor en achter het onderwerp waarin alles
scherp wordt weergegeven. Hoe hoger het diafragmagetal, des te
groter is de scherptediepte. Dan is bijvoorbeeld alles vanaf 1,5 m
van de camera tot aan de horizon scherp. Bij een hoog diafragma-
getal is de opening in het objectief klein, dus dat vraagt wel om
relatief lange sluitertijden. Dat is weer niet het geval bij een laag dia-
fragmagetal (een grote opening), dat een beperkte scherptediepte
geeft; dan is bijvoorbeeld alleen het onderwerp scherp maar blijft
de achtergrond onscherp. Een goede instelling voor portretten, met
een scherp onderwerp en een onscherpe achtergrond.
Landschapsfoto’s moeten vaak van voor tot achter scherp zijn en
vragen doorgaans dus om een hoog diafragmagetal voor veel
scherptediepte.
De scherptediepte verandert ook met de brandpuntsafstand. Hoe
korter de brandpuntsafstand (hoe groter de beeldhoek), des te gro-
ter is de scherptediepte.
De sluiter regelt niet alleen de duur van de belichting maar bepaalt
ook in hoeverre beweging scherp (bevroren) worden weergegeven.
Korte sluitertijden worden gebruikt in actiefotografie om beweging
te bevriezen. Lange sluitertijden geven bewegingen in een waas
weer, denk bijvoorbeeld aan het stromen van een waterval. Bij
lange sluitertijden is gebruik van een goed statief belangrijk.
Maak voor kritisch werk eerst een testopname en bekijk het resul-
taat (blz. 34). Is het beeld niet naar wens, dan kunt u het wissen.
LICHTBRONNEN EN KLEUR
Het menselijk oog past zich uitstekend aan verschillende lichtomstandigheden aan. Het papier van
deze gebruiksaanwijzing ziet er wit uit, ongeacht het type verlichting De fotografie is minder flexibel.
Verandert de lichtbron, dan krijgt een scène een andere kleur; TL licht geeft een groenige kleurzweem,
gewone huishoudgloeilampen maken alles oranje. De witbalansinstelling van de camera zorgt voor
een automatische aanpassing, zodat de opnamen er altijd natuurlijk uit zien.
De meest voorkomende lichtbron, zonlicht, verandert van kleur naar gelang de tijd van de dag en de
atmosferische omstandigheden. Het zonlicht is warm van kleur als de zon laag staat, staat de zon
hoog aan de hemel, dan is het zonlicht veel koeler van kleur. De vaste daglicht-witbalansinstelling van
de camera is bestemd voor mooi zonnig weer. Is het bewolkt weer, dan worden de kleuren koeler;
gebruik daarvoor de instelling voor bewolkt weer (Cloudy). Het blauw van een heldere hemel zorgt
ervoor dat schaduwen een koele kleurzweem hebben. De speciale witbalansinstelling Shade rekent
daarmee af.
Kunstlicht is consistenter, maar vertoont ook variaties. Bij gloeilampen is de kleur van het licht mede
afhankelijk van het aantal watt. TL-licht is er in verschillende kleuren. De vaste witbalansinstellingen
kunt u kiezen met het achterste instelwiel (blz. 60).
Bepaalde soorten kunstlicht hebben een discontinu spectrum dat in een foto tot zeer onnatuurlijke
kleuren kan leiden. De witbalans kan geen goede correctie realiseren voor lichtbronnen als natrium-
of kwikdamplampen. Maakt u bij dit licht foto’s van mensen, gebruik dan in elk geval de flitser, zodat
de personen met neutraal licht worden verlicht. Maakt u bij dat soort licht overzichtsopnamen, stel de
kleurtemperatuur dan in op de vaste daglichtinstelling.
+2,0 LW
+1,0 LW
±0,0 LW
-1,0 LW
-2,0 LW
4x zoveel licht
2x zoveel licht
1/2x zoveel licht
1/4x zoveel licht
Gemeten belichting
WAT IS EEN LW?
LW staat voor lichtwaarde. Een verande-
ring van 1 LW (EV, Exposure Value) geeft
een verdubbeling of halvering van de
belichting. Een LW is gelijk aan een hele
sluitertijd- of diafragmastop.