13. Tegenstellingen. Een belangrijke kaart als voorbereiding op de grote school. Een kaart waarbij
soms best een beetje uitleg nodig zal zijn.
14. Oorzaak en gevolg. Eerst gebeurde er dit en daardoor gebeurde er dat. Logische gevolgen dus
en dat is belangrijke leerstof voor peuters.
15. Roodkapje. Iedereen kent het sprookje. Het sprookje is weergegeven met plaatjes. Sommige
plaatjes zijn weggelaten. Kun jij de ontbrekende plaatjes vinden?
Het is leuk als u het sprookje met behulp van de plaatjes en de tekst hieronder vertelt. Van de
schuingedrukte zinnetjes ontbreken de plaatjes aan de linkerzijde. Daar moet het kind rechts de
plaatjes bij zoeken.
1. Dit is Roodkapje. 2. De oma van Roodkapje is een beetje ziek. 3. Moeder vraagt:
“Wil jij dit mandje met lekkers naar oma brengen?” 4. Roodkapje gaat op weg; moeder zwaait
haar na. 5. Ze komt de wolf tegen en vertelt waar ze heen gaat. 6. Roodkapje plukt een bosje
bloemen voor oma. 7. Ondertussen snelt de wolf naar het huisje van oma. 8. De wolf eet oma op.
9. En gaat in haar bed liggen slapen. 10. Roodkapje komt bij oma’s huisje. Ze hoort: “Trek maar
aan het touwtje dan gaat de deur vanzelf open.” 11. Roodkapje nadert het bed met het bosje
bloemen in haar hand. 12. “Maar oma wat heeft u een grote oren.” 13.“Maar oma wat heeft u
een grote neus.” 14. “Maar oma wat heeft u een grote tanden.” 15.“Ja kind dat is om je op te
kunnen eten.” 16. De wolf gaat met een volle buik in het bed liggen snurken. 17. Een jager passeert
het huisje en hoort het gesnurk. 18. Hij gaat naar binnen en ziet de wolf. 19. Hij pakt een schaar
om de buik van de wolf open te knippen. 20. Roodkapje komt eruit … 21. En oma ook nog.
22. Ze stoppen een flink aantal zware stenen in de buik van de wolf. 23. Toen de wolf wakker
werd wilde hij opstaan en viel dood neer. 24. De jager, oma en Roodkapje genieten van het
lekkers dat Roodkapje heeft meegebracht.
16. Hans en Grietje
1. In een groot bos woonden een houthakker met zijn vrouw en twee kinderen.
De kinderen heetten Hans en Grietje. 2. Ze waren heel arm en hadden geen geld meer om eten
te kopen. 3. Op een nacht luisterden de kinderen hun ouders af: de ouders wilden de kinderen
het bos inbrengen om ze daar achter te laten. 4. De volgende morgen zocht Hans kiezelsteentjes
en stopte ze in zijn broekzakken. 5. Ze gingen op weg en Hans liet telkens een wit kiezelsteentje
vallen. 6. De ouders lieten de kinderen achter in het bos. De kinderen waren natuurlijk heel bang.
7. Het was midden in de nacht, maar volle maan. Hans zag de kiezelsteentjes duidelijk liggen.
8. Tegen de ochtend kwamen ze weer thuis. 9. Maar het geld raakte weer op en weer luisterden
de kinderen een gesprek af. 10. Deze keer strooide Hans broodkruimeltjes. 11. Maar de vogels
pikten de broodkruimels op. 12. De ouders lieten de kinderen slapend achter. 13. Nu waren de
kinderen echt verdwaald. Op een gegeven moment ontdekten ze een schattig huisje. 14. Dichterbij
gekomen bleek het huisje van snoep te zijn. Ze begonnen van het huisje te smullen. 15. Een oud
vrouwtje, leunend op een stok, kwam het huisje uit en zei: “Knibbel knabbel knuisje, wie knabbelt
er aan mijn huisje.” 16. Ze gingen mee naar binnen en kregen heerlijk te eten. 17. Daarna gingen
ze slapen. 18. De heks, want dat was het, stopte Hans in een kooi. 19. Hans moest elke dag zijn
vinger door de tralies steken. De heks voelde zo of Hans al dik genoeg was om opgegeten te
worden. Maar Hans stak iedere dag een stokje door de tralies naar buiten. 20. De heks wilde
Grietje in de bakoven lokken. 21. Maar Grietje deed alsof ze het niet begreep. De heks deed het
voor en Grietje duwde haar erin. 22. Grietje bevrijdde Hans. 23. In het huis van de heks vonden ze
parels en edelstenen. 24. Hiermee gingen ze naar huis; hun ouders waren dolgelukkig natuurlijk.
7