– plaats vulstukken (1) van 26 mm onder de
voorkant, en van 32 mm (2) onder de ach-
terkant van het maaidek en zet de hendel in
stand «1»;
– schroef de regelaar (3), de moeren (4 - 6 - 8)
en tegenmoeren (5 - 7 - 9) van de drie gelede
drijfstangen volledig los, tot de plaat op de
vulstukken rust.
– zet beide moeren rechtsbovenaan (6 - 8) en
de moer linksonderaan (4) aan tot u gewaar
begint te worden dat het vlak opgetild wordt;
blokkeer de drie tegenmoeren (5 - 7 - 9) en
gebruik de regelaar (3) om de bedieningska-
bel onder spanning te brengen.
Een hoogteverschil ten opzichte van het terrein
tussen de rechter- en linkerboord van het vlak
wordt gecompenseerd m.b.v. de twee moeren
(4 - 8) en tegenmoeren (5 - 9) van de achterste
drijfstangen.
Zet de bedieningshendel in 2 of 3 verschillende
standen, en controleer of het vlak gelijkmatig
wordt opgetild en dat voor elke stand het hoog-
teverschil tussen de voorste en de achterste
boord ten opzichte van het terrein constant blijft.
Indien het optillen vooraan wat sneller of trager gebeurt ten opzichte van stand, kan de
beweging worden bijgestuurd m.b.v. de moeren (10) van de aansluitstang (11).
Door de moeren van de stang aan te zetten wordt het voorste deel opgetild en de bewe-
ging versneld. Door de moeren los te schroeven wordt het tegenovergestelde effect beko-
men.
Vergeet niet na elke regeling alle moeren en tegenmoeren opnieuw aan te zetten.
Mocht de juiste afstelling niet gevonden worden raadpleeg dan een met de dealer.
NL 42 ONDERHOUD