De laagspanningskabel mag door het werkgebied
worden gelegd als deze is verankerd aan de grond of is
ingegraven. De maaihoogte moet zodanig zijn dat de
messen nooit in contact komen met de
laagspanningskabel.
De laagspanningskabel mag nooit in een rol worden
gelegd of onder de basisplaat van het laadstation omdat
dit interferentie kan veroorzaken met de signalen van
het laadstation.
WAARSCHUWING: Monteer de voeding nooit
op een hoogte waarbij het risico bestaat dat hij
onder water komt te staan (minimaal 30 cm
vanaf de grond). Het is niet toegestaan om de
voeding op de grond te plaatsen.
Het uiterlijk van de voeding kan verschillen afhankelijk
van de markt.
WAARSCHUWING: Onderdelen van de voeding
mogen onder geen beding worden gewijzigd en
er mag niet mee worden geknoeid. De
laagspanningskabel mag niet worden ingekort
of verlengd.
WAARSCHUWING: Haal de stekker uit het
stopcontact wanneer u bijvoorbeeld het
laadstation wilt reinigen of de lusdraad wilt
herstellen.
OPGELET: Plaats de laagspanningskabel en
stel de maaihoogte zodanig in dat de messen
nooit in aanraking kunnen komen met de kabel.
3.3.3 Het laadstation installeren en aansluiten
1. Zet het laadstation op een geschikte plek. Zie
Beste
locatie voor het laadstation op pagina 12
.
2. Sluit de laagspanningskabel aan op het laadstation.
3. Sluit de voedingskabel van de voeding aan op een
stopcontact van 100-240V. Wanneer de voeding op
een stopcontact buiten wordt aangesloten, moet dit
stopcontact zijn goedgekeurd voor gebruik
buitenshuis. Zie
Voeding aansluiten op pagina 13
.
4. Bevestig het laadstation aan de grond met behulp
van de bijgeleverde schroeven. Draai de schroeven
zodanig aan dat ze helemaal verzonken zijn.
Let op: De begeleidingsdraad moet naar het
laadstation worden gelegd en op het laadstation
worden aangesloten voordat u het laadstation
vastzet in de grond. Zie
De begeleidingsdraad
leggen en aansluiten op pagina 20
.
14 - Installatie 367 - 004 - 16.02.2018