Deze functie kunt u oproepen vanuit de functie
3.
Met deze functie kunt u de contouren van een
onderwerp verzachten of accentueren en de
beeldkwaliteit instellen.
• U kunt kiezen uit drie scherpteniveaus.
HARD Accentueert de contouren.
(Hard)
Het best geschikt voor opnamen
van onderwerpen zoals gebouwen
of tekst waarvan u scherpe beelden
wenst.
NORMAL Het best geschikt voor normale
(Normaal) fotografie.
De verkregen randscherpte is ideaal
voor gewone foto's.
SOFT Verzacht contouren.
(Zacht)
Het best geschikt voor opnamen
van personen, waarvan een zachter
beeld gewenst is.
Om op onderwerpen dichtbij scherp te stellen,
drukt u op "d " van de shuttleknop en voor
onderwerpen veraf op "c ". De scherpte
controleert u in de LCD-monitor.
!
!
Omdat macro- en flitserinstellingen niet meer kun-
nen worden gewijzigd nadat de camera op hand-
instelling is gezet, moet u macro- (zie blz. 56) en
flitserinstellingen (zie blz. 52) tevoren instellen.
66
W
MET DE HAND SCHERPSTELLEN
FUNCTIE
FOTOGRAFEREN