58
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
REGENSENSOR
(indien aanwezig)
De regensensor bevindt zich achter de
binnenspiegel en staat in contact met de
voorruit. De sensor zorgt ervoor dat de
frequentie van de slagen van de ruiten-
wissers, tijdens het wissen met interval,
automatisch wordt aangepast aan de
hoeveelheid regen op de ruit.
BELANGRIJK Houd de ruit in de omge-
ving van de sensor schoon.
Inschakelen fig. 60
Plaats de rechter hendel een stand naar
beneden (stand B).
Als de regensensor wordt ingeschakeld,
maken de ruitenwissers 1 slag.
Als u de draaiknop F draait, kunt u de
gevoeligheid van de regensensor ver-
hogen.
Als de gevoeligheid van de regensensor
verhoogd wordt, maken de ruitenwis-
sers 1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend
bij ingeschakelde regensensor, werkt het
normale reinigingsprogramma. Daarna
hervat de regensensor zijn normale
automatische werking.
Uitschakelen fig. 60
Zet de hendel in stand B of draai de
start-/contactsleutel in stand OFF.
Als de motor daarna wordt gestart
(sleutel in stand ON), schakelt de regen-
sensor niet weer in, ook niet als de
hendel in stand B is blijven staan. Voor
het inschakelen van de regensensor
moet de hendel in stand A of C worden
gezet en daarna in stand B of de knop
voor het instellen van de gevoeligheid
worden gedraaid.
Als de regensensor op deze wijze
opnieuw wordt ingeschakeld, maken de
ruitenwissers ten minste 1 slag, ook bij
een droge ruit.
De regensensor is in staat om de vol-
gende omstandigheden te herkennen en
zijn gevoeligheid hieraan aan te passen:
❒
vuil op het controle-oppervlak
(zoutaanslag, vuil enz.);
❒
verschil tussen dag en nacht.
fig. 60
F0L0030m
Door waterstrepen kunnen
de ruitenwissers ongewenst
inschakelen.
ATTENTIE