6. Giet ca. 1,1 liter benzine de tank in als die leeg is
en gebruik een trechter en maatbeker. Vergewis
u er zich van dat de benzine schoon is.
Let wel: gebruik enkel loodvrije normale benzine.
Waarschuwing: gebruik altijd enkel een
veiligheidsbenzineblik. Rook niet bij het ingieten van
benzine. Zet de motor af en laat de motor enkele
minuten afkoelen voordat u de tank vult.
7. Vergewis u er zich van dat de ontstekingskabel
aangesloten is op de bougie.
8. Klik de gashendel in de stand “N” vast.
9. Ga achter de motormaaier staan. Eén hand moet
aan de motorstart/stophendel zijn. De andere
hand moet aan de startergreep zijn.
10. Start de motor d.m.v. de omkeerstarter (fig.
1/pos. 5). Te dien einde de greep ca. 10 tot 15
cm uittrekken (tot u een weerstand voelt), dan
met een flinke ruk naar u toe trekken. Mocht de
motor niet aanslaan, opnieuw de greep flink naar
u toe trekken.
Let op! De trekkabel niet terug laten springen.
Let op! Bij fris weer kan het nodig zijn de
startpoging meermaals te herhalen.
11. Als de motor warm is kan die in de stand
“schildpad” (fig. 12) worden gestart.
Belangrijk: startpogingen in de stand “N”
kunnen, als de motor warm is, ertoe leiden dat
de bougie van de motor nat wordt. Wacht dan
enkele minuten voordat u doorgaat met de
startpogingen.
6.1 Vóór het maaien
Belangrijke aanwijzingen:
1. Trek de gepaste kledij aan. Draag vast schoeisel
en geen sandalen of tennisschoenen.
2. Controleer het mes. Een mes dat kromgebogen
of anders beschadigd is moet door een origineel
mes worden vervangen.
3. Het vullen van de brandstoftank dient in open
lucht te gebeuren. Gebruik een trechter en een
maatbeker. Veeg overgelopen benzine weg.
4. Lees de handleiding en volg die op alsook de
instructies aangaande de motor en de
hulpstukken. Bewaar de handleiding toegankelijk
ook voor andere gebruikers van het toestel.
5. Uitlaatgassen zijn gevaarlijk. Start de motor
enkel in open lucht.
6. Vergewis u er zich van dat alle
veiligheidsinrichtingen voorhanden zijn en naar
behoren werken.
7. Het toestel mag enkel door een persoon worden
bediend die ertoe geschikt is.
8. Het maaien van nat gras kan gevaarlijk zijn. Maai
gras zo veel mogelijk droog.
9. Draag uw kinderen of andere personen op, op
afstand van de maaier te blijven.
10. Maai nooit bij slecht zicht.
11. Raap vóór het maaien her en der verspreid
liggende losse voorwerpen van de grond op.
6.2 Instructies voor het correct maaien
Let op! Open de uitwerpklep nooit als de
grasopvanginrichting leeg wordt gemaakt en de
motor nog draait. Het roterende mes kan letsels
veroorzaken.
Maak de uitwerpklep en de grasopvangzak steeds
zorgvuldig vast. Als u die wilt verwijderen, moet u
voordien verplicht de motor stopzetten.
De door de geleidestangen gegeven
veiligheidsafstand tussen meskooi en gebruiker dient
steeds in acht te worden genomen. Tijdens het
maaien en veranderen van rijrichting op bermen en
hellingen dient u bijzonder voorzichtig te werk te
gaan. Let op een veilige stand, draag schoenen met
slipvaste zolen en een lange broek. Maai steeds
dwars over de helling.
Op hellingen van meer dan 15° mag om
veiligheidsredenen het gras niet met de maaier
worden afgereden.
Wees bijzonder voorzichtig bij het achteruit bewegen
en trekken van de maaier. Struikelgevaar!
6.3 Gras afrijden
Maai enkel met een scherp en intact mes zodat de
grashalmen niet uitrafelen en het gazon niet geel
wordt.
Om een keurig maaipatroon te bereiken leidt u de
maaier in zo recht mogelijke banen. De banen
moeten elkaar steeds overlappen met enkele
centimeters zodat er geen stroken blijven staan.
De onderkant van het koetswerk van de maaier
schoon houden en afgezet gras zeker verwijderen.
Afgezet materiaal bemoeilijkt het starten, doet
afbreuk aan de maaikwaliteit en belemmert het
uitwerpen van het gras. Op hellingen moet de
maaibaan steeds dwars over de helling verlopen. Het
wegglijden van de maaier kan door schuin omhoog
verplaatsen worden voorkomen.
Kies de maaihoogte naargelang de werkelijke lengte
van het gras. Maai in meerdere beurten zodat het
gras per beurt maximaal 4 cm korter wordt gereden.
48
NL