9
I
B E K N O P T E G E B R U I K S A A N W I J Z I N G
C O N T R O L E L A M PJ E S
Parkeerlichten
Zie “Signalering”
Dimlichten
Zie “Signalering”
Grootlicht
Zie “Signalering”
Mistachterlichten
Zie “Signalering”
Mistlampen
Zie “ Signalering ”
Richtingaanwijzer naar
links
Richtingaanwijzer naar
rechts
Zie “Signalering”
Wanneer de alarmverlichting
aanstaat knipperen gelijktijdig
alle richtingaanwijzers
Controlelampje uitge-
schakelde passa-
giersairbag vóór
Zie “Airbag”
Lampje airbags
Zodra het contact wordt aange-
zet gaat het controlelampje ge-
durende enkele seconden bran-
den. In geval van een storing knippert het
lampje enkele minuten en brandt vervolgens
permanent. Waarschuw in zo'n geval, of
wanneer het lampje helemaal niet brandt, zo
snel mogelijk een CITROËN erkend bedrijf.
Controlelampje wer-
king motor (autodia-
gnose)
Wanneer dit lampje onderweg knip-
pert of oplicht, duidt dat op een sto-
ring in het injectie- , ontstekings- of
uitlaatsysteem.
Raadpleeg zo snel mogelijk een
CITROËN erkend bedrijf.
Waarschuwingslampje
aangetrokken handrem
en remvloeistofniveau
Het branden van dit lampje bij
draaiende motor kan erop duiden
dat de handrem niet of niet goed is
vrijgezet, dat het remvloeistofni-
veau onvoldoende is of dat er een
storing in het remsysteem is.
Wanneer het controlelampje tijdens
het rijden oplicht, stop dan onmid-
dellijk en waarschuw het dichtstbij-
zijnde CITROËN erkend bedrijf.
Zie hoofdstuk “Remmen” en hoofd-
stuk “Niveaus”.