129
– Draai met behulp van de slinger de
krik omhoog, zodat de inkeping (A-fig.
6) aan de bovenzijde van de krik om het
profiel onder de carrosserie (B-fig. 6)
valt, nabij het merkteken (C-fig. 6)
voor of achter (afhankelijk van het te ver-
wisselen wiel).
– Draai de slinger en krik de auto op,
totdat het wiel enkele centimeters los van
de grond is.
– Draai de wielbouten helemaal los en
verwijder het wiel.
– Zorg ervoor dat de boutgaten en alle
contactvlakken van het reservewiel
schoon zijn en geen onzuiverheden bevat-
ten, omdat hierdoor na verloop van tijd
de wielbouten kunnen loslopen.
– Monteer het reservewiel, waarbij de
pen (E-fig. 7) in één van de gaten (D-
fig. 7) van het wiel moet vallen.
– Draai de vijf wielbouten handvast.
– Laat de auto zakken en verwijder de
krik.
– Draai de bouten verder vast volgens
de volgorde die is afgebeeld in (fig. 8).
BELANGRIJK Op het reservewiel
mag nooit een wieldeksel worden gemon-
teerd.
– Berg de krik, het gedemonteerde wiel
en de gereedschaptas in de bagageruimte
op.
Bij bepaalde uitvoeringen zijn het ge-
reedschap en de krik rechts in de bagage-
ruimte geplaatst.
– Plaats het gereedschap en het reser-
vewiel dicht bij het te verwisselen wiel.
– Verwijder het wieldeksel (A-fig. 4)
(alleen bij uitvoeringen met stalen vel-
gen) door het aan de rand op te wippen
met de platte kant van de schroeven-
draaier uit de gereedschaptas.
– Draai de wielbouten van het te ver-
wisselen wiel (B-fig. 5) ongeveer een
slag los.
– Plaats de krik onder de auto, dichtbij
het te verwisselen wiel.
P4Z00126
fig. 6
P4Z00128
fig. 8
P4Z00127
fig. 7