28
4G. REMMEN
Voor uw veiligheid is het heel belangrijk dat u leert en weet, welke remhendel verantwoordelijk is voor welke rem. Traditioneel controleert de linker remhendel de
achterwielrem en de rechter remhendel de voorwielrem. Om echter zeker te zijn dat uw remmen ook zo ingesteld zijn, moet u aan een remhendel trekken en kijken,
welke rem deze aantrekt. Doe hetzelfde nu met de andere remhendel.
Zorg er voor dat u de remhendel gemakkelijk kunt bereiken met uw handen en aan de remhendel kunt trekken. Als uw handen te klein zijn om de hendel gemakkelijk
te bedienen, neem dan contact op met uw plaatselijk fietshandelaar, voordat u op de fiets rijdt. De reikwijdte van de hendel kan instelbaar zijn of misschien hebt u een
andere remhendel nodig.
Hoe remmen functioneren
Het remmen van een fiets is gebaseerd op de wrijving tussen de remvlakken. Om zeker te zijn dat er een maximale wrijving aanwezig is, moet u uw velgen en remmen
vrij houden van vuil, vloeistoffen, was of polijstmiddelen.
Remmen zijn er om de snelheid te controleren, niet alleen om de fiets te stoppen. De maximale remkracht voor elk wiel is precies gegeven op het punt, voordat het
wiel blokkeert (niet meer draait) en begint te glijden. Zodra de banden glijden, verliest u het grootste deel van uw remkracht en alle controle over de richting. U moet
oefenen om de fiets te vertragen en rustig te stoppen, zonder het wiel te blokkeren.
Deze techniek wordt progressief remmen genoemd. In plaats van plotseling zover aan de remhendel te trekken als u gelooft dat hij de passende remkracht ontwikkelt,
moet u de hendel in toenemende mate indrukken om de remkracht geleidelijk te verhogen.
Als u het gevoel hebt dat het wiel blokkeert, verminder de druk dan een beetje, zodat het wiel verder draait en dus niet blokkeert. Het is belangrijk om een gevoel te
ontwikkelen voor de rem en de remdruk van de verschillende wielen en op verschillende oppervlakken. Om dat te leren, moet u een beetje experimenteren door uw
fiets te schuiven en met verschillende druk aan de remhendel te trekken, totdat de wielen blokkeren.
Zodra u een of beide remmen gebruikt, vertraagt de fiets, uw lichaam probeert echter in dezelfde snelheid te blijven. Dat zorgt voor een overdracht van het gewicht
op het voorwiel (of, bij krachtig remmen op de wielnaaf voor, waardoor u over het stuur geworpen zou kunnen worden).
Een wiel met meer gewichtbelasting, kan meer remdruk opnemen, voordat het blokkeert; een wiel met minder belasting blokkeert ook met minder remdruk. Als u dus
aan de remmen trekt en uw gewicht naar voren geschoven wordt, moet u uw lichaam naar achteren verplaatsen om het achterwiel te belasten. Tegelijkertijd moet u
achter minder en voor meer remmen. Dat is bij het afstappen nog belangrijker, omdat het gewicht bij het afstappen extra naar voren verplaatst wordt.
Twee sleutels voor een efficiënte snelheidscontrole en veilig stoppen zijn de controle over de wielblokkering en de gewichtsverplaatsing. Deze gewichtsverplaatsing is
nog belangrijker, als uw wiel een verende voorvork heeft. Verende voorvorken aan de vooras geven bij het remmen toe en verhogen zodoende de gewichtsverplaatsing.
U moet het remmen en de gewichtsverplaatsing oefenen op plaatsen, waar geen verkeer of andere gevaren of afleidingen zijn.
Als u op een rul oppervlak of bij nat weer rijdt, is alles anders. De remweg is langer op rulle oppervlakken en bij nat weer. De grip van de banden is verminderd, wat
ertoe leidt dat de wielen minder weerstand en minder remkracht hebben en vroeger blokkeren. Vocht en vuil op de remvoeringen leidt ertoe dat de grip verminderd
wordt. Om de controle op rulle of vochtige oppervlakken te houden, moet u langzamer rijden.