48736
7
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/302
Next page
© 2000 Yamaha Corporation
Geprint in Nederland
TONE GENERATOR/REALTIME CONTROL/EXTENDED SYNTHESIS
TONE GENERATOR/REALTIME CONTROL/EXTENDED SYNTHESIS
NEDERLANDSTALIGE
GEBRUIKERSHANDLEIDING
NEDERLANDSTALIGE
GEBRUIKERSHANDLEIDING
MUSIC SYNTHESIZER/REALTIME CONTROL/EXTENDED SYNTHESIS
MUSIC SYNTHESIZER/REALTIME CONTROL/EXTENDED SYNTHESIS
SPECIALE MEDEDELINGEN
PRODUCT VEILIGHEIDSMARKERINGEN: De producten
van Yamaha zijn voorzien van labels met daarop onderstaande
markeringen, of stempels van deze illustraties. De uitleg van
deze plaatjes staat hieronder. Hou a.u.b. rekening met alle
waarschuwingen op deze pagina, en de waarschuwingen in
het veiligheidsinstructie gedeelte.
De gemiddelde levensduur van een dergelijke batterij is
ongeveer vijf jaar. Wanneer deze aan vervanging toe is,
neem dan contact op met een erkend servicebedrijf om de
vervanging uit te voeren.
WAARSCHUWING: Probeer oude batterijen niet op te
laden, te demonteren of te verbranden. Houd ze weg bij
kinderen. Gooi oude batterijen volgens voorschrift weg.
Opmerking: in sommige gebieden bent u volgens de wet
verplicht stukke onderdelen te retourneren. U kunt dit verzoek
echter indienen bij uw dealer, zodat die ze weg kan gooien
of retourneren.
AFVAL VOORSCHRIFT: Wanneer dit artikel beschadigt
raakt en niet meer te repareren is, gooi het dan weg volgens
de geldende wettelijke voorschriften voor producten die lood,
batterijen, plastic e.d. bevatten. Kan uw leverancier u niet
helpen, neem dan contact op met Yamaha.
OPMERKING: Service onkosten, te wijten aan een gebrek
aan kennis over hoe een functie of een effect werkt (mits het
instrument functioneert zoals het hoort) vallen niet onder de
garantie, en zijn derhalve uw verantwoording.
Bestudeer de handleiding derhalve aandachtig en neem in het
geval van twijfel eerst contact op met uw dealer, alvorens
het instrument zelf van service te voorzien.
NAAMPLAATJE: Onderstaande illustratie geeft de lokatie
van het naamplaatje aan. Het typenummer, het serienummer,
de voedinggegevens e.d. vindt u op dit plaatje. U moet het
typenummer, het serienummer en de aankoopdatum hieronder
noteren en deze handleiding bewaren als bewijs
Het uitroepteken in een gelijkbenige
driehoek is bedoeld om u te wijzen
op de aanwezigheid van belangrijke
bedienings- en onderhoudsinstructies in
de handleiding van het product.
De bliksemfl its met pijlpunt in een
gelijkbenige driehoek is bedoeld om u te
wijzen op de aanwezigheid van niet
geïsoleerde "gevaarlijke" voltages in het
instrument die u een schok kunnen geven.
BELANGRIJKE MEDEDELING: Alle elektronische pro-
ducten van Yamaha zijn getest en goed bevonden door een
onafhankelijk laboratorium om er zeker van te zijn dat, als
het product op de juiste manier wordt gebruikt, er geen
voorspelbare risico's zijn. Pas het instrument NIET aan,
en vraag ook anderen niet het instrument te modificeren,
als Yamaha zelf hier niet uitdrukkelijk om verzocht heeft.
Hierdoor kan de kwaliteit en de standaard van veiligheid te
kort schieten. Als er garantie geëist wordt, en het instrument
is wel aangepast, kan dit geweigerd worden.
SPECIFICATIES KUNNEN VERANDERD WORDEN: De
informatie in deze handleiding is correct op het moment
dat het gedrukt wordt. Yamaha heeft echter het recht om
wijzigingen om de specificaties te wijzigen zonder hiervoor
eerst over te berichten, of de verplichting aan te gaan alle
voorgaande modellen te updaten (van de nieuwigheden te
voorzien).
MILIEUPROBLEMATIEK: Yamaha streeft naar producten
die zowel veilig in het gebruik als milieuvriendelijk zijn. We
zijn ervan overtuigd dat onze producten en productiemethodes
hieraan voldoen. Overeenkomstig de letter en de geest van de
wet willen we u van het volgende op de hoogte brengen:
BATTERIJ: Dit artikel KAN een kleine, niet vervangbare
batterij bevatten, die (indien van toepassing) is vast gesoldeerd.
Uitleg van de grafi sche symbolen
Model
Serie Nr.
Aanschafdatum
OPGEPAST: OM HET RISICO VAN EEN ELEKTRISCHE
SCHOK TE VERMINDEREN: NIET DE ACHTERKANT
VERWIJDEREN. ER KUNNEN DOOR DE GEBRUIKER
GEEN ONDERDELEN VERVANGEN WORDEN, LAAT
ONDERHOUD OVER AAN ERKEND YAMAHA PERSONEEL
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES
IN DEZE OPSOMMING STAAT INFORMATIE OVER GEVAAR VOOR UZELF, SCHOKKEN
EN BRANDGEVAAR.
BEWAAR DEZE HANDLEIDING GOED
8. Dit product is NIET ontworpen om in vochtige/natte omge-
vingen te functioneren, en mag dus niet in de buurt van water
geplaatst worden, of blootgesteld worden aan regen. Voorbeelden
van vochtige/natte omgevingen zijn: in de buurt van een zwembad,
spa, bad of een vochtige kelder.
9. Dit product mag alleen gebruikt worden met de meegeleverde
onderdelen of; een kar, rek of standaard die wordt aangeraden
door de fabrikant. Als u gebruik maakt van een kar, rek of
standaard moet u rekening houden met alle markeringen en
veiligheidsinstructies die het product vergezellen.
10. Het stroomsnoer (de stekker) moet uit het stopcontact
gehaald worden als u het instrument voor lange tijd niet gebruikt.
U kunt de stekker ook het beste uit het stopcontact halen als
er onweer is.
11. Zorg er voor dat er geen objecten op het instrument vallen,
en dat er geen vloeistoffen door de openingen in het instrument
druppelen.
12. Elektrische/elektronische producten moeten van service
voorzien worden door erkend service personeel als:
a. Het stroomsnoer stuk is; of als
b. Objecten op het instrument gevallen zijn, erin
gestoken zijn, of als er vloeistoffen in het instrument
gedruppeld zijn; of
c. Als het product blootgesteld is aan regen; of
d. Het product het niet meer doet, of duidelijk anders
werkt; of
e. Het product gevallen is, of het omhulsel van het
product beschadigd is.
13. Dit product, alleen of in combinatie met een versterker
en koptelefoon of speaker/s kan geluidsniveaus produceren die
gehoorbeschadiging en verlies van gehoor kan veroorzaken. Werk
NOOIT te lang op een te hoog volumeniveau of een onaangenaam
niveau. Treedt er echter een 'gering' op in de oren, of ervaart
u achteruitgang in het gehoor moet u contact opnemen met een
KNO arts.
BELANGRIJK: Des te harder het volume, des te korter de
periode waarin beschadiging optreedt.
14. Sommige Yamaha producten zijn voorzien van een kruk
en/of accessoires die meegeleverd worden of apart aangeschaft
kunnen
WAARSCHUWING- Als u gebruik maakt van elektrische- of
elektronische producten moet u altijd de voorzorgsmaatregelen
opvolgen. Hieronder valt o.a., al is dit niet alles:
1. Lees alle Veiligheidsinstructies, Installatie Instructies, Speciale
Boodschappen Gedeelte onderdelen en Assembleer Instructies
ALVORENS aansluitingen te maken, incl. aansluiten op het
stopcontact.
2. Service dit product niet zelf, afgezien van het normale
onderhoud zoals dit omschreven wordt in deze handleiding. Al het
andere onderhoud moet u overlaten aan gekwalifi ceerd Yamaha
personeel.
3. Stroomvoorziening: Yamaha producten worden ontworpen om
overeen te komen met het gebruikte voltage in het gedeelte van
de wereld waar het instrument verkocht wordt. Als u verhuist,
of twijfel ontstaat over het gebruikte voltage in uw omgeving
moet u contact opnemen met uw dealer. Het vereiste voltage staat
bovendien vermeld op het naamplaatje. Zie de illustratie in het
'Speciale Meldingen' gedeelte in deze handleiding.
4. GEVAAR- Aardingsinstrukties: Dit product moet geaard
worden en is daarvoor uitgerust met een drie pin stekker. Als
dit product in storing komt, zorgt de aard pin voor een weg van
de minste weerstand voor de elektrische stroom, dit vermindert
het risico van een elektrische schok. Als uw stopcontact niet
overeenkomt met deze stekker, neem dan contact op met een
elektricien om het stopcontact te laten vervangen volgens de
plaatselijke elektrische regels. Modi ceer of wijzig de stekker
NIET naar een ander model.
5. WAARSCHUWING: Plaats dit product, of andere voorwer-
pen, niet op het stroomsnoer, en zet dit instrument niet op een
plek waar iemand er over kan struikelen of op kan trappen, en
zorg er voor dat u geen zware voorwerpen over het snoer rolt. Een
verlengsnoer wordt sterk afgeraden. Als u niet om het gebruik van
een verlengsnoer heenkomt, moet de minimale snoergrootte van
een 25' snoer (of kleiner) 18 AWG bedragen. NB des te kleiner
het AWG nummer, des te kleiner de capaciteit van het snoer.
Moet het verlengsnoer langer zijn neem dan contact op met de
plaatselijke elektricien.
6. Ventilatie: Elektronische producten, behalve als ze ontwikkeld
zijn voor speci eke lokaties, moeten geplaatst worden in een
omgeving die de aanwezige ventilatie niet storen. Als er geen
aparte gegevens vermeld worden in de handleiding, moet u er van
uitgaan dat ze de aanwezige ventilatie niet mogen storen.
7. Temperatuur: Elektronische producten moeten op plekken
neergezet worden die hun interne temperatuur niet al te zeer
verhogen. Het plaatsen van dit product in de buurt van verwar-
mingsbuizen, kachels en andere warmte producerende apparatuur
moet worden vermeden.
VOORZORGSMAATREGELEN
LEES ALLES GOED DOOR VOOR U VERDER GAAT
* Bewaar deze voorzorgsmaatregelen op een veilige plaats voor later.
WAARSCHUWING
Volg altijd de algemene voorzorgsmaatregelen op die hieronder worden opgesomd om te voorkomen dat u gewond raakt
of zelfs sterft als gevolg van elektrische schokken, kortsluiting, schade, brand of andere gevaren. De voorzorgsmaatregelen
houden in, maar zijn niet beperkt tot:
Dit instrument bevat geen door de gebruiker te vervangen onderde-
len. Open het instrument niet, haal de interne onderdelen niet uit
elkaar en modi ceer het instrument niet.
Stel het instrument niet bloot aan regen, gebruik het niet in de
buurt van water of natte omstandigheden, plaats geen voorwerpen
op het instrument die vloeistoffen bevatten die in de openingen
kunnen vallen.
Als de stroomsnoer of de stekker beschadigd of stuk gaat, als er
plotseling geluidsverlies is in het instrument, of als er plotseling
een geur of rook uit het instrument komt, moet u het instrument
onmiddellijk uitzetten, de stekker uit het stopcontact halen en het
instrument na laten kijken door gekwali ceerd Yamaha personeel.
Gebruik alleen het voltage dat is aangegeven voor het instrument.
Het vereiste voltage wordt genoemd op het naamplaatje van het
instrument.
Sluit de stekker altijd aan op een geaard stopcontact. (Zie, voor
meer informatie over de stroomvoorziening, pagina 16.)
Haal altijd de stekker uit het stopcontact voor u het instrument
schoonmaakt. Haal nooit een stekker uit het stopcontact als u natte
handen hebt.
Controleer zo nu en dan de stroomstekker, en verwijder stof en
viezigheid die zich heeft verzameld op de stekker.
Plaats het stroomsnoer niet in de buurt van warmtebronnen zoals
verwarming en kachels, verbuig of beschadig het snoer niet, plaats
geen zware voorwerpen op het snoer, leg het snoer uit de weg,
zodat niemand er op trapt, er over heen kan struikelen en zodat er
geen zware voorwerpen overheen kunnen rollen.
Als u de stekker uit het stopcontact haalt moet u altijd aan de
stekker trekken, nooit aan het snoer. Aan het snoer trekken kan het
beschadigen.
Sluit het instrument niet aan op een stopcontact die een T-plug
bevat. Dit kan resulteren in een verminderde geluidskwaliteit en het
stopcontact overhitten.
Haal het instrument uit het stopcontact als u het lange tijd niet
gebruikt, of tijdens onweer.
Voordat u het instrument aansluit op andere elektronische compo-
nenten moet u alle betreffende apparatuur uitzetten. Voordat u alle
betreffende apparatuur aanzet moet u alle volumes op minimum
zetten.
Stel het instrument niet bloot aan overdreven schokken of stof,
extreme koude of warme omstandigheden (zoals in direct zonlicht,
bij de verwarming of in de auto) om verkleuren te voorkomen aan
het paneel of schade aan de interne elektronica.
Gebruik het instrument niet in de buurt van elektrische producten
zoals televisies, radios of luidsprekers, aangezien deze interferentie
kunnen veroorzaken die de prestaties van de andere apparatuur
kunnen beïnvloeden.
Plaats het instrument niet op een onstabiele plek waar deze kan
vallen.
Verwijder alle kabels alvorens het instrument te verplaatsen.
Gebruik bij het schoonmaken van het instrument een droge, schone
doek. Gebruik geen oplosmiddelen, schoonmaakmiddelen of che-
mische schoonmaakdoekjes. Plaats daarbij geen voorwerpen van
vinyl op het instrument aangezien deze het paneel kunnen verkleu-
ren.
Leun niet op, en plaats geen zware voorwerpen op het instrument,
ga voorzichtig om met de knoppen, schakelaars en aansluitingen.
Gebruik het instrument niet te lang op een niet confortabel geluids-
niveau aangezien dit permanent gehoorverlies op kan leveren. Als
u gehoorverlies constateert of geruis in uw oren, neem dan contact
op met een KNO-arts.
DE BACK UP BATTERIJ VERVANGEN
Dit instrument bevat een niet oplaadbare interne back up batterij,
waardoor de gegevens bewaard blijven, zelfs als het instrument
uitstaat. Als deze vervangen moet worden verschijnt de melding
Change internal battery! in de LCD. Als dit gebeurd moet u
onmiddellijk uw data back uppen, waarna de batterij vervangen
moet worden door gekwali ceerd Yamaha personeel.
Probeer de batterij niet zelf te vervangen, daar dit gevaarlijk is.
Laat de batterij altijd vervangen door gekwali ceerd Yamaha perso-
neel.
Leg de batterij niet op een plek die toegankelijk is voor kinderen,
aangezien een kind de batterij in zou kunnen slikken. Als dit echter
toch gebeurt moet u onmiddellijk contact opnemen met een arts.
USER DATA OPSLAAN
Bewaar frequent gegevens op oppy disk, om te voorkomen dat u
belangrijke data kwijtraakt door een bedieningsfout of stuk gaan
van het apparaat.
Yamaha kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor schade die
is te wijten aan onzorgvuldig gebruik of modi caties die zijn aange-
bracht aan het instrument, of data die kwijt is geraakt of vernietigd.
Doe het instrument altijd uit als u het niet gebruikt.
PAS OP!
Volg altijd de algemene voorzorgsmaatregelen op die hieronder worden opgesomd om te voorkomen dat u gewond raakt,
of zelfs sterft als gevolg van elektrische schokken, kortsluiting, schade, brand of andere gevaren. De voorzorgsmaatregelen
houden in, maar zijn niet beperkt tot:
6
De Yamaha EX5 en EX7 Music Synthesizers en de EX5R Toongenerator zijn muzikaler
en productiver dan ooit het geval was met een enkel toetsenbord of toongenerator. Alle
drie modellen zijn uitgerust met een uniek Extended Synthesis systeem waarin een aantal
van de meest geavanceerde toongenerator technologiën zijn opgenomen die momenteel
beschikbaar zijn… plus een compleet samplesysteem. Het is tevens voorzien van een intern
effectsysteem van topkwaliteit zodat er geen extra geluidvoortbrengende apparatuur wordt
vereist. De 16-track song and 8-track patroonsequencers voorzien het van geavanceerd
on-board sequence programmering, terwijl een unieke 4-track arpeggiator functie daar
een uitgebreid speel- en begeleidingsfuncties aan toevoegt. De EX-serie synthesizers en
toongenerator bieden ook één van de meest veelzijdige en intuïtieve realtime besturings-
systemen die er zijn en ze zijn uit te breiden om te voldoen aan de vereisten van een vele
professionele systemen.
Wij raden u aan om ten minste het introductie gedeelte van deze handleiding goed door te
nemen, om u bekend te maken met uw EX5, EX5R, of EX7. Bewaar de handleiding op een
veilige plek om te gebruiken als naslagwerk.
Over deze Handleiding
Deze handleiding is verdeeld in twee hoofdstukken: Het Introductie Gedeelte en het Referentie
Gedeelte:
Introductie Gedeelte
Dit gedeelte geeft u een algemeen overzicht van de EX5, EX5R en EX7, en geeft u tips hoe u deze
geavanceerde instrumenten het meest effectief kunt gebruiken. Het verwijst ook naar corresponderende
bladzijden in het Referentie Gedeelte, als een gids met verwijzingen naar de belangrijkste kenmerken en
functies van de EX5, EX5R en EX7.
Referentie Gedeelte
Het Referentie Gedeelte staat vol details en instructies voor alle EX kenmerken en functies. U kunt de
gewenste informatie vinden via de inhoudsopgave, de index achterin deze handleiding of via het Introductie
Gedeelte hierboven beschreven.
(EX5/5R)
Producten met het SONDIUS-XG logo hebben een vergunning met patent van de Stanford University en Yamaha
zoals te vinden is op de internet web site <http://www.sondius-xg.com>.
Dit produkt is niet compatibel met het XG format of XG song data!
Bijgesloten Accessories
Demonstratie Disk 1-4
Handleiding
Data Lijst
2P-3P Plug Converter
Het kopiëren van de commercieel beschikbare muziek sequence data en/of digitale audio fi les is ten strengste verboden met
uitzondering van prive gebruik.
De illustraties en LCD schermen als getoond in deze handleiding zijn bedoeld voor educatief gebruik en kunnen afwijken
van uw instrument.
De bedrijfs- en produktnamen in deze handleiding zijn handelsmerken of geregistreerde handelsmerken van de respectievelijke
bedrijven.
7
Introductie Gedeelte
De Knoppen & Aansluitingen............................ 8
Opstellen .......................................................... 16
De Bijgeleverde Disks, Demos, & Fabrieks Ingestelde
Data
................................................................... 25
EX Systeem Overzicht ..................................... 28
Extended Synthesis.......................................... 29
AWM Synthese........................................................... 29
Virtual Acoustic Synthesis (EX5/5R) ...................... 30
AN Synthesis (Analoge Fysieke Modelering)
............. 33
FDSP Synthesis
(Formulated Digital Signal Processing).................... 34
Voice en Performance Selectie ......................... 36
Voice Structuur & Wijzigings Tips .................. 40
Systeem Overzicht ..................................................... 40
Polyfonie..................................................................... 45
Wijzigings Besturing.................................................. 45
Voice Opslag Procedure ............................................. 48
De Kracht van de Performance Mode.............. 49
Performance Opslag Procedure................................. 53
Performance Mode DSP Beperkingen ...................... 54
De Controlers................................................... 55
De EX Controlers....................................................... 55
Scene Schakeling & Morphing.................................. 57
Controler Instellingen................................................ 58
Sequencer Functies .......................................... 60
Sequencer Opname Modes & Wijziging................... 62
Play Effects & Groove Quantization ........................ 64
Het EX Effect Systeem..................................... 65
Samplen............................................................ 69
De Key Map Mode............................................ 72
Referentie Gedeelte
Voice Mode ....................................................... 75
Voice Play Mode......................................................... 75
Voice Edit Mode......................................................... 76
Voice Job Mode ........................................................ 148
Wave Edit Mode....................................................... 150
Wave Job Mode ........................................................ 154
Performance Mode ......................................... 156
Performance Play Mode........................................... 156
Performance Edit Mode........................................... 158
Performance Job Mode ............................................ 172
Sample Mode .................................................. 175
Sample Play Mode.................................................... 175
Sample Record Mode ............................................... 176
Sample Edit Mode.................................................... 179
Sample Job Mode ..................................................... 182
Song Mode...................................................... 185
Song Play Mode........................................................ 185
Song Record Mode................................................... 193
Song Edit Mode........................................................ 201
Song Job Mode ......................................................... 206
Pattern Mode.................................................. 219
Pattern Play Mode.................................................... 219
Pattern Record Mode............................................... 223
Pattern Edit Mode.................................................... 226
Pattern Job Mode ..................................................... 227
Arpeggio Mode ............................................... 238
Arpeggio Record Mode............................................ 245
Arpeggio Edit Mode................................................. 247
Job Mode................................................................... 249
Disk Mode ...................................................... 259
Utility Mode................................................... 270
Appendix........................................................ 278
Extra Boards/Geheugen .......................................... 278
Problemen oplossen................................................. 291
LCD Boodschappen.................................................. 294
Speci caties.............................................................. 295
Index......................................................................... 296
Inhoud
SCENE
2
1
OCTAVE
DOWN UP
PIT CH MODUL AT ION 1 MODUL AT ION 2
AD GAIN
VOLUME
EX5/7
1
OCTAVE [DOWN] , [UP] knoppen (alleen op EX5 & EX7)
Transponeert de toonhoogte van het toetsenbord tot vijf octa-
ven in stappen van één octaaf. Iedere keer dat een knop wordt
ingedrukt, wordt de toonhoogte één octaaf getransponeerd in
de corresponderende richting, tot het maximum. Als de huidige
oktaafinstelling hoger is dan de normale octaafinstelling, licht
de UP indicator op, en andersom. Er brandt geen indicator als
de normale octaafinstelling is geselecteerd.
2
[PITCH] Wiel (alleen op de EX5 & EX7 )
Dit zichzelf centrerende pitch wiel biedt vloeiende op- en
neerwaartse pitch bends. Een bereik van andere besturings-
functies kan aan het PITCH wiel worden toegewezen.
Zie pag. 55 voor meer informatie.
3
[MODULATION 1] en [MODULATION 2] Wielen
(alleen op de EX5 & EX7)
Deze kunnen worden toegewezen aan een uitgebreide reeks
besturings parameters voor buitengewoon expressieve
besturing. Het MODULATION 2 wiel kan ook worden
gebruikt voor scene morphing dit is een vloeiend verloop
van de ene gememoriseerde scene naar de andere.
Zie pag. 55 voor meer informatie.
4
Ribbon Controller (alleen op de EX5 & EX7)
Een andere expressieve EX controller is de aanraak-gevoelige
Ribbon Controller, die wordt bestuurd door een vinger licht
naar links of rechts over het oppervlak te bewegen. De Ribbon
Controller kan aan het volle bereik van de EX parameters
worden toegewezen.
Zie pag. 56 voor meer informatie.
9
Floppy Disk Drive
De ingebouwde floppy disk drive biedt gemakkelijke, econo-
mische, hoog-volume opslag van voice data. De disk-in-use (in
gebruik)LED indicator onder de gleuf van de drive brandt als er
een diskhandeling gaande is (probeer NOOIT een disk te
verwijderen of het apparaat uit te zetten als er de disk in
werking is). Met de eject knop, ook onder de gleuf, kan de disk
uit de drive worden verwijderd.
Zie pag. 259 voor meer informatie.
8
Introductie Gedeelte
De Knoppen & Aansluitingen
De volgende korte beschrijvingen van de EX knoppen en aansluitingen helpen u de algemene werking van
het apparaat te begrijpen.
Bedieningspaneel
9
TONE GENERATOR
REALTIME CONTROL
EXTENDED SYNTHESIS
1 2 3 4 5 6
VOICE PERFORM SONG PATTERN SAMPLE
JOB
LMONO R
BRE ATH PHONES
VOLUME
AD
INPUT
A D GAIN
STORE UTILITY
DISK
SC2
SC1
EDIT
COMPARE
KEYMAP BYPASS
ARPEG KNOB
CANCEL
CURSOR
DATA
TOP
REC STOP PLAY
POWER
RE W FWD
ON OFF
DEC NO INC YES
SPACE
ABC
0
123
456
789
ENTER
DEF GHI JKL
MNO
PQR
STU
VWX YZ
F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8 EXIT
SHIFT
ICE
PERFORMANCE
SONG
PATTERN SAMPLE
DIT
JOB STORE UTILITY DISK
FWDREWTOP
KNOB MODE
EGGIO
PARE
MAP EF BYPASS REC STOP PLAY
8
Toetsenbord (alleen op de EX5 & EX7)
De EX5 bezit eentoetsenbord met 76 toetsen en de EX7 bezit een toetsenbord met 61 toetsen.
Beiden zijn aanslaggevoelig en hebben after-touch voor brede, grondige expressieve besturing.
6
A/D Gain Control
Past het ingangsniveau aan van de INPUT R en L/MONO aansluitingen (de INPUT aansluiting
op de EX7) en daarom het niveau van het signaal dat optreedt aan de ingang van de A/D
(Analoog-naar-Digitaal) omzetter. Deze besturing is belangrijk voor het instellen van een
optimaal opnameniveau bij het opnemen van sampels in de SAMPLE mode.
Zie pag. 70 voor meer informatie.
5
SCENE [1] en [2] knoppen ([SC1] en [SC2] op de EX5R)
Met de SCENE [1] en [2] knoppen kunnen verschillende instellingen van de Controller Knobs
worden opgeslagen in het geheugen en opgeroepen, zodat een compleet stel knopinstellingen
onmiddellijk kunnen worden opgeroepen. Knopscenes worden opgeslagen met de SCENE
knoppen in combinatie met de STORE knop (pag. 57).
Als beide SCENE indicators branden (bij het indrukken van één SCENE knop terwijl de ander
wordt vastgehouden), kan met het MODULATION 2 wiel of een voetcontroller gemorphd
worden tussen de twee scenes opgeslagen in de SCENE [1] en [2] knoppen (pag. 57).
7
VOLUME Knop
Past het volume aan van het geluid dat wordt voortgebracht via de OUTPUT L/MONO en R
aansluitingen en de PHONES aansluiting op het achterpaneel.
EX5R
76
9 5
* 1, 2, 3, 4 en 8 zijn niet beschikbaar op de EX5R.
10
MODE
VOICE
PERFORMANCE
SONG
PATTERN SAMPLE
EDIT
JOB STORE UTILITY DISK
FWDREWTOP
KNOB MODE
ARPEGGIO
COMPARE
KEYMAP EF BYPASS REC STOP PLAY
F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8
1 2 3 4 5 6
CANCEL
CURSOR
DATA
DEC NO
EXIT
SHIFT
EX5/7
% MODE knoppen
De MODE knoppen selecteren de
corresponderende EX modes, of de
passende sub-modes. De bovenste rij
MODE toetsen activeren de primaire
modes en tonen met de LED indicators
welke mode(s) huidig actief zijn. De
onderste rij MODE knoppen selecteren de
secundaire of utility modes.
U kunt de Pattern mode niet ingaan als de
[ARPEGGIO] of [KEYMAP] knop aanstaat.
! [ARPEGGIO] knop
([ARPEG] op de EX5R)
Deze knop zet de geavanceerde
automatische arpeggiator aan of uit. Als
de arpeggiator aanstaat, verschijnt de
Voice of Performance Edit mode
Arpeggiator wijzigingsdisplay.
Zie pag. 238 voor meer informatie.
[ARPEGGIO] knop functies (kunnen worden
aan-of uitgezet) in Voice mode, Performance
mode en Song Play mode.
@ [KEY MAP] knop
Activeert de Key Map mode waarmee
samples, hele patronen, of patroontracks
apart kunnen worden toegewezen aan
individuele toetsen op het toetsenbord.
Zie pag. 72 voor meer informatie.
[KEYMAP] toetsfuncties (kunnen worden aan-
of uitgezet) in de Voice mode, Performance
mode and Song mode.
# [EF BYPASS] knop
([BYPASS] op de EX5R)
Zet het type effect, gespecificeerd in de
Utility mode Other Setup display aan of
uit. Als deze actief is (als de indicator
brandt) wordt aan de gespecificeerde
effecten voorbijgegaan.
Zie pag. 276 voor meer informatie.
$ Sequencer knoppen
Met de sequencer knoppen wordt het opnemen en afspelen in de Song, Pattern en Arpeggio mode bestuurd en
kunt u een specifieke maat in een song of patroon opzoeken. Het uiterlijk en de functies zijn hetzelfde als de
transportknoppen op een taperecorder.
) [KNOB MODE] knop
([KNOB] op de EX5R)
De zes Controller Knobs, hieronder be-
schreven, kunnen als geluidsknoppen of
data-invoerknoppen functioneren. In de
Song, Pattern, Sample, Edit, Job, Store,
Utility en Disk modes schakelt de [KNOB
MODE] knop tussen data-invoer en
geluidsbesturing, waardoor u het effect
van knopinstellingen, zonder de Edit
mode te verlaten, kunt proberen. Ze
functioneren in de Voice en Performance
mode alleen als geluidsknoppen.
[
I
]
REC
[
J
]
STOP
[
F
]
START
[ ]
TOP
[
G
]
REW
[
H
]
FWD
Druk op deze toets om de record ready mode te activeren. U moet op de
START toets drukken om het opnemen zelf te starten.
Druk hierop om het opnemen of afspelen te stoppen.
Druk hierop om het opnemen of afspelen te starten.
Met een druk op deze knop gaat u direkt naat de eerste maat (de top ) van
de huidige song of het huidige patroon.
Druk kort in om n maat terug te gaan, lang om snel terug te scrollen.
Druk kort in om n maat vooruit te gaan, lang om snel vooruit te scrollen .
N.B.
N.B.
N.B.
N.B.N.B.
N.B.
11
TONE GENERATOR
REALTIME CONTROL
EXTENDED SYNTHESIS
1 2 3 4 5 6
VOICE PERFORM SONG PATTERN SA MPLE
JOB
LMONO R
BRE ATH PHONES
VOLUME
AD
INPUT
A D GAIN
STORE UTILITY
DISK
SC2
SC1
EDIT
COMPARE
KEYMAP BYPASS
ARPEG KNOB
CANCEL
CURSOR
DATA
TOP
REC STOP PLAY
POWER
RE W FWD
ON OFF
DEC NO INC YES
SPACE
ABC
0
123
456
789
ENTER
DEF GHI JKL
MNO
PQR
STU
VWX YZ
F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8 EXIT
SHIFT
ABC
0
12
45
7
8
DEF GHI
MNO PQR
VWX YZ
& [F1] t/m [F8] Functieknoppen, [SHIFT] knop en [EXIT] knop
De functies van deze knoppen hangen af van de geselecteerde mode. Zij kunnen een functie die wordt
aangegeven op de display direkt boven de knop activeren of pagina's van parameters selecteren.
Als het symbool S in de linker benedenhoek van de display verschijnt, kan met de [SHIFT] knop een secundair
functiemenu worden geselecteerd met de functieknoppen: druk op de juiste functieknop terwijl u de [SHIFT]
knop ingedrukt houdt, om toegang te krijgen tot een secundaire functie.
Met de [EXIT] knop keert u terug naar het volgende hoogste niveau in de display hiërarchie in een wijziging,
utility, of disk functie display. In de meeste gevallen keert u direkt terug naar de hoogste primaire mode display
door direkt op de juiste MODE knop te drukken.
^ LCD Display Scherm & Contrast Knop
Dit grote multi-functionele Liquid Crystal Display scherm toont alle parameters en tekens die u nodig heeft om
met optimaal gemak en efficiëntie de EX5, EX5R of EX7 te kunnen bedienen.
Gebruik de contrast knop om de beste display zichtbaarheid te verkrijgen(de LCD zichtbaarheid variëert enorm
afhankelijk van gezichtshoek en licht).
* Controller Knobs
Deze knoppen zijn een belangrijk onderdeel van de geavanceerde EX gebruikersinterface. Ze kunnen worden
toegewezen om een indrukwekkend breed bereik van geluidsparameters in real time te besturen tijdens
uitvoering/afspelen. Tevens fuctioneren ze als data-invoer knoppen in de wijziging, utility, disk en enkele andere
modes. De [KNOB MODE] toets, hierboven beschreven, bepaalt welke functie de knoppen in welke mode heeft.
Als u normaal gesproken aan een controller knop draait voor data-invoer, Wijzigen de corresponderende
waarden op relatieve wijze dat wil zeggen: de knob verhoogt of verlaagt de waarde van de parameter in relatie
tot de oorspronkelijke waarde op de display. Als u echter aan de controller knop draait terwijl u de [KNOB
MODE] toets vasthoudt, wordt de relatie tussen de positie van de controller en de waarde van de data absoluut,
en correspondeert de middenpositie van de knob met het exacte midden van het parameterbereik.
In de Voice mode kunt u individuele voices selecteren, afspelen, en
wijzigen. De [VOICE] knop indicator knippert om aan te geven dat er een
MIDI Systeem Exclusieve boodschap wordt ontvangen. [ pag. 75]
In de Performance mode kunt u individuele performance programs inclusief
multi-gelayerde or gesplitte voices and effects selecteren, afspelen en
wijzigen. Druk op de [VOICE] knop terwijl u de [PERFORMANCE] knop
ingedrukt houdt om direct van de Performance mode naar Voice Edit mode
te gaan. De [PERFORMANCE] knop indicator knippert om aan te geven dat
er een MIDI Systeem Exclusive boodschap wordt ontvangen. [ pag. 156]
De Song mode biedt toegang tot de geavanceerde sequence opname-,
afspeel- en wijzigingscapaciteiten van de EX5, EX5R en EX7.
[ pag. 185]
Sequence patterns die individueel of ingesloten in complete songs in de
Song mode kunnen worden gebruikt, kunnen worden opgenomen,
afgespeeld en gewijzigd in de Pattern mode. [ pag. 219]
Geavanceerde opname- en wijzigingskenmerken voor samples zijn
beschikbaar in de Sample mode. [ pag. 175]
De [EDIT] knop biedt toegang tot de juiste wijzigingsfuncties voor de huidig
geselecteerde mode: Voice, Performance, Song, Pattern of Sample.
Elk van de primaire modes Voice, Performance, Song, Pattern en Sample
bezitten een bereik van jobs waartoe toegang wordt verkregen met een
druk op de [JOB] knop.
Met deze knop kunt u gewijzigde data in een interne geheugen opslaan of
controller knop instellingen onder een SCENE knop. [ pag. 48, 53 en 57]
De UTILITY mode bevat MIDI, systeem- en andere functies die essentieel zijn
voor de algemene werking. [ pag. 270]
De Disk mode bevat disk opslag en open functies en ook andere functies die u
nodig heeft voor effici nte data opslag en management. [ pag. 259]
!@ #) * $
&
%
^
EX5R
[VOICE]
[PERFORMANCE]
[SONG]
[PATTERN]
[SAMPLE]
[EDIT]
[JOB]
[STORE]
[UTILITY]
[DISK]
N.B.
N.B.N.B.
N.B.
12
6
CANCEL
CURSOR
DATA
DEC NO
INC
YES
BANK
PROGRAM
PA RT
TRACK
ELEMENT SELECT ELEMENT ON OFF
COMMON OSC PITCH FILTER A MPLITUDE LFO CONTROL EFFECT
ABCDEFGH
12345678
12341234
9 10111213141516
XIT
SPACE
ABC
0
123
456
7
89
ENTER
DEF GHI JKL
MNO PQR
STU
VWX YZ
EX5/7
¡ [DEC/NO], [INC/YES] knoppen
Om voices te selecteren en parameter
waarden te wijzigen in de EX
wijziging modes. Elke knop kan even
worden ingedrukt voor stap-voor-
stap wijziging of vastgehouden voor
doorscrollen. Met deze knoppen
wordt ook met Yes of No
geantwoord op vragende
bevestigingen bij het uitvoeren van
zekere handelingen of bij het
opslaan/openen van data.
º [CANCEL] knop
Met de [CANCEL] knop wordt - vóór het
selecteren van een andere parameter -
een ingevoerde waarde geannuleerd en
teruggekeerd naar de vorige waarde.
( Data Dial en de
[CURSOR/DATA] knop
Data Dial biedt een snelle, efficiënte manier
om een groot aantal voicenummers te
bereiken als u bijvoorbeeld naar een voice
zoekt, maar het nummer niet weet. Het is ook
handig voor het maken van grote waarde-
wijzigingen in een wijzigings of utility mode.
Bij het wijzigen verhoogt of verlaagt Data Dial
de geselecteerde parameterwaarde. Als de
[CURSOR/DATA] knop echter wordt
ingedrukt en de indicator ervan brandt,
beweegt Data Dial de cursor over de display in
plaats van waarden te wijzigen. Dit is handig
bij een complexe display met veel individuele
parameters.
Cursor knoppen
Deze vier knoppen bewegen de cursor over het displayscherm, de verschillende
onderdelen oplichtend die voor selectie beschikbaar zijn of parameters die voor wijziging
beschikbaar zijn (de cursor is een donker blok met geïnverteerde karakters).
13
TONE GENERATOR
REALTIME CONTROL
EXTENDED SYNTHESIS
1 2 3 4 5 6
VOICE PERFORM SONG PATTERN SAMPLE
JOB
LMONO R
BRE ATH PHONES
VOLUME
AD
INPUT
A D GAIN
STORE UTILIT Y
DISK
SC2
SC1
EDIT
COMPARE
KEYMAP BYPASS
ARPEG KNOB
CANCEL
CURSOR
DATA
TOP
REC STOP PLAY
POWER
RE W FWD
ON OFF
DEC NO INC YES
SPACE
ABC
0
123
456
789
ENTER
DEF GHI JKL
MNO
PQR
STU
VWX YZ
F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8 EXIT
SHIFT
MUSIC SYNTHESIZER
REALTIME CONTROL
EXTENDED SYNTHESI S
£ Numerieke Toetsenbord en de [ENTER] knop
Met deze knoppen kunnen waar mogelijk direkt numerieke waarden ingevoeren worden. Voer de
vereiste waarde in met de numerieke toetsen het ingevoerde getal knippert op de display en
druk dan op de [ENTER] knop om de gespecificeerde waarde daadwerkelijk in te voeren. Met de
[ENTER] knop kunt u ook noten en andere events invoeren bij het wijzigen van sequence data,
en een gespecificeerde job of disk functie uitvoeren. Met de numerieke toetsen worden ook
nootlengtes en dynamiek (velocity) gespecificeerd bij het stap-voor-stap opnemen in de SONG of
PATTERN mode.
¢ Bank [A] t/m [H] knoppen (alleen op de EX5 & EX7)
Elk van de EX5 en EX7 voicegeheugens P1 (Preset 1), P2 (Preset 2), I1 (Internal 1) en I2
(Internal 2) bezit 128 voice geheugenlokaties, gearrangeerd in 8 banken van elk 16
voices. De 128 performancegeheugens zijn ook in 8 banken verdeeld van elk 16
performance setups. Deze knoppen selecteren de bank waarvan een individuele voice of
performance setup wordt geselecteerd. Bij het wijzigen van voice parameters selecteren en
verstommen ze elementen.
Program Nummer [1] t/m [16] knoppen (alleen op deEX5 en EX7)
De programnummer knoppen in combinatie met de bankknoppen selecteren één van de 128
voice geheugenlokaties binnen het huidig geselecteerde voicegeheugen P1 (Preset 1), P2
(Preset 2), I1 (Internal 1) en I2 (Internal 2) in de VOICE mode, of één van de 128
performance geheugenlokaties in de Performance mode. In de Voice Edit mode kan met de
[1] t/m [8] knoppen direct de verscheidene wijzigingsdisplays worden geselecteerd.
™¡£
(º
EX5R
* ¢ en zijn niet beschikbaar op de EX5R.
14
CAUTION
ATTENTION
WARNING
:RISQUE DE CHOC ELECTRIQUE NE PAS OUVRIR.
TO REDUCE THE RISK OF FIRE OR ELECTRIC
SHOCK, DO NOT EXPOSE THIS PRODUCT TO RAIN OR MOISTURE.
POWER
ON
OFF
AC INLET
INDIVIDUAL OUTPUT
A/D
INPUT
6543
OUTPUT
R L MONO
FOOT
SWITCH
FOOT
CONTROLLER
FOOT
VOLUME
SUSTAIN
DIGITAL OUTPUT WORD CLOCK IN
AES EBU
SCSI
MIDI A
OUTTHRU IN
BREATH PHONES
CAUTION
ATTENTION
WARNING
:RISQUE DE CHOC ELECTRIQUE NE PAS OUVRIR.
TO REDUCE THE RISK OF FIRE OR ELECTRIC
SHOCK,DO NOT EXPOSE THIS PRODUCT TO RAIN OR MOISTURE.
POWER
ON
OFF
AC INLET
EX5
EX7
ª
A/D INPUT L/MONO en R aan-
sluitingen (A/D INPUT op de EX7)
Lijn- en microfoon sampelbronnen
kunnen op deze jacks worden
aangesloten. De lijn of microfoon
ingangsgevoeligheid wordt geselecteerd
met de line/mic parameter in de
Sample mode REC display (pag. 176),
en een verfijnde aanpassing van de
ingangsgevoeligheid wordt uitgevoerd
met de A/D GAIN knop op het
knoppenpaneel.
Zie pag. 70 voor meer informatie.
INDIVIDUAL OUTPUT 1 en 2 aan-
sluitingen (alleen op de EX5 en EX5R)
In aanvulling op de stereo OUTPUT L/MO-
NO en R aansluitingen, bezitten de EX5 en de
EX5R twee individuele uitgangen: de
INDIVIDUAL OUTPUT 1 en 2 aansluitingen.
Individuele parts van een performance setup
kunnen worden toegewezen aan verschillende
individuele uitgangen in de PERFORMANCE
EDIT mode PART display (zie pag. 164). Vier
individuele uitgangen kunnen aan de EX5,
EX5R en EX7 worden toegevoegd door
installering van het EXIDO1 Individual
Output Board (pag. 19).
§
[POWER] Schakelaar
Om de EX aan en uit te
zetten. De [POWER]knop
van de EX5 en EX7
bevindt zich op het
achterpaneel naast het
aansluitpunt van het
netsnoer. Die van de
EX5R bevindt zich op het
bedieningspaneel.
MIDI IN, OUT en THRU Aansluitingen
De MIDI IN aansluitingen ontvangen data van een externe sequencer of
een ander MIDI medium welke data voor/naar de EX bestuurt of
verzendt. De MIDI THRU aansluiting verstuurt de via de MIDI IN
aansluiting ontvangen data opnieuw, waardoor praktische 'chaining' van
MIDI media mogelijk is. De MIDI OUT aansluiting verstuurt data
corresponderend met alle EX performance en playback handelingen.
De EX5 is uitgerust met twee sets MIDI aansluitingen: MIDI A en MIDI
B. De MIDI A groep bevat MIDI IN, OUT en THRU aansluitingen,
terwijl de MIDI B groep alleen MIDI IN en OUT aansluitingen bevat.
Zie pag. 22 voor meer informatie.
MIDI B IN van de EX5 ontvangt alleen systeem realtime boodschappen en MTC signalen.
Contact voor de Stroomkabel
Stop de stroomkabel in dit contact
voordat u de stroomkabel in een
stopcontact steekt.
Gebruik alleen de stroomkabel die
bij de EX5, EX5R of EX7 wordt
geleverd. Neem als de bijgeleverde
kabel kwijt is of beschadigd en
vervangen moet worden, contact op
met uw Yamaha handelaar. Het
gebruik van een verkeerde kabel
kan brand veroorzaken of een
stroomschok geven!
§¶
fifl
¤ª
* is niet beschikbaar op de EX7.
N.B..
ACHTER-
ZIJDE
15
AC INLET
CAUTION
ATTENTION
WARNING
RISQUE DE CHOC ELECTRIQUE NE PAS OUVRIR.
TO REDUCE THE RISK OF FIRE OR ELECTRIC SHOCK,
DO NOT EXPOSE THIS PRODUCT TO RAIN OR MOISTURE.
MIDI
OUTTHRU IN
INDIVIDUAL OUTPUT
65 43
DIGITAL OUTPUT
WORD CLOCK IN
AES EBU
INDIVIDUAL OUTPUT
21
OUTPUT
R
L MONO
VOICE PERFORM SONG PATTERN SA MPLE
JOB
LMONO R
BREATH PHONES
VOLUME
AD
INPUT
A D GAIN
STORE UTILIT Y
DISK
SC2
SC1
EDIT
COMPARE
KEYMAP BYPASS
ARPEG KNOB
CURSOR
DATA
TOP
REC STOP PLAY
POWER
REW FWD
ON OFF
DEC NO INC YES
SPACE
ABC
0
123
456
789
ENTER
DEF GHI JKL
MNO
PQR
STU
VWX YZ
INDIVIDUAL OUTPUT
INDIVIDUAL OUTPUT
A/D
INPUT
6543 21
R L MONO
OUTPUT
R L MONO
FOOT
SWITCH
FOOT
CONTROLLER
FOOT
VOLUME
SUSTAIN
DIGITAL OUTPUT WORD CLOCK IN
AES EBU
SCSI
MIDI B MIDI A
OUT IN OUTTHRU IN
BREATH PHONES
EX5R
Voorzijde
Achterzijde
FOOT SWITCH (voet-
schakelaar) aansluiting
(alleen op de EX5 & EX7)
Een extra Yamaha FC4 of
FC5 voetschakelaar kan op
deze aansluitbus worden
aangesloten om een aantal
on/off type functies te
besturen: sustain, sotenuto,
portamento, en andere.
Zie pag. 17 voor meer
informatie.
¤
SUSTAIN
aansluiting
(alleen op de EX5 &
EX7)
Een extra Yamaha
FC4 of FC5 voet-
schakelaar kan
hier op worden
aangesloten voor
sustain besturing.
FOOT CON-
TROLLER aan-
sluiting (alleen op de
EX5 & EX7 )
Deze aansluiting is
voor een Yamaha
FC7 Foot Controller
die kan worden
gebruikt om elke EX
controller parameter
met de voet te
besturen.
Zie pag. 17 voor
meer informatie.
FOOT VOLUME
aansluiting
(alleen op EX5 & EX7)
Een Yamaha FC7
Foot Controller kan
hier worden
aangesloten voor
praktische
voetvolume of
expressie besturing.
OUTPUT L/MONO en R aansluiting
Dit zijn de belangrijkste stereo uitgangen
van de EX5, EX5R en EX7. Let op dat u de
beide uitgangen op de juiste kanalen van
een stereo geluidssysteem aansluit om ten
volle van de kwaliteit van het EX geluid en
zijn effecten te kunnen genieten. Gebruik
de L/MONO aansluiting alleen als u een
mono geluidssysteem aansluit.
PHONES aansluiting
Voor een standaard stereo
hoofdtelefoon (1/4-inch
stereo hoofdtelefoon plug)
voor het beluisteren van
het EX geluid zonder de
behoefte aan versterkende
externe apparatuur. De
EX5R PHONES
aansluiting bevindt zich
op het bedieningspaneel.
Breath
Controller
aansluiting
Sluit een extra
Yamaha BC3 Breath
Controller aan op
deze aansluiting voor
expressieve
adembesturing.
Zie pag. 56 voor
meer informatie.
•‡
ª
§
* , ¤, en zijn niet beschikbaar op de EX5R.
Opstellen
De EX5 of EX7 kan zelfstandig gebruikt worden — met een hoofdtelefoon of een eenvoudige
versterker — of kan de kern vormen van een complex en krachtig muziek productiesysteem.
Natuurlijk heeft de EX5R Toongenerator een extern MIDI toetsenbord of andere controller
nodig.
Spanningsvoorziening
Bevestig de vrouwtjeskant van het netsnoer, bijgeleverd bij de EX5, EX5R en EX7, goed in de netsnoeraansluiting op het
achterpaneel. Het beste is om het netsnoer pas in een stopcontact te steken nadat u alles hebt aangesloten en de EX5,
EX5R of EX7 op de plek gezet heeft waar u hem gaat gebruiken. Kijk altijd of de POWER schakelaar op OFF staat (uit)
voor u het netsnoer op een stopcontact aansluit.
WAARSCHUWING!
Kijk of uw EX5, EX5R of EX7 is ingesteld op het voltage gangbaar in het gebied waar hij gebruikt gaat worden (als
aangegeven op het achterpaneel). Het aanbieden van een verkeerd voltage aan het instrument veroorzaakt schade aan
interne elektronica en kan zelfs een stroomschok geven!
Gebruik alleen het netsnoer dat bij de EX5, EX5R of EX7 is geleverd. Als het bijgeleverde netsnoer kwijt is of stuk is,
moet u contact opnemen met uw Yamaha handelaar voor vervanging. Het gebruik van een ongeschikt netsnoer kan brand
veroorzaken en/of u een stroomschok geven!
Het type stroomkabel dat is bijgeleverd met de EX5, EX5R of EX7 kan verschillen van land tot land waar het instrument
is aangeschaft (er kan een derde punt aangebracht zijn om te aarden). Onjuiste aansluiting van de aardingskabel kan
een elektrische schok geven. Verander de stekker van de EX5/EX5R/EX7 NIET. Als de stekker niet in uw stopcontact
past, laat dan door een elektriciën een goed stopcontact installeren. Gebruik geen plug adapter die de aarding teniet
kan doen.
Netsnoer
EX5/7, EX5R
Achterpaneel
16
Externe Controllers
Er kunnen in aanvulling op de vele aanwezige realtime controllers op het EX5 en EX7 paneel (het PITCH wiel,
MODULATION 1 wiel, MODULATION 2 wiel en de Ribbon Controller), plus de zes Controller Knoppen waarmee de
EX5, EX5R en EX7 zijn uitgerust, een aantal extra controllers ingeplugd worden op de daarvoor bestemde aansluitingen
op het achterpaneel.
Voetschakelaars (EX5 en EX7)
U zal op zijn minst een voetschakelaar in de SUSTAIN aansluiting willen steken voor piano-type sustain besturing.
Misschien wilt u ook een tweede voetschakelaar in de FOOTSWITCH aansluiting steken om de andere aan/uit type
functies te besturen zoals sostenuto, portamento of arpeggio hold voor de geavanceerde automatische arpeggiator.
Voetschakelaarfuncties worden toegewezen met de UTILITY mode, zoals beschreven op pag. 275.
Voet Controllers (EX5 and EX7)
De EX5 en EX7 zijn uitgerust met aansluitingen voor twee extra Yamaha FC7 Foot Controllers: FOOT VOLUME en
FOOT CONTROLLER. Met een FC7 in de FOOT VOLUME aansluiting gestoken, kan het (zoals de naam al zegt)
volume of expressie besturen. De gewenste FOOT VOLUME functie kan in de UTILITY mode Controller display
worden geselecteerd, zoals beschreven op pag. 275. Met een FC7 in de FOOT CONTROLLER aansluiting gestoken,
kan deze toegewezen worden aan constante realtime besturing van een grote reeks parameters (pag. 104 en 163).
Zie de instructies bijgesloten bij de bijgeleverde FC7 Voet Controller voor meer informatie over de Voet Controller opstelling
en werking.
Breath Controller
Een Breath Controller kan een essentieel expressief hulpmiddel zijn voor realistische expressie bij blaasinstrument-
type voices en ongekend expressieve besturing bij andere voices. Steek een los verkrijgbare BC3 Breath Controller
in de BREATH aansluiting. De Breath Controller is ideaal voor het besturen van parameters die normaal gesproken
door de adem van de blazer worden bewerkstelligd: dynamiek, timbre, toonhoogte en andere.
Zie de instructies bijgesloten bij de extra verkrijgbare BC3 Breath Controller voor meer informatie over opstelling en werking
van de Breath Controller.
N.B.
N.B.
17
18
Audio Aansluitingen
Hoofdtelefoon
Een hoofdtelefoon is ideaal voor het privé beluisteren en oefenen. U hoeft geen compleet geluidsysteem op te zetten
en ook de buren niet te storen, hoe luid of laat u ook speelt. Aanbevolen Yamaha hoofdtelefoons voor de EX
zijn de HPE-170, HPE-160 of HPE-150 Stereo Hoofdtelefoons. Iedere standaard hoofdtelefoon met een 1/4" stereo
hoofdtelefoonplug kan gebruikt worden.
Instrument Versterker of Stereo Geluidsysteem
De EX voices en effecten zijn ontworpen om in stereo op zijn best te klinken, dus gebruik altijd een stereo
geluidsysteem om ten volle te kunnen genieten van de voices en expressieve kenmerken van de EX. Met de OUTPUT
L/MONO en R aansluitingen kan de EX direkt op muziek-instrumentversterkers, ontworpen voor toetsenbordge-
bruik, worden aangesloten, of op de lijningangen van een mengpaneel. Het is ook mogelijk om de uitgangen direct
op de ingangen van een multitrack of stereo taperecorder aan te sluiten. Als u de EX op een mono geluidsysteem
aansluit, gebruik dan alleen de OUTPUT L/MONO aansluiting.
Let op dat zowel de EX als het geluidssysteem uitstaan bij het aansluiten
.
N.B.
MUSIC SYNTHESIZER
REALTIME CONTROL
EXTENDED SYNTHESIS
EX5/7
Hoofdtelefoon
EX5R
PHONES
OUTPUT L /
MONO jack
R
Versterkende Luidspreker L Versterkende Luidspreker R
Hoofdtelefoon
PHONES
OUTPUT L /
MONO jack
R
Versterkende Luidspreker L
Versterkende Luidspreker R
MUSIC SYNTHESIZER
REALTIME CONTROL
EXTENDED SYNTHESIS
1 2 3 4 5 6
19
Mengpaneel
Afgezien van de stereo OUTPUT L/MONO en R aansluitingen is de EX5 en EX5R ook uitgerust met twee
individuele uitgangen: de INDIVIDUAL OUTPUT 1 en 2 aansluitingen. Vier extra individuele uitgangen (3 t/m 6)
kunnen toegevoegd worden met het installeren van het verkrijgbare EXIDO1 Individual Output Board. De stereo
en individuele uitgangen kunnen via aparte kanalen van een mixpaneel gevoed worden voor individueel gebruik.
Individuele parts van een performance opstelling kunnen toegewezen worden aan verschillende individuele
uitgangen met de PERFORMANCE EDIT mode PART display (zie pag. 164).
Zie pag. 278 voor details over de installatie van het EXIDO1 Individual Output Board.
Het EXIDO1 Individual Output Board en EXDGO1 Digital Output Board gebruiken dezelfde option slot, zodat er maar één
tegelijk geïnstalleerd kan worden.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 L R
MUSIC SYNTHESIZER
REALTIME CONTROL
EXTENDED SYNTHESIS
1 2 3 4 5 6
Hoofdtelefoon
EX5
of
EX5R
EX7
Mixer
Luidsprekers
Versterker
L
OUTPUT L
R
OUTPUT
L/MONO
PHONES PHONES
INDIVIDUAL
OUTPUT 1
INDIVIDUAL
OUTPUT 2
R
R
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 L R
MUSIC SYNTHESIZER
REALTIME CONTROL
EXTENDED SYNTHESIS
Hoofdtelefoon
Mixer
Luidsprekers
Versterker
L
OUTPUT L
R
OUTPUT
L/MONO
R
R
MUSIC SYNTHESIZER
REALTIME CONTROL
EXTENDED SYNTHESIS
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 L R
EX5
ofEX5R
Mixer
Luidsprekers
Versterker
L
OUTPUT L
OUTPUT
L/MONO
R
R
R
INDIVIDUAL
OUTPUT
123456
1 2 3 4 5 6 7 8
MUSIC SYNTHESIZER
REALTIME CONTROL
EXTENDED SYNTHESIS
1 2 3 4 5 6
MUSIC SYNTHESIZER
REALTIME CONTROL
EXTENDED SYNTHESIS
EXIDO1
MUSIC SYNTHESIZER
REALTIME CONTROL
EXTENDED SYNTHESIS
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 L R
HoofdtelefoonHoofdtelefoon
Mixer
Luidsprekers
Versterker
L
OUTPUT L
OUTPUT
L/MONO
R
R
R
INDIVIDUAL
OUTPUT
EXIDO1
PHONESPHONES
1234
1 2 3 4 5 6
EX7
N.B.
N.B.
20
Digitale Audio (Optie)
Het extra EXDGO1 Digital Output Board biedt een AES/EBU-format digitale uitgang die direct aangesloten kan
worden op een externe digitale recorder, mengpaneel of andere digitale processing apparatuur. Hierdoor kan het EX
geluid opgenomen of voortgebracht worden met een maximale kwaliteit. Het EXDGO1 Digital Output Board bevat
ook een WORD CLOCK IN aansluiting voor preciese digitale audiosynchronisatie met externe digitale media.
Zie pag. 278 voor details over de installatie van het EXDGO1 Digital Output Board.
Het EXDGO1 Digital Output Board en EXIDO1 Individual Output Board gebruiken hetzelfde option slot, zodat er maar
één tegelijk kan worden geïnstalleerd.
Gebruik een XLR-kabel met een impedantie van 110 als u de EXDGO1 (Digital Output AES/EBU [XLR] aansluiting) op
een extern audio medium aansluit.
Voor het ontvangen van Word Clock van een extern audio medium, moet u de EXDGO1 (Word Clock In [BNC] aansluiting)
op het externe audio medium aansluiten. Gebruik in dit geval de BNC aansluiting/coaxkabel met een impedantie van 75 .
DAT
EX5/7
INDIVIDUAL OUTPUT
6543
DIGITAL OUTPUT WORD CLOCK IN
AES EBU
AC INLET
DAT
EX5R
INDIVIDUAL OUTPUT
6543
DIGITAL OUTPUT WORD CLOCK IN
AES EBU
N.B.
N.B.
N.B.
N.B.
21
Externe Sample Bronnen
In de Sampling mode kunt u externe audio bronnen alsmede interne voice data samplen. De externe bron kan ofwel
een lijn-niveau bron zoals een CD speler of een ander audio apparaat zijn, of een microfoon voor direct samplen
van live geluid. Lijn- en microfoonbronnen moeten direkt op de AD INPUT aansluitingen aangesloten worden. Line
of microfoon ingangsgevoeligheid wordt geschakeld met de line/mic parameter in the Sample mode REC display
(pag. 176), en de nauwkeurige ingangsgevoeligheid afstelling kan geregeld worden met de A/D GAIN knop op het
bedieningspaneel. Zie pag. 70 voor details.
SCSI Interface (Optie)
Als het optioneel verkrijgbare ASIB1 SCSI Interface Board is geïnstalleerd (zie pag. 278), kunnen de EX5, EX5R of
EX7 direkt aangesloten worden op een extern SCSI data opslagmedium voor het opslaan en laden van grote volumes
aan data en/of op een personal computer om data transfer tussen de EX en de Yamaha Wave Editor applicatie (apart
verkrijgbaar) mogelijk te maken via de computer.
Het opslagmedium kan geformatteerd worden door de EX5, EX5R of EX7 in de Disk mode Device Format display (pag.
269) indien aangesloten op een juist extern opslagmedium hard disk, ZIP, of JAZZ drive (zie N.B. hieronder). Voice,
performance, song, pattern, arpeggio, wave en andere data kunnen vervolgens opgeslagen worden op, en teruggelezen
van de hard disk naar behoefte met de Disk mode functies die beschreven worden op pag. 259.
MUSIC SYNTHESIZER
REALTIME CONTROL
EXTENDED SYNTHESIS
MUSIC SYNTHESIZER
REALTIME CONTROL
EXTENDED SYNTHESIS
1 2 3 4 5 6
EX5R
EX7EX5
MUSIC SYNTHESIZER
REALTIME CONTROL
EXTENDED SYNTHESIS
EX5/5R/7
MUSIC SYNTHESIZER
REALTIME CONTROL
EXTENDED SYNTHESIS
ASIB1
22
Wave data kunnen direkt vanaf de EX5, EX5R of EX7 naar de computer verzonden worden als deze is aangesloten op
een personal computer (MacOS® of Windows®), ofwel direct ofwel via met een externe hard disk (zie de N.B.s over
SCSI ID nummers hieronder), gewijzigd worden met de Yamaha Wave Editor TWE applicatie (apart verkrijgbaar) en
vervolgens teruggezonden naar de EX5, EX5R of EX7.
Zie pag. 278 voor details over de installatie van het ASIB1 SCSI Interface Board.
Aangezien de EX5, EX5R en EX7 een eigen dataformat gebruiken, moet de externe harddisk geformatteerd worden door de
EX5, EX5R of EX7 om direkte data opslag en oproep te kunnen garanderen. De EX5, EX5R of EX7 kunnen niet direct
schrijven naar of lezen van een hard disk die door een andere computer of medium is geformatteerd en vice-versa.
Controleer bij het aansluiten van de EX5, EX5R of EX7 op een personal computer en/of hard disk met de SCSI interface,
of de EX5, EX5R of EX7 SCSI ID nummers - ingesteld met de UTILITY mode Other Setup display (page 276) niet in
strijd zijn met andere SCSI media in de SCSI keten. Met andere woorden, er kunnen geen twee media in de SCSI keten
op hetzelfde SCSI ID nummer zijn ingesteld.
Het ASIB1 SCSI Interface Board is uitgerust met één enkele SCSI aansluiting en moet dus aan het eind van de SCSI keten
worden aangesloten (de ASIB1 interface is intern afgesloten met een terminator).
MIDI Aansluitingen
Zoals ieder ander MIDI instrument kunnen de EX5, EX5R en EX7 gebruikt worden met MIDI toongenerators,
sequencers, computer software, en controllers voor ongekende en onbeperkte systeem uitbreiding en bestuurbaarheid. U
wilt het misschien liever besturen vanaf een Yamaha wind controller als de WX11 in plaats van een toetsenbord voor
nog realistischer blaasinstrumentgevoel en expressie.
EX5/5R/7
MUSIC SYNTHESIZER
REALTIME CONTROL
EXTENDED SYNTHESIS
ASIB1
N.B.
N.B.
N.B.
N.B.
EX5/5R/7
MUSIC SYNTHESIZER
REALTIME CONTROL
EXTENDED SYNTHESIS
EX5/5R/7
MUSIC SYNTHESIZER
REALTIME CONTROL
EXTENDED SYNTHESIS
23
De EX5R Toongenerator heeft een extra extern MIDI master toetsenbord of andere MIDI controller nodig.
Maak altijd gebruik van hoge kwaliteit MIDI kabels, verkrijgbaar bij uw Yamaha handelaar of muziekinstrumentenzaak,
om u van betrouwbaar, storing-vrije verzending van MIDI data te verzekeren. Vermijdt het gebruik van MIDI kabels die
langer zijn dan 15 meter, aangezien lange kabels storing oppikken die fouten in de data kunnen veroorzaken.
Het EX MIDI ontvangstkanaal, device nummer, local on/off, en andere parameters zijn te vinden in de UTILITY
mode MIDI display beschreven op pag. 274. Deze parameters moeten zo ingesteld zijn dat ze overeenkomen met de
corresponderende instellingen van de gebruikte externe MIDI aparatuur.
Zie het MIDI Data Format in het Engelse Data List boek voor gedetailleerde MIDI speci caties.
Als u de EX5, EX5R of EX7 met andere MIDI apparatuur gebruikt, raden wij aan om naar de MIDI speci caties
(implementation chart, MIDI data format) van de gebruikte apparatuur te kijken om u ervan te verzekeren dat de apparatuur
compatibel is.
EX5/5R/7
MUSIC SYNTHESIZER
REALTIME CONTROL
EXTENDED SYNTHESIS
EX5R
MUSIC SYNTHESIZER
REALTIME CONTROL
EXTENDED SYNTHESIS
1 2 3 4 5 6
N.B.
N.B.
24
Het Aanzetten
Volg altijd de juiste procedure als u een geluidsysteem aanzet om schade aan de apparatuur (en uw oren!) te voorkomen.
1 Controleer of de volumeknoppen van uw geluidsysteem en de EX op het minimum niveau staan voor u
de apparaten aanzet.
2 Zet de EX5, EX5R of EX7 aan.
3 Zet het geluidsysteem aan.
4 Zet het volume van het geluidsysteem op een redelijk niveau.
5 Pas geleidelijk het niveau aan met de EX VOLUME knop, terwijl u het toetsenbord bespeelt om het gewenste
luisterniveau in te kunnen stellen.
De EX5, EX5R en EX7 versturen automatisch MIDI control change data corresponderend met hun control status als de
powerknop op ON of OFF wordt gezet. Dit kan de werking van andere MIDI apparatuur, aangesloten op de EX MIDI OUT
aansluitingen, belemmeren. Als de EX5, EX5R of EX7 MIDI data verstuurt naar andere MIDI apparatuur, moet de EX
powerknop aangezet worden vóór en uitgezet worden na de ontvangende MIDI apparatuur.
CAUTION
ATTENTION
WARNING
:RISQUE DE CHOC ELECTRIQUE NE PAS OUVRIR.
TO REDUCE THE RISK OF FIRE OR ELECTRIC
SHOCK, DO NOT EXPOSE THIS PRODUCT TO RAIN OR MOISTURE.
POWER
ON
OFF
AC INLET
CANCEL
CURSOR
DATA
TOP
REC STOP PLAY
POWER
REW F WD
ON OFF
DEC NO INC YES
SPACE
ABC
0
123
456
789
ENTER
DEF GHI JKL
MNO
PQR
STU
VWX YZ
EX5/7 EX5R
EX5/5R/7
MUSIC SYNTHESIZER
REALTIME CONTROL
EXTENDED SYNTHESIS
1 2 3 4 5 6
apparaat
'ON'!!
VOLUME
VOLUME
EX5/7 EX5R
N.B.
25
De Bijgeleverde Disks, Demo’s & Fabrieks
Ingestelde Data
De EX5, EX5R en EX7 worden geleverd met vier Demonstratie Disks die verschillende soor-
ten voorgeprogrammeerde demo data bevatten, hetgeen u een idee kan geven van enkele van
de geavanceerde mogelijkheden. Tevens worden u een aantal programmeringsvoorbeelden
gegeven die u kunnen helpen om het soort geluid te creëren dat u nodig heeft. Iedere disk
bevat een all-data fi le (met extentie “.S1A”) met een demonstratie song en een Factory
Set (fabrieksinstellingen) fi le (fi le titel: “FACTSET1/2/3/4.S1Y”) met de originele fabrieks
voorgeprogrammeerde voices en performance instellingen.
Open deze fi les en speel de songs, patterns, arpeggios, voices, performance instellingen, of
samples die zij bevatten af. Details over het openen van de disk zijn te vinden op pag.
259, maar om u op gang te helpen geven we hier de procedure voor het openen en afspelen
van de demo songs.
Zie Het Oproepen van Fabrieks Ingestelde Data hieronder voor informatie over het oproepen van de Factory Set data.
Het Openen en Afspelen van de Demo Songs
1 Plaats de Demonstratie Disk
Steek de Demonstration disk in de EX oppy disk drive (venster eerst, label omhoog).
2 Maak de Disk mode actief
Druk op de [DISK] toets om de Disk mode actief te maken.
N.B.
VOICE PERFORM SONG PATTERN SA MPLE
JOB
LMONO R
BREATH PHONES
VOLUME
AD
INPUT
A D GAIN
STORE UTILIT Y
DISK
SC2
SC1
EDIT
COMPARE
KEYMAP BYPASS
ARPEG KNOB
EX5/7 EX5R
MODE
VOICE
PERFORMANCE
SONG
PATTERN SAMPLE
EDIT
JOB STORE UTILITY DISK
26
3 Selecteer File Load
Druk op de [F2] functie toets om het File Load menu in te gaan.
4 Selecteer All Data
Druk op de [F1] functietoets om All Data te selecteren. All-data les hebben de extentie .S1A achter de lenaam
staan.
5 Selecteer een le en open deze
Selecteer een lenummer met de Data Dial, [DEC]/[INC] toetsen of het numerieke toetsenbord (alle les op de
Demonstration disk bevatten verschillende demosongs) en druk vervolgens op de [ENTER] toets. Een bevestigings
display verschijnt.
Druk op de [INC/YES] toets om te bevestigen en open de data.
6 Speel de song af
Druk, als de le open is, eerst op de [PERFORM (ANCE)] toets om de Performance mode te selecteren, dan op
de [SONG] toets om de Song mode in te gaan en vervolgens op de sequencer PLAY [F] toets om de geopende
demosong af te spelen. Het afspelen stopt automatisch als de song is afgelopen, maar u kunt de song ook ieder
moment stoppen door op de STOP [J] toets te drukken.
Druk, voor het afspelen van de DEMO2 song, op de [KEYMAP] toets om de Key Map mode actief te maken. Zet
de Key Map mode altijd uit bij het afspelen van andere Demonstraties als DEMO2 (druk nogmaals op de
[KEYMAP] om de Key Map mode te annuleren).
7 Probeer andere demo les uit
Ga terug naar de Diskmode en open andere les om de songs die zij bevatten af te spelen.
F2
F1
MODE
VOICE
PERFORMANCE
SONG
PATTERN SAMPLE
EDIT
JOB STORE UTILITY DISK
BELANGRIJK
27
Het Oproepen van de Fabrieksinstellingen
In aanvulling op de preset voices (die niet kunnen worden gewist of overschreven), bezitten de EX5, EX5R en EX7
een scala van gepreprogrammeerde voices, performance opstellingen en andere data in het geheugen. Als u handelingen
doet die de data in het geheugen overschrijven (inclusief systeem initialisering, hieronder), zijn de fabrieks preset
data verloren. Als u ooit de originele fabrieks preset data terug wilt roepen, open dan de Factory Set le lenaam:
FACTSET1/2/3/4.S1Y van de betreffende Demonstration Disk met de Disk mode Load Synth All functie (dezelfde
procedure als hierboven beschreven, met uitzondering van de lesoort selection [2. SYN, in dit geval], voor het openen
van de demo song les).
BELANGRIJK
Het openen van de Factory Set data overschrijft alle andere data in de EX voice en performance geheugens!
Sla alle interne voices of performances opstellingen die u wilt bewaren op op een disk, voor u de Factory Set
data opent.
N.B.
Iedere Demonstration Disk bevat verschillende Factory Set les (met dezelfde inhoud, met uitzondering van de
voicenummers 1 t/m 32 in de Internal voice 1). Zie het aparte Data Lijst boek (Internal Voice 1) en kies de disk die de
juiste le bevat voor uw EX5, EX5R of EX7.
CAUTION
ATTENTION
WARNING
:RISQUE DE CHOC ELECTRIQUE NE PAS OUVRIR.
TO REDUCE THE RISK OF FIRE OR ELECTRIC
SHOCK, DO NOT EXPOSE THI S PRODUCT TO RAI N OR MOISTURE.
POWER
ON
OFF
AC INLET
CANCEL
CURSOR
DATA
TOP
REC STOP PLAY
POWER
REW F WD
ON OFF
DEC NO INC YES
SPACE
ABC
0
123
456
789
ENTER
DEF GHI JKL
MNO
PQR
STU
VWX YZ
EX5/7
or
EX5R
F8 EXIT
Indrukken...
Systeem Initialisatie
Zet de EX5, EX5R of EX7 aan terwijl u de [EXIT] knop ingedrukt houdt om alle data in
het EX interne geheugen compleet te wissen en het gehele systeem te initialiseren.
BELANGRIJK
Systeeminitialisatie wist alle data in de EX voice en performance geheugens!
Sla alle interne voices of performances opstellingen die u wilt bewaren op op een disk voor
u het systeem initialiseert.
28
EX Systeem Overzicht
Het EX systeem kan ruwweg verdeeld worden in vier blokken, zoals wordt getoond in het
onderstaande diagram:
1 Het toetsenbord, de controllers en MIDI control.
De EX5 en EX7 zijn uitgerust met toetsenborden (met respectievelijk 76 en 61 toetsen) en een reeks realtime
controllers die niet aanwezig zijn op de EX5R Toongenerator. Volledige besturing is met de EX5R echter wel mogelijk
met een MIDI master toetsenbord of andere MIDI controller.
2 De sequencers: Song, Pattern en Arpeggiator.
De EX5, EX5R en EX7 bezitten een reeks sequencer functies waardoor ze veel mogelijkheden van een geavanceerd
muzieksysteem bezitten zonder extra apparatuur daarvoor nodig te hebben.
N.B.
Zie pag. 185, 219 en 238 voor meer informatie.
3 De toongenerators: AWM, VL (alleen op de EX5/5R), AN en FDSP.
Extended Synthese is het krachtigste onderdeel van toongeneratie technologiën ooit geboden op een enkelvoudig
toetsenbord of toongenerator eenheid. Of u nu het bijzondere geluid en programmeerbaarheid van de AWM synthese
nodig heeft, de ongeëvenaarde bespeelbaarheid en muzikale respons van de VL synthese (alleen op de EX5 en EX5R),
zware analoge synthesizer voices of de meest responsieve effecten en geïmiteerde systemen die er te krijgen zijn, u
hoeft niet meer verder te zoeken.
De EX5, EX5R, and EX7 is ook uitgerust met een ingebouwd sampling systeem dat in staat is om geluiden te samplen
van zowel externe bronnen (line of microfoon) als interne voices.
N.B.
Zie pag. 77, 107, 112 en 123 voor meer informatie.
4 Effecten.
Het EX effectensysteem is een digitaal signaal processing systeem van topkwaliteit dat in staat is om effecten voort
te brengen die kunnen wedijveren met en zelfs beter zijn als de kwaliteit hiervan van vele aparte component effect
eenheden. In de EX5, EX5R en EX7 is effectprogrammering een integraal en belangrijk deel van voiceprogrammering
en het vermogen tot bestuurbaarheid van speci eke effectparameters in realtime maakt hen tevens onontbeerlijk
voor expressieve bestuurbaarheid.
N.B.
Zie pag. 65 voor meer informatie.
1
TOETSENBORDEN/SYNTHESIZERS (EX5 & EX7), CONTROLLERS, MIDI
4
EFFECTEN
GELUID
UIT
2
SEQUENCERS
3
TOONGENERATORS
29
Extended Synthesis
Door de jaren heen heeft Yamaha een scala aan toonaangevende muzieksynthese technolo-
giën ontwikkeld, ieder met zijn eigen individuele kracht en voordelen. De EX5, EX5R
en EX7 betekenen een vernieuwende stap vooruit door de combinatie van meerdere geavan-
ceerde Yamaha toongeneratie technologiën in één buitengewoon veelzijdig instrument. Als
u het bijzondere geluid en de programmeerbaarheid van de AWM synthese nodig heeft,
dan vindt u dat. Als u de ongeëvenaarde bespeelbaarheid en muzikale respons van de
VL synthese (alleen op de EX5 en EX5R) zoekt, u vindt het. Als u een zware analoge
synthesizer voice zoekt, dan hoeft u niet eens van toetsenbord te wisselen. En als u de meest
responsieve effecten en geïmiteerde resonerende systemen die er maar te vinden zijn nodig
heeft, dan hoeft u niet verder te zoeken.
Dit is Extended Synthesis: eenvoudigweg het krachtigste onderdeel van toongeneratie tech-
nologiën ooit geboden op een enkelvoudig toetsenbord of toongenerator eenheid.
N.B.
Zie pag. 45 over de polyfonie van elke toongenerator.
AWM Synthese
AWM, of Advanced Wave Memory, is Yamahas originele systeem voor effectief gebruik van gesamplede golfvormen
in synthesizers en toongenerators. Hoewel de basis van alle AWM voices een gesamplede golfvorm is een sample van
een echt bestaand instrument, een klassiek synthesizer geluid of andere electronisch gecreëerde geluiden biedt het
AWM systeem een uitgebreide reeks als envelope generator, lter, modulatie en andere parameters die toegepast kunnen
worden op de basis golfvorm. Verder kunnen er aan iedere voice maar liefst vier elementen toegewezen worden, ieder
met zijn eigen golfvorm en een complete set wijzigbare parameters. De sterke kant van de AWM synthese is niet alleen
zijn bijzondere geluidskwaliteit (het gebruikt 16-bit, 44.1 kHz samples), maar ook zijn buitengewone vermogen om het
geluid van de samples te vormen en te besturen.
AWM synthese biedt tevens de creatie van drum voices waarin verschillende drum- en percussie-instrumenten met
individueel volume, pitch, en timbre parameters kunnen worden toegewezen aan individuele noten op het toetsenbord
(van C-2 t/m G8).
De EX5, EX5R en EX7 bevatten een ingebouwd samplesysteem dat in staat is om geluiden van zowel externe bronnen
te samplen (line of microfoon) als interne voices. Met dit kenmerk gesamplede golfvormen kunnen gebruikt worden in
AWM voices, zodat uw vermogen om totaal nieuwe AWM voices te creëren echt onbeperkt is.
AWM Systeem Overzicht
30
Gelayerde AWM Voices
Maximaal vier AWM elementen kunnen in AWM voices worden gelayerd om buitengewoon rijke voice textures
te creëren.
Virtual Acoustic Synthesis (alleen op de EX5 en EX5R)
Yamahas Virtual Acoustic (VL) Synthesis toongeneratiesysteem gebruikt geen oscillators, functie generators, preset
golfvormen of samples om geluid voort te brengen. In plaats daarvan past het een geavanceerde op computer gebaseerde
fysieke scheppings technologie toe op muziekgeluidsynthese. Op dezelfde manier als een computer modellen
gebruikt om weersystemen of de vluchtkarakteristieken van een vliegtuig in de ontwerpingsfase te simuleren, simuleert
het VL system de uiterst complexe vibraties, resonanties, re ecties en andere akoestische fenomenen die op echte blaas-
en strijkinstrumenten voorkomen.
VL synthese biedt vele voordelen op het gebied van muziekuitvoering. Niet alleen op het gebied van geluid, maar ook
op het gebied van gedrag hetgeen akoestische instrumenten zo muzikaal maakt. Het simpele spelen van een noot
op dezelfde manier brengt bijvoorbeeld niet altijd hetzelfde geluid voort het instrument is responsief en levend. In
plaats van het eenvoudig besturen van parameters als volume of pitch, kunt u karakteristieken besturen als druk van de
adem en riet met de juiste complexe effecten op het timbre van het geluid.
De VL Instrument of Wave
De VL instrument of wave(golfvorm) bepaalt de fundamentele toon of het timbre van het geluid. Het instrument
model bevat voornamelijk een driver het riet/mondstuk, lip/mondstuk, of strijkstok/snaar systeem en een
resonant systeem corresponderend met de pijp en luchtkolom of een strijkinstrument. Eén van de opmerkelijke
kenmerken van het Virtual Acoustic Synthesis systeem is dat vrijwel iedere driver gebruikt kan worden met iedere
soort blaas- of strijkinstrument. De EX5/5R biedt een reeks van 272 preset VL golfvormen die alle nodige
karakteristieken in zich hebben en toegewezen kunnen worden aan voice elements op ongeveer dezelfde wijze als
AWM waves (VL voices kunnen 1 VL element plus 3 AWM elementen bezitten).
EL1
AWM
WAVE
EL2
AWM
WAVE
EL3
AWM
WAVE
EL4
AWM
WAVE
31
Controllers & Modi ers
De input van een akoestisch blaasinstrument komt van de speler zijn longen, luchtpijp, mondholte, en lippen. Bij
een strijkinstrument komt het van de speler zijn armbewegingen, op de snaren over-gebracht met een strijkstok.
Deze factoren vormen een belangrijk deel van het geluidgenererende systeem en zijn in het VL model bekend
als controllers (merk op dat hier parameters bedoeld worden en geen fysieke controllers als modulatiewielen of
knoppen). De speler beïnvloedt het geluid ook door het bespelen van toetsen, toongaten, of frets en dit aspect van
besturing vormt een ander belangrijk deel van het controllers systeem.
In essentie bepalen de controller parameters hoe het instrument speelt. Al deze parameters kunnen toegewezen
worden aan iedere externe controller die gebruikt kan worden met de EX5 en EX5R: Voet Controller, Modulatie
Wiel, Controller Knoppen, Ribbon Controller, Breath Controller, etc. De drukparameter bijvoorbeeld, kan toegewezen
worden aan een breath controller zodat de speler de dynamiek van het instrument kan besturen door de ademdruk
te variëren die wordt toegepast op de controller een natuurlijke, instinctieve manier om blaasinstrument voices
te spelen. Tegelijkertijd kunnen de growl en throat parameters ook aan de breath controller toegewezen worden om
zo levendige respons en effecten te bereiken.
Modi ers als de Harmonic Enhancer en het Dynamic Filter worden toegepast na de VL controllers. Hoewel deze
effecten simpel lijken, zijn ze eigenlijk nauw verwant met het VL geluidsvoortbrengend model en hebben een
belangrijk effect op het geluid.
Enkele controller en modi er parameters waarmee de EX5 en EX5R zijn uitgerust worden hieronder opgesomd.
Throat Formant
Pressure
Growl
Embouchure
Tonguing
Pitch
Scream
Breath Noise
Damping & Absorption
Harmonic Enhancer
Filter
32
VL Systeem Overzicht
VL + AWM Voices
Een enkel VL element kan met maximaal drie AWM elementen gecombineerd worden.
33
AN Synthesis (Analoge Fysieke Modellering)
Hoewel synthesizers behoorlijk veranderd zijn sinds de ouderwetse VCOs (Voltage Controlled Oscillators), VCFs (Vol-
tage Controlled Filters)en VCAs (Voltage Controlled Ampli ers), kunnen moderne digitale toongenerators niet de pit,
kracht en het interactieve bestuursvermogen van deze oudere systemen reproduceren. Yamaha AN Synthesis (Analog
Physical Modeling) echter, biedt alle voordelen van traditioneel analoge synthese met de stabiele, reproduceerbare en
preciese bestuurbaarheid van digitale technologie. Het is in staat tot accurate reproductie van het geluid van de klassieke
analoge synthesizer zonder verbindingskabels, instellingslijsten of de frustrerende instabiliteit die de vloek van het
analoge tijdperk was. AN Synthesis biedt ook vele kenmerken die simpelweg niet mogelijk waren met puur analoge
systemen. Het is bijvoorbeeld ook in staat tot FM synthesis dat vergelijkbaar is met het type dat de legendarische Yamaha
DX7 één van de populairste synthesizers allertijden maakte.
In aanvulling op de enkelvoudige element AN voices, bieden de EX5 en EX5R twee AN elementen om te layeren, om
zo nog dikkere analoge synthgeluiden te creëren.
AN Systeem Overzicht
VCO 1
Mixen
VCF
AMP
RUIS
LFO
RING
MODULATOR
VCO 2
VCO
34
AN (Poly)+AWM Voices
AN (Layer)+AWM Voices
Zoals wordt getoond in de onderstaande diagrammen, kan een enkelvoudig AN element gecombineerd worden met
maximaal drie AWM elementen in AN (Poly)+AWM voices. In de EX5 en EX5R kunnen twee AN elementen
worden gecombineerd met maximaal twee AWM elementen in AN(Layer)+AWM Voices. AN + FDSP voices
worden beschreven in het FDSP Synthesis gedeelte, hieronder.
FDSP Synthesis
(Formulated Digital Signal Processing)
FDSP, of Formulated Digital Sound Processing, is eigenlijk een toevoeging aan AWM synthesis. Het voegt een
geavanceerde noot-afhankelijke effectprocessor toe aan het basis AWM synthesis systeem. In tegenstelling tot een
standaard effect fase, gebruikt de FDSP synthesis fase individuele noten en velocity data om de effectparameters
te besturen, waarmee het mogelijk wordt om zowel de karakteristieken van een aantal echte muziekcomponenten
te imiteren, als totaal nieuwe effecten te produceren. De FDSP kan bijvoorbeeld effectief de frequentie- en velocity-
afhankelijke karakteristieken van electromagnetische gitaar of piano elementen modelleren en zo een realistischere
response aan dit soort voices toevoegen, of een hele nieuwe dimensie aan andere geluiden toevoegen. Het kan tevens
de delay tijd van ange of chorus-type effecten wijzigen overeenkomstig met de gespeelde noot en op deze wijze totaal
nieuwe geluiden produceren die responsief en levend zijn. Vele andere effecten zijn mogelijk.
FDSP Systeem Overzicht
Dit blokdiagram is alleen één voorbeeld van een FDSP con guratie. In dit geval is het FDSP systeem gebruikt als
model voor de respons van een electrische gitaar pickup.
35
FDSP Voice Element Structuur
In een FDSP voice kunnen maximaal vier AWM elementen naar de FDSP fase verstuurd worden of direkt naar de
normale effectenfase, indien gewenst.
AN+FDSP Voices
Bij AN+FDSP voices kan een enkel AN element gelayered worden met maximaal drie AWM elementen die
verstuurd worden naar de FDSP fase.
36
Voice & Performance Selectie
Eén van de eerste dingen die u vast met uw EX5, EX5R of EX7 wilt doen, is het selecteren
en afspelen van enkele voices of performance combinaties Dit gedeelte laat u zien hoe
u dat moet doen.
De EX is voorzien van 256 preset voices verdeeld in twee aparte geheugens Preset 1
(P1), en Preset 2 (P2) die elk 128 voices bevatten. Er zijn ook twee 128-voices grote
Interne geheugens aanwezig voor opslag van originele voices of voices overgenomen van
een extern opslagmedium: Internal 1 (I1) en Internal 2 (I2). Het EX voice geheugen kan
dus maar liefst 512 voices tegelijk bevatten voor onmiddelijke selectie en uitvoering.
Eén intern 128-locatie geheugen is aanwezig voor performance combinaties, zodat het niet
nodig is om van geheugen te verwisselen zoals in de Voice mode.
N.B.
Als u ooit de originele fabrieksvoices terug wilt roepen, dan kunnen zij opnieuw opgeroepen worden vanaf de
bijgeleverde Factory Set le zoals beschreven op pag. 27.
1 Selecteer de Voice of Performance Mode
Druk, om voices te selecteren en af te spelen, op de [VOICE] MODE knop zodat de indicator brandt and VOICE
PLAY in de linker bovenhoek van het LCD-scherm verschijnt. De voice-mode display voorziet van een enige
aanvullende informatie bij de naam van de huidig geselecteerde voice.
De afkortingen in het gedeelte onder de lijn onderin de display (P1, P2, etc) geven de functies aan van de
corresponderende functietoetsen onderin het displayscherm.
Druk, om performance combinaties te selecteren en af te spelen, op de [PERFORMANCE] MODE knop zodat de
indicator brandt en PERFORM PLAY in de linker bovenhoek van het LCD-scherm verschijnt. De performance-mode
display is wat simpeler dan de voice mode display.
MODE
VOICE
PERFORMANCE
SONG
PATTERN SAMPLE
EDIT
JOB STORE UTILITY DISK
MODE
VOICE
PERFORMANCE
SONG
PATTERN SAMPLE
EDIT
JOB STORE UTILITY DISK
Functie Menu
Bank &
Nummer
Performance
Nummer
Performance Naam
37
2 Selecteer een Voice of Performance
In de Voice mode kunnen de P1, P2, I1 en I2 geheugengebieden direkt geselecteeerd worden door op de cor-
responderende functietoetsen te drukken: [F1] t/m [F4]. Als er een nieuw geheugengebied wordt geselecteerd,
knippert de geheugengebiedindicator op de display en een nieuwe voice zal niet eerder opgeroepen worden tot deze
als hieronder beschreven wordt geselecteerd.
Elk geheugengebied bevat 8 banken van ieder 16 voices (8 x 16 = 128). De Performance mode heeft maar één
128-lokatie geheugen. Op de EX5 en EX7 kan iedere voice of performance in het huidige geheugengebied worden
geselecteerd door de bank te speci ceren met de BANKtoetsen ([A] t/m [H]) en zijn nummer met de PROGRAM
nummertoetsen ([1] t/m [16]). Druk bijvoorbeeld om voice of performance D7 (nummer 55)te selecteren eerst op
de banktoets [D] en vervolgens op de program nummertoets [7]. De banktoets [D] indicator brandt tot de program
nummertoets [7] wordt ingedrukt en de D7 voice of performance is geaktiveerd.
Zowel de Data Dial en [DEC]/[INC] toetsen, als het numerieke toetsenbord kunnen worden gebruikt om voices en
performance opstellingen te selecteren op de EX5R (zie Alternatieve Selectie Methodes, hieronder).
N.B.
Het nummer van de geselecteerde voice of performance verschijnt in de linker bovenhoek van de display. Er kan op twee
manieren naar iedere voice of performance in het actieve geheugengebied gerefereerd worden: als een decimaal
nummer van 1 t/m 128, of als een bank met nummer (A1A16, B1B16, etc, tot en met H1H16).
Om een andere voice of performance in dezelfde bank te selecteren hoeft u alleen de juiste PROGRAM nummertoets
in te drukken. Om een andere bank te selecteren moet u echter altijd zowel een banktoets als een programnum-
mertoets indrukken (of the [ENTER] toets om hetzelfde voice- of performancenummer in een andere bank te
selecteren). Dit voorkomt de selectie van ongewenste voices of performances tot u zowel de bank als het nummer
heeft gespeci ceerd van diegene die u wilt gebruiken.
BANK
PROGRAM
PA R T
TRACK
ELEMENT SELECT ELEMENT ON OFF
COMMON OSC PITCH FILTER AMPLITUDE LFO CONTROL EFFECT
ABCDE FGH
12345678
12341234
9 10111213141516
DEC NO
INC
YES
SPACE
ABC
0
123
456
7
89
ENTER
DEF GHI JKL
MNO PQR
STU
VWX YZ
CANCEL
CURSOR
DATA
38
Alternatieve Selectie Methoden
De [INC] en [DEC] Toetsen
De [INC] en [DEC] Toetsen kunt u het best gebruiken voor kleine, stapsgewijze wijzigingen bijv. het selecteren
van een aangrenzende voice of performancenummer, of nummers die er niet ver vandaan liggen. Druk kort op de
[DEC] of [INC] toets om de nummers met één te verhogen of verlagen, of houdt de toets ingedrukt om snel te
verhogen of verlagen in de corresponderende richting.
De Data Dial
De Data Dial biedt een snelle, ef ciënte manier om door een uitgebreide reeks nummers te gaan als u bijvoorbeeld op
zoek bent naar een voice of performance en het exacte nummer niet weet. Draai gewoon aan de data dial, met de klok
mee voor hogere nummers en tegen de klok in voor lagere nummers, en kijk naar het scherm.
Het Numerieke Toetsenbord
De nummertoetsen zijn een uitstekende keus als u het decimale nummer van de voice of performance die u wilt
wel weet. Toets het nummer in (1 t/m 128 met 1, 2, of 3 cijfers) en druk vervolgens op de [ENTER] toets om
de voice of performance te selecteren.
De Voice/Performance Directory
De voice/performance directory of index toont de namen van 16 voices of performances tegelijk, waarbij de pijl op
het huidig geselecteerde nummer staat. Druk op de [F8] knop te vinden direkt onder DIR op de display om
naar de directory display te gaan. Voices en performances worden met dezelfde methoden geselecteerd als hierboven
beschreven, of met de pijltoetsen waarmee het nummer en de naam van de gewenste voice of performance oplicht.
Als de voice directory de eerste keer wordt geselecteerd, worden de voicenamen voorafgegaan door de corresponde-
rende voicenummers. Door de [DIR] functietoets een tweede keer in te drukken worden de voicenummers vervangen
door de voicecategorie afkorting voor die voice (Pf voor piano, Or voor orgel, etc). Een complete lijst van de
voicecategoriën is te vinden op pag. 76.
Druk op de [EXIT] knop om naar de normale voice of performance display terug te keren.
Selecteren naar Categorie
In zowel de Voice als Performance mode is de [F7] functietoets gemarkeerd als [CTG] voor Category. Druk op
de [CTG] functietoets om de voices die tot dezelfde categorie behoren (bijv. alle pianovoices in de Pf categorie) in
volgorde te selecteren, te beginnen met de huidig geselecteerde voice.
F8
F7
39
Normale Voices & Drum Voices
AWM voices kunnen verdeeld worden in twee groepen : normale voices en drumvoices.
Een normale voice is een gepitchte voice die gespeeld kan worden op een toonladder van laag tot hoog, zoals
een piano of trompet.
Een drumvoice is een complete set van drum- en andere percussiegeluiden, ieder met een vaste pitch en
toegewezen aan individuele noten op het toetsenbord (van C-2 t/m G8). De EX instrumenten hebben als ze van
de fabriek geleverd worden 9 drum voices, genummerd 123 t/m 128 in de Preset 2 bank en 126 t/m 128 in de
Internal 2 bank (zie de aparte Data Lijst voor details). U kunt ook uw eigen drumvoices creëren (pag. 141).
DSP Beperkingen
Het DSP (Digital Signal Processing) systeem dat gebruikt wordt om de EX effecten te creëren wordt ook gebruikt
door de AN, FDSP en VL (alleen op de EX5/5R) toongenerators om voices te creëren. Dit betekent dat er minder
DSP capaciteit beschikbaar is om effecten te produceren als de eerdergenoemde voice soorten worden gebruikt.
Dit levert beperkingen op die verschillen voor de EX5/5R en EX7. Het Reverb en Chorus effect functioneren
normaal ongeacht welk type voice er wordt gebruikt.
EX5/5R
Er zijn geen beperkingen voor het gebruik van insertieëffecten in de EX5 of EX5R Voice mode. In the Perfor-
mance mode kunnen insertieëffecten echter met een maximum van 4 parts (voices) worden gebruikt als de
performance opstelling geheel uit AWM voices bestaat. Als er echter een VL, AN of FDSP voice wordt gebruikt in
de performance opstelling kan een insertieëffect alleen op één part (voice) gebruikt worden.
EX7
In de EX7 Voice mode kunnen insertieëffecten gebruikt worden in AWM voices, maar niet in andere voicetypen
(AN of FDSP). In de Performance mode, als de performance opstelling alleen uit AWM voices bestaat, kan een
insertie alleen op één voice gebruikt worden. Maar als de performance opstelling een AN of FDSP voice bevat, dan
kunnen er geen insertieëffecten gebruikt worden.
40
Voice Structuur & Wijzigings Tips
Hoewel het EX Extended Synthesis toongeneratorsysteem nogal gecompliceerd is, zijn het algehele systeem en de
interface ontworpen om het wijzigen van voices zo makkelijk en ef ciënt mogelijk te maken. Een goed begrip van het
systeem hangt af van uw bekendheid met de individuele parameters die zijn aangesloten op iedere toongeneratorsoort
(zie de lijst hieronder). In dit gedeelte voorzien wij u van informatie die u kan helpen te begrijpen hoe alles samenhangt
en misschien ook bij het ontwikkelen van een georganiseerde benadering van het wijzigen van voices met de EX5/5R/7.
Zie de volgende paginas voor details over de individuele parameters die zijn aangesloten op iedere toongeneratorsoort:
AWM Parameters................................ Pag. 75
VL Parameters .................................... Pag. 107
AN Parameters ................................... Pag. 112
FDSP Parameters................................ Pag. 123
Systeem Overzicht
Individuele Element Structuur
Iedere EX voice, ongeacht de gebruikte toongenerator, kan één tot vier elementen bevatten. De structuur van ieder
element bevat vier fases zoals getoond wordt in het blokdiagram hieronder.
Hoewel de beschikbare individuele parameters in iedere fase in zekere mate, afhankelijk van het type toongenerator
dat wijzigt, variëren, is de basisfunctie van iedere fase hetzelfde.
OSCILLATOR
Deze fase is niet echt een oscillator (trillingsgenerator) in de traditionele betekenis van het woord, maar het is hier
waar het basisgeluid van de voice wordt geproduceerd.
In een AWM element is de oscillator de golfvorm of sample waarop de voice is gebaseerd.
In een VL element (alleen op de EX5/5R) is het het instrumentmodel: het riet/mondstuk, lip/mondstuk, of
strijkstok/snaar systeem plus het resonant systeem overeenkomstig de tube en luchtkolom of snaar.
In een AN element is het de gesimuleerde VCO (Voltage Controlled Oscillator) van het gesimuleerde analoge
synthesis systeem.
Aangezien de FDSP elementen op AWM synthesis zijn gebaseerd, is een AWM oscillator fase hetzelfde als
in een AWM element.
N.B.
AWM OSCILLATOR parameter details beginnen op pag. 80.
N.B.
VL OSCILLATOR parameter details beginnen op pag. 108.
N.B.
AN OSCILLATOR parameter details begin on page 113.
41
PITCH
De PITCH fase bepaalt de toonhoogte van het geluid. Naast dat de toonhoogte van de voice vanaf het toetsenbord
bestuurd kan worden of met MIDI noot data, kan de toonhoogte ook geregeld worden met het pitch bend wiel,
keyboard aftertouch, of een andere toegewezen controller. De PITCH fase bevat ook programeerbare pitch envelope
generators die geprogrammeerd kunnen worden om zowel op tijd gebaseerde pitch variatie te produceren, als toetsen
scaling parameters waarmee verschillende stemmingscurves gemaakt kunnen worden.
N.B.
AWM PITCH parameter details beginnen op pag. 83.
N.B.
VL PITCH parameter details beginnen op pag. 108.
N.B.
AN PITCH parameter details beginnen op pag. 117.
FILTER
Deze fase bestuurt de lters die er zijn voor het geselecteerde toongeneratortype, waardoor het zowel statische
als dynamische timbral besturing mogelijk maakt. Dynamische lters kunnen ingesteld worden op het reageren op
toetsenbord touch response of andere controllers, terwijl lter envelope generators op tijd gebaseerde timbral variatie
kunnen produceren. Het type en nummer van beschikbare lterparameters variëert aanmerkelijk afhankelijk van
het geselecteerde toongeneratortype.
N.B.
AWM FILTER parameter details beginnen op pag. 86.
N.B.
VL FILTER parameter details beginnen op pag. 109.
N.B.
AN FILTER parameter details beginnen op pag. 118.
AMPLITUDE
Deze fase bevat alle parameters die effect hebben op de amplitude of het volume niveau van het geluid, inclusief basic
level control (basisniveau), touch dynamics, keyboard level scaling, en amplitude envelope generation.
N.B.
AWM AMPLITUDE parameter details beginnen op pag. 96.
N.B.
VL AMPLITUDE parameter details beginnen opn pag. 110.
N.B.
AN AMPLITUDE parameter details beginnen op pag. 119.
42
Algemene Systeem Structuur
Als we nu alle elementen tezamen nemen en de een grote rol spelende control en effectblokken toevoegen, dan ziet
het systeem er ongeveer zo uit:
In dit diagram valt op te merken dat de TOETSENBORD, CONTROLLERS & LFO blokken zowel van invloed zijn
op de PITCH, FILTER en AMPLITUDE fases van ieder element, als op het EFFECT blok.
TOETSENBORD, CONTROLLERS & LFO
De EX5 en EX7 toetsenborden zijn voorzien van zowel initial als aftertouch response die gebruikt kunnen worden
voor realtime besturing van een enorm groot aantal parameters. De EX5R heeft geen toetsenbord, maar het
accepteert corresponderende MIDI data van een extern medium dat voor hetzelfde effect gebruikt kan worden.
Met het extreem veelzijdige realtime besturing toewijzing-systeem kan zowat iedere controller aan iedere parameter
toegewezen worden of meerdere parameters, indien gewenst voor buitengewoon expressieve besturing. De LFO
(in sommige elementen meerdere LFOs) kan gebruikt worden voor pitch, lter, en/of amplitude modulatie.
N.B.
CONTROLLER parameter details beginnen op pag. 103.
EFFECTEN
Het EX interne effectensysteem biedt een uitgebreide reeks programmeerbare effecten inclusief natuurlijke echo,
modulatie effecten als chorus en anging, compressie, distortie, auto-wah, rotary speaker, en veel, veel meer. Control-
lers kunnen ook toegewezen worden aan speci eke effectparameters voor onbeperkte realtime effectvariatie.
N.B.
EFFECT parameter details beginnen op pag. 105.
FDSP ELEMENTEN
De structuur van de FDSP elementen is net iets anders. In aanvullling op het hierboven getoonde is er een
FDSP fase tussen het basis AWM element en het effectblok. De FDSP parameters zijn beschikbaar via de FDSP
parameterpagina, die toegankelijk is via de COM (COMMON) parameter pagina.
N.B.
FDSP parameter details beginnen op pag. 123.
ELEMENT 1
ELEMENT 2
ELEMENT 3
ELEMENT 4
43
Element Combinaties
Hoewel de verschillende elementcombinaties die mogelijk zijn met ieder voicetype al zijn geïntroduceerd in het
Extended Synthesis gedeelte (pag. 29), beschrijven wij ze hier nog een keer vanwege de relevantie ervan voor
het huidige onderwerp.
Houdt in gedachten dat u een voice met één element of met vier elementen kunt creëren. De mogelijke elementcom-
binaties, hieronder opgesomd, zijn van grote invloed op de wijze waarop u de voices wijzigt. Het type element(en) die
u gebruikt zal altijd de eerst keuze zijn die u maakt bij het creëren van nieuwe voices.
AWM Voices (EX5, EX5R en EX7)
AWM voices kunnen 1 tot 4 AMW elementen bevatten. Als u een AWM voice creëert, dan is dit het type om te
kiezen. Als u een golfvorm wilt gebruiken die u zelf gesampled heeft met het Sampling kenmerk, of gesamplede
golfvormen die vanaf een andere bron zijn geïmporteerd, wilt u waarschijnlijk ook beginnen met een AWM element.
De mogelijkheid om AWM elementen te combineren betekent dat u bijvoorbeeld aparte samples voor de attack en
sustains gedeelten van het geluid van een instrument kunt combineren, met onafhankelijke besturing van ieder
apart.
N.B.
Meer over AWM voices op pag. 77.
VL Voices (alleen de EX5 en EX5R)
VL voices bevatten 1 VL element en 1 tot 3 AWM elementen. In veel gevallen zult u waarschijnlijk alleen het VL
element gebruiken om de realistische en expressieve kracht van de VL toongenerator ten volle te benutten. Maar
de mogelijkheid om AWM elementen toe te voegen biedt een ongekende mate van exibiliteit om het VL geluid te
verzwaren en verdiepen.
N.B.
Meer over VL voices op pag. 107.
UIT
UIT
44
AN(Poly) Voices (EX5, EX5R en EX7)
Een standaard (Poly) AN voice kan 1 AN element en 1 tot 3 AWM elementen bevatten. Als u een klassiek analoge
synth of een FM synthesizer type geluid wilt creëren, is het waarschijnlijk beter om met alleen één AN element te
beginnen. Voeg indien nodig AWM elementen toe om het geluid te moderniseren.
N.B.
Meer over AN voices op pag. 112.
AN(Layer) Voices (alleen op de EX5 en EX5R)
AN layer voices kunnen 1 of 2 AN elementen en 1 of 2 AWM elementen bevatten. Als u een echt dikke, krachtige
pad of een punchy analoog type voice nodig heeft, probeer dan de twee AN elementen in dit voicetype te
combineren. Nogmaals, de AWM elementen zijn er als u ze nodig heeft om realistische samples of andere structuren
toe te voegen.
FDSP Voices (EX5, EX5R en EX7)
FDSP voices bevatten 1 tot 4 AWM elementen met een FDSP fase tussen de elementen en de belangrijkste effectfase.
De FDSPfase kan toegepast worden op iedere of alle gebruikte AWM elementen, net zoals u wilt.
N.B.
Meer over FDSP voices op pag. 123.
UIT
UIT
UIT
45
AN+FDSP Voices (alleen EX5 en EX5R)
AN+FDSP voices bevatten 1 AN element en 1 tot 3 FDSP elementen. De FDSP fase kan toegepast worden op iedere
of alle gebruikte AWM elementen, net zoals u wilt.
Polyfonie
De EX5 en EX5R zijn maximaal 126 noten polyfoon en de EX7 is maximaal 64 noten polyfoon. Volledige polyfonie is
echter niet beschikbaar voor alle voicetypen. De lijst hieronder somt de maximum polyfonie van ieder voicetype op.
Wijzigings Besturing
De EX5, EX5R en EX7 bieden een aantal hulpmiddelen en technieken om voices te wijzigen. De belangrijksten worden
hieronder besproken.
Element Selectie
Voor het wijzigen van een multi-element voice, moet u het speci eke element dat u wilt wijzigen selecteren. Op
alle modellen kan dit met de edit display, pijltoetsen en de data entry dial/toetsen gedaan worden. Op de EX5 en
EX7 kunnen elementen ook geselecteerd worden met de BANK select toetsen [1] t/m [4] (genaamd ELEMENT
SELECT), corresponderend met elementen 1 t/m 4. Als u in de VOICE EDIT mode op een van deze toetsen drukt,
selecteert u het corresponderende element om te wijzigen. Het huidig geselecteerde element wordt aangegeven door
een omgekeerd element nummer aan de linkerzijde van de edit display en door een brandende indicator boven de
corresponderende ELEMENT SELECT toets. Ieder element kan worden geselecteerd en naar behoefte actief gemaakt
in de OSC pagina, maar alleen elementen die aanstaan kunnen geselecteerd worden als er een anderewijzigingspagina
getoond wordt. Er kan alleen één element tegelijk worden geselecteerd.
UIT
Voice Type
EX5/5R Polyfonie
EX7 Polyfonie
46
Element Muten
Een andere onmisbaar element bij het wijzigen van voices met meerdere elementen is de mogelijkheid om individuele
elementen aan of uit te zetten. Het kan voorkomen dat u zich louter op het geluid van één enkel element wilt
concentreren en daarom de andere elementen wilt muten om zo het bewuste element te beluisteren en subtiele
wijzigingen te kunnen aanbrengen. Op de EX5 en EX7 kunnen individuele element gemute worden met de BANK
select toetsen [5] t/m [8] (genaamd ELEMENT ON/OFF). De toetsindicators corresponderend met de elementen die
aanstaan branden, en gaan uit als het betreffende element is gemute. Gemutee elementen worden ook aangegeven
door een klein elementnummer aan de linkerzijde van de edit display.
Op alle modellen kunnen individuele elementen ook aan- en uitgezet worden onder het wijzigen door de toets
met het corresponderende nummer op het numerieke toetsenbord in te drukken terwijl u tegelijkertijd de [SHIFT]
toets ingedrukt houdt.
Direkte Edit Page Selectie
Als u in Voice Edit mode bent, kunt u direkt iedere wijzigingspagina selecteren met een van de volgende methoden:
selecteer met de [F1] toets de wijzigingspaginas in volgorde, of selecteer individuele paginas met het indrukken
van de corresponderende functietoets terwijl u de [SHIFT] toets ingedrukt houdt. Op de EX5 en EX7 is er direkte
toegang tot alle wijzigingspaginas op het hoogste niveau in de display met de PROGRAM toetsen [1] t/m [8]
respectievelijk corresponderend met de COMMON, OSC, PITCH, FILTER, AMPLITUDE, LFO, CONTROL en
EFFECT parameter paginas (deze staan aangegeven op het paneel, onder de corresponderende toetsen).
Controller Knop Mode Schakeling
De Controller Knoppen zijn op praktische wijze ingesteld op het functioneren als data invoer knoppen voor voice
wijziging. Een klein geïnverteerd nummer naast een parameter in de display geeft aan dat de Controller Knop met het
corresponderende nummer die parameter aanpast.
Het kan voorkomen dat u het effect van de Controller Knoppen op het geluid van de voice uit wilt proberen.
Druk dan op de [KNOB MODE] toets, zodat de indicator gaat branden en schakel de knop onmiddelijk terug naar
geluidbesturing (sound control). Druk nogmaals op de [KNOB MODE] toets als u gereed bent met wijzigen, zodat de
indicator uitgaat en reset de knoppen op de data entry mode.
F1
SHIFT
1 2 3 4 5 6
47
Relatieve & Absolute Controller Knop Data Entry
Normaal gesproken als u aan de Controller Knop draait voor data invoer, wijzigt de corresponderende waarde
op relatieve wijze i.e. de knop verhoogt of verlaagt de waarde van de parameter in relatie tot de waarde
die oorspronkelijk op de display stond. Om het anders te zeggen, de centraal gepositioneerde Controller Knop
correspondeert ongeveer met de parameterwaarde die op de display stond voor er aan de knop gedraaid werd.
Als u echter aan de Controller Knop draait terwijl u de [KNOB MODE] toets ingedrukt houdt, wordt de verhouding
tussen de positie van de controller en de data waarde absoluut en correspondeert de centraal gepositioneerde knop
met het exacte midden van het parameterbereik.
Vergelijken & Opslaan
Op het moment dat u een parameter wijzigt in de Voice Edit mode, verschijnt er een kleine in de linker
bovenhoek van de display om aan te geven dat de voice gewijzigd is, maar nog niet is opgeslagen.
U kunt ook in de edit mode op de [EDIT/COMPARE] toets drukken om heen en weer te schakelen tussen het
origineel en het gewijzigde geluid (een verschijnt in de linker bovenhoek van de display als de Compare function
is geactiveerd d.w.z. het orginele geluid wordt afgeluisterd).
Als u de Voice Edit mode verlaat, blijft de in de linker bovenhoek van de display staan tot u ofwel de gewijzigde
voice opgeslagen heeft of een ander voicenummer of mode heeft geselecteerd.
Als u een ander voicenummer of mode selecteert voordat u de gewijzigde voice heeft opgeslagen, gaat de gewijzigde
data verloren! Sla de gewijzigde voice data, die u wilt bewaren, op zoals beschreven op pag. 48.
N.B.
Als u ooit de originele fabrieksvoices weer in wilt stellen, dan kunt u ze oproepen vanaf de bijgeleverde Factory Set le
zoals beschreven wordt op pag. 27.
48
Voice Opslag Procedure
Om een gewijzigde voice op te slaan:
1 Druk op de [STORE] toets
Druk, na het wijzigen van de voice, op de [STORE] toets als u in de Voice Edit mode bent, of onmiddelijk na het
terugkeren in de Voice Play mode (selecteer geen andere voice of mode voor u de gewijzigde data heeft opgeslagen,
anders bent u de gewijzigde data kwijt!)
2 Selecteer de bestemmingsvoice
Selecteer met de Pijl toetsen in combinatie met Data Dial, de [DEC]/[INC] toetsen, het numerieke toetsenbord
of Controller Knop 1, de interne Voice geheugenlokatie waar u de gewijzigde data wilt opslaan. De BANK en
PROGRAM toetsen kunnen ook gebruikt worden op de EX5 en EX7.
3 Druk op [ENTER] en bevestig
Druk op de [ENTER] toets. De Are you sure? (weet u het zeker?) bevestigingsdisplay verschijnt. Druk op de
[INC/YES] toets om te bevestigen en sla de gewijzigde data hiermee op. Druk op [DEC/NO] als u de handeling
wilt annuleren.
4 Druk op [EXIT]
Druk, als de data is opgeslagen (dan verschijnt Completed! in de display), op de [EXIT] toets om terug te
keren naar de voorgaande display.
MODE
VOICE
PERFORMANCE
SONG
PATTERN SAMPLE
EDIT
JOB STORE UTILITY DISK
SPACE
ABC
0
123
456
7
89
ENTER
DEF GHI JKL
MNO PQR
STU
VWX YZ
49
De Kracht van de Performance Mode
Met de EX Performance mode kunnen maximaal 16 verschillende voices toegewezen worden aan verschillende parts
en op een aantal manieren gecombineerd worden. De resultaten kunnen ideaal zijn voor real-time performance zoals
de naam van de mode al aangeeft of voor sequencing met de EX Song of Pattern mode of met een externe MIDI
besturing. Op wat voor manier dan ook, de Performance mode biedt een veelzijdigheid en bestuurbaarheid die niet
beschikbaar is in de Voice mode.
Layers
Twee verschillende voices (bekend als parts in de Performance mode) kunnen in layers gecombineerd worden en
simultaan afgespeeld. Onafhankelijk volume, panning, effecten, en control parameters zijn voor ieder part voorzien,
zodat u volledige controle heeft over hoe de parts worden gemixd om het uiteindelijke geluid te creëren. Door
gewoon te stapelen (layeren) kunt u op elkaar lijkende voices combineren om buitengewone dikke, rijke textures
te verkrijgen. U kunt de layers ook ontstemmen in relatie tot elkaar om nog meer diepte te verkrijgen. Totaal
verschillende voices kunnen ook gelayerd worden voor unieke effecten: een bekend voorbeeld is de gelayerde piano
en strijkinstrumenten. Maar layeren is alleen maar het begin
N.B.
Zie de Performance Edit mode parameters, pag. 158, voor part toewijzing, volume, panning, effecten, en gerelateerde
parameters.
Voorbeeld: een simpele 2-layer performance.
N.B.
U kunt de voices layeren, maar het voortgebrachte geluid kan, afhankelijk van de voicecombinatie vertraagd klinken.
LAYER 1
LAYER 2
Opgesplitst Toetsenbord
In plaats van gelayerde voiceparts over hetzelfde toetsenbordbereik, kunnen verschillende parts toegewezen worden
aan verschillende gedeeltes van het toetsenbord voor gesplitste toetsenbordopstellingen. Een eenvoudig voorbeeld
is het toewijzen van een basvoice aan het linkerhandgedeelte en een pianovoice aan het rechterhandgedeelte van
het toetsenbord.
N.B.
Met de Note Limit parameters in de Performance Edit mode kunnen de verschillende parts aan de gewenste
nootbereiken worden toegewezen (pag. 166).
Voorbeeld: Simpel in tweeen-gedeeld toetsenbord.
Velocity Schakeling
Met velocity schakeling gaat het layeren een stap verder door het toewijzen van de gelayerde voices aan verschillende
velocity (aanslaggevoeligheids)bereiken. Laat ons als voorbeeld nemen hoe een klappende basvoice gecreëerd kan
worden met twee layers: de eerste een rustig ngered basgeluid en de tweede een pittig slap (plukkend) basgeluid.
Als we de eerste layer toewijzen de ngered bass aan het velocity bereik van, zeg maar 1 t/m 64, en de
klappende layer aan velocities van 65 t/m128 (het totale toetsenbord velocitybereik is van 1 t/m 128), dan krijgen we
een ngered geluid als we zachtjes op het toetsenbord spelen en spelen we harder dan krijgen we de slap.
N.B.
Velocity schakeling kan tot stand gebracht worden met de Velocity Limit parameters in de Performance Edit mode
(pag. 166).
Voorbeeld: velocity geschakelde layers.
PART 1
PART 2
PART 2 (Velocity 65...128)
PART 1 (Velocity 1...64)
50
51
Arpeggiator Begeleiding
De EX Arpeggiator (pag. 61) is in staat tot het produceren van een in essentie onbeperkte reeks patronen die zo
gerangschikt kunnen worden dat zij een ideale begeleiding vormen voor een breed spectrum aan muziekstijlen. De
Arpeggiator kan toegewezen worden aan iedere Performance mode part, dus in een gesplitste toetsenbordopstelling
kunt u een Arpeggiator patroon met de linkerhand besturen, terwijl u met de rechterhand een solo melodie speelt. U
kan zelfs twee contra lopende Arpeggiator patronen besturen met verschillende gedeeltes van het toetsenbord. De
Arpeggiator kan gemakkelijk aan- en uitgezet worden onder het spelen met de [ARPEGGIO] toets op het paneel (de
Arpeggio editor display verschijnt druk op [EXIT] om terug te keren in de Performance play display).
N.B.
Arpeggiator programmering wordt beschreven op pag. 238 en de Arpeggiator is toegewezen aan de Performance parts met de
Arpeggio parameter in de Performance Edit mode (pag. 160).
Voorbeeld: linkerhand arpeggio besturing+rechterhand solo.
Multi-timbrale Toongenerator
Een andere belangrijke functie van de Performance mode is het toewijzen en opstellen van de verschillende parts
voor de interne EX Song of Pattern mode sequencer, of voor multi-timbrale MIDI besturing vanaf een externe op
computer gebaseerde of zelfstandige MIDI sequencer medium. De 16 Performance mode parts corresponderen met
de 16 Song mode tracks, dus de voices die zijn toegewezen aan de Performance parts worden gespeeld door de
corresponderende Song tracks. De Patroon mode gebruikt alleen de eerste 8 tracks/parts. De volume, pan, en effect
parameters van de Performance mode bepalen de gehele sequence mix.
N.B.
De Song en Pattern modes worden gedetailleerder beschreven op respectievelijk pag. 185 en 219.
PART 1 (ARPEGGIATOR)
PART 2 (LEAD)
52
Voice Wijzigen vanuit de Performance Mode
Het kan voorkomen dat u juist een voice wilt wijzigen die gebruikt wordt in de Performance mode in plaats van de
Performance parameters. U kunt direkt naar de Voice Edit mode gaan vanuit de Performance of Performance Edit
mode door op de [VOICE] toets te drukken terwijl u de [PERFORMANCE] toets ingedrukt houdt. Eerst verschijnt de
Performance mode display met de [F1] en [F2] functietoetsen toegewezen aan de partselectie.
Met de [F1] en [F2] toetsen kunt u de part selecteren die correspondeert met de voice die u wilt wijzigen. Druk
vervolgens op de [EDIT] toets om naar de Voice Edit mode te gaan. Sla, als de voice eenmaal naar wens is gewijzigd,
de gewijzigde data op (pag. 48) en druk vervolgens op de [PERFORMANCE] toets om terug te keren naar de
Performance mode.
N.B.
Het voice type kan niet gewijzigd worden als deze methode wordt gebruikt om naar the Voice Edit mode te gaan. Gebruik de
normale Voice Edit mode toegankelijk via de Voice mode als u het voicetype wilt wijzigen.
N.B.
Als u de voice wijzigt met de Layer Switch (pag. 166) aan, worden de voices van de andere parts met de Layer Switch aan
geproduceerd. Als u de voice wijzigt met de Layer Switch uit, wordt alleen de huidig gewijzigde voice geproduceerd.
Vergelijken & Opslaan
Op het moment dat u een parameter in the Performance Edit mode wijzigt, verschijnt net als in de Voice Edit
mode een kleine in de linker bovenhoek van de display, om aan te geven dat de performance is gewijzigd maar
nog niet opgeslagen.
U kunt ook op de [EDIT/COMPARE] toets drukken als u in de edit mode bent om heen en weer te schakelen tussen
het originele en gewijzigde geluid (een verschijnt in de linker bovenhoek van de display als de Compare functie is
geactiveerd i.e. het originele geluid wordt beluisterd).
Als u de Performance Edit mode verlaat, blijft de in de linker bovenhoek van de display staan tot u de gewijzigde
performance opslaat of een ander performancenummer of mode selecteert. Als u een ander performancenummer
of mode selecteert voordat u de gewijzigde performance opslaat, is de gewijzigde data verloren! Sla de gewijzigde
performance data die u wilt behouden op als beschreven op pag. 53.
VOICE
PERFORMANCE
F2F1
53
Performance Opslag Procedure
Om een gewijzigde performance opstelling op te slaan:
1 Druk op de [STORE] toets
Druk, na het wijzigen van de performance opstelling, op de [STORE] toets in ofwel de Performance Edit mode, of
onmiddelijk na het terugkeren in de Performance Play mode (selecteer geen andere performance opstelling of mode
voor u de gewijzigde data heeft opgeslagen, anders is de gewijzigde data verloren!).
2 Selecteer de Bestemmings Performance
Selecteer met Data Dial, de [DEC]/[INC] toetsen, het numerieke toetsenbord, of de Controller Knob 1 de Performance
geheugenlocatie waar u de gewijzigde data wilt opslaan. De BANK en PROGRAM toetsen kunnen ook gebruikt
worden op de EX5 en EX7.
3 Druk op [ENTER] en bevestig
Druk op de [ENTER] toets. De Are you sure? bevestigingsdisplay verschijnt. Druk op de [INC/YES] toets om te
bevestigen en sla de gewijzigde data hiermee op. Druk op [DEC/NO] als u de opslaghandeling wilt annuleren.
4 Druk op [EXIT]
Druk, als de data zijn opgeslagen (dan verschijnt Completed! in de display), op de [EXIT] toets om terug te keren
naar de vorige display.
MODE
VOICE
PERFORMANCE
SONG
PATTERN SAMPLE
EDIT
JOB STORE UTILITY DISK
SPACE
ABC
0
123
456
7
89
ENTER
DEF GHI JKL
MNO PQR
STU
VWX YZ
54
Performance Mode DSP Beperkingen
Het DSP (Digital Signal Processing) systeem dat de EX effecten creëert, wordt ook gebruikt door de AN, FDSP en VL
(alleen op de EX5/5R) toongenerators om voices te creëren. Dit betekent dat er minder DSP-capaciteit beschikbaar is
om effecten te produceren als de eerder genoemde voicetypen worden gebruikt. Dit breng beperkingen met zich mee
die verschillend zijn voor de EX5/5R en EX7. Het Reverb en Chorus effect functioneren normaal ongeacht het type
voice er wordt gebruikt.
EX5/5R
Er zijn geen beperkingen bij het gebruik van insertie effecten in de EX5 of EX5R Voice mode. In de Performance
mode echter, kunnen insertie effecten op maximaal 4 parts (voices) gebruikt worden als de performance opstelling
louter uit AWM voices bestaat. Als er echter een VL, AN, of FDSP voice wordt gebruikt in de performance opstelling,
kan een insertie effect alleen op één part (voice) worden gebruikt.
EX7
In de EX7 Voice mode, kunnen insertie effecten gebruikt worden in AWM voices, maar niet in andere voice typen
(AN or FDSP). In the Performance mode kan een insertie effect gebruikt worden in één voice als de performance
opstelling alleen uit AWM voices bestaat. Maar als de performance opstelling een AN of FDSP voice bevat, kunnen
er geen insertieëffecten gebruikt worden.
55
De Controllers
In aanvulling op de standaard pitch bend en modulatie wielen, bieden de EX5 and EX7 een
reeks toewijsbare controllers die gebruikt kunnen worden voor ongekende geluidsbesturing.
De EX5R Toongenerator biedt ook uitgebreide controller-veelzijdigheid voor verbeterde
programmering en performance besturing.
De toetsenbordmodellen zijn uitgerust met een tweede modulatiewiel en een ribbon control-
ler, plus volledige toetsenbord initial en aftertouch response. Alle modellen zijn ook voorzien
van 6 Controller Knobs die kunnen worden toegewezen aan ieder van dezelfde parameters
als de modulatie wielen en ribbon controller, waardoor ze gedetailleerde analoog-synthesizer
type besturingsgemak bieden. Een ander krachtig kenmerk dat aan de Controller Knobs is
toegevoegd, is een scene geheugen, met twee scene knoppen waarmee geschakeld ofwel
gemorpht kan worden tussen de Controller Knob opstellingen in het geheugen. De Control-
ler Knobs functioneren ook als data entry knoppen bij het wijzigen en verzekeren u van
snelle, ef cieënte handeling. Jacks bieden in aanvulling hierop de aansluiting van een voet
controller (EX5 en EX7) en een breath controller (vooral waardevol bij het gebruik van
VL voices).
Een belangrijk kenmerk van alle modellen is dat een aantal controller instellingen gecre-
ëerd kunnen worden, met totale vrijheid van toewijzing: e.g. verschillende controllers kun-
nen aan totaal andere parameters worden toegewezen, één enkele controller kan aan meer-
dere parameters worden toegewezen, meerdere controllers kunnen één parameter besturen
of een combinatie van het bovenstaande.
De EX Controllers
Alle controllers die op de EX5 en EX7 gebruikt kunnen worden, worden hieronder opgenoemd. Aangezien de EX5R
een toongenerator is, heeft deze niet zoveel fysieke controllers als de toetsenbordmodellen. De EX5R kan echter MIDI
control change data ontvangen, waardoor de corresponderende controllers op het toetsenbord of ander master MIDI
control medium dus op dezelfde manier gebruikt kunnen worden.
Pitch Wiel (EX5/EX7)
Het zichzelf centrerende EX5 en EX7 PITCH wiel kan toegewezen worden aan een scala van interne parameters,
maar zijn standaard functie is pitch control: draai het omhoog (weg van het toetsenbord) om de toonhoogte te
verhogen, of omlaag (naar het toetsenbord toe) om te verlagen. Normale toonhoogte wordt geproduceerd met het
PITCH wiel in de middenpositie.
N.B.
Aan welke parameter het PITCH wiel ook is toegewezen, het gebruik ervan resulteert altijd in MIDI pitch control data dat
verzonden wordt via de MIDI OUT aansluiting(en).
Modulatie 1 Wiel (EX5/EX7)
Dit wiel produceeert een minimum aan effect in de laagste positie en een maximum aan effect in de hoogste positie.
Het kan toegewezen worden aan de volledige reeks beschikbare control parameters, maar zijn normale functie is
de besturing van modulatie diepte.
Modulatie 2 Wiel (EX5/EX7)
Het tweede modulatie wiel centreert zichzelf niet, maar heeft een midden click-stop hetgeen ideaal is voor toewijzing
aan parameters die een normale centrale instelling hebben met variaties daarboven en daaronder. Het MODULA-
TION 2 wiel wordt ook gebruikt voor scene morphing (zie Scene Schakeling & Morphing hieronder).
N.B.
Een extra verkrijgbare voet controller die op het achterpaneel in de FOOT CONTROLLER jack wordt aangesloten kan ook
toegewezen worden aan de scene morphing functie pag. 58.
56
Ribbon Controller (EX5/EX7)
De Ribbon Controller is een touch sensor die u kunt besturen door met een vinger licht naar links of rechts over het
oppervlak te gaan. De Ribbon Controller kan toegewezen worden aan de volledige reeks EX parameters.
Controller Knobs (EX5/EX5R/EX7)
In aanvulling op hun functie als data entry knoppen bij de editing, utility en enige andere modes, kan elk van de zes
Controller Knobs onafhankelijk toegewezen worden aan iedere beschikbare EX parameter voor real-time besturing
in de Voice Play en Performance Play modes.
Breath Controller (EX5/EX5R/EX7)
Een extra verkrijgbare Yamaha BC3 Breath Controller, aan te sluiten op de BREATH aansluiting op het achterpaneel,
kan toegewezen worden om iedere beschikbare EX parameter te besturen maar het is de beste keus voor de
besturing van Pressure, Tonguing, Throat, Growl en andere VL toongenerator parameters.
Voet Controller (EX5/EX7)
Een extra verkrijgbare Yamaha FC7 Foot Controller, aan te sluiten op de FOOT CONTROLLER aansluiting op het
achterpaneel, kan aan iedere EX controller parameter toegewezen worden. Het voordeel van het gebruik van een
voet controller voor parameter besturing is dat het uw handen vrijlaat om het toetsenbord te bespelen (of om de
andere controllers te bedienen).
Voetschakelaar (EX5/EX7)
Een extra verkrijgbare Yamaha FC4 or FC5 Footswitch (Voetschakelaar), aan te sluiten op de FOOTSWITCH
aansluiting op het achterpaneel, kan toegewezen worden aan een beperkt aantal parameters met de Utility mode
Controller Setup display (pag. 275). De voetschakelaar is natuurlijk alleen bruikbaar met de aan/uit type parameters
niet met parameters die een continue besturing bieden.
Aftertouch (EX5/EX7)
Met toetsenbord aftertouch kunt u iedere controller parameter besturen door druk die u op een toets uitoefent
nadat het eerst is ingedrukt. Dit is misschien het intiemste type toetsenbord expressie besturing. Zoals het geval
is met de meeste EX controllers, kan toetsenbord aftertouch toegewezen worden aan de volledige reeks beschikbare
parameters.
MIDI (EX5/EX5R/EX7)
In het bijzonder op de EX5R Toongenerator, die niet de volledige reeks controllers heeft als zijn voorzien op de
toetsenbordmodellen, worden de meeste parameter besturingshandelingen uitgedragen middels MIDI control change
boodschappen. Het MIDI protocol biedt vele control change nummers, waarvan sommigen al toegewezen zijn aan
speci eke controllers 001 is bijvoorbeeld Modulation Wiel. Allen zijn beschikbaar voor toewijzingen aan de
EX controller parameters, dus externe MIDI control media kunnen ten volle gebruikt worden.
Uitgebreide MIDI Control (besturing) Mogelijkheden
In aanvulling op het besturen van de interne toongenerator, kunnen alle bovenstaande controllers met uitzonde-
ring van het PITCH wiel toegewezen worden aan het versturen van MIDI control data met ieder MIDI control
change nummer, zodat de EX controllers ook gebruikt kunnen worden om een uitgebreide reeks externe MIDI media
en parameters te besturen.
57
Scene Schakeling & Morphing
De SCENE [1] en [2] toetsen kunnen gebruikt worden om verschillende instellingen van de Controller Knobs voor de
voices te memoriseren en op te roepen, waardoor dus een complete set knopinstellingen onmiddellijk kan worden opge-
roepen. U kunt ook soepeltjes morphen tussen de in het geheugen opgeslagen scenes voor nieuwe expressieve effecten.
Scenes kunnen onafhankelijk opgeslagen worden met iedere interne voice en performance combinatie, waardoor ze
onmiddelijk beschikbaar zijn als u een voice of performance oproept.
Een Scene Opslaan
Ga met ofwel de preset Controller Knob toewijzigen of de toewijzingen die u zelf hebt gemaakt, naar de VOICE PLAY
of PERFORMANCE PLAY mode en stel de Controller Knobs in om het gewenste geluid te produceren. Druk, om
de scene op te slaan, eenvoudig op ofwel de SCENE [1] of [2] toets terwijl u de [STORE] toets ingedrukt houdt.
Herhaal indien gewenst voor de resterende scene.
Het is noodzakelijk om de voice opslag (pag. 48) of performance opslag (pag. 54) handeling uit te voeren
om de instellingen op te slaan die u zojuist gemaakt heeft met een voice of performance combinatie, anders
gaan uw scene instellingen verloren zodra u een andere voice, performance of mode selecteert.
Scene Oproepen & Schakelen
Druk, om een opgeslagen scene op te roepen, op de corresponderende SCENE toets zodat de indicator ervan
gaat branden. Als u dezelfde scene knop nogmaals indrukt zodat de indicator uitgaat, wordt de opgeroepen scene
beschikbaar gemaakt en de huidige paneel Controller Knob instellingen opnieuw geactiveerd. Terwijl er een scene
actief is, kunt u direkt naar de andere scene overschakelen door zijn toets in te drukken de indicator van de vorige
actieve scene toets gaat uit en de nieuwe scene indicator brandt.
SCENE
2
1
MODE
VOICE
PERFORMANCE
SONG
PATTERN SAMPLE
EDIT
JOB STORE UTILITY DISK
58
Scene Besturing (Scene Morphing)
De term “morph” komt van het woord “metamorfose,” hetgeen wijzigen van de ene vorm of uiterlijk naar een ander
betekent. In het geval van de EX scenes betekent het gradueel en soepel wijzigen van één scene naar een ander, in
plaats van abrupt doorschakelen zoals in het voorgaande gedeelte is beschreven.
Druk om tussen de scenes te morph’en eerst op één SCENE toets terwijl u de ander zo vasthoudt dat beide SCENE
indicators tegelijk branden. Vervolgens kunt u met het MODULATION 2 wiel gradueel van SCENE 1 (wiel op zijn
laagste positie) naar SCENE 2 wijzigen (wiel op zijn hoogste positie). Met de MODULATION 2 wiel in het midden
(click-stop positie) heeft u ongeveer een 50/50 mix van de twee opgeslagen scenes. Druk op één van de SCENE
toetsen om scene morphen te annuleren.
N.B.
Hoewel het MODULATION 2 wiel gewoonlijk wordt toegewezen aan scene morphing, kan de FOOT CONTROLLER, indien
u deze wilt gebruiken voor andere parameters als scene morphing actief is, worden gebruikt als een alternatief (toegewezen
met de UTILITY MODE Controller Setup display - pag. 276).
Controller Instellingen
Eén van de krachtigste kenmerken van het EX controller systeem is de mogelijkheid om controller sets te creëren.
Maximaal 16 controller sets kunnen voor iedere voice gecreëerd worden. In iedere set kunnen individuele of alle
source controllers toegewezen worden aan één van de beschikbare parameters.
SCENE
2
1
MODULATIE2
Ene instelling
Andere instelling
59
De source controllers zijn:
De bestemmingsparameters zijn ondergebracht in 8 onderling gerelateerde groepen, als hieronder weergegeven. De
werkelijke parameters die in iedere groep beschikbaar zijn voor een gegeven voice hangt in zekere mate af van het type
voice en hoe deze is opgesteld, het type geselecteerde effecten, etc.
De bestemmingsparameter groepen zijn:
Een controller set kan bijvoorbeeld een enkele controller als de Ribbon Controller toewijzen aan een enkele parameter
als bijvoorbeeld de AWM toongenerator LFO amplitude modulatie diepte. Of het kan een aantal controllers toewijzen
aan dezelfde parameter: de Ribbon Controller, Foot Controller, en Controller Knob 1 kunnen allen toegewezen worden
om de AWM toongenerator LFO amplitude modulatie diepte te besturen.
Aan de andere kant kan dezelfde controller zo toegewezen worden dat deze verschillende parameters bestuurt in ver-
schillende controller sets, waardoor u dus met een enkele controller maximaal 16 verschillende parameters tegelijkertijd
kunt besturen!
N.B.
Controller set toewijzing is te vinden op pag. 104.
Controller Set Remappen
Als de Voice Edit mode Controller Set display wordt geselecteerd, verschijnt [REMAP] boven de [F3] functietoets.
Met deze toets kunt u niet-opeenvolgende controller set nummers herafbeelden als een aansluitende set met
opeenvolgende nummers. Als u bijvoorbeeld controller sets 1, 3, 6 en 10 hebt gecreëerd, wijst een druk op de
[REMAP]toets deze sets toe aan de nummers 1, 2, 3 en 4. Als er een VL voice is geselecteerd doet een druk op de
[REMAP] toets het bovenstaande en voegt een aantal preset aanbevolen controller sets voor de geselecteerde voice
toe aan aansluitende controllerset nummers.
DisplayAfkorting
Controller
Display Afkorting
Controller
60
Sequencer Functies
De EX5, EX5R en EX7 bezitten drie aparte sequencer functies voor verschillende doelen:
De Song Mode
De EX Song Sequencer is een volledig uitgeruste 16-track sequencer compleet met real-time speel-effecten inclusief
groove quantization en een allesomvattende reeks van wijzigingsfuncties. Een geheugen van 30,000 noten
voorziet deze sequencer van ruime capaciteit voor opname en afspelen van complete songs met rijke muzikale
klankschakeringen en complexe arrangementen. Er kan alleen één song tegelijk in het interne geheugen staan, maar
zoals alle andere EX data kunnen songs opgeslagen worden op een fl oppy disk of een ander externe opslag medium
indien gewenst.
BELANGRIJK
Het Song geheugen wordt altijd gewist als het apparaat uitgezet wordt. Met de Disk mode Save Song optie
kunt u alle data op een disk opslaan als u de opgenomen song wilt bewaren.
N.B.
Details over het opnemen en afspelen van songs zijn te vinden op pag. 185.
De Pattern Mode
De 8-track pattern (patroon) sequencer bezit de meeste van de functies en kenmerken van de 16-track song
sequencer, maar is meer geschikt voor de productie en het management van korte patronen of frases als drum
tracks, dance grooves, of andere regelmatig gebruikte frases. Patronen kunnen zelfstandig gebruikt worden, in songs
gebruikt worden (de Song mode heeft een toegewijde Pattern Track), of worden toegewezen aan speci eke toetsen
en afgespeeld op allerlei manieren in de Key Map mode (pag. 72). Maximaal 50 patronen kunnen in het geheugen
worden opgeslagen en afgespeeld, gesequenced in songs, of ingedeeld op het toetsenbord, indien gewenst.
N.B.
Details over het opnemen en afspelen van patronen zijn te vinden op pag. 219.
61
De Arpeggiator
De 4-track arpeggio patronen van simpel tot geavanceerd kunnen opgeslagen worden als performance parame-
ters voor automatische oproep en gebruik met individuele performance opstellingen of voor gebruik met voices in
de Voice mode. Met de EX Arpeggiator kunt u gemakkelijk automatische arpeggios, techno-stijl patronen, of een
praktisch onbeperkte reeks van andere herhalende frases creëren.
In de Performance mode kan de arpeggiator worden toegewezen aan iedere Performance mode part, zodat u met
een gesplitste toetsenbordopstelling met uw linkerhand een Arpeggiator patroon kunt besturen terwijl u met uw
rechterhand een solo melodie speelt. U kan zelfs twee contra Arpeggiator patronen besturen vanaf verschillende
gedeelten van het toetsenbord. In zowel de Voice mode als de Performance mode kan de Arpeggiator gemakkelijk aan-
en uitgezet worden onder het spelen met de[ARPEGGIO] toets op het paneel (de Arpeggio editor display verschijnt
druk op [EXIT] om terug te keren naar de Performance of Voice play display). De Arpeggiator bezit dezelfde
geavanceerde speeleffecten en diepte wijzigingscapaciteiten als de Song en Pattern sequencers.
Er zijn 50 preset Arpeggiator patronen aanwezig en een extra 50 gebruikers patronen kunnen gecreëerd worden en
in het geheugen opgeslagen worden tot u ze nodig heeft.
N.B.
Details over het opnemen en afspelen van Arpeggio zijn te vinden op pag. 238.
Arpeggio Hold
Deze handige functie is een belangrijke toevoeging aan het potentieel van de Argeggiators performance. Als
de hold function aanstaat, herhaalt het arpeggiatorpatroon zich voortdurend nadat de toetsen zijn losgelaten,
totdat de volgende toets wordt ingedrukt. Dit houdt in dat u bijvoorbeeld met een gesplitste toetsenbordopstelling
waar de arpeggiator is toegewezen aan het linkerhandgedeelte van het toetsenbord, alleen een akkoord met de
linkerhand hoeft te spelen als er een ander akkoord nodig is. De rest van de tijd speelt de arpeggiator automatisch
door terwijl u op het rechterhandgedeelte van het toetsenbord een melodie speelt.
In de Performance mode wordt de Hold parameter aan- en uitgezet met de Hold parameter in de Arpeggio display
(pag. 160). In de Voice mode wordt de Hold parameter aan- en uitgezet met de Arp Hold parameter in de Utility
mode Voice Mode Setup display (pag. 272). In beide modes kan de Hold functie aan- en uitgezet worden door de
[ARPEGGIO] toets in te drukken terwijl u de [SHIFT] toets tegelijkertijd ingedrukt houdt.
62
Sequence Opname Modes & Wijziging
Het aantal en soort beschikbare opname modes is verschillend voor iedere EX sequencer functie:
Replace
In de vervang (Replace) real-time opname mode, neemt de EX5, EX5R of EX7 exact op wat u speelt als u speelt,
waarmee al het voorgaande materiaal op de opname track gewist wordt. Dit is de mode die u gewoonlijk gebruikt als
u een nieuwe track opneemt vanuit het niets. Het feit dat u in real-time opneemt betekent dat alle subtiele timing
en nuances van uw performance accuraat opgenomen worden (evenals uw fouten). Als u na het opnemen met de
Replace mode wilt wijzigen, dan kunt u dat met de EX wijzigingsfuncties (pag. 201).
Overdub
De Overdub real-time opname mode werkt hetzelfde als de Replace mode, alleen wordt hier het voorgaand materiaal
op de opname track bewaard zodat u nieuw materiaal aan de voorgaande opname toe kunt voegen. Dit kan in het
bijzonder bruikbaar zijn als u bijvoorbeeld een drumtrack opneemt: u kan de eerste keer de bas en snare opnemen,
vervolgens overdubben met de hi-hat en tom-toms en tenslotte met de cymbals en lls.
Punch
De Punch mode, die alleen beschikbaar is in de Song mode, is eigenlijk een variatie op de real-time Replace record
mode. Met toevoeging dat u in deze mode de maten waar u het opnemen wilt starten en beëindigen kunt speci ceren.
U kunt tevens de maten speci ceren waar u het afspelen wilt starten alvorens op te nemen. Dit is ideaal voor het
heropnemen van een gedeelte van een track naar behoefte van één of twee maten tot een hele chorus terwijl
u de rest van de track intact laat.
RECORD MODESSEQUENCER FUNCTION
63
Step
Met de Step record mode kunt u iedere track noot-voor-noot bekijken met preciese controle over de timing, lengte,
en loudness (hardheid) van iedere noot. U kunt de hele track met de Step mode op nemen of het gebruiken om een
bestaande track op te poetsen en er data aan toe te voegen. Met de Step record mode kunt u enorm snelle of complexe
gedeeltes opnemen die in real-time onmogelijk zijn om te spelen.
Multi
De Song en Pattern modes bieden ook een Multi real-time opname mode waarmee op alle 16 of 8 tracks tegelijk
opgenomen kan worden. Dit is bruikbaar als u bijvoorbeeld een hele sequence op wilt nemen van een externe
sequencer of computer met MIDI. Op de EX5 en EX7 om één track van het EX toetsenbord op te nemen terwijl
de rest met MIDI wordt opgenomen.
Sequence Wijziging
Sequence wijziging kan volbracht worden via ofwel de uitvoerige selectie van jobs, of via een diepergaande
wijzigingsmode.
De jobs bevatten een reeks functies waarmee de hele track of een gedeelte van een track of sequence op verschillende
manieren gewijzigd kan worden. U heeft een reeks quantization opties, clock shift, gate en velocity modi catie,
transpositie, data extractie, akkoord sortering, en veel meer.
De diepte wijzigingscapaciteiten van de EX5, EX5R en EX7 maken het u gemakkelijk om fouten te herstellen bij het
opnemen van songs, patterns, of arpeggios en om het geluid in het algemeen te ver jnen. Met de Song, Pattern en
Arpeggio wijzigings change mode kunt u de timing, pitch, gate tijd (lengte) en velocity (aanslaggevoeligheid) van
iedere noot in een song of patroon afzonderlijk wijzigen.
Er is ook een edit insert mode waarmee insertie van noten, program change, sustain aan/uit, pitch bend, modulatie,
pan, volume, expressie en andere op ieder punt in de sequence mogelijk is.
N.B.
Details over song jobs zijn te vinden op pag. 206, over wijzigen op pag. 201.
N.B.
Details over patroon jobs zijn te vinden op pag. 227, over wijzigen op pag. 226.
N.B.
Details over arpeggio jobs zijn te vinden op pag. 249, over wijzigen op pag. 247.
64
Play Effects & Groove Quantization
Een belangrijk kenmerk van alle EX sequencer functies zijn de speeleffecten (Play Effects) inclusief Groove
Quantization. Speeleffecten hebben effect op het afspelen van song, patroon of arpeggio in real-time en worden niet
opgenomen bij de sequence data. De Play Effects bevatten Groove Quantization en een reeks offset parameters die de
gehele clock timing, velocity, gate time en transpositie beïnvloeden.
Groove Quantization verschilt hierin van de standaard quantize dat speci eke beats op een track verschoven worden
van preciese op-de-tel timing om een natuurlijke groove te creëren. Zowel de timing en velocity van bepaalde noten
kunnen door groove quantization beïnvloed worden. Dit betekent dat, anders dan standaard quantize, hetgeen een
sequence geluid koud en mechanisch kan maken, groove quantize een betekenisvolle toename in het gevoel van een
track kan geven.
Er zijn 100 preset groove templates voorzien die u kunt selecteren en gebruiken. Iedere groove template beïnvloedt
verschillende beats op verschillende manieren, en creëert zo dus verschillende grooves. Zie het aparte Engelse Data Lijst
boek voor een complete lijst van de beschikbare groove templates. Er is ook een Groove Editor waarmee u uw eigen
groove template kan creëren door de preciese timing en velocity voor iedere beat te speci ceren.
N.B.
Details over groove wijziging zijn te vinden op pag. 190.
65
Het EX Effect Systeem
Het EX effectsysteem is niet extra. Het is een digitaal signaal processingsysteem van
topkwaliteit dat in staat is om effecten te produceren die in kwaliteit kunnen concureren met
en zelfs beter zijn dan die van de vele aparte component effecteenheden. In de EX5, EX5R
en EX7 is effectprogrammering een integraal en belangrijk deel van voiceprogrammering,
bovendien maakt het vermogen om speci eke effectparameters in real-time te besturen het
ook onmisbaar voor expressieve besturing.
Twee belangrijke effecttypen zijn voorhanden: systeem en insertie. Systeemeffecten
worden op het gehele geluid toepast, of het nu een voice, een hele performance opstelling,
een song, of iets anders is. Insertieëffecten kunnen aan de andere kant individueel toegepast
worden op iedere voice, waardoor u bijvoorbeeld in een performance opstelling met vier
voices compleet verschillende insertie-effecten toe kunt passen op iedere voice, plus gehele
systeem-effecten op alle voices in de performance opstelling.
Systeemeffecten
Er zijn twee systeem effectunits beschikbaar voor toename van het gehele geluid: Reverb en Chorus.
Reverb
Het Reverb effect biedt 12 verschillende reverb-gerelateerde effecten, inclusief realistische simulaties van de natuur-
lijke galm van verschillende ruimtes en kamers. Onafhankelijke reverb instellingen kunnen gemaakt worden voor
iedere voice in de Voice mode en voor iedere performance opstelling in de Performance mode.
N.B.
Details over effect parameters zijn te vinden op pag. 105.
Chorus
Het Chorus effect bevat een selectie van 17 chorus-type effecten, inclusief anging, phasing, symphonic, en andere.
De meeste van deze effecten zijn ideaal voor het aandikken en toevoegen van animatie aan het geluid. Onafhankelijke
chorus instellingen kunnen gemaakt worden voor iedere voice in de Voice mode en voor iedere performance
opstelling in de Performance mode.
N.B.
Zie het Engelse Data Lijst boek voor een complete lijst van beschikbare systeemeffecten.
66
Insertie Effecten
Er zijn twee insertie effectunits in aanvulling op de hierboven beschreven Reverb en Chorus systeemeffecten. De Effect
1 eenheid bevat 24 effecten inclusief chorus, distortion en overdrive, amp simulatie, auto wah, equalization en meer.
De Effect 2 eenheid voegt een reeks delay, reverb en andere effecten toe, met een totaal van 79 effecten. In de Voice
mode kunnen de insertie effecten individueel toegepast worden op iedere voice en individueel aan- of uitgezet voor ieder
element in deze voice. In de Performance mode kunnen de insertie effecten die zijn geprogrammeerd voor iedere voice in
de performance opstelling naar behoefte aan- of uitgezet worden.
N.B.
Zie het Engelse Data Lijst boek voor een complete lijst van beschikbare insertie-effecten.
Effecten In de Voice Mode
In de Voice mode kunnen onafhankelijke effecttypen en parameterinstellingen geprogrammeerd worden voor iedere
effecteenheid (Reverb, Chorus, Insertie Effect) en opgeslagen met iedere voice. Verder kunnen de twee insertieëffecten
onafhankelijk worden aan- en uitgezet voor ieder voice- element. Het is ook mogelijk om to de insertie effect aansluiting
mode (serie of parallel) te speci ceren, en de volgorde van de effecteenheden te speci ceren met serieële aansluiting
Het gecombineerde signaal van alle voiceëlementen na applicatie van de insertie effecten wordt toegepast op de
Reverb en Chorus systeem effectunits.
N.B.
Details over voice mode effecttoewijzing zijn te vinden op pag. 105.
67
Effecten In de Performance Mode
In de Performance mode worden de insertie effecten exact zo toegepast op de voices als zij waren ingesteld in de Voice
mode. De Reverb en Chorus instellingen van de Voice mode echter, worden niet gebruikt in de Performance mode. In
de Performance mode heeft ieder part Reverb Send en Chorus Send parameters die bepalen hoeveel Reverb of Chorus
er op het corresponderende part wordt toegepast. De insertieëffect instellingen in de Voice mode kan voor ieder part in
de Performance mode worden aan- of uitgezet.
N.B.
Details over performance mode effect zijn te vinden op pag. 161.
Effect Bypass
U kunt tijdelijk gespeci ceerde typen effecten aan- of uitzetten door eenvoudig op de [EF BYPASS] ([BYPASS]
op de EX5R) toets op het paneel te drukken. Om deze functie te kunnen gebruiken, moet u het effect dat u wilt
overslaan speci ceren in de Utility mode Other Setup display (pag. 276).
68
DSP Beperkingen
Het DSP (Digital Signal Processing) systeem dat gebruikt wordt om de EX effecten te creëren, wordt ook gebruikt
door de AN, FDSP en VL (alleen op de EX5/5R) toongenerators om voices te creëren. Dit houdt in dat er minder
DSP capaciteit beschikbaar is om effecten te produceren als de eerdergenoemde voicetypen worden gebruikt. Dit
brengt beperkingen met zich mee die verschillend zijn voor de EX5/5R en EX7. De Reverb en Chorus effecten
functioneren normaal, ongeacht het type voice dat er gebruikt wordt.
EX5/5R
Er zijn geen beperkingen met het gebruik van insertieëffecten in de EX5 of EX5R Voice mode. In de Performance
mode echter, kunnen insertieëffecten gebruikt worden op maximaal 4 parts (voices) als de performance opstelling
uit louter AWM voices bestaat. Als een VL, AN of FDSP voice wordt gebruikt in de performance opstelling, kan
een insertieëffect echter alleen gebruikt worden op één part (voice).
EX7
In de EX7 Voice mode kunnen insertie effecten gebruikt worden in AWM voices, maar niet in ieder ander
voice type (AN of FDSP). In de Performance mode kan een insertieëffect op één voice gebruikt worden, als de
performance opstelling alleen uit AWM voicesbestaat. Maar als de performance opstelling een AN of FDSP voice
bevat, kan er geen insertie effectgebruikt worden.
69
Samplen
Met de EX Sample mode kunt u geluiden samplen met een microfoon of lijn (line) bron die
gebruikt kunnen worden in AWM voice elementen (samples worden toegewezen aan voice
elementen met de Voice Edit OSC display pag. 80), of toegewezen aan individuele toetsen
van het toetsenbord in de Key Map mode (pag. 72). Het is ook mogelijk om direkt van een
interne EX toongenatorsysteem te samplen, zodat u bijvoorbeeld geluiden en frases voor Key
Mapping kunt samplen, zonder dat u enige externe apparatuur nodig heeft. De Sample mode
bevat ook een reeks golfvormwijziging kenmerken die gebruikt kunnen worden voor “fi jne
stemming van uw samples voor een optimaal geluid.
Tijdens het gebruik worden samples bewaard in het interne wave RAM geheugen. De
EX5, EX5R, en EX7 zijn uitgerust met een 1-megabyte golfvorm geheugen die uitgebreid
kan worden tot 65 megabytes door het installeren van de extra verkrijgbare SIMM
geheugenmodules (pag. 278). Een extra 8 megabytes of non-volatile ash geheugen komt
beschikbaar voor sample opslag als het los verkrijgbare EXFLM1 Flash Memory Board
wordt geïnstalleerd (pag. 278). Gesamplede golfvormen kunnen op oppy disk opgeslagen
worden, of op een extern opslagmedium met de extra verkrijgbare ASIB1 SCSI Interface
(pag. 278). Golfvorm les in standaard WAV, AIFF, of AKAI formaat geproduceerd met
andere apparatuur kan ook geopend worden met de Disk mode Load Wave functie (pag. 266)
en gebruikt worden door de EX5, EX5R en EX7.
Opstellen en Samplen van een Externe Bron
De Bron Aansluiten
De eerste stap bij het opstellen voor samplen van een externe bron, is die bron aansluiten microfoon of line op
de EX5, EX5R of EX7. Als u één enkele microfoon gebruikt, sluit die dan aan op de L/MONO A/D INPUT jack op
de EX5 of EX5R (alleen de EX7 heeft een enkele A/D INPUT jack). Als u een paar microfonen gebruikt met de EX5
of EX5R, sluit deze dan aan op de L/MONO en R A/D INPUT jacks. Wij bevelen standaard dynamische microfoons
met een impedantie van ongeveer 150 ohms aan (de EX instrumenten werken niet samen met fantoom-gevoede
condensator microfoons).
70
Opstellen en Samplen van een Externe Bron
De Bron Aansluiten
De eerste stap bij het opstellen voor samplen van een externe bron, is die bron aansluiten microfoon of line
op de EX5, EX5R of EX7. Als u één enkele microfoon gebruikt, sluit die dan aan op de L/MONO A/D INPUT
aansluiting op de EX5 of EX5R (alleen de EX7 heeft een enkele A/D INPUT aansluiting). Als u een paar microfonen
gebruikt met de EX5 of EX5R, sluit deze dan aan op de L/MONO en R A/D INPUT aansluitingen. Wij bevelen
standaard dynamische microfoons met een impedantie van ongeveer 150 ohms aan (de EX instrumenten werken niet
samen met fantoom-gevoede condensator microfoons).
Opname Mode & Input Instellingen
Druk, als uw bronnen zijn aangesloten (als u van een externe bron wilt samplen), op de [SAMPLE] toets om de
Sample mode in te gaan en vervolgens op de [F8] functietoets ([REC]) om naar de SAMPLE REC display te gaan.
Als u gaat samplen met de EX5 of EX5R, moet u de Rec Mode parameter instellen op mono- of stereosamplen (dit is
niet nodig met de EX7, aangezien deze een MONO A/D INPUT bezit):
Zet ook de Source parameter op A/D als u gaat samplen van een externe bron en de mic/line parameter op mic
als u vanaf een microfoon wilt samplen of line als u vanaf een CD player of andere line bron wilt samplen.
Als u vanaf een lijnniveau bron sampelt met de EX7, moet u een stereo-naar-mono-kabel gebruiken of een Y kabel
om de linker- en rechterkanaal uitgangssignalen te combineren vanaf het bronmedium voor input naar de EX7s
mono A/D INPUT aansluiting.
Instelling Niveaus
Is uw bron eenmaal aangesloten en de Rec Mode, Source, en mic/line parameters zijn naar wens ingesteld, dan kunt
u de met de A/D GAIN knop in combinatie met de balk-gra sche niveau indicator(s) aan de rechterkant van de
nieuwe samplenamen het optimale inputniveau in te stellen.
Begin met de A/D GAIN knop op de laagste MIN positie en speel uw bron af op het hoogste volume dat gebruikt gaat
worden. Draai geleidelijk met de klok mee aan de A/D GAIN knop tot de balkgra ek uitslaat tot ongeveer 80% of
90% van zijn maximale lengte. Dit is ongeveer de optimale niveauinstelling voor uw bron.
Als de balkgra ek helemaal naar rechts uitslaat, ongeacht de instellingen van de A/D GAIN knop, is het outputni-
veua van uw bron waarschijnlijk te hoog. Compenseer dit door het outputniveau van uw bronmedium te verlagen.
L
R
L+R
stereo
F8
F8
71
Een Sample Opnemen
Stel, indien nodig, nadat uw bron goed is aangesloten en de input parameters en levels zijn ingesteld, het Trigger
Level (pag. 177) en de gewenste maximum lengte van de sample in met de Length parameter (pag. 177) en druk op de
[F8] functietoets ([STANDBY]). Er verschijnt nu Waiting ... op de display.
Speel uw bron af. Het samplen start automatisch zodra een signaal dat de Trigger Level overschrijdt wordt
gesignaleerd. U kunt ook handmatig het samplen starten door de [F8] functie-toets in te drukken, die op dit moment
wijzigt in [START]. Na het starten van het samplen (Now recording verschijnt op de display), wijzigt de [F8]
functietoets in [STOP] en kunt u de opname stoppen door deze in te drukken. Het samplen gaat door zo voor
de tijdsduur die u heeft gespeci ceerd met de Length parameter, of, als het niet handmatig wordt gestopt, tot het
einde van het samplegeheugen is bereikt.
N.B.
De EX5, EX5R en EX7 nemen op een sample rate van 44.1 kHz.
N.B.
Zie pag. 176 voor details over vanaf de interne toongenerators.
Wijzig de Sample
Als u met succes een sample heeft opgenomen, kunt u met de Sample Jobs (pag. 182) en Sample Edit mode (pag. 179)
uw sample naar behoefte normaliseren, overschrijven, stemmen, loopen en op andere manieren ver jnen.
Samples op een Disk Opslaan
Onthoud dat het standaard EX samplegeheugen vluchtig is. Dit betekent dat de inhoud verloren gaat als u het apparaat
uitzet. Het 8-megabyte ash geheugen van de extra verkrijgbare EXFLM1 Flash Memory Board is niet vluchtig en
bewaart de samples die erin opgeslagen zijn ook wanneer de EX wordt uitgezet. Aangezien het alleen mogelijk is om
op te nemen met het vluchtige RAM sample-geheugen, kunt u met de Copy Sample job (pag. 183) samples naar het
ash geheugen copiëren.
Of u het extra ash geheugen installeerd of niet, het is altijd een goed idee (en essentieel als u alleen het vluchtige RAM
bezit) om de samples die u wilt bewaren op te slaan op een disk met de Disk mode Save Wave functie (pag. 264).
72
De Key Map Mode
Met de EX Key Map mode kunt u individuele samples, patronen, of patroontracks toewijzen
aan verschillende toetsen van het toetsenbord (of MIDI nootnummers in het geval van
de EX5R). De toegewezen samples en/of patronen kunnen dan afgespeeld worden via de
EX5/EX7, of via een externe sequencer of andere MIDI controller bij alle modellen. Key
Mapping maakt het mogelijk om bijvoorbeeld het afspelen van geloopte rhythm samples met
patronen te combineren om nieuwe rhythmische textures te creëren die in real-time live
bestuurd kunnen worden.
Key Mapping Procedure
1 Activeer de Key Map mode
Druk op de [KEYMAP] toets om de Key Map mode in te gaan. Niet-toegewezen noten worden als off opgesomd in
de display. (Druk indien nodig op de [F1] toets om het Mode scherm te selecteren.)
N.B.
De [KEYMAP] toets functioneert (kan aan- en uitgezet worden) in Voice mode, Performance mode en Song mode.
2 Selecteer een noot
Selecteer een noot, waaraan u een sample of patroon wilt hechten, met ofwel de pijl en toetsen waarmee u de
gewenste noot op het display verlicht (de notenlijst kunt u op en neer scrollen), of met een druk op de gewenste toets
op het toetsenbord terwijl u de [F8] functietoets ingedrukt houdt ([SEL]).
3 Selecteer een patroon- of sampletoewijzing
Selecteer met de Data Dial, [DEC]/[INC] toetsen, of Controller Knob 2 ptn als u een patroon aan een toets wilt
toewijzen, of smpl als u een sample aan een toets wilt toewijzen.
KNOB MODE
ARPEGGIO
KEYMAP EF BYPASS
73
4 Specifeer een patroon of sample
Wijs een patroon aan de geselecteerde noot toe met de pijltoetsen in combinatie met de Data Dial [DEC]/[INC]
toetsen, of met de juiste Controller Knoppen om een track te speci ceren Tr1 Tr8 voor een individuele
track, of all om het hele patroon toe te wijzen en het patroonnummer (de naam van het patroon verschijnt
rechts van het patroonnummer).
Wijs een sample aan de geselecteerde noot toe met de pijltoetsen in combinatie met de Data Dial, [DEC]/[INC]
toetsen, of met de juiste Controller Knoppen om de RAM (intern) of FLS ( ash geheugen, als de extra EXFLM1
Flash Memory Board is geinstalleerd) samplegeheugen te speci ceren, en het nummer van de gewenste sample (de
naam van de sample verschijnt rechts van het samplenummer).
5 Speci ceer een speelmode
De meest rechter parameter op de display, volgend op het patroon- of samplenummer, speci ceert de speelmode voor
de corresponderende toets.
6 Ga door indien gewenst
Herhaal de bovenstaande procedure, wijs zoveel patronen of samples toe aan zoveel toetsen als u wilt.
N.B.
De Key Map toewijzingen worden altijd gewist zodra het apparaat uitgezet wordt. Als u een Key Map opstelling wilt bewaren,
kunt u met de Disk mode Save ALL optie alle data op een disk opslaan.
N.B.
Aan ieder toets kan alleen één sample, patroon, of patroontrack toegewezen worden.
N.B.
Het aantal samples die beschikbaar zijn voor key mapping is afhankelijk van het aantal samples huidig aanwezig in het
EX samplegeheugen (max. 1024).
toggle
oneshot
gating
74
Over het Tune (stemming) Scherm
Met een druk op de [F2] toets selecteert u het Tune scherm, dat alleen beschikbaar is voor samples en twee
tune-gerelateerde parameters bevat: Coarse and Fine.
Coarse: Verhoogt of verlaagt de toonhoogte van iedere sample in stappen van halve tonen.
Instellingen: -64~+63
Fine: Biedt ver jnde aanpassingen van de toonhoogte van ieder element.
Instellingen: -64~+63
Met deze twee parameters kunt u zowel de afspeelsnelheid van de EX samples aanpassen als data opgenomen
op verschillende samplesnelheden.
75
Referentie Gedeelte
Voice Play Mode
Met de Voice Play Mode kunt u de 256 Preset Voices en
Gebruikers Voices die u zelf heeft gecreërd afspelen.
Voice Play Mode scherm
Druk op de [VOICE] toets op het paneel om de Voice
Play mode in te gaan. Als u de Voice Play mode ingaat, ver-
schijnt het volgende scherm. De inhoud wordt hieronder
getoond.
1 Scherm Titel
Geeft de Voice Play mode aan.
2 Transmit Channel/Receive Channel
Geeft aan welk MIDI kanaal gebruikt wordt voor de
voices in de Voice mode. De verzend/ontvangst-kanalen
worden ingesteld in de Voice Mode Setup, Utility mode
(pag. 271).
3 Voicenummer gedeelte
Toont Geheugenlokatie, Programnummer (001~128)
en Bank(A~H)/Programnummer (1~16) van de hui-
dig geselecteerde voice. Het voicenummer op de display
bijvoorbeeld, P1-001(A01) geeft aan dat dit de nr. 001
voice is in de Preset 1 geheugenlokatie en de nr. 01
voice in de Bank A.
Geheugen
Er zijn twee soorten geheugen: Preset en Intern (gebruiker).
Iedere PresetP1 (Preset 1) en P2 (Preset 2) bevat 128
preset voices. Iedere InterneI1 (Internal 1) en I2 (Internal
2) bevat 128 gebruikersgebieden voor uw eigen voicecre-
atie.
Voicenummer
Voicenummers worden op de twee hieronder getoonde
manieren aangegeven: van 1 t/m 128 of 8 (A~H) banken
van ieder 16 voices (8 x 16 = 128).
Voice Mode
1234
5
Voice
Nummer
Voice
Nummer
Bank Bank
Program
Nummer
Program
Nummer
4 Voice Categorie/Naam
Voice Categorie
De voices zijn ingedeeld in de twee-letter-code Voice Catego-
riën. Iedere Categorie-code duidt op de eigenschap van de
voice.
Voice Naam
Toont de huidige voicenaam in maximaal 12 letters.
5 Voice Type
Geeft het voicetype weer van de huidige voice.
Zie pag. 77 voor meer informatie over het voicetype.
Selecteren van Voices
Verschillende methoden zijn beschikbaar om voices te
selecteren. Zie pag. 36 voor meer informatie.
Voice Mode Instelling
U kunt de aansluitingen met de interne toongenerator
en/of een extern medium instellen voor de voices in de
Voice mode en in de Voice Mode Setup, Utility mode
(pagina 271) de controlnummers toewijzen.
LCD
--
Pf
Cp
Or
Gt
Ba
St
En
Br
Rd
Pi
Ld
Categorie
LCD
Pd
Fx
Et
Pc
Se
Dr
Sc
Vo
Co
Wv
Sq
Categorie
Voice Edit Mode
Er zijn twee typen voices: een normale voice en een drum-
voice. De wijzigingsparameters voor ieder type voice wor-
den apart uitgelegd, aangezien verschillende typen ele-
menten een normale voice maken.
Zie pag. 43 voor meer information over voices. Zie
pag. 43 voor meer informatie over elementen.
76
[VOICE]
------Normal+[EDIT] AWM Element .....................................77
------[F1:COMMON].......................................................77
------[F6:Parameter]...........................................77
------[F7:Arpeggio] .............................................79
------[F3:Arpeggio-Edit]........................79
------[F8:Name]...................................................79
------[F2:OSCILLATOR] ................................................80
------[F6:Wave]....................................................80
------[F3:Wave-Edit] ..............................81
------[F7:Mix]......................................................81
------[F8:Zone] ....................................................82
------[F3:PITCH] .............................................................83
------[F6:Parameter]...........................................83
------[F7:Scaling] ................................................83
------[F8:EG] .......................................................84
------[F4:FILTER] ...........................................................86
------[F4:Static Control Filter]..........................86
------[F5:Dinamic Control Filter].....................91
------[F6:Sensitivity] ..........................................93
------[F7:Scaling] ................................................94
------[F8:EG] .......................................................95
------[F5:AMPLITUDE] .................................................96
------[F6:Parameter]...........................................96
------[F7:Scaling] ................................................97
------[F8:EG] .......................................................98
------[F6:LFO] ............................................................ 100
------[F7:LFO1]................................................ 100
------[F8:LFO2]................................................ 102
------[F7:CONTROLLER] ........................................... 103
------[F7:Pitch Control] .................................. 103
------[F8:Controller Set] ................................. 104
------[F3:Remap]................................. 104
------[F8:EFFECT] ....................................................... 105
------[F4:Type]................................................. 105
------[F5:Insertion Effect 1] ........................... 106
------[F6:Insertion Effect 2] ........................... 106
------[F7:Reverb]...............................................107
------[F8:Chorus] ..............................................107
------Normal+[EDIT] VL Element........................................107
------Normal+[EDIT] AN Element.......................................112
------FDSP ................................................................................. 123
------Drum+[EDIT] ................................................................. 141
77
Druk op de [EDIT] toets op het paneel als u in Voice mode
bent, om naar de Voice Edit mode te gaan. Als u in Voice
Edit mode bent, verschijnt het volgende menu. Hieronder
staan de acht menus in Voice Edit mode.
Selecteer de voice die u gaat wijzigen voor u Voice Edit mode
ingaat. Alle parameters in een voice kunnen worden
gewijzigd en opgeslagen als een nieuwe voice.
[F1]: COM (algemene [Common] instellingen worden
gelijkelijk toegepast alle elementen)
[F2]: OSC (toongeneratorinstellingen in relatie tot de
Oscillator)
[F3]: PITCH (instellingen in relatie tot de Pitch)
[F4]: FILT (instellingen in relatie tot de Filter, voor toon)
[F5]: AMP (instellingen in relatie tot de Amplitude, voor
volume)
[F6]: LFO (instellingen in relatie tot de Low Frequency
Oscillator, voor modulatie)
[F7]: CTRL (instellingen in relatie tot de Controllers)
[F8]: EFCT (instellingen in relatie tot de Effecten)
Element Mute
Gedurende het wijzigen van de voice kan het nodig
zijn om de resterende elementen tijdelijk te muten.
Zie pag. 44 voor informatie over het muten van een
element.
Vergelijken en Opslaan
Op het moment dat u een parameter wijzigt in de
Voice Edit mode verschijnt er een kleine geïnver-
teerde in de linker bovenhoek van de display,
om aan te geven dat de voice is gewijzigd maar nog
niet opgeslagen.
U kunt ook op de [EDIT/COMPARE] toets drukken
als u in de edit mode bent, om heen en weer te scha-
kelen tussen het originele en gewijzigde geluid (een
geïnverteerde verschijnt in de linker bovenhoek
als de Compare functie actief is d.w.z. het originele
geluid wordt beluisterd).
Als u de Voice Edit mode verlaat, blijft de in de
linker bovenhoek van de display staan tot u ofwel
de gewijzigde voice heeft opgeslagen of een ander
voicenummer of mode heeft geselecteerd. Als u een
ander voicenummer of mode selecteert voordat de
gewijzigde voice is opgeslagen, is de gewijzigde data
verloren! Sla de gewijzigde voice data die u wilt
bewaren op zoals beschreven op pag. 48.
De Compare functie is niet beschikbaar als het voice
type wordt gewijzigd.
Als u vanaf het begin een voice wilt creëren, is het handig
om met de initialize voice functie (Voice Job mode, zie pag.
148) de voice die u heeft geselecteerd te initialiseren.
Normale Voice (AWM Element)
[F1]: COM (Common)
Common Edit bevat instellingen die effect hebben op alle
elementen(maximaal vier) in een geselecteerde voice. Er
zijn drie menus beschikbaar.
[F6]: PARAM (Parameters)
[F7]: ARP (Arpeggio)
[F3]: [ARP EDIT]
[F8]: NAME (Naam)
[F6]: PARAM (Parameters)
Verschillende control parameters zoals Voice Type bepalen
de fundamentele karakteristiek van een voice.
Voice Type
Om het type voice te selecteren. Het selecteren van een
voicetype bepaalt ook het type element dat in de voice
wordt gebruikt.
Instellingen:
AWM:
Gebruikt maximaal vier AWM elementen. AWM elementen
zijn digitaal opgenomen golfvormen, of sampels van
muziekinstrumenten of andere geluiden.
VL+AWM (alleen op de EX5/5R):
Gebruikt één VL element voor Virtual Acoustic synthesis,
plus drie AWM elementen. Als het VL voicetype eenmaal is
geselecteerd, is het eerste element op het OSC scherm (pag.
108) een VL element.
F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8
78
FDSP (Formulated Digital Sound Processing):
Gebruikt elk van de vier AWM elementen (maximaal vier),
die toegepast worden op de FDSP eenheid. Als het FDSP
type is geselecteerd, verschijnt het FDSP menu ook op de
display. U krijgt toegang met de [F5] beneden op het COM
scherm (zie pag. 123).
AN (Poly)+AWM (“AN+AWM” op EX7):
Gebruikt één AN element voor Analog Physical Modeling
synthesis, plus drie AWM elementen. Als de Analog Poly is
geselecteerd, is het eerste element op the OSC scherm (pag.
113) een AN element.
AN (Layer)+AWM (alleen op de EX5/5R):
Dit type kan twee AN elementen voor Analog Physical
Modeling gebruiken, plus twee AWM elementen. Hierdoor
kunnen de twee AN elementen gelayered worden. Is de
Analog Layer geselecteerd, dan zijn het eerste en tweede
element in het OSC scherm (zie page 113) AN elementen.
AN+FDSP (EX5/5R only):
Dit type kan één AN element gebruiken voor Analog
Physical Modeling synthesis, plus de drie AWM elementen,
die kunnen worden toegepast op de FDSP eenheid. Als
Analog+FDSP is geselecteerd, kunt u met [F5] beneden op
het COM scherm toegang krijgen tot het FDSP menu (zie
pag. 123). Ook hier is het eerste element op het OSC scherm
(pag. 113) een AN element.
Drum:
Gebruikt maximaal 128 AWM elementen, ieder toegewezen
aan een gespecifi ceerde toets of nootnummer.
De beschikbare parameters en het wijzigingsmenu in
de Voice Edit mode wijzigt naar het geselecteerde voice-
type. Voor meer informatie over VL, zie pag. 30; FDSP:
pag. 34; Analog: pag. 33; Drum: pag. 39.
Polyfonie
De EX5 en de EX5R zijn maximaal 126 stemmig
polyfoon en de EX7 is 64 stemmig polyfoon. Vol-
ledige polyfonie is echter niet beschikbaar voor alle
voicetypen. De onderstaande lijst somt de maximale
polyfonie voor elk voicetype op.
DSP Beperkingen
Het DSP (Digital Signal Processing) systeem dat
gebruikt wordt om de EX effecten te creëren, wordt
ook gebruikt door de AN, FDSP en VL (alleen
op de EX5/5R) toongenerators om voices te cre-
ëren. Dit betekent dat er minder DSP capaciteit
beschikbaar is om effecten te produceren, als de
eerdergenoemde voicetypen worden gebruikt. Dit
levert beperkingen op die verschillend zijn voor de
EX5/5R en EX7. Het Reverb en Chorus effect func-
tioneren normaal, ongeacht het gebruikte voicetype.
EX5/5R
Er zijn geen beperkingen voor het gebruik van
insertieëffecten in de EX5 of EX5R Voice mode.
In de Performance mode kunnen insertieëffecten
echter met een maximum van4 parts (voices) wor-
den gebruikt als de performance opstelling geheel
uit AWM voices bestaat. Als er echter een VL, AN
of FDSP voice wordt gebruikt in de performance
opstelling, kan een insertieëffect alleen op één part
(voice) worden gebruikt.
EX7
In de EX7 Voice mode kunnen insertieëffecten
gebruikt worden in AWM voices, maar niet in ieder
ander voice type (AN of FDSP). In the Performance
mode kan, als de performance opstelling alleen uit
AWM voices bestaat, een insertieëffect alleen op
één voice gebruikt worden. Maar als de perfor-
mance opstelling een AN of FDSP voice bevat, dan
kunnen er geen insertieëffecten worden gebruikt.
Voice Type
EX5/5R Polyfonie
EX7 Polyfonie
79
Mono/Poly
Selecteert of de voice monofoon (alleen één noot tege-
lijk) of polyfoon (meerdere noten klinken simultaan)
wordt afgespeeld.
Instellingen: mono, poly
Key Assign
Selecteert sngl (single) of mlti (multi) Key Assign. In
sngl (single)wordt, als de toongenerator dezelfde noten
twee keer ontvangt, de eerste noot geannuleerd als de
volgende zelfde noot wordt ontvangen. In mlti (multi)
worden als dezelfde noten worden ontvangen, geluiden
toegewezen aan het ene kanaal na het andere, waardoor
multiple part toongeneratie mogelijk wordt gemaakt.
Instellingen: sngl, mlti
Volume
Stelt het volume van de voice in.
Instellingen: 0~127
Vel Depth (Velocity Depth)
Bepaalt de diepte van de velocity sensitivity.
Instellingen: 64~0~+63
Vel Offset (Velocity Offset)
Stelt de velocity offset waarde in.
Instellingen: 64~0~+63
Het wijzigen van de waarde voegt toe of trekt af van de
huidige velocity waarde.
[F7]: ARP (Arpeggio)
Hieronder de parameters in relatie tot de Arpeggiator.
Arp Sw (Arpeggio Switch)
Zet de Arpeggiator aan en uit.
Instellingen: on, off
De ARPEGGIO toets op het voorpaneel dient voor
dezelfde functie.
Arp Type (Arpeggio Type)
Selecteert het type arpeggio.
Instellingen: Zie Arpeggio Type op pag. 242.
Arp Tempo (Arpeggio Tempo)
Stelt het tempo voor de arpeggio in.
Instellingen: 30~250
Tempo Ctrl (Tempo Control)
Stelt in of één van de Knoppen het arpeggiotempo
bestuurt of niet.
Instellingen: off, knob 1~6
Arp Note LimitL (Note Limit Low)
Bepaalt de laagste noot van het arpeggio bereik op het
toetsenbord.
Instellingen: C2~G8
De laagste noot hier ingesteld en de noot die is ingesteld
voor Arp Note High (Note Limit High; zie hieronder)
bepaalt het nootbereik waarin de arpeggio speelt.
Arp Note LimitH (Note Limit High)
Bepaalt de hoogste noot van het arpeggiobereik op het
toetsenbord.
Instellingen: C2~G8
[F3]: ARP-EDIT (Arpeggio Edit)
Als het USR (USER) arpeggio type is geselecteerd,
is het ARP EDIT menu toegankelijk met [F3] onder-
in het scherm. Druk op [F3] om naar het ARP EDIT
scherm te gaan, waarmee u uw eigen arpeggio type
(User arpeggio) kunt creëren. Zie pag 238 voor meer
informatie.
[F8]: NAME
Hiermee kunt u een naam van maximaal twaalf karakters
aan de gewijzigde voice geven.
80
De Voicenaam Instellen
1 Druk op [F8] om naar het Name scherm te gaan.
2 Verplaats de [] pijl naar uiterst links met de
Pijltoets.
3 Selecteer met [INC]/[DEC] of Data Dial de Cate-
gory.
De naamcategorie helpt u de voices te sorteren die u
heeft gecreëerd. Als u de naam niet wilt speci ceren,
selecteer dan streepjes (--), geen toewijzing.
4 Verplaats de [] pijl naar Name.
5 Selecteer met [INC]/[DEC] of Data Dial een letter,
nummer, of symbool.
6 Verplaats de [] pijl met de pijltoetsen en selecteer
het volgende karakter.
7 Herhaal bovenstaande handelingen om de lenaam
in te stellen.
U kunt ook nummers, letters of symbolen met het
numerieke toetsenbord inbrengen. Verschillende let-
ters of symbolen zijn aan iedere toets toegewezen
(de letters of symbolen hieronder opgesomd cor-
responderen met de toetsen erboven). Er zijn
hoo etters en kleine letters beschikbaar. Iedere
keer dat bijvoorbeeld de 0 toets wordt ingedrukt,
worden de beschikbare nummer en letters in
de display getoond in de volgende volgorde:
0ABCabc. SPACE (één spatie) is toe-
gewezen aan de [ENTER] toets. U kunt zich door de
invoerlokaties verplaatsen met de pijltoets als boven
aangegeven.
Beschikbare nummers en letters:
Deze worden getoond in de illustratie op pag. 79.
[F2]: OSC (Oscillator)
De Oscillator parameters genereren de geluidsgolven die
een voice creëren. Een voice bevat maximaal vier elemen-
ten (zie pag. 29). U kunt de golfvorm (wave) voor ieder
element selecteren en aanpassingen maken op verschil-
lende parameters. Er zijn vier menus beschikbaar.
[F6]: WAVE
[F3]: WAVE-EDIT
[F7]: MIX
[F8]: ZONE
[F6]: WAVE
Selecteert de golfvormen voor de elementen (max. vier
elementen per voice) en stelt de parameters gerelateerd aan
de Loop con guratie in van de golfvormen.
Bank (Wave Bank)
In de geselecteerde Voice Bank kunt u met deze para-
meter een wave(golfvorm) bank kiezen die beschikbare
golfvormen bevatten. U kunt een andere bank voor
ieder element benoemen.
Instellingen: PRE (Preset), RAM (DRAM), FLS (Flash
Memory)
Als een element niet wordt gebruikt, worden streepjes
(---) op de display van de bank getoond en is het niet
mogelijk om met de pijl een Num (Nummer) en som-
mige andere onderdelen te selecteren.
Nummer
Met deze parameter kunt u in de geselecteerde wave
bank, het golfvormnummer selecteren dat u wilt. Na
selectie van het nummer, verschijnt de categorie-letter
en de naam van de golfvorm rechts van het nummer
op de display.
Instellingen: (Zie de Wave Lijst in het aparte Data Lijst
boek voor informatie over iedere golfvorm.)
Sommige golfvormen zijn niet van een categorienaam
voorzien..
Cat (Category)
Selecteert de categorie die de golfvorm bevat die u wilt
gebruiken. Met het verplaatsen van de categorie van de
een naar de ander selecteert u de eerste golfvorm in de
nieuw geselecteerde categorie.
Instellingen: Zie onderstaande lijst.
Streepjes op de plek van de categorie op de display geven
aan dat de huidige golfvorm niet aan een categorie is
toegewezen.
LCD
--
Pf
Cp
Or
Gt
Ba
St
En
Br
Rd
Pi
Ld
Categorie
LCD
Pd
Fx
Et
Pc
Se
Dr
Sc
Vo
Co
Wv
Sq
Categorie
81
Wave Play
Schakelaar die bepaalt hoe de golfvorm wordt afge-
speeld. Er zijn vijf keuzen: FwdLp, FwdLpEx,
FwdNoLp, RevNoLp of default.
Instellingen:
FwdLp:
Als er een toets wordt ingedrukt (en vastgehouden), begint
het afspelen van de golfvorm vanaf het Startpunt, gaat naar
het Toppunt en herhaalt vervolgens voortdurend vanaf het
Toppunt tot het Eindpunt.
FwdLpEx:
Deze is hetzelfde als "FwdLp" zolang de toets wordt vast-
gehouden. Als u de toets echter loslaat, annuleert de Ex5/
5R/7 het geloopte afspelen, gaat voorbij het Eindpunt, en
speelt de rest van de sampledata, om te stoppen aan het eind
van de data.
FwdNoLp:
Iedere keer dat er een toets wordt ingedrukt, speelt de golf-
vorm één keer vanaf het Startpunt tot het Eindpunt af.
RevNoLp:
Iedere keer dat er een toets wordt ingedrukt, speelt de golf-
vorm één keer omgekeerd af, vanaf het Eindpunt tot het
Startpunt.
default:
Volgt de originele insterllingen gemaakt in de Wave Edit
mode of Sample Edit mode.
KeyOn Delay
Stelt de grootte van de delay in vanaf het moment
waarop de noot wordt gespeeld op het toetsenbord tot
wanneer het geluid wordt voortgebacht. Een andere
KeyOn delay grootte kan voor ieder element ingesteld
worden.
Instellingen: 0~127
[F3]: WAVE-EDIT
Wijzigt golfvormen. Als u RAM selecteert voor
de Wave Bank, wordt [F3] (WAVE-EDIT) toegevoegd
voor het wijzigen van golfvormen. Zie pag. 150 voor
meer informatie over WAVE EDIT.
Als PRE (Preset) of FLS (Flash memory) wordt gese-
lecteerd in WAVE, is het WAVE-EDIT scherm niet
beschikbaar.
[F7]: MIX
Stelt de outputbalans tussen de verschillende element- golf-
vormen in die een voice vormen.
Bank (Wave Bank)
Number
Cat (Category)
Deze parameters zijn dezelfden als beschreven voor het
WAVE scherm. Zie pag. 80 voor meer informatie.
Level
Stelt het outputniveau in van iedere golfvorm, waar-
door u de outputbalans tussen ieder element kunt aan-
passen.
Instellingen: 0~127
Pan
Stelt de panning in van iedere golfvorm. Deze functie
bepaalt de linker of rechter positionering van ieder
element in het stereospectrum.
Instellingen: scl (Scaling Pan), L63 (uiterst links)~cnt
(midden)~R63 (uiterst rechts), rnd (Random
Pan)
In scl (Scaling Pan) is een basispitch ingesteld als een
referentie die de mate bepaalt waarop een geluid zich
naar rechts of links in het stereospectrum beweegt.
Besturing is afhankelijk van de pitch die gespeeld wordt
op het toetsenbord in relatie tot de basispitch. Rnd
(Random Pan) veroorzaakt een willekeurige beweging
van het geluid van links naar rechts in het stereospec-
trum. Het vaste bereik van de beweging van het geluid
en de standaardpitch voor Scaling Pan en Random Pan
instellingen wordt bepaald in KeyFlw (Key Follow), en
de Pan parameters in het PARAM scherm van AMP
(Amplitude).
Detune
Stelt de detune-waarde van iedere golfvorm in. Detune
is handig om het geluid dikker te maken door het ver-
hogen of verlagen van de pitch van ieder individueel
element in kleine stapjes , in relatie tot elkaar.
Instellingen: 75~0~+75
De Level, Pan & Detune parameters zijn ook beschik-
baar vanaf het PITCH PARAM scherm.
82
[F8]: ZONE
Stelt de zone van ieder element in (de toetsenbord en
aanslaggevoeligheidsbereiken waarin het geluid wordt afge-
speeld). Er kan een andere zone voor ieder element inge-
steld worden.
Note Limit Low
Stelt de laagste noot in van de zone op het toetsenbord,
voor ieder element.
Instellingen: C2~G8
De laagste noot die u hier instelt en de waarde in Limit
High (Note Limit High; zie onder) bepaalt het bereik
van de noten die op het toetsenbord gespeeld kunnen
worden.
Note Limit High
Stel de hoogste noot in dat ieder element kan spelen.
Instellingen: C2~G8
Het is niet mogelijk om de Note Limit Low boven de
Note Limit High, of de Note Limit High onder de Note
Limit Low in te stellen.
U kunt de toets aanstellen door de toets op het toetsen-
bord in te drukken terwijl u de [F8] toets ingedrukt
houdt.
Note Xfade (Note Cross Fade)
Stelt het cross fade bereik in (Note Limit Low and
High) van ieder element. Als de waarde toeneemt,
wordt het bereik groter. De instelling 0 brengt geen
effect teweeg.
Instellingen: 0~127
Vel Limit Low (Velocity Limit Low)
Stelt de laagste velocity waarde van iedere element-
golfvorm in die gesignaleerd wordt als het toetsenbord
wordt bespeeld.
Instellingen: 1~127
De laagste velocitywaarde hier ingesteld en de waarde
ingesteld in Vel Limit High (Velocity Limit High)
bepaalt het velocitybereik van de geselecteerde element-
golfvorm.
Vel Limit High (Velocity Limit High)
Stelt de hoogste velocitywaarde van iedere element-
golfvorm in die wordt gesignaleerd als het toetsenbord
wordt bespeeld.
Instellingen: 1~127
Vel Xfade (Velocity Cross Fade)
Stelt het cross fade velocity bereik in (Vel Limit Low
and High) voor ieder element. Als de waarde toeneemt,
wordt het bereik groter. De instelling 0 brengt geen
effect te weeg.
Instellingen: 0~127
Zone Grafische Display
Aan de linkerkant van dit scherm wordt de zone
(toetsenbord en velocitybereik waarin het geluid
wordt voortgebracht) op de display getoond. Het
nootbereik wordt aangegeven op de horizontale as,
en het velocity nootbereik wordt aangegeven op de
verticale as. Als iedere parameterwaarde is aange-
past, wijzigt de vorm van het zwarte blok, hetgeen
het nootbereik voorstelt, overeenkomstig. De zones
van andere elementen worden opgestapeld op de
display onder de huidig geselecteerde element-zone.
83
[F3]: PITCH
De Pitch parameters passen de toonhoogte van de golfvorm
aan en con gureren het stemmingsysteem. Er zijn drie
menus met verschillende parameters die op elk element
kunnen worden toegepast.
[F6]: PARAM (Parameters)
[F7]: SCALE
[F8]: EG (Envelope Generator)
[F6]: PARAM (Parameters)
Past de stemming van iedere olfvorm aan en de PEG instel-
lingen. Er kan voor ieder element een andere waarde wor-
den ingesteld.
Coarse Tune
Verhoogt of verlaagt de toonhoogte van iedere element-
golfvorm in halve tonen.
Instellingen: 64~+63
Fine Tune
Past de toonhoogte van iedere elementgolfvorm op ver-
jnde wijze aan.
Instellingen: 64~+63
Detune
Stelt de detune waarde in van ieder element. Detune
is effectief voor het dikker maken van het geluid door
de toonhoogte van ieder element in Hertz (Hz) te ver-
hogen of verlagen.
Instellingen: 75~0~+75
De Detune parameter hier is dezelfde als in het OSCs
MIX scherm.
Ve lEG (VelocityEG)
Stelt de velocity sensitivity in voor de PEG (Pitch Enve-
lope Generator). Positieve waarden houden in dat hoe
harder een noot wordt gespeeld, hoe groter de pitchwij-
ziging. Negatieve waarden veroorzaken het tegenover-
gestelde effect.
Instellingen: 7~0~+7
EG Depth
Stelt de hoeveelheid pitchwijziging in in de PEG. De
instelling 0 brengt geen wijziging teweeg en behoudt
de originele toonhoogte.
Instellingen: 64~0~+63
EG Random
Wijzigt Hold Level (pag. 85) van de PEG willekeurig.
Hoe hoger de waarde, hoe groter de pitchwijziging. De
instelling 0 brengt geen wijziging teweeg en behoudt
de originele toonhoogte.
Instellingen: 0~15
[F7]: SCALE
Stelt de pitch scale in van ieder element, hetgeen de stem-
ming bepaalt.
KeyFollow
Stelt de KeyFollow in voor ieder element. De KeyFollow
functie past de pitchwijziging aan van de PEG overeen-
komstig met de gespeelde noten op het toetsenbord.
Als KeyFollow wordt toegepast, wordt de hoeveelheid
pitchwijziging van de PEG overeenkomstig aangepast
bij iedere noot in relatie tot de Center pitch (hieronder
uitgelegd) op het toetsenbord.
Instellingen: 0, 5, 10, 20, 50, 100%
Center Key
Stelt de basispitch in voor de KeyFollow van ieder ele-
ment. Dezelfde pitchwijziging ingesteld in de PEG kan
exact zo verkregen worden voor de noten die zijn inge-
steld als Center pitch. De andere toonhoogtes worden
evenredig beïnvloed door de waarde die is ingesteld
voor de KeyFollow parameter.
Instellingen: C2~G8
84
Micro Tuning
Stelt de Micro Tuning in (stemmingsysteem of tem-
perament) dat ieder element gebruikt. Te beginnen met
de standaard tuning equal temperament, zijn er 32
stemmingsystemen beschikbaar.
Instellingen: De systemen hieronder opgesomd.
[F8]: EG (Pitch Envelope Generator)
Stelt de PEG in, die bepaalt hoe de toonhoogte wijzigt
in tijd, vanaf het moment dat de toets wordt ingedrukt,
vastgehouden, en losgelaten. Er kan voor ieder element
een andere waarde worden ingesteld.
Druk op [F8] om de PEG in te stellen en twee typen
schermen verschijnen beurtelings. U kunt heen en weer
schakelen tussen de schermen om iedere parameter in te
stellen.
All Parameters Scherm
Envelope Scherm
Hold Time Vel (Hold Time Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid van de Hold Time in. Als
Hold Time Vel op een positieve waarde staat wordt,
wordt als er harder wordt aangeslagen op het toetsen-
bord, sneller gewijzigd. Negatieve waarden hebben het
tegenovergestelde effect.
Instellingen: 7~0~+7
Deze parameter verschijnt niet op de display van het
ENVELOPE scherm.
Atck Time Vel (Attack Time Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid in voor de Attack Time.
Als Atck Time Vel op een positieve waarde is ingesteld,
wordt als er harder wordt aangeslagen op het toetsen-
bord, sneller gewijzigd. Negatieve waarden hebben het
tegenovergestelde effect.
Instellingen: 7~0~+7
Deze parameter verschijnt niet op de display van het
ENVELOPE scherm.
.
Other Time Vel (Other Time Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid in van de Decay 1/2 Time
en de Release 1/2 Time. Als Other Time Vel is ingesteld
op een positieve waarde, wordt als er harder wordt aan-
geslagen op het toetsenbord, sneller gewijzigd. Nega-
tieve waarden hebben het tegenover-gestelde effect.
Instellingen: 7~0~+7
Type Toets CommentaarNr.
De “compromis” stemming die al 200 jaar
wordt gebruikt in Westerse muziek, en op de
meeste elektronische keyboards. Iedere
halve stap is precies 1/12e oktaaf en muziek
kan voortgebracht worden in iedere toon-
hoogte met gelijke verhoudingen. Geen van
de intervallen zijn echter perfect gestemd.
Dit is de normale equal tempered toonladder
50 cents omhoog getransponeerd.
24 gelijke afstand tonen per oktaaf. (Play
Speel 24 tonen om één oktaaf op te
schuiven.)
Hetzelfde als Pure Major, maar voor de
mineur toonladder.
Andreas Werckmeister, een tijdgenoot van
Bach, maakte deze stemming waarin in
iedere toonhoogte gespeeld kan worden.
Iedere toets heeft een uniek karakter.
Van Francescantonio Vallotti en Thomas
Young (midden 1700) is deze aanpassing op
de Pythagorean stemming waarin de eerste
zes kwinten dezelfde hoeveelheid lager zijn.
Johan Philipp Kirnberber is bezig geweest
met het ontwerpen van een toonladder die in
iedere toonhoogte gespeeld kon worden.
In deze stemming zijn de meeste intervallen
(in het bijzonder de majeur terts en kwint) in
de majeur ladder zuiver. Dit betekent dat
andere intervallen hierdoor ontstemd zijn. U
moet de toonhoogte bepalen (C~B) waar u in
wilt spelen.
48 gelijke afstand tonen per oktaaf. (Speel
24 tonen om één oktaaf op te schuiven.)
Kunt u soms vinden in indiase muziek
(alleen witte toetsen [C-B]).
85
Time Scale
De Time Scale functie bepaalt de snelheid van de wij-
ziging in de PEG overeenkomstig de pitch die op het
toetsenbord wordt gespeeld. Als de Time Scale is inge-
steld op een positieve waarde, zal hoe lager de noot is
die gespeeld wordt op het toetsenbord, hoe langzamer
de wijziging inzetten. Hoe hoger de noot is die op het
toetsenbord wordt gespeeld, hoe sneller de wijziging
inzet. Negatieve waarden hebben het tegenovergestelde
effect.
Instellingen: 7~0~+7
Deze parameter verschijnt niet op de display van het
ENVELOPE scherm.
L (Loop)
Bepaalt de loop van de PEG. Zoals u kunt zien in het
volgende diagram, stelt deze functie de positie in om
naar terug te keren na het bereiken van Decay 2 (loop
punt). Het selecteren van off zet de loop functie uit.
Instellingen: off, Hl (Hold), At (Attack), D1 (Decay 1)
Deze parameter verschijnt niet op de display van het
ENVELOPE scherm.
Hold Time
Stelt de Hold Time in.
Instellingen: 0~127
Atck Time (Attack Time)
Stelt de Attack Time in.
Instellingen: 0~127
Dcy 1/2 Time (Decay 1/2 Time)
Stelt de Decay 1/2 Time in.
Instellingen: 0~127
Rel1/Rel2 Time (Release 1/2 Time)
Stelt de Release 1/2 Time in.
Instellingen: 0~127
Hold Level
Stelt het Hold Level in.
Instellingen: 128~0~+127
Atck Level (Attack Level)
Stelt het Attack Level in.
Instellingen: 128~0~+127
Dcy 1/2 Level (Decay 1/2 Level)
Stelt het Decay 1/2 Level in.
Instellingen: 128~0~+127
Rel1/Rel2 Level (Release 1/2 Level)
Stelt het Release 1/2 Level in.
Instellingen: 128~0~+127
De Pitch Envelope Generator Instellen
Er zijn zes Time instellingen (de snelheid van de
wijzigingen) en zes Level instellingen (voor toon-
hoogte) die uitmaken hoe de toonhoogte van het
geluid wijzigt in tijd, vanaf het moment een toets
wordt ingedrukt, losgelaten, en hoe het geluid weg-
valt.
Druk op [F8] om het ENVELOPE scherm te selec-
teren; iedere waarde kan ingesteld worden met de
Envelope gra sche display. De toonhoogte van een
gespeelde noot kan met Hold Level en Hold Time
ingesteld worden om op een bepaald niveau voor
een bepaalde tijd voort te duren. Vervolgens kan
de pitchwijziging in tijd bestuurd worden door het
instellen van Attack Time/Level en Dcy1/2 Time/
Level. Tenslotte kan, als de toets wordt losgelaten,
de pitchwijziging in tijd bestuurd worden door het
instellen van de Rel1/2 Time/Level parameter.
Indien noodzakelijk kunnen Time Velocity en
Loop ingesteld worden op het ALL PARAMETERS
scherm.
86
[F4]: FILT (Filter)
De Filter parameters con gureren de lterinstelling die
toegepast kunnen worden op ieder element om het timbre
van het geluid te wijzigen. Er zijn vijf menus beschikbaar.
[F4]: SCF (Static Control Filter)
[F5]: DCF (Dynamic Control Filter)
[F6]: SENS (Sensitivity)
[F7]: SCALE
[F8]: EG (Envelope Generator)
[F4]: SCF (Static Control Filter)
Stelt de parameters in voor het Static Control Filter. De
SCF heeft verschillende soorten lters die een speci eke
frequentie bandwijdte passeren terwijl ze andere frequen-
ties uit lteren. Er kan voor ieder element een andere ltra-
tie worden ingesteld.
De EX5/5R/7 bezit twee andere lters die het mogelijk
maken om een breed scala aan geluiden creëren. Deze
zijn twee DCF (Dynamic Control Filter) lters.
Zie pag. 91 voor informatie.
Type
Selecteert het type lter. De beschikbare parameters
zijn afhankelijk van het geselecteerde ltertype.
Instellingen: L/H Shelf (Low/High Shelving Filter), 2L
Shelf (2-Low Shelving Filter), 2H Shelf (2-High
Shelving Filter), LPF (Low Pass Filter), HPF
(High Pass Filter), BPF (Band Pass Filter),
InvertLPF (Inverted Low Pass Filter), PEQ (Para-
metric Equalizer), thru, boost 6dB/12dB/18dB
Input Gain
Stelt de gain van het signaal in dat verzonden wordt
naar de SCF (Static Control Filter) eenheid. Hoe hoger
de waarde, hoe hoger de hoeveelheid gain van het input
signaal.
Instellingen: 32~+0
Input Gain is niet beschikbaar bij de volgende typen:
thru, boost 6dB/12dB/18dB. Input Gain is algemeen
voor alle typen met uitzondering van bovenstaande vier.
De beschikbare ltersoorten en bijbehorende parameters
worden hierna besproken.
L/H Shelf (Low/High Shelving Filter)
Een geleidelijk a opend type lter dat het signaal-niveau
kan verhogen of verlagen in zowel de hoge als de lage
frequentiebereiken.
High Freq (High Frequency)
Stelt het hoge frequentie hellingspunt in. Met High
Gain (zie onder) kan het signaalniveau boven het
gespeci ceerde punt verhoogd of verlaagd worden.
Instellingen: 131~241
Low Freq (Low Frequency)
Stelt het lage frequentie hellingspunt in. Met High Gain
(zie onder) kan het signaalniveau boven het gespeci -
ceerde punt verhoogd of verlaagd worden.
Instellingen: 46~182
High/Low Freq Vel (High/Low Frequency Velocity)
Stelt de velocity sensitivity voor de frequentie-bereiken
gespeci ceerd door de High Freq en Low Freq in.
Als High/Low Freq Vel is ingesteld op een positieve
waarde, is hoe harder een noot op het toetsenbord
wordt gespeeld, hoe hoger frequentie van de High Freq
en Low Freq. Dit creëert een grotere wijziging in het
timbre van het geluid. Negatieve waarden hebben het
tegenovergestelde effect.
Instellingen: 7~+7
High/Low Gain
Stelt het signaalniveau in voor de frequenties boven het
High Freq punt en voor frequenties beneden het High
Freq punt.
Instellingen: 32~0~+32
87
High/Low Gain Vel (High/Low Gain Velocity)
Stelt de aanslagevoeligheid van signaalniveaus in
bepaald door High Gain en Low Gain. Als de High/Low
Gain Vel op een positieve waarde wordt gezet, dan
wordt er, hoe harder een noot gespeeld wordt, meer
gain toegepast. Negatieve waarden hebben het tegen-
overgestelde effect.
Instellingen: 7~+7
2L Shelf (2-Low Shelving Filter)
Een geleidelijk a opend type lter dat de signaal-niveaus
voor twee lage frequentiebereiken (Low1 en Low2) ver-
hoogt of verlaagt.
Low1/2 Freq (Low 1/2 Frequency)
Stelt de twee lage frequentie shelving punten in, Low1
en Low2. Met Low1/2 Gain (zie onder) kunnen de
signaalniveaus onder het gespeci ceerde punt verhoogd
of verlaagd worden.
Instellingen: 72~182
De twee frequentiebereiken onder het shelving punt
overlappen elkaar.
Low1/2 Freq Vel (Low1/2 Frequency Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid van de frequentie-bereiken
in, gespeci ceerd door de Low1/2 Freq parameter. Als
Low1/2 Freq Vel is ingesteld op een positieve waarde,
worden, als er harder wordt aangeslagen, de frequenties
van de Low1/2 Freq hoger. Dit creëert een grotere wij-
ziging in het timbre van het geluid. Negatieve waarden
hebben het tegenovergestelde effect.
Instellingen: 7~+7
Low1/2 Gain
Stelt de signaalniveaus in van de frequenties onder de
Low1/2 Freq punten.
Instellingen: 16~0~+16
Low1/2 Gain Vel (Low1/2 Gain Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid van signaalniveaus in
bepaald door de Low1/2 Gain. Als Low1/2 Gain Vel
is ingesteld op een positieve waarde, als een toon har-
der wordt aangeslagen, meer gain toegepast. Negatieve
waarden hebben het tegenovergestelde effect.
Instellingen: 7~+7
2H Shelf (2-High Shelving Filter)
Een geleidelijk a opend type lter dat de signaal-niveaus
voor twee hoge frequentiebreiken (High1 en High2) ver-
hoogt of verlaagt.
High1/2 Freq (High 1/2 Frequency)
Stelt de twee hoge frequentie shelving punten in, High1
en High2. Met High1/2 Gain (zie onder) kunnen de
signaalniveaus boven het gespeci ceerde punt verhoogd
of verlaagd worden.
Instellingen: 131~241
De twee frequentiebereiken boven het shelving punt
overlappen elkaar.
High1/2 Freq Vel (High1/2 Frequency Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid van de frequentie-bereiken
in, gespeci ceerd door de High1/2 Freq. Als High1/2
Freq Vel is ingesteld op een positieve waarde, worden,
als er harder wordt aangeslagen, de frequenties van de
High1/2 Freq hoger. Dit creëert een grotere wijziging in
het timbre van het geluid. Negatieve waarden hebben
het tegenovergestelde effect.
Instellingen: 7~+7
88
High1/2 Gain
Stelt de signaalniveaus in van de frequenties die boven
het High1/2 Freq punt uitstijgen.
Instellingen: 16~0~+16
High1/2 Gain Vel (High1/2 Gain Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid van signaalniveaus in
bepaald door de High1/2 Gain parameter. Als High1/2
Gain Vel is ingesteld op een positieve waarde, wordt er
hoe harder een noot op het toetsenbord wordt gespeeld,
meer gain toegepast. Negatieve waarden hebben het
tegenovergestelde effect.
Instellingen: 7~+7
LPF (Low Pass Filter)
De LPF laat alleen signalen door onder de gespeci ceerde
cutoff frequentie(punt) ingesteld in de Freq parameter
(onder), en cut alle signalen erboven.
Freq (Frequency)
Stelt de cutoff frequentiewaarde in. Dit bepaalt de
cutoff frequentie van het lter of de frequentie waarbo-
ven alle andere frequenties worden uitge lterd.
Instellingen: 0~251
Freq Vel (Frequency Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid van de cutoff frequentie
in. Als Freq Vel is ingesteld op een positieve waarde,
wordt, als er harder wordt aangeslagen noot op het
toetsenbord, de cutoff frequentie hoger. Dit creëert een
grotere wijziging in het timbre van het geluid. Nega-
tieve waarden hebben het tegenovergestelde effect.
Instellingen: 7~+7
Freq Random (Frequency Random)
Freq Random verplaatst de cutoff frequentie willekeu-
rig. Hoe hoger de waarde, hoe groter de wijziging van
de cutoff frequentie. De instelling 0 brengt geen effect
te weeg.
Instellingen: 0~7
Freq KeyFollow
Stelt de KeyFollow in van de cutoff frequentie, inge-
steld in de Freq parameter. De Freq KeyFollow functio-
neert om de cutoff frequentie aan te passen door de op
het toetsenbord gespeelde noten. Als Freq KeyFollow is
ingesteld op een positieve waarde, wordt hoe hoger de
noot op het toetsenbord gespeeld, hoe hoger de cutoff
frequency. Als een negatieve waarde is ingesteld, wordt
hoe lager de gespeelde noot, de cutoff frequency hoger.
Instellingen: 64~+63
Reso (Resonance)
Bepaalt de hoeveelheid resonantie boost of het accent
van de harmonische die zich naast de cutoff frequency
bevindt. De instelling 0 brengt geen effect teweeg.
Instellingen: 0~31
Reso Vel (Resonance Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid in van de waarde bepaald
in de Reso. Als de Reso Vel is ingesteld op een positieve
waarde, wordt, als er harder wordt aangeslagen op het
toetsenbord, de resonantie groter en er treedt een gro-
tere wijziginig op in het timbre van het geluid. Nega-
tieve waarden hebben het tegenovergestelde effect.
Instellingen: 7~+7
Reso Random (Resonance Random)
Reso Random doet de hoeveelheid Resonantie effect
willekeurig variëren. Hoe hoger de waarde, hoe groter
de wijziging in het aantal resonantie. De instelling 0
brengt geen effect te weeg.
Instellingen: 0~7
Cutoff frequentie Frequentie
89
HPF (High Pass Filter)
De HPF laat signalen boven de gespeci ceerde cutoff fre-
quentie ingesteld in de Freq parameter (onder) door, en
cut de signalen eronder.
Freq (Frequency)
Stelt de cutoff frequency in. Deze bepaalt de cutoff
frequentie van het lter of de frequentie waarop alle
andere frequenties uitge lterd worden.
Instellingen: 0~251
Alle andere parameters voor deze lter zijn dezelfden
als uitgelegd voor de LPF (Low Pass Filter) parameters.
Zie pag. 88 voor informatie.
BPF (Band Pass Filter)
De BPF lter laat alleen een band van frequenties gecen-
treerd op de cutoff frequentie door en cut andere.
Freq (Frequency)
Stelt de cutoff frequentie in. Alleen de frequenties rond
de cutoff frequency worden doorgelaten, andere fre-
quenties worden uitge lterd.
Instellingen: 0~251
Alle andere parameters voor deze lter zijn dezelfden
als besproken voor de LPF parameters. Zie pag. 88 voor
informatie.
InvertLPF (Inverted Low Pass Filter)
De InvLPF keert de functie van de LPF om. De signalen
onder de gespeci ceerde cutoff frequentie worden uitge l-
terd en andere frequenties doorgelaten. De InvLPF en LPF
vormen een symmetrische curve op de horizontale as.
Freq (Frequency)
Stelt de cutoff frequentie in. De frequenties onder de
cutoff frequentie worden uitge lterd.
Instellingen: 0~229
Alle andere parameters voor deze lter zijn dezelfden
als besproken voor de LPF parameters. Zie pag. 88 voor
informatie.
Cutoff frequentie
Frequentie
Niveau
Frequentie
Niveau
Middenfrequentie
Fre
q
uentie
Niveau
Middenfre
q
uentie
90
PEQ (Parametrische Equalizer)
De PEQ verhoogt of verlaagt de signaalniveaus rond de
frequentie ingesteld in Freq (zie onder) met de Gain para-
meter.
Freq (Frequency)
Stelt de midden (center) frequentie in. De signaalni-
veaus van de frequentieband hier bepaald kunnen ver-
hoogd of verlaagd worden met de Q instelling.
Instellingen: 83~251
Freq Vel (Frequency Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid van de frequentie bepaald
in de Freq parameter in. Als Freq Vel is ingesteld op
een positieve waarde, wordt - als er harder wordt aange-
slagen op het toetsenbord - de frequentie (ingesteld in
Freq) hoger, en er treedt een grotere wijziging in het
timbre van het geluid op. Negatieve waarden hebben
het tegenovergestelde effect.
Instellingen: 7~+7
Freq Random (Frequency Random)
Freq Random doet de frequentie instelling in de Freq
parameter willekeurig bewegen. Hoe hoger de waarde,
hoe groter de wijziging van de midden-frequentie. De
instelling 0 brengt geen effect teweeg.
Instellingen: 0~7
Freq KeyFollow
Stelt de KeyFollow in van de midden (center) frequen-
tie instellingen in de Freq. De Freq KeyFollow past
de midden (center) frequentie aan de hand van de
toetsen die worden aangeslagen op het toetsenbord. Als
de Freq KeyFollow is ingesteld op een positieve waarde,
wordt hoe hoger de noot op het toetsenbord wordt
gespeeld, de midden (center) frequentie hoger. Als er
een negatieve waarde is ingesteld, wordt hoe lager de
noot op het toetsenbord wordt gespeeld de middenfre-
quentie hoger.
Instellingen: 64~+63
Gain
Stelt het SCF (Static Control Filter) signaalniveau in.
Deze parameter verhoogt of verlaagt de signaalniveaus
rond de frequentie die is aangesteld in de Freq parame-
ter.
Instellingen: 32~0~+32
Gain Vel (Gain Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid in van het signaalniveau
dat is toegewezen in the Gain parameter. Als Gain
Vel is ingesteld op een positieve waarde, wordt hoe
harder de noot op het toetsenbord wordt gespeeld de
toegepaste gain groter. Negatieve waarden hebben het
tegenovergestelde effect.
Instellingen: 7~+7
Gain Random
Gain Random doet het niveau ingesteld in de Gain
parameter willekeurig bewegen. Hoe hoger de waarde,
hoe groter de wijziging van het gainniveau. De instel-
ling 0 brengt geen effect teweeg.
Instellingen: 0~7
Reso (Frequency Characteristics)
Selecteert de frequentie karakteristieken. Er zijn 32
verschillende Reso typen.
Instellingen: 0~31
Thru
Laat alle frequenties door zonder een lter toe te passen.
boost 6dB/12dB/18dB
Verhoogt het volume met respectievelijk 6dB 12dB en
18dB.
91
[F5]: DCF (Dynamic Control Filter)
Con gureert de parameters voor het Dynamic Control Fil-
ter. Er zijn verschillende soorten lters die het timbre van
het geluid wijzigen door alleen speci eke frequenties door
te laten van de harmonische inhoud (andere frequenties
worden uitge lterd). Een andere ltering kan toegepast
worden op ieder element. Het DCF lter effect kan gewij-
zigd worden in tijd met de Filter Envelope Generator (zie
FEG op pag. 96).
Terwijl de SCF lters voornamelijk gebruikt worden
voor basis voicing zonder wijziging (in tijd), worden de
DCF lters gebruikt om de harmonische inhoud in tijd
te wijzigen, vanaf de eerste attack tot de laatse decay
met de FEG. Hiermee kunt u verscheidene soorten
muziek-instrumenten simuleren en geluiden creëren met
een wijziging in timbre in tijd.
DCF1 Type (Filter 1 Type)
Selecteert het ltertype. De wisselend beschikbare para-
meters zijn afhankelijk van het geselecteerde ltertype.
Instellingen: LPF24A (Low Pass Filter 24A), LPF24D
(Low Pass Filter 24D), LPF18 (Low Pass Filter
18), LPF12 (Low Pass Filter 12), LPF6 (Low Pass
Filter 6), HPF (High Pass Filter), BPF (Band Pass
Filter), BEF (Band Elimination Filter), thru
DCF2 Type (Filter 2 Type)
Als een type lter anders dan LPF24A, LPF24D,
LPF18 en Thru wordt geselecteerd, kunnen twee DCF
(DCF1/2) lters simultaan gebruikt worden. De DCF2
Type parameters worden op het scherm toegevoegd.
De twee DCF lters kunnen in serie of parallel aange-
sloten worden. Zie het volgende hoofdstuk voor meer
informatie.
Instellingen: LPF (Low Pass Filter), BPF (Band Pass Fil-
ter), HPF (High Pass Filter), BEF (Band Elimina-
tion Filter)
Druk op [F5] en de volgende twee soorten parameter
scherm verschijnen beurtelings. Wijzig, indien nodig, de
schermen tijdens het aanpassen van iedere parameter. Zie
het volgende hoofdstuk voor meer informatie.
Frequentie Karakteristieken Scherm
All Parameters Scherm
DCF1/2 Freq (F1/2Frequency)
Stelt de cutoff frequentie in. De cutoff frequentie hier
ingesteld is effectief voor het signaal dat doorgelaten
wordt door de DCF 1/2 lters.
Instellingen: 0~255
DCF1/2 Gain
Stelt de hoeveelheid signaalniveau in van de DCF1/2
lters.
Instellingen: 0~255
Als een ander lter type dan LPF24A, LPF24D en
LPF18 wordt geselecteerd en de Connect instelling
(onder) wordt ingesteld op seri (serial), worden er
streepjes (---) in de display getoond in DCF1 Gain. In
dit geval wordt de gain van de signalen die doorgelaten
worden door DCF1 en DCF2 aangepast door de DCF2
Gain.
Reso (Resonance)
Bepaalt de hoeveelheid resonantie of nadruk rond de
cutoff frequentie en voegt een uitgesproken effect toe
aan het geluid. De hier gemaakte instellingen worden
gelijkmatig toegepast op de beide DCF1 en DCF2 lters.
Instellingen: 0~31
Reso. Vel (Resonance Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid in van de waarde aange-
steld in de Reso parameter. Als Reso Vel is ingesteld op
een positieve waarde, wordt hoe harder een noot wordt
gespeeld op het toetsen bord de resonantie groter, en
er treedt een grotere wijziging in het timbre van het
geluid op. Negatieve waarden hebben het omgekeerde
effect. De hier gemaakte instellingen worden gelijkma-
tig toegepast op beide DCF1 en DCF2 lters.
Instellingen: 7~+7
92
Thru Gain
Bepaalt de hoeveelheid signalen die niet door het lter
worden doorgelaten, ofwel het originele droge geluid.
Instellingen: 0~255
De Thru Gain is alleen actief en wordt op de display
getoond als een ander ltertype dan LPF24A, LPF24D,
LPF18 en Thru wordt geselecteerd, en de Connect
instelling (zie onder) is ingesteld op seri (serial).
Connect
Stelt in hoe de DCF1 en DCF2 zijn aangesloten. Er zijn
twee soorten aansluitingen beschikbaar.
Instellingen: seri (serial), para (parallel)
De Connect parameter wordt alleen op de display
getoond als een ander ltertype dan LPF24A, LPF24D,
LPF18 of Thru wordt geselecteerd.
De volgende drie parameters worden alleen op de display
getoond als een ander ltertype dan LPF24A, LPF24D,
LPF18 of Thru wordt geselecteerd, en het Frequentie
Karakteristieken scherm niet wordt geselecteerd.
De parameters toegevoegd op het All Parameters Scherm.
DCF1/2 Reso (F1/2 Resonance)
Zet het resonantie effect van de DCF1/2 aan of uit.
Instellingen: on, off
DCF1/2 LFO (F1/2 LFO)
Zet het LFO (Low Frequency Oscillator) effect van de
DCF1/2 aan of uit
Instellingen: on, off
DCF1/2 EG (F1/2 EG)
Zet de PEG effect van de DCF1/2 aan of uit.
Instellingen: on, off
De volgende ltertypen zijn beschikbaar voor de DCF 1/2.
LPF (Low Pass Filter)
De LPF laat de signalen door beneden de gespeci -ceerde
cutoff frequentie en cut de signalen erboven. Er zijn vijf
verschillende typen Low Pass Filters voor de DCF1.
LPF24A (Low Pass Filter 24A):
Digitaal dynamisch lter gelijkend op een -24dB/oct low pass
lter van een analoge synthesizer.
LPF24D (Low Pass Filter 24D):
-24dB/oct low pass ltertype digitaal dynamisch lter met
een uitgesproken resonantie.
LPF18 (Low Pass Filter 18):
-18dB/oct low pass ltertype digitaal dynamisch lter.
LPF12 (Low Pass Filter 12):
-12dB/oct low pass ltertype digitaal dynamisch lter.
Fre
q
uentieCutoff Fre
q
uentie
N
iveau
Thru
De Thru functie mijdt het lter en het signaal blijft onge-
wijzigd (droog).
Filter Graphische Display
Aan de rechterkant van het Frequentie Karakteris-
tiekenscherm wordt de lterfrequentie karakteris-
tiekencurve op de display getoond. De frequentie
bandwijdte wordt aangegeven op de horizontale as
en het niveau op de vertical as. Als elk parameter-
niveau is aangepast, worden de overeenkomstige
wijzigingen getoond in de graphische display. Als
er twee DCF lters (DCF1/2) worden gebruikt, wor-
den de twee curves op elkaar op de display getoond.
[F6]: SENS (Sensitivity)
Stelt de gevoeligheid van het DCF lter in van ieder ele-
ment. Er kan een andere waarde worden ingesteld voor de
twee DCF lters van ieder element.
Als LPF24A, LPF24D, of LPF18 wordt geselecteerd,
worden alleen de DCF1 parameters op de display
getoond (zie pag. 91).
F1/2 Vel EG (Filter 1/2 Velocity EG)
Stelt de aanslaggevoeligheid in van de FEG. Als deze
op een positieve waarde wordt ingesteld, wordt hoe
harder een noot op het toetsenbord wordt gespeeld, hoe
groter de wijziging van het ge lterde geluid. Negatieve
waarden hebben het tegenovergestelde effect.
Instellingen: 7~+7
93
LPF6(Low Pass Filter 6):
-6dB/oct low pass ltertype digitaal dynamisch lter zonder
resonantie.
HPF (High Pass Filter)
De HPF lter laat de signalen boven de gespeci ceerde
cutoff frequentie door en cut de signalen eronder.
BPF (Band Pass Filter)
De BPF lter laat de signalen rond de gespeci ceerde
cutoff frequentie door en cut andere signalen.
BEF (Band Elimination Filter)
Het BEF lter cut de signalen rond de gespeci ceerde
cutoff frequentie en laat andere signalen door.
Cutoff frequentie
Frequentie
Niveau
Frequentie
Niveau
Middenfrequentie
Frequentie
Niveau
Middenfrequentie
94
F1/2 Vel Freq (Filter 1/2 Velocity Frequency)
Stelt de aanslaggevoeligheid in van de cutoff frequentie
parameter. Als F1/2 Vel Freqop een positieve waarde
wordt ingesteld, wordt hoe harder een noot op het
toetsenbord wordt gespeeld de cutoff frequentie groter,
en treedt er een grotere wijziging op in het timbre van
het geluid. Negatieve waarden hebben het tegenoverge-
stelde effect.
Instellingen: 7~+7
F1/2 Vel Gain (Filter 1/2 Velocity Gain)
Stelt de aanslaggevoeligheid in van het gainniveau. Als
de F1/2 Vel Gain op een positieve waarde is ingesteld,
wordt hoe harder een noot op het toetsenbord wordt
gespeeld de hoeveelheid toegepaste gain groter. Nega-
tieve waarden hebben het tegenovergestelde effect.
Instellingen: 7~+7
F1/2 Freq EG Depth (Filter 1/2 Frequency EG
Depth)
Stelt de diepte in van de wijziging van de cutoff fre-
quentie in tijd. Hoe hoger de waarde, hoe groter de
wijziging in diepte. Negatieve waarden resulteren in
een omgekeerde envelope.
Instellingen: 64~0~+63
F1/2 Freq Random (Filter 1/2 Frequency Random)
Freq Random verplaatst de cutoff frequentie willekeu-
rig. Hoe hoger de waarde, hoe groter de wijziging. De
instelling 0 brengt geen effect teweeg.
Instellingen: 0~15
F1/2 Freq KeyFlw (Filter 1/2 Frequency KeyFollow)
Stelt de KeyFollow in van de cutoff frequentie. De F1/2
Freq KeyFollow past de cutoff frequentie aan de hand
van de gespeelde noten op het toetsenbord. Als de F1/2
Freq KeyFollow is ingesteld op een positieve waarde,
wordt hoe groter de aanslaggevoeligheid van de noot
op het toetsenbord gespeeld de cutoff frequentie hoger.
Als er een negatieve waarde wordt ingesteld, wordt hoe
lager de aanslaggevoeligheid van de gespeelde noot de
cutoff frequentie hoger.
Instellingen: 64~+63
[F7]: SCALE
Stelt de scale in van het lter. De lter scaling functie
past de lter cutoff frequentie in gebaseerd op de noten
die op het toetsenbord worden gespeeld. Er zijn vier Break
Points, ieder met zijn eigen offset niveauinstellingen. Er
kan voor de twee DCF lters van ieder element een andere
waarde worden ingesteld.
Druk op [F2] en [F3] om respectievelijk de DCF1 en DCF2
schermen te selecteren.
BP 1~4 Punt
BP 1~4 Niveau
Instellingen:
BP 1/2/3/4 Punt: C2~G8
BP 1/2/3/4 Niveau: 128~+127
De Filter Scale Instellen
Stelt de nootwaarden (pitch) en de offset niveaus in
van ieder breekpunt (BP1-4) zoals te zien is in het
volgende voorbeeld.
In dit voorbeeld met een cutoff frequentie van 64,
is de nootwaarde E1 en het BP 1 Punt ingesteld
op de offset waarde 4. B2 op het BP 2 Punt is
+10. G4 op het BP 3 Punt is +17. En A5 op het
BP 4 Punt is +4. Iedere cutoff frequentie heeft een
respectievelijke offset van 60, 74, 81 and 68. De
andere cutoff frequenties dan die op het Breekpunt
worden door een rechte lijn verbonden met de twee
aangrenzende Breekpunten.
Stelt de Breekpunt nootwaarden in van de laagste
BP1 t/m de hoogste BP4. Let wel, de BP1 noot-
waarde kan bijvoorbeeld niet hoger ingesteld wor-
den dan de aangrenzende BP2.
Het Breekpuntniveau is een offsetwaarde en wordt
verhoogd of verlaagd met de huidig geselecteerde
cutoff frequentie. Zelfs als een offsetwaarde boven
of onder de limieten van de cutoff frequentie is
ingesteld, zal het niet over of onder de cutoff fre-
quentielimieten gaan.
Een noot die onder het BP1 Breekpunt is ingesteld,
wordt het BP1 niveau. Evenzo wordt een noot die
boven het BP4 Breekpunt is ingesteld, het BP4
niveau.
95
[F8]: EG (Filter Envelope Generator)
Stelt de FEG in, die bepaalt hoe het timbre van het geluid
wijzigt in tijd, vanaf het moment een toets wordt inge-
drukt, vastgehouden en dan losgelaten. De FEG is effectief
voor beide DCF1/2 en er kunnen voor ieder element
andere instellingen gemaakt worden.
Druk op[F8] voor het instellen van de FEG en de volgende
twee soorten scherm verschijnen beurtelings. U kunt tus-
sen beide schermen heen en weer schakelen om iedere
parameter in te stellen.
All Parameters Scherm
Envelope scherm
Hold Time Vel (Hold Time Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid van de Hold Time in. Als
Hold Time Vel is ingesteld op een positieve waarde,
wordt hoe harder het toetsenbord wordt bespeeld de
Attack Time langer. Negatieve waarden hebben het
tegenovergestelde effect.
Instellingen: 7~0~+7
Deze parameter wordt niet in de display van het ENVE-
LOPE scherm getoond.
Atck Time Vel (Attack Time Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid van de Attack Time in. Als
de Atck Time Vel is ingesteld op een positieve waarde,
wordt hoe harder het toetsenbord wordt bespeeld de
Attack Time langer. Negatieve waarden hebben het
tegenovergestelde effect.
Instellingen: 7~0~+7
Deze parameter wordt niet in de display van het ENVE-
LOPE scherm getoond.
Other Time Vel (Other Time Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid in van de Decay 1/2 Time
en de Release 1/2 Time. Als Other Time Vel is is
ingesteld op een positieve waarde, wordt hoe harder het
toetsenbord wordt bespeeld de wijziging in tijd langer.
Negatieve waarden hebben het tegenovergestelde effect.
Instellingen: 7~0~+7
Deze parameter wordt niet in de display van het ENVE-
LOPE scherm getoond.
Time Scale
De Time Scale functie bepaalt de snelheid van de wij-
ziging in de FEG overeenkomstig de toonhoogte die
op het toetsenbord wordt gespeeld. Als Time Scaleis
ingesteld op een positieve waarde, gaat hoe lager een
noot op het toetsenbord wordt gespeeld het wijzigen
in tijd langzamer. Evenzo, hoe hoger de noot die op
het toetsenbord wordt gespeeld, hoe sneller de wijziging
optreedt. Negatieve waarden hebben het tegenoverge-
stelde effect.
Instellingen: 7~0~+7
Deze parameter wordt niet in de display van het ENVE-
LOPE scherm getoond.
96
L (Loop)
Stelt het looppunt in van de FEG. Zoals getoond wordt
in het volgende diagram, stelt deze functie de positie in
waar naar teruggekeerd moet worden na het bereiken
van Decay 2 (looppunt). Het selecteren van off zet de
loopfunctie uit.
Instellingen: off, Hl (Hold), Atck (Attack), D1 (Decay 1)
Deze parameter wordt niet in de display van het ENVE-
LOPE scherm getoond.
Hold Time
Stelt de Hold Time in.
Instellingen: 0~127
Attack Time
Stelt de Attack Time in.
Instellingen: 0~127
Dcy 1/2 Time (Decay 1/2 Time)
Stelt de Decay 1/2 Time in.
Instellingen: 0~127
Rel1/Rel2 Time (Release 1/2 Time)
Stelt de Release 1/2 Time in.
Instellingen: 0~127
Hold Level
Stelt het Hold Level in.
Instellingen: -128~0~+127
Attack Level
Stelt de Attack Level in.
Instellingen: 128~0~+127
Dcy 1/2 Level (Decay 1/2 Level)
Stelt het Decay 1/2 niveau in.
Instellingen: 128~0~+127
Rel1/Rel2 Level (Release 1/2 Level)
Stelt de Release 1/2 Level in.
Instellingen: 128~0~+127
De Filter Envelope Generator Instellen
Er zijn zes Time instellingen(de snelheid van wijzi-
gingen) en zes Level instellingen (de hoeveelheid
wijzigingen) die bepalen hoe het timbre van het
geluid wijzigt in tijd, vanaf het moment een toets
wordt aangeslagen, dan losgelaten, en hoe het geluid
wegvalt.
Druk op [F8] om het ENVELOPE scherm te selec-
teren. Iedere waarde kan ingesteld worden met
de Envelope gra sche display. Het niveau van een
gespeelde noot kan ingesteld worden om op een
bepaald niveau voort te duren voor een vaststaande
tijsduur met de Attack Level en de Attack Time. De
niveauwijziging in tijd kan bestuurd worden door
de Dcy 1/2/3 Time/Level instelling. Tenslotte kan
als de toets wordt losgelaten, de pitchwijziging in
tijd bestuurd worden door de Rel 1/2 Time/Level in
te stellen.
Time Velocity en Loop kunnen ook ingesteld wor-
den in het All Parameters scherm.
Het niveau hier verwijst naar de relatieve hoeveel-
heid offset waarde van de huidige cutoff frequentie.
[F5]: AMP (Amplitude)
De Amplitude parameters stellen het volume van ieder
element in. Er zijn drie menus beschikbaar.
[F6]: PARAM (Parameters)
[F7]: SCALE
[F8]: EG (Envelope Generator)
[F6]: PARAM (Parameters)
Bepaalt het outputniveau van ieder element. Er kan voor
ieder element een andere waarde ingesteld worden.
Level
Stelt het output niveau van ieder element in.
Instellingen: 0~127
97
Level KeyFollow
Stelt de Level KeyFollow van ieder element in. De Level
KeyFollow functie bepaalt het outputniveau in overeen-
komst met de gespeelde noten op het toetsenbord. Als
Level KeyFollow wordt toegepast, wordt het outputni-
veau relatief verhoogd of verlaagd met de basispitch,
die hier is ingesteld als C3.
Instellingen: 64~+63
Level Vel (Level Velocity)
Stelt het velocity niveau van ieder element in. Met deze
functie kunt u het volume besturen door de velocity die
op het toetsenbord gespeeld wordt (speelkracht). Als
Level Vel is ingesteld op een positieve waarde, wordt
hoe harder een noot op het toetsenbord wordt gespeeld,
hoe groter de wijziging in volume. Negatieve waarden
hebben het tegenovergestelde effect.
Instellingen: 64~+63
ExpLowLimit (Expression Low Limit)
Stelt de Expression Low Limit van ieder element in. De
lage limiet kan zo ingesteld worden dat zelfs als een
geluid onder de ingestelde waarde gespeeld wordt, het
volume onder de ingestelde lage limiet gaat.
Instellingen: 0~127
Pan
Bepaalt de linker of rechter positionering van ieder ele-
ment in het stereospectrum. Selecteer scl om de sca-
ling pan te activeren. Op deze manier kan het ingestel-
de bereik van de scaling pan beweging van links naar
rechts door Pan KeyFollow bestuurd worden. Selecteer
rnd om de Random Pan te activeren. Op deze manier
kan de breedte van het geluid van links naar rechts
door Random Depth bestuurd worden.
Instellingen: scl (Scaling Pan), L63~cnt (center)~R63,
rnd (Random)
Pan KeyFollow
Deze parameter wordt op de display getoond als u scl
(Scaling Pan) in Pan selecteert. De Pan KeyFollow func-
tie bepaalt de positionering van het geluid in het stereo-
spectrum in overeenstemming met de gespeelde noten
op het toetsenbord. Als Pan KeyFollow wordt toegepast,
wisselt de positionering overeenkomstig bij iedere noot
relatief met de basis- pitch C3 (als Center).
Instellingen: 0~15
Random Depth
Deze parameter wordt op de display getoond als u
rnd (Random Pan) in Pan selecteert, om u de diepte
(breedte) van Random Pan in te laten stellen. Deze
functie doet het geluid willekeurig bewegen in het ste-
reobeeld.
Instellingen: 0~127
[F7]: SCALE
Stelt de amplitude scale in. Met de amplitude scaling func-
tie kunt u het outputniveau van het element met de toon-
hoogte gespeeld op het toetsenbord besturen. Er kan voor
ieder element een andere waarde worden ingesteld. Zie
Element Level op pag. 81 voor informatie over het instellen
van het niveau van het element.
BP 1~4 Punt
BP 1~4 Niveau
Instellingen:
BP1/2/3/4 Punt: C2~G8
BP1/2/3/4 Niveau: 128~+127
98
De Amplitude Scale Instellen
U kunt de noot (pitch) en het offsetniveau van ieder
breekpunt (BP1-4) instellen, zoals getoond wordt in
het volgende voorbeeld.
In dit voorbeeld heeft E1 een niveau van 4. Dit
betekent dat het huidige outputniveau 76 is, omdat
80-4 gelijk is aan 76. B2 heeft een offsetwaarde
van +10; daarom is het niveau 80+10=90. G4
is +17, dus het niveau is 80+17=96. En A5,
met een offset van +4, is 80+4=84. De andere
output-niveaus dan die op ieder Breekpunt zijn in
rechte lijn verbonden tussen de twee aangrenzende
Breekpunten.
Stel de Breekpunt nootnamen in van BP1 tot BP4
in opeenvolgende volgorde.
De Breekpuntniveau offsetwaarde wordt relatief
verhoogd of verlaagd met de huidig geselecteerde
waarde van het element. Het bereik van mogelijke
waarden van een element is 0-127. Vandaar dat,
zelfs als er een Break Point waarde van +50 wordt
toegepast op een elementinstelling van tot 80, het
niveau niet 130, maar 127 wordt, het beschikbare
maximum.
Een noot die ingesteld is onder het BP1 breekpunt
wordt het BP1 niveau. Evenzo wordt een noot die is
ingesteld boven het BP4 breekpunt het BP4 niveau.
[F8]: EG (Amplitude Envelope Generator]
Stelt de AEG in. Dit bepaalt hoe de amplitude wijzigt
in tijd, vanaf het moment de toets wordt ingedrukt, vast-
gehouden en losgelaten. Er kan een andere waarde voor
ieder element worden ingesteld.
Druk op[F8] als u de AEG instelt en twee soorten scherm
verschijnen beurtelings. U kunt voor het instellen van
iedere parameter tussen beide schermen schakelen.
All Parameters Scherm
Envelope scherm
Atck Time Vel (Attack Time Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid van de Attack Time in.
Als de Attack Time Vel wordt ingesteld op een posi-
tieve waarde, wordt hoe harder het toetsenbord wordt
bespeeld de hold tijd langer. Negatieve waarden hebben
het tegenovergestelde effect.
Instellingen: 7~0~+7
Deze parameter kan voor Attack Mode 1 (zie pag. 99)
gebruikt worden. Deze parameter wordt niet in de dis-
play van het ENVELOPE scherm getoond.
Dcy 1 Time Vel (Decay 1 Time Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid van de Decay 1 Time
in. Als Dcy 1 Time Vel wordt ingesteld op een
positieve waarde, wordt hoe harder het toetsenbord
wordt bespeeld de Decay 1 Tijd langer. Negatieve waar-
den hebben het tegenovergestelde effect.
Instellingen: 7~0~+7
Deze parameter kan voor Attack Mode 2 (zie pag. 99)
gebruikt worden.Deze parameter wordt niet in de dis-
play van het ENVELOPE scherm getoond.
Other Time Vel (Other Time Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid van de Decay 2/3 en de
Release 1/2 Time in. Als Other Time Vel wordt inge-
steld op een positieve waarde, wordt hoe harder het
toetsenbord wordt bespeeld de wijziging in het geluid
langer. Negatieve waarden hebben het tegenovergestel-
de effect.
Instellingen: 7~0~+7
Deze parameter wordt niet op de display van het ENVE-
LOPE scherm getoond.
Time Scale
De Time Scale functie bepaalt de snelheid van de wij-
ziging in de AEG overeenkomstig de toonhoogte. Als
Time Scale is ingesteld op een positieve waarde, wordt
hoe lager de noot die op het toetsenbord wordt bespeeld
de wijziging in tijd langzamer. Hoe hoger de noot die
op het toetsenbord wordt gespeeld hoe sneller de wij-
ziging optreedt. Negatieve waarden hebben het tegen-
overgestelde effect.
Instellingen: 7~0~+7
Deze parameter wordt niet op de display van het ENVE-
LOPE scherm getoond.
99
Decay Level Vel (Decay Level Velocity)
Verhoogt of verlaagt het Decay niveau aan de hand van
aanslaggevoeligheid.
Instellingen: 7~0~+7
Attack Mode
Selecteert de Attack Mode (1 of 2) of schakelt heen en
weer tussen de modes.
Instellingen: 1 (Attack Mode 1), 2 (Attack Mode 2)
Meer informatie over iedere mode is hieronder te vin-
den.
Release Mode
Selecteert de Release Mode (1 of 2) of schakelt heen en
weer tussen de modes. Als Release mode 2 is geselec-
teerd, worden Release Time 2 en Release Level 2 (inge-
steld op 0) toegevoegd en kan er een nog complexere
envelope curve gecreëerd worden.
Instellingen: 1 (Release Mode 1), 2 (Release Mode 2)
Attack Time
Stelt de Attack Time in.
Instellingen: 0~127
Dcy 1~3 Time (Decay 1-3 Time)
Stelt de Decay 1-3 Time in.
Instellingen: 0~127
U kunt de Decay 1 Time alleen instellen als Attack
Mode 2 is geselecteerd.
Rel (Rel 1/2) Time
Stelt de Release Time in.
Instellingen: 0~127
U kunt de Release 1/2 Time alleen instellen als de
Release Mode 2 is geselecteerd.
Init Level (Initial Level)
Stelt het Initial niveau in (als u in Hold mode bent).
Instellingen: 0~127
Deze parameter is alleen effectief als de Attack mode
1 is geselecteerd.
Dcy 1~3 Level
Stelt het niveau van Decay 1-3 in.
Instellingen: 0~127
Rel1 Level
Stelt het niveau van Release 1 in (als u in Release Mode
2 bent)
Instellingen: 0~127
Release 1 Level is vastgesteld op 0 in the Release Mode
1. Release 2 Level is vastgesteld op 0 in de Release
Mode 2.
De Amplitude Envelope Generator Instellen
Er zijn zes Time instellingen (de snelheid van de
wijzigingen) en zeven Level instellingen die uit-
maken hoe het volume van het geluid wijzigt in tijd,
vanaf het moment dat een toets wordt aangeslagen,
dan losgelaten, en hoe het geluid wegvalt.
Druk op [F8] om het ENVELOPE scherm te selecte-
ren. Hier kan iedere waarde ingesteld worden met
de Envelope gra sche display.
Er zijn twee soorten Attack Modes (1 en 2) voor
de AEG. Attack Mode 1 heeft één attack en Attack
Mode 2 heeft een twee-stappen attack. Selecteer de
Attack Mode die u wilt gebruiken vanaf het All
Parameters scherm.
U kunt de gewenste waarde van de Time Velocity
en Time Scaling ook in het All Parameters scherm
instellen.
Attack Mode 1
Initial Level = Attack Level
Attack Mode 2
100
[F6]: LFO (Laag Frequente Oscillator)
De LFO parameters stellen de LFO in. De LFO oscillator
genereert lage frequentie signalen waarmee modulatie toe-
gepast kan worden op speci eke aspecten van de voice.
Toegepast op een LFO golfvorm (vorm van modulatie) op
de toonhoogte, lter, of amplitude creëert het effecten als
vibrato, waw, en tremolo. Er zijn twee LFOs (LFO1 en
LFO2) beschikbaar voor het toepassen van de LFO op
ieder element.
[F7]: LFO1 (Low Frequency Oscillator1)
[F8]: LFO2 (Low Frequency Oscillator2)
[F7]: LFO1 (Low Frequency Oscillattor 1)
Stelt de parameters in van de LFO1. Er kan een andere
waarde voor ieder element worden ingesteld.
Wave
Selecteert de LFO 1 golfvorm. Verschillende soorten
modulatiegeluiden kunnen worden gecreëerd afhanke-
lijk van de geselecteerde golfvorm. Drie typen golfvor-
men zijn beschikbaar.
Instellingen: saw, tri, squ
Het is voor de LFO1 mogelijk om de toonhoogte, lter en
amplitude simultaan te moduleren.
saw (zaagtand)
tri (driehoek)
squ (blokgolf)
Sync
Deze schakelaar zet de Sync aan en uit. Als Sync wordt
aangezet, wordt de LFO oscillator iedere keer dat de
toetsen worden ingedrukt gereset.
Instellingen: off, on
Delay
Stelt de delay (vertraging) tijd in vanaf het moment het
toetsenbord wordt bespeeld tot wanneer de LFO modu-
latie begint. Zoals getoond wordt in het onderstaande
diagram, is hoe hoger de waarde, hoe langer de delay
tijd.
Instellingen: 0~127
Korte Delay
Lange Delay
Fade
Stelt het fade-in effect van de LFO in nadat de inge-
stelde delay time is voorbij is. Zoals in onderstaand
diagram wordt getoond, hoe langer de waarde, hoe lan-
ger het duurt eer het LFO effect de top in modulatie
bereikt.
Instellingen: 0~255
Snelheid
Stelt de snelheid van de LFO wave modulatie in. Hoe
hoger de waarde, hoe sneller de snelheid.
Instellingen: 0~63
Langzaam
Snel
Vel (Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid van de LFO snelheid in.
Als Vel is ingesteld op een positieve waarde, wordt hoe
harder het toetsenbord wordt bespeeld de LFO modula-
tie groter. Negatieve waarden hebben het tegenoverge-
stelde effect.
Instellingen: 7~+7
Rndm (Random)
Verplaatst en wijzigt de diepte van de LFO snelheid
(AMOD, PMOD, en FMOD hieronder) willekeurig.
Hoe groter de waarde, hoe groter de wijziging. De
instelling 0 brengt geen effect teweeg.
Instellingen: 0~15
Lage waarde
Hoge waarde
101
AMD (Amplitude Modulation Depth)
Bepaalt in welke mate de LFO effect heeft op het out-
putniveau. Grotere waarden vergroten het bereik van
de volumewijziging.
Instellingen: 0~127
PMD (Pitch Modulation Depth)
Bepaalt in welke mate de LFO effect heeft op de toon-
hoogte. Grotere waarden vergroten het bereik van de
wijziging van toonhoogte. Negatieve waarden keren de
fase van de LFO golfvorm om.
Instellingen: 255~0~+255
FMD (Filter Modulation Depth)
Bepaalt in welke mate de LFO effect heeft op de lter
cutoff frequentie. Grotere waarden vergroten het bereik
van de wijziging in de cutoff frequentie. Negatieve
waarden keren de fase van de LFO golfvorm om.
Instellingen: 127~0~+127
Het kan zijn dat het effect niet te horen is als de DCF
niet goed is afgesteld.
[F8]: LFO2 (Low Frequency Oscillator 2)
Stelt de parameters in van de LFO2. Er kan een individu-
ele waarde worden ingesteld per element.
Wave
Selecteert de LFO 2 golfvorm. De golfvormen die hier
zijn geselecteerd moduleren de amplitude, lter, en
toonhoogte, om effecten te creëren als respectievelijk
tremolo, waw, en vibrato.
Instellingen:sine, tri, saw u, saw d, squ, trpzd, s/h 1, s/h 2
Vergeleken met de hiervoor uitgelegde LFO1, heeft de
LFO2 veel meer soorten golfvormen. Er kan echter
slechts één onderdeel per keer gemoduleerd worden
door de LFO2.
sine (sinus)
tri (driehoek)
saw u (zaagtand omhoog)
saw d (zaagtand omlaag)
squ (blokgolf)
trpzd (trapezium)
s/h 1 (sample & hold1)
s/h 2 (sample & hold2)
102
103
Sync
De parameters van LFO2 Sync zijn dezelfden als van
LFO1 Sync. Zie pag. 100 voor uitleg.
Delay
De parameters van LFO2 Delay zijn dezelfden als van
LFO1 Delay. Zie pag. 100 voor uitleg.
Fade
De parameters van LFO2 Fade zijn dezelfden als van
LFO1 Fade. Zie pag. 101 voor uitleg.
Speed
De parameters van LFO2 Speed zijn dezelfden als van
LFO1 Speed. Zie pag. 101 voor uitleg.
Phase
Stelt de fase in van de LFO frequentie modulatie golf-
vorm waarop een toets wordt ingedrukt.
Zoals getoond wordt in onderstaand diagram, corres-
pondeert de waarde 0-3 met de volgende fasegraden: 0 ,
90, 180, en respectievelijk 270.
Instellingen: 0~3
Dest (Destination)
Selecteert de objecten die door de LFO2 golfvorm gemo-
duleerd moeten worden.
Instellingen:
00: OFF
01: volume
02: pan
03: pitch
04: LFO1speed
05: LFO1 PMD
06: LFO1 AMD
07: LFO1 FMD
Depth
Stelt de sterkte van de LFO2 golfvorm modulatie in.
Instellingen: 0~127
[F7]: CTRL (Controller)
De Controller parameters stellen de Controllers in. Te
beginnen met het [PITCH] wiel op het bedieningspaneel,
kunnen verscheidene controllers ingesteld worden voor
ieder element. Er zijn twee menus beschikbaar.
[F7]: PITCH (Pitch Control)
[F8]: SET (Controller Set)
[F3]: [REMAP]
[F7]: Pitch (Pitch Control)
Stelt de parameters in voor pitch bend en portamento.
Er kan voor ieder element een andere waarde worden
ingesteld.
Pitch Bend Upper
Stelt de mate van pitchwijziging in halve tonen in
(halve stappen) als het [PITCH] wiel opwaarts bewogen
wordt. Een waarde van +12 betekent bijvoorbeeld dat
door de opwaartse beweging van het [PITCH] wiel de
toonhoogte met een maximum van één oktaaf kan stij-
gen.
Instellingen: 48~0~+24
Pitch Bend Lower
Stelt de mate van pitchwijziging in halve tonen (halve
stappen)in als het Pitch Bend Wheel neerwaarts wordt
bewogen. Een waarde van -12 betekent bijvoorbeeld dat
door de neerwaartse beweging van het [PITCH] wiel
de toonhoogte met een maximum van één oktaaf kan
dalen.
Instellingen: 48~0~+24
Port Sw (Portamento Switch)
Zet de portamento on en off. Portamento creëert
een soepele glide in pitch van de ene noot naar de
andere. Portamento is een algemene functie, gelijkelijk
toegepast op alle elementen.
Instellingen: off, on
Port Time (Portamento Time)
Stelt de tijd van de pitch glide in tussen de opeenvol-
gend gespeelde noten. Hogere instellingen resulteren in
een langere (langzamere) glide.
Instellingen: 0~127
104
Port Mode (Portamento Mode)
Selecteert de portamento mode. De manier waarop de
portamento beweegt is verschillend afhankelijk of de
Mono of Poly parameter wordt geselecteerd in het Com-
mon menu.
Instellingen: fngr ( ngered), full
Als Mono wordt geselecteerd in het Common menu:
fngr (fi ngered): Portamento wordt alleen toegepast als u
legato speelt (een noot spelen voordat u de vorige heeft
losgelaten).
full: Portamento wordt altijd toegepast.
Als “Poly wordt geselecteerd in het Common menu:
Geldt hetzelfde voor als de mono (monofonisch) mode
behalve dat portamento op meerdere noten wordt toegepast.
[F8]: SET (Controller Set)
Een variëteit control change functies kunnen toegewezen
worden aan een controller zoals de Control Knoppen op
het voorpaneel of het toetsenbord. Aftertouch van het toet-
senbord kan bijvoorbeeld toegewezen worden aan control
vibrato of het [MODULATION] wiel kan toegewezen wor-
den voor het toepassen van resonantie. De control functies
kunnen toegewezen worden om effect toe te dienen aan
een speci ek element. De toewijzing van parameters aan
een voice wordt voice control genoemd, en een maximum
van 16 verschillende Voice Controller Sets kunnen aan één
voice toegewezen worden.
Als u [F8]: SET, [F3] selecteert wordt de REMAP functie
op het scherm toegevoegd.
[F3]: REMAP
Met de Remap functie kunt u de Voice Controller Sets
organiseren. Als u bijvoorbeeld vier Controller Sets
heeft gecreëerd, nummer 1, 3, 4 en 7, dan worden de
nummers hernoemd van 1 t/m 4.
Als u op [F3] drukt om de REMAP functie uit te
voeren, terwijl alle controllers in gebruik zijn, wordt
Controller Sets full in de display weergegeven,
om aan te geven dat de REMAP-functie niet kan
worden gebruikt.
Ctrl (Controllers)
Selecteert het voice control nummer. Als u een Voice
Controller Set creëert, selecteer dan eerst het control
nummer.
Instellingen: Set 1-16 (Voice Controller set 1-16)
Elem Sw (Element Switch)
Stelt de controller voor ieder element in als aktief
(on) of inaktief (off).
Instellingen: Voor ieder element 1-4, on, off
Src Sw (Source Switch)
Stelt de control media in die de functies geselecteerd
met de Dst Param (Destination Parameter) besturen.
Zet de controllers die u wilt gebruiken op on. Er zijn
13 soorten controllers. Het is mogelijk om meerdere
controllers tegelijk te selecteren.
Instellingen: PB (Pitch Bend Wiel), AT (After Touch),
FC (Foot Controller), BC (Breath Controller),
RC (Ribbon Controller), MW1 (Modulatie Wiel
1), MW2 (Modulation Wheel 2), KN1~6
(Knobs1-6); voor iedere controller, on, off
Als er VL of AN elementen zijn geselecteerd, wordt de
Vel (Velocity) parameter aan de Src Sw toegevoegd.
U kunt de Dest Parameters besturen met toetsenbord-
velocity.
Dest Param (Destination Parameter)
Stelt de control functie in die wordt toegewezen aan
een voice control set. De control functie die hier is
geselecteerd wordt bestuurd door de controller die is
geselecteerd in Src Sw (Source Switch).
Instellingen: (Zie de Controller Lijst in het aparte Data
Lijst boek.)
De beschikbare destination (bestemmings-) parameters
zijn van No.45 t/m No.78. Zie de Controller Lijst voor
meer informatie.
Dest Depth (Destination Depth)
Stelt de diepte in van de control functie geselecteerd in
Dst Param.
Instellingen: 64~0~63
Controllers Voice Control 1~16 Elements
105
Dest Depth (Destination Depth)
Stelt de diepte in van de control functie geselecteerd in
Dst Param.
Instellingen: 64~0~63
Controllers Toewijzen aan de Controller Set
Vanwege de 16 voice controller sets, zijn er vele
combinaties mogelijk. Eén Src Sw (Source Switch)
kan bijvoorbeeld verschillende Destinations Parame-
ter (Dest Param) besturen, of verscheidene Source
Switch (Src Sw) kunnen een enkele Dest Param
(Destination Parameter) besturen.
Voorbeeld 1: Eén Source Switch bestuurt
verscheidene Destination Parameters.
Voorbeeld 2: Verscheidene Sources besturen één
Destination.
[F8]: EFCT (Effects)
De Effect parameters stellen de parameters in die in relatie
staan met de twee soorten Insertieëffecten en de Systeem
(Reverb and Chorus) effecten. De signaalstroom van de
effecten kan bevestigd worden in het gra sche scherm op
de display als u de waarden instelt. Er zijn vijf menus
beschikbaar.
[F4]: TYPE
[F5]: INS1 (Insertie 1)
[F6]: INS2 (Insertie 2)
[F7]: REV (Reverb)
[F8]: CHO (Chorus)
Zie pag. 65 voor meer informatie over Insertie- en
Systeemeffecten.
[F4]: TYPE
Stelt zowel het type Insertion Effect 1/2 in als de Reverb
en Chorus. U kunt de verzend- en ontvangst-niveaus van
iedere effecteenheid instellen.
1
InsEF Elem Sw (Insertion Effect Element Switch)
Selecteert de Insertie Effect eenheid van ieder element.
Als off is geselecteerd, wordt de Insertie Effect een-
heid gemeden.
Instellingen: Voor ieder element, 1 (Insertion Effect unit
1), 2 (Insertion Effect unit 2), off
Als u een AN of FDSP voice op de EX7 selecteert en
wijzigt, kunt u geen Insertie Effect gebruiken. Zie pag.
54 voor meer informatie.
2 InsEF Connect (Insertion Effects Connect)
Stelt de con guratie in van Insertie Effect 1 en 2. De
gra sche display beeldt visueel de loop van het signaal
uit en toont de wijzigingen die gemaakt worden met
het type verbinding.
Instellingen: 1: 2 (parallel verbinding), 1>2 (het signaal
gaat van Insertie Effect 1 naar Insertion Effect 2
in seriële verbinding), 2>1 (het signaal gaat van
Insertie Effect 2 naar Insertie Effect 1 in seriële
verbinding)
12397)!
5468 @#
106
3 InsEF1 (Insertie Effect 1)
Selecteert het type effect van Insertie Effect 1.
Instellingen: 00 (thru)~24
Zie de Effect Type Lijst in het aparte Data Lijst boek
voor meer informatie over ieder type effect.
4 InsEF2 (Insertie Effect 2)
Selecteert het type effect van Insertie Effect 2.
Instellingen: 00 (thru)~79
Zie de Effect Type Lijst in het aparte Data Lijst boek
voor meer informatie over ieder type effect.
5 Rev Send (Reverb Send)
Stelt het send niveau in van de signaaloutput van Inser-
tie Effect 1/2 (of gaat eraan voorbij) en stuurt het naar
de Reverb.
Instellingen: 0~127
6 Cho Send (Chorus Send)
Stelt het send niveau in van de signaaloutput van Inser-
tie Effect 1/2 (of gaat eraan voorbij) en stuurt het naar
de Chorus.
Instellingen: 0~127
7 Rev (Reverb)
Selecteert het type reverb van de Reverb.
Instellingen: 00 (off)~12
Zie de Effect Type Lijst in het aparte Data List boek
voor meer informatie over ieder type Reverb.
8 Cho (Chorus)
Selecteert het type chorus van de Chorus.
Instellingen: 00 (off)~17
Zie de Effect Type Lijst in het aparte Data List boek
voor meer informatie over ieder type Chorus.
9 ChoRev (ChorusReverb)
Stelt het send niveau in van de signaaloutput van de
Chorus en stuurt het naar de Reverb eenheid.
Instellingen: 0~127
) Rev Pan (Reverb Pan)
Stelt de pan van het signaaloutput in van de Reverb
eenheid.
Instellingen: L64 (helemaal links)~cnt (midden)~R63
(helemaal rechts)
! Cho Pan (Chorus Pan)
Stelt de pan in van de signaaloutput van de Chorus.
Instellingen: L64 (uiterst links)~cnt (midden)~R63
(uiterst rechts)
@ Rev Return (Reverb Return)
Stelt het return niveau in van de signaaloutput van de
Reverb.
Instellingen: 0~127
# Cho Return (Chorus Return)
Stelt het return niveau in van de signaaloutput van de
Chorus.
Instellingen: 0~127
[F5]: INS1 (Insertie 1)
Stelt de verscheidene parameters in van het huidig geselec-
teerde Insertie 1 effect.
Instellingen: (Het aantal beschikbare parameters en waar-
den verschillen afhankelijk van het huidig gese-
lecteerde effect type.. Zie de Effect Parameter Lijst
in het aparte Data Lijst boek voor meer informa-
tie.)
[F6]: INS2 (Insertie 2)
Stelt de verscheidene parameters in van het huidig geselec-
teerde Insertie 2 effect.
Instellingen: (Het aantal beschikbare parameters en waar-
den verschillen afhankelijk van het huidig gese-
lecteerde effect type.. Zie de Effect Parameter Lijst
in het aparte Data Lijst boek voor meer informa-
tie.)
107
[F7]: REV (Reverb)
Stelt de verscheidene parameters in van het huidig geselec-
teerde Reverb effect.
Instellingen: (Het aantal beschikbare parameters en waar-
den verschillen afhankelijk van het huidig gese-
lecteerde Reverb type.. Zie de Effect Parameter
Lijst in het aparte Data Lijst boek voor meer
informatie.)
[F8]: CHO (Chorus)
Stelt de verscheidene parameters in voor het huidig gese-
lecteerde Chorus effect.
Instellingen: (Het aantal beschikbare parameters en waar-
den verschillen afhankelijk van het huidig gese-
lecteerde Chorus type.. Zie de Effect Parameter
Lijst in het aparte Data Lijst boek voor meer
informatie.)
Normale Voice (VL Element)
(alleen op de EX5/5R)
De volgende uitleg gaat alleen over het verschil tussen
het VL Element en de AWM Elementen. De overgebleven
functies en parameters zijn dezelfden als deze voor de
AWM Elementen. Zie het betreffende gedeelte, dat begint
op pag. 77 voor meer informatie.
*
De grijze parameters hierboven zijn dezelfden als voor
de AWM Elementen.
[F1]: COM (Common)
[F6]: PARAM (Parameters)
Als VL wordt geselecteerd als een Voice Type van het
PARAM menu, is het mogelijk om een voice te creëren
met één VL Element en drie AWM Elementen. Het eerste
element is altijd een VL Element, en de andere Elementen
zijn voor de AWM Elements. De parameters hieronder
uitgelegd worden aan het scherm toegevoegd.
[VOICE]
------Normaal+[EDIT] VL Element
------[F1:COMMON......................................................107
------[F6:Parameter].........................................107
------[F7:Arpeggio] ................................................ 79
------[F3:Arpeggio-Edit] ....................................... 79
------[F8:Name] ...................................................... 79
------[F2:OSCILLATOR] ............................................. 108
------[F6:Wave]................................................. 108
------[F7:Mix].......................................................... 81
------[F8:Zone]......................................................... 82
------[F3:PITCH] .......................................................... 108
------[F6:Parameter].............................................. 83
------[F7:Scaling].................................................... 83
------[F6:EG] .................................................... 109
------[F4:FILTER.......................................................... 109
------[F7:EQ] .................................................... 109
------[F8:DCF]...................................................110
------[F5:AMPLITUDE] ...............................................110
------[F6:Parameter].............................................. 96
------[F8:EG] .....................................................110
------[F6:LFO]................................................................ 111
------[F8:LFO] ...................................................111
------[F7:CONTROLLER] ............................................111
------[F7:Pitch Control] ....................................... 103
------[F8:Controller Set] .................................. 111
------[F3:Remap]............................................... 111
------[F8:EFFECT]............................................................. 105
------[F4:Type] ...................................................... 105
------[F5:Insertion Effect 1]................................ 106
------[F6:Insertion Effect 2]................................ 106
------[F7:Reverb]................................................... 107
------[F8:Chorus] .................................................. 107
108
VL Mono/Poly (VL Monophonic/Polyphonic)
Selecteert hoe het VL Element geluid produceert. Het
VL Element is beperkt tot alleen één geluid per keer.
Zoals hieronder getoond wordt, verschilt echter de
manier waarop het geluid wordt geproduceerd afhanke-
lijk of er mono (monofoon) of poly (polyfoon)
wordt geselecteerd. Selecteer de mode die het best bij
uw speelstijl past.
Instellingen:
mono:
Als er een toets (die huidig klinkt) wordt losgelaten terwijl
er een andere toets wordt vastgehouden, wordt er een nieu-
we noot getriggerd.
poly:
Als er een toets (die huidig klinkt) wordt losgelaten terwijl
er een andere toets wordt vastgehouden, wordt de andere
noot niet opnieuw getriggerd.
Wat betreft de andere drie AWM Elementen, hoe
ieder element geluid produceert wordt bepaald door de
Mono/Poly parameters op page 79.
VL Priority
Bepaalt de prioriteit van de noten die gespeeld worden
als VL Element. Als akkoorden of verscheidene noten
tegelijkertijd worden gespeeld, kunt u selecteren welke
noot moet klinken: last (de noot die het laatst gespeeld
wordt), top (de hoogste noot), of bottom (de laagste
noot).
Instellingen: last, top, btm (bottom)
[F2]: OSC (Oscillator)
[F6]: WAVE
Bank
VL kan alleen voor het eerste Element geselecteerd
worden.
Number
Selecteert het VL Element golfvormnummer. Aan de
rechterkant van het nummer op de display staat de
categorienaam en de naam van de golfvorm.
Instellingen: (Zie de Wave Lijst in het aparte Data Lijst
boek voor meer informatie over ieder type golf-
vorm.)
WavePlay
Als VL Element wordt geselecteerd, is WavePlay inak-
tief en verschijnen streepjes (---) op de display.
KeyOn Delay
Als VL Element wordt geselecteerd, is KeyOn Delay
inactief en verschijnen streepjes (---) op de display.
[F3]: WAVE-EDIT
Als VL Element wordt geselecteerd, is Wave-Edit
inactief. Zie pag. 150 voor meer informatie over
Wave-Edit.
[F3]: PITCH (Pitch Parameters)
Alleen de Coarse Tune en Detune parameters zijn beschik-
baar voor het VL Element. De waarden die met deze
parameters ingesteld kunnen worden, zijn dezelfden als
voor deze die zijn uitgelegd voor AWM Elementen op pag.
83. De overige parameters zijn inactief en er verschijnen
streepjes (---) op de display.
[F7]: SCALE
Stelt de pitch scale in van het VL element. De beschikbare
parameters zijn dezelfden als voor deze die zijn uitgelegd
voor AWM Elementen op pag. 83.
109
[F8]: EG (Pitch Envelope Generator)
Het volgende scherm verschijnt als VL Element wordt
geselecteerd in het PEG scherm.
Initial Level
Stelt de begintoonhoogte in van het VL Element als een
noot wordt gespeeld. Als het Initial Level is ingesteld
op een positieve waarde, is de gegenereerde toonhoogte
hoger dan de correcte toonhoogte. Negatieve waarden
veroorzaken dat de gegenereerde toonhoogte lager is
dan de correcte toonhoogte. De correcte pitch wordt
gegenereerd als Initial Level is ingesteld op 0.
Instellingen: 64~0~+63
Attack Time
Stelt de hoeveelheid tijd in die het VL Element nodig
heeft om de correcte toonhoogte te bereiken vanaf het
moment dat een noot wordt gespeeld. Als Attack Time
wordt ingesteld op een positieve waarde, treedt de wij-
ziging langzamer op. Negatieve waarden resulteren in
een snellere wijziging.
Instellingen: 64~0~+63
Release Time
Stelt de hoeveelheid tijd in die nodig is om de ingestelde
Release Level toonhoogte te bereiken vanaf het moment
dat een toets wordt losgelaten. Als Release Time wordt
ingesteld op een positieve waarde, treedt de wijziging
langzaam op. Negatieve waarden veroorzaken een snel-
lere wijziging.
Instellingen: 64~0~+63
Release Level
Stelt de laatste toonhoogte van een noot in vanaf het
moment dat een toets wordt losgelaten. Als Release
Level is ingesteld op een positieve waarde, wijzigt
de gegenereerde toonhoogte in een hogere toonhoogte.
Negatieve waarden resulteren in een lagere gegenereer-
de toonhoogte. Het selecteren van de waarde 0 pro-
duceert een toonhoogte die zich naar de correcte toon-
hoogte beweegt.
Instellingen: 49~0~+50
[F4]: FILT (Filter)
Als VL Element wordt geselecteerd, zijn de volgende twee
menus beschikbaar voor Filter parameters.
[F7]: EQ (Equalizer)
[F8]: DCF (Dynamic Control Filter)
[F7]: EQ (Equalizer)
De 5-band parametrische equalizer met de parameters, Fre-
quency, Q, en Gain, staan verdere geluidsbewerkende capa-
citeit toe. Er is ook een post EQ parameter beschikbaar.
EQ1~EQ5 Freq (EQ1~EQ5 Frequentie)
Stelt de midden (center) frequentie van iedere band in.
Instellingen: 0~48 voor ieder punt van EQ1~EQ5
EQ1~EQ5 Reso (EQ1~EQ5 Resonantie)
Verhoogt of verlaagt de midden (center) frequentie van
elk van de vijf frequentiebanden ingesteld in Freq.
Hiermee, gecombineerd met de Gain level control capa-
citeit, kunt u unieke EQ curves creëren.
Instellingen: 0~127
EQ1~EQ5 Gain
Stelt elk van de midden (center) frequentie signaalni-
veaus in voor EQ1-EQ5.
Instellingen: 64~0~+63
Post EQ
Past het outputniveau van het signaal in dat doorgela-
ten wordt door de EQ. Het aangepaste signaal hier
wordt verzonden naar een Insertie Effect.
Instellingen: 8~0~+8
110
[F8]: DCF (Dynamic Control Filter)
Resonantie
Parameters waarmee u de speci eke frequenties kunt
boosten.
Instellingen: 64~0~+63
Cutoff Freq (Cutoff Frequency)
Stelt de cutoff frequentie van het lter in.
Instellingen: 64~0~+63
Freq EG Depth (Frequency EG Depth)
Stelt de diepte in van de wijziging van de cutoff fre-
quentie in tijd. Hoe groter de waarde, hoe groter de wij-
ziging in diepte wordt. Negatieve waarden produceren
een omgedraaide envelope.
Instellingen: 64~0~+63
Freq K.Follow (Frequency Key Follow)
Stelt de cutoff frequentie in van KeyFollow. De Freq
K.Follow functie past de cutoff frequentie aan overeen-
komstig de gespeelde noten op het toetsenbord. Als
Freq K.Follow wordt toegepast, wijzigt de cutoff fre-
quency relatief met de toonhoogte, ingesteld in the Freq
K.Flw BP (hieronder uitgelegd). Indien ingesteld op een
positieve waarde, wordt hoe lager de gespeelde noot de
cutoff frequentie lager. Als een negatieve waarde wordt
ingesteld, wordt hoe hoger de gespeelde noot de cutoff
frequentie lager.
Instellingen: 64~+63
Freq K.Flw BP (Frequency KeyFollow Break
Point)
Stelt de basispitch in van Frequency KeyFollow.
Instellingen: C2~G8
[F5]: AMP (Amplitude)
Als VL Element wordt geselecteerd, zijn er twee menus
beschikbaar met Amplitude parameters.
[F6]: PARAM (Parameters)
[F8]: EG (Envelope Generator)
[F6]: PARAM (Parameters)
Als VL Element wordt geselecteerd, is Level Vel (Level
Velocity) inactief. Andere instellingen zijn dezelfden als
van de AWM Elements. Zie pag. 96 voor meer informatie
over de AWM Elementen.
[F8]: EG (Envelope Generator)
Stelt de Amplitude Envelope Generator in van het VL
Element.
Level K.Follow (Level KeyFollow)
Stelt de Level KeyFollow van het VL Element in. De
Level K.Follow functie past het outputniveau aan over-
eenkomstig de gespeelde noten op het toetsenbord. Als
Level K.Follow wordt toegepast, wijzigt het outputni-
veau relatief naar het outputniveau ingesteld in de
Level K.Flw BP (hieronder uitgelegd). Als het ingesteld
wordt op een positieve waarde, wordt hoe lager de
gespeelde noot, hoe lager het outputniveau. Als een
negatieve waarde wordt ingesteld, wordt hoe hoger de
gespeelde noot, hoe lager het outputniveau.
Instellingen: 64~+63
Level K.Flw BP (Level Key Follow Break Point)
Stelt de basispitch in van VL Element Level KeyFollow.
Instellingen: C2~G8
111
Attack Time
Stelt de hoeveelheid tijd in die nodig is om de volume-
piek te bereiken vanaf het moment dat een noot wordt
gespeeld. Als Attack Time is ingesteld op een positieve
waarde, wordt de piek langzamer bereikt. Negatieve
waarden hebben tot gevolg dat de piek sneller bereikt
wordt.
Instellingen: 64~0~+63
Decay Time
Stelt de hoeveelheid tijd in die nodig is om het sustain-
niveau te bereiken vanaf de volumepiek. Als Attack
Time is ingesteld op een positieve waarde, treedt de
wijziging langzamer op. Negatieve waarden doen de
wijziging sneller optreden.
Instellingen: 64~0~+63
Sustain Level
Stelt Sustain Level in (nadat Decay Time is afgelopen),
waar het geluid op een constant niveau blijft als de
toets wordt ingedrukt.
Instellingen: 64~0~+63
Release Time
Stelt de hoeveelheid tijd in die nodig is voor het geluid
om weg te vallen naar een volume van 0 vanaf het
moment dat de toets wordt losgelaten. Als Release
Time is ingesteld op een positieve waarde, treedt de
decay langzamer op. Negatieve waarde doet het decay
sneller optreden.
Instellingen: 64~0~+63
[F6]: LFO (Low Frequency Oscillator)
Als VL Element wordt geselecteerd, komt er één menu van
de LFO parameters beschikbaar.
[F8]: LFO (Low Frequency Oscillator)
[F8]: LFO (Low Frequency Oscillator)
Stelt de LFO parameters in van het VL Element. Het
toepassen van LFO modulatie op de toonhoogte creëert
vibrato.
Vibrato Delay
Stelt de delay time in vanaf het moment dat het toet-
senbord wordt bespeeld tot wanneer het vibrato- effect
begint. Hoe groter de waarde, hoe langer de delay tijd
voordat het vibrato effect begint. Negatieve waarden
verkorten de delay tijd. Zie pag. 100 voor meer details
over Delay.
Instellingen: 64~0~+63
Vibrato Speed
Stelt de snelheid in van het vibrato effect. Hoe groter
de waarde, hoe sneller de beweging van de vibrato. Zie
pag. 101 voor meer informatie over Speed.
Instellingen: 64~0~+63
Vibrato Depth
Stelt de diepte in van de vibrato. Hoe groter de waarde,
hoe dieper de vibrato.
Instellingen: 64~0~+63
[F7]: CTRL (Controller)
De beschikbare menus voor het VL Element zijn als volgt:
[F7]: PITCH
[F8]: SET
[F3]: REMAP
[F7]: PITCH
De beschikbare parameters zijn dezelfden als deze voor het
AWM Element (pag. 103).
[F8]: SET
Velocity is toegevoegd aan de Src (Source) parameter. U
kunt Dest (Destination) parameters besturen door toetsen-
bordvelocity. De beschikbare destination parameters zijn
van Nr.126 tot het einde. Zie de Controller Lijst in het
aparte Data Lijst boek voor meer informatie.
Als u [F8]: SET, [F3] selecteert, wordt de REMAP functie
ook aan het scherm toegevoegd. Met de Remap functie
kunt u de Voice Controller Sets organiseren. Als u bij-
voorbeeld vier Controller Sets heeft gecreëerd, nummer
1, 3, 4 en 7, worden de nummers herbenoemd van 1
t/m 4. Daarbij voorziet het indrukken van [F3] REMAP
u van aanbevelenswaardige preset Voice Controller Sets
afhankelijk van de geselecteerde VL voice.
Als u op de [F3] toets drukt om de Remap functie te
annuleren zonder voldoende beschikbare Controller Sets,
verschijnt Cant set VL control! op de display om aan te
geven dat de Remap functie niet mogelijk is.
112
Normale Voice (AN Element)
De uitleg hieronder gaat over het verschil tussen het AN
Element en de AWM Elementen. De overige functies en
parameters zijn dezelfden als voor de AWM Elementen.
Zie de relevante gedeelten in deze handleiding voor uitleg.
*
De grijze/cursieve parameters hierboven zijn dezelfden als
deze voor de AWM Elementen.
[F1]: COM (Common)
[F6]: PARAM (Parameters)
Als een AN Element Voice Type, AN (Poly)+AWM, AN
(Layer)+AWM of AN+FDSP wordt geselecteerd van het
PARAM menu, worden de volgende parameters aan het
scherm toegevoegd.
AN (Layer)+AWM en AN+FDSP Voice Types zijn niet
beschikbaar voor de EX7.
Als AN+FDSP Voice Type wordt geselecteerd, wordt de
functietoets [F5] van de FDSP beneden in het scherm
toegevoegd en is er toegang tot de FDSP parameters.
Zie pag. 123 voor meer informatie over de FDSP.
Als de AN (Poly)+AWM of AN+FDSP Voice Typen
worden geselecteerd, is het eerste Element altijd een AN
Element. Als de AN (Layer)+AWM wordt geselecteerd,
zijn de eerste en tweede Elementen altijd AN Elemen-
ten. De overige Elements zijn AWM Elements. (Inge-
steld in het OSC WAVE scherm.)
AN Mono/Poly (AN Monophonic/Polyphonic)
Selecteert hoe een AN Element geluid produceert. Er
zijn twee typen, mono voor monofonisch en poly
voor polyfonisch. Zelfs als Poly mode wordt geselec-
teerd voor een AN Element, wordt echter alleen één
noot geproduceerd op de EX7 en maximaal twee noten
op de EX5/5R. Selecteer de mode die het best bij uw
speelstijl past.
Instellingen:
mono:
Er kan alleen één noot tegelijk geproduceerd worden. Als
er twee toetsen simultaan worden vastgehouden, wordt een
nieuwe noot getriggerd als de eerste toets die het huidige
geluid produceert wordt losgelaten.
poly:
Met de EX7 kan maar één geluid tegelijk worden gepro-
duceerd. De EX5/5R kunnen in Poly mode één of twee
geluiden produceren afhankelijk van het geselecteerde Voice
Type. Als er in Poly mode twee of meer toetsen simultaan
worden vastgehouden, worden de andere noten, als de eer-
ste toets die het huidige geluid produceert wordt losgelaten,
niet opnieuw getriggerd.
Hoe de andere drie (of twee) AWM Elementen geluid
produceren wordt bepaald door de AWM Mono/Poly
parameter op pag. 79.
Voice Type
AN(Poly)
AN(Layer)
AN+FDSP
EX5/5R EX7
VOICE
------Normal+[EDIT] AN Element
------[F1:COMMON].....................................................112
------[F6:Parameter].........................................112
------[F7:Arpeggio] ................................................ 79
------[F3:Arpeggio-Edit] ......................... 79
------[F8:Name] ...................................................... 79
------[F2:OSCILLATOR] ..............................................113
------[F3:Algorithm].........................................113
------[F4:VCO] ..................................................114
------[F5:Modulation].......................................116
------[F6:Wave]..................................................116
------[F7:Mix].......................................................... 81
------[F8:Zone]......................................................... 82
------[F3:PITCH] ...........................................................117
------[F6:Parameter].............................................. 83
------[F7:Scaling].................................................... 83
------[F8:EG] .....................................................117
------[F4:FILTER] .........................................................118
------[F7:VCF]...................................................118
------[F8:EG] .....................................................119
------[F5:AMPLITUDE] ...............................................119
------[F6:Parameter].............................................. 96
------[F7:Mixing] ..............................................119
------[F8:EG] .................................................... 120
------[F6:LFO]............................................................... 121
------[F8:LFO] .................................................. 121
------[F7:CONTROLLER] ........................................... 123
------[F7:Pitch Control] ....................................... 103
------[F8:Controller Set] ................................. 123
------[F8:EFFECT]............................................................. 105
------[F4:Type] ...................................................... 105
------[F5:Insertion Effect 1]................................ 106
------[F6:Insertion Effect 2]................................ 106
------[F7:Reverb]................................................... 107
------[F8:Chorus] .................................................. 107
113
AN Priority
Bepaald de prioriteit van noten gespeeld als een AN
Element. Als de akkoorden of verscheidene noten
tegelijk worden gespeeld, kunt u selecteren welke
noot moet klinken: last (de noot die het laatst werd
gespeeld), top (de hoogste noot), bottom (de laagste
noot).
Instellingen: last, top, btm (bottom)
[F2]: OSC (Oscillator)
In het OSCs WAVE/MIX/ZONE scherm, worden drie
menus gerelateerd aan AN toegevoegd aan het scherm
als een AN element wordt geselecteerd (als de pijl wordt
gepositioneerd op één van de AN element parameters), als
onder getoond wordt.
[F3]: ALG (Algorithm)
[F4]: VCO (Voltage Controlled Oscillator)
[F5]: MOD (Modulatie)
[F6]: WAVE
[F7]: MIX
[F8]: ZONE
[F3]: ALG (Algorithm)
Een algoritme bepaalt de manier waarop de twee VCO1
oscillators (master en slave) worden aangesloten in relatie
tot de FM(Frequency Modulation). Hier kunt u een algo-
rithm selecteren en de parameters gerelateerd aan de
sync en FM instellen.
Zie pag. 33 voor meer informatie over de algemene con-
cepten van de VCO en AN toongeneratie.
Algorithm
Om hete algorithm te selecteren. Één algorithm kan
geselecteerd worden uit de vier typen algorithms hier-
onder opgenoemd. De beschikbare parameters verschil-
len afhankelijk van het huidig geselecteerde algorithm.
Instellingen: only FM, FM/both, FM/mstr (master),
FM/slv (slave)
only FM (Sync is inactief): Als deze wordt geselecteerd,
is er geen andere parameter beschikbaar.
FM/both (Sync is inactief en FM wordt toegepast op
zowel de master als Slave oscillator): Als deze wordt
geselecteerd, worden Sync Pitch, Depth, Src parameters toe-
gevoegd.
FM/mstr (Sync is inactief en FM wordt toegepast op
de master oscillator): Als deze wordt geselecteerd, worden
FM Modulator, Depth, Src parameters toegevoegd aan deze
voor FM/both.
FM/slv (Sync is inactief en FM wordt toegepast op de
slave oscillator): De beschikbare parameters zijn dezelfden
als deze voor FM/mstr.
114
Sync
Het synchroniseren van de master en slave oscillator
in VCO1 verhoogt de golfvormharmoniën en creëert
een complexer geluid. De Sync is automatisch inge-
steld op on als een ander algorithm dan FM wordt
geselecteerd.
Het FM algorithm bevat geen master of slave oscil-
lator maar functioneert net als een VCO.
FM (Frequentie Modulatie)
In FM wordt de brongolfvorm die een andere golf-
vorm modulleert een modulator genoemd, terwijl
gemoduleerde golfvormen carriers worden genoemd.
Welke algorithm er ook wordt geselecteerd voor een
AN element, VCO1staat altijd vast voor de FM car-
rier. De FM modulator verschilt afhankelijk van het
algorithm en kan geselecteerd worden van VCO1
master oscillator, VCO2, LFO1/2, EG, of andere.
De parameters die hieronder zijn opgesomd zijn niet aan
FM algorithms gerelateerd. Als een FM algorithm wordt
geselecteerd, worden deze parameters niet op het scherm
op de display getoond.
Sync Pitch
Past de toonhoogte van de slave oscillator in halve
tonen aan. Hiermee kunt u een verschil in toonhoogte
creëren tussen de master en slave oscillators en de ont-
stane harmonische interval besturen. Een geluid met
vele harmonische overtonen, of een helderdere toon
kan gecreëerd worden. Hoe groter de waarde, hoe gro-
ter het effect, terwijl hoe lager de waarde wordt, hoe
ronder en zachter de toon wordt. De instelling 0
produceert een toonhoogte die hetzelfde is als de master
oscillator.
Instellingen: 64~0~+63
Sync Depth
Stelt de hoeveelheid diepte van control in van de Sync
Src (Sync Source) in tijd. Hoe groter de waarde, hoe
groter de wijziging in diepte.
Instellingen: 64~0~+63
Sync Src (Sync Source)
Stelt het bronsignaal in dat wordt toegepast op de
modulatie in tijd naar de slave oscillator.
Instellingen: xed, PEG, FEG, LFO1, LFO2
Indien deze is ingesteld op “fi xed, is er geen wijziging
in modulatie in tijd.
FM Modulator
Selecteert de broneenheid om de frequentie modulatie
te verkrijgen. De golfvorm van de bron die hier wordt
geselecteerd modulateeert de VCO1 golfvorm.
Instellingen: xed, PEG, FEG, LFO1, LFO2
Als deze op “fi xed wordt ingesteld, is er geen wijziging
in modulatie in tijd.
FM Depth
Past de hoeveelheid modulatie aan gecreëerd door de
FM modulator. Hoe groter de waarde, hoe groter de
modulatiediepte.
Instellingen: 64~+63
FM Src (FM Source)
Stelt de modulatibron in die de FM Depth bestuurd.
Instellingen: VCO2, VCO1, VCO1s (sub oscillator), PEG,
FEG, LFO1, LFO2
[F4]: VCO (Voltage Controled Oscillator)
Stelt de parameters gerelateerd aan de twee VCOs
(VCO1/2) in die kunnen worden gebruikt door het AN
element.
VCO1/2 FreqCoarse (VCO1/2Frequency Coarse)
Past de toonhoogte aan van iedere VCO1/2 oscillator
in halve tonen. De instelling 0 produceeert een toon-
hoogte die hetzelfde is als de basistoonhoogte van de
huidig geselecteerde VCO1/2 wave.
Instellingen: 64~0 (basispitch)~+63
VCO1/2 Freq Fine (VCO1/2Frequency Fine)
Past de toonhoogte van iedere VCO1/2 oscillator in
honderdsten aan.
Instellingen: 49~0~+50cent
115
VCO1/2 PitchScale
Stelt de Pitch Scale in voor iedere VCO1/2 oscillator.
De Pitch Scale functie maakt correcties in de pitch wij-
ziging van VCO1/2 in overeenstemming met de noten
die op het toetsenbord worden gespeeld. Als VCO1/2
Pitch Scale wordt toegepast, wordt de pitch- wijziging
verhoogt of verlaagt relatief met de speci eke toon-
hoogte, die hier toegewezen is als MIDI nootnummer
64 (E3).
Instellingen: 64~0~+63
VCO1/2 Wave
Selecteert de wave voor ieder VCO1/2 oscillator. Waves
die beschikbaar zijn voor de VCO1 hangen af van de
huidige Sync status (on/off).
Instellingen:
VCO1 (als Sync aanstaat: anders dan alleen FM): saw,
pulse, innr1/2/3 (inner1/2/3)
VCO1 (als Sync uitstaat: alleen FM): saw, pulse, saw2,
mix
VCO2: saw, pulse, saw2, mix
saw (Sawtooth -tandzaag)
Zoals is te zien in het diagram, dankt deze golfvorm zijn naam
aan de vorm, en wordt gebruikt om koperinstrument geluiden
te creëren zoals trompet en strijkers zoals viool. Aangezien het
alle harmoniën in het spectrum bevat, produceert het een vol,
rijk geluid. Als het gebruikt wordt met de Pulse Width functie
(zie pag. 116), kan het verhogen van de even harmoniën de
toonhoogte met een maximum van een hele oktaaf verhogen.
pulse (Pulse wave)
De pulse (vierkante) golfvorm, bekend als dial tone van de
tiptoets telefoon, wordt gebruikt om houten blaasinstrument
geluiden te maken. Als de Pulse Width is ingesteld op 64,
bevat de golfvorm alleen oneven genummerde harmoniën.
saw2 (Zaagtand2)
Deze golfvorm verschilt iets van de zaagtand. Het spectrum
van de saw2 golfvorm wordt gecreëerd door een zaagtand
gecombineerd met een vierkante golfvorm. Als de Pulse Width
is ingesteld op 64, is de vorm van de golfvorm hetzelfde als de
zaagtand. Als u de Pulse Width wijzigt, het zaagtandvolume
groter. Zelfs als de toonhoogte een oktaaf wordt verhoogt,
blijft de basis toonhoogte hetzelfde.
mix (Mix)
Deze mixgolfvorm is een mix van de zaagtand en de vierkante
golfvormen.
Innr1 (Inner1: Inner1)
Innr2 (Inner2: Inner2)
Innr3 (Inner3: Inner3)
Actief als de Sync function aanstaat. Deze golfvorm wordt
uitgezonden overeenkomstig de structurele formules van de
Sync. Deze drie typen zijn effectief als ze worden gebruikt met
Pulse Width.
VCO1/2 Edge
Past de vorm aan van iedere VCO1/2 golfvorm. Hoe
hoger de waarde, hoe scherper de golfvorm, en hoe
kleiner de waarde, hoe ronder en zachter de golfvorm.
Deze parameter kan het geluid krassender of zachter
maken.
Instellingen: 0~127
116
VCO1/2 PulseWidth
Past de breedte van iedere VCO1/2 pulse golfvorm aan.
Als de pulse is ingesteld op een waarde van 64, is
de pulse golfvorm gelijk uitgebalanceerd en genereert
alleen oneven-genummerde harmoniën. Als de waarde
van 64wordt verhoogt of verlaagt, hoe meer de pulse
breedte wijzigt en hoe vetter het geluid wordt, ver-
oorzaakt door de verhoging in de harmoniën. In het
algemeen, wordt de Pulse Width parameter gebruikt om
de breedte van de pulse (pulse golfvorm) te besturen;
maar het kan echter gebruikt worden voor andere dan
pulse golfvormen met de EX5/5R/7, waarmee er nog
meer mogelijkheden in geluidscreatie ontstaan.
Instellingen: 0~64~127 (0%~50%~99%)
[F5]: MOD (Modulation)
Instellingen die gerelateerd zijn aan de VCO (VCO1/2)
modulatie.
VCO1/2 Mod (VCO1/2Modulation)
Stelt de sterkte in van de pitch modulatie voor iedere
VCO1/2 golfvorm toegepast door LFO1 of LFO2. Als
het wordt ingesteld op een positieve instelling, wordt
hoe hoger de waarde het bereik van de pitch wijziging
groter. Negatieve instellingen draaien de fase van het
signaal golfvorm van LFO1 of LFO2 om.
Instellingen: 128~0~+127
VCO1/2 Mod Src (VCO1/2 Modulation Source)
Selecteert welk bronsignaal (LFO1 of LFO2) gebruikt
wordt om de pitch van iedere VCO1/2 golfvorm te
moduleren.
Instellingen: LFO1, LFO2
VCO1 ModSw (VCO1 Modulation Switch)
Als de toonhoogte van de VCO1 golfvorm gemoduleerd
wordt door LFO1 of LFO2, selecteert deze instelling
welke golfvorm (de master oscillator of de slave oscil-
lator in de VCO1) gemoduleerd wordt.
Instellingen: master (master oscillator), slave (slave oscil-
lator), both (allebei de master en de slave oscil-
lator)
Deze is alleen actief als VCO1 wordt geselecteerd en
Sync is ingesteld op on (anders dan alleen FM). Deze
parameter kan niet geselecteerd worden met VCO2.
VCO1/2 PWM (Pulse Width Modulation)
Stelt de hoeveelheid diepte in van de pulse breedte voor
iedere VCO1/2 golfvorm, welke wordt aangepast door
de PWM Src (Pulse Width Modulation Source). Als
deze wordt ingesteld op een positieve instelling, wordt
hoe hoger de waarde, hoe groter de wijziging in de
breedte. Negatieve instellingen keren het fase signaal
van de golfvorm van de bron om.
Instellingen: 64~+63
PWM Src (Pulse Width Modulation Source)
Stelt de brongolfvorm in die gebruikt wordt om de
pulse breedte van de VCO1/2 golfvorm te moduleren.
De pulse breedte wordt gemoduleerd door het golfvorm
signaal van de hier geselecteerde bron.
Instellingen: xed, PEG, FEG, LFO1, LFO2, LFO2p
(phase), LFO2f (fast)
Als deze is ingesteld op “fi xed, dan is er geen wijziging
in modulatie in tijd.
Low Frequency Oscillator 2 Phase (LFO2p) draait de
LFO2
golfvorm as 60 graden. Low Frequency Oscil-
lator 2 Fast (LFO2f) voert de snelheid van de LFO2
cyclus een beetje op.
[F6]: WAVE
Pulse Width is
Klein
Pulse Width is
64 (50%)
Pulse Width is
Groot
117
Bank
In het COM PARAM scherm (hierboven uitgelegd),
wordt als Voice Type, AN (Poly)+AWM of AN+FDSP
wordt geselecteerd, de Element golfvorm altijd inge-
steld als een AN Element. Als Analog Layer wordt
geselecteerd, worden de eerste en tweede Elementen
altijd ingesteld als een AN Element. De overige drie
of twee Elementen kunnen worden gebruikt als AWM
Elements.
Instellingen: AN, off
Anders dan op een AWM toongenerator, is Num (Golf-
vorm Nummer) niet toegankelijk in het AN Element.
Ook zijn LoopMode en KeyOn Delay inactief en wor-
den er streepjes (---) op de display getoond voor deze
parameters.
[F7]: MIX
De beschikbare parameters zijn dezelfden als deze voor
AWM Element (pag. 81).
[F8]: ZONE
De beschikbare parameters zijn dezelfden als deze voor
AWM Element (pag. 82).
[F3]: PITCH (Pitch Parameters)
[F6]: PARAM (Parameters)
Met de parameters Coarse Tune, Detune en Random kan
het AN element worden ingesteld. Beschikbare instellin-
gen zijn hetzelfde als voor het AWM element (zie pag. 83).
Alle andere parameters zijn inactief en er worden streepjes
(---) in de display getoond.
[F7]: SCALE
Stelt de pitch scaling in van het AN Element. De beschik-
bare parameters zijn dezelfden als deze voor AWM Ele-
ment (pag, 83).
[F8]: EG (Envelope Generator)
Het volgende scherm verschijnt als het AN Element wordt
geselecteerd in het PEG scherm.
PEG Mode
Selecteert de VCO die wordt beïnvloed door de PEG.
Instellingen: VCO1, VCO2, both (zowel VCO1 als VCO2)
PEG Depth
Bepaalt de hoeveelheid pitch wijziging in van de PEG
in halve tonen. Als de PEG Decay Time (hieronder uit-
gelegd) wordt ingesteld op een positieve waarde, wordt
de hier ingestelde waarde de toonhoogte, meteen na het
aanslaan van de toets. Daarbij, als de PEG Decay Time
is ingesteld op een negatieve waarde, is de waarde hier
ingesteld de laatste toonhoogte nadat er een wijziging
is opgetreden van de basispitch (zie onderstaande gra-
ek). Als deze wordt ingesteld op een positieve waarde,
wordt hoe hoger de waarde, de toonhoogte hoger. Als
deze wordt ingesteld op een negatieve waarde, wordt
hoe hoger de negatieve waarde, hoe lager de toonhoog-
te. De instelling 0 produceert de basispitch, en de
toonhoogte wijzigt niet.
Instellingen: 64~0 (basispitch)~+63
Hoge
Pitch
Tijd
Midden pitch
Lage
Pitch (Toonhoogte)
PEG Decay = Positieve instelling
Hoge
Pitch
Tijd
Midden Pitch
Lage
Pitch (Toonhoogte)
PEG Decay = Negatieve instelling
118
PEG Decay Time
Stelt de PEG Decay Time in. Als deze op een positieve
waarde is ingesteld, bepaalt deze instelling de hoeveel-
heid tijd die het geluid nodig heeft om de basispitch
te bereiken vanaf het PEG Depth niveau. Als er een
negatieve waarde is ingesteld, bepaald deze instelling de
hoeveelheid tijd vanaf de basispitch om het PEG Depth
niveau in te stellen.
Instellingen: 64 (0.3 miliseconden)~+63 (10.6 milise-
conden)
Zie de vorige pitch change gra ek voor een illustratie
over de verhouding tussen PEG Depth en PEG Decay.
[F4]: FILT (Filter)
Als een AN Element wordt geselecteerd, zijn er twee typen
menus in relatie tot lterinstellingen beschikbaar.
[F7]: VCF (Voltage Controlled Filter)
[F8]: EG (Envelope Generator)
[F7]: VCF (Voltage Controlled Filter)
Instellingen in relatie tot de VCF. De VCF is een lter die
effect heeft op de harmonische structuur van de VCO golf-
vorm doordat deze een speci eke reeks frequenties door-
laat, terwijl de rest afgesneden wordt. Er zijn verschillende
typen lters die het timbre van het geluid kunnen wijzi-
gen. Met de FEG kan ook, zoals later zal worden uitgelegd,
beïnvloed worden hoe het timbre van het geluid wijzigt
in tijd.
Resonantie
Stelt de sterkte in van het resonantieëffect. Deze instel-
ling bepaalt de hoeveelheid resonantie boost bij de
cutoff frequentie en creëert volledig unieke geluiden.
Instellingen: 12~0~+102
FilterType
Selecteert het type lter.
Instellingen: LPF24, LPF18, LPF12, BPF, HPF, BEF
Zie pag. 86 voor meer informatie over ieder type lter.
Cutoff Freq (Cutoff Frequency)
Stelt de Cutoff Frequentie in.
Instellingen: 0~127
HPF Freq (High Pass Filter Cutoff Frequency)
Stelt de High Pass Filter cutoff frequentie in. Frequen-
ties boven de cutoff frequentie worden doorgelaten, die
eronder worden afgesneden. Hoe groter de waarde, hoe
hoger de cutoff frequentie wordt, hetgeen resulteert in
een helderder geluid. Deze high pass lter functioneert
apart van de huidig geselecteerde lter in Filter Type.
Instellingen: 0~127
Zie pag. 89 voor algemene concepten over de High Pass
Filter.
Freq EG Depth (Frequency EG Depth)
Stelt de diepte in van de wijziging van the cutoff
frequentie in tijd. Hoe groter de waarde, hoe groter
de hoeveelheid wijziging. Als deze is ingesteld op een
negatieve waarde, draait de vorm van de envelope om.
Instellingen: 127~0~+128
Freq K.Follow (Frequency Key Follow)
Stelt de Key Follow in van de cutoff frequency. Deze
frequentie Key Follow past de cutoff frequentie aan
overeenkomstig de gespeelde noot op het toetsenbord.
Als deze is ingesteld op een positieve waarde, wordt hoe
hoger de gespeelde noot op het toetsenbord, hoe hoger
de cutoff frequentie. Als er een negatieve waarde is
ingesteld, wordt hoe lager de gespeelde noot, hoe hoger
de cutoff frequentie.
Instellingen: 32~+63
Freq Vel Sens (Frequency Velocity Sensitivity)
Stelt de velocity sensitivity in van de FEG Depth. Het
timbre van het geluid kan worden gewijzigd op basis
van de hoeveelheid druk die wordt toegepast op iedere
toets. Het effect kan worden gewijzigd afhankelijk van
de FEG instellingen.
Instellingen: 64~+63
119
[F8]: EG (Filter Envelope Generator
Stelt de FEG in van het AN Element. U kunt de wijziging
van het timbre van het geluid in tijd besturen, vanaf het
moment een toets wordt gespeeld totdat deze wordt losge-
laten. Dit is effectief voor VCF 1/2 lters.
Time K.Follow (Time KeyFollow)
Stelt de Time Key Follow in van het AN Element.
Deze Time Key Follow functie past de snelheid aan
van de wijziging van het timbre in tijd overeen-komstig
de gespeelde noot op het toetsenbord. Hoe lager de
gespeelde noot op het toetsenbord, hoe langzamer de
wijziging in tijd. Hoe hoger de gespeelde noot op het
toetsenbord, hoe sneller de wijziging in tijd. Negatieve
waarden hebben het tegenovergestelde effect.
Instellingen: 64~+63
Attack Time
Stelt de hoeveelheid tijd in vanaf het moment een
noot wordt gespeeld tot het maximum cutoff frequentie
niveau.
Instellingen: 0~127
Decay Time
Stelt de hoeveelheid decay tijd in van af het maximum
cutoff frequentie niveau tot het sustain niveau.
Instellingen: 0~127
Sustain Level
Na het verstrijken van de Decay Time, stelt deze het
sustain niveau in welke de cutoff frequentie behoudt
zolang als de toets wordt vastgehouden (key on).
Instellingen: 0~127
Release Time
Stelt de hoeveelheid tijd in die nodig is voor het signaal
om de beginwaarde 0 te bereiken, na het loslaten van
de toets.
Instellingen: 0~127
[F5]: AMP (Amplitude)
Als een AN Element wordt geselecteerd, zijn er drie typen
menus beschikbaar.
[F6]: PARAM (Parameters)
[F7]: MIX
[F8]: EG (Envelope Generator)
[F6]: PARAMETER (Parameters)
Beschikbare instellingen zijn hetzelfde als voor het AWM
Element (zie pag. 96).
[F7]: MIX
Bepaalt de instellingen gerelateerd aan het volume van
VCO1 en VCO2. U kunt de balans (mix) van de VCO1/2,
Noise en de Ring Modulator signaalniveaus besturen.
Blok Diagram
VCO1 Level
Stelt het signaalniveau in van de golfvorm die wordt
verzonden vanaf VCO1 naar de mixer. Als u dit VCO1
signaal niet wilt toepassen, stel het niveau dan in op
0.
Instellingen: 0~127
120
VCO2 Level
Stelt het signaalniveau in van de golfvorm die wordt
verzonden van VCO2 naar de mixer. Als u dit VCO2
signaal niet wilt toepassen, stel het niveau dan in op
0.
Instellingen 0~127
Noise Level
Stelt het signaalniveau in dat wordt verzonden van de
Ruis eenheid naar de mixer. Als u dit Ruis signaal niet
wilt toepassen, stel het niveau dan in op 0.
Instellingen: 0~127
Met het Ruis (Noise) signaal kunnen unieke speciaal
effect geluiden worden gecreëerd door het toepassen
van verschillende typen lter op het Ruis signaal, zoals
de VCF en de HPF.
Ring Mod Level (Ring Modulation Level)
Stelt het niveau in van het signaal dat verzonden wordt
van de Ring Modulator naar de mixer. Als u dit Ring
Modulator signaal niet wilt toepassen, stel het niveau
dan in op 0.
De Ring Modulator combineert VCO1 en VCO2 golf-
vormen en verzendt een combinatie van al de frequen-
tie componenten van beiden. Als er een grote waarde
wordt ingesteld, kunt u een dissonante interval geluiden
maken met een rinkelend of metaalachtig effect.
Instellingen: 0~127
Feedback Level
Stelt het niveau in van het feedbacksignaal dat uitge-
zonden wordt vanaf de AMP en fed back, terug-
gevoerd naar de input van de mixer. Afhankelijk van de
hoeveelheid feedback, kan er een vetter geluid worden
verkregen.
Instellingen: 0~127
Feedback moet langzaam en met zorg worden toegepast.
Te veel feedback kan extreem hoge frequenties creëren,
hetgeen schade toe kan brengen aan uw luidsprekers.
Volume
Stelt de volume output van de AMP in. Dit bepaalt het
werkelijke output volume van de AN Element wave.
(Het signaal wordt toegelaten tot de effecten processie
na dit punt.)
Instellingen: 0~127
[F8]: EG (Amplitude Envelope Generator)
Stelt de AEG in van het AN Element. Hiermee kunt u
de wijziging van het volume in tijd bepalen, vanaf het
moment een toets wordt gespeeld tot wanneer deze wordt
losgelaten.
Time K.Follow (Time KeyFollow)
Stelt de Time Key Follow in van het AN Element.
Deze Time Key Follow functie past de snelheid aan
van de wijziging van het volume in tijd, overeenkomstig
de gespeelde noot op het toetsenbord. Hoe lager een
gespeelde noot op het toetsenbord, hoe langzamer de
wijziging in tijd, terwijl hoe hoger de gespeelde noot op
het toetsenbord, hoe sneller de wijziging in tijd. Nega-
tieve waarden hebben het tegenovergestelde effect.
Instellingen: 64~+63
Attack Time
Stelt de hoeveelheid tijd in vanaf het moment dat een
noot wordt gespeeld tot het maximum volume- niveau.
Instellingen: 0~127
Decay Time
Stelt de hoeveelheid decay tijd in vanaf het maximum
volumeniveau tot het sustainniveau.
Instellingen: 0~127
Sustain Level
Na het passeren van Decay Time, stelt deze het sustain-
niveau in welke behouden wordt zolang de toets wordt
vastgehouden (key on).
Instellingen: 0~127
121
Release Time
Bepaalt de hoeveelheid tijd die nodig is voor het signaal
om 0 te bereiken na het loslaten van de toets.
Instellingen: 0~127
[F6]: LFO (Low Frequency Oscillator)
Als een AN Element wordt geselecteerd, komt er één type
menu beschikbaar dat in relatie staat tot LFO instellingen.
[F8]: LFO (Low Frequency Oscillator)
[F8]: LFO (Low Frequency Oscillator)
Stelt de LFO in van het AN Element. De LFO is een
oscillator die lage frequentiesignalen genereert buiten het
gehoorbereik, dat modulatie op speci eke aspecten van de
voice kan toepassen. Het toepassen van een LFO golfvorm
(vorm van modulatie) op de VCO (pitch), lter, of ampli-
tude creëert effecten als respectievelijk vibrato, wahwah,
en tremolo. Er zijn twee LFOs (LFO1 en LFO2).
LFO1 Wave (Low Frequency Oscillator1 Wave)
Selecteert de LFO1 golfvorm. Verschillende soorten
gemoduleerd geluid (cyclisch) kunnen worden gecre-
ëerd afhankelijk van de geselecteerde golfvorm. Er zijn
21 typen golfvorm beschikbaar.
Instellingen: sine, sine
, sine
↑↑
, sine180
, sine180
↑↑
,tri,
tri
, tri
↑↑
, tri180
, tri180
↑↑
, squ, squ
↑↑
, squ180
↑↑
,
saw dwn, saw dwn
↑↑
, saw up, saw up
↑↑
, s/h,
s/h
↑↑
, s/h2, s/h2
↑↑
VCO1/2, lter, en amplitude kunnen simultaan worden
gemoduleerd door de LFO1.
De instellingen in relatie tot modulatie van VCO1/2
kunnen ingesteld worden in het OSC MOD scherm (zie
pag. 116).
Hierna worden de basis golfvormen opgesomd voor
ieder golfvorm signaal.
Sinus Golfvorm
122
Tri (Triangel)
Squ (Blok) Golfvorm
Saw (Zaagtand)
s/h (Sample & Hold) Golfvorm
123
LFO1 Delay
Stelt de delay in van de tijd vanaf het moment dat het
toetsenbord bespeeld wordt totdat de LFO modulatie
begint. Hoe groter de waarde, hoe langer de delay tijd.
Zie de Delay concept gra ek op pag. 100 voor meer
informatie.
Instellingen: 0~127
LFO1 Speed
Stelt de snelheid in van de LFO1 golfvorm. Hoe groter
de waarde, hoe hoger de snelheid. Zie de Speed concept
gra ek op pag. 101 voor meer informatie.
Instellingen: 0~255
LFO1 Sync
Bepaalt of de fase van de LFO1 golfvorm gereset wordt
of niet als het toetsenbord wordt bespeeld. Als wordt
getoond in onderstaand diagram, wordt als het toetsen-
bord wordt bespeeld, de fase van de LFO golfvorm gere-
set. Als u niet wilt dat de fase wordt gereset, selecteer
dan de off instelling.
Instellingen: on, off
Zie pag. 103 voor meer informatie over het resetten van
de fase.
LFO1 FMD (LFO1 Frequency Modulation)
Bepaalt in welke mate de LFO1 effect heeft op de lter
cutoff frequentie. Hoe groter de waarde, hoe breder de
wijzigingsgraad in de cutoff frequentie. Als er negatieve
waarden worden ingesteld, wordt de fase van de LFO1
omgekeerd.
Instellingen: 64~0~+63
LFO1 AMD (LFO1 Amplitude Modulation)
Bepaalt in welke mate de LFO1 effect heeft op het
volume. Hoe groter de waarde, hoe groter de wijzigings-
graad van het volume. Als er negatieve waarden wor-
den ingesteld, wordt de fase van de LFO1 omgekeerd.
Instellingen: 64~0~+63
LFO2 Wave (Low Frequency Oscillator 2 Wave)
Selecteert het golfvormsignaal van LFO2. Met de hier
geselecteerde golf kunt u modulatie op VCO 1/2 toepas-
sen om vibrato te creëren. Er zijn twee golfvormsigna-
len beschikbaar.
Instellingen: sine, tri (triangle)
Zie pag. 121 voor meer informatie over sine (sinus) en
tri (driehoek).
De instellingen in relatie tot modulatie voor VCO1/2
kan ingesteld worden in het OSC MOD scherm (zie pag.
116).
LFO2 Speed
Stelt de snelheid van de LFO2 golfvorm in. Hoe groter
de waarde, hoe hoger de snelheid. Zie de Speed concept
gra ek op pag. 101 voor meer informatie.
Instellingen: 0~255
[F7]: CTRL (Controller)
[F8]: SET (Controller Set)
Velocity (aanslaggevoeligheid) wordt toegevoegd aan de
Src (Source) parameter. U kunt de Dest (Destination)
parameters met aanslaggevoeligheid besturen. De beschik-
bare destination parameters zijn de nummers 79 t/m 120.
Zie de Controller Lijst in het aparte Data Lijst boek voor
meer informatie.
FDSP (Formulated Digital Sound
Processing)
Als FDSP of AN+FDSP (EX5/5R) wordt geselecteerd
als het Voice Type van het PARAM menu (in COM),
wordt het FDSP menu toegevoegd onderin het scherm als
de [F5] functie. Elk van de vier AWM elementen van
het FDSP voice type en drie AWM elementen van het
AN+FDSP voice type, maken gebruik van de FDSP een-
heid bij het creëren van een voice.
Met de FDSP eenheid is het, door preciese verwerking
van alle nootdata van de voices, mogelijk geworden
om een nieuwe dimensie toe te voegen aan het creëren
van voicen die met het toevoegen van de conventio-
nele effecten voorheen nooit mogelijk was. Zie pag. 34
voor meer informatie over het algemene concept van
FDSP.
AN+FSDP voice type is niet beschikbaar op de EX7.
[F1]: COM (Common)
[F5]: FDSP
Druk, na het selecteren van het FDSP Voice Type (of
AN+FDSP), op [F5] en het FDSP submenu verschijnt op
de display.
124
ElmSw (Element Switch)
Deze schakelaar stelt de FDSP eenheid van ieder AWM
element in op actief, on of inactief, off.
Instellingen: on of off voor ieder element, 1~4 (voor
AN+FDSP voice type, element 2~4)
Type
Selecteert het FDSP type dat gebruikt wordt. Te begin-
nen met gitaar pickup simulators, is er een variëteit
aan FDSP typen die de creatie van nieuwe geluiden
ondersteunen. De beschikbare parameters verschillen,
afhankelijk van het geselecteerde FDSP type.
Instellingen:
01: EP Pickup (Electric Piano Pickup)
02: EG Pickup (Electric Guitar Pickup)
03: Water
04: PWM (Pulse Width Modulatie)
05: Flange
06: Phaser
07: Self FM
08: Tornado
09: Ring Mod (Ring Modulator)
10: Seismic
Het hier gelesecteerde FDSP type wordt gelijkmatig
toegepast op alle AWM elementen die op on staan.
Zie de FDSP Parameter Lijst in het aparte Data Lijst
boek voor meer informatie over de parameters van elk
FDSP type.
Uitleg over elk FDSP type
01: EP Pickup (Electric Piano Pickup)
EP Pickup simuleert de elektromagnetische pickup van een
elektrische piano. Het mechanisme hoe het EP Pickup type
wordt gevormd gaat als volgt: eerst wordt het signaal dat
verzonden wordt naar de FDSP eenheid, geconverteerd
in de vibratie van de tine (klankplaat) van een elektri-
sche piano. Vervolgens wordt de vibratie opgepikt door
de pickup tegenover de tine. Hierop wordt het door de
pickup ontdekte signaal gemodi ceerd met de frequentie
karakteristieken die uniek zijn voor die van de elektromag-
netische pickup en wordt deze uitgezonden. Dit systeem is
opgenomen in Yamahas Virtual Acoustic technologie.
De onderstreepte onderdelen in het diagram zijn
beschikbaar als de Destination parameters voor de
FDSP Controller set (pag. 141).
Pickup Type
Stelt het type pickup in. Er zijn drie types, normal,
integrate en differentiate.
Instellingen:
normal:
Produceert een lichte simulatie.
integrate:
Produceert een fysiek correcte simulatie; verhouding tussen
de tine-vibratie en de pickup magnetische ux.
different (differentiatie):
Produceert een simulatie die het hogere bereik benadrukt.
Drive
Stelt de grootte van de amplitude van de tine-vibratie
in, of de afstand tussen de tine en de pickup. Hoe
hoger de waarde, hoe meer de wijziging van het timbre,
veroorzaakt door volumewijziging van het inputsignaal,
wordt benadrukt.
Instellingen: 64~0~+63
Drive K.Flw(Drive KeyFollow)
Stelt de Drive KeyFollow in van een voice. De Drive
KeyFollow functie bestuurt de wijziging in de hoeveel-
heid Drive overeenkomstig de gespeelde noten op het
toetsenbord. Als deze wordt ingesteld op een positieve
waarde, wordt hoe hoger de gespeelde noot op het toet-
senbord de wijziging van het timbre groter. Als er een
negatieve waarde wordt ingesteld, wordt hoe lager de
gespeelde noot de wijziging van het timbre groter.
Instellingen: 64~0~+63
BP Low (Break Point Low)
Stelt de Breekpunten in, die effect hebben op de para-
meters Position en Out Level overeenkomstig de pitch-
wijziging in het nootbereik onder C3. Waarden kunnen
met halve tonen ingesteld worden vanaf C3, die als de
waarde 0 wordt beschouwd.
Instellingen: 48 (= C1)~0 (=C3)
125
BP High (Break Point High)
Stelt de Breekpunten in, die effect hebben op de para-
meters Position en Out Level overeenkomstig de pitch-
wijziging, in het nootbereik boven C3. Waarden kun-
nen in halve tonen worden ingesteld vanaf C3, dat als
de waarde 0 wordt beschouwd.
Instellingen: 0 (=C3)~+48 (=C7)
Position
Stelt de afstand in tussen de tine-positie en het midden
van de pickup om de harmoniën te wijzigen. Hoe groter
de waarde, hoe verder de afstand vanaf het midden.
Instellingen: 0~127
Pos High Kf (Position High KeyFollow)
Offset de positie van het gat van het nootbereik boven
het BP High (Break Point High). Als deze op een
positieve waarde wordt ingesteld, wordt hoe hoger de
gespeelde noot op het toetsenbord het gat groter. Als
er een negatieve waarde wordt ingesteld, wordt hoe
hoger de gespeelde noot het gat groter.
Instellingen: 64~0~+63
Pos Hmid Kf (Position High Mid KeyFollow)
Offset de positie van het gat van het nootbereik tussen
C3 en het BP High (Break Point High).
Instellingen: 64~0~+63
Pos Lmid Kf (Position Low Mid KeyFollow)
Offset de positie van het gat van het nootbereik tussen
C3 en BP Low (Break Point Low). Als deze op een
positieve waarde wordt ingesteld, wordt hoe lager de
gespeelde noot op het toetsenbord de afstand kleiner.
Als er een negatieve waarde wordt ingesteld, wordt hoe
lager de gespeelde noot de afstand groter.
Instellingen: 64~0~+63
Pos Low Kf (Position Low KeyFollow)
Offset de positie van het gat van het nootbereik in
onder het BP Low (Break Point Low).
Instellingen: 64~0~+63
Out Level (Output Level)
Stelt het pickup output niveau in.
Instellingen: 64~0~+63
Out High Kf (Out High KeyFollow)
Dit offset de wijziging van het pickup output niveau
in van het nootbereik boven BP High (Break Point
High). Als deze op een positieve waarde wordt inge-
steld, wordt hoe hoger de gespeelde toets op het toet-
senbord de wijziging van het outputniveau groter. Als
er een negatieve waarde wordt ingesteld, wordt hoe
lager de gespeelde noot de wijziging van het output
niveau groter.
Instellingen: 64~0~+63
Out Hmid Kf (Out High Mid KeyFollow)
Dit offset de wijziging van het pickup outputniveau in
van het nootbereik tussen C3 en BP High (Break Point
High). Als deze op een positieve waarde is ingesteld,
wordt hoe hoger de gespeelde noot op het toetsenbord
de wijziging van het outputniveau groter. Als er een
negatieve waarde wordt ingesteld, wordt hoe lager de
gespeelde noot de wijziging van het outputniveau gro-
ter.
Instellingen: 64~0~+63
Out Lmid Kf (Out Low Mid KeyFollow)
Dit offset de wijziging van het pickup outputniveau
in van het nootbereik tussen C3 en BP Low (Break
Point Low). Als deze op een positieve waarde wordt
ingesteld, wordt hoe lager de gespeelde noot op het toet-
senbord de wijziging in het outputniveau kleiner. Als er
een negatieve waarde wordt ingesteld, wordt hoe lager
de gespeelde noot de wijziging van het outputniveau
kleiner.
Instellingen: 64~0~+63
Out Low Kf (Out Low KeyFollow)
Dit offset de wijziging van het pickup outputniveau in
van het nootbereik onder BP Low (Break Point Low).
Instellingen: 64~0~+63
HPF (High Pass Filter)
Stelt de cutoff frequentie in die het lagere bereik van
de pickup outputsignalen cut (lett. snijdt). Deze instel-
ling is echter niet beschikbaar als Pickup Type dif-
ferentiate wordt geselecteerd.
Instellingen: 0~127
126
HPF K.Flw (High Pass Filter KeyFollow)
Stelt de KeyFollow in van de High Pass Filter cutoff
frequentie. De High Pass Filter KeyFollow functie
bestuurt de wijziging van de cutoff frequentie middels
de gespeelde noten op het toetsenbord. Als deze op een
positieve waarde wordt ingesteld, wordt hoe hoger de
gespeelde noot op het toetsenbord de cutoff frequentie
hoger. Als er een negatieve waarde wordt ingesteld,
wordt hoe lager de gespeelde noot de cutoff frequentie
hoger. Als deze wordt ingesteld op +32, functioneert
de KeyFollow 100% en wijzigt de cutoff frequentie
evenredig aan de toonhoogte.
Instellingen: 32~0~+64
Freq (Frequency)
Stelt de low pass lter cutoff frequentie in die de induc-
tie (de electrische capaciteit van de spoel) karakteris-
tieken van een electromagnetische pickup simuleert.
(Deze lter cutoff frequentie heeft niets te maken met
de HPF hierboven.)
Instellingen: 0~127
Freq K.Flw (Frequency KeyFollow)
Stelt de KeyFollow van de Freq (frequentie)in. De Fre-
quency KeyFollow functie bestuurt de wijziging van de
cutoff frequentie met de noten die worden gespeeld
op het toetsenbord. Als deze op een positieve waarde
wordt ingesteld, wordt hoe hoger de gespeelde noot,
hoe hoger de cutoff frequentie. Als er een negatieve
waarde wordt ingesteld, wordt hoe lager de gespeelde
noot de cutoff frequentie hoger. Als deze wordt inge-
steld op +32, functioneert KeyFollow 100% en wij-
zigt de cutoff frequentie evenredig met de toonhoogte.
Instellingen: 32~0~+64
Resonantie
Stelt de kwaliteit van de resonantie in van een electro-
magnetische pickup. Deze instelling bepaalt de hoeveel-
heid resonantieboost bij de cutoff frequentie ingesteld
in Freq.
Instellingen: 0~31
Pan
Stelt de pan in van het geselecteerde FDSP type. Deze
functie bepaalt de linker of rechter positie van ieder
FDSP in het stereospectrum.
Instellingen: L63 uiterst links)~cnt (midden)~R63
(uiterst rechts)
02: EG Pickup (Electric Guitar Pickup)
EG Pickup simuleert de elektromagnetische pickup van
een electrische gitaar: toonwijzigingen door de aanslag-
positie en de pickup positie, en de karakteristieken van
een elektromagnetische pickup. Het methode hoe het EG
Pickup type wordt gevormd is als volgt: eerst wordt het sig-
naal dat naar de FDSP eenheid verzonden wordt geconver-
teerd naar de snaarvibratie. Vervolgens wordt de vibratie
opgepikt door de pickup. Dan wordt het door de pickup
ontdekte signaal gemodi ceerd met de frequentie karakte-
ristieken die uniek zijn voor de elektromagnetische pickup
en verzonden. Dit systeem behoort tot Yamahas Virtual
Acoustic technologie.
De onderstreepte onderdelen in het diagram zijn
beschikbaar als de Destination parameters voor de
FDSP Controller set (pag. 141).
127
Pickup Type
Stelt het type pickup in. Er zijn twee types, single
(enkele kabel), en humbucker.
Instellingen:
single:
Produceeert de projectieve geluiden in het hoge register, één
van de karakteristieken van een single coil pickup.
humback:
Produceert zwoele en warme geluiden die uniek zijn voor
een humbacking pickup.
Coarse
Stelt de basispitch in van het inputsignaal in halve
tonen. De instelling 0 produceert een toonhoogte van
C3 = 261.63Hz.
Instellingen: 24~0 (C3)~+24
Picking Pos (Picking Position)
Stelt de aanslagpositie in. De instelling 0 zet de aan-
slag pal naast de brug en 127 zet de aanslag in het
midden van de snaren.
Instellingen: 0~127
Picking P Kf (Picking Position KeyFollow)
Stelt de KeyFollow in van de Picking Positie. De Picking
Positie KeyFollow functie bestuurt de wijziging van het
timbre dat wordt bepaald door de picking position met
de gespeelde noten op het toetsenbord. Als deze wordt
ingesteld op een positieve waarde, beweegt de picking
positie, hoe hoger de gespeelde noot op het toetsenbord,
hoe dichter naar de kam. Als er een negatieve waarde
wordt ingesteld, beweegt de picking positie, hoe lager
de gespeelde noot op het toetsenbord, hoe dichter naar
de kam.
Instelingen: 64~0~+63
PickingNotch
Stelt de picking positie in die toonwijzigingen maakt.
Als deze op een positieve waarde wordt ingesteld, wor-
den er technisch correcte effecten verkregen op onge-
veer de maximum waarde. Als er een negatieve waarde
is ingesteld, kunnen er technisch onmogelijke effecten
worden verkregen. De instelling 0 produceert geen
wijziging in timbre.
Instellingen: 32~0~+32
Indien hier ingesteld op 0, zijn de parameters Picking
Pos, Picking P Kf, Pickup Pos en Pickup P Kf
inactief.
Pickup Pos (Pickup Position)
Stelt de pickup positie in. De instelling 0 zet de
pickup pal naast de brug en 127 in het midden van
de snaren.
Instellingen: 0~127
Pickup P Kf (Pickup Position KeyFollow)
Stelt de KeyFollow in van de Pickup Positie. De Pickup
Position KeyFollow functie bestuurt de wijziging van
het timbre dat wordt bepaald door de pickup positie
met de gespeelde noten op het toetsenbord. Als deze
wordt ingesteld op een positieve waarde, beweegt de
pickup positie hoe hoger de gespeelde noot op het toet-
senbord, hoe dichter naar de kam. Als er een negatieve
waarde wordt ingesteld, beweegt de pickup positie hoe
lager de gespeelde noot op het toetsenbord, hoe dichter
naar de kam.
Instellingen: 64~0~+63
Pickup Notch
Stelt de pickup positie in die de toonwijzigingen maakt.
Als deze op een positieve waarde wordt gezet, worden
technisch correcte effecten verkregen rond de maxi-
mum waarde. Als er een negatieve waarde wordt inge-
steld, worden technisch onmogelijke effecten verkre-
gen. De instelling 0 produceert geen wijziging in het
timbre.
Instellingen: 32~0~+32
Drive
Stelt de grootte van de amplitude van de snaar-vibratie
in. Hoe hoger de waarde, hoe meer wijziging in het
timbre veroorzaakt door de volumewijziging van het
inputsignaal wordt benadrukt.
Instellingen: 48~0~+48
Distance
Stelt de afstand in tussen de pickup en de snaren. Hoe
kleiner de waarde (dichterbij), hoe groter het outputni-
veau wordt en de distortie van de electromagnetische
pickup wordt benadrukt.
Instellingen: 0~127
128
Output
Stelt het pickup outputniveau in.
Instellingen: 48~0~+48
Output KFlw (Output KeyFollow)
Stelt de KeyFollow van de Output in. De Output Key-
Follow functie bestuurt het pickup outputniveau in
overeenstemming met de gespeelde noten op het toet-
senbord. Als deze op een positieve waarde wordt gezet,
wordt hoe hoger de gespeelde noot op het toetsenbord
de wijziging van het outputniveau groter. Als er een
negatieve waarde wordt ingesteld, wordt hoe lager de
gespeelde noot de wijziging van het outputniveau gro-
ter.
Instellingen: 32~0~+32
HPF (High Pass Filter)
Stelt de cutoff frequentie in die het lagere bereik van de
pickup outputsignalen cut.
Instellingen: 0~127
HPF K.Flw (High Pass Filter KeyFollow)
Stelt de KeyFollow in van de High Pass Filter cutoff fre-
quentie. De High Pass Filter KeyFollow functie bestuurt
de wijziging in de cutoff frequentie middels de gespeel-
de noten op het toetsenbord. Als deze op een positieve
waarde wordt ingesteld, wordt hoe hoger de gespeelde
noot op het toetsenbord de cutoff frequency hoger.
Als er een negatieve waarde wordt ingesteld, wordt
hoe lager de gespeelde noot de cutoff frequentie hoger.
Indien ingesteld op +32, functioneert de KeyFollow
100% en de cutoff frequentie wijzigt evenredig met de
toonhoogte.
Instellingen: 32~0~+64
Freq (Frequency)
Stelt de low pass lter cutoff frequentie in die de induc-
tie (electrische capaciteit van de kabel) karakteris-
tieken van een electromagnetische pickup simuleert.
(Deze lter cutoff frequentie heeft niets te maken met
de HPF hierboven.)
Instellingen: 0~127
Resonantie
Stelt de kwaliteit van de resonantie van een electromag-
netische pickup in. Deze instelling bepaalt de hoeveel-
heid resonantieboost bij de cutoff frequentie ingesteld
in Freq.
Instellingen: 0~31
FilterBypass
Stelt de hoeveelheid (percentage) in die de bovenstaan-
de Freq lter passeert.
Instellingen: 0~127 (=100%)
Pan
Hetzelfde als die van EP Pickup. Zie pag. 126 voor
informatie.
03: Water
De FDSP eenheid wijzigt met een uniek algorithm het
inputsignaal in het geluid van water, een toepassing van
de Virtual Analog synthese. Het geluid van lopend water
wordt gecreëerd door de Sample & Hold LFO lter modu-
latie dat wordt toegepast op het inputsignaal. Ook geeft
het passeren van het signaal langs de resonerende snaren
overeenkomstig iedere toonhoogte de indruk verschillende
toonhoogten.
De onderstreepte onderdelen in het diagram zijn
beschikbaar als de Destination parameters voor de
FDSP Controller set (pag. 141).
Pitch Coarse
Stelt de basispitch in van het inputsignaal in halve
tonen. De instelling 0 produceert een toonhoogte van
C3 = 261.63Hz.
Instellingen: –64~0 (C3)~+63
Pitch Fine
Past de basispitch van resonerende snaren op jne
wijze aan.
Instellingen: 50~0~+50
KeyFollow
Stelt de KeyFollow in van de toonhoogte van resone-
rende snaren. Deze KeyFollow functie bestuurt de wij-
ziging in toonhoogte van de resonerende snaren over-
eenkomstig de gespeelde noten op het toetsenbord. Als
deze wordt ingesteld op een positieve waarde, wordt
hoe hoger de op het toetsenbord gespeelde noot de
toonhoogte van de resonerende snaren hoger. Als er
een negatieve waarde wordt ingesteld, wordt hoe lager
de gespeelde noot de toonhoogte van de resonerende
snaren hoger. Indien ingesteld op +32 functioneert
de KeyFollow functie 100% en beweegt de toonhoogte
van de resonerende snaren evenredig met de toonhoog-
te gespeeld op het toetsenbord. Als deze is ingesteld
op 0 staat de toonhoogte van de resonerende snaren
vast.
Instellingen: 32~0~+64
129
Freq (Frequency)
Stelt de middenfrequentie in van de Sample & Hold
LFO ltermodulatie.
Instellingen: 0~127
Freq K.Flw(Frequency KeyFollow)
Stelt de KeyFollow in van de ltermodulatie middenfre-
quentie. Deze KeyFollow functie bestuurt de wijziging
van de middenfrequentie overeenkomstig de gespeelde
noten op het toetsenbord. Als deze op een positieve
waarde wordt ingesteld, wordt hoe hoger de gespeelde
noot op het toetsenbord de middenfrequentie hoger. Als
een negatieve waarde wordt ingesteld, wordt hoe lager
de gespeelde noot de middenfrequentie hoger.
Instellingen: 15~0~+15
Resonantie
Stelt de sterkte in van de lterresonantie. Deze instel-
ling bepaalt de hoeveelheid resonantieboost bij de mid-
denfrequentie die is ingesteld in Freq.
Instellingen: 0~63
Freq Mod (Frequency Modulation)
Stelt de diepte in van de ltermodulatie. Hoe hoger de
waarde, hoe groter de wijzigingsgraad in de middenfre-
quentie. De instelling 0 brengt geen effect teweeg.
Instellingen: 0~63
Mod Speed (Modulation Speed)
Stelt de snelheid van de wijziging in van de Sample &
Hold LFO ltermodulatie. Hoe groter de waarde, hoe
sneller de wijziging. Hiermee krijgt u een geluid van
water dat snel stroomt.
Instellingen: 2~200
Mod Smooth (Modulation Smooth)
Stelt de souplesse in van de Sample & Hold LFO lter-
modulatie. Hoe groter de waarde, hoe dikker.
Instellingen: 0~63
Feedback
Stelt de sterkte in van de resonantie van de resone-
rende snaren. Hoe groter de waarde, des te uitgespro-
kener de toonhoogte. Als de waarde echter teveel is
toegenomen, verdwijnt de atmosfeer van water.
Instellingen: 0~63
Feedback Kf (Feedback KeyFollow)
Stelt de KeyFollow in van de Feedback. Feedback Key-
Follow functie bestuurt de wijziging van de resonantie
(voor de resonerende snaren) in overeenstemming met
de gespeelde noten op het toetsenbord. Als deze op
een positieve waarde wordt ingesteld, wordt hoe hoger
de gespeelde noot op het toetsenbord de wijziging in
resonantie groter. Als er een negatieve waarde wordt
ingesteld, wordt hoe lager de gespeelde noot de wijzi-
ging in resonantie groter.
Instellingen: 15~0~+15
High Dump
Stelt de hoeveelheid decay in de hogere frequenties in
van de resonerende snaren. Hoe groter de waarde, hoe
groter de hogere frequentie decay. Deze instelling cor-
respondeert met de simulate die het materiaal van de
snaren bepaalt.
Instellingen: 0~15
High Dump Kf (High Dump KeyFollow)
Stelt de KeyFollow in voor de hoeveelheid hogere fre-
quentie decay. Deze KeyFollow functie bestuurt de wij-
ziging van de hoeveelheid hogere frequentie decay van
de resonerende snaren overeenkomstig de gespeelde
noten op het toetsenbord. Als deze op een positieve
waarde wordt ingesteld, wordt hoe hoger de gespeelde
noot op het toetsenbord de wijziging groter. Als er een
negatieve waarde wordt ingesteld, wordt hoe lager de
gespeelde noot de wijziging groter.
Instellingen: 15~0~+15
ReleaseTime
Stelt de release tijd in (de tijd vanaf note-off tot het
geluid stopt).
Instellingen: 0~48
HPF (High Pass Filter)
Stelt de cutoff frequentie in die het lagere bereik van
het watergeluid cut.
Settings: 0~127
Wet Level
Stelt het outputniveau in van het watergeluid. U kunt
de FDSP (Water)balans aanpassen door deze parameter
en het Dry Level hieronder te combineren. De instel-
ling 0 brengt geen output teweeg. Instellingen met
een negatieve waarde keren de fase van de golfvorm
om.
Instellingen: 64~0~+63
130
Dry Level
Stelt het outputniveau in van het originele input- sig-
naal. De instelling 0 brengt geen output teweeg.
Instellingen met een negatieve waarde keren de fase
van de golfvorm om.
Instellingen: 64~0~+63
Pan
Dezelfde als die van de EP Pickup. Zie pag. 126 voor
informatie.
04: PWM (Pulse Width Modulation)
PWM is een soort choruseffect, gelijkend op de pulse
breedte modulatie die te vinden is op een analoge syn-
thesizer. In het algemeen kan een pulse(vierkante) wave
worden verkregen door het verschil te nemen tussen een
fase shifted zaagtand en de originele golfvorm, en door
de delayfase van de resulterende golfvorm te moduleren
met LFO en/of EG. Met dit principe, lijken de frequentie-
karakteristieken op een kam (comb lter), met het PWM
type kunt u de pulse breedte modulatie van VCO simule-
ren. Chorus effecten die lijken op de conventionele pulse
breedte modulatie kunnen worden toegevoegd, aangezien
dit program speci eke harmoniën op elk type inputsignaal
doet toenemen. De LFO kan ingesteld worden voor iedere
individuele noot of voor alle noten tegelijk, terwijl EG
voor iedere individuele noot kan worden ingesteld.
De onderstreepte onderdelen in het diagram zijn
beschikbaar als de Destination parameters voor de
FDSP Controller set (pag. 141).
Pitch Coarse
Past de lengte van de delay aan in halve tonen. De
instelling 0 produceert een delay lengte die corres-
pondeert met de toonhoogte C3 = 261.63Hz. In het
algemeen moet dit worden aangepast aan de basispitch
van het inputsignaal.
Instellingen: 64~0 (C3)~+63
KeyFollow
Stelt de KeyFollow in van de delay lengte. Deze KeyFol-
low functie bestuurt de lengte van de delay overeen-
komstig de gespeelde noten op het toetsenbord. Als
deze is ingesteld op +32, functioneert de KeyFollow
100% en de lengte van de delay beweegt in omgekeerde
proportie naar de op het toetsenbord gespeelde toon-
hoogte. Als deze is ingesteld op de waarde 0 staat
de lengte van de delay vast. Om te voorkomen dat
het effect onregelmatig wordt, moet de waarde normaal
gesproken op +32 worden ingesteld.
Instellingen: 32~0~+64
Als u de pulse breedte modulatie verkrijgt, stel deze
waarde dan in op +32.
Pulse Width
Past de breedte van de pulse golfvorm aan. Als de
Pulse Width is ingesteld op 64, is de pulse golfvorm
in balans en genereert alleen oneven genummerde har-
moniën. Als de waarde vanaf 64 wordt verhoogt of
verlaagt, wordt de pulse breedte kleiner, waardoor het
een geluid met meer harmoniën voortbrengt (pag. 116).
Instellingen: 0~64~127(0%~50%~99%)
PWM Depth (Pulse Width Modulation Depth)
Stelt de diepte van de pulse breedte in, gemoduleerd
door de LFO en EG.
Instellingen: 64~0~+63
PWM DepthVel (Pulse Width Modulation Depth
Velocity)
Stelt de velocity sensitivity in van de PWM depth.
De PWM Depth kan worden bestuurd door de aanslag-
gevoeligheid van de gespeelde noot op het toetsenbord.
Instellingen: 64~0~+63
LFO Mode (Low Frequency Oscillator Mode)
Stelt de LFO mode in (de manier waarop de LFO func-
tioneert). Er zijn drie soorten modes.
Instellingen:
common:
De LFO functioneert hetzelfde voor alle noten. Over het
algemeen wordt deze mode geselecteerd voor de pulse width
modulatie.
key reset:
De LFO functioneert voor iedere individuele noot. Iedere
keer dat er een noot wordt gespeeld, wordt de fase van de
LFO golfvorm gereset.
random:
De LFO functioneert voor iedere individuele noot. Iedere
keer dat er een noot wordt gespeeld, wijzigt de fase van de
LFO willekeurig.
131
LFO Depth (Low Frequency Oscillator Depth)
Stelt de diepte van de LFO golfvorm in van de pulse
width modulatie. Als deze is ingesteld op 0, functio-
neert alleen de EG. Als deze is ingesteld op 32, reikt
de LFO golfvorm van 0 tot het einde van de EG
amplitude. Als deze is ingesteld op 64 reikt de abso-
lute waarde van de LFO golfvorm tussen de positieve
en negatieve einden van de EG amplitude.
Instellingen: 0~64
LFO Speed (Low Frequency Oscillator Speed)
Stelt de frequentie in van de LFO golfvorm. Hoe hoger
de waarde, hoe groter de snelheid.
Instellingen: 1~255
LFO Wave (Low Frequency Oscillator Wave)
Selecteert het LFO golfvormtype. De hier geselecteerde
golfvorm bepaalt de karakteristieken van de modulatie
en kan een variëteit aan manieren produceren waarop
het geluid wordt gemoduleerd.
Instellingen: triangle (Triangle Wave), sin (Sine Wave)
Zie pag. 121 voor meer informatie over iedere LFO wave.
LFO Phase (Low Frequency Oscillator Phase)
Stelt de fase in van de LFO golfvorm die wordt gereset
als de noot wordt gespeeld.
Instellingen: 0, 90, 180, 270 (graden).
EG Mode (Envelope Generator Mode)
Stelt de EG mode in (de wijze waarop de EG functio-
neert). Er zijn drie soorten modes.
Instellingen:
decay: Het EG effect vervalt.
attack: Het EG effect neemt toe.
fade in: Het EG effect neemt geleidelijk toe na een delay.
EG Shape (Envelope Generator Shape)
Stelt de vorm (depth) in van de envelope. Als deze op
0 is ingesteld, is er geen envelope (houdt zich aan de
maximum waarde). Als deze is ingesteld op 32 is de
diepte 50% en op 64 is de diepte 100%. Als het fade
in type wordt geselecteerd in EG Mode op een waarde
boven de 32, werkt de delay.
Instellingen: 0~64
EG Mode: decay
EG Mode: attack
EG Mode: fade in
EG Time (Envelope Generator Time)
Stelt de hoeveelheid tijd in vanaf het moment een noot
wordt gespeeld tot wanneer de EG eindigt.
Instellingen: 0~127
132
EG Time Kfl w (Envelope Generator Time KeyFol-
low)
Stelt de KeyFollow in van de EG Time. Deze KeyFollow
functie bestuurt de hoeveelheid EG tijd overeenkomstig
de gespeelde noten op het toetsenbord. Als deze is
ingesteld op een positieve waarde, wordt hoe hoger de
gespeelde noot op het toetsenbord de EG tijd korter.
Als er een negatieve waarde wordt ingesteld, wordt hoe
lager de gespeelde noot de EG tijd korter.
Instellingen: 64~0~+63
Balance
Stelt de mixbalans in van het originele inputsignaal en
het delay signaal. De instelling 0 houdt in dat alleen
het originele inputsignal wordt geproduceerd. Als deze
wordt ingesteld op een positieve waarde, wordt het
verschil tussen het inputsignaal en het delay signaal
geproduceerd en het gewoonlijke pulse width modulatie
effect verkregen op een waarde van +32. Als er een
negatieve waarde wordt ingesteld, worden het inputsig-
naal en het delaysignaal toegevoegd en een choruseffect
wordt verkregen op de waarde “–32.
Instellingen: 32~0~+32
Pan
Dezelfde als die van de EP Pickup.Zie pag. 126 voor
informatie.
05: Flange
Met ange kunt u het ange effect verkrijgen voor iedere
noot. De originele inputsignalen en de delay signalen wor-
den gemixt om dalen te produceren en hun feedbacks
produceren pieken, om een overeenkomstige unieke kam
lter te creëren. De frequenties van de dalen en pieken
kunnen gewijzigt worden door de delay lengte te module-
ren met LFO en/of EG. De LFO is ingesteld voor alle
noten tegelijk terwijl de EG ingesteld kan worden voor
iedere individuele noot.
De onderstreepte onderdelen in het diagram zijn
beschikbaar als de Destination parameters voor de
FDSP Controller set (pag. 141).
Pitch Coarse
Past de lengte aan van de delay in halve tonen. De
instelling 0 produceert een delay lengte corresponde-
rend met de toonhoogte C3 = 261.63Hz. Over het
algemeen zal deze aangepast moeten worden aan de
basispitch van het inputsignaal.
Instellingen: 64~0 (C3)~+63
Pitch Fine
Past de lengte van de delay aan in toenames van hon-
derdsten.
Instellingen: 50~0~+50
KeyFollow
Stelt de KeyFollow in van de delay lengte. Deze KeyFol-
low functie bestuurt de lengte van de delay de gespeelde
noten op het toetsenbord. Als deze is ingesteld op
+32, functioneert KeyFollow 100% en de lengte van
de delay beweegt in omgekeerde proportie naar de toon-
hoogte die op het toetsenbord wordt gespeeld. Als deze
op 0 staat, staat de lengte van de delay vast.
Instellingen: 32~0~+64
EG Depth (Envelope Generator Depth)
Stelt de EG sterkte in dat effect heeft op de delay lengte.
Instellingen: 64~0~+63
EG Depth Vel (Envelope Generator Depth Velo-
city)
Stelt de aanslaggevoeligheid in van de EG sterkte. De
EG sterkte kan bestuurd worden door de aanslaggevoe-
ligheid van de noot op het toetsenbord.
Instellingen: 64~0~+63
Attack Time
Stelt de hoeveelheid tijd in vanaf het moment dat de
noot wordt gespeeld tot het maximum niveau.
Instellingen: 0~127
Attack T.Kf (Attack Time KeyFollow)
Stelt de KeyFollow in van de Attack Time. Deze Key-
Follow functie bestuurt de attack time overeenkomstig
de gespeelde noten op het toetsenbord. Als deze is
ingesteld op een positieve waarde, wordt hoe hoger de
gespeelde noot op het toetsenbord de attack tijd korter.
Als er een negatieve waarde is ingesteld, wordt hoe
lager de gespeelde noot de attack tijd korter.
Instellingen: 64~0~+63
133
Decay Time
Stelt de EG decay tijd in (de vervaltijd vanaf het maxi-
mum niveau tot het sustainniveau is bereikt).
Instellingen: 0~127
Decay T.Kf (Decay Time KeyFollow)
Stelt de KeyFollow in van de Decay Time. Deze KeyFol-
low functie bestuurt de decay tijd middels de gespeelde
noten op het toetsenbord. Als deze wordt ingesteld op
een positieve waarde, wordt hoe hoger de gespeelde
noot op het toetsenbord de decay tijd korter. Als er een
negatieve waarde wordt ingesteld, wordt hoe lager de
gespeelde noot de decay tijd korter.
Instellingen: 64~0~+63
Sustain Lvl (Sustain Level)
Stelt het EG sustain niveau in (het niveau dat bereikt
moet worden als de noot wordt gespeeld en nog vastge-
houden).
Instellingen: 0~127
ReleaseTime
Stelt de EG release tijd in (de tijd vanaf key-off tot het
geluid stopt).
Instellingen: 0~48
LFO Depth (Low Frequency Oscillator Depth)
Stelt de sterkte van de LFO golfvorm in.
Instellingen: 0~127
LFO Speed (Low Frequency Oscillator Speed)
Stelt de frequentie van de LFO wave in. Hoe hoger de
waarde, hoe hoger de snelheid.
Instellingen: 1~255
Feedback
Stelt de hoeveelheid anger feedback in. Hoe groter de
waarde, hoe meer frequentiepieken worden benadrukt,
resulterend in uitgesproken geluiden.
Instellingen: 64~0~+63
Feedback Vel(Feedback Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid van de hoeveelheid feed-
back in. De hoeveelheid feedback kan worden bestuurd
door de aanslaggevoelighied van de noten gespeeld op
het toetsenbord.
Instellingen: 64~0~+63
Wet Level
Stelt het outputniveau in van het signaal dat wordt
beïnvloed door de anger. U kunt de FDSP (Flange)
balans aanpassen door deze parameter en de Dry Level
hieronder te combineren.
Instellingen: 64~0~+63
Dry Level
Stelt het outputniveau in van het originele input- sig-
naal.
Instellingen: 64~0~+63
Pan
Hetzelfde als van de EP Pickup. Zie pag. 126 voor
informatie.
06: Phaser
Met phaser kunt u een phasing effect verkrijgen voor
iedere noot. De originele inputsignalen en de verplaatste
fase signalen, verkregen door het passeren van een all pass
lter, worden gemixt om dalen te produceren en hun feed-
backs van de herhaalde delay produceert pieken. De fre-
quenties van de dalen en pieken kunnen gewijzigd worden
door de factor van het all pass lter te moduleren met LFO
en/of EG. Hiermee kunt u speciale effecten verkrijgen
door de faseverplaatsing op juiste wijze te synchroniseren
met de toonhoogte frequenties. De LFO is ingesteld voor
alle noten tegelijk terwijl de EG ingesteld kan worden voor
iedere individuele noot.
Een all pass lter is een type lter die de karakteristie-
ken van de fases wijzigt. Het is mogelijk om de fase op
de grens van een speci eke frequentie om te keren.
De onderstreepte onderdelen in het diagram zijn
beschikbaar als de Destination parameters van de
FDSP Controller set (pag. 141).
Pitch Coarse
Past de piekfrequentie in halve tonen aan. De instelling
0 produceert de frequentie corresponderend met de
toonhoogte C3 = 261.63Hz.
Instellingen: 64~0 (C3)~+63
134
KeyFollow
Stelt de KeyFollow in van de piek frequentie wijziging.
Deze KeyFollow functie bestuurt de eerste piek fre-
quentie overeenkomstig de gespeelde noten op het toet-
senbord. Als deze wordt ingesteld op +32, functio-
neert de KeyFollow 100% en beweegt de piek frequen-
tie in proportie naar de op het toetsenbord gespeelde
toonhoogte. Als deze wordt ingesteld op de waarde 0
staat de piek frequentie vast.
Instellingen: 32~0~+64
EG Depth (Envelope Generator Depth)
Stelt de EG sterkte in dat effect heeft op de piek fre-
quentie.
Instellingen: 64~0~+63
EG Depth Vel (Envelope Generator Depth Velo-
city)
Stelt de aanslaggevoeligheid in van de EG sterkte. De
EG sterkte kan bestuurd worden door de aanslaggevoe-
ligheid van een aangeslagen noot op het toetsenbord.
Instellingen: 64~0~+63
EG Mode(Envelope Generator Mode)
Stelt de EG mode in (de wijze waarop de EG functio-
neert). Er zijn twee soorten modes.
Instellingen:
decay: Het EG effect valt weg.
attack: Het EG effect neemt toe.
EG Time (Envelope Generator Time)
Stelt de hoeveelheid tijd in die nodig is vanaf het
moment dat een noot wordt gespeeld tot wanneer de
EG eindigt.
Instellingen: 0~127
EG Time K w (Envelope Generator Time KeyFol-
low)
Stelt de KeyFollow in voor de EG Time. Deze KeyFol-
low functie bestuurt de hoeveelheid EG tijd overeen-
komstig de gespeelde noten op het toetsenbord. Als
deze wordt ingesteld op een positieve waarde, wordt
hoe hoger de gespeelde noot op het toetsenbord de EG
tijd korter. Als er een negatieve waarde wordt ingesteld,
wordt hoe lager de gespeelde noot de EG tijd korter.
Instellingen: 64~0~+63
ReleaseTime
Stelt de EG release tijd in (de tijd vanaf key-off tot het
geluid stopt).
Instellingen: 0~48
LFO Depth (Low Frequency Oscillator Depth)
Stelt de sterkte van de LFO golfvorm in.
Instellingen: 0~127
LFO Speed (Low Frequency Oscillator Speed)
Stelt de frequentie van de LFO golfvorm in. Hoe hoger
de waarde, hoe hoger de snelheid.
Instellingen: 1~255
Feedback
Stelt de hoeveelheid phaser feedback. Hoe groter de
waarde, hoe meer frequentie pieken worden benadrukt,
hetgeen resulteert in uitgesproken geluiden.
Instellingen: 64~0~+63
Feedback Vel (Feedback Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid in van de hoeveelheid feed-
back. De hoeveelheid feedback wordt bestuurd door de
aanslaggevoeligheid van een aangeslagen noot op het
toetsenbord.
Instellingen: 64~0~+63
Wet Level
Stelt het outputniveau in van het signaal dat wordt
beïnvloed door de phaser. U kunt de FDSP (Phaser)
balans aanpassen door deze parameter en Dry Level
hieronder te combineren.
Instellingen: 64~0~+63
Dry Level
Stelt het outputniveau van het originele inputsignaal in.
Instellingen: 64~0~+63
Pan
Dezelfde als die van EP Pickup. Zie pag. 126 voor
informatie.
135
07: Self FM
Met Self FM kunt u extra, rijkere harmoniën aan de gelui-
den toevoegen. Het mechanisme hoe het Self FM type
wordt gevormd is als volgt: eerst worden input- signalen
verzonden naar de delay eenheid. Vervolgens worden de
fases van ieder signaal, die van de delay eenheid worden
verzonden, gemoduleerd (fase/frequentie) door de input-
signalen zelf, vervorming van de golfvormen veroorzakend.
Als gevolg worden er extra harmoniën verkregen.
De onderstreepte onderdelen in het diagram zijn
beschikbaar als Destination parameters voor de FDSP
Controller set (pag. 141).
Pitch Coarse
Past de lengte van de delay in halve tonen aan. De
instelling 0 produceert delay lengte overeen-komstig
de toonhoogte C3 = 261.63Hz. Het verlagen van de
waarde, verhoogt de diepte van de modulatie. Als de
basispitch van het inputsignaal één oktaaf wordt ver-
laagd (12), wordt de lengte van de delay twee keer zo
lang. De instelling (24) verlaagt de toonhoogte twee
oktaven, waardoor de lengte van de delay vier keer zo
lang wordt.
Instellingen: 64~0 (C3)~+63
KeyFollow
Stelt de KeyFollow in van de delay lengte. Deze KeyFol-
low functie bestuurt de lengte van de delay overeen-
komstig de gespeelde noten op het toetsenbord. Als
deze wordt ingesteld op +32, functioneert de KeyFol-
low 100% en beweegt de lengte van de delay omge-
keerd evenredig met de op het toetsenbord gespeelde
toonhoogte. Als deze wordt ingesteld op 0 staat de
lengte van de delay vast. Om te voorkomen dat het
effect onregelmatig wordt, moet de waarde normaal
gesproken op +32 worden ingesteld.
Instellingen: 32~0~+64
Polarity
Stelt de richting van de modulatie in van het input sig-
naal. Er zijn twee instellingen, positief (0) en negatief
(1).
Instellingen:
0 (positive): De delay verhoogt als het inputsignaal wordt
verhoogd.
1 (negative): De delay verlaagt als het inputsignaal wordt
verlaagd.
Phase
Stelt de middenpositie van de fase van het input- sig-
naal van modulatie in. Het timbre wijzigt afhankelijk
van de toegewezen positie.
Instellingen: 0~127
Drive
Stelt de sterkte van de modulatie in.
Instellingen: 0~127
Drive K.Flw (Drive KeyFollow)
Stelt de KeyFollow van de Drive in. De Drive KeyFol-
low functie bestuurt de diepte van de modulatie over-
eenkomstig de gespeelde noten op het toetsenbord. Als
deze wordt ingesteld op een positieve waarde, wordt
hoe hoger de gespeelde noot op het toetsenbord, hoe
dieper de modulatie. Als er een negatieve waarde wordt
ingesteld, wordt hoe lager de gespeelde noot, hoe dieper
de modulatie.
Instellingen: 64~0~+63
Drive EG (Drive EG Depth)
Stelt de EG diepte indie effect heeft op de diepte van
de modulatie.
Instellingen: 64~0~+63
Drive EG Vel (Drive Envelope Generator Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid in van de Drive EG. De EG
sterkte kan bestuurd worden door de aanslaggevoelig-
heid van de noot op het toetsenbord.
Instellingen: 64~0~+63
LPF (Low Pass Filter)
Stelt de cutoff frequentie in die het hogere bereik van
de inputsignalen van modulatie snijdt.
Instellingen: 0~127
136
LPF K.Flw (Low Pass Filter KeyFollow)
Stelt de KeyFollow van de Low Pass Filter cutoff
frequentie in. De Low Pass Filter KeyFollow functie
bestuurt de cutoff frequentie overeenkomstig de
gespeelde noten op het toetsenbord. Als deze is inge-
steld op een positieve waarde, wordt hoe hoger de
gespeelde noot op het toetsenbord de cutoff frequentie
hoger. Als er een negatieve waarde wordt ingesteld,
wordt hoe lager de gespeelde noot de cutoff frequentie
hoger. Als deze wordt ingesteld op +32, functioneert
de KeyFollow 100% en wijzigt de cutoff frequentie
evenredig met de toonhoogte.
Instellingen: 32~0~+64
EG Mode (Envelope Generator Mode)
Stelt de EG mode in (de wijze waarop de EG functio-
neert). Er zijn twee soorten modes.
Instellingen:
decay: Het EG effect valt weg.
attack: Het EG effect neemt toe.
EG Time (Envelope Generator Time)
Stelt de hoeveelheid tijd in vanaf het moment dat de
noot wordt gespeeld totdat de EG eindigt.
Instellingen: 0~127
EG Time K w(Envelope Generator Time KeyFol-
low)
Stelt de KeyFollow EG tijd in. Deze KeyFollow functie
bestuurt de wijziging in lengte van de EG tijd overeen-
komstig de gespeelde noten op het toetsenbord. Als
deze wordt ingesteld op een positieve waarde, wordt
hoe hoger de gespeelde noot op het toetsenbord de EG
tijd korter. Als er een negatieve waarde wordt ingesteld,
wordt hoe lager de gespeelde noot de EG tijd korter.
Instellingen: 64~0~+63
Wet Level
Stelt het outputniveau in van het signaal dat wordt
beïnvloed door de Self FM. U kunt de FDSP (Self FM)
balans aanpassen door deze parameter met Dry Level
hieronder te combineren.
Instellingen: 64~0~+63
Wet Vel (Wet Level Velocity)
Stelt de velocity sensitivity in van Wet Level. Hiermee
kunt u het outputniveau besturen van het gemodu-
leerde signaal door de kracht waarmee u het toetsen-
bord bespeeld.
Instellingen: 64~0~+63
Dry Level
Stelt het outputniveau in van het originele input- sig-
naal.
Instellingen: 64~0~+63
Dry Vel (Dry Level Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid in van Dry Level. Hiermee
kunt u het outputniveau besturen van het originele
inputsignaal met de kracht waarmee u het toetsenbord
bespeeld.
Instellingen: 64~0~+63
Pan
Dezelfde als die van EP Pickup. Zie pag. 126 voor
informatie.
08: Tornado
Tornado is een soort FM synthese operator met de car-
rierfrequentie 0, met het inputsignaal als een modulator.
Het inputsignaal wordt gemodi ceerd door de LPF en de
speciale limiter, om een gepaste modulator golfvorm te
vormen, en de modulator golfvorm zoekt de sinus. Hoe
groter de intensiteit van de modulatie, hoe groter de wij-
ziging van de fase die moet worden opgezocht, om het
hogere frequentie bereik te benadrukken. Als de intensiteit
van de modulatie afneemt, neemt de harmonische inhoud
ook af. De feedback van de FM (Edge Bias parameter,
hieronder) is beschikbaar om geluiden te verkrijgen met
zowel een echte sinus alswel de rijke harmonische inhoud
van de zaagtand.
De onderstreepte onderdelen in het diagram zijn
beschikbaar als Destination parameters voor de FDSP
Controller set (pag. 141).
Pre Gain
Stelt de gain in van de versterking van het input- sig-
naal dat wordt gebruikt voor modulatie.
Instellingen: 0~120
Pre LPF (Low Pass Filter)
Stelt de cutoff frequentie in die het hogere bereik van
de inputsignalen voor modulatie snijdt.
Instellingen: 0~127
137
Drive
Stelt de sterkte in van de modulatie.
Instellingen: 0~127
Drive K.Flw (Drive KeyFollow)
Stelt de KeyFollow in van de Drive. De Drive KeyFol-
low functie bestuurt de diepte van de modulatie over-
eenkomstig de gespeelde noten op het toetsenbord. Als
deze wordt ingesteld op een positieve waarde, wordt
hoe hoger de gespeelde noot op het toetsenbord de
modulatie dieper. Als er een negatieve waarde wordt
ingesteld, wordt hoe lager de gespeelde noot de modula-
tie dieper.
Instellingen: 64~0~+63
EG Depth (Envelope Generator Depth)
Stelt de EG sterkte in die effect heeft op de sterkte van
de modulatie.
Instellingen: 64~0~+63
EG Depth Vel (Envelope Generator Depth Velo-
city)
Stelt de aanslaggevoeligheid in van de EG Depth. De
EG diepte kan bestuurd worden door de kracht waar-
mee de noot op het toetsenbord wordt aangeslagen.
Instellingen: 64~0~+63
Decay Time
Stelt de EG decay tijd in (de tijd van verval vanaf het
maximum niveau tot het sustainniveau).
Instellingen: 0~127
ReleaseTime
Stelt de EG release tijd in (de tijd vanaf key-off tot het
geluid stopt).
Instellingen: 0~48
Overtone
Overtone bestuurt de harmonische inhoud. Hoe hoger
de waarde, hoe meer de even genummerde harmonische
boventonen toenemen.
Instellingen: 0~64
Ceiling
Stelt de frequentie bovenlimiet in van de harmonische
overtonen die worden benadrukt.
Instellingen: 0~127
Edge Bias
Bepaalt de hoeveelheid FM feedback. Hoe hoger de
waarde, hoe breder het harmonische bereik wordt om
de harmoniën in een hoger bereik in te sluiten. De
waarde hier ingesteld wordt toegevoegd aan de hoeveel-
heid feedback dat wordt bestuurd door EG.
Instellingen: 64~0~+63
Edge EGDepth (Edge Envelope Generator Depth)
Stelt de EG sterkte in van de FM feedback.
Instellingen: 64~0~+63
HPF (High Pass Filter)
Stelt de cutoff frequentie in die het lagere bereik van de
gemoduleerde signalen cut.
Instellingen 0~127
HPF K.Flw (High Pass Filter KeyFollow)
Stelt de KeyFollow in van High Pass Filter cutoff fre-
quentie. De High Pass Filter KeyFollow functie bestuurt
de cutoff frequentie overeenkomstig de gespeelde noten
op het toetsenbord. Als deze wordt ingesteld op een
positieve waarde, wordt hoe hoger de gespeelde noot
op het toetsenbord de cutoff frequentie hoger. Als deze
op een negatieve waarde wordt ingesteld, wordt hoe
lager de gespeelde noot de cutoff frequentie hoger. Als
deze is ingesteld op +32, functioneert de KeyFollow
100% en wijzigt de cutoff frequentie evenredig met de
toonhoogte.
Instellingen: 32~0~+64
LPF (Low Pass Filter)
Stelt de cutoff frequentie in die het hogere bereik van
de gemoduleerde signalen snijdt.
Instellingen: 0~127
LPF K.Flw (Low Pass Filter KeyFollow)
Stelt de KeyFollow in van de Low Pass Filter cutoff fre-
quentie. De Low Pass Filter KeyFollow functie bestuurt
de wijziging in de cutoff frequentie overeenkomstig de
gespeelde noten op het toetsenbord. Als deze is inge-
steld op een positieve waarde, wordt hoe hoger de
gespeelde noot op het toetsenbord de cutoff frequentie
hoger. Als er een negatieve waarde is ingesteld, wordt
hoe lager de gespeelde noot de cutoff frequentie hoger.
Indien ingesteld op +32, functioneert de KeyFollow
100% en wijzigt de cutoff frequentie evenredig met de
toonhoogte.
Instellingen: 32~0~+64
138
Wet Gain
Stelt het maximum outputniveau in van het gemodu-
leerde signaal.
Instellingen: 0~127
Wet Vel (Wet Level Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid in van Wet Level. Hiermee
kunt u het outputniveau van het gemodulateerde sig-
naal besturen met de kracht waarmee u het toetsenbord
aanslaat.
Instellingen: 64~0~+63
Wet Level
Stelt het outputniveau in van het signaal dat wordt
beïnvloed door de Tornado. U kunt de FDSP (Tornado)
balans aanpassen door deze parameter te combineren
met Dry Level hieronder.
Instellingen: 0~127
Dry Level
Stelt het outputniveau in van het originele input- sig-
naal.
Instellingen: 0~127
Pan
Dezelfde als die van EP Pickup. Zie pag. 126 voor
informatie.
09: Ring Mod (Ring Modulator)
Ring Mod modulateert het originele inputsignaal (als car-
rier) met de modulators van de amplitude modulatie (AM).
Als deze op het maximum (200%) van de modulatiediepte
is ingesteld, hetgeen overeenkomt met de conventionele
ring modulator, worden er twee frequentiecomponenten
gegenereerd: de ene als een somfrequentie van de carrier
en modulator signalen, en de andere als het verschil hier-
van. Als de modulatiediepte wordt verminderd, wordt de
intensiteit van de carrier frequentiecomponenten domi-
nanter in output. Als deze is ingeseld op 0%, wordt alleen
het originele inputsignaal uitgezonden. Hoewel dit pro-
gram een sinus als de modulatie golfvorm gebruikt, biedt
de Ring Mod gecompliceerdere harmoniën omdat er twee
AM modulators (main en sub) worden gebruikt.
De onderstreepte onderdelen in het diagram zijn
beschikbaar als Destination parameters voor de FDSP
Controller set (pag. 141).
Pitch Coarse
Stelt de toonhoogte in van de golfvorm van de main
modulator golfvorm in halve tonen. De instelling 0
produceert een toonhoogte van C3 = 261.63Hz.
Instellingen: 64~0 (C3)~+63
Pitch Fine
Past de toonhoogte aan van de golfvorm van de main
modulator.
Instellingen: 50~0~+50
Sub Pitch
Stelt de toonhoogte in van de sub modulators golfvorm
in ca. halve tonen, in verhouding met de toonhoogte
van de main modulator. De instelling 0 produceert
een frequentie van 0 terwijl bij de instelling 127 de
toonhoogte van de sub modulator gofvorm gelijk wordt
aan de main modulators golfvorm toonhoogte.
Instellingen: 0~127
K.Flw Coarse (KeyFollow Coarse)
Stelt de KeyFollow in van de Pitch Coarse. De Key-
Follow Coarse functie bestuurt de toonhoogte van
de modulation golfvorm overeenkomstig de gespeelde
noten op het toetsenbord. Indien ingesteld op +32
functioneert de KeyFollow 100% en de wijziging in
toonhoogte van de modulatie golfvorm beweegt evenre-
dig met de gespeelde toonhoogte op het toetsenbord.
Indien ingesteld op de waarde 0, staat de toonhoogte
van de modulatie golfvorm vast.
Instellingen: 32~0~+64
K.Flw Fine (KeyFollow Fine)
Stelt de KeyFollow in van de Pitch Fine om de KeyFol-
low Coarse functie op ver jnde wijze aan te passen.
Instellingen: 64~0~+63
139
PEG Depth (Pitch Envelope Generator Depth)
Stelt de PEG sterkte in die de toonhoogte van de modu-
latie golfvorm beïnvloedt.
Instellingen: 64~0~+63
PEG DepthVel (Pitch Envelope Generator Depth
Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid in van de PEG sterkte. De
PEG sterkte kan bestuurd worden door de kracht waar-
mee de noot op het toetsenbord wordt aangeslagen.
Instellingen: 64~0~+63
M.FreqCoarse (Main Frequency Coarse)
Stelt de offsetwaarde in van de frequentie van de main
modulatie golfvorm. De hier ingestelde waarde wordt
toegevoegd aan of afgetrokken van de frequentie die is
ingesteld in Pitch Coarse.
Instellingen: 64~0~+63
Een negatieve waarde verhoogt de frequentie ook,
maar de waarde wordt teniet gedaan als er een posi-
tieve waarde wordt ingesteld van een andere parame-
ter.
M.FreqFine (Main Frequency Fine)
Past op ver jnde wijze de offset waarde aan die is
ingesteld in de M.FreqCoarse hierboven.
Instellingen: 64~0~+63
S.FreqCoarse (Sub Frequency Coarse)
Stelt de offsetwaarde in van de frequentie van de sub
modulatie golfvorm. De hier ingestelde waarde wordt
toegevoegd aan of aftrokken van de frequentie die is
ingesteld in Sub Pitch.
Instellingen: 64~0~+63
S.FreqFine (Sub Frequency Fine)
Past op ver jnde wijze de offsetwaarde aan die is inge-
steld in S.FreqCoarse hierboven.
Instellingen: 64~0~+63
Als de vier bovenstaande parameters, Main/Sub Fre-
quentie Coarse/Fine, op 0 worden ingesteld, wordt de
modulatie frequentie alleen bepaald door KeyFollow.
In dit geval zal het instellen van KeyFollow Coarse op
+32 gelijk zijn aan het resultaat, waar de operator in
verhouding is ingesteld in de FM synthese.
EG Mode (Envelope Generator Mode)
Stelt de EG mode in (de wijze waarop EG functio-
neert). Er zijn twee soorten modes.
Instellingen:
decay: Het EG effect vervalt.
attack: Het EG effect neemt toe.
EG Time (Envelope Generator Time)
Stelt de hoeveelheid tijd in vanaf het moment dat een
noot wordt gespeeld totdat de EG eindigt.
Instellingen: 0~127
EG Time K w (Envelope Generator Time KeyFol-
low)
Stelt de KeyFollow in van EG Time. Deze KeyFollow
functie bestuurt de hoeveelheid EG tijd overeenkomstig
de op het toetsenbord gespeelde noten. Als deze is
ingesteld op een positieve waarde, wordt hoe hoger de
gespeelde noot op het toetsenbord de EG tijd korter.
Als er een negatieve waarde wordt ingesteld, wordt hoe
lager de gespeelde noot de EG tijd korter.
Instellingen: 64~0~+63
M.Mod Depth (Main Modulation Depth)
Stelt de modulatie diepte in van de main modulator.
Instellingen: 64~0~+63
M.Mod EG
(Main Modulation Envelop Generator Depth)
Stelt de EG sterkte in van de modulatiediepte van de
main modulator.
Instellingen: 64~0~+63
M.Mod EG Vel (Main Modulation Envelop Genera-
tor Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid in van de main modulation
EG sterkte. De main modulatie EG sterkte kan worden
bestuurd door de kracht waarmee de noot op het toet-
senbord wordt aangeslagen.
Instellingen: 64~0~+63
S.Mod Depth (Sub Modulation Depth)
Stelt de modulatiediepte in van de sub modulator.
Instellingen: 64~0~+63
S.Mod EG
(Sub Modulation Envelop Generator Depth)
Stelt de EG diepte in van de modulatiediepte van de
sub modulator.
Instellingen: 64~0~+63
S.Mod EG Vel (Sub Modulation Envelop Generator
Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid in van de EG depth sub
modulatie. De sub modulatie EG sterkte kan worden
bestuurd door de kracht waarmee de noot op het toet-
senbord wordt aangeslagen.
Instellingen: 64~0~+63
140
Pan
Hetzelfde als die van de EP Pickup. Zie pag. 126 voor
informatie.
10: Seismic
De Seismic doet, zoals zijn naam als zegt, geluiden bul-
deren. Het inputsignaal wordt verzonden naar de time-
variant low-boost lter, en vervolgens doorgegeven aan de
overdrive. Aangezien de low-boost hoeveelheid door de EG
kan worden bestuurd, benadrukt Seismic niet alleen de
bodem van het geluid maar voorziet geluiden ook van een
compressor-type effect. Aangezien de overdrive effectief is
voor iedere noot, anders als bij een conventionele effector,
kan Seismic u een nieuwe dimensie bieden voor uw gelui-
den.
De onderstreepte onderdelen in het diagram zijn
beschikbaar als Destination parameters voor de FDSP
Controller set (pag. 141).
Input Level
Stelt het inputniveau in van de FDSP eenheid.
Instellingen: 64~0~+16
Drive
Stelt de low-boost hoeveelheid in.
Instellingen: 0~127
Drive Vel (Drive Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid in van de low-boost
hoeveelheid. De low-boost hoeveelheid kan worden
bestuurd door de kracht waarmee een noot op het toet-
senbord wordt aangeslagen.
Instellingen: 64~0~+63
Drive K.Flw (Drive KeyFollow)
Stelt de KeyFollow in van de Drive. De Drive KeyFol-
low functie bestuurt de hoeveelheid van de low-boost
overeenkomstig de gespeelde noten op het toetsenbord.
Als deze wordt ingesteld op een positieve waarde,
wordt hoe hoger de gespeelde noot op het toetsenbord
de low-boost groter. Als er een negatieve waarde wordt
ingesteld, wordt hoe lager de gespeelde noot de low-
boost groter.
Instellingen: 64~0~+63
Drive EG (Drive Envelope Generator Depth)
Stelt de EG sterkte in om effect te hebben op de hoe-
veelheid low-boost.
Instellingen: 64~0~+63
Drive EG Vel (Drive Envelope Generator Velocity)
Stelt de aanslaggevoeligheid in van de Drive EG. De EG
diepte kan bestuurd worden door de kracht waarmee
een noot op het toetsenbord wordt aangeslagen.
Instellingen: 64~0~+63
Attack Time
Stelt de hoeveelheid tijd in vanaf het moment dat de
noot wordt gespeeld tot het maximum niveau.
Instellingen: 0~127
Attack T.Kf (Attack Time KeyFollow)
Stelt de KeyFollow in van de Attack Time. Deze Key-
Follow functie bestuurt de attack time overeenkomstig
de gespeelde noten op het toetsenbord. Als deze wordt
ingesteld op een positieve waarde, wordt hoe hoger de
gespeelde noot op het toetsenbord de attack time korter.
Als er een negatieve waarde wordt ingesteld, wordt hoe
lager de gespeelde noot de attack tijd korter.
Instellingen: 64~0~+63
Decay Time
Stelt de EG decay tijd in (de tijd van verval van het
maximum niveau tot het sustainniveau).
Instellingen: 0~127
Decay T.Kf (Decay Time KeyFollow)
Stelt de KeyFollow in van de Decay Time. Deze KeyFol-
low functie bestuurt de decay tijd overeenkomstig de
gespeelde noten op het toetsenbord. Als deze wordt
ingesteld op een positieve waarde, wordt hoe hoger de
gespeelde noot op het toetsenbord de decay tijd korter.
Als er een negatieve waarde wordt ingesteld, wordt
hoe lager de gespeelde noot de decay tijd korter.
Instellingen: 64~0~+63
Sustain Lvl (Sustain Level)
Stelt het EG sustain niveau in (het niveau dat bereikt
moet worden vanaf het maximum niveau).
Instellingen: 0~127
Overdrive
Stelt de hoeveelheid overdrive in.
Instellingen: 0~127
HPF (High Pass Filter)
Stelt de cutoff frequentie in die het lagere bereik van de
outputsignalen cut.
Instellingen: 0~127
HPF K.Flw (High Pass Filter KeyFollow)
Stelt de KeyFollow in van High Pass Filter cutoff fre-
quentie. De High Pass Filter KeyFollow functie bestuurt
de wijziging in de cutoff frequentie overeenkomstig de
gespeelde noten op het toetsenbord. Als deze op een
positieve waarde wordt ingesteld, wordt hoe hoger de
gespeelde noot op het toetsenbord de cutoff frequentie
hoger. Als er een negatieve waarde wordt ingesteld,
wordt hoe lager de gespeelde noot de cutoff frequentie
hoger. Als deze wordt ingesteld op +32, functioneert
de KeyFollow 100% en wijzigt de cutoff frequentie
evenredig met de toonhoogte.
Instellingen: 32~0~+64
Output (Output Level)
Stelt het uiteindelijke outputniveau in.
Instellingen: 60~0~+60
Pan
Hetzelfde als die van EP Pickup. Zie pag. 126 voor
informatie.
[F7]: Ctrl (Controller)
[F8]: SET (Controler Set)
De effectieve Destinations van de FDSP voices zijn No.
36~ No. 44 parameters. Zie de Controller Lijst in het
aparte Data Lijst Boek.
Drum Voice
Met Drum Voice wijziging kunt u uw eigen drumkit creë-
ren door het toewijzen van AWM Elementen aan iedere
noot (toonhoogtebereik C-2~G8) en verschillende para-
meters instellen die in relatie staan tot volume, toonhoogte
en timbre.
U kunt ook uw eigen gesamplede data als een element
gebruiken.
Zie pag. 39 voor meer informatie over drumvoices.
Aangezien veel parameters dzelfden zijn als voor de nor-
male voices (AWM Element), worden alleen de parameters
die anders zijn uitgelegd.
*
De grijze/cursieve parameters zijn dezelfden als van de AWM
Elementen.
141
VOICE
------Drum+[EDIT]
------[F1:COMMON].................................................... 142
------[F6:Parameter]........................................ 142
------[F7:Arpeggio] ................................................ 79
------[F3:Arpeggio-Edit] ......................... 79
------[F8:Name] ...................................................... 79
------[F2:OSCILLATOR] ............................................. 142
------[F5:Tune]................................................. 143
------[F6:Wave]................................................. 144
------[F7:Mix]................................................... 145
------[F8:Zone] ................................................. 146
------[F3:PITCH]..................................................................83
------[F8:EG] ........................................................... 84
------[F4:FILTER]................................................................ 86
------[F4:Static Control Filter] ............................. 86
------[F5:Dinamic Control Filter] ....................... 91
------[F6:Sensitivity] .............................................. 93
------[F8:EG] ........................................................... 95
------[F5:AMPLITUDE]..................................................... 96
------[F8:EG] ........................................................... 98
------[F6:LFO] ............................................................ 147
------[F8:LFO] .................................................. 147
------[F7:CONTROLLER]................................................ 103
------[F7:Pitch Control] ....................................... 103
------[F8:Controller Set]....................................... 104
------[F8:EFFECT] ....................................................... 148
------[F4:Type]................................................. 148
------[F5:Insertion Effect 1]................................ 106
------[F6:Insertion Effect 2]................................ 106
------[F7:Reverb]................................................... 107
------[F8:Chorus] .................................................. 107
142
[F1]: COM (Common)
[F6]: PARAM (Parameters)
Als Drum wordt geselecteerd als Voice Type in het
PARAM menu, kunt u met maximaal 128 AWM Elemen-
ten drumvoices (ofwel drumkits) creëren.
Als Drum wordt geselecteerd voor Voice Type, worden
de ELEMENT SELECT toetsen 1-4 (EX5/7) op het
paneel voor normale voices inactief.
Zie pag. 29 voor meer informatie over ieder voicetype.
[F2]: OSC (Oscillator)
Deze instellingen staan in verband met de samples die een
voice vormen. Omdat één drumvoice (drumkit) gevormd
kan worden met een maximum van 128 AWM Elementen
(zie pag. 39), kunt u met OSC een sample selecteren voor
ieder element en minuutparameters instellen. Er zijn vier
menus beschikbaar.
[F5]: TUNE
[F6]: WAVE
[F7]: MIX
[F8]: ZONE
Zie pag. 29 voor meer informatie over elementen en
samples.
Stappen voor het toewijzen van elementen aan elke toets en wijzigen
Een element kan toegewezen worden in de TUNE,
WAVE, MIX, of ZONE schermen, beschikbaar vanaf
het OSC menu.
1 Selecteer een toets waaraan u een element
wilt toewijzen.
Draai aan Data Dial of KNOB1 om de toets te
selecteren (nootnaam) waaraan een element moet
worden toegewezen.
In het scherm waar geen Element is toegewezen,
verschijnen streepjes (---) in de display en de pijl
kan niet verplaatst worden.
U kunt ook de INC/DEC toets of het numerieke
toetsenbord gebruiken.
2 Element Toewijzen
Druk op [F3] om de ADD functie uit te voeren.
De sample (PRE:0001) wordt toegewezen als het
eerste element voor die toets.
De toetslokatie van het huidig toegewezen ele-
ment wordt gecon rmeerd als aangegeven in het
scherm. De display correspondeert met de toon-
ladder van C2~G8.
Als u wilt, is het mogelijk om meerdere elementen
aan dezelfde toets toe te wijzen (layering
genoemd). Ga door, om layers te creëren, door
nogmaals op [F3] te drukken.
Een maximum van 128 elementen kunnen wor-
den gelayerd door herhaaldelijk op de F3 toets
te drukken. Als echter één toets meerdere elemen-
ten gebruikt, vermindert het aantal beschikbare
elementen voor andere toetsen. De eerste vier ele-
menten van het laagste nummer klinken tegelijk
voor een toets.
143
3 (Als u meer dan één layer insteld voor een
toets) Selecteer een layer.
Als meerdere layers worden toegewezen aan de
huidig geselecteerde toets, plaats de pijl dan op
Layer, selecteer de layer waaraan u een element
wilt toewijzen.
Deze stappen zijn niet nodig als u een element
wilt toewijzen aan de huidig geselecteerde toets.
4 Selecteer een sample.
Plaats de pijl op de Sample Bank en Sample Num-
mer om de gewenste bank en nummer te selecte-
ren. De sample wordt toegewezen aan de layer
van de huidig geselecteerde toets.
5 Stel de parameters in.
Plaats de pijl op de gewenste parameter en stel
vervolgens de waarde in.
6 Toewijzing aan andere toetsen.
Herhaal stappen 1~5 hierboven om elementen
toe te wijzen aan de overige toetsen, en maak de
drumvoice af.
Een Element van een Toets Wissen
U kunt een element wissen in ofwel het TUNE,
WAVE, MIX, of ZONE scherm, beschikbaar vanaf
het OSC menu.
1 Selecteer de toets waarvan een element gewist
moet worden.
Draai Data Dial of KNOB 1 om de toets te selec-
teren (nootnaam) die u wilt wissen.
U kunt ook de [INC]/[DEC] toets of het numerieke
toetsenbord gebruiken.
2 Wis het element.
Druk op de[F4] toets om de [DEL] functie uit te
voeren. De toegewezen elementen aan deze toets
en alle layers, worden gewist. Streepjes (---) ver-
schijnen in de display voor iedere parameter in
het scherm en de pijl kan daar niet meer naar
verplaatst worden.
[F5]: TUNE
Stelt de stemming en de EG in van ieder element. Er kan
voor ieder element een andere waarde worden ingesteld.
Drum Key
Selecteert de toets (nootnaam) waaraan een element
(sample) wordt toegewezen. De selectie van de toets
kan aan de linkerkant van het scherm worden beves-
tigd. Zie pag. 146 voor meer informatie.
Instellingen: C2~G8
Anders als voor een normale voice, worden drum- ele-
menten toegewezen aan iedere toets.
Als een element niet aan een toets is toegewezen, ver-
schijnen er streepjes (---) in de display voor iedere para-
meter in het scherm en kan de pijl niet verplaatst wor-
den.
Drum Layer
Selecteert de layer (zie hierboven). Een element wordt
toegewezen aan iedere layer en de gerelateerde parame-
ters kunnen worden ingesteld voor de geselecteerde
layer. Deze parameter kan alleen geselecteerd worden
als er meer dan één element is toegewezen aan de
huidige toets, door het indrukken van de F3 (ADD)
toets.
Instellingen: 1~128 (afhankelijk van het aantal toege-
wezen elementen)
144
Sample Bank
Selecteert de gewenste samplebank. Er kan voor ieder
element een andere bank worden geselecteerd.
Instellingen: PRE (Preset), RAM (DRAM), FLS (Flash
Memory)
FLS is alleen effectief als er een extra EXFLM1 op de
EX5/5R/7 is aangesloten.
Sample Number
Selecteert het gewenste samplenummer van de sam-
plebank. De categorie en samplenaam van het geselec-
teerde samplenummer staan rechts van het nummer
op de display. Er kan voor ieder element een ander
samplenummer worden geselecteerd.
Instellingen: Zie het aparte Data Lijst boek voor meer
informatie over iedere samplel.
Coarse Tune
Past de toonhoogte aan van de sample van ieder ele-
ment, in halve tonen.
Instellingen: 64~+63
Een instelling die over of onder de boven- of benedenli-
miet van het MIDI nootnummerbereik gaat, (C2~G8)
werkt niet.
Fine Tune
Past de toonhoogte van de sample van ieder element
minutieus aan.
Instellingen: 64~+63
Pitch EG VelSens (PEG Velocity Sensitivity)
Stelt de aanslaggevoeligheid van de PEG in. Met posi-
tieve waarden wordt, hoe harder een noot wordt
gespeeld de wijziging van de toonhoogte groter. Nega-
tieve waarden hebben het tegenovergestelde effect.
Instellingen: 7~0~+7
Pitch EG Depth
Stelt de hoeveelheid wijziging in van de toonhoogte in
PEG. De instelling 0 brengt geen wijziging teweeg en
behoudt de originele toonhoogte.
Instellingen: 0~127
[F6]: WAVE
Selecteert de elementsamples (maximum 128) die een
voice vormen en bepaalt Loop-gerelateerde instellingen
voor iedere sample. Er kan voor ieder element een andere
waarde worden ingesteld.
Hoewel de menunaam anders doet vermoeden, wordt
WAVE hier gebruikt voor de Drum Voice als Normal
Voice, en selecteert de Drum Voice direkt een sample,
geen golfvorm.
Drum key (toets)
Drum Layer
Sample Bank
Sample Number
Dit zijn dezelfde parameters als uitgelegd voor het
TUNE scherm. Zie pag. 143.
Start Offset
Stelt de offset waarde in van het punt waar het sample-
geluid begint.
Instellingen: 0~65535
Loop Length Offset
Stelt het eindpunt in van de sampleloop (zie boven-
staand diagram).
Instellingen: 0~65535
KeyOn Delay
Stelt de hoeveelheid delay in vanaf het moment dat een
toets wordt gespeeld tot er geluid wordt voortgebracht.
Instellingen: 0~127
145
Sample Play
Stelt de wijze in waarop een sample wordt afgespeeld.
Instellingen: FwdLp, FwdLpEx, FwdNoLp, RevNoLp,
default
Zie pag. 81 voor meer informatie over iedere instelling.
Recv Note Off (Receive Note Off)
Stelt in of MIDI Note Off boodschappen voor ieder
element worden ontvangen of genegeerd.
Instellingen: receive, ignore
[F7]: MIX
Stelt de mix (output) balans in voor de elementsamples die
een drumvoice con gureren.
Drum key (toets)
Drum Layer
Sample Bank
Sample Number
Dit zijn dezelfde parameters als uitgelegd voor het
TUNE scherm. Zie pag. 143.
Level
Stelt het outputniveau in voor ieder element. Deze
instelling past de outputbalans aan voor ieder drum/
percussion instrument dat deel uitmaakt van een drum-
voice.
Instellingen: 0~127
Pan
Stelt de linker- en rechterpositie van van ieder geluids-
element in het stereo spectrum in. Hiermee kunt u de
positie aanpassen waar ieder instrument van de drum-
voice (drumkit) verschijnt in het stereo- spectrum. Als
deze is ingesteld op rnd, beweegt het geluid wil-
lekeurig. U kunt het bereik van de beweging naar links
of rechts besturen met de volgende instelling, Random
Depth.
Instellingen: L63 (uiterst links)~cnt (midden)~R63
(uiterst rechts), rnd (Random Pan)
Rev Send (Reverb Send)
Stelt het Send niveau in van de signaaloutput van de
Insertion Effects 1/2 (of laat het door) en verzendt het
naar de Reverb eenheid.
Instellingen: 0~127
De hier ingestelde waarde wordt vermenigvuldigd met
de in Reverb Send (EFCT scherm) ingestelde waarde,
en verzonden als een Reverb Sendniveau.
Zie pag. 148 voor meer informatie over Effecten.
Cho Send (Chorus Send)
Stelt het Send niveau in van het signaal dat verzonden
wordt van de Insertion Effects 1/2 (of doorgelaten) en
verzendt het naar de Chorus eenheid.
Instellingen: 0~127
De hier ingesteld waarde wordt vermeningvuldigd met
de in Chorus Send (EFCT scherm) ingestelde waarde,
en verzonden als een Chorus Send niveau.
Zie pa. 148 voor meer informatie over Effecten.
Random Depth
Als u rnd (Random Pan) in Pan selecteert, verschijnt
deze parameter op de display. Deze functie laat het
geluid willekeurig bewegen in het stereo- spectrum. Met
deze parameter kunt u de diepte (bereik) instellen van
de Random Pan.
Instellingen: 1~127
ExpLowLimit (Expression Low Limit)
Stelt de Expression Low Limit in van iedere sample. De
lage limiet kan zo ingesteld worden dat zelfs als er een
geluid onder de ingestelde waarde wordt gespeeld, het
volume niet onder de toegewezen lage limiet zal gaan.
Instellingen: 0~127
Level Vel (Level Velocity)
Stelt het aanslaggevoeligheid van in van iedere sample.
De Level Velocity functie bestuurt het volume op basis
van hoe hard er wordt aangeslagen op het toetsenbord.
Als er een positieve waarde wordt ingesteld, wordt
hoe harder het toetsenbord wordt bespeeld het volume
hoger. Negatieve waarden hebben het tegenovergestelde
effect.
Instellingen: 64~0~+63
146
Out (Output Select)
Selecteert de output van ieder element. Met deze instel-
lingen kunt u ieder element naar een andere output
verzenden.
Instellingen: L&R (OUTPUT L&R), ind1 (INDIVIDUAL
OUTPUT1), ind2, ind3, ind4, ind5, ind6, i1&2
(INDIVIDUAL OUTPUT1&2), i3&4, i5&6
Als bijvoorbeeld i1&2 wordt geselecteerd, wordt het L
kanaal verzonden via INDIVIDUAL OUTPUT1, en het
R kanaal via INDIVIDUAL OUTPUT2.
De EX5 is uitgerust met twee Individual Outputs (1 en
2) terwijl de EX5R en de EX7 niet uitgerust zijn met
Individual Outputs. U kunt deze Individual Outputs
toevoegen aan uw instrument door een extra Individual
Output Board (EXIDO1) te installeren. Zie pag. 19 voor
meer informatie.
InsEF Elem Sw (Insertion Effect Element Switch)
Selecteert de Insertion Effect unit dat signaal ontvangt
van ieder element. Als off wordt geselecteerd, wordt
de Insertion Effect eenheid gepasseerd.
Instellingen: Voor ieder element, 1 (Insertion Effect een-
heid 1), 2 (Insertion Effect eenheid 2), off
Zie pag. 148 voor meer informatie over Effecten.
[F8]: ZONE
Stelt het aanslaggevoeligheidsbereik in waarop een geluid
wordt geproduceerd voor ieder element. Er kan voor ieder
element een andere zone worden ingesteld.
Drum key
Drum Layer
Sample Bank
Sample Number
Di zijn dezelfde parameters als uitgelegd voor het
TUNE scherm. Zie pag. 143.
Vel Limit Low (Velocity Limit Low)
Stelt de laagste aanslaggevoeligheidswaarde in van ieder
element- sample dat bespeurd wordt als er op het
toetsenbord wordt gespeeld.
Instellingen: 1~127
De laagste aanslaggevoeligheidswaarde hier ingesteld en
de waarde die is ingesteld in Vel Limit High (Velocity
Limit High) bepalen het bereik van aanslaggevoelig-
heidsbereik van de geselecteerde elementsample.
Vel Limit High (Velocity Limit High)
Stelt de hoogste aanslaggevoeligheidswaarde in van
ieder element- sample dat bespeurd wordt als er op het
toetsenbord wordt gespeeld.
Instellingen: 1~127
Vel Xfade (Velocity Cross Fade)
Stelt het cross fade velocitybereik (Vel Limit Low and
High) in van ieder element. Als de waarde toeneemt,
wordt het bereik groter. De instelling 0 brengt geen
effect teweeg.
Instellingen: 0~127
Zie pag. 82 voor meer informatie over Velocity Cross
Fade.
Alternate Group
Met deze instelling kunt u een geluid beëindigen die
in een traditionele drumkit niet tegelijk zou kunnen
klinken, of waarbij het onnatuurlijk klinken indien zij
tegelijk bespeeld zouden worden. Het is bijvoorbeeld
onmogelijk voor een echte drumset om een gesloten en
een open hi-hat tegelijk te laten klinken. Daarom moe-
ten elementen die niet simultaan kunnen klinken aan
hetzelfde groepnummer worden toegewezen. Er zijn
127 soorten groepnummers. Als het niet uitmaakt dat
twee elementen simultaan klinken, of als twee geluiden
simultaan moeten klinken, selecteer dan off.
Instellingen: off, 1~127
Key Assign
Selecteert sngl (single) of mlti (multi) Key Assign. Als
de toongenerator dezelfde noot twee keer ontvangt in
sngl (single), wordt de eerste noot beëindigd als dezelf-
de noot wordt ontvangen. In mlti (multi) worden, als
dezelfde noten worden ontvangen, geluiden toegewezen
aan het ene kanaal na het andere, waardoor multiple
toongeneratie mogelijk is.
Instellingen: sngl, mlti
[F3]: PITCH
Er staat één type menu in relatie tot de toonhoogte als u
een Drum Voice wijzigt. De parameters en instellingen zijn
dezelfden als die van het AWM Element. Zie pag. 83 voor
informatie.
[F8]: EG (Envelope Generator)
147
[F4]: FILT (Filter)
Er zijn vier types menu gerelateerd aan lters bij het
wijzigen een Drum Voice. De parameters en instellingen
zijn dezelfden als die van het AWM Element. Zie pag. 86
voor informatie.
[F4]: SCF (Static Control Filter)
[F5]: DCF (Dynamic Control Filter)
[F6]: SENS (Sensitivity)
[F8]: EG (Envelope Generator)
[F5]: AMP (Amplitude)
Er is één type menu die in verband staat met amplitude
bij het wijzigen van een Drum Voice. De parameters en
instellingen zijn dezelfden als die van het AWM element.
Zie pag. 96 voor informatie6.
[F8]: EG (Envelope Generator)
[F6]: LFO (Low Frequency Oscillator)
Er is één type menu met LFO gerelateerde instellingen bij
het wijzigen van een Drum Voice.
[F8]: LFO (Low Frequency Oscillator)
[F8]: LFO (Low Frequency Oscillator)
Stelt de LFO gerelateerde parameters in. Er kan voor ieder
element een andere waarde worden ingesteld.
Wave
Selecteert de LFO golfvorm. Met de hier geselecteerde
golfvormen kunt u het geluid op verschillende manie-
ren moduleren. Er zijn drie soorten golfvormen
beschikbaar.
Instellingen: saw, tri, squ
De LFO kan de pitch, lter en amplitude tegelijkertijd
moduleren.
Zie pag. 122 voor meer informatie over iedere golfvorm.
Sync
Deze schakelaar zet de Sync aan en uit. Als Sync op
on is ingesteld, wordt de LFO oscillator iedere keer
dat het toetsenbord wordt bespeeld gereset.
Instellingen: on, off
Zie pag. 103 voor meer informatie over het resetten van
LFO.
Speed
Stelt de snelheid in van de wijziging van de LFO golf-
vorm. Hoe hoger de waarde, hoe hoger de snelheid.
Instellingen: 0~63
Zie de Speed concept gra ek op pag. 101 voor meer
informatie.
AMD (Amplitude Modulation Depth)
Bepaalt in welke mate de LFO effect heeft op het
volume. Hoe groter de waarde, hoe groter de wijzigings-
graad van het volume.
Instellingen: 0~127
PMD (Pitch Modulation Depth)
Bepaalt in welke mate de LFO effect heeft op de toon-
hoogte. Hoe groter de waarde, hoe groter de wijzigings-
graad van de toonhoogte. Als er een negatieve waarde
wordt ingesteld, wordt de fase van de LFO omgekeerd.
Instellingen: 255~0~+255
FMD (Filter Modulation Depth)
Bepaalt in welke mate de LFO effect heeft op de lter
cutoff frequentie. Hoe groter de waarde, hoe groter de
wijzigingsgraad van de cutoff frequentie. Als er een
negatieve waarde wordt ingesteld, wordt de fase van de
LFO omgekeerd.
Instellingen: 127~0~+127
[F7]: Ctrl (Controller)
[F8]: SET (Controller Set)
De effectieve Destinations voor de Drumvoices zijn No.
121 DRPAN~No. 125 DR FEG Depth parameters. Zie de
Controller Lijst in het aparte Data Lijst Boek.
148
[F8]: EFCT (Effects)
Stelt de effecten in van de drumelementen. De signalen
van de maximaal 128 drumelementen kunnen worden ver-
bonden met ofwel Insertion Effect 1 of 2, en dan verzon-
den naar de Reverb/Chorus eenheid. Met de toegevoegde
InsRev en InsCho parameters op het Type scherm
kunt u het effect benadrukken voor speci eke drumele-
menten. De andere parameters zijn dezelfden als die voor
AWM elementen op pag. 105.
[F4]:TYPE
InsRev
Stelt het send niveau in van de signaaloutput van de
Insertion eenheid en stuurt het naar de Reverb een-
heid. Door het doorlaten van speci eke elementen door
het Insertion effect en het instellen van het outputni-
veau hier, kunt u een andere instelling maken voor de
hoeveelheid Reverb dat wordt toegepast op speci eke
elementen.
Instellingen: 0~127
InsCho
Stelt het send niveau in van de signaaloutput van de
Insertion eenheid en stuurt het naar de Chorus een-
heid. Door het doorlaten van speci eke elementen door
het Insertion effect en het instellen van het outputbi-
veau hier, kunt u een andere instelling maken voor de
hoeveelheid Chorus dat wordt toegepast op speci eke
elementen.
Instellingen: 0~127
U kunt bepalen of ieder effect al of niet wordt toegepast
op ieder element in het Mix scherm (pag. 145).
Voice Job Mode
Met deze jobs kunt u voices die gecreëerd zijn in Voice
Edit mode initialiseren of oproepen.
Druk op de[JOB] toets op het paneel terwijl u in Voice
mode bent om Voice Job mode in te gaan. Als u de Voice
Job mode ingaat, verschijnt het volgende menu op de dis-
play. Er zijn drie soorten jobs in Voice Job mode. Druk
op [F1] (INIT), [F2] (RECL) of [F3] (COPY) om een job
te selecteren.
Het is noodzakelijk om eerst de voice te selecteren die
geïnitialiseerd of opgeroepen moet worden, voordat u
de Voice Job mode ingaat.
[F1]: INIT (Initialize)
[F2]: RECL (Recall)
[F3]: COPY (Copy)
Stappen om een Job uit te Voeren
1 Selecteer als u in de Voice Play mode bent, het voice-
nummer waar u de job handeling op uit wilt voeren.
2 Druk op [JOB] om de Voice Job mode in te gaan.
3 Druk op [F1] (INIT), [F2] (RECL), of [F3] (COPY) om
een job te selecteren om uit te voeren. Het geselecteerde
jobscherm verschijnt op de display.
U kunt ook iedere job selecteren door de pijl naar de
gewenste jobnaam op het scherm te verplaatsen en op
[ENTER] te drukken.
4 Verplaats de pijl naar een parameter en stel met [INC]/
[DEC], Data Dial, het numerieke toetsenbord, of de
Knoppen 1~6 de waarden in.
Deze handeling is niet nodig voor Initialize en Recall.
F1 F2 F3
149
5 Druk op [ENTER]. Het volgende pop-up menu ver-
schijnt, vragend om bevestiging van de handeling.
6 Druk op [YES] om de job uit te voeren. Completed!
verschijnt eventjes op het scherm om aan te geven dat
de job is uitgevoerd en het vorige scherm verschijnt op
de display.
Druk op [NO] om de job te annuleren.
Executing... verschijnt als de Voice Job tijd nodig heeft
voor uitvoering. Als de stroom uitgeschakeld wordt ter-
wijl Executing... op de display staat, kan de data ver-
dwenen zijn.
7 Druk twee keer op [EXIT] om de Voice Job mode te
verlaten en terug te keren naar de Voice Play mode.
[F1]: Init Voice(Initialize Voice)
Met deze job kunt u de oorspronkelijke waarden van
iedere voice (om te initialiseren) oproepen. Initialiseren
moet vóór het wijzigen worden gedaan, bijvoorbeeld als u
een originele voice vanaf het begin creëert.
F2]: Recall Voice
Als u een andere voice selecteert zonder de voice die u
aan het wijzigen was op te slaan, dan is de gewijzigde data
verloren. De Recall job maakt het mogelijk om terug te
keren naar de originele data die u aan het wijzigen was,
zelfs na het selecteren van een andere voice.
Zelfs na het uit- en aanzetten van het apparaat, kunt
u nog terugkeren naar de data die u aan het wijzigen
was.
[F3]: Copy Voice
Met deze job kunt u de algemene data van een voice
kopiëren of de gespeci ceerde data van een gespeci -ceerd
element naar de huidige gewijzigde voice kopiëren. Deze
job is handig voor het gebruik van een deel van de voice-
data bij de creatie van een andere voice.
Deze job is niet bedoeld om een voice te kopiëren
als een gebruikersvoice. Inplaats daarvan kopiëert deze
job de verschillende parameterwaarden van de ene
voice naar de andere voice (ongeacht de presets en
gebruikersvoices).
1 Source Voice Bank
Stelt de bron voicebank in.
Instellingen: P1(Preset 1), P2 (Preset 2), I1 (Internal 1),
I2 (Internal 2)
2 Source Voice Number
Stelt het bron voicenumber in waarvan gekopiëerd gaat
worden.
Instellingen: 001~128
3 Source Element
Stelt het bron voice element in waarvan gekopiëerd gaat
worden. Als u data kopieert die algemeen zijn voor alle
elementen, selecteer dan Common.
Instellingen: Common (All elements), EL1 (Element 1),
EL2, EL3, EL4
1234
56
150
4 Types of Source Data
Selecteert het type data dat gekopiëerd moet worden.
Het is mogelijk om algemene data toe te wijzen die
effect hebben op alle elements en speci eke data voor
gespeci ceerde elementen.
Als Common (All elements) is geselecteerd voor Sour-
ce Element:
ALL (All voice data), PARAM (Parameter instellingen),
ARP (Arpeggio instellingen), EFCT (Effect instellingen),
CTRL (Controller instellingen), NAME (Voicenaam)
Als Element 1~4 (elements 1~4) is geselecteerd voor
Source Element:
ALL (Alle data voor dat element), OSC (Oscillator instellin-
gen), PITCH (Pitch instellingen), FILTER (Filter instellin-
gen), AMP (Amplitude instellingen), LFO (Low Frequency
Oscillator instellingen)
5 Current Voice
Staat vast voor de huidig gewijzigde voice.
6 Destination Element
Stelt het bestemmingsvoiceëlement in waarnaar geko-
piëerd gaat worden. Deze parameter verschijnt alleen
op de display als een element wordt geselecteerd in de
Source Element parameter.
Instellingen: EL1 (Element 1), EL2, EL3, EL4
Wave Edit Mode
Als u een DRAM (RAM) bank en AWM wavenummer
(0001~1024) selecteert van de Bank en Number in de
WAVE display van het OSC menu in de Voice Edit mode,
wordt [F3] (WAVE-EDIT) sub menu toegevoegd aan het
scherm.
Druk op [F3] om de Wave Edit mode in te gaan. In de
Wave Edit mode, kunt u golfvormen creëren die deel uit-
maken van een voice door het layeren van preset sampels
en/of uw eigen gecreëerde samples, en het toetsenbord-
bereik toewijzen voor iedere sample. Golfvormen die u
hier heeft gecreëerd worden op dezelfde wijze gebruikt als
preset golfvormen.
(D)RAM bank/nummer kan alleen geselecteerd wor-
den, als de AWM elementen zijn geselecteerd om te
wijzigen.
Druk op [EXIT] om de Wave Edit mode te verlaten. De
EX5/5R/7 keert terug naar de originele display (Voice Edit
mode).
In Wave Edit mode kan een samplegolfvorm niet gewij-
zigd worden en dus ook niet vernietigd. Het wijzigen
hier betreft geen samplegolfvormen, maar stelt de lay-
ers, het toetsenbordbereik en de mixbalans ertussen
in.
In de Wave Edit mode zijn de volgende vier soorten
menus. Druk op [F5] (NAME), [F6] (SMPL), [F7] (MIX),
of [F8] (ZONE) om naar de gewenste display te gaan. Voor
het toevoegen of wissen van layers, is de ADD functie
toegewezen aan [F3] (ADD) en de wis (delete) functie aan
[F4] (DEL).
[F5]: NAME (Instellingen voor het geven van namen aan
waves)
[F6]: SMPL (Instellingen gerelateerd aan het afspelen van
sampels)
[F7]: MIX (Instellingen gerelateerd aan de outputbalans)
[F8]: ZONE (Instellingen gerelateerd aan het bereik van
het geluid)
F5 F6 F7 F8
151
Basis Stappen voor Wave Edit
(een nieuwe golfvorm creëren)
1 Selecteer in de WAVE display een nummer om te wijzi-
gen.
Selecteer de DRAM (RAM) bank en een wave-nummer
(Int-Wave) van de bank. [F3] (WAVE-EDIT) wordt toe-
gevoegd.
2 Druk op [F3] (WAVE-EDIT) om de Wave Edit mode in te
gaan. [F3] (ADD) en [F4] (DEL) worden toegevoegd.
3 Druk op ofwel [F6] (SMPL), [F7] (MIX), of [F8] (ZONE)
om toegang te krijgen tot de benodigde display.
4 Druk op [F3] om de Add functie uit te voeren. De eerste
layer wordt toegewezen met PRE: 001.
5 Selecteer de Sample Bank en het samplenummer dat u
wilt gebruiken.
6 Stel de nodige parameters in voor de eerste layer. Ga
naar andere displays benodigd voor uw doel en stel de
parameters in.
7 Druk (indien nodig) op[F3] (ADD) om de tweede layer
toe te voegen. Het layernummer schakelt op dit punt
automatisch naar het volgende nummer. Tevens worden
de instellingen van de vorige layer (in dit geval, de eerste
layer) gekopiëerd naar de toegevoegde layer.
Als [F4]wordt ingedrukt, wordt de huidig geselecteerde
layer gewist.
8 Selecteer een sample die als tweede layer gebruikt gaat
worden.
9 Stel de nodige parameters in van de tweede layer. Ga
naar andere displays benodigd voor uw doel en stel de
parameters in.
) Herhaal stappen 7~9 en stel de nodige parameters in
van iedere layer.
! Druk op [F5] (NAME) om toegang te krijgen tot de
NAME display en stel de golfvormnaam in voor de golf-
vorm die u heeft gecreëerd.
@ Druk op [EXIT] om de Wave Edit mode te verlaten. De
EX5/5R/7 keert terug naar de Voice Edit mode.
U kunt met de Wave Job mode (pag. 154) bestaande
golfvormen kopiëren of onbruikbare golfvormen wissen.
[F3]:(ADD) en [F4]: (DEL) knoppen
Een golfvorm kan bestaan uit één of meer layers
(een maximum van 128 layers). Aan iedere layer is
een sample toegewezen. Door het instellen van het-
zelfde geluidsbereik voor iedere layer, kunt u twee
of meer samples layeren.
Hoewel u zoveel samples kunt layeren als u wilt,
er klinken maximaal twee samples simultaan. In
dit geval hebben de samples met de laagste layer-
nummers de prioriteit.
Als u een golfvorm voor het eerst wijzigt, staat het
standaard layernummer op één.
U kunt elke keer dat u op [F3] (ADD) drukt een
layer toevoegen. Zoals getoond wordt in het dia-
gram, kunt u het huidige layernummer die voor de
golfvorm wordt gebruikt bevestigen en een sample
selecteren voor het huidige layernummer.
U kunt een onbruikbare layer selecteren en wissen
met het indrukken van [F4] (DEL).
Het maximum aantal layers is 1024 voor respectie-
velijk DRAM en FLS (Flash).
F3 F4
152
[F5]: NAME
Hiermee kunt u de golfvorm een naam geven van maxi-
maal acht karakters. U kunt ook een categorienaam geven
waartoe de huidige golfvorm behoort door de pijl naar de
linkerkant van de golfvormnaam te verplaatsen en met
[INC]/[DEC] of Data Dial een cattegorienaam van twee
letters te selecteren.
De methode voor het geven van een naam en categorie-
naam aan een golfvorm is hetzelfde als voor een Voice.
Zie pag. 79 voor meer informatie.
[F6]: SMPL (Sample)
Voorziet de instellingen die te maken hebben het het afspe-
len van de samples die de wave vormen. U kunt instel-
lingen maken voor iedere layer.
Layer
Selecteert het layernummer waaraan een sample toege-
wezen gaat worden. Als een layernummer is geselec-
teerd worden de parameterinstellingen van de geselec-
teerde layer op de display getoond. Door te schakelen
tussen de layernummers, kunt u instellingen maken
voor iedere sample in alle layers.
Instellingen:1~128 (Verschillen afhankelijk van het totale
aantal layers die voor een golfvorm worden
gebruikt.)
Layer is ook op dezelfde positie van [F7]: MIX display
en [F8]: ZONE display te vinden.
Sample Bank
Selecteert de gewenste samplebank die de sample bevat
die u wilt gebruiken. Er kan voor iedere layer een
andere bank worden geselecteerd.
Instellingen: PRE (Preset), DRAM (inclusief SIMM), FLS
(Flash Memory)
FLS en zijn samplenummer kan ook worden geselec-
teerd, hoewel de selectie ervan ineffectief is tenzij u de
extra EXFLM1s in het instrument installeert.
Sample Bank is ook op dezelfde positie te vinden van
de [F7]: MIX display en de [F8]: ZONE display.
Sample Number
Selecteert het gewenste samplenummer in de sample-
bank. Als het samplenummer is geselecteerd, worden
de naam en categorie op de display rechts van het
nummer getoond. Er kan voor iedere layer een ander
samplenummer worden geselecteerd.
Instellingen: 0001~1024
Sample Number is ook op dezelfde positie te vinden
van de [F7]: MIX display en de [F8]: ZONE display.
Zone Graphical Display
De zone (het toetsenbord/aanslaggevoeligheidsbereik
waarin een sample wordt gespeeld) van de huidig gese-
lecteerde layer kan visueel bevestigd worden. Zie pag.
153 voor informatie over het instellen van een zone.
StartOfs (Start Offset)
Stelt de offset waarde in voor het Startpunt van het
afspelen van de sample. De hier ingestelde waarde ver-
hoogt of verlaagt het Startpunt van iedere sample.
Instellingen: 0~65535
LpLength (Loop Length)
Stelt de offsetwaarde in van de looplengte van het
afspelen van de sampleloop. De hier ingestelde waarde
verhoogt of verlaagt de looplengte van iedere sample.
Instellingen: 0~65535
SmplPlay (Sample Play)
Bepaalt hoe de sample wordt afgespeeld. Er zijn
vijf keuzes: FwdLp, FwdLpEx, FwdNoLP,
RevNoLp of default.
Instellingen:
FwdLp:
Als er een toets wordt ingedrukt (vastgehouden), begint
het afspelen van een sample vanaf het Startpunt, gaat naar
het Toppunt en herhaalt vervolgens voortdurend vanaf het
Toppunt naar het Eindpunt.
FwdLpEx:
Deze is hetzelfde als FwdLp zo lang als de toets wordt
vastgehouden. Zodra u uw vinger echter optilt van de toets,
annuleert de Ex5/5R/7 het afspelen van de loop, gaat voor-
bij het Eindpunt, speelt de rest van de gesamplede data, en
stopt aan het einde van de data.
FwdNoLp:
Iedere keer dat een toets wordt bespeeld, speelt de sample
één keer af vanaf het Startpunt tot het Endpunt.
RevNoLp:
Iedere keer dat een toets wordt bespeeld, speelt de sample
één keer omgekeerd af, vanaf het Eindpunt tot het Start-
punt.
default:
Volgt de originele instelling gemaakt in de Sample Edit
mode.
153
[F7]: MIX
Stelt de mix (output), pan, en andere instellingen in die
verband houden met toonhoogte in van iedere sample die
deel uitmaakt van een golfvorm. Er kunnen voor iedere
layer instellingen worden gemaakt.
De Layer en Sample Bank/Number parameters hier zijn
dezelfden al deze in het SMPL display. Zie pag. 152 voor
meer informatie over deze parameters.
De Zone Graphical Display aan de linkerkant van het
scherm toont het toetsenbord/velocitybereik van de hui-
dig geselecteerde layer. Zie hieronder voor meer infor-
matie over de Zone Graphical Display.
Lvl (Level)
Stelt het outputniveau in van iedere sample. Deze
instelling past de outputbalans aan voor samples/layers.
Instellingen: 0~127
Pan
Stelt de linker of rechterpositie in van iedere sample in
het stereospectrum. Deze instelling past de positie aan
waar iedere sample in het stereospectrum verschijnt.
Instellingen: L64 (uiterst links)~cnt (midden)~R63
(uiterst rechts)
Freq Mode (Frequency Mode)
Stelt de toonhoogte in van iedere sample ofwel halve
tonen voor iedere toets (ratio), of op dezelfde toon-
hoogte voor het hele toetsenbord ( xed).
Instellingen: ratio, xed
Coar (Coarse Tune)
Past de toonhoogte aan van de sample voor iedere layer
in halve tonen.
Instellingen: 64~0~+63
Fine (Fine Tune)
Past op ver jnde wijze de toonhoogte aan van de sam-
ple voor iedere layer.
Instellingen: 64~0~+63
[F8]: ZONE
Stelt de zone in van iedere sample (het toetsenbord- en
aanslaggevoeligheidsbereik waarin geluiden worden afge-
speeld). Er kan voor iedere sample/layer een andere zone
worden ingesteld.
De Layer en Sample Bank/Number parameters hier zijn
dezelfden als deze in het SMPL display. Zie voor meer
informatie over deze parameters.
Note Limit Low
Stelt de laagste noot in van de zone op het toetsenbord,
voor iedere sample.
Instellingen: C-2~G8
De laagste noot hier ingesteld en de noot die is ingesteld
in Note Limit High bepalen het bereik waarin geluid
wordt geproduceerd voor de geselecteerde sample.
Note Limit High
Stelt de hoogste noot in van de zone op het toetsenbord,
voor iedere sample.
Instellingen: C-2~G8
De Note Limit Low noot kan niet hoger worden inge-
steld dan de Note Limit High, en vice versa.
Vel Limit Low (Velocity Limit Low)
Stelt de laagste aanslaggevoeligheidswaarde in van iede-
re sample die bespeurd wordt als het toetsenbord
wordt bespeeld.
Instellingen: 1~127
De laagste aanslaggevoeligheidswaarde hier ingesteld en
de waarde die is ingesteld in Vel Limit High bepalen het
bereik van de aanslaggevoeligheid van de geselecteerde
sample.
Vel Limit High (Velocity Limit High)
Stelt de hoogste aanslaggevoeligheidswaarde in van
iedere sample die bespeurd wordt als het toetsenbord
wordt bespeeld.
Instellingen: 1~127
De Vel Limit Low waarde kan niet hoger worden inge-
steld dan de Vel Limit High. Ook andersom, kan de Vel
Limit High waarde niet lager worden ingesteld dan de
Vel Limit Low.
154
Zone Grafische Display
Aan de linkerkant van dit scherm wordt de zone
(toetsenbord- en velocitybereik waarin geluid wordt
geproduceerd) op de display getoond. Het nootbe-
reik wordt aangegeven op de horizontale as, het
velocity nootbereik wordt aangegeven op de verti-
cale as. Bij het aanpassen van iedere parameter-
waarde, wijzigt de vorm van het zwarte blok, die het
nootbereik representeert, overeenkomstig.
Als u naar een andere layer overschakelt, wordt
de zone van deze layer op de display getoond in
de Zone Graphical Display. Het is niet mogelijk om
meer dan één zone tegelijk te zien.
Wave Job Mode
Druk, in de Wave Edit mode, op [JOB] om de Wave Job
mode in te gaan. Met deze jobs kunt u golfvormen kopië-
ren en wissen die in Wave Edit mode zijn gecreëerd.
Als u de Wave Job mode ingaat, verschijnt het volgende
menu op de display. Er zijn twee soorten jobs in Wave Job
mode, Copy wave en Delete wave. Druk op [F1] (COPY) of
[F2] (DEL) om een job te selecteren.
[F1]: COPY (Copiëer golfvorm)
[F2]: DEL (Wis golfvorm)
Stappen voor het Uitvoeren van een Job
1 Druk, in de Wave Edit mode, op [JOB] om de Wave Job
mode in te gaan.
2 Druk op [F1] (COPY) of [F2] (DEL), om een uit te
voeren job te selecteren. Het geselecteerde jobscherm
verschijnt op de display.
U kunt ook een job selecteren door de pijl naar de
gewenste jobnaam op het scherm te verplaatsen en op
[ENTER] te drukken.
3 Zet de pijl op een parameter en stel de waarden in met
de [INC]/[DEC], Data Dial, het numerieke toetsenbord
of de Knoppen 1~6.
4 Druk op [ENTER]. Het volgende pop-up menu ver-
schijnt, vragend om bevestiging van de handeling.
F1 F2
155
5 Druk op [YES] om de job uit te voeren. Completed!
verschijnt kortstondig in het scherm om aan te geven dat
de job is uitgevoerd en het vorige scherm verschijnt op
de display.
Druk op [NO] om de job te annuleren.
Executing... verschijnt als het even duurt om de Wave
Job uit te voeren. Als het apparaat wordt uitgeschakeld
terwijl Executing... op de display wordt getoond, kunt
u de data verliezen.
6 Druk tweemaal op [EXIT] om de Wave Job mode te
verlaten en terug te keren naar de Wave Edit mode.
[F1]: Copy Wave
Deze job kopieert wave data naar een toegewezen wave
nummer. Er kan meer dan één layer tegelijk worden geko-
pieerd.
Src Wave (Source Wave)
Stelt de bron wavebank/nummer in.
Wave Bank: RAM (DRAM, inclusief SIMM), FLS (Flash
Memory)
FLS en zijn wavenummer kan ook worden geselec-
teerd, maar de selectie ervan is ineffectief tenzij u de
extra EXFLM1s in het instrument heeft geinstalleerd.
Wave Number: 0001~1024
Dst Wave (Destination Wave)
Stelt de bestemmingswavebank/nummer in waar naar-
toe gaat worden gekopieerd.
Wave Bank: RAM (DRAM, inclusief SIMM), FLS (Flash
Memory)
Wave Number: 0001~1024
Als u van RAM naar FLS copiëert, wordt als daar
genoeg FLS geheugen voor beschikbaar is, de sample-
data gebruikt voor de golfvorm ook gecopiëerd.
FLS en zijn wavenummer kan ook worden geselec-
teerd, maar de selectie ervan is ineffectief tenzij u de
extra EXFLM1s in het instrument heeft geïnstalleerd.
[F2]: Delete Wave
Deze job wist een toegewezen golfvorm of alle golfvormen
tegelijk.
Wave
Stelt de wave bank/nummer in van de golfvorm die
wordt gewist. Stel de wavenummer parameter op all
om alle golfvormen in de geselecteerde bank te wissen.
Wave Bank: RAM (DRAM, inclusief SIMM), FLS (Flash
Memory)
Wave Number: all, 0001~1024
156
Performance Mode
Performance Play Mode
In Performance Play mode kunt u uw zelf gecreëerde Per-
formances in realtime afspelen en uw EX5/5R/7 als een
krachtige multi-timbrale toongenerator gebruiken met de
interne sequencer functie (Song mode/Pattern mode) of
een externe sequencer.
In Performance Edit mode kunt u voices en drumvoices
aan maximaal 16 parts toewijzen met verschillende MIDI
kanaal instellingen. Dit houdt in dat de EX5/5R/7 kan
werken als 16 individuele toongenera-tors (maximaal). Er
kunnen ook meerdere parts op hetzelfde MIDI kanaal wor-
den ingesteld om layers te creëren.
Voor uw gecreëerde Performances zijn er acht Interne Ban-
ken (A-H) met elk 16 Programs en een totaal van 128
geheugenlocaties. Bij de EX5/7 zijn alle Performances snel
toegankelijk vanaf het paneel door het indrukken van de
Bank/Programtoetsen. Het is een belangrijk hulpmiddel
voor uw realtime opnamen in een studio of op het podium.
Hier volgt een uitleg over het scherm dat verschijnt als de
Performance Play mode wordt geselecteerd, en hoe u een
Performance kunt selecteren.
Om de arpeggiator functie in Performance mode te
activeren moeten zowel de Arpeggio Switch en Layer
Switch (pag. 166) aangezet worden voordat de Arpeggi-
ator wordt aangezet met de ARPEG(GIO) toets op het
paneel.
Performance Play Mode scherm
Druk op de [PERFORM] toets op het paneel om de Perfor-
mance Play mode in te gaan. Als u de Performance Play
mode ingaat, verschijnt het volgende scherm. De inhoud
wordt hieronder getoond.
1 Scherm Titel
Geeft de Performance Play mode aan.
2 Edit/Compare (Wijzig/Vergelijk)
Als de huidig geselecteerde Performance gewijzigd
wordt (zie pag. 159), verschijnt een (Edit) teken op
de display. Bij het vergelijken van geluiden (pag. 159),
verschijnt een (Compare) teken op de display.
3 Performance nummer
Het geselecteerde Performancenummer (001~128) en
Bank (A~H)/Program (1~16) verschijnen op de dis-
play. Als het instrument voor het eerst wordt aangezet,
verschijnt 001 (A01) op de display. 001 geeft het
Performancenummer aan, A geeft de Bank/Program
aan. 01 is het Programnummer voor de huidige Bank.
Over het Performancenummer
Iedere Performance heeft niet alleen een Performance-
nummer (001~128), maar ook een Bank (A-H) met
een Programnummer van 1~16. Met de EX5/7 kunt u
op twee manieren toegang krijgen tot de Performance,
met het numerieke toetsenbord voor de Performance-
nummers of met de Bank- en Programtoetsen voor de
Bank/Program nummers.
De Bank- en Programtoetsen zijn niet beschikbaar op
de EX5R.
De relatie tussen het Performancenummer en het
Bank/Programnummer wordt op de volgende bladzijde
getoond.
123
4
157
4 Performance Categorie/naam
Performance Categorie
Een afkorting van twee letters voor de geluids-categorie
bevindt zich links van de Performance-naam. Door deze
afkorting kunt u in één oogopslag zien welk type voice
is geselecteerd.
Zie pag 76 voor meer informatie over categoriën.
Performancenaam
Een Performancenaam van maximaal 12 karakters kan
op de display worden getoond.
Een Performance Selecteren
Als u een Performance selecteert, zijn er zes soorten
methoden die u kunt gebruiken, afhankelijk van uw doel
en de huidige status.
Met de Bank/Programtoetsen.
Met het numerieke toetsenbord het Performance-
nummer intikken.
Met de INC/DEC keys.
Met de Data Dial.
Met de Category Search functie.
Met de Directory Screen functie.
Alle bovenstaande methoden zijn hetzelfde als de manie-
ren van selecteren die worden uitgelegd in de Voice Play
mode. Zie pag. 36 voor meer informatie over hoe u een
voice moet selecteren.
U kunt de voice, die wordt gebruikt voor een speci ek
deel van een performance, wijzigen in de Performance
mode. Zie pag. 159 voor meer informatie.
U kunt geen twee of meer AN, FDSP of VL (EX5/5R)
voices voor een performance gebruiken. Ook kunt u
op de EX7, als u een AN of FDSP voice voor een
part gebruikt, geen insertie Effect voor een voice in
dezelfde performance gebruiken. Zie pag. 54 voor meer
informatie.
Performance
Nummer
Performance
Nummer
Bank Bank
Program
Nummer
Program
Nummer
158
Performance Edit Mode
Hier volgt enige uitleg over de parameters die in relatie
staan tot de Performance Edit mode. Er zijn parameters
waarvan de instellingen effect hebben op alle parts en
parameters die effect hebben op individuele parts. Deze
instellingen kunnen worden opgeslagen in iedere Perfor-
mance.
Druk op de [EDIT] toets op het paneel vanuit de Perfor-
mance mode om naar de Performance Edit mode te gaan.
Als u de Performance Edit mode ingaat, verschijnt het
volgende scherm op de display. De Performance Edit mode
is verdeeld in twee groepen: COM (algemene [common]
instellingen die in gelijk mate worden toege-past op alle
parts) en PART/MLT (instellingen die in verband staan
met ieder part). Door PART en MLT (multi) worden
alle mogelijke parameterinstellingen gedeeld. In het PART
scherm wordt ieder part getoond op de display en indivi-
dueel ingesteld, terwijl in het MLT scherm, alle 16 parts
op een lijst op de display worden getoond, en in die lijst
kunnen worden ingesteld.
U moet eerst de Performance selecteren die u wilt
wijzigen voordat u de Performance Edit mode ingaat.
COM Menu
[F1]: COM (Algemene [common] instellingen die in gelij-
ke mate op alle elementen worde toegepast)
[F2]: PART
[F3]: MLT
[F4]: PARAM (instellingen in relatie tot de Common
parameters)
[F5]: ARP (instellingen in relatie tot de Arpeggiator)
[F6]: EFCT (instellingen in relatie tot de Effecten)
[F7]: CTRL (instellingen in relatie tot de Controllers)
[F8]: NAME (instellingen in relatie tot de Performance
Naam)
PART Menu
[F1]: COM
[F2]: PART (instellingen voor ieder Part: 1 Part wordt op
de display getoond)
[F3]: MLT
Met deze toetsen kunt u toegang krijgen tot de gewenste
parameter door naar een pagina te verspringen.
[F4]: MIX (instellingen in relatie tot de Mix)
[F5]: LYR (instellingen in relatie tot de Layers)
[F6]: SOUND (instellingen in relatie tot de Sound)
[F7]: CTRL (instellingen in relatie tot de Controllers)
[F8]: PRE (instellingen in relatie tot de Presets)
MULTI Menu
[F1]: COM
[F2]: PART
[F3]: MLT (instellingen voor ieder Part: Alle Parts worden
op de display getoond)
Met deze toetsen kunt u toegang krijgen tot de gewenste
parameter door op en neer te scrollen.
[F4]: MIX (instellingen in relatie tot de Mix)
[F5]: LYR (instellingen in relatie tot de Layers)
[F6]: SOUND (instellingen in relatie tot de Sound)
[F7]: CTRL (instellingen in relatie tot de Controllers)
[F8]: PRE (instellingen in relatie tot de Presets)
F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8
F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8
F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8
159
About the E (Edit) mark
Als er een instelling wordt gemaakt of een ope-
rationele wijziging, verschijnt het
(Edit) teken
in de linker bovenhoek van het scherm, naast het
partnummer. Hiermee wordt bevestigd dat de huidig
geselecteerde Performance wordt gewijzigd maar
nog niet is opgeslagen.
De gewijzigde instellingen worden behouden, zelfs na
het binnengaan van de Performance Play mode. Selec-
teert u echter een andere Performance, dan zijn de
instellingen verloren. Vandaar dat als u terugkeert naar
de Performance Edit mode voordat u een andere Per-
formance heeft geselecteerd, er een
teken wordt
getoond op de display.
Het teken wordt ook op de display van het Perfor-
mance Play mode scherm getoond.
Over de Compare functie
In Performance Edit mode, kunt u zowel het origi-
nele ongewijzigde geluid en het gewijzigde geluid
beluisteren en vergelijken.
1 Druk op de EDIT toets in het Performance Edit
scherm.
Het (Edit) teken dat in de linker bovenhoek van
het scherm (naast het partnummer) wordt getoond,
wijzigt in een (Compare [vergelijk]), en vervol-
gens kunt u het originele geluid horen voor het
wijzigen (d.w.z.. Compare status).
In Compare status verschijnt de pijl niet op het scherm
en kunnen de Functietoetsen F1~F8 en Knoppen 1~6
niet worden gebruikt voor wijzigings-handelingen.
2 Druk nogmaals op EDIT om de Compare status te
verlaten en terug te keren naar de laatste wijziging
waar u mee bezig was.
Voice Wijziging vanuit de Performance Mode
Het kan zijn dat u een voice wilt wijzigen die
in de Performance mode wordt gebruikt in plaats
van alleen de Performance parameters. U kunt
direct naar de Voice Edit mode gaan vanuit de Per-
formance of Performance Edit mode door op de
[VOICE] toets te drukken terwijl u de [PERFOR-
MANCE] toets ingedrukt houdt. Eerst verschijnt de
Performance mode display met de [F1] de [F2] func-
tietoetsen toegewezen aan partselectie.
Met de [F1] en [F2] toetsen kunt u het part selec-
teren dat correspondeert met de voice die u wilt
wijzigen. Druk vervolgens op de [EDIT] toets om
naar de Voice Edit mode te gaan. Sla, als de voice
naar wens is gewijzigd, de gewijzigde data op(pag.
48) en druk dan op de [PERFORMANCE] toets om
terug te keren naar de Performance mode.
Het voicetype kan niet worden gewijzigd als u
met deze methode naar de Voice Edit mode gaat.
Gebruik de normale Voice Edit modetoegankelijk
via de Voice modeals u het voicetype wilt wijzi-
gen.
Als u de voice wijzigt met de Layer Switch aan
(pag. 166), worden de voices van de andere parts
met de Layer Switch aan geproduceerd. Als u de
voice wijzigt met de Layer Switch uit, dan wordt
alleen de huidig geselecteerde voice geproduceerd.
[F1]: COM (Common)
De Common parameter instellingen worden in gelijke mate
toegepast op alle 16 parts van de performance. Er zijn vijf
soorten menus beschikbaar.
[F4]: PARAM (Parameters)
[F5]: ARP (Arpeggiator)
[F6]: EFCT (Effect)
[F7]: CTRL (Controllers)
[F8]: NAME (Performance Naam)
[F4]: PARAM (Parameters)
Deze parameters staan in relatie tot het gehele volume van
de parts, en de toetsenbord/toongenerator instellingen.
160
Total Volume
Stelt het gehele volume in van de performance. Het
volume van ieder part wordt later uitgelegd (zie pag.
164).
Instellingen: 0~127
Kbd/TG Mode (Keyboard/Tone Generator Mode)
Bepaalt op welk punt de toongenerator wordt aangeslo-
ten (in de signaalstroom) in Performance mode. Selec-
teer M.KBD (Master Keyboard) als u voornamelijk het
toetsenbord gebruikt voor uitvoering en selecteer TG
(Tone Generator) als u deze voornamelijk als een toon-
generator gebruikt voor de sequencer.
Instellingen: M.KBD, TG
M.KBD (Master Keyboard)Mode
TG (Toongenerator Mode)
Ribbon Mode
Stelt in hoe de Ribbon Controller functioneert. Als de
reset instelling is geselecteerd en u laat uw vinger los
van de Ribbon Controller, wordt de waarde gereset naar
de middenpositie op de Ribbon. Als de hold instelling
is geselecteerd en u laat uw vinger los van de Ribbon
Controller, wordt de waarde behouden van de positie
waar uw vinger zich bevond op de Ribbon.
Instellingen: reset, hold
Deze parameter is niet beschikbaar op de EX5R.
[F5]: ARP (Arpeggio)
Parameters die in relatie staan tot Arpeggiator. Selecteer
het ARP menu met [F5] en het volgende instellingsdirec-
tory menu verschijnt op de display.
[F5]: [ARP-EDIT] (Arpeggio Edit)
[F8]: ARP
[F5]: ARP-EDIT (Arpeggio Edit)
Als USR (USER) 51-100 wordt geselecteerd in Arpeggio
Type met Arpeggiator aan, wordt het ARP-EDIT menu
toegevoegd aan de [F5] toets onderin het scherm. Nadat u
met [F5] het ARP-EDIT scherm bent binnengegaan, kunt
u Arpeggio wijzigingen uitvoeren. U kunt uw eigen origi-
nele arpeggio creëren. Zie pag. 238 voor meer informatie.
[F8]: ARP
Hiermee kunt u zowel het type arpeggio selecteren dat
moet worden gebruikt in de geselecteerde Performance, als
de manier bepalen waarop de arpeggiator functioneert en
de MIDI gerelateerde instellingen selecteren.
Part 16
Part 1
Part 16
Part 1
161
Arp Sw (Arpeggio Switch)
Zet de Arpeggiator aan en uit.
Instellingen: off, on
De ARPEGGIO toets op het voorpaneel heeft dezelfde
functie. Maar om deze functie daadwerkelijk te active-
ren, moet in het LYR (Layer) scherm van ieder part
de Layer Sw (Layer Switch) en de Arpeggio Switch op
on worden gezet (zie pag. 166).
Arp Type (Arpeggio Type)
Stelt het arpeggio type in.
Instellingen: Zie de Arpeggio Type Lijst in het aparte Data
Lijst boek.
Arp Tempo (Arpeggio Tempo)
Stelt het arpeggio tempo in.
Instellingen: 30~250
Tempo Ctrl (Tempo Control)
Stelt in of één van de Knoppen het arpeggio tempo
bestuurt.
Instellingen: off, knob 1~6
Arp Hold (Arpeggio Hold)
Stelt de Arpeggio Hold in op on of off. Als Arpeggio
Hold ingesteld is op on, zal de arpeggio, zelfs als u
uw vingers van het toetsenbord haalt na het spelen, voor
onbepaalde tijd doorgaan met loopen.
Instellingen: on, off
Arp Note LimitL (Note Limit Low)
Stelt de laagste noot in van het arpeggiobereik op het
toetsenbord.
Instellingen: C2~G8
De laagste hier ingestelde noot en de noot die is inge-
steld in Arp Note High (Note Limit High) hieronder,
bepalen het bereik van de noten waarin de arpeggios
spelen.
Arp Note LimitH (Note Limit High)
Stelt de hoogste noot in van het arpeggiobereik op het
toetsenbord.
Instellingen: C2~G8
Arp MIDI Ch (Arpeggio MIDI Channel)
Stelt het MIDI kanaal in van de Arpeggiator. Er wordt
arpeggio toegepast op de voice van het part dat is toege-
wezen aan hetzelfde MIDI kanaal.
Instellingen: 1~16
Arp MIDI A/B (Arpeggio MIDI OUT A/B)
Stelt de frase in van de Arpeggiator MIDI noot naar de
output van iedere MIDI OUT A/B als deze is ingesteld
op on. Als deze is ingesteld op off, worden er geen
noten verzonden.
Instellingen: on, off
Arpeggio MIDI Out A/B is beschikbaar in de EX5. In
het geval van de EX5R en EX7 is alleen een set Arp
MIDI Out beschikbaar.
[F6]: EFCT (Effects)
Dit zijn parameterinstellingen die te maken hebben met
de Systeem Effecten (effecten die in gelijke mate worden
toegepast op alle parts). Als het EFCT menu wordt geselec-
teerd met [F6], verschijnt het volgende menu op de display.
[F6]: TYPE
[F7]: REV (Reverb)
[F8]: CHO (Chorus)
De Insertion Effecten (effecten die worden toegepast op
ieder part) worden niet hier ingesteld, maar in Voice
Edit mode (pag. 105).
Zie pag. 65 voor meer informatie over effecten.
[F6]: TYPE
Stelt het type Reverb en Chorus effecten in. U kunt de
send en return niveaus van iedere effect eenheid instellen
om het totale aantal effectsignalen voor alle parts te com-
pleteren.
1 Rev Type (Reverb Type)
Selecteert het type reverb van de Reverbeenheid.
Instellingen: 00 (off)~12
Zie de Effect Type Lijst in het aparte Data Lijst boek
voor meer informatie over ieder type reverb.
F6 F7 F8
31
267
45
162
2 Cho Type (Chorus Type)
Selecteert het type chorus van de Chorus.
Instellingen: 00 (off)~17
Zie de Effect Type Lijst in het aparte Data Lijst boek
voor meer informatie over ieder type chorus.
3 ChoRev (ChorusReverb)
Stelt het sendniveau van de signaaloutput in van de
Chorus en verzendt dit naar de Reverb.
Instellingen: 0~127
4 Rev Pan (Reverb Pan)
Stelt de panpositie in van de signaaloutput van de
Reverb.
Instellingen: L64 (uiterst links)~cnt (midden)~R63
(uiterst rechts)
5 Cho Pan (Chorus Pan)
Stelt de panpositie in van de signaaloutput van de Cho-
rus.
Instellingen: L64 (uiterst links)~cnt (midden)~R63
(uiterst rechts)
6 Rev Return (Reverb Return)
Stelt het returnniveau in van de signaaloutput van de
Reverb.
Instellingen: 0~127
7 Cho Return (Chorus Return)
Stelt het returnniveau in van de signaaloutput van de
Chorus.
Instellingen: 0~127
[F7]: REV (Reverb)
Stelt verscheidene parameters in van het huidig geselec-
teerde Reverbeffect.
Instellingen: (Beschikbare parameters en waarden die kun-
nen worden ingesteld zijn afhankelijk van het
geselecteerde type reverb. Zie de Effect Type Lijst
in thet aparte Data Lijst boek voor meer informa-
tie over ieder type reverb.)
[F8]: CHO (Chorus)
Stelt verscheidene parameters in van het huidig geselec-
teerde Chorus effect.
Instellingen: (Beschikbare parameters en waarden die kun-
nen worden ingesteld zijn afhankelijk van het
geselecteerde type chorus. Zie de Effect Type Lijst
in thet aparte Data Lijst boek voor meer informa-
tie over ieder type chorus.)
[F5]: COPY
Als [F7]: REV of [F8]: CHO wordt geselecteerd,
wordt de Copy functie aan de [F5] toets toegewezen.
Met deze Copy functie kunt u de reverb- of chorus-
instelling, die gebruikt wordt voor de voice van het
huidig geselecteerde part, copiëren, en pasten als
de reverb of chorus instelling van de Performance.
1 Druk op [F5]: COPY als [F7]: REV of [F8]: CHO
wordt geselecteerd. De volgende pop-up dialog ver-
schijnt.
2 Druk op de [YES] toets om de Copy functie uit
te voeren.
Druk op [NO] om de handeling te annuleren en
terug te keren naar het vorige scherm.
3 Completed! verschijnt kortstondig om aan te
geven dat de Copy functie is uitgevoerd.
163
[F7]: CTRL (Controller)
Deze instellingen staan in relatie tot de Controllers. Te
beginnen met het [PITCH] wiel zijn de instellingen die
algemeen zijn voor alle parts georganiseerd in een lijst-
type scherm en kunnen in die lijst worden ingesteld. Als
het CTRL menu wordt geselecteerd met de [F7] toets,
verschijnen de volgende menus op de display. Met de [F6],
[F7] en [F8] toetsen kunt u makkelijk door de types scrol-
len.
[F6]: WHEEL
[F7]: KNOB
[F8]: OTHER
Elk van onderstaande parameters kan worden ingesteld
voor de 13 typen controllers hierboven opgesomd.
Assign
Wijst een control functie toe (MIDI control change
nummer) aan iedere controller.
Instellingen: 000~095 (Zie de Control Lijst in het aparte
Data Lijst boek).
Afhankelijk van de controller, zoals het [PITCH] wiel
bijvoorbeeld, kan deze een vaste control functie hebben.
Depth
Stelt de diepte in van de besturing van de control func-
tie die is geselecteerd in Assign.
Instellingen: 8 ~+7
Ofst (Offset)
Past op preciese wijze de diepte van de besturing in
van de waarde die is ingesteld in Depth. De hier inge-
stelde waarde wordt toegevoegd aan of afgetrokken van
de ingestelde waarde in Depth.
Instellingen: 64 ~+63
Curve
Stelt de richting van de beweging en de wijzigingsgraad
in van de waarde (control curve) die is toegewezen
door Depth en Offset. Als bijvoorbeeld het [PITCH]
wiel opwaarts wordt bewogen (positive[+] richting),
bepaalt dit of de ingestelde waarde in positieve[+] rich-
ting beweegt om de toonhoogte te verhogen of in een
negatieve[] richting om de toonhoogte te verlagen.
De Control Curve
Aan de rechterkant van het scherm wordt de hui-
dige control curve voor iedere controller getoond. U
kunt dat beeld bekijken als u een waarde instelt.
[F8]: NAME
Hiermee kunt u een naam geven aan de door u gecreëerde
Performance van maximaal twaalf karakters
.
De methode om een naam te geven aan een Performance
is dezelfde als aan een Voice. Zie pag. 79 voor meer
informatie.
164
[F2]: PART
Hiermee kunt u elk van de 16 parts, die deel uitmaken
van een performance, wijzigen. De parameters die kunnen
worden ingesteld zijn dezelfden als uitgelegd voor het MLT
(multi) scherm.
[F4]: MIX
[F5]: LYR (Layer)
[F6]: SOUND (Geluid)
[F7]: CTRL (Controller)
[F8]: PRE (Preset)
[F4]: MIX
Deze parameters staan voornamelijk in relatie tot de out-
putinstellingen als volume, pan en effect send niveaus. Met
deze instellingen kunt u precies de juiste balans tussen
ieder part in de mix verkrijgen.
Part
Selecteert het part dat u wilt wijzigen. Als een part
is geselecteerd, verschijnen de huidige parameter-instel-
lingen van het geselecteerde part op de display.
Als L is geselecteerd, kunt u de algehele instellingen
(als volume en pan) van de parts aanpassen waarvan de
Layer Switches (LYR menu) aanstaan. Mix ([F4]) en
Sound ([F6]) menus zijn beschikbaar voor L parts.
Instellingen: L, 1~16
In het PART scherm en het MLT scherm (hierna
uitgelegd), kunt u de part die u wilt wijzigen op de
display laten verschijnen met de PART 1-16 toetsen op
het paneel (alleen op de EX5/7).
Bank (Voice Bank)
Selecteert de Bank die de voice bevat die u wilt gebrui-
ken voor de part. Er kan voor ieder part een andere
Bank worden geselecteerd.
Instellingen: P1 (Preset 1), P2 (Preset 2), I1 (Internal 1),
I2 (Internal 2)
Number
Selecteert het voicenummer dat u wilt gebruiken vanuit
de geselecteerde voicebank. Als er hier een nummer
wordt geselecteerd, wordt het geselecteerde voicenum-
mer rechts van de voicenaam op de display getoond. Er
kan voor ieder part een ander voice- nummer worden
geselecteerd.
Instellingen:001~128 ( Zie de Voice Lisjt in het aparte
Data Lijst boek voor meer informatie over iedere
voice.)
Volume
Past het volume van iedere part aan. Met deze instel-
lingen kunt u de volumebalans van ieder part besturen.
Instellingen: 0~127
Pan
Past de panpositie aan van ieder part. Met deze instel-
lingen kunt u de positie van ieder part in het stereos-
pectrum bepalen.
Instellingen: L63 (uiterst links)~cnt (midden)~R63
(uiterst rechts)
Out Select (Output Select)
Selecteert de output van ieder part. Met deze instellin-
gen kunt u ieder part naar een andere output zenden.
Instellingen: L&R (OUTPUT L&R), ind1 (INDIVIDUAL
OUTPUT1), ind2, ind3, ind4, ind5, ind6, i1&2
(INDIVIDUAL OUTPUT1&2), i3&4, i5&6,
Drum
Wanneer bijvoorbeeld i1&2 wordt geselecteerd, wordt
het L kanaal uitgezonden via INDIVIDUAL OUTPUT1,
en het R kanaal via INDIVIDUAL OUTPUT2.
De
EX5 en EX5R zijn uitgerust met with twee Indivi-
dual Outputs (1 en 2) terwijl de EX7 niet met een Indi-
vidual Output is uitgerust. U kunt Individual Outputs
aan uw instrument toevoegen door het installeren van
een extra Individual Output Board (EXIDO1). Zie pag.
278 voor meer informatie.
Als drum wordt geselecteerd voor de drum voice
(part), worden de drumelementen in de drum voice ver-
zonden volgens de outputbestemmingen die zijn inge-
steld voor ieder element in Output Select (pag. 146) van
de Voice Edit mode.
Detune
Stelt de detune waarde in van ieder part. Detune is
effectief om het geluid dikker te maken door het verho-
gen of verlagen van de toonhoogte van ieder element
met kleine toenames of afnames in relatie met elkaar.
Instellingen: 128~0~+127
165
MIDI Pan/Vol (MIDI Pan/Volume)
Stelt de MIDI Pan/Volume in op on of off als u
wijzigt naar een andere performance. Pan en Volume
worden verzonden naar MIDI [OUT] als deze is inge-
steld op on, en niet verzonden als deze is ingesteld
op off.
Instellingen: on, off
Rev Send (Reverb Send)
Stelt van ieder part het send niveau in van de signaal-
output van Insertion Effect (of gaat eraan voorbij) en
stuurt die vervolgens naar de Reverb.
Instellingen: 0~127
Cho Send (Chorus Send)
Stelt van ieder part het send niveau in van de signaal-
output van Insertion Effect (of gaat eraan voorbij) en
stuurt die vervolgens naar de Chorus.
Instellingen: 0~127
InsEF Sw (Insertion Effect Switch)
Stelt de Insertion Effect eenheid van ieder part op on
of off. Het Insertion Effect wordt gebruikt als deze
aanstaat, en niet gebruikt als deze uitstaat.
Instellingen: on, off
Het type Insertion Effect wordt geselecteerd in Voice
Edit mode (zie pag. 106).
Als u de DSP limiet overschrijdt (pag. 54), kan deze
schakelaar niet worden aangezet. In dit geval verschijnt
DSP resource full op het scherm.
Mono/Poly (Monophonic/Polyphonic)
Selecteert of de voice monofoon (één noot tegelijk) of
polyfoon (meerdere noten tegelijk) wordt afgespeeld.
Instellingen: mono, poly
Key Assign
Selecteert sngl (single) of mlti (multi) Key Assign voor
ieder part. In sngl (single) wordt de eerste noot, als de
toongenerator dezelfde noot twee keer ontvangt, beëin-
digd als dezelfde noot vervolgens wordt ontvangen. In
mlti (multi) worden, als dezelfde noten worden ontvan-
gen, geluiden toegewezen aan het ene na het andere
kanaal, waardoor multiple part toongeneratie mogelijk
is.
Instellingen: sngl, mlti
[F5]: LYR (Layer)
Layer parameters staan voornamelijk in relatie tot MIDI
instellingen, inclusief het MIDI kanaal, Arpeggiator
on/off, Note Limit en Velocity voor ieder part. Met deze
instellingen kunt u van ieder part de MIDI output bestu-
ren.
Druk op de [F5] toets om beurtelings de volgende twee
schermen te selecteren.
Selecteer het juiste scherm voor het naar wens instellen
van iedere parameter.
MIDI Signaal Gra sche Display
Noot/Velocity Limiet Gra sche Display
Part
Bank (Voice Bank)
Number
Deze parameters zijn dezelfden als uitgelegd voor het
MIX scherm. Zie pag. 164.
1 MIDI Ch (MIDI Channel)
Stelt het MIDI kanaal in van ieder part.
Instellingen: 1~16
2 3 Trns MIDI A/B (Transmit to MIDI A/B)
Stelt de Trns MIDI A/B in op on of off. MIDI
data van het toetsenbord/controller worden naar iedere
MIDI output (MIDI OUT A/B) verzonden als deze
aanstaat en niet verzonden als deze uitstaat.
Instellingen: on, off
Transmit MIDI Out A/B is beschikbaar op de EX5. Op
de EX5R en EX7 is alleen een set MIDI Out beschik-
baar.
234156
166
4 ArpeggioSw (Arpeggio Switch)
Bepaalt of op het huidig geselecteerde part arpeggio
wordt toegepast of niet.
Instellingen: on, off
5 Layer Sw (Layer Switch)
Stelt de Layer SW in op on of off. Als deze aanstaat
kunt u twee parts in een layer afspelen.
Instellingen: on, off
Als de Layer Switches van de parts hier aanstaan, kunt
u de algehele instellingen aanpassen (zoals volume en
pan) van de parts (pag. 171).
De gelayerde geluiden die worden geproduceerd kunnen
afhankelijk van de voicecombinatie worden vertraagd.
6 MIDI to TG (MIDI to Tone Generator)
Als deze aanstaat, wordt de MIDI data input in MIDI
IN ontvangen door de interne toongenerator, en als
deze uitstaat wordt deze niet ontvangen.
Instellingen: on, off
Over de MIDI Signaal Grafische Display
Aan de linkerkant van het scherm is een gra sch
beeld waarmee u de signaalstroom in de gaten kunt
houden, en elk van de boven uitgelegde vijf schake-
laars gemakkelijk aan en uit kunt zetten.
Note Limit L/H (Note Limit Low/High)
Stelt het nootbereik (de laagste en de hoogste noot)
in op het toetsenbord voor ieder part. De part klinkt
alleen binnen het hier ingestelde toetsenbordbereik.
Instellingen: Each Low and High (kan ingesteld worden
tussen) C2~G8
Vel Limit L/H (Vel Limit Low/High)
Stelt het velocitybereik (de laagste en hoogste waarde)
in voor ieder part. De part klinkt alleen binnen het hier
ingestelde velocitybereik.
Instellingen: Each Low and High (kan ingesteld worden
tussen) 0~127
Als de Kbd/TG Mode (zie pag. 160) is ingesteld op de
M.KBD Mode, zijn Note Limit Low/High en Vel Limit
Low/High actief voor de MIDI [OUT] output.
Over Noot/Velocity Limiet Grafische Display
De linkerkant van het scherm toont elk nootbereik
en velocity (noot) bereik van 16 parts, ingesteld in
de bovenstaande parameters.
Verplaats eerst de pijl naar het Partnummer linksbo-
ven en selecteer de part waar u de Noot Limiet
en/of Velocity Limiet wilt instellen. Verplaats de pijl
vervolgens naar Note Limit L/H en/of Vel Limit
L/H en speci ceer elk bereik. Iedere keer dat u de
waarden wijzigt worden de bereiken, die worden
gerepresenteerd door balken, korter of langer.
VelCurve (Velocity Curve)
Stelt de Velocity Curve in van ieder part. Deze instel-
lingen bepalen hoe het geluid wordt geproduceerd op
basis van de kracht waarmee de noten op het toetsen-
bord worden gespeeld. Rechts van de ingestelde waarde
wordt de velocity curve op de display getoond als een
gra sch beeld.
Instellingen: norm (normaal), soft, hard, wide, x
norm (normaal): De velocity is evenredig aan de kracht
waarmee het toetsenbord wordt bespeeld.
soft: Deze curve verhoogt het volumeniveau met een zach-
tere speelstijl, hetgeen past bij spelers met een lichte toets-
aanslag.
hard: Deze curve verhoogt het volumeniveau met een
krachtigere speelstijl, hetgeen past bij spelers met een harde
toetsaanslag.
Speelkracht op het toetsenbord
Volume
Speelkracht op het toetsenbord
Volume
Speelkracht op het toetsenbord
Volume
167
wide: Deze curve verlaagt het volumeniveau met een lichte
toetsaanslag en verhoogt het volumeniveau met een harde
toetsaanslag. Hiermee produceert u een breed dynamisch
bereik.
x: Deze stelt de velocity in op een vaste waarde. De
toongenerator produceert geluid op die waarde, ongeacht de
kracht waarmee het toetsenbord wordt bespeeld. De vaste
waarde wordt ingesteld in Vel Sens Value, hieronder.
Vel Sens/Ofst (Velocity Sensitivity/Offset)
Stelt de Velocity Sensitivity en Offset waarden in voor
ieder part.
Instellingen:
Vel Sens (Velocity Sensitivity): 0~127
Vel Ofst (Velocity Offset): 64~0~+63
Vel Sens (Velocity Sensitivity):
Zoals te zien is in de volgende gra ek: hoe groter de waarde,
hoe groter de wijziging van het volume.
Vel Ofst (Velocity Offset):
Zoals te zien is in de volgende gra ek, wordt de hier inge-
stelde waarde opgeteld bij of afgetrokken van de velocity
waarde.
NoteShift
Transponeert de toonhoogte van de voice van ieder part
in halve tonen.
Instellingen: 24~+24
[F6]: SOUND
Deze parameters staan voornamelijk in relatie tot het
geluid, zoals EG en Portamento. Met deze instellingen
kunt u volume, toonhoogte en timbre van ieder part bepa-
len en besturen.
Part
Bank (Voice Bank)
Number
Deze parameters zijn dezelfden als uitgelegd in het MIX
screen. Zie pag. 164.
EG (Envelope Generator)
Voor de instelling van EG van ieder part. Met de volgende
drie parameters kunt u de wijziging van de toonhoogte,
timbre en volume in tijd creëren, vanaf het moment dat
een toets wordt bespeeld totdat deze wordt losgelaten.
Attack Time
Stelt de hoeveelheid tijd in die nodig is om het piekni-
veau te bereiken vanaf het moment dat een noot wordt
gespeeld. Als Attack Time op een positieve waarde is
ingesteld, wordt de piek langzamer bereikt. Met nega-
tieve waarden wordt de piek sneller bereikt.
Instellingen: 64~0~+63
Speelkracht op het toetsenbord
Volume
Speelkracht op het toetsenbord
Volume
Key on Key off
Tijd
Niveau
168
Decay Time
Stelt de hoeveelheid tijd in die nodig is om het niveau
te bereiken dat is ingesteld in Decay Time, vanaf het
piekniveau. Als Decay Time is ingesteld op een posi-
tieve waarde, zet de wijziging langzaam in. Negatieve
waarden veroorzaken een snellere wijziging.
Instellingen: 64~0~+63
De Decay Time wordt ingesteld voor iedere voice in
Voice Edit mode.
Release Time
Stelt de hoeveelheid tijd in die nodig is voor het geluid
om 0 te bereiken, vanaf het moment dat de toets wordt
losgelaten. Als Release Time is ingesteld op een posi-
tieve waarde, sterft het geluid langzaam weg. Met nega-
tieve waarden sterft het geluid sneller weg.
Instellingen: 64~0~+63
PEG (Pitch Envelope Generator)
Voor het instellen van de PEG voor ieder part. Met de
volgende vier parameters kunt u de wijziging van de toon-
hoogte in tijd creëren, vanaf het moment dat een toets
wordt bespeeld tot deze wordt losgelaten. De hier inge-
stelde Attack Time en Release Time zetten de waarden
van dezelfde parameters in de EG in Voice Edit mode uit.
PEG Atck (PEG Attack)
Stelt de hoeveelheid tijd in die nodig is om de juiste
toonhoogte te bereiken, vanaf het moment dat een noot
wordt gespeeld. Als Attack Time is ingesteld op een
positieve value, zet de wijziging langzaam in. Negatieve
waarden resulteren in een snellere wijziging.
Instellingen: 64~0~+63
PEG RelL (PEG Release Level)
Stelt de hoeveelheid tijd in die nodig is om de laatste
toonhoogte te bereiken, vanaf het moment dat de toets
wordt losgelaten. Als deze is ingesteld op een positieve
waarde, is de toonhoogte scherp (hoger) in relatie tot
de juiste toonhoogte. Negatieve waarde veroorzaken dat
de toonhoogte wijzigt naar een vlakkere (lagere) toon-
hoogte in relatie tot de juiste toonhoogte. De instelling
0 produceert een geluid dat wijzigt naar de juiste
toonhoogte.
Instellingen: 64~0~+63
PEG RelT (PEG Release Time)
Stelt de hoeveelheid tijd in die nodig is om de toon-
hoogte, ingesteld in PEG RelL, te bereiken vanaf het
moment dat een toets wordt losgelaten. Als deze is
ingesteld op een positieve waarde, is de wijziging lang-
zaam. Negatieve waarden resulteren in een snellere wij-
ziging.
Instellingen: 64~0~+63
PEG Init (PEG Initial)
Stelt de aanvankelijke toonhoogte in die wordt voortge-
bacht bij het bespelen van het toetsenbord. Als deze
is ingesteld op een positieve waarde, is de toonhoogte
scherp (hoger) in relatie met de juiste toonhoogte.
Negatieve waarden resulteren in een vlakkere (lager)
in relatie met de juiste toonhoogte. De instelling 0
produceert de juiste toonhoogte.
Instellingen: 64~0~+63
Bright
Past de cutoff frequentie in van het lter dat wordt
ingesteld voor de voice. De waarden 0~127 worden
geconverteerd naar 64~0~+63 en toegevoegd aan de
originele voicedata.
Instellingen: 64~0~+63
Harmonic
Past de lterresonantie aan die is ingesteld voor de
voice. De waarden 0~127 worden geconverteerd naar
64~0~+63 en toegevoegd aan de originele voice-
data.
Instellingen: 64~0~+63
Vib (Vibrato)
Instellingen die in relatie staan met het vibrato effect van
ieder part. Met de volgende drie parameters kunt u vibrato
effect creëren.
VibRate (Vibrato Rate)
Stelt de snelheid van het vibrato effect in. Hoe groter de
waarde, hoe sneller de beweging van de vibrato.
Instellingen: 64~0~+63
VibDelay (Vibrato Delay)
Stelt de delay tijd (vertraging) in, vanaf het moment
dat het toetsenbord wordt bespeeld tot het vibrato effect
begint. Hoe groter de waarde, hoe langer de delay tijd
voordat het vibrato effect begint. Negatieve waarden
resulteren in een kortere delay tijd.
Instellingen: 64~0~+63
VibDepth (Vibrato Depth)
Stelt de diepte van de vibrato in. Hoe groter de waarde,
hoe dieper de vibrato.
Instellingen: 64~0~+63
169
Port (Portamento)
Instellingen die in relatie staan met het Portamento effect
van ieder part. De volgende drie parameters zijn beschik-
baar.
Port Sw (Portamento Switch)
Zet portamento on of off. Portamento creëert een
soepele glide in toonhoogte van de ene noot naar de
volgende.
Instellingen: off, on
Port Time (Portamento Time)
Stelt de tijd van de toonhoogte glide in tussen opeenvol-
gend gespeelde noten. Hogere instellingen resulteren in
een langere (langzamere) glide.
Instellingen: 0~127
Port Mode (Portamento Mode)
Selecteert de Portamento mode. De wijze waarop Porta-
mento beweegt is afhankelijk of de Mono of Poly instel-
ling (pag. 165) in het MIX scherm is geselecteerd.
Instellingen: fngr ( ngered), full
Als Mono wordt geselecteerd in het Mix menu:
fngr ( ngered): Fingered portamento wordt alleen toe-
gepast als u legato (een noot spelen voordat de vorige is
losgelaten) speelt.
full: Portamento wordt altijd toegepast.
Als Poly wordt geselecteerd in het Mix menu:
Zelfde als bij mono (monophonic) mode behalve dat porta-
mento wordt toegepast op meerdere noten.
[F7]: CTRL (Controllers)
Een variëteit van besturingsfuncties kan van te voren aan
een controller als de CONTROL Knoppen op het voor-
paneel of het keyboard worden toegewezen. Aftertouch
van het toetsenbord kan bijvoorbeeld toegewezen worden
aan control vibrato of het [MODULATION] wiel kan toe-
gewezen worden om resonantie toe te passen. De parame-
terfuncties kunnen worden toegewezen om effect uit te
oefenen op een speci ek element in een voice van ieder
part. De toewijzing van parameters aan een voice wordt
voice control genoemd en maximaal 16 verschillende typen
voice controls kunnen worden toegewezen aan één voice.
Met uitzondering van de master toetsenbord instel-
lingen, zijn de hier gemaakte voice control instellingen
dezelfden als die uitgelegd worden in het SET (Control-
ler Set) menu in Voice Edit (zie pag. 104). Alleen de
inhoudelijke gedeelten die afwijken van de SET worden
hieronder uitgelegd.
Part
Bank (Voice Bank)
Number
Deze parameters zijn dezelfden als uitgelegd in het
MIX scherm. Zie pag. 164.
Trns Sw (Transmission Switch)
Selecteert de nodige controllers om als een master toet-
senbord in Performance mode op te treden. Zet de
controllers die u wilt gebruiken aan. Er zijn 16 soorten
controllers en u kunt selecteren of u ze wel of niet wilt
verzenden.
Instellingen: PB (Pitch Bend Wiel), FV (Foot Volume), FS
(Foot Switch), Sus (Sustain), AT (After Touch),
FC (Foot Controller), BC (Breath Controller), RB
(Ribbon Controller), MW1 (Modulatie Wiel 1),
MW2 (Modulatie Wiel 2), KN1~6 (Knobs1-6);
voor iedere controller, on, off
Pitch Bend Upper
Stelt de hoeveelheid toonhoogtewijziging in halve tonen
in (halve stappen) als het [PITCH] wiel opwaarts wordt
bewogen. De waarde +12 betekent bijvoorbeeld dat
als het [PITCH] wiel opwaarts bewogen wordt, de toon-
hoogte maximaal één oktaaf verhoogd kan worden.
Instellingen: 48~0~+24
Pitch Bend Lower
Stelt de hoeveelheid toonhoogtewijziging in halve tonen
in (halve stappen) als het [PITCH] wiel opwaarts wordt
bewogen. De waarde 12 betekent bijvoorbeeld dat als
het [PITCH] wiel neerwaarts wordt bewogen, de toon-
hoogte maximaal één oktaaf verlaagd kan worden.
Instellingen: 48~0~+24
170
[F8]: PRE (Preset)
Instellingen die in relatie staan tot preset waarden en
MIDI functies toegepast op de toongenerator van ieder
part.
Part
Bank (Voice Bank)
Number
Deze parameters zijn hetzelfde als de parameters uitge-
legd in het MIX scherm. Zie pag. 164.
Bank/PC:MD (Bank/Program Change:
MIDI)
Stelt de program change en bank select boodschappen in
die worden verzonden naar een extern MIDI medium bij
het maken van bank/program wijzigingen op het voorpa-
neel van de EX5/5R/7. Er kan voor ieder part een andere
waarde worden ingesteld.
PC To MIDI
Stelt in of er al dan niet program change en bank select
boodschappen worden verzonden naar een extern
MIDI medium. Als deze is ingesteld op on worden er
boodschappen verzonden en op off worden er geen
boodschappen verzonden.
Instellingen: off, on
MD BankMSB (MIDI Bank Select MSB)
Stelt de bank select MSB boodschappen in die worden
verzonden naar een extern MIDI medium bij het
maken van bank/program wijzigingen.
Instellingen: 000~127
MD BankLSB (MIDI Bank Select LSB)
Stelt de bank select LSB boodschappen in die worden
verzonden naar een extern MIDI medium bij het
maken van bank/program wijzigingen.
Instellingen: 000~127
Bank Select boodschappen zijn MIDI boodschappen
voor het wijzigen van een voicebank. Door de combina-
tie van de twee Bank Select MSB en LSB control change
boodschappen, kan een enkele voicebank worden gespe-
ci ceerd. Beschikbare banken en control change num-
mers verschillen afhankelijk van de gebruikte toongene-
rator. Zie voor meer informatie de handleiding van de
gebruikte toongenerator.
MIDI PC (MIDI Program Change)
Stelt de MIDI programnummers in die verstuurd wor-
den naar een extern MIDI medium bij het maken van
bank/programwijzigingen.
Instellingen: 001~128
De programnummers zijn 001~128, maar de werke-
lijke MIDI program change nummers zijn van 0~127.
Bedenk dus dat de nummers met één verspringen.
Controller
InitVal PB (Initial Value Pitch Bend)
Stelt de preset waarde in van pitch bend voor een part.
Instellingen: 0~127
Ctrl To TG (Controller To Tone Generator)
Deze stelt bij het maken van bank/program wijzigingen
in of de preset waarden voor de onderstaande zes
controllers (AT, FC, BC, RC, MW1, MW2) verzonden
worden naar de interne toon-generator. Staat deze aan
(on), dan worden ze verstuurd, staat deze uit (off),
dan worden ze niet verstuurd.
Instellingen: off, on
Ctrl To MIDI (Controller To MIDI)
Deze stelt bij het maken van bank/program wijzigingen
in of de preset waarden voor de onderstaande zes con-
trollers (AT, FC, BC, RC, MW1, MW2) worden verzon-
den naar een extern MIDI medium. Staat deze aan
(on), dan worden ze verstuurd, staat deze uit (off),
dan worden ze niet verstuurd.
Instellingen: off, on
InitVal MW1/MW2/AT/FC/BC/RB (Initial Values)
Stelt de control change preset waarden in die worden
verzonden door iedere controller.
Instellingen: Elk van de volgende controllers kan ingesteld
worden van 0~127: AT (After Touch), FC (Foot
Controller), BC (Breath Controller), RB (Ribbon
Controller), MW1 (Modulatie Wiel 1), MW2
(Modulatie Wiel 2)
171
Knob (Knoppen)
Knob To TG (Knop naar Toongenerator)
Deze stelt bij het maken van bank/program wijzigingen
in of de preset waarden van Knoppen 1-6 worden ver-
zonden naar de toongenerator. Staat deze aan (on),
dan worden de boodschappen verstuurd, staat deze uit
(off), dan worden ze niet verstuurd.
Instellingen: off, on
Knob To MIDI
Deze stelt bij het maken van bank/program wijzigingen
in of de preset waarden van Knoppen 1-6 worden ver-
zonden naar een extern MIDI apparaat. Staat deze aan
(on), dan worden de boodschappen verstuurd, staat
deze uit (off), dan worden ze niet verstuurd.
Instellingen: off, on
InitVal KN1~6 (Initial Values KN1~6)
Stelt de control change preset waarden in die worden
verzonden door Knoppen 1-6.
Instellingen: Elk van de Knoppen 1-6 kan ingesteld wor-
den van 0~127
De inhoud van de control change van iedere controller
en Knoppen 1-6 wordt toegewezen in het CTRL
scherm.
Beluisteren van de gemaakte instellingen in het Preset Menu
De EX verstuurt de parameterinstellingen gemaakt in
het preset menu als u op de [ENTER] toets drukt
terwijl u de [SHIFT] toets ingedrukt houdt. U kunt de
resultaten beluisteren.
[F3]: MLT (Multi)
Het instellen van de parameters van ieder part in iedere
Performance wordt in de lijst gedaan. Verschillende parts
kunnen tegelijk op de display worden getoond en allen
kunnen gewijzigd worden. Beschikbare parameters zijn
dezelfden als uitgelegd voor het PART scherm op pag. 164.
Als het MLT menu wordt geselecteerd met [F3], verschij-
nen de volgende vijf soorten categorie menus op de display.
U kunt makkelijk door de lijst scrollen en de gewenste
parameter selecteren met de [F4]~[F8] toetsen.
[F4]: MIX (instellingen in relatie tot de MIX)
[F5]: LYR (instellingen in relatie tot de Layers)
[F6]: SOUND (instellingen in relatie tot de Sound)
[F7]: CTRL (instellingen in relatie tot de Controllers)
[F8]: PRE (instellingen in relatie tot de Presets)
Iedere keer dat [F3] wordt ingedrukt wijzigt het getoonde
Partgedeelte beurtelings in Part 1~4, Part 5~10 en Part
11~16.
Met de Lyr kolom kunt u de algehele instellingen aan-
passen (zoals volume en pan) van de parts waarvan de
Layer Switches (LYR menu) aanstaan. U kunt ieder
instelling aanpassen en de relatieve waarden van de balans
van de parts behouden.
In het MLT scherm kunt u direct de Part selecteren
die u wilt wijzigen met de PART toetsen 1-16 op het
paneel (EX5/7).
De beschikbare parameters worden hieronder opgenoemd.
Zie de uitleg over het PART scherm op pag. 164 voor
informatie over de inhoud en beschikbare waarden van
iedere parameter.
F3
F3
F3
Lyr~Part 1~4
Part 5~10
Part 11~16
172
Performance Job Mode
Met deze jobs kunt u performances initialiseren, oproepen
of kopiëren die worden gecreëerd (of gewijzigd) in de
Performance Edit mode.
Druk op de [JOB] toets op het paneel vanuit de Perfor-
mance mode om Performance Job mode in te gaan. Als u
de Performance Job mode ingaat, verschijnt het volgende
menu op de display. Er zijn twee soorten jobs in de Perfor-
mance Job mode. Druk op [F1] (INIT), [F2] (RECL), of
[F3] (COPY) om een job te selecteren.
Het is noodzakelijk om eerst de performance te selec-
teren die wordt geïnitialiseerd, opgeroepen of gecope-
ëerd, alvorens de Performance Job mode in te gaan (zie
pag.172).
[F1]: INIT (Initialize)
[F2]: RECL(Recall)
[F2]: COPY (Copy)
Stappen voor het uitvoeren van een
Job
1 Selecteer in de Performance Play mode het performance-
nummer waarmee u een jobhandeling wilt verrichten.
2 Druk op [JOB] om de Performance Job mode in te gaan.
3 Druk op [F1] (INIT), [F2] (RECL), of [F3] (COPY) om
een uit te voeren job te selecteren. Het geselecteerde
jobscherm verschijnt op de display.
U kunt ook iedere job selecteren door de pijl naar de
gewenste jobnaam te verplaatsen op het scherm en op
[ENTER] te drukken.
4 Verplaats de pijl naar een parameter en stel met
[INC]/[DEC], Data dial, het numerieke toetsenbord
of de Knoppen 1~6 de waarden in.
F1 F2 F3
173
5 Druk op [ENTER]. Het volgende pop-up menu ver-
schijnt, vragend om bevestiging van de handeling.
6 Druk op [YES] om de job uit te voeren. Completed!
verschijnt kortstondig op het scherm om aan te geven
dat de job is uitgevoerd en het vorige scherm verschijnt
weer op de display.
Druk op [NO] om de job te annuleren.
Executing... verschijnt als Performance Job enige tijd
nodig heeft voor uitvoering. Als het apparaat wordt
uitgeschakeld terwijl Executing... op de display wordt
getoond, is de data verloren.
7 Druk tweemaal op [EXIT] om de Performance Job mode
te verlaten en terug te keren naar de Performance Play
mode.
[F1]: Init Perform (Initialize Performance)
Met deze job kunt u de oorspronkelijke waarden van
iedere performance oproepen (initialiseren). Initialiseren
moet voor het wijzigen worden uitgevoerd, bijvoorbeeld bij
het creëren van een originele performance vanaf het begin.
[F2]: Recall Perform (Recall Performance)
Als u een performance niet opslaat tijdens het wijzigen,
bent u als u een andere performance selecteert, de gewij-
zigde data van de voorgaande performance kwijt. De Recall
job maakt het mogelijk om terug te keren naar de originele
data die werd gewijzigd, zelfs na het selecteren van een
andere performance.
Zelfs na het uit- en aanzetten van het apparaat kunt u
nog steeds terugkeren naar de gewijzigde data.
[F3]: Copy Perform (Copy Performance)
Met deze job kunt u de algemene data van een perfor-
mance en de speci eke data van een gespeci ceerd part
naar de huidig geselecteerde performance kopiëren. Deze
job is handig bij het gebruik van een deel van de data van
de performance bij de creatie van een andere performance.
Deze job is niet bedoeld voor het kopiëren van een per-
formance op zich naar het interne geheugen. In plaats
daarvan copiëert deze job de verschillende parameter-
waarden van de ene performance naar de wijzigingsbuf-
fer van een andere performance.
1 Source Performance Number
Stelt het bron performancenummer in waarvan wordt
gecopiëerd.
Instellingen: 001~128
2 Source Part
Stelt de bron performancepart in waarvan wordt geco-
piëerd. Selecteer Common als de te copiëren data alge-
meen is voor alle parts.
Instellingen: Common (Alle parts), PART01 (Part
1)~PART16 (Part 16)
123
45
174
3 Typen Source (bron) Data
Selecteert het soort data die gekopiëerd worden. Het is
mogelijk om algemene data toe te wijzen die effect heb-
ben op alle parts en speci eke data voor gespeci ceerde
parts.
Als Common (Alle parts) wordt geselecteerd voor de
Source Part:
ALL (Alle performance data), PARAM (Parameter instellin-
gen), ARP (Arpeggio instellingen), EFCT (Effect instellin-
gen), CTRL (Controller instellingen), NAME (Performance-
naam)
Als PART01~16 wordt geselecteerd voor de Source
Part:
ALL (Alle data voor deze part), MIX (Mix instellingen),
LAYER (Layer instellingen), SOUND (Sound instellingen),
CTRL (Controller instellingen), PRE (Preset instellingen)
4 Destination (bestemming) Performance Number
Staat vast voor de huidig geselecteerde (bestemmings)
performance.
Het is noodzakelijk om de bestemmingsperformance
in Performance Play mode te selecteren alvorens de
Performance Job mode in te gaan.
5 Destination Part
Stelt de bestemmingsperformance part in waarheen
gekopiëerd wordt. Deze parameter verschijnt alleen op
de display als er een part wordt geselecteerd in de
Source Part parameter.
Instellingen: PART01~16
175175
Sample Mode
Sample Play Mode
Met deze mode kunt u een sample selecteren en afspelen.
U kunt ook de Sample Record mode ingaan vanuit de Sam-
ple Play mode en samplegeluiden invoeren. Het interne
geheugen kan maximaal 1024 verschillende samples opne-
men. Voor het structureren van uw samples na het opne-
men, kunnen ze ook op een oppy opgeslaan en gebruiken
wanneer u wilt.
Zie pag. 69 voor meer informatie over de basisbeginselen
van het samplen.
Druk op de [SAMPLE] toets op het paneel om de Sample
Play mode in te gaan. Als u de Sample Play mode ingaat,
verschijnt het volgende menuscherm op de display. U kunt
een samplenummer selecteren om af te spelen. U kunt ook
het samplen uitvoeren door op [F8] (REC) te drukken om
de Sample Record mode in te gaan.
Onder in het scherm worden, wordt de totale geheugen-
capaciteit (links) en het beschikbare geheugen (rechts)
van DRAM en FLASH op de display getoond in de
eenheid words.
Play Mode
Stelt de sample playback mode in op stereo of
mono. Als de stereo mode wordt geselecteerd, wor-
den de sample bank/nummers voor twee kanalen, L
(links) en R (rechts) op de display getoond. Als de
mono mode wordt geselecteerd, wordt alleen één
sample bank/nummer op de display getoond.
Instellingen: stereo, mono
Sample Bank
Stelt de bank in die de sample bevat die u wilt afspelen.
Als stereo wordt geselecteerd, kunt u een andere
samplebank instellen voor de L (linker-kanaal) en de
R (rechterkanaal). Hoewel FLASH kan worden gese-
lecteerd, is selectie hiervan niet effectief, tenzij u de
Flash Memory Board EXFLM1 op uw EX5/5R/7 heeft
geïnstalleerd.
Instellingen: RAM, FLASH
Instellingen: De EX5/5R/7 bevat 1MB DRAM als deze
van de fabriek wordt geleverd. Het installeren van een
paar 72 PIN DRAM SIMMs kan het interne geheugen
vergroten tot een maximum van 65MB (inclusief de
originele interne 1MB).
De interne DRAM (inclusief de DRAM SIMM) is
vluchtig en alle data wordt gewist als het apparaat
wordt uitgezet. Dus er is als u het apparaat weer aanzet,
geen sample beschikbaar in het interne geheugen.
Sample Number
Stelt de sample in die u wilt afspelen. Als stereo
wordt geselecteerd, kunt u een andere samplebank
instellen voor de L (linkerkanaal) en de R (rechterka-
naal).
Instellingen: 1~1024
Hoewel de samplenummers tot 1024 gaan, hangt de
hoeveelheid opneembare data af van het beschikbare
geheugen. Als het beschikbare geheugen op is, houdt
het opnemen op. Dus hoewel er 1024 samplenummers
op de display verschijnen, betekent dit niet noodzakelij-
kerwijs dat alle nummers sampledata bevatten en kun-
nen worden afgespeeld.
De EX5/5R/7 kan de WAV, AIFF e n AKAI format les
opslaan en afspelen. Zie pag. 265 voor meer informatie
over het opslaan op les.
F8
Sample Record Mode
Samplen vindt plaats in de Sample Record mode. Sluit
een externe microfoon aan op de EX5/5R/7 om een
(sample)geluid op te nemen, waarop dat geluid als een
instrument kan dienen. Bovendien kan het gesamplede
geluid opnieuw gesampled worden nadat er verschillende
effecten op het geluid zijn toegepast (resampling functie).
U kunt de gesamplede geluiden afspelen door deze aan
noten op het toetsenbord toe te wijzen (keymap). Ook
kunt u daarbij met de Wave Edit functie (pag. 150) een
golf-vorm maken en deze afspelen als een AWM voice.
(Het is noodzakelijk om een extern MIDI toetsenbord te
gebruiken om de sample met de EX5R uit te kunnen
voeren.) Voor het structureren van uw samples kunt u ze
na opname op een oppy disk opslaan zodat u ze kunt
gebruiken waneer u wilt.
De opgenomen samples kunnen worden opgeslagen van
het EX originele le format naar oppy disk of een
extern SCSI medium, zoals een hard disk drive. Zie pag.
263 voor meer informatie over het opslaan.
Hoe Naar de Sample Record Mode
te Gaan
Druk in de Sample Play mode op [F8] (REC) om naar de
Sample Record mode te gaan. De [F8] functietoets wijzigt
in STANDBY en het volgende scherm verschijnt op de
display.
Druk op [EXIT] om terug te keren naar Sample Play mode.
Rec Mode (Record Mode)
Stelt de Sample Record mode in. Er zijn de volgende
keuzes: L (linkerkanaal record mode), R (rechter-
kanaal record mode), mono (monoraal record mode) en
stereo (stereo record mode [alleen beschikbaar op de
EX5/5R]).
Instellingen: L, R, mono, stereo(alleen op de EX5/5R )
Op de EX7 wordt, als A/D wordt geselecteerd in de
Source (hierna uitgelegd), mono automatisch inge-
steld als de opname mode.
Source
Selecteert de opnamebron. Als u bijvoorbeeld met een
microfoon, aangesloten op de A/D INPUT jack(s) sam-
plet, selecteer dan A/D (Analog/Digital). Als A/D
wordt geselecteerd, worden de input niveaubalken voor
ieder kanaal op de display getoond overeenkomstig de
geselecteerde opname mode.
Als u een sample opnieuw wilt sampelen van het inter-
ne geheugen, selecteer dan Internal. Als Internal
wordt geselecteerd, verschijnen de niveaubalken niet op
de display.
Instellingen: A/D, Internal
Mic/Line Level
Stelt het inputniveau in van de A/D INPUT jack(s)
(alleen als A/D wordt geselecteerd). Als een micro-
foon wordt aangesloten, selecteer dan Mic (Mic Level)
en als een audio-apparaat zoals een CD-speler wordt
aangesloten, selecteer dan Line (Line Level).
Instellingen: Line, Mic
Input Level Bar
Als A/D wordt geselecteerd als de opnamebron, worden
de input niveaubalken voor ieder kanaal op de display
getoond overeenkomstig de geselecteerde opname mode.
Als u de beweging bekijkt van de balken, kunt u de
inputniveaus van een extern medium bevestigen en het
gebruiken als leidraad bij het aanpassen van de niveaus.
Trigger
Stelt de triggermethode in (hoe samples worden
getriggerd) voor het sampelen. De triggermethode die
beschikbaar is, verschilt afhankelijk van de huidig gese-
lecteerde opnamebron.
Als A/D wordt ingesteld als de opnamebron, kunt
u ofwel manual of level selecteren. Als manual
wordt geselecteerd, kunt u met sampelen beginnen
wanneer u wilt, met het indrukken van de [F8:
START]toets. Als level wordt geselecteerd, begint
het sampelen automatisch als het inputniveau de toe-
gewezen waarde passeert (triggerniveau). Als u hier
level selecteert, wordt de waarde parameter aan het
scherm toegevoegd en kan een gespeci ceerd triggerni-
veau ingesteld worden met deze parameter.
Als Internal wordt ingesteld als opnamebron, kunt u
ofwel key of seq (sequencer) selecteren. Als key
wordt geselecteerd, kunt u met sampelen beginnen door
het indrukken van een toets op het toetsenbord. Als
seq wordt geselecteerd, begint het sampelen automa-
tisch tegelijk met het afspelen van een song/patroon.
Instellingen:
Als A/D wordt geselecteerd als bron: manual, level
Als Internal wordt geselecteerd als bron: key, seq
F8
176
177
Trigger Level
Als level wordt geselecteerd als triggermethode, ver-
schijnt deze parameter op de display. Deze parameter
stelt het triggerniveau in waarop het sampelen begint.
Als het inputsignaal door de A/D INPUT jack(s) de
ingestelde waarde passeert (trigger niveau), start het
sampelen automatisch. Bij het instellen van het trig-
gerniveau kunt u het waardeniveau zien bewegen in de
niveaubalken als u het niveau aanpast. Op deze manier
kunt u de begin-triggerwaarde vergelijken met de input-
niveaubalk, om het niveau te con rmeren waarop het
sampelen begint.
Instellingen: 0~127
Length
Deze parameter toont de beschikbare sampletijd (opna-
me tijd). De tijd word zowel in seconden als words
getoond. De hier ingestelde waarde bepaalt de lengte
(hoeveelheid tijd) van de opgenomen sample.
Instellingen: De lengte verschilt afhankelijk van de hoe-
veelheid DRAM en FLASH geheugencapaciteit.
De EX5/5R/7 bevatten bij levering van de fabriek
1MB DRAM en dit biedt ongeveer 12 seconden
mono opname.
Stappen voor Sampelen 1
(Sampelen van een extern medium als een micro-
foon)
Sluit eerst de microfoon of het audio-apparaat waarmee u
wilt sampelen aan op de A/D INPUT jack(s) (pag. 14).
1 Druk in de Sample Play mode op [F8] (REC) om de
Sample Record mode in te gaan.
2 Stel de gewenste opname mode in en selecteer A/D
voor de Source.
3 Stel de parameter rechts van de Source in op Mic
of Line afhankelijk van het type inputsignaal-niveau.
Als er een microfoon wordt aangesloten, selecteer dan
Mic (Mic Level). Als er een audio-apparaat zoals een
CD-speler wordt aangesloten, selecteer dan Line (Line
Level).
4 Pas de input gain aan met de [A/D GAIN] knop op het
voorpaneel.
5 Stel de triggermethode in de Trigger parameter in. Als
level wordt geselecteerd, ga dan door met het instellen
van het triggerniveau.
6 Bevestig de beschikbare sampletijd (opnametijd) in de
Length parameter. Stel (indien nodig) de lengte in van
het sampelen.
7 Controleer het inputniveau van de microfoon of het
audio-apparaat met de inputniveaubalk(en).
Er wordt automatisch bij het instellen van de bestem-
mings samplebank/nummer, (zelfs als FLS wordt gese-
lecteerd voor de samplebank in de Sample Play mode)
een leeg DRAM samplenummer geselecteerd. Daarom is
het niet nodig om een samplenummer te selecteren.
8 Druk op [F8] (STANDBY) om de sample standby status
in te stellen en Waiting... verschijnt op het scherm.
9 Start het sampelen met de triggermethode gespeci ceerd
in stap 5 hierboven.
Als manual wordt geselecteerd:
Druk op [F8] (START) om met sampelen te beginnen.
Als level wordt geselecteerd:
Als het inputsignaal van een microfoon bijvoorbeeld de inge-
stelde waarde passeert (triggerniveau), begint het sampelen
automatisch.
Als het sampelen bezig is, verschijnt Now Recor-
ding... op de display.
) Druk op [F8] (STOP) om het sampelen te stoppen. De
gesamplede bank/nummer wordt getoond.
Als de ingestelde lengte van de sample wordt bereikt
voordat u op [F8] (STOP) drukt, stopt het sampelen
automatisch.
! Druk op[EXIT] om terug te keren naar de Sample Play
mode en u kunt de nieuw opgenomen sample beluiste-
ren.
@ Herhaal bovenstaande stappen 1~! om meerdere sam-
ples te maken.
Als het apparaat uitstaat, wordt de data in het interne
geheugen gewist. Denk er aan om belangrijke sample
data op een oppy disk of een extern opslagmedium op
te slaan (pag. 259).
U kunt de gesamplede data wijzigen met de sample edit
functie in de Sample Edit mode en de copy functie
in de Sample Job mode. U kunt de gesamplede data
ook in de Voice Edit mode (pag. 76) gebruiken als
een element/ golfvorm bij het creëren van uw originele
voice. Daarbij kunt u de gesamplede data toewijzen aan
iedere toets (keymap functie op pag. 72) en afspelen op
uw toetsenbord.
178178
Stappen voor Sampelen 2
(Hersampelen van interne toongenerator/
geheugen)
U kunt een opgenomen sample of een preset golfvorm
opnieuw sampelen, evenals een song/patroonfrase.
Als u een eerder opgenomen sample opnieuw wilt sam-
pelen, moet u het eerst wijzigen in de Sample Edit
mode, het als een element/golfvorm voor een interne
voice in de Voice Edit mode (pag. 76) gebruiken en
vervolgens de interne voice in het geheugen opslaan.
1 Selecteer in de Voice Play mode een voice die u wilt sam-
pelen. Of voer in het geval dat u een song/patroonfrase
wilt sampelen, eerst de nodige handelingen uit om de
frase gereed te maken voor het afspelen (selecteer bij-
voorbeeld een performance voor een song/patroon of
patroonnummer).
Voorbeeld 1:
Als u een voice sampelt (selecteer het voicenummer in de
Voice Play mode)
Example 2:
Als u een patroon sampelt (selecteer een patroonnummer in
de Pattern Play mode en selecteer een performance voor het
patroon in de Performance Play mode)
2 Ga naar Sample Play mode en druk op [F8] (REC) om
Sample Record mode in te gaan.
3 Stel de gewenste record mode in en selecteer Internal
voor de Source.
4 Stel de triggermethode in de Trigger parameter in.
Selecteer key als u een voice sampelt die u op het
toetsenbord afspeelt, of selecteer seq als u een song/
patroonfrase sampelt.
5 Bevestig de beschikbare sampeltijd (opnametijd) met de
Length parameter. Stel (indien nodig) de lengte van het
sampelen in.
Er wordt, voor het instellen van de bestemmings-
samplebank/number (zelfs als FLS wordt geselecteerd
voor de samplebank in de Sample Play mode), auto-
matisch een leeg DRAM samplenummer geselecteerd.
Daarom is het niet nodig om een samplenummer te
selecteren.
6 Druk op [F8] (STANDBY) om de sample standby status
te activeren en er verschijnt Waiting... op het scherm.
7 Start het sampelen met de triggermethode, gespeci ceerd
in stap 4 hierboven.
Als key wordt geselecteerd:
Druk op een willekeurige toets op het toetsenbord om het
sampelen te beginnen.
Als seq wordt geselecteerd:
Druk op [PLAY] toets van de sequencer om het sampelen te
beginnen.
Tijdens het sampelen verschijnt Now Recording... op
de display.
8 Druk op [F8] (STOP) om het sampelen te stoppen. Het
gesampelde bank/nummer wordt getoond.
Als de ingestelde lengte van de sample wordt bereikt
voordat u op [F8] (STOP) heeft gedrukt, stopt het sam-
pelen automatisch.
9 Druk op [EXIT] om terug te keren naar de Sample Play
mode en u kunt de nieuw opgenomen sample beluiste-
ren.
) Herhaal bovenstaande stappen 1~9 meerdere samples
te maken.
U kunt de gesampelde data wijzigen met de sample edit
functie in de Sample Edit mode en de copy functie
in de Sample Job mode. U kunt de gesampelde data
ook in de Voice Edit mode (pag. 76) gebruiken als
een element/ golfvorm bij het creëren van uw originele
voice. Daarbij kunt u de gesampelde data toewijzen aan
iedere toets (keymap functie op pag. 72) en afspelen op
uw toetsenbord.
Samples worden opgenomen in DRAM of het interne
geheugen. De opgenomen samples kunnen echter ver-
plaatst worden naar FLS (optional Flash Memory
Board EXFLM1; als het goed geïnstalleerd is) met de
Copy Sample functie in de Sample Job mode. Als
de opgenomen of gewijzigde sampels overgezet zijn
naar EXFLM1, kunnen de samples hetzelfde worden
gebruikt als preset golfvormen (de data wordt niet
gewist als het apparaat wordt uitgezet).
Als het apparaat wordt uitgezet, wordt de data
in het interne geheugen gewist. Sla de belangrijke
sampledata op op een oppy disk of een extern
opslag- medium (pag. 259).
MODE
VOICE
PERFORMANCE
SONG
PATTERN SAMPLE
EDIT
JOB STORE UTILITY DISK
COMPARE
MODE
VOICE
PERFORMANCE
SONG
PATTERN SAMPLE
EDIT
JOB STORE UTILITY DISK
COMPARE
179179
Sample Edit Mode
In de Sample Edit mode kunt u in de Sample Record mode
opgenomen samples wijzigen om hen uiteindelijk zo te
krijgen als u ze wilt.
Druk op de [EDIT] toets op het paneel vanuit Sample
mode om Sample Edit mode in te gaan. U kunt Sample
Edit mode niet ingaan, als het beoogde sampelnummer (in
RAM bank) geen data bevat. Als u Sample Edit mode
ingaat, verschijnt het volgende submenu in de display.
Er zijn de volgende drie soorten instellingen beschikbaar.
Druk op [F6]~[F8] om het benodigde menu te selecteren.
[F6]: PARAM (instellingen die te maken hebben met het
afspelen van samples)
[F7]: LOOP (instellingen die te maken hebben met de
sampleloopfunctie)
[F8]: NAME (instellingen voor het geven van een naam
aan samples)
In de [F6]: PARAM en [F7]: LOOP schermen, [F1]:
worden KNx*(Knob x [unit]) en [F4]: LP. LOCK (Loop
Lock) toegevoegd. In het [F7]: LOOP scherm, [F3]:
wordt ook ZOOM* toegevoegd. Zie de respectievelijke
uitleg hieronder voor informatie over elk onderdeel.
Voordat u naar de Sample Edit mode gaat, is het noodza-
kelijk om eerst de sample te selecteren die u wilt wijzi-
gen in Sample Play mode (pag. 175). Alle parameters
kunnen worden toegepast op ieder sample. Denk eraan
om de sample na het wijzigen op te slaan op een oppy
disk of een extern opslagmedium.
Als het apparaat wordt uitgezet, wordt de data in het
interne geheugen gewist. Sla belangrijke sampledata op
op oppy disk of een extern opslagmedium (pag. 259).
De als stereodata opgenomen sample kan in stereo
gewijzigd worden. Als u twee verschillende samples
combineert en instelt als L/R data, kunt u de Sample
Edit mode niet in.
[F6]: PARAM (Parameter)
Er zijn verscheidene parameters voor het instellen van
de basisaspecten van het afspelen van samples, zoals het
instellen van Start/Eindpunt van de golfvorm of hoe de
sample zal klinken.
Wave Type
Toont het sample wavetype (golfvorm). De sampelfre-
quentie van een sample die is opgenomen op de EX5/
5R/7 staat vast op 16 bit linear/44.1 KHz.
De EX5/5R/7 kan de WAV, AKAI en AIFF format les
openen en afspelen. In dit geval wordt een ander wave-
type dan 16 bit linear/ 44.1KHz zoals 12 bit linear, 8
bit linear en 8 bit LPC (gecomprimeerd) op de display
getoond.
Zie pag. 263 voor meer informatie over het openen van
sample les.
Center key
Wijst de originele toonhoogte van een sample toe aan
een toets op het toetsenbord. Met deze toegewezen toets
als center pitch of centrale toonhoogte, kunt u de
toonhoogte in halve tonen verhogen of verlagen en de
sample afspelen.
Instellingen: C2~G8
LoopTune
Past op ver jnde wijze de toonhoogte van het loop-
gedeelte aan voor het afspelen.
Instellingen: 63~0~+63
SmplPlay (Sample Play)
Bepaalt hoe de sampel wordt afgespeeld. Er zijn
vier keuzes: FwdLp, FwdLpEx, FwdNoLp of
RevNoLp.
Instellingen:
FwdLp:
Als een toets wordt ingedrukt (vastgehouden), begint de
sample met afspelen vanaf het Startpunt, gaat naar het Top-
punt en herhaalt voortdurend van het Toppunt naar het
Eindpunt.
FwdLpEx:
Dit is gelijk aan de FwdLp, zolang de toets ingedrukt
gehouden wordt. Als u echter de toets weer loslaat, stopt de
EX5/5R/7 met het afspelen van de loop en speelt vervolgens
het gedeelte dat na het eindpunt komt af tot aan het data
einde.
F6 F7 F8
180180
FwdNoLp:
Iedere keer dat een toets wordt gespeeld, speelt de sample
één keer af vanaf het Startpunt tot het Eindpunt.
RevNoLp:
Iedere keer dat een toets wordt aangegslagen speelt de sam-
ple één keer omgekeerd af, van het Eindpunt naar het Start-
punt.
Over de Eenheid van de Sample Afspeel Parameters
Als u de volgende sampel afspeelparameters met
Data Dial of de [INC]/[DEC] toetsen wijzigt, kan
het enige tijd duren aangezien de parameterwaarde
te hoog is. Druk in dat geval op [F1]: KNx*(Knob
x Unit) om de gebruikte eenheid te wijzigen naar
10, 100, 1000 of 10000 en pas de waarden aan met
de gerelateerde knoppen. Gebruik bijvoorbeeld de
eenheid 1000 voor een ruwe opzet en bepaal op
ver jnde wijze de positie of lengte met de eenheid
10 of 1.
Wave Start
Stelt het Startpunt in van het afspelen van de sample.
Zoals te zien is in het volgende diagram, kan het Start-
punt ingesteld worden om ongewenste geruis voor dat
punt in de sample te verwijderen.
Instellingen: Hangt af van de lengte van de sample
Loop Top
Stelt het Toppunt in van het afspelen van de loop (het
punt waar de loop begint) binnen het bereik van de
hele sample. Als u bijvoorbeeld een loop instelt van
het aanhoudende geluid van de viool, wordt het Top-
en Eindpunt gewoonlijk ingesteld na het attackdeel van
het geluid. In dit geval begint het afspelen van de sam-
ple vanaf het attackdeel, dat de karakteristieken van
de viool bepaalt, en herhaalt fundamenteel hetzelfde
aanhoudende deel van het geluid. Voor de geluiden die
geen onderscheidend attackdeel hebben, kunt u deze
parameter hetzelfde laten als het Startpunt.
Instellingen: Hangen af van de samplelengte
Loop Length
Toont en stelt de lengte in vanaf het Toppunt tot het
Eindpunt. Als deze waarde verandert, verhoogt of ver-
laagt de Eindpuntwaarde overeenkomstig.
Instellingen: Hangen af van de samplelengte
181
Fraction
Past op ver jnde wijze de lengte van de loop aan. Als
de loop bijvoorbeeld wordt ingesteld op 100, en de Loop
Fraction ingesteld op 1, wordt de lengte van de loop
100 punten en 1/64 punt.
Instellingen: 0~63
Loop End
Stelt het Eindpunt van het afspelen van de loop in
binnen het bereik van de hele sample. Zoals is te
zien in het volgende diagram, kan het Eindpunt zo wor-
den ingesteld dat ongewenste ruis na dat punt wordt
geplaatst in de sample.
Instellingen: Hangen af van de samplelengte
Over de Loop Lock Functie
Het wijzigen van het Startpunt of Toppunt kan
effect hebben op de ingestelde looplengte. U kunt
dus per ongeluk de looplengte tijdens het wijzigen
veranderen. Als u de looplengte niet wilt wijzigen,
kunt u deze vastzetten met de [F4] (LP. LOCK)
toets. Deze nogmaals indrukken annuleert de Loop
Lock functie.
[F7]: LOOP
Hier kunt u de gehele golfvorm visueel waarnemen. Aan
de rechterkant van het scherm worden het Start-, Eind-
en Toppunt benadrukt zodat u op accurate wijze het Start-
punt en de Top- en Eindloop afspeelpunten in kan stellen.
De parameters hier corresponderen met die van de
PARAM (Parameter) display. Als u de waarden van
sommige parameters hier wijzigt, worden de wijzigin-
gen ook weerspiegeld in de gerelateerde parameters in
PARAM en vice versa.
De volgende parameters zijn hetzelfde als die van de
PARAM display. Zie pag. 179 voor meer informatie en
details over iedere parameter.
Fraction (Loop Fraction)
Stelt de Loop Fractie in. deze is hetzelfde als voor de
PARAM display.
Instellingen: 0~63
START (Start Point)
Stelt het Startpunt in van het afspelen van de sample.
TOP
Stelt het Toppunt in van het afspelen van de loop (het
punt waar de loop begint) binnen het bereik van de
gehele sample.
LOOP
Toont en stelt de lengte in vanaf het Toppunt tot het
Eindpunt. Als deze waarde wijzigt, verhoogt of verlaagt
de Eindpuntwaarde overeenkomstig.
END (End Point)
Stelt het Eindpunt in van het afspelen van de loop
binnen het bereik van de hele sample.
Wave Display
Geeft een beeld van de golfvorm van de sample.
Golfvormen voor Start/Top/Eindpunten en
Vergroot Functie
Aan de rechterkant van het scherm worden golf-
vormen voor de Start/Top/Eindpunten getoond op
de display. Met het indrukken van de [F3] toets
kunt u de drie punten vergroten voor ver jnde aan-
passing. Elke druk op de knop wijzigt de grootte
van 8, 4, 2, tot 1. Aangezien het Eindpunt wordt
gevolgd door het Toppunt, kunt u het punt van de
loop-aansluiting visueel controleren.
182
[F8]: NAME
Hiermee kunt u de sample een naam geven van maximaal
acht karakters.
De methode voor het geven van een naam en een
categorie aan de sample is hetzelfde als voor een Voice.
Zie pag. 79 voor meer informatie.
Indien deze is gewijzigd als stereo data, zijn alleen de
eerste vijf letters effectief (bijv. ***** L 01).
Sample Job Mode
Met deze jobs kunt u samples die zijn gecreëerd in Sample
Edit mode copiëren, wissen, of samenvoegen.
Druk op de [JOB] toets op het paneel in Sample mode om
Sample Job mode in te gaan. Als u de Sample Job mode
ingaat, verschijnt het volgende menu op de display. Er zijn
vijf soorten jobs in de Sample Job mode. Druk op [F1]
(COPY), [F2] (DEL), [F3] (APND), [F4] (NORM), of [F5]
(EXTR) om een job te selecteren.
[F1]: COPY (copiëer sample)
[F2]: DEL (wis sample)
[F3]: APND (voeg sample samen)
[F4]: NORM (normaliseer)
[F5]: EXTR (extract)
Stappen voor het uitvoeren van
een Job
1 Druk in de Sample Play mode of de Sample Edit mode op
[JOB] om de Sample Job mode in te gaan.
2 Druk op [F1] (COPY), [F2] (DEL), [F3] (APND), [F4]
(NORM), of [F5] (EXTR) om een uit te voeren job te
selecteren. Het geselecteerde jobscherm verschijnt op de
display.
U kunt ook een job selecteren door de pijl naar de
gewenste jobnaam op het scherm te verplaatsen en op
[ENTER] te drukken.
3 Verplaats de pijl naar een parameter en stel de waarden
in met [INC]/[DEC], Data Dial, het numerieke toetsen-
bord, of de Knoppen 1~6.
F3
F3
F3
F3
F1 F2 F3 F4 F5
F1 F2 F3 F4 F5
183
4 Druk op [ENTER]. Het volgende pop-up menu ver-
schijnt, vragend om con rmatie van de handeling.
5 Druk op [YES] om de job uit te voeren. Completed!
verschijnt kortstondig in het scherm om aan te geven
dat de job is uitgevoerd en het vorige scherm verschijnt
weer op de display.
Druk op [NO] om de job te annuleren.
Executing... verschijnt als de Sample Job enige tijd
nodig heeft om uitgevoerd te worden. Als het apparaat
wordt uitgezet terwijl Executing... op de display
wordt getoond, is de data verloren.
6 Druk tweemaal op [EXIT] om de Sample Job mode te
verlaten en terug te keren naar de Sample Play mode.
[F1]: Copy Sample
Deze job kopiëert data van een sampelbron naar een toe-
gewezen bestemmingssampel. De parameter-instellingen
gemaakt in Sample Edit mode worden tegelijk gekopiëerd.
Src Sample (Source Sample Bank)
Selecteert de bronsamplebank.
Instellingen: DRAM, FLS (FLASH)
FLASH is alleen effectief als Flash Memory Board
(EXFLM1) op uw EX is geinstalleerd. Hoewel
FLASH zelfs geselecteerd kan worden als de extra
Flash Memory Board niet is geïnstalleerd, verschijnt er
een foutmelding en vindt uitvoering niet plaats.
Src Sample (Source Sample Number)
Selecteert het bronsamplenummer waarvan gekopiëerd
wordt.
Instellingen: 0001~1024
Dst Sample (Destination Sample Bank)
Selecteert de bestemmingssamplebank.
Instellingen: DRAM, FLS (FLASH)
Dst Sample (Source Sample Number)
Selecteert het bestemmingssamplenummer waarin
gekopiëerd wordt.
Instellingen: 0001~1024
[F2]: Delete Sample
Deze job wist de toegewezen sample. De parameter- instel-
lingen gemaakt in Sample Edit mode worden tevens
geïnitialiseerd.
Src Sample (Source Sample Bank)
Selecteert de bronsamplebank.
Instellingen: DRAM, FLS (FLASH)
FLASH is alleen effectief als Flash Memory Board
(EXFLM1) op uw EX is geïnstalleerd. Hoewel
FLASH zelfs geselecteerd kan worden als de extra
Flash Memory Board niet is geïnstalleerd, verschijnt er
een foutmelding en vindt uitvoering niet plaats.
Src Sample (Source Sample Number)
Selecteert het nummer van de sample die wordt gewist.
Selecteer all data om alle samples in de toegewezen
samplebank te wissen.
Instellingen: all data, 0001~1024
[F3]: Append Sample
Deze job plakt data van bron 2 sample aan het eind van
de bron 1 sample (voegt bron 2 sample toe aan bron
1 sample) en kopiëert deze naar de bestemmings-sample.
Nadat Append is uitgevoerd blijven de oorspronkelijke
samplebronnen 1 en 2 data hetzelfde. De enige beschikbare
samplebank is DRAM (RAM).
184
Src1 Sample (Source 1 Sample Number)
Stelt het bronnummer in van sample 1.
Instellingen: 0001~1024
Src2 Sample (Source 2 Sample Number)
Stelt het bronnummer in van sample 2 die wordt toege-
voegd.
Instellingen: 0001~1024
Dst Sample (Destination Sample Number)
Stelt het bestemmingsnummer in van de sample waarin
gecopieerd wordt.
Instellingen: 0001~1024
[F4]: Normalize Sample
Deze job normaliseert de data van de toegewezen sample
en kopiëert de data naar een gespeci ceerde bestemming.
De normaliseringsjob verhoogt het volume van het gesam-
pelde geluid naar een maximum binnen een bereik waar
het nog niet vervormt. Dit maakt onvervormde correctie
mogelijk van data die op een extreem laag niveau waren
opgenomen. Nadat Normalize is uitgevoerd, blijft de oor-
spronkelijke sampledatabron hetzelfde. De enige beschik-
bare samplebank is DRAM (RAM).
Src Sample (Source Sample Number)
Stelt het bronnummer in van de sample die genormali-
seerd wordt.
Instellingen: 0001~1024
Dst Sample (Destination Sample Number)
Stelt het bestemmingsnummer in van de sample waarin
de genormaliseerde sample gekopiëerd wordt.
Instellingen: 0001~1024
[F5]: Extract Sample
Deze job neemt een gespeci ceerd part uit de toegewezen
sample en kopiëert de data naar een andere sample. De
uitgenomen data wordt niet gewist van de sampelbron.
Anders dan de Copy Sample functie, kunt u alleen een
part van de sampledata uitnemen. De enige beschikbare
samplebank is DRAM (RAM).
Src Sample (Source Sample Number)
Stelt het bronnummer in van de sample waar een part
uitgenomen (ge-extract) wordt.
Instellingen: 0001~1024
Dst Sample (Destination Sample Number)
Stelt het bestemmingsnummer in van de sample waar-
heen de uitgenomen sampledata gekopiëerd wordt.
Instellingen: 0001~1024
Start/End
Als de samplebron waar een part wordt uitgenomen
wordt gewijzigd, worden diens Start/Eind punten hier
automatisch ingesteld. De hier ingestelde lengte wordt
de lengte van de uitgenomen data. Indien noodzakelijk
kunt u ook het bereik van de uitgenomen data aanpas-
sen.
Instellingen: Deze instellingen verschillen afhankelijk van
de lengte van de samplebron waar een part uitge-
nomen is.
185
Song Mode
Song Play Mode
Deze mode maakt gebruik van de interne sequencer om
songs af te spelen en bevat verscheidene functies die te
maken hebben met songs afspelen. U kunt de Record mode
ingaan vanuit Song Play mode en een song opnemen. De
opgenomen songs kunnen worden opgeslagen op oppy
disk zodat u ze kunt gebruiken wanneer u wilt .
Zie pag. 60 voor meer informatie over de sequencer.
Druk op de [SONG] toets op het paneel om Song Play
mode in te gaan. Als u de Song Play mode ingaat, ver-
schijnt het volgende menu op het scherm. Er zijn vier
soorten menus in de Song Play mode.
[F1]: SONG (instellingen in relatie tot het afspelen van
songs)
[F2]: PFX (instellingen in relatie tot Play Effects)
[F3]: TCH (instellingen in relatie tot de track verzend-
kanalen)
[F4]: NAME (instellingen in relatie tot het geven van een
naam aan songs)
[F1]: SONG
Met deze parameters worden de Mute en Play Effects
Thru functies van iedere songtrack (1~16 tracks, Pt track,
Fx track) ingesteld. Ze kunnen op on of off worden
ingesteld. Er zijn ook instellingen die te maken hebben
met het afspelen van songs, zoals Tempo en Loop.
Resterende Geheugen
Deze balkgra ek geeft het beschikbare geheugen aan
voor opname, of het resterende geheugen van de inter-
ne sequencer. Dit is algemeen voor alle interne sequen-
cer functies, Song, Pattern en Arpeggio.
Maat/SONG (Song Naam)
De songnaam en het huidige maatnummer verschijnen
op de display. Deze onderdelen kunnen niet worden
gewijzigd.
Track Sectie
Met deze instellingen worden de Mute en Play Effects
Thru op on of off van iedere track gezet, zelfs gedu-
rende het afspelen van een song.
Track Number
Een song bestaat uit 1~16 sequence tracks, Pt (Pat-
tern) tracks en Fx (Pattern Play Effects) tracks. Het
Track Number licht op (zwart gekleurde vlak) voor
tracks die zijn opgenomen en data bevatten.
Mute
Zet een track op Mute, door de pijl naar de Mute lijn
te verplaatsen en met Data Dial of [INC]/[DEC] on
of off te selecteren. Zoals is te zien in het diagram,
geeft het zwart gekleurde vlak aan dat Mute aanstaat.
Als Mute aanstaat wordt die track gemute tijdens het
afspelen en het geluid wordt tijdelijk uitgesteld. Als
Mute wordt uitgezet, is alleen de omtrek van het vlak
zichtbaar, wordt Mute geannuleerd en het geluid weer
voortgebracht.
Play Effects Thru
Stelt FxThru (Play Effects Thru) van een track in, door
de pijl naar de FX Thru lijn te verplaatsen en met
Data Dial of [INC]/[DEC] on of off te selecteren.
Zoals is te zien in het diagram, geeft het zwarte vlak
aan dat FxThru aanstaat. Als FxThru van een track
aanstaat, worden de Play Effects tijdelijk gepasseerd tij-
dens het afspelen. Als FxThru wordt uitgezet, is alleen
de omtrek van het vlak zichtbaar, wordt de FxThru
functie geannuleerd en de Play Effect instellingen weer
actief.
De Play Effects Thru functie is niet beschikbaar voor de
Pattern Play Effects tracks.
F1 F2 F3 F4
186
Als de pijl op de Mute of de FxThru lijn staat, kunt u
direkt een track selecteren door op de corresponderende
TRACK [1~16] toets op het paneel te drukken (alleen
op de EX5/7). U kunt Mute of FxThru direkt op on
of off instellen door de [F1] PTN toets ingedrukt te
houden en op de beoogde TRACK [1~8] toets te druk-
ken zolang de pijl op de Mute of FxThru lijn staat.
Meas (Measure)
Selecteert de Maat en Tel (Measure/Beat) nummers in
de huidig geselecteerde song in en geeft ze aan.
Instellingen: 001~999
Met de sequencer [REW] en [FWD] toetsen kunt u ook
terugspoelen en snel vooruitpoelen, en met de [TOP]
toets keert u terug naar de eerste maat van de song.
Time Signature (maatsoort)
Geeft de maatsoort van een song aan. De maatsoort kan
worden ingesteld in Song Record mode (zie pag. 193).
Click (Metronoom/Click Mode)
Stelt de geluidsmode van de metronoom (Click) in.
Er zijn vier modes, off(geen geluid), rec (klinkt tij-
dens opname), play(klinkt tijdens afspelen en opna-
me) en all(klinkt altijd). Deze functie is handig het
spelen in de maat bij spelen of opname.
Instellingen: off, rec, play, all
In het PFX scherm (zie pag. 187), kan het geluid en
volume van de metronoom (Click) worden ingesteld.
Click (Metronome) Beat
Stelt de beat (tel) in als de metronoom (Click) klinkt.
Instellingen: 1/4, 1/8, 1/16
Loop
Stelt het afspelen van de Loop in op on of off. De
Loop functie speelt altijd in een loop volgens de maten
die zijn toegewezen als Startpunt en Eind-punt.
Instellingen: on, off
Loop Start/End Point
Stelt het bereik van de loop in (de beginmaat en de
eindmaat van het afspelen). Zoals boven gezegd, als de
Loop aanstaat, herhaalt het ingestelde bereik.
Instellingen: Ieder Start Point en End Point kan worden
ingesteld van 001~999.
Als u de song start op een maat voor het loop bereik,
begint de loop functie als het Startpunt wordt bereikt.
Als u de song echter start op een maat na het loop
bereik, speelt de song gewoon af zoals iedere andere
song en stopt automatisch aan het eind.
Tempo
Stelt het tempo in van de song die wordt afgespeeld.
Instellingen: 30.0~250.0
Pattern
Toont het patroon dat is ingesteld voor de maat van de
huidig geselecteerde song. Als een patroon niet is opge-
nomen op de huidige patroontrack, kunt u een patroon
selecteren die past bij de performance van die song. Het
opnemen op een patroontrack wordt uitgelegd op pag.
196 en uitgevoerd in de Song Record mode.
Instellingen: off, 01~50, end
In de Pattern Record mode (pag. 223) kunnen maximaal
50 soorten patronen worden gecreëerd.
[F7]/[F8]: LOC1/LOC2 (Location 1/2)
De Functietoetsen, [F7] en [F8], kunnen worden
toegewezen met geschikte maat (lokatie) nummers.
Later kunt u deze lokaties oproepen ongeacht of de
song wordt afgespeeld of niet. Druk op [F7] en [F8]
om deze lokatiepunten op te roepen.
Druk om Location 1 in te stellen op [F7] terwijl u
de [SHIFT] toets ingedrukt houdt. Druk zo ook om
Location 2 in te stellen op [F8] terwijl u de [SHIFT]
toets ingedrukt houdt op het maat-nummer van de
maat die u wilt oproepen. Druk op [F7] of [F8] om
de hier ingesteld maat (lokatie) op te roepen.
187
Song Besturing
Het afspelen van de Song wordt bestuurd met de
sequencer toetsen.
[TOP]: Keert terug naar de eerste maat van de song.
[REW] (Rewind): Spoelt terug door de song maatnum-
mers.
[FWD] (Forward): Spoelt snel vooruit door de song maat-
nummers.
[REC] (Recording): Activeert de Song Record mode.
[STOP]: Stopt het afspelen.
[PLAY]: Begint het afspelen.
[F2]: PFX (Play Effects)
Deze instellingen staan in relatie tot de Play Effects. Met
de Play Effect functie kunt u tijdelijk de velocity en de
geluidstiming van de MIDI noten aanpassen. U kunt het
afspelen van de groove wijzigen zonder de originele data
te wijzigen. U kunt ook verscheidene grooves toepassen
op een patroon met de 100 verschillende soorten groove
templates of uw eigen originele groove templates creëren.
Verschillende Play Effects kunnen voor iedere track wor-
den ingesteld.
Met een druk op [F2] verschijnt het PFX scherm. De [F5]
(All) ,[F6] (TR) en [F8] (GROOVE) functies zijn aan het
scherm toegevoegd. Met een druk op de [F8] toets opent
u het Groove Template scherm, waar u uw eigen groove
templates kunt maken en de inhoud van depreset groove
templates con rmeren.
Stappen voor het Instellen van Play Effects
1 Start het afspelen van de song.
Druk op de [PLAY] toets om het afspelen van de
song te starten.
Play Effects kan worden ingesteld als de song is
gestopt, maar ook in realtime als de song afspeelt.
Hiermee kunt u het effect van de Play Effects
controleren en a uisteren.
2 Selecteer [F5] ALL of [F6] TR.
Druk als u dezelfde Play Effects op alle tracks wilt
toepassen op [F5] om ALL(All tracks) te selecte-
ren. Als u daarentegen de Play Effects anders wilt
instellen in iedere individuele track, druk dan op
[F6] om TR(each track) te selecteren.
3 Selecteer de track waarop u de Play Effects
toe wilt passen.
Als u TR (iedere track) selecteert in bovenstaande
stap 2, selecteer dan een track uit de 16 tracks,
Tr 1~16.
Deze stap is niet nodig als u ALL (All Tracks) in
bovenstaande stap 2 selecteert.
4 Selecteer een groove template.
Plaats de pijl op Type en selecteer een groove
template. Als u een User (gebruikers) groove tem-
plate selecteert, zet de pijl dan vervolgens op Val
(Value) en selecteer een Quantize waarde.
Als er een template wordt geselecteerd uit de
1~100 Preset groove templates, kan de Quantize
waarde worden bevestigd maar niet gewijzigd.
5 Stel iedere parameter in.
Stel de benodigde parameters in.
6 Stel de Play Effects in van de andere tracks.
Herhaal de stappen van 3~5 en stel de Play
Effect instellingen in voor de benodigde tracks.
FWDREWTOP
REC STOP PLAY
F5 F6
Tr (Track Nummer)
Geeft het huidig geselecteerde tracknummer (1~16)
aan. Selecteer de track waarop Play Effects effect moet
hebben.
Instellingen: Tr1~16
Met de TRACK [1~16] toetsen op het paneel kan ook
een tracknummer (alleen op de EX5/7) worden geselec-
teerd.
Als ALL wordt geselecteerd met [F5], zijn de Play
Effects instellingen, welke track u hier ook selecteert,
voor alle tracks hetzelfde.
Groove
U kunt een groove template naar keuze selecteren en de
parameters van iedere groove template instellen.
Val (Quantize value)
Geeft de Quantize waarde van iedere track aan. De
Quantize waarde stelt de basisnoot in waarmee iedere
groove template de timing verbetert. U kunt deze waar-
de alleen wijzigen als User groove template wordt gese-
lecteerd.
Instellingen: off, , , , , , , ,
,
Type
Toont en stelt het Template Type van iedere track in.
Selecteer om verschillende grooves toe te passen een
template uit de 100 Preset groove templates, of uit uw
eigen User groove templates (zie pag. 190). Als u geen
template gebruikt, zet deze dan op 000 (off).
Instellingen: 000 (off), 001~100, 101 (usr)
Zie voor meer informatie over de Preset groove tem-
plates, de Groove Template Lijst in het aparte Data Lijst
book.
Str (Quantize Strength)
Stelt de mate in waarop de timing van de songdata
beweegt naar de grid positie (page 191) dat van te
voren is bepaald in de groove template. Zoals te zien
is in het diagram, is de timing exact op de grid positie
geplaatst die is ingesteld in de groove template bij een
instelling van 100%. Bij een instelling van 0%, wordt
de songdata helemaal niet beïnvloed.
Instellingen: 0~100%
Tim (Timing)
Stelt de mate in van de Clock Shift (page 189) waarde,
die vooraf is bepaald in de groove template en wordt
toegevoegd aan de timing van de songdata. Bij een
instelling van 100%, wordt de Clock Shift berekend
zoals deze is. Bij een instelling van 0%, wordt de Clock
Shift 0 en wijzigt de timing van de originele data niet.
Bij een instelling boven de 100%, overschrijdt de Clock
Shift waarde zijn originele waarde.
Instellingen: 0%~100%~200%
Vel (Velocity)
Stelt de mate in van de Velocity Offset (pag. 189)
waarde, vooraf bepaald in de groove template en toege-
voegd aan de velocity van de songdata. Bij een instel-
ling van 100% wordt de Velocity Offset die is ingesteld
door de template berekend zoals deze is. Bij een instel-
ling van 0%, wordt de Velocity Offset 0 en wijzigt de
velocity van de originele data niet. Bij een instelling
boven de 100% overschrijdt de Velocity Offset waarde
zijn originele waarde.
Instellingen: 0%~100%~200%
Als de hier ingestelde waarde de velocitywaarde onder
1 toewijst, wordt de waarde vervangen door 1.
Als de hier ingestelde waarde de velocitywaarde boven
127 toewijst, wordt de waarde vervangen door 127.
Gat (Gate Time)
Stelt de mate in van de Gate Time Rate (pag. 190)
waarde, vooraf bepaald in de groove template en toege-
voegd aan de gate time (Gate Time is de lengte van
noten)van de songdata. Bij een instelling van 100%,
wijzigt de gate time van de songdata mee met de vooraf
ingestelde Gate Time Rate. Bij een instelling van 0%
wijzigt de gate time van de originele data niet. Bij
een instelling van boven de 100% wordt de gate time
wijziging groter dan de Gate Time Rate instelling.
Instellingen: 0%~100%~200%
Als de hier ingestelde waarde de gate time waarde boven
1 toewijst, wordt de waarde vervangen door 1.
Offset
Stelt de offset waarden in van de Clock Shift en Velocity
op iedere track.
188
Clk (Clock Shift)
De Clock Shift functie verschuift de afspeeltiming voor-
uit of achteruit in klokeenheden. Eén klok-eenheid-
lengte is gelijk aan 1/480ste kwartnoot. Als deze is
ingesteld op een positieve waarde, schuift de afspeel-
timing naar achteren. Als deze is ingesteld op een
negatieve waarde, schuift de afspeeltiming naar achte-
ren. Zoals getoond wordt in het diagram, schuift de
afspeeltiming indien ingesteld op bijvoorbeeld +240,
een halve kwartnoot achteruit (een 8e noot).
Instellingen: 999~0~+999
Vel (Velocity=Aanslaggevoeligheid)
Stelt de Velocity offset waarde in (velocity is de kracht
waarmee het toetsenbord wordt bespeeld). De hier
ingestelde waarde trekt af of telt op bij de velocity
waarde van de originele data. Als deze is ingesteld
op een positieve waarde, wordt de aanslaggevoeligheid
hoger. Als deze is ingesteld op een negatieve waarde,
wordt de aanslaggevoeligheid lager. Indien ingesteld op
0, wijzigt de aanslaggevoeligheid van de original data
niet.
Instellingen: 99~0~+99
Als de hier ingestelde waarde een velocitywaarde bene-
den 1 toewijst, wordt de waarde vervangen door 1.
Als de hier ingestelde waarde een velocitywaarde boven
127 toewijst, wordt de waarde vervangen door 127.
Rate
Stelt de rate waarde in van de Velocity en Gate Time van
iedere track.
Vel (Velocity)
Stelt de Velocity Rate waarde in. Het vermenig-vuldigen
van de velocity van de originele data door de hier
ingestelde velocity waarde resulteert in de werkelijke
afspeel velocitywaarde. Als deze is ingesteld op 100%,
wijzigt de originele Velocity waarde niet. Als deze is
ingesteld op een waarde boven de100%, wordt de velo-
city sterker. Als deze is ingesteld op een waarde onder
de 100%, wordt de velocity zwakker.
Instellingen: 0%~100%~200%
Als de hier ingestelde waarde een velocitywaarde bene-
den 1 toewijst, wordt de waarde vervangen door 1.
Als de hier ingestelde waarde een velocitywaarde boven
127 toewijst, wordt de waarde vervangen door 127.
189
190
Gat (Gate Time)
Stelt de Gate Time Rate waarde in. Het vermenigvuldi-
gen van de gate time van de originele data door de hier
ingestelde gate time waarde resulteert in de werkelijke
afspeel gate time waarde. Als deze is ingesteld op 100%
wijzigt de originele gate time waarde niet. Als deze
is ingesteld op een waarde boven de 100%, wordt de
gate time langer. Als deze is ingesteld op een waarde
beneden de 100%, wordt de gate time korter.
Instellingen: 0%~100%~200%
Als de hier ingestelde waarde een velocitywaarde bene-
den 1 toewijst, wordt de waarde vervangen door 1.
Transpose
Trns (Transpose)
Past de toonhoogte in halve tonen aan van alle song-
data op iedere track. Als er bijvoorbeeld een waarde
van +12 is ingesteld, wordt de toonhoogte van alle data
één oktaaf hoger.
Instellingen: 127~0~+127
De Transpositie instelling die de boven/benedenlimiet
van het MIDI nootnummer (0~127) overschrijdt is
ongeldig.
[F5]: ALL [F6]: TR(Track)
Als [F5]: ALL wordt geselecteerd, worden alle
gemaakte wijzigingen effectief voor alle tracks.
Als [F6]: TR wordt geselecteerd, worden alle gemaak-
te wijzigingen effectief voor de gespeci ceerde track.
[F8]: GROOVE (Groove Template)
Een druk op de [F8] toets wijzigt het scherm in de
GROOVE display. Hier kunt u uw eigen User template
creëren of de instellingen van een Preset groove template
con rmeren. De [F6] COPY functie wordt aan het scherm
toegevoegd.
Met de groove templates heeft u de onmiddellijke mogelijk-
heid om groove feeling aan uw song toe te voegen door
de timing van de songdata te wijzigen met de Play Effect
functie. Iedere groove template bevat de parameters in één
maat.
U kunt uw eigen template creëren door een template te
kopiëren uit de 100 typen Preset groove templates en de
benodigde aanpassingen te maken. Of u kunt een template
creëren door alle parameters vanaf het begin in te stellen.
Stappen voor het maken van een User Tem-
plate.
1 Selecteer een User groove template.
U kunt op twee manieren een User groove template
selecteren.
Als u een User groove template creëert op basis van
een Preset groove template:
1.1 Kopieer een Preset groove template met de Copy (pag.
192) functie.
Als u een User groove template vanaf niets creëert:
1.2. Stel usr (User) in de Tmplt (Template) parameter in
om een User groove template te selecteren.
2 Stel de grid in, ofwel de Quantize waarde.
Selecteer in de Quant (Quantize waarde) parameter
de noot die de basiswaarde zal zijn waarmee alle
timing correcties worden gemaakt. Deze selectie
bepaalt de template grid.
3 Stelt de parameters in van ieder grid.
Verplaats met de horizontale pijl [¥/] toetsen dit
teken X naar een grid die u wilt wijzigen en selec-
teer met de verticale pijl [/] toetsen de beno-
digde parameters en stel een waarde in.
U kunt de parameters zelfs tijdens het afspelen van
de song wijzigen.
Originele Data
48
(Gate)
(Gate)
(Gate)
48 95 86 48
Gate Time Rate =50%
24 24 47 43 24
Gate Time Rate =150%
72 72 01~46 01~33 72
191
Tr (Track Number)
Geeft het huidig geselecteerde tracknummer (1~16)
aan. Selecteer de track waarvan u de groove template
wilt wijzigen.
Instellingen: Tr1~16
Met de TRACK [1~16] toetsen op het paneel kunt u
ook een tracknummer selecteren (alleen op de EX5/7).
Type
Het huidige template type voor iedere track wordt
hier op de display getoond. De inhoud van elk wordt
getoond in Groove View. Verschillende template typen
kunnen worden geselecteerd. Selecteer hier usr om
een User template te creëren. De onderstaande parame-
ters kunnen alleen worden geselecteerd en modi ceerd
als User (usr) template is geselecteerd.
Instellingen: off (000), 001~100, 101 (usr)
Quant (Quantize value)
Geeft de Quantize waarde aan van de huidig geselec-
teerde groove template. De Quantize waarde bepaalt
de noot die de basiswaarde is waarmee alle timingcor-
recties worden gemaakt voor iedere groove template. De
hier ingestelde waarde kan worden aangepast met de
Groove Strength parameter in het Play Effect scherm.
Als usr Template Type wordt geselecteerd, kunt u de
waarden wijzigen. Als de waarden wijzigen, wijzigen
de grijze stippen (zie onder) in Groove View overeen-
komstig.
Settings: off, , , , , , , ,
,
Groove View
Deze display toont u de Grid, Clock Shift, Gate
Time en Velocity instellingen die voornamelijk zijn
gebaseerd op de Quantize waarde. Met Groove View
kunt u de instellingen con rmeren van de Preset
groove templates en uw eigen User groove templates
creëren en con rmeren.
Grid
De Grid (grijze stip) is de basiseenheid waarmee
u een groove template instelt en wordt getoond
in Groove View met Measure(Maat)-, Beat- en Cloc-
keenheden. De details van de grid wijzigen afhanke-
lijk van de Quantize waarde. De template wordt
gecon gureerd met acht beats.
XTeken
Met dit teken kunt u een speci eke grid (stip) selec-
teren. Schuif met de horizontale pijl [¥/] toetsen
heen en weer door de grids. Als het X teken op
een grid wordt gezet, worden de huidige parameter-
instellingen van de geselecteerde grid getoond en
kunt u de waarden con rmeren. Als User groove
template word geselecteerd, kunt u de parameter-
waarden in grideenheden instellen.
ClkSft (Clock Shift)
De Clock Shift parameter schuift de afspeeltiming heen
en weer in klokeenheden. U kunt met de User groove
templates de hoeveelheid beweging instellen heen en
weer van het kloknummer op iedere grid positie. De
hier ingestelde waarde kan aangepast worden door de
Groove Timing parameter in het Play Effect scherm.
Met de Preset groove templates kunnen de Clock Shift
waarden worden bevestigd op iedere grid, maar niet
gewijzigd.
Instellingen: Waarden van het midden Clock nummer tus-
sen de vorige noot en de huidige noot, tot het
midden Clock nummer tussen de huidige noot en
de volgende noot (de werkelijke Clock waarde die
kan worden ingesteld wijzigt overeenkomstig de
Quantize waarde).
GrvTim (Groove Gate Time)
De Groove Gate Time parameter wijzigt de gate time
van de originele data. Met de User groove templates
kunt u de hoeveelheid verhoging/verlaging van de gate
time van de originele data op iedere grid positie instel-
len. De hier ingestelde data kan worden aangepast door
de Groove Gate Time parameter in het Play Effect
scherm.
Met de Preset groove templates kunnen de Groove Gate
Time waarden worden gecon rmeerd op iedere grid,
maar niet gewijzigd.
Instellingen: 0%~100%~200%
VelOft (Velocity Offset)
De Velocity Offset parameter wijzigt de velocity van
de originele data. Met de User groove templates kunt
u de hoeveelheid verhoging/verlaging van de velocity
waarde van de originele data op iedere grid instellen.
De hier ingestelde data kan worden aangepast door de
Groove Velocity parameter in het Play Effect scherm.
Met de Preset groove templates kunnen deVelocity Off-
set waarden worden gecon rmeerd op iedere grid, maar
niet gewijzigd.
Instellingen: 99~0~+99
192
[F6]: COPY
Hiermee kunt u de huidig geselecteerde Preset groove
template naar een User groove template kopiëren.
Een speci eke Preset groove template kan worden
gebruikt als de basis voor het creëren van een User
groove template.
1 Plaats de pijl op de Type parameter en selecteer de te
kopiëren Preset groove template.
2 Druk op [F6] (COPY) om de Copy functie uit te
voeren. Als Copy gereed is, verschijnt kort-stondig
Completed! op de display en wordt een User
groove template automatisch geselecteerd.
[F3]: TCH (Transmit (=stuur) Channel)
Stelt het stuurkanaal in van iedere track en waar de data
heen wordt verzonden. Plaats de pijl op een parameter
(stippen op de kruizen), stel de schakelaar in op on of
off en stel de MIDI kanalen in met [INC]/[DEC].
Met de TRACK [1~16] toetsen op het paneel kunt u
ook een tracknumer selecteren (alleen op de EX5/7).
TG (Tone Generator)
Stelt in of de data van iedere track wordt verstuurd
naar de interne toongenerator.
Instellingen: (verzonden), (niet verzonden)
MIDI-A/MIDI-B (MIDI OUT A/B)
Stelt in of de data van iedere track wordt verstuurd van
de MIDI OUT A/B naar een extern medium.
Instellingen: (verstuurd), (niet verstuurd)
MIDI B is inactief op de EX5R en EX7.
T-Ch (Transmit Channel)
Stelt het MIDI stuurkanaal in van iedere track.
Instellingen: 1~16
[F5]: ALL [F6]: TR(Track)
Als [F5]: ALL wordt geselecteerd, worden alle gemaak-
te wijzigingen effectief voor alle tracks.
Als [F6]: TR wordt geselecteerd, worden alle gemaakte
wijzigingen effectief voor de gespeci ceerde track.
[F4]: NAME (Song Name)
Hiermee kunt u een naam geven aan een song met maxi-
maal tien letters en/of nummers.
Een Filenaam instellen
1 Druk op [F4] en het NAME scherm verschijnt op
de display.
2 Selecteer met [INC]/[DEC] of Data Dial een num-
mer, letter of symbool.
3 Verplaats de pijl en selecteer het volgende karakter.
4 Herhaal bovenstaande stappen 2 en 3 om de
song lenaam te selecteren.
U kunt ook nummers, letters of symbolen met het
numerieke toetsenbord invoeren. Verscheidene let-
ters of symbolen zijn aan iedere toets toegewezen
(beschikbare letters of symbolen zijn onder iedere
toets geprint). Hoofdletters en kleine letters zijn
beschikbaar. Iedere keer dat bijvoorbeeld de 0 toets
wordt ingedrukt, verschijnen de beschikbare num-
mers en letters in de volgende volgorde op de dis-
play: 0ABCabc. SPACE (één spatie) is
toegewezen aan de [ENTER] toets. U kunt ook met
de pijltoets door de invoerlokaties lokaties (num-
mers, letters en symbolen) gaan.
Beschikbare nummers en letters:
Worden getoond in bovenstaande illustratie.
193
Song Record Mode
In Song Record mode zijn twee beschikbare methoden
voor het opnemen van songs, realtime opname en stap-
voor-stap opname. Er zijn ook verscheidene functies in
relatie tot het opnemen van songs. Om uw songs na het
opnemen te organiseren, kunt u ze opslaan op een oppy
disk zodat u er wanneer u wilt gebruik van kunt maken.
Realtime opname:
Net als met een multi-track recorder, wordt het werkelijke
spel opgenomen zoals u deze speelt. Omdat deze exact
zoals u speelt wordt opgenomen, worden de subtiele nuan-
ces en het gevoel van de opname accuraat uitgedrukt.
Stap-voor-stap opname:
Net als het schrijven van muziek op muziekpapier, wordt
iedere noot apart geprogrammeerd. U kunt iedere beat
in de measure op het scherm bevestigen als u de handelin-
gen uitvoert. Daarom is dit type opname perfect voor het
programmeren van zich herhalende patronen en frases,
basisritmes en bas-melodiën die precisie vereisen. Deze
opnamemethode is ook handig voor het invoeren van de
trigger timing van sampelloops voor break beats.
U kunt songs creëren door de patronen te gebruiken die
vooraf in Pattern mode (zie pag. 219) zijn gemaakt. Creëer
eerst verschillene patronen in Pattern mode. Maak vervol-
gens het begeleidingspart door de patronen op de patroon-
track te zetten in een door u te speci ceren volgorde. Speel
de verschillende parts dan af en neem ze één voor één op
de tracks 1~16 op om de song af te maken.
Pattern tracks en Song tracks delen dezelfde 16 parts van
de toongenerator. Stel de MIDI kanalen zo in dat de parts
elkaar niet overlappen.
Voor het opnemen van Play Effects in realtime op de
patroontrack is er een Pattern Play Effects track, en voor
het opnemen van tempo data is er een Tempo track.
Hoe de Song Record mode te activeren
Druk in Song Play mode, op de sequencer [REC] (Recor-
ding) toets. Het [REC] lampje brandt om aan te geven dat
Song Record mode actief is en nu standby staat.
Druk nogmaals op [REC] of [STOP] om terug te keren
naar Song Play mode.
Zie voor informatie over de grondbeginselen van de
sequencer op pag. 60.
Als u de Song Record mode ingaat, verschijnen de onder-
staande menus in het scherm. Er zijn zeven menus in Song
Record mode.
Creëer voor u de Song Record mode ingaat de perfor-
mances (pag. 156) en patronen (pag. 219) die u wilt
gebruiken.
[F1]: SONG(instellingen in relatie tot het opnemen van
songs)
[F2]: PFX (instellingen in relatie tot Play Effects)
Recording Mode
[F4]: MULTI (selecteren van Multi mode)
[F5]: STEP (selecteren van Step recording)
[F6]: OVER (selecteren van Overdubbing)
[F7]: RPLC (selecteren van Replace opname)
[F8]: PNCH (selecteren van Pinch In opname)
FWDREWTOP
REC STOP PLAY
F1 F2 F4 F5 F6 F7 F8
194
[F1]: SONG
Dit zijn verschillende instellingen in relatie tot het opne-
men van songs, zoals het selecteren van een track voor
opname en het instellen van de maatsoort en tempo. In
aanvulling op deze instellingen, is er ook Mute on/off,
Play Effect on/off en Loop playback voor ieder van de
afspeeltracks (track 1~16, Pt track, Fx track).
Veel van de parameters hier zijn te vinden in Song Play
mode (pag. 185). Alleen de parameters die anders zijn als
beschreven in Song Play mode worden uitgelegd.
Meas(Measure)
Stelt de maat in waar het opnemen begint. Het Beat
nummer wordt ook getoond, maar kan niet worden
gewijzigd.
Instellingen: 001~999
Met de sequencer [REW] en [FWD] toetsen kunt u ook
terugspoelen en snel vooruitspoelen en met de [TOP]
toets keert u terug naar de eerste maat van de song.
Time Signature (maatsoort)
Stelt de maatsoort in van de song.
Instellingen:1/4~8/4, 1/8~16/8, 1/16~16/16
De maatsoort data worden op de patroontrack opgeno-
men. U kunt de maatsoort van de hele song wijzigen, of,
zelfs na opname, in het midden.
Als PNCH (Punch In) wordt geselecteerd in Song
Record mode, wijzigt de parameter Loop in Rec
From-To parameter.
Rec From-To
Stelt de maten in waar Punch In opname begint en
eindigt. Alleen beschikbaar en getoond als de PNCH
(Punch In) wordt geselecteerd.
Instellingen: 001~999 voor zowel From als To.
Track
Selecteert de track voor opname. Track 1~16 kunnen
ook worden geselecteerd met de TRACK [1~16](alleen
op de EX5/7).
Instellingen: Tr1~16(track 1~16), Pattern (Pattern
track), PFX (Pattern Play Effects track), Tempo
(Tempo track)
Pattern track, Play Effects track en Track 1~16 bevin-
den zich allen op dezelfde lijn bovenin het scherm.
Afhankelijk van de geselecteerde track, worden de vol-
gende parameters toegevoegd.
Voor Track 1~16
Src(Source)
Selecteert de opnamebron: de data die wordt voortge-
bracht door het toetsenbord (normaal) of de gearpeggi-
eerde akkoorddata gecreëerd door Arpeggiator (Arpeg-
gio).
Als een andere track dan Tr1~16 (track 1~16) wordt
geselecteerd, kunnen [F2] (PFX), [F4] (MULTI) en [F5]
(STEP) niet worden geselecteerd.
Instellingen: normal, arpeggio
Zie pag. 196 voor informatie over het opnemen op track
1~16.
Over de Patroontrack
Ptn No (Patroonnummer)
Selecteert het patroon dat wordt opgenomen in de hui-
dig geselecteerde maat op het Pattern track.
Instellingen: off, 01~50, end (de lokatie waar de song
eindigt)
Zie pag. 196 voor informatie over het opnemen op een
Patroontrack.
195
Voor Pattern Play Effects (PFX) Track
Ptn Tr(Pattern Track)
Selecteert één van de tracks 1-8 (in een Patroon) waar-
op de Pattern Play Effects toegepast en opgenomen
worden.
Instellingen: Tr1~8, All
Zie pag. 197 voor informatie over het opnemen op
patroon Play Effects track.
[F2]: PFX (Instellingen in relatie tot Play Effects)
Deze functies zijn dezelfden als uitgelegd in Song Play
mode, Play Effects instellingen kunnen worden gemaakt
voor track 1-16. Zie pag. 187 voor informatie over iedere
parameter.
De Play Effects instellingen in Song Record mode
worden track voor track gemaakt (u kunt niet alle
tracks simultaan ingestellen). U kunt hier ook geen
User groove template creëren.
Recording Mode
In Song Record mode zijn verschillende opname
modes toegewezen aan [F4]~[F8].
[F4]: MULTI
Zet de Multi mode op on of off. Druk op [F4],
MULTI licht op, Multi mode staat aan en alle tracks
kunnen in realtime worden opgenomen. Dit type
opname wordt voornamelijk gebruikt bij het gebruik
van een externe sequencer. Op de huidig geselec-
teerde track bijvoorbeeld, (de geselecteerde track in
de parameters), wordt het spel van de EX 5/7 toetsen-
bord opgenomen, terwijl er tegelijkertijd time perfor-
mance data wordt opgenomen op andere tracks van
een externe sequencer.
In Multi mode kunt u de opnametypen Over Dubbing,
Replace of Punch In selecteren.
Als Multi mode is ingesteld op off, kan realtime opna-
me alleen op een gespeci ceerde track plaatsvinden.
[F5]: STEP
Zet de Step recording mode op on of off. Druk
op [F5], STEP licht op en de Step recording mode
staat aan. Vervolgens kunnen de noten één voor één
worden geprogrammeerd. Druk op [F6]~[F8] om de
Step recording mode te annuleren en terug te keren
naar realtime opname.
Als er een andere mode dan STEP oplicht, is altijd
realtime opname actief.
[F6]: OVER (Over Dubbing)
Stelt de Over dubbing opname in op on of off.
Druk op [F6], OVER licht op en de Overdubbing
staat aan. Bij het opnemen in realtime kunt u over
voorheen opgenomen data heen opnemen. Na bij-
voorbeeld eerst een basdrum te hebben opgenomen,
kunt u met deze functie vervolgens er een snare en
high-hat overheen opnemen zonder de oorspronke-
lijke data te wissen. Druk op [F7]/[F8] om Over Dub-
bing opname te annuleren.
[F7]: RPLC (Replace)
Zet de Replace opname op on of off. Druk op
[F7], RPLC licht op en Replace opname staat aan.
Bij het opnemen in in realtime, kunt u over de voor-
heen opgenomen data heen opnemen (waarmee u
de oorspronkelijke data wist en vervangt). Druk op
[F6]/[F8] om Replace opname te annuleren.
[F8]: PNCH (Punch In)
Stelt de Punch In opname in op on of off. Druk
op [F8], PNCH licht op en Punch In opname staat
aan. Bij het opnemen in realtime, kunt u opnemen
(over de oorspronkelijke data heen schrijven) op het
speci eke bereik toegewezen in de Rec From-To para-
meter. Druk op [F6]/[F7] om Punch In opname te
annuleren.
196
Real Time Opname: Tr1~Tr16
Real Time opname werkt net als een multi-track recorder
waarmee u uw spel opneemt zoals u deze voortbrengt. Er
zijn drie soorten opname methoden, Over Dubbing (opne-
men over de oorspronkelijke data maar deze niet wissen),
Replace (wist en vervangt de oorspronkelijke data), Punch
In (het opnemen van een ingestelde lengte van maten).
Er is ook Multi mode, ingesteld op on (dan kunt u
simultaan op alle tracks opnemen) of off (dan kunt u op
één track per keer opnemen).
1 Druk in Song Play mode op [REC] om Song Record mode
(opname stand-by status) in te gaan.
2 Stel de voor opname benodigde parameters in, zoals de
maatsoort, tempo en metronoom (Click), in het SONG
scherm (zie pag. 194).
Stel, indien nodig, de Play Effects in voor iedere track
in het PFX scherm.
3 Stelt het beginmaatnummer in voor opname met de Meas
parameter.
4 Selecteert de track (Tr1-16) voor opname met de Track
parameter.
5 Selecteert of de toetsenbord performance of Arpeggio met
de Src parameter.
6 Selecteert één van de volgende opname modes: [F6]
(Over Dubbing), [F7] (Replace), [F8] (Punch In). Druk
om op alle tracks tegelijk op te nemen op [F4](MULTI),
Multi mode licht op en staat aan.
Als u Punch In selecteert, stel de begin- en de eindmaat
dan in voor opname (zie pag. 195).
7 Druk op [PLAY] en het opnemen begint na het aftellen
van twee maten. Het [PLAY] groene lampje knippert
synchroon met de metronoom (Click).
Tijdens het aftellen van de twee maten, toont Meas
(measure) het aftellen van 2 tot 1.
In the Punch In recording, wordt er normaal afgespeeld
tot de ingestelde beginmaat wordt bereikt, op die maat
tot de eindmaat wordt over de data opgenomen (de oor-
spronkelijke data wordt overschreven en gewist). Als de
eindmaat wordt bereikt, annuleert de Punch In opname
functie, en wordt er weer normaal afgespeeld als er na
dat punt opgenomen data staat.
8 Druk op [STOP] om het opnemen te stoppen. De
EX5/5R/7 keert automatisch terug naar Song Play mode.
Nadat u heeft opgenomen, zijn er verschillende wij-
zigingsfuncties waarmee u verkeerde noten of timing
kunt verbeteren in de Song Edit mode (pag. 206) en de
Song Job mode (pag. 201).
Als het apparaat wordt uitgezet, gaan de songdata verlo-
ren. Belangrijke songdata moeten worden opgeslagen op
een oppy disk of een ander extra backup medium (pag.
259).
Real Time Opname: Pattern
Met de Pattern realtime opname functie kunt u patronen
selecteren uit de van te voren gemaakte 50 typen patronen
in de Pattern Record mode en deze op een Pattern track
opnemen. Selecteer het patroon dat het best bij de song
performance past en neem deze op de track op. Er zijn de
volgende twee typen opname modes beschikbaar: Replace,
Punch In. Multi mode en Over Dubbing opname kunnen
niet worden gebruikt.
1 Druk in Song Play mode op [REC] om de Song Record
mode in te gaan.
2 Stel de benodigde parameters in voor opname, zoals de
maat soort, tempo en metronoom (Click) in het SONG
scherm (zie pag. 194).
3 Stel het beginmaatnummer voor opname in met de Meas
parameter.
4 Selecteer de Patroontrack voor opname met de Track
parameter.
5 Druk op [F7](Replace) of [F8](Punch In)om de opname
mode te selecteren.
Als u Punch In selecteert, stel dan de begin- en eind-
maat in voor opname (zie pag. 195).
6 Selecteer het eerste patroonnummer om op te nemen met
de Ptn No parameter.
7 Druk op [PLAY] en het opnemen begint na het aftellen
van twee maten. Het [PLAY] groene lampje knippert
synchroon met de metronoomclick.
Tijdens het aftellen van twee maten, toont Meas
(measure) het aftellen van 2 tot 1.
197
8 Wijzig de patroonnummers die u wilt gebruiken en neem
ze op. Stel tijdens het opnemen, zonder te pijl van de Ptn
No parameter te halen, met Data Dial, [INC]/[DEC] en
het numerieke toetsenbord de patroonnummers in.
De patronen worden opgenomen in maateenheden. Als
off wordt geselecteerd voor een maat, wordt het
patroon niet opgenomen. Let er op om end aan het
eind van een song op te nemen. Als end niet aan het
eind wordt opgenomen, eindigt de song performance
niet en gaan de maatnummers door totdat u op de
[STOP] toets drukt.
In de Punch In recording mode, wordt er normaal afge-
speeld tot de ingestelde beginmaat wordt bereikt, waar
vanaf tot de eindmaat over de data wordt opgenomen
(oorspronkelijke data worden overschreven en gewist).
Als de eindmaat wordt bereikt, annuleert de Punch In
opname functie, en wordt er weer normaal afgespeeld
als er na dat punt opgenomen data staat.
9 Druk op [STOP] om het opnemen te stoppen. De EX5/
5R/7 keert automatisch terug naar Song Play mode.
Nadat u heeft opgenomen, zijn er verschillende wij-
zigingsfuncties waarmee u verkeerde noten of timing
kunt verbeteren in de Song Edit mode (pag. 206) en de
Song Job mode (pag. 201).
Als het apparaat wordt uitgezet, gaan de songdata verlo-
ren. Belangrijke songdata moeten worden opgeslagen op
een oppy disk of een ander extra backup medium (pag.
259).
Real Time Opname: PFX
De Pattern Play Effects realtime opname functie neemt het
effect van Play Effects op voor iedere track (1-8) van de
patronen die zijn opgenomen op de Patroon-track van de
song. De groove van de patronen kan in realtime worden
gewijzigd en vervolgens opgenomen. Terwijl u naar het
afspelen van de patronen luistert, kunt u de Play Effects
parameters wijzigen met de Knoppen 1-6 en Data Dial en
ze opnemen. De volgende drie typen opname modes zijn
beschikbaar: Over Dubbing, Replace en Punch In.
1 Druk in Song Play mode op [REC] om de Song Record
mode in te gaan.
2 Stel de benodigde parameters in voor opname. zoals de
maatsoort, tempo en metronoom (Click) in het SONG
scherm (zie pag. 194).
3 Stel het beginmaatnummer in voor opname met de Meas
parameter.
4 Selecteer de PFX (Pattern Play Effects track) met de
Track parameter.
5 Selecteer de patroontrack (1-8) om het effect op te nemen
van Play Effects met de Ptn Tr parameter.
Als u de Play Effects tegelijkertijd op alle tracks wilt
opnemen, selecteer dan All van de Ptn Tr parameter.
6 Selecteer één van de volgende opname modes: [F6] (Over
Dubbing), [F7] (Replace), [F8] (Punch In).
Als u Punch In selecteert, stel de begin- en de eindmaat
dan in voor opname (zie pag. 195).
7 Druk op [PLAY], het patroon Play Effectsinstellingen
scherm verschijnt en het opnemen begint na het aftellen
van twee maten. Het [PLAY] groene lampje knippert
synchroon met de metronoomclick.
Tijdens het aftellen van de twee maten, toont Meas
(measure) het aftellen van 2 tot 1.
8 Wijzig iedere parameter tijdens het opnemen. Verplaats
tijdens het opnemen de pijl naar de parameters die u
wilt wijzigen en wijzig met de Knoppen 1-6. Of zet de
pijl op een parameter en wijzig de waarde met Data Dial,
[INC]/[DEC] of het numerieke toetsenbord.
Alle parameterwijzigen worden op met de exacte timing
opgenomen zoals u ze wijzigt. De parameters zijn
dezelfden als uitgelegd in de Song/Pattern Play modes.
Zie pag. 185 voor meer informatie.
In de Punch In recording mode wordt er normaal afge-
speeld tot de ingestelde beginmaat wordt bereikt, op
die maat tot de eindmaat wordt over de data opgeno-
men (de oorspronkelijke data worden overschreven en
gewist). Als de eindmaat wordt bereikt, annuleert de
Punch In opname functie, en wordt er weer normaal
afgespeeld als er na dat punt opgenomen data staat.
9 Druk op [STOP] om het opnemen te stopppen. De
EX5/5R/7 keert automatisch terug naar Song Play mode.
Nadat u heeft opgenomen, zijn er verschillende wij-
zigingsfuncties waarmee u verkeerde noten of timing
kunt verbeteren in de Song Edit mode (pag. 206) en de
Song Job mode (pag. 201).
Als het apparaat wordt uitgezet, gaan de song data ver-
loren. Belangrijke song data moeten worden opgeslagen
op een oppy disk of een ander extra backup medium
(pag. 259).
9 Druk op [STOP] om het opnemen te stoppen. De EX5/
5R/7 keert automatisch terug naar Song Play mode.
Nadat u heeft opgenomen, zijn er verschillende wij-
zigingsfuncties waarmee u verkeerde noten of timing
kunt verbeteren in de Song Edit mode (pag. 206) en de
Song Job mode (pag. 201).
Als het apparaat wordt uitgezet, gaan de song data ver-
loren. Belangrijke song data moeten worden opgeslagen
op een oppy disk of een ander extra backup medium
(pag. 259).
Step Opname: Tr1~Tr16
In Step (Stap-voor-Stap) opname wordt de performance
data (nootlengte [gate time], toonhoogte en aanslaggevoe-
ligheid) noot voor noot geprogrammeerd.
Step Opname Scherm
In Step opname (na het indrukken van [PLAY]) verschijnt
het volgende scherm op de display.
Het beschikbare toetsenbord bereik loopt van C-1 t/m
B7.
Het Gebruik van Pijltoetsen bij Step Opname
Horizontale pijl [¥ ] toetsen: gaan naar
Measure nummer, Noot Lengte, Velocity en Gate
Tijd binnen het menu.
Verticale pijl [▲▼] toetsen: selecteren de invoer
lokatie binnen een maat.
Track Number
Geeft de track aan van de huidig geselecteerde song
waarop is opgenomen. Het tracknummer op de display
kan niet worden gewijzigd. Het is nood-zakelijk om de
track voor opname te selecteren voordat u naar Step
opname mode gaat.
Location (Measure, Beat, Clock)
Geeft de huidige pijl positie aan, of de noot invoer-
lokatie, tijdens het tonen van Measure nummer, Beat
en Clock op de diplay. U kunt het Measure (Maat)
nummer wijzigen door de pijl op het nummer te zetten
met de horizontale pijltoets.
198
Real Time Opname: Tempo
De Tempo realtime opname functie neemt wijzigingen in
het tempo op de song Tempo Track op. U kunt het tempo
in het midden van de song wijzigen. Er zijn de volgende
twee typen opname modes beschikbaar: Replace en Punch
In. Multi mode en Over Dubbing kunnen niet worden
gebruikt.
1 Druk in Song Play mode op [REC] om de Song Record
mode in te gaan.
2 Stel de benodigde parameters in voor opname, zoals de
maatsoort en metronoom (Click) in het SONG scherm
(zie pag. 194).
3 Stel het beginmaatnummer in voor opname met de Meas
parameter.
4 Selecteer het tempo (tempo track) met de Track parame-
ter.
5 Stel het eerst op te nemen tempo in met de Tempo
parameter.
6 Druk op [F7](Replace) of [F8](Punch In) om de opname
mode te selecteren.
Als u Punch In selecteert, stel dan de begin- en eind-
maat in voor opname (zie pag. 195).
7 Druk op [PLAY] en na het aftellen van twee begint het
opnemen. Het [PLAY] groene lampje will blink in sync
with the metronome (Click).
Tijdens het aftellen van de twee maten, toont Meas
(measure) het aftellen van 2 tot 1.
8 Wijzig het tempo door de tempowaarde aan te passen
tijdens het opnemen. Stel tijdens het opnemen, zonder
de pijl van de Tempo parameter te halen, met Data Dial,
[INC]/[DEC] of het numerieke toetsenbord het tempo in
te stellen.
Het tempo wordt opgenomen per maateenheid.
In the Punch In recording, wordt er normaal afgespeeld
tot de ingestelde beginmaat wordt bereikt, op die maat
tot de eindmaat wordt over de data opgenomen (de oor-
spronkelijke data wordt overschreven en gewist). Als de
eindmaat wordt bereikt, annuleert de Punch In opname
functie, en wordt er weer normaal afgespeeld als er na
dat punt opgenomen data staat.
199
Time Signature (maatsoort)
Toont de maatsoort van de huidig geselecteerde song
die wordt opgenomen. De op de display getoonde maat-
soort kan niet worden gewijzigd. Het is noodzakelijk
om de maatsoort voor opname te selecteren voor het
ingaan van de Step opname.
Note Length
Hier selecteert u de lengte van de noot die wordt inge-
voerd. Stel, na het selecteren van de Note Length para-
meter met de horizontale pijltoetsen, de nootlengte in
voor iedere noot met het numerieke toetsenbord dat
verschillende symbolen boven iedere toets heeft staan.
Met de Data Dial of [INC]/[DEC] kunt u de nootlengte
in klokeenheden aanpassen.
Instellingen: [met het numerieke toetsenbord]
hele noot(1920), halve noot(960), kwart noot
(480), 8e noot (240), 16e noot(120), 32e
noot(60), kwart noot triolen (320), 8e noot trio-
len (160), 16th noot triolen (80), dotted noot;
[met Data Dial of [INC]/[DEC]]
elke numerieke waarde die u invoert
Velocity (aanslaggevoeligheid)
Stelt de aanslaggevoeligheid in van de noot die wordt
ingevoerd. Stel na het selecteren van de Velocity para-
meter met de horizontale pijltoetsen de nootvelocity
in voor iedere noot met het numerieke toetsenbord
dat verschillende dynamische tekens boven iedere toets
heeft staan. U kunt ook met Data Dial of [INC]/[DEC]
de aanslaggevoeligheidswaarde ver jnd aanpassen.
Instellingen: [met het numerieke toetsenbord]
ppp(8), pp(24), p(40), mp(56), norm(64), mf(72),
f(88), ff(104), fff(120);
[met Data Dial of [INC]/[DEC]]
1~127, EXT(selecteer EXT als u de velocity
waarde met het toetsenbord invoert)
Gate Time Display
Stelt de werkelijke lengte (duur) in dat de noot klinkt.
Instellingen: Stac(Staccato)=50%,
Norm(Normaal)=90%, Slur =99%
Beat Gra ek
Met de Beat Gra ek kunt u de noot (tel) invoer-lokatie
binnen een maat instellen en bevestigen. Een klein
streepje - geeft de lengte aan van de 32e noot. Dus
acht streepjes - zijn gelijk aan de lengte van een
kwart noot en 32 streepjes - gelijk aan de lengte van
een hele noot. In 4/4 bijvoorbeeld, geven 32 streepjes
- de lengte aan van één maat. De Beat lokatie wordt
aangegeven met een korte vertikale lijn.
Als u een noot invoert met het toetsenbord, gaat de
pijl met de lengte van de ingevoerde noot vooruit.
Verplaats met de vertikale pijltoetsen de pijl om de
invoerlokatie te selecteren. Het teken verschijnt op
de display op de - op de lokatie waar de noot wordt
ingevoerd.
Het Step opname scherm verschilt afhankelijk van de
huidig geselecteerde maatsoort.
Voorbeeld 1
Indien ingesteld op 5/4.
Een maat vereist twee schermen.
Voorbeeld 2
Indien ingesteld op 3/4.
Keyboard Illustratie
Toont de huidige ingevoerde noot (noten) op de
huidige positie van de pijl. Als u de pijl naar
de lokatie verplaatst waar de noot is ingevoerd (de
lokatie waar het teken op de beat gra ek staat),
worden de ingevoerde noten aangegeven op de toet-
sen van de toetsenbordillustratie.
Met [F7]/[F8] (<-KEY->) kunt u naar rechts of
links over het toetsenbord scrollen. Met het +
teken op het toetsenbord (vast op C3) als een refe-
rentie, kunt u de hoge en lage gedeelten van het
toetsenbord, die huidig niet worden getoond, op het
display laten verschijnen.
Noten kunnen worden ingevoerd met het EX5/7
toetsenbord of een extern MIDI medium.
Bereik van het getoonde toetsenbord op de display:
C2~G8
Gebruik voor de EX5R een extern MIDI toetsenbord om
noten in te voeren.
[F1]/[F2]/[F3]/[F4]: REST/TIE/
DEL(Delete)/BKDEL(Back Delete)
Handige functies zoals het invoeren van een rust en
het wissen van noten zijn toegewezen aan de [F1]/[F2]/
[F3]/[F4] functietoetsen. Zie pag. 201 voor meer infor-
matie.
De Procedure voor Stap-voor-Stap
(Step) Opname
1 Druk in Song Play mode op [REC] om de Song
Record mode in te gaan(opname stand-by status).
2 Stel de maatsoort in het SONG scherm in (zie pag.
194).
3 Stel het beginmaatnummer in voor opname met de
Meas parameter.
4 Selecteer de track (Tr1-16) voor opname met de
Track parameter.
5 Druk op [F5](STEP) om de Step recording mode te
selecteren.
6 Druk op [PLAY], het [PLAY] groene lampje brandt en
200
het Step Recording scherm verschijnt.
7 Stel de nootlengte en aanslaggevoeligheid in en voer
de noot in met het toetsenbord. De pijl schuift
automatisch een afstand vooruit die gelijk is aan de
lengte van de juist ingevoerde noot.
8 Herhaal bovenstaande stap 7 en programmeer één
noot tegelijk.
9 Druk op [STOP] om het opnemen te stoppen. De
EX5/5R/7 keert automatisch terug naar Song Play
mode.
Na het opnemen zijn er verschillende wijzigings-func-
ties in de Song Edit mode (pag. 201) en de Song Job
mode (pag. 206).
Als het apparaat wordt uitgezet, gaan de song data ver-
loren. Belangrijke song data moeten worden opgeslagen
op een oppy disk of een ander extra backup medium
(pag. 259).
Het Invoeren van Noten
1 Stel de nootlengte in.
Plaats de horizontale pijl op de Note Length parame-ter
en stel de nootlengte in met het numerieke toetsenbord
(met nootsymbolen). De nootlengte (met numerieke
waarden) kunnen ook worden ingesteld met Data Dial
of [INC]/[DEC] in klokeenheden.
Selecteer om de dotted noten in te voeren, een basis-
nootwaarde en druk dan op de 0 toets op het nume-
rieke toetsenbord. Druk voor het invoeren van de dub-
bele-dotted noot, na het instellen van de basis- noot-
waarde, tweemaal op de 0 toets.
2 Stel de nootvelocity in.
Zet de horizontale pijl op de Velocity parameter en stel
de nootvelocity in met het numerieke toetsenbord (met
dynamische tekens). De noot- velocity (met numerieke
waarden) kunnen ook worden ingesteld met Data Dial
of [INC]/[DEC].
Selecteer EXT in de Velocity parameter om de werke-
lijke velocity in te voeren die wordt gespeeld op het
toetsenbord.
3 Voer de noten in.
Als u een toets indrukt, wordt de noot met de lengte
en velocity die is ingesteld in bovenstaande stappen
1 en 2 ingevoerd op de noot (toonhoogte) die wordt
gespeeld op het toetsenbord. De pijl schuift automa-
tisch een afstand naar voren die gelijk is aan de lengte
van de zojuist ingevoerde noot.
Speel om akkoorden in te voeren meerdere toetsen tegelijk.
Een noot kan ook over de vorig opgenomen noot worden
opgenomen op dezelfde lokatie.
201
Het Invoeren van Staccato en Slurs
Plaats de pijl, na het selecteren van Stac (Staccato) of
Slur, op de Gate Time parameter en speel een noot op
het toetsenbord om die noot in te voeren. De noot wordt
ingevoerd met de geselecteerde gate time. Gewoonlijk is
deze ingesteld op Norm (Normaal).
Het Invoeren van Pauzes
Druk, na het instellen van de nootlengte met het nume-
rieke toetsenbord, op [F1] REST om een rust in te voeren.
De pijl schuift automatisch een afstand vooruit die gelijk
is aan de lengte van de zojuist ingevoerde pauze.
Het invoeren van Ties
Met deze functie kunt u opeenvolgende noten in dezelfde
toonhoogte verbinden. Druk om een tie uit te maken op
[F2] TIE. De huidige nootlengte, ingesteld in de Note
Length parameter, wordt meteen aan de nootinvoer toege-
voegd voor het uitvoeren van de Tie handeling.
Het Wissen van Noten
Er zijn twee methoden voor het wissen van noten, Delete
en Back Delete. Druk op [F3]DEL (Delete) om de noot
op de huidige lokatie van de pijl te wissen. Druk op
[F4] BKDEL (Back Delete) om de noot precies voor (één
stap achteruit) de huidige lokatie van de pijl te wissen.
Wat betreft akkoorden, beide functies wissen alle noten
tegelijkertijd.
Song Edit Mode
In Song Edit mode kunt u songevents wijzigen die zijn
opgenomen in realtime of in step opname.
Druk op de [EDIT] toets op het paneel terwijl u in Song
mode bent, om de Song Edit mode in te gaan. Als u de
Song Edit mode ingaat,verschijnt de Track Event List voor
de huidig geselecteerde track in Song Play mode. Druk op
[F1]~[F4] om één van de vier tracktypen te selecteren
(hieronder getoond) om te wijzigen. Beschikbare data en
de te tonen Event List verschillen afhankelijk van het
geselecteerde tracktype.
Methoden voor Song Edit worden voor ieder tracktype
apart uitgelegd.
[F1]: SEQ (Tr1~16: wijzigen van sequence tracks 1~16)
[F2]: PFX (wijzigen van Pattern Play Effects track)
[F3]: PTN (wijzigen van Pattern track)
[F4]: TEMPO (wijzigen van Tempo track)
Over de Lokatie van Ieder Event
U kunt de lokatie van ieder event zien bij Measure/
Beat/Clock aan de rechterkant van het scherm.
1 Measure (Maat): 1~999
2 Beat: 1~16 (maximum waarde verschilt afhankelijk
van de beat instellingen)
3 Clock: 000~479
4 Top of Track (geeft het begin van de track aan)
5 End of Track (geeft het eind van de track aan)
F1 F2 F3 F4
F6 F8F5
123 4
5
202
Insert
Stel om een event in te voegen eerst de invoeglokatie in,
selecteer dan de event en druk op [ENTER].
Change
Stel om de lokatie van een event te wijzigen de lokatie in
en druk op [ENTER].
Delete
Plaats om een event te wissen de pijl op een event en druk
op [F8] (Delete).
Zie hieronder voor meer informatie over ieder event.
Met de Undo/Redo functie in Song Job mode kunt u de
wijziging die u heeft gemaakt annuleren of de handeling
opnieuw uitvoeren.
[F1]: SEQ (Tr1~16: Sequence tracks 1~16)
Bij het wijzigen van de sequence tracks, kunt u nieuwe
eventdata invoegen of de lokatie en de waarde van de
al bestaande eventdata wijzigen. Druk op [F1] (SEQ) om
het Sequence Track Event List scherm op de display te
zien. De[F5]INS (Insert) en [F6] CHNG (Change) functies
zijn aan het menu toegevoegd. Ook [F8] DEL (Delete) is
toegevoegd voor het wissen van events.
Event Data Die Kunnen Worden Gewij-
zigd
Note
Wijzigt nootdata (Note Name, Gate Time, Velocity).
Instellingen:
1
Note: C2~G8
2
Gate (Gate Time: Beat/Clock): 00~99/000~479
3 Note symbol: Toont de nootlengte die het dichtst
bij de in Gate Time ingestelde waarde ligt.
4
Vel (Velocity): 1~127
Bend (Pitch Bend)
Wijzigt de Pitch Bend data (waarde).
Instellingen:
1
Value (Waarde): 8192~+8191
PC (Program Change)
Wijzigt de Program Change data (Bank MSB/LSB en
Voicenummer). De voice wijzigt als deze event in een
song wordt gevonden.
Instellingen:
1
Bank MSB (Bank MSB): 000~127, *** (niet toegewe-
zen)
2
Bank LSB (Bank LSB): 000~127, *** (niet toegewezen)
3
NUM (Number): 001~128
4
Bank/Voice Name (getoond maar niet selecteerbaar)
Zie voor meer informatie over de voice banken/
nummers de Voice Lijst het aparte Data Lijst boek.
CC (Control Change)
Wijzigt de Control Change data (Control Nummer en
de waarde ervan).
Instellingen:
1
Control: 000~127
2
Value (waarde): 0~127
Zie voor meer informatie over Control Nummers het
aparte Data Lijst boek.
Zie voor meer informatie over Control Change data het
aparte Data Lijst boek.
1234
1
123 4
12
203
CAT (Channel After Touch)
Past de Channel After Touch waarde aan. After Touch
wordt toegepast op één kanaal (track).
Instellingen:
1
Value: 0~127
PAT (Polyphonic After Touch)
Wijzigt de Polyphonic After Touch data (noot en zijn
waarde). After Touch wordt op iedere individuele noot
toegepast.
Instellingen:
1
Note: C2~G8
2
Value: 0~127
RPN (Registered Parameter Number)
Wijzigt de Registered Parameter Number (RPN MSB/
LSB en Data invoer MSB/LSB).
Instellingen:
1
RPN MSB: 000~127
2
RPN LSB: 000~127
3
Data (Data entry MSB): *** (niet toegewezen),
000~127
4
Data (Data entry LSB): *** (niet toegewezen),
000~127
NRPN (Non Registered Parameter Number)
Wijzigt de Non Registered Parameter Number (NRPN
MSB/LSB en Data invoer MSB/LSB).
Instellingen:
1
NRPN MSB: 000~127
2
NRPN LSB: 000~127
3
Data (Data entry MSB): *** (niet toegewezen),
000~127
4
Data (Data entry LSB): *** (niet toegewezen),
000~127
Excl (System Exclusive)
Wijzigt de System Exclusive boodschappen (bytes).
Hoewel de F0 (Exclusive status), die het begin van
de system exclusive boodschap aangeeft, automatisch
wordt ingesteld en aan het begin op de display getoond,
moet u de F7 (End of exclusive) handmatig aan het eind
van de boodschap invoeren.
Zie voor meer informatie over system exclusive bood-
schappen het aparte Data Lijst boek.
1
12
12 34
12 34
204
Het invoegen van Events
U kunt ook nieuwe eventdata invoegen die niet in de
performance data zijn inbegrepen.
1 Druk in de Song Play mode op [EDIT] om de Song Edit
mode in te gaan.
2 Druk op [F1] (SEQ) om de Sequence Track Event Lijst
op de display te zien.
3 Druk op Track [1~16] om een te wijzigen tracknummer
te selecteren. De Event Lijst van de geselecteerde track
verschijnt op de display.
Selecteer op de EX5R de track voor u de Song Edit
mode ingaat.
U kunt door de Event List scrollen en zoeken naar
invoeglokaties met de verticale / pijltoetsen. Als de
pijl op een event staat, klinken de nootdata.
Als u op de [CURSOR] toets drukt zodat het lampje
aangaat, kan met Data Dial de pijl snel verplaatst wor-
den.
4 Druk op [F5] (INS: Insert) en het Insert pop-up menu
verschijnt.
5 Plaats de pijl op het Event type in de linker bovenhelft
van het Insert pop-up menu en stel het type event in
dat wordt ingevoegd.
Zie pag. 202 voor meer informatie over de soorten
events.
6 Plaats de pijl op Measure/Beat/Clock en stel de gedetail-
eerde lokatie in.
7 Plaats de pijl op iedere parameter en wijs waarden toe
voor elk.
8 Druk op [ENTER] om een event in te voegen.
Het wijzigen van Events
U kunt de events in de performance data wijzigen.
1 Druk in Song Play mode op [EDIT] om Song Edit mode
in te gaan.
2 Druk op [F1] (SEQ)om de Sequence Track Event Lijst op
de display te zien.
3 Druk op Track[1~16] om een te wijzigen track- num-
mer te selecteren. De Event Lijst van de geselecteerde
track verschijnt op de display.
Selecteer op de EX5R de track voor u de Song Edit
mode ingaat.
Als u bovenstaande stappen uitvoert, licht CHNG op en
wordt automatisch geselecteerd. Druk indien nodig op
[F6] om CHNG te selecteren.
4 Plaats de pijl op de lokatie van de event die u wilt
wijzigen en wijzig de parameters.
U kunt door de Event Lijst scrollen en zoeken naar
event lokaties en parameters selecteren met de vertikale
/pijltoetsen. U kunt ook naar een parameter gaan
mt de horizontale ¥/ pijltoetsen. Als de pijl op een
event staat, klinken de nootdata.
Als u op de [CURSOR] toets drukt zodat het lampje
aangaat, kan met Data Dial de pijl snel verplaatst wor-
den.
Zie pag 202 voor meer informatie over de soorten events
en parameters.
5 Wijzig en stel met [INC]/[DEC], Data Dial of het nume-
rieke toetsen bord de waarden.
6 Druk op [ENTER] om de wijzigingen uit te voeren.
Het wissen van Events
U kunt een speci ek event wissen van de performance
data.
1 Druk in Song Play mode op [EDIT] om de Song Edit
mode in te gaan.
2 Druk op [F1] (SEQ) om de Sequence Track Event Lijst
op de display te zien.
3 Druk op Track [1~16] om een te wijzigen track- num-
mer te selecteren. De Event Lijst van de geselecteerde
track verschijnt op de display.
Selecteer op de EX5R de track voordat u Song Edit mode
ingaat.
4 Plaats de pijl op de lokatie van de event die u wilt wissen.
5 Druk op [F8] [DEL] (Delete) om de huidig geselecteerde
event (de event waar de pijl op staat) te wissen.
205
[F2]: PFX (Pattern Play Effects Track)
Bij het wijzigen van de Pattern Play Effects Track, kunt
u nieuwe Play Effects control data invoegen voor iedere
patroontrack (1~8) en de lokatie en de waarde van de
al bestaande event data wijzigen. Druk op [F2] (PFX) om
de Pattern Play Effects Track Event Lijst op de display te
zien. De [F5]INS (Insert) en [F6] CHNG (Change) functies
zijn aan het menu toegevoegd. Ook [F8] DEL (Delete) is
toegevoegd om data te wissen.
Instellingen:
1 Measure: 1~999
2 Beat: 1~16
3 Clock: 000~479
4 Tr (Pattern Track): 1~8
5 Control (control type): Groove Type
Quantize Strength
Groove Timing
Groove Velocity
Groove Gate Time
Gate Time Rate
Clock Offset
Velocity Rate
Velocity Offset
Transpose
6 Value: de waarden verschillen afhankelijk van het type
besturing.
Zie pag. 188 voor meer informatie over ieder type
besturing en waarden.
Het invoegen van Control Data
De basisstappen zijn dezelfden als voor het invoegen van
Sequence Tracks. Druk op [F2] (PFX) om de Pattern Play
Effects Track te selecteren en voer de invoeghandelingen
uit.
Het wijzigen van Control Data
De basisstappen zijn dezelfden als voor het wijzigen van
Sequence Tracks. Druk op [F2] (PFX) om de Pattern Play
Effects Track te selecteren en voer de wijzigingen uit.
Op de Change display kunnen de typen Control niet
worden gewijzigd. Het wijzigen van het Control type
wordt uitgevoerd bij het invoegen van Control Data
(pag. 204).
Het wissen van Control Data
De basisstappen zijn dezelfden als voor het wissen van
Sequence Tracks. Druk op [F2] (PFX) om de Pattern Play
Effects track te selecteren en voer het wissen uit.
[F3]: PTN (Pattern Track)
Bij het wijzigen van de Pattern Tracks, kunt u de opgeno-
men maatsoort en de patronen in maateenheden wijzigen.
Druk op [F3] (PTN) om de Pattern Track Event Lijst
op de display te zien. De [F6] CHNG (Change) functie
is toegevoegd aan het menu. Ook [F8] CLR (Clear) is
toegevoegd voor het wissen van data.
Instellingen:
1 Measure: 001~999
2 Meter: 1/4~8/4, 1/8~16/8, 1/16~16/16
3 Pattern number: off, 01~50, end
Het Wijzigen van de Maatsoort en Patro-
nen
De basisstappen zijn dezelfden als voor het wijzigen van
Sequence Tracks. Druk op [F3] (PTN) om de Patroontrack
te selecteren en voer de wijzigen uit.
Selecteer en voer end in aan het eind van een song
als het patroonnummer. Als end niet aan het eind
wordt ingevoerd, eindigt de song performance niet op
de gewenste lokatie.
Het Wissen van Patronen
De basisstappen zijn dezelfden als voor het wissen van
Sequence Tracks. Druk op [F3] (PTN) om een Patroon-
track te selecteren en voer de Clear functie uit.
Hoewel u de patronen wist, wordt de maatsoort niet
gewist.
1 2 3 4 5 6
12 3
206
Song Job Mode
Er zijn verschillende jobs voor songs die in Song Edit
mode zijn gecreëerd (of worden gewijzigd). Deze jobs
waarmee u zowel kunt copiëren of wissen als vele andere
handelingen uitvoeren, worden uitgevoerd met een maat
of een track.
[F2]: JOB1
[F3]: JOB2
[F4]: JOB3
[F7]: UNDO/REDO
[F4]: TEMPO (Tempo Track)
Bij het wijzigen van de Tempo Track, kunt u tempo data
(tempo wijzigingen) invoegen en de lokatie en waarde van
de huidige tempo data wijzigen. Druk op [F4] (TEMPO)
om de Tempo Track Event Lijst op de display te zien.
De [F5] INS (Insert) en [F6] CHNG (Change) functies
zijn aan het menu toegevoegd. Ook [F8] DEL (Delete) is
toegevoegd voor het wissen van data.
Instellingen:
1 Measure: 1~999
2 Timing: 1~16
3 Clock: 000~479
4 Value: 30.0~250.0
Het Invoegen van Tempo Data
De basisstappen zijn dezelfden als voor het invoegen van
Sequence Tracks. Druk op [F4] (TEMPO) om de Tempo
track te selecteren en voer de invoegingen uit.
Het Wijzigen van Tempo Data
De basisstappen zijn dezelfden als voor het wijzigen van
Sequence Tracks. Druk op [F4] (PTN) om de Tempo track
te selecteren en voer de wijzigingen uit.
Het Wissen van Tempo Data
De basisstappen zijn dezelfden als voor het wissen van
Sequence Tracks. Druk op [F4] (TEMPO) om de Tempo
track te selecteren en voer het wissen uit.
231 4
F2 F3 F4 F7
[SONG]
------[JOB]
------[F2:JOB1] ............................................................ 207
------[Clear Song]............................................. 207
------[Copy Track] ........................................... 208
------[Clear Track]........................................... 208
------[Mix Track]............................................. 208
------[Normalize Effect].................................. 208
------[Time Stretch]......................................... 208
------[F3:JOB2] ............................................................ 209
------[Copy Measure]....................................... 209
------[Erace Measure]...................................... 209
------[Create Measure] .................................... 209
------[Delete Measure] .....................................210
------[Thin Out] ................................................210
------[Extract] ...................................................210
------[Chord Sort] .............................................211
------[Chord Sparate] .......................................211
------[F4:JOB3] ............................................................ 212
------[Quantize]................................................ 212
------[Move Clock] ........................................... 214
------[Modify GateTime]................................. 215
------[Modify Velocity].................................... 216
------[Transpose] ............................................. 217
------[Shift Note].............................................. 217
------[Crescendo].............................................. 217
------[Shift Event]............................................ 218
------[F7:UNDO] .......................................................... 218
207
Druk op de [JOB] toets op het paneel in Song mode om
Song Job mode in te gaan. Als u de Song Job mode ingaat,
verschijnt het volgende menu op de display. Er zijn 22
typen jobs in Song Job mode. De jobs zijn in drie groepen
verdeeld, JOB1~3. Druk op [F2] (JOB1), [F3] (JOB2) of
[F4] (JOB3) om een menu te selecteren. De Undo/Redo
functie is toegewezen aan [F7] hetgeen uw meest recente
wijziging met een jobhandeling ongedaan maakt.
Stappen voor het Uitvoeren van
een Job
1 Selecteer in de Song Play mode de songtrack waarmee u
een jobhandeling wilt uitvoeren.
2 Druk op [JOB] om de Song Job mode in te gaan.
3 Druk op [F2] (JOB1), [F3] (JOB2) of [F4] (JOB3) om een
menu te selecteren. Het geselecteerde menu verschijnt
op de display.
4 Plaats de pijl op een job en druk op [ENTER]. Het
geselecteerde jobscherm verschijnt op de display.
U kunt ook iedere job op de display te zien krijgen
met het indrukken van [F1]~[F8] terwijl u de [SHIFT]
ingedrukt houdt.
5 Plaats de pijl op een parameter en stel de waarden in
met [INC]/[DEC], Data Dial, het numerieke toetsenbord
of de Knoppen 1~6.
Afhankelijk van de geselecteerde job is het soms niet
nodig om de waarden in te stellen.
6 Druk op [ENTER]. Het volgende pop-up menu ver-
schijnt, vragend om bevestiging van de handeling.
7 Druk op [YES] om de job uit te voeren. Completed!
verschijnt kortstondig op het scherm om aan te geven
dat de job is uitgevoerd. Het vorige scherm verschijnt op
de display.
Druk op [NO] om de job te annuleren.
Executing... verschijnt als de Song Job enige tijd nodig
heeft om uitgevoerd te worden. Als het apparaat wordt
uitgeschakeld terwijl Executing... op de display staat,
is de data verloren.
8 Druk tweemaal op [EXIT] om de Song Job mode te
verlaten en terug te keren naar de Song Play Mode.
[F2]: JOB1
Druk op [F2] (JOB1) en het JOB1 menu verschijnt op de
display. Er zijn zes jobs die worden uitgevoerd in eenheden
van songtracks.
1. Clear Song (wist alle song data.)
2. Copy Track (copiëert speci eke trackdata op een andere
track.)
3. Clear Track (wist alle data van de toegewezen track.)
4. Mix Track (mixt een track in een ander.)
5. Normalize Effect (past de Play Effects instellingen per-
manent toe op ieder track.)
6. Time Stretch (zet alle timing over een toegewezen
bereik voor een gespeci ceerd track uit of krimpt deze
in.)
1. Clear Song
Deze job wist alle trackdata van een song en initialiseert
de Play Effects en andere instellingen van de song.
208
2. Copy Track
Deze job kopieert alle data van een gespeci ceerde track
op een ander. De Play Effects data en andere instellingen
van een song worden tegelijkertijd gecopiëerd. Deze han-
deling overschrijft alle reeds bestaande data op de bestem-
mingstrack.
Src Track (Source Track)
Stelt de brontrack in die wordt gecopiëerd.
Instellingen: 1~16
Dst Track (Destination Track)
Stelt de bestemmingstrack in waarheen wordt gekopi-
eerd.
Instellingen: 1~16
3. Clear Track
Deze job wist alle data van een gespeci ceerde track.
Track
Stelt de track in die wordt gewist.
Instellingen: 1~16 (Sequence track 1~16), ptn (Pattern
track), pfx (Pattern Play Effect track), tempo, all
(All tracks)
4. Mix Track
Deze job mixt alle data van een gespeci ceerde sequence
track (Mix source track) met de data van een andere track
(Mix destination track). Als de handeling is volbracht,
tbevat de bestemmingstrack zowel originele data als een
copie van de data van de bron-track.
Src Track (Source track)
Stelt de Mix brontrack in.
Instellingen: 1~16
Dst Track (Destination track)
Stelt de Mix bestemmingstrack in.
Instellingen: 1~16
5. Normalize Effect
Deze job overschrijft de data in de gespeci ceerde sequen-
ce track en past de Play Effects instellingen (Pag. 187)
permanent op die track toe. De Play Effects instellingen op
de track worden gereset naar de oorspronkelijke status.
Track
Stelt de track in waarop Normalize Effect wordt uitge-
voerd.
Instellingen:1~16 (Sequence track 1~16), all (All tracks)
6. Time Stretch
Deze job expandeert of comprimeert (verlengt of krimpt
in) de timing van het toegewezen bereik in de gespeci -
ceerde track. De handeling heeft effect op alle noot step
tijden, gate tijden en de event timing, waarbij het gehele
bereik wordt verlengd of verkort.
Track
Stelt de track in waarop Time Stretch wordt uitgevoerd.
Settings: 1~16 (Sequence tracks 1~16), all (All tracks)
Measure
Stelt het maatbereik in (beginmaat tot de eindmaat)
waarop Time Stretch wordt uitgevoerd.
Instellingen: 001~999 (voor de beginmaat en de eind-
maat)
Time
Stelt de ratio in percentages van de vergroting of
inkrimping van het toegewezen bereik in.
Instellingen 50~200%
209
[F3]: JOB2
Druk op [F3] (JOB2) en het JOB2 menu verschijnt op
de display. Er zijn acht jobs die worden uitgevoerd in
maateenheden.
1. Copy Measure (kopieert data in het toegewezen bereik.)
2. Erase Measure (wist data in het toegewezen bereik.)
3. Create Measure (voegt lege maten in op alle tracks.)
4. Delete Measure (wist gespeci ceerde maten van alle
tracks.)
5. Thin Out (reduceert data zoals controller data.)
6. Extract (neemt speci eke data uit het toegewezen
bereik.)
7. Chord Sort (sorteert akkoord nootevents, naar toon-
hoogte, in een toegewezen bereik van een track.)
8. Chord Separate (arrangeert akkoordnoten op volgorde
met een gespeci ceerde interval.)
1. Copy Measure
Deze job kopieert alle data van een gespeci ceerd bereik
van een track naar een ander. Het is mogelijk om de data
binnen dezelfde track te verplaatsen. Deze handeling over-
schrijft alle reeds bestaande data op de bestemmingstrack.
Src Track (source track)
Stelt de brontrack in die gekopieerd wordt.
Instellingen: 1~16 (Sequence track 1~16), ptn (Pattern
track), pfx (Pattern Play Effect track), tempo, all
(All tracks)
De bestemmingstrack kan voor ptn (Pattern track), pfx
(Pattern Play Effect track), tempo en all (all tracks),
alleen van een brontrack kopiëren die hetzelfde is als
de bestemming. Als ptn, pfx, tempo, of all is
geselecteerd wijzigt de destination track automatisch
om bij de selectie te passen.
Src Meas (Source Measure)
Stelt het bereik in (de beginmaat en de eindmaat) van
de brontrack.
Instellingen: 001~999 (voor de beginmaat en de eind-
maat)
Dst Track (Destination Track)
Stelt de bestemmingstrack in waarheen gekopieerd
wordt.
Instellingen: 1~16 (Sequence track 1~16), ptn (Pattern
track), pfx (Pattern Play Effect track), tempo, all
(All tracks)
Dst Meas (Destination Measure)
Stelt de eerste bestemmingsmaat in (de maat waar het
kopiëren begint) waarheen gekopieerd wordt.
Instellingen: 001~999
Times
Stelt het aantal keren in dat gekopieerd wordt.
Instellingen: 01~99
2. Erase Measure
Deze job wist alle data van een toegewezen bereik in een
track. Hoewel de data wordt gewist, blijven de lege maten
behouden.
Track
Stelt de track in waarop Erase Measure wordt uitge-
voerd.
Instellingen: 1~16 (Sequence track 1~16), ptn (Pattern
track), pfx (Pattern Play Effect track), tempo
Measure
Stelt het maatbereik in (beginmaat tot de eindmaat)
waarop Erase Measure wordt uitgevoerd.
Instellingen: 001~999 (voor de beginmaat en de eind-
maat)
3. Create Measure
Deze job voegt een of meer lege maten tegelijkertijd op alle
tracks (Sequence track 1~16, Pattern, Pattern Play Effect,
and Tempo tracks) in .
210
Measure
Stelt de lokatie in (de beginmaat voor de invoeging)
waar de lege maten worden ingevoegd.
Instellingen: 001~999
Size
Stelt het aantal lege maten in dat wordt ingevoegd.
Instellingen: 01~99
TIME
Stelt de maatsoort in voor de lege maten.
Instellingen: 1/4~8/4, 1/8~16/8, 1/16~16/16
Aangezien u de maatsoort vrij in kunt stellen, kunt u
met Create Measure function een song met een oneven
maatsoort (meter) creëren.
4. Delete Measure
Deze job wist een speci ek bereik maten in een song.
Het gespeci ceerde bereik wordt in alle tracks (sequence
track 1~16, Pattern, Pattern Play Effect en Tempo tracks)
tegelijkertijd verwijderd. Alle maten die achter de laatste
maat in het toegewezen bereik komen, komen naar voren
om het gat op te vullen.
Measure
Stelt het maatbereik in (beginmaat tot de eindmaat)
waar de Delete Measure wordt uitgevoerd.
Instellingen: 001~999 (voor de beginmaat en de eind-
maat)
5. Thin Out
Deze job verwijdert alle voorkomende gevallen van toege-
wezen niet-noot events van een gespeci ceerd trackbereik.
De bedoeling is om de hoeveelheid data te reduceren en
extra geheugen vrij te maken.
Als de interval van ieder event langer is dan 60 clocks,
wordt de data niet verwijderd.
Track
Stelt de track in waarop Thin Out wordt uitgevoerd.
Instellingen: 1~16(Sequence track 1~16), tempo
Measure
Stelt het maatbereik in (beginmaat tot de eindmaat)
waar Thin Out wordt uitgevoerd.
Instellingen: 001~999 (voor de beginmaat en de eind-
maat)
Events
Stelt het type event in dat wordt gereduceerd. Als CC
(Control Change) wordt geselecteerd, wordt een instel-
lende parameter toegevoegd en kan het control nummer
daarmee worden toegewezen.
Als tempo wordt geselecteerd in Track, wordt de
tempowijziging automatisch ingesteld in Events. Daar-
om is deze instelling niet nodig.
Instellingen: Pitch Bend, Control Change (Control
nummerbereik van 000~127), Ch After Touch
(Channel After Touch) , PolyAfter Touch (Polyp-
honic After Touch)
6. Extract
Deze job verplaatst alle gevallen van speci eke data van
een toegewezen bereik van een sequence track naar het-
zelfde bereik in een andere sequence track. Na de hande-
ling, staan de beoogde events niet langer op de brontrack.
Als er al data op de bestemming staat, worden de uitgeno-
men data en de bestaande data gemixt.
U kunt met deze job ook de gespeci ceerde event data wis-
sen in plaats van verplaatsen. U doet dit door de bestrem-
mingstrack op off te zetten.
211
Track
Selecteert de track die uit de (Extract source) wordt
genomen en de track waarheen gekopieerd wordt
(Extract destination).
Instellingen:
Extract Source: 1~16
Extract Destination: 1~16, off (uitgenomen data wordt
gewist)
Measure
Stelt het maatbereik in (beginmaat tot de eindmaat)
waarin Extract wordt uitgevoerd.
Instellingen: 001~999 (voor de beginmaat en de eind-
maat)
Events
Stelt het type event in dat wordt uitgenomen.
Als een ander event als "Sys. Exclusive" wordt geselec-
teerd, worden er extra parameters voor het eventbereik
toegevoegd en kunt u het bereik instellen.
Instellingen: Note, Program Change, Pitch Bend, Control
Change, Ch After Touch (Channel After Touch)
, PolyAfterTouch (Polyphonic After Touch),
Sys.Exclusive(System Exclusive)
Event Range
Stelt het bereik in waar u de event uit wilt nemen
(extract). De eenheid van de waarde verschilt afhan-
kelijk van het geselecteerde event.
Note: C2~G8
Program Change, Control Change (Control number),
Ch After Touch, PolyAfterTouch: 0~127
Pitch Bend: 8192~+8192
7. Chord Sort
Deze job sorteert akkoord nootevents (simultane noote-
vents) in volgorde van toonhoogte. De noten kunnen ofwel
van de hoogste naar de laagste toonhoogte ofwel van de
laagste naar de hoogste toonhoogte worden gesorteerd. De
akkoorden binnen het toegewezen bereik van de gespeci-
ceerde sequence track kunnen worden gesorteerd. Als
bijvoorbeeld noten E3, C3 en G3 allen tegelijk beginnen,
arrangeert de job de volgorde naar C3, E3, G3 (indien
ingesteld op up order) of naar G3, E3, C3 (indien
ingesteld op down order).
Track
Stelt de track in waarop Chord Sort wordt uitgevoerd.
Instellingen: 1~16 (Sequence track 1~16)
Measure
Stelt het maatbereik in (beginmaat tot de eindmaat)
waarin Chord Sort wordt uitgevoerd.
Instellingen: 001~999 (voor de beginmaat en de eind-
maat)
Type
Stelt het type Chord Sort in. Als up order wordt
geselecteerd, worden de akkoorden van de laagste naar
de hoogste toonhoogte gesorteerd en met het selecteren
van down order wordt van de hoogste naar de laagste
toonhoogte gesorteerd.
Instellingen: up order, down order
8. Chord Separate
Deze job arrangeert akkoordnoten in volgorde met een
gespeci ceerde interval (binnen het toegewezen bereik van
de gespeci ceerde sequence track). Als de Clock waarde
bijvoorbeeld is ingesteld op 30, wordt een akkoord bestaan-
de uit C3,E3,G3 gespeeld als een C3 (op de oorspronkelijke
timing van de akkoorden) 30 clocks later gevolgd door
de E3 en weer 30 clocks later door de G3. Dit kenmerk
kan ieder akkoord makkelijk splitsen en is handig als u
bijvoorbeeld gitaar aanslagen wilt simuleren.
Het is niet mogelijk om een akkoord te breken over de
volgende maatgrens of in het volgende akkoord.
Track
Stelt de track in waarop Chord Separate wordt uitge-
voerd.
Instellingen: 1~16 (Sequence track 1~16)
Measure
Stelt het maatbereik in (beginmaat tot de eindmaat)
waarin Chord Separate wordt uitgevoerd.
Instellingen: 001~999 (voor de beginmaat en de eind-
maat))
Clock
Stelt de klokinterval in tussen opeenvolgende noten.
Instellingen: 1~999
212
[F4]: JOB3
Druk op [F4] (JOB3) en het JOB3 menu verschijnt op de
display. Er zijn acht jobs die effectief zijn voor noot event
data op een gespeci ceerd track.
1. Quantize (verbetert de timing van de noten in een
toegewezen bereik.)
2. Move Clock (verplaatst alle events in een toegewezen
bereik.)
3. Modify GateTime (wijzigt de noot gate tijden [lengte]
in een toegewezen bereik.)
4. Modify Velocity (wijzigt de noot velocities in een toege-
wezen bereik.)
5. Transpose (transponeert alle noten in een geselecteerd
bereik.)
6. Shift Note (vervangt alle voorkomende gevallen van een
geselecteerde noot met de gespeci ceerde vervanging in
een toegewezen bereik.)
7. Crescendo (verhoogt of verlaagt gradueel de noot veloci-
ties in een toegewezen bereik.)
8. Shift Event (wijzigt een eventtype in een ander in een
toegewezen bereik.)
1. Quantize
Deze job quantizet nootevents in een gespeci ceerd bereik
van een ingestelde track. U kunt met dit kenmerk bijvoor-
beeld de imperfecte timing van een in realtime opgenomen
performance corrigeren.
Met de Quantize Strength en Sensitivity functies krijgt
u een variëteit aan instellingen. De Strength instelling
variëert de mate van de quantize waarde en de Sensitivity
instelling stelt het toepasbare bereik in. U kunt deze instel-
lingen combineren om bijvoorbeeld alleen die noten licht
aan te passen die zich ver van de quantize lijn bevinden,
of om de oorspronkelijke quantize waarde aan te passen,
terwijl de dichtbij gelegen noten onaangetast blijven.
De Rate instelling voegt een swing toe aan het ritme.
Met deze instelling kunt u de nootevents in alle even
genummerde beats iets vertragen (delay), waardoor de
muziek swing krijgt. Als u bijvoorbeeld een achtste noot
quantize waarde gebruikt, wordt de delay toegepast op de
nootenvents op de tweede, vierde, zesde en achtste beat in
de maat.
U kunt de swing verder verbeteren door de velocity en gate
time van de vertraagde nootevents te wijzigen.
Track
Stelt de track in waarop Quantize wordt uitgevoerd.
Instellingen: 1~16(Sequence track 1~16)
Measure
Stelt het maatbereik in (beginmaat tot de eindmaat)
waarin Quantize wordt uitgevoerd.
Instellingen: 001~999 (voor de beginmaat en de eind-
maat)
Quant (Quantize Value)
Stelt de standaard nootwaarde in waarin de Quantize
timing corrigeert.
gebruikt de 16e noot en 16de noot triool als
standaard nootwaarden, en gebruikt de 8e
noot en 8e noot triool als standaard noot waarden. Als
u als quantize waarde 16e noot triool of 8e noot triool
gebruikt voor een song die de 16e noten (of 8e noten)
en 16e noot triolen (of 8e noot triolen) bevat, worden
alle noten gequantized in triool timing, en dat kan de
song ruïneren. Als u in zulke gevallen de of
gebruikt als standaard nootwaarden, wordt
de noot die het dichtst bij de 16e noot (of 8e noot)
timing ligt behandeld als 16e noot (of 8e noot) en deze
die dichter bij de 16e noot triool (of 8e noot triool)
timing liggen, als 16e noot triolen (of 8e noot triolen)
zodat er geen problemen optreden.
Instellingen: off, , , , , , , ,
,
213
Streng (Quantize Strength)
Voor quantize stelt de Strength waarde in hoeveel de
timing van de nootevent naar de quantize lijn wordt
verplaatst, of stelt de oorspronkelijke quantize waarde
in.
De instelling 100% verplaatst iedere nootevent hele-
maal naar de quantize lijn. De instelling 50% verplaatst
iedere noot alleen maar halverwege naar de quantize
lijn.
Instellingen: 0%~100%
Sens (Quantize Sensitivity)
Met de Sensitivity kunt u het bereik instellen waarop
de quantize instelling wordt toegepast. Het te quantizen
databereik wordt aangegeven in percentages (%).
In het onderstaande diagram betekent de waarde 100%
dat de helft van de quantize waarde zich naar rechts
(vooruit) en links (achteruit) op de quantize lijn uit-
breidt. Als de quantize waarde bijvoorbeeld een kwart-
noot is, geeft de Sensitivity waarde van 100% de acht-
ste nootposities helemaal rechts en links van de quan-
tize lijn aan.
Als u de Sensitivity insteld op 100% (of 100%), dan
wordt de quantize toegepast op alle noten.
Als u de Sensitivity instelt op 50%, dan wordt de
quantize alleen toegepast op noten in de halve-interval
wijdte om de quantize lijn. Als in het voorgaande
voorbeeld, met een 50% sensitivity met een kwartnoot
quantize waarde, heeft het effect op alle noten binnen
een 16e noot aan beiden zijden van de lijn, terwijl de
verder gelegen noten onaangeraakt blijven.
Als u de Sensitivity instelt op 50% met een kwartnoot
quantize waarde, quantizet dit alle noten die meer dan
een 16e noot van de quantize lijn liggen, terwijl het
dichterbij gelegen noten onaangeroerd laat. U moet dus
positieve waarden gebruiken als u alleen noten wilt
verschuiven die dicht bij de lijn liggen en negatieve
waarden om alleen noten te verschuiven die ver van de
lijn liggen.
Instellingen: 100%~+000%~+100%
Met dit kenmerk kunt u noten corrigeren die duidelijk
off time zijn, terwijl u de subtiele discrepanties onaan-
geroerd laat. Om dit resultaat t e bereiken,moet u over
het algemeen de sensitivity instellen tussen ongeveer
30% en 50% om de noten te quantizen die nogal ver
van de quantize noot liggen.
Rate (Swing Rate)
Met deze instelling kunt u de nootevents op iedere
oneven genummerde beat van de ingestelde quantize
waarde licht vertragen, waardoor u het ritme een
swing geeft. Als u een van de triplet quantize waar-
den gebruikt, dan past de EX de delay toe op de noten
van elke derde beat in de triplet. Als u de quantize
waarden of gebruikt, past de EX de delay alleen op de
even genummerde beat toe.
Swing Rate (in percentages), hoe ver de noot ver-
schuift, kan worden ingesteld voor de lengte van twee
of drie quantize waarden. Beschikbare Rate instellingen
verschillen afhankelijk van de quantize waarde.
Met de quantize waarde van:
,
,
,
:
In dit geval representeert 100% de dubbele lengte van
de quantize waarde. Daarom is de oorspronkelijke posi-
tie van de even genummerde beats, die worden beïn-
vloed door de Rate instelling, 50%.
De instelling 50% produceeert geen aanpassingen zodat
de even genummerde beat exact in het midden blijft
gecentreerd zonder enige swing.
Hogere waarden als 50% schuiven de timing naar
voren, om een swing te produceren voor het ritme.
De maximum waarde, 75%, schuift de timing naar de
helft van de quantize waarde (een noot met punt).
214
Met de quantize waarde van:
,
,
:
In dit geval representeert 100% drie keer de lengte
van de quantize waarde. Daarom is de oorspronkelijke
positie van de derde tel in de triool die wordt beïnvloed
door de Rate instelling 66%.
De instelling 66% produceert geen aanpassingen zodat
de derde tel in de triplet op zijn oorspronkelijke positie
blijft, zonder swing.
Hogere waarden dan 66%, schuiven de timing naar
voren, om een swing te produceren in het ritme.
De maximum waarde, 83%, schuift de timing naar de
helft van de quantize waarde.
Met de quantize waarde van of :
In dit geval representeert 100% de dubbele lengte van
of waarde. Daarom is de oorspronkelijke positie van
de even genummerde tel (de tweede noot) die wordt
beïnvloed door de Rate instelling 50%.
De instelling 50% produceert geen aanpassing zodat
de even genummerde tel op zijn oorspronkelijk positie
blijft zonder enige swing.
Waarden hoger dan 50% schuiven de timing naar
voren, om een swing in het ritme te produceren.
De maximum waarde, 66%, schuift de timing naar de
derde tel in de triool.
Instellingen:
Met de quantize waarde van
,
,
,
:
50%~75%
Met de quantize waarde van
,
,
:
66%~83%
Met de quantize waarde van of :
50%~66%
Als u de Quantize Strength beneden 100% instelt, kun-
nen de opgeschoven noten op latere timings liggen dan
de opvolgende normale noten. In dit geval verschuift de
EX alle volgende noten met een gelijke hoeveelheid.
Vel (Swing Velocity)
Met deze instelling kunt u de aanslaggevoeligheid van
de noot events wijzigen in iedere even genummerde
beats van de ingestelde quantize waarde, waardoor het
het ritme swing geeft.
De velocity is de kracht waarmee een toets wordt
ingedrukt (aanslaggevoeligheid). U kunt deze instelling
daarom gebruiken om de kracht van de noten op iedere
even genummerde beat te verhogen of te verlagen. De
instelling 100% laat de oorspronkelijke velocity onge-
moeid. Instellingen onder de 100% verlagen de velocity
van de noten in iedere even genummerde beat, terwijl
instellingen boven de 100% ze verhogen.
De velocity waarde overschrijdt de boven- en onderli-
miet, 1 en 127, niet.
Instellingen: 0%~100%~200%
Gate (Swing Gate Time)
Met deze instelling kunt u de gate time van de noote-
vents wijzigen in iedere even genummerde beat van
de ingestelde quantize waarde, waardoor het het ritme
swing geeft.
De gate time is de lengte van tijd dat de noot werkelijk
hoorbaar is. U kunt deze instelling daarom gebruiken,
om de noten in iedere even genummerde beat te verlen-
gen of te verkorten.
De instelling 100% laat de oorspronkelijke gate time
ongemoeid. Instellingen onder de 100% verkorten de
gate time van de noten in iedere even genummerde tel,
terwijl instellingen boven de 100% ze verlengen.
De gate time waarde overschrijdt de benedenlimiet,1,
niet.
Instellingen: 0%~100%~200%
2. Move Clock
Deze job verschuift alle eventdata in het gespeci ceerde
bereik van de ingestelde sequence track met klok- eenhe-
den. Deze job verplaatst een event nooit achter het gespeci-
ceerde start- of eindpunt van het bereik; een event dat
anders voorbij dit punt zou worden verplaatst, wordt in
plaats daarvan aan het begin of het eind van het bereik
geplaatst.
Als u events met maten wilt verplaatsen, is het mis-
schien gemakkelijker om Copy Measure job (Pag. 209)
te gebruiken.
215
Track
Selecteert de track waarop Move Clock wordt uitge-
voerd.
Instellingen: 1~16 (Sequence track 1~16), pfx, tempo
Measure
Stelt het maatbereik in (beginmaat tot de eindmaat)
waarin de Move Clock wordt uitgevoerd.
Instellingen: 001~999 (voor de beginmaat tot de eind-
maat)
Clock
Stelt de afstand in die de data vooruit of achteruit
wordt geschoven. Bedenk u dat er 480 clock per beat
zijn als u de afstand van de te verschuiven data instelt.
Instellingen: 9999~+0~+9999
3. Modify GateTime
Deze job wijzigt de gate time van de noten in het gespeci -
ceerde bereik. De gate time geeft de lengte in tijd aan dat
een noot wordt vastgehouden. Voor gesustainde voices is
de gate time gelijk aan de werkelijke afspeeltijd. U kunt
de gate time modi ceren met twee typen parameters: de
Rate en Offset.
De gemodi ceerde gate time wordt verkregen op basis van
onderstaande formule.
Gemodi ceerde gate time = oorspronkelijk gate time x
Rate + Offset waarde
De gate time overschrijdt de lage limiet,1, niet.
Track
Stelt de track in waarop Modify GateTime wordt uitge-
voerd.
Instellingen: 1~16 (Sequence tracks 1~16)
Measure
Stelt het maatbereik in (beginmaat tot de eindmaat)
waarin Modify Gate Time wordt uitgevoerd.
Instellingen: 001~999 (voor de beginmaat en de eind-
maat)
Rate
Verhoogt of verlaagt de gate time van alle noten in het
ingestelde bereik door te vermenigvuldigen met de Rate
waarde. De instelling 100% produceert geen wijziging.
Een instelling onder de 100% produceert een kortere
gate time, terwijl een instelling boven de 100% een
langere gate time produceert.
Instellingen: 000%~100%~200%
Offset
Verhoogt of verlaagt de gate time van alle noten in
het ingestelde bereik door de Offset waarde eraan toe
te voegen. De instelling 0 produceert geen wijziging.
Negatieve waarden verlagen de gate time, terwijl posi-
tieve waarden die verhogen.
Instellingen: 9999~+0~+9999
216
4. Modify Velocity
Deze job wijzigt de velocity (aanslaggevoeligheid) van de
noten in het gespeci ceerde bereik. De velocity verwijst
naar de kracht waarmee een toets wordt aangeslagen. U
kunt de velocity wijzigen met twee typen parameters: de
Rate en Offset.
Het volume verschilt afhankelijk van de geselecteerde
voice die verschillende velocity instellingen in de Voice
Edit mode heeft.
De gemodi ceerde velocity waarde wordt verkregen op
basis van de onderstaande formule.
Gemodi ceerde velocity =oorspronkelijke velocity waarde
x Rate + Offset waarde
De velocity waarde overschrijdt de boven- en onderlimiet
1 en 127 niet.
Track
Selecteert de track waarop Modify Velocity wordt uitge-
voerd.
Instellingen: 1~16 (Sequence tracks 1~16)
Measure (maat)
Stelt het maatbereik in (beginmaat tot de eindmaat)
waarin Modify Velocity wordt uitgevoerd.
Instellingen: 001~999 (voor de beginmaat tot de eind-
maat)
Rate
Verhoogt of verlaagt de velocity van alle noten in het
ingestelde bereik door het te vermenigvuldigen met de
Rate waarde. De instelling 100% produceert geen wijzi-
ging. Een instelling onder de 100% verlaagt de velocity,
terwijl een instelling boven de 100% deze verhoogt.
Instellingen: 000%~100%~200%
Offset
Verhoogt of verlaagt the aanslaggevoeligheid van alle
noten in het ingestelde bereik door er de Offset waarde
aan toe te voegen. De instelling 0 produceert geen wij-
ziging. Negatieve waarden verlagen de velocity, terwijl
positieve waarden deze verhogen.
Instellingen: 99~+00~+99
217
5. Transpose
Met deze job kunt u in halve noten de noten transponeren
in het ingestelde bereik van een gespeci ceerde sequence
track.
Track
Selecteert de track die u wilt transponeren.
Instellingen: 1~16 (Sequence track 1~16)
Measure
Stelt het maatbereik in (beginmaat tot de eindmaat)
waarin getransponeerd moet worden.
Instellingen: 001~999 (voor de beginmaat en de eind-
maat)
Transpose
Stelt de transpositie waarde in (halve noten). Een waar-
de van +12 transponeert alle beoogde noten exact met
één oktaaf omhoog, terwijl een waarde van 12 met
één oktaaf naar beneden transponeert.
Instellingen: 99~+0~+99
6. Shift Note
Deze job vervangt alle gevallen van een gespeci ceerde
toonhoogte (binnen het ingestelde bereik van de gespeci -
ceerde sequence track) in een andere toonhoogte.
Track
Stelt de track in waarop Shift Note wordt uitgevoerd.
Instellingen: 1~16 (Sequence track 1~16)
Measure
Stelt het maatbereik in (beginmaat tot de eindmaat)
waarin Shift Note wordt uitgevoerd.
Instellingen: 001~999 (voor de beginmaat en de eind-
maat)
FromNote (source note)
Stelt de brontoonhoogte in die wordt gewijzigd.
Instellingen: C2~G8
To Note(destination note)
Stelt de bestemmingstoonhoogte in.
Instellingen: C2~G8
7. Crescendo
Deze job verhoogt of verlaagt gradueel het volume van uw
performance. Deze job produceert het crescendo (toename)
of diminuendo (afname) effect door een graduele wijziging
toe te passen op de velocity van een ingesteld bereik van
een gespeci ceerde track.
Track
Selecteert de track waarop Crescendo wordt uitgevoerd.
Instellingen: 1~16 (Sequence track 1~16)
Measure
Stelt het maatbereik in (beginmaat tot de eindmaat)
waarin Crescendo wordt uitgevoerd.
Instellingen: 001~999 (voor de beginmaat en de eind-
maat)
Range
Stelt de hoeveelheid crescendo/diminuendo in. U kunt
de uiteindelijke aan het eind van het bereik te bereiken
velocity waarde speci ceren. Positieve instellingen pro-
duceren een crescendo, terwijl negatieve instellingen
een diminuendo produceren. De velocity waarde over-
schrijdt de boven en onderlimiet, 1 en 127, niet.
218
Instellingen: 99~+0~+99
8. Shift Event
Deze job vervangt alle voorkomende gevallen van een
speci ek eventtype (binnen het ingestelde bereik van de
gespeci ceerde sequence track) met een ander ingesteld
eventtype. U kunt deze functie bijvoorbeeld gebruiken om
de breath controller data te wijzigen in channel aftertouch
events.
Track
Stelt de track in waarop Shift Event wordt uitgevoerd.
Instellingen: 1~16(Sequence track 1~16)
Measure
Stelt het maatbereik in (beginmaat tot de eindmaat)
waarin Shift Event wordt uitgevoerd.
Instellingen: 001~999 (voor de beginmaat en de eind-
maat)
Src Event (Source Event)
Selecteert de bron die wordt gewijzigd.
Instellingen: Control Change, Ch After Touch (Channel
After Touch), Pitch Bend, Note (Note#: note
numbers), Note (Vel: velocity waarden van iedere
noot)
Dst Event (Destination Event)
Stelt het bestemmingsevent waar de bronevent naartoe
wijzigt.
Instellingen: Control Change, Ch After Touch (Channel
After Touch), Pitch Bend, Note (Note#: de data
wijziging van de bronevent wordt vervangen door
nootnummers met de vastgestelde velocity 64 en
vastgestelde gate time 108), Note (Vel: de data
wijziging van de bronevent wordt vervangen door
velocities met de vastgestelde toonhoogte C3 en
vastgestelde gate time 108).
[F7]: UNDO/REDO
De Undo/Redo functie is toegewezen aan [F7]. Undo
annuleert de wijzigingen die u tijdens uw meest recente
opname, wijzigings of job handeling maakte, en roept de
data in hun vorig staat op. Redo, dat alleen beschikbaar
wordt nadat u een Undo heeft uitgevoerd, annuleert de
Undo handeling en ropet de wijziging(en) weer op. Als
u per ongeluk een job uitvoert, een fout maakt bij het
opnemen of wijzigen, is deze job handig voor het oproepen
van belangrijke data die anders verloren zouden zijn.
Undo/Redo is altijd effectief na een opneme, wijzigings
of job handeling. Zodra u een Undo heeft uitgevoerd, wij-
zigt de jobnaam in REDO. UNDO en REDO verschijnen
beurtelings na een Undo/Redo handeling. Als de data niet
worden gewijzigd, wordt Undo/Redo niet actief.
Stappen Voor het Uitvoeren van Undo/
Redo
1 Druk op [F7] (UNDO/REDO en het UNDO/REDO
scherm verschijnt op de display.
UNDO/REDO:
Beschikbare handeling, UNDO of REDO, wordt getoond.
Het doel van Undo/Redo:
Het doel van de Undo/Redo functie wordt op de display
getoond, i.e., de naam van de meest recente opname, wijzi-
gings, of jobhandeling.
2 Druk op [ENTER] om Undo/Redo uit te voeren. Com-
pleted! verschijnt kortstondig op het scherm om aan
te geven dat de annulering is uitgevoerd en het vorige
scherm verschijnt op de display.
Als er op [F7] (UNDO) wordt gedrukt zonder dat er een
voorgaande handeling heeft plaatsgevonden, verschijnt
Unde ned job op de display en kan Undo niet wor-
den uitgevoerd.
Pattern Mode
Pattern Play Mode
Deze mode gebruikt de interne sequencer om patronen
af te spelen en heeft verscheidene functies in relatie met
de afspelende patronen. U kunt de Pattern Record mode
ingaan vanuit Pattern Play mode en maximaal 50 patronen
opnemen. Met deze patronen kunt u een song creëren. Sla
deze, voor het structureren van uw patronen na opname,
op een oppy disk op zodat u ze kunt gebruiken wanneer
u wilt.
Patronen zijn gecon gureerd met verscheidene tracks
tot maximaal 16 maten en spelen altijd af in een loop
(herhaaldelijk).
Zie pag. 60 voor meer informatie over de sequencer.
Druk op de [PATTERN]toets op het paneel om de Pattern
Play mode in te gaan. Als u de Pattern Play mode ingaat,
verschijnt het volgende menuscherm op de display. In de
Pattern Play mode zijn vier soorten menus.
[F1]: PTN (instellingen in relatie tot afspeelpatronen)
[F2]: PFX (instellingen in relatie tot Play Effects)
[F3]: TCH (instellingen in relatie tot de track verzend-
kanalen)
[F4]: NAME (instellingen in relatie tot de naam van de
patronen)
U kunt de Pattern mode niet ingaan als de [ARPEG-
GIO] toets of de [KEYMAP] toets aan staat.
[F1]: PTN (Pattern)
Met deze parameters kunt u de Mute en Play Effects Thru
functies van iedere patroontrack (1-8 tracks) instellen. Ze
kunnen ingesteld worden op on of off. Er zijn ook
instellingen die in relatie staan tot de afspelende patronen,
zoals Tempo.
Remaining Memory (resterend geheugen)
Deze gra ekbalk geeft de hoeveelheid beschikbaar
geheugen aan voor opname, ofwel het resterende geheu-
gen van de interne sequencer. Dit is algemeen voor alle
interne sequencer functies, Song, Pattern en Arpeggio.
Measure/PTN (Pattern Name)
De patroonnummer/naam en het huidige maat-num-
mer worden getoond. Deze onderdelen kunnen niet
worden gewijzigd.
Track Sectie
Met deze instellingen worden Mute en Play Effects Thru
op on of off gezet voor iedere track, zelfs gedurende
het afspelen van het patroon.
1 Track Number
Eén patroon bestaat uit of 1~8 sequence tracks. Het
Track Number licht op (zwart gekleurd vlak) voor
tracks die zijn opgenomen op en bevatten data.
2 Mute
Stelt de Mute in van een track, door de pijl te verplaat-
sen naar de Mutelijn en met Data Dial of [INC]/[DEC]
on of off te selecteren. Zoals getoond wordt in het
scherm, geeft het zwarte vlak aan dat Mute aanstaat.
Als Mute aanstaat, wordt die track gemute gedurende
het afspelen en wordt het geluid tijdelijk uitgesteld. Als
Mute wordt uitgezet, is alleen de omtrek van het vlak
te zien, Mute is geannuleerd en het geluid wordt weer
voortgebracht.
219
F1 F2 F3 F4
1
2
3
5
7
4
9
)
86
220
3 Play Effects Thru
Stelt FxThru (Play Effects Thru) in van een track, door
de pijl naar de FX Thru lijn te verplaatsen en met Data
Dial of [INC]/[DEC] on of off te selecteren. Zoals
getoond wordt in het scherm, geeft het zwarte vlak aan
dat FxThru aanstaat. Als FxThru aanstaat voor een
track, worden Play Effects tijdelijk gepasseerd gedu-
rende het afspelen. Als FxThru uitstaat wordt alleen de
omtrek van het vlak op de display getoond, de FxThru
functie wordt geannuleerd en Play Effect instellingen
worden weer geactiveerd.
Als de pijl op de Mute or FxThru lijn staat, kunt u een
track selecteren door op de corresponderende TRACK
[1~8] toets op het paneel (alleen de EX5/7) te druk-
ken. U kunt direkt de Mute of FxThru instellen op on
of off door de [F1] PTN toets ingedrukt te houden en
op de beoogde TRACK [1~8] toets te drukken terwijl
de pijl op de Mute of FxThru lijn staat.
4 No (Pattern Number)
Selecteert het Patroon Nummer dat afspeelt. Rechts van
het patroonnummer wordt de patroonnaam getoond.
Instellingen: 01-50
5 Meas (Measure)
Stelt in en geeft de Maat- en Beatnummers aan van het
huidig geselecteerde patroon. U kunt per maat instel-
len.
Instellingen: De instelling verschilt afhankelijk van de
lengte van het patroon (001-016).
De [REW] en [FWD] toetsen van de sequencer kunnen
ook gebruikt worden voor terugspoelen en snel vooruit-
spoelen en met de [TOP] toets keert u terug naar de
eerste maat van het patroon.
6 Time Signature
Geeft de maatsoort van een patroon aan. Het instellen
van de maatsoort wordt gedaan in de Pattern Record
mode (pag. 223).
7 Click (Click Mode)
Stelt de geluidsmode in van de metronoom (Click). Er
zijn vier modes, off (geen geluid), rec (klinkt gedu-
rende opname), play (klinkt gedurende het afspelen
en opnemen) en all (klinkt altijd). Deze functie is
handig voor het spelen op de maat bij gewoon spelen
of opnemen.
Instellingen: off, rec, play, all
8 Metronome (Click) Beat
Stelt de beat (tel) in voor wanneer de metronoom
(Click) klinkt.
Instellings: 1/4, 1/8, 1/16
9 MaxLng (Maximum Length)
Toont de lengte van de langste track, ingesteld in
Length van het [F2]: PFX scherm.
) Tempo
Stelt het tempo in van het patroon dat afspeelt.
Instellingen: 30.0~250.0
Over Pattern Playback Besturing
Pattern playback (het afspelen van het patroon)
wordt bestuurd met de sequencertoetsen. Het
patroon speelt altijd automatisch in een loop af,
vanaf dat u het patroon start totdat u het stopt.
[TOP]: Doet het patroon terugkeren naar de eerste maat.
[REW]: (Rewind):
Spoelt terug door de maatnummers van het patroon.
[FWD]: (Forward):
Spoelt snel vooruit door de maatnummers van het
patroon.
[REC]: (Recording):
Activeert de Pattern Record mode.
[STOP]: Stopt het afspelen.
[PLAY]: Start het afspelen.
[F2]: PFX (Play Effects)
Deze instellingen staan in verband met Play Effects. Met
de Play Effects functie kunt u tijdelijk de velocity en
de geluidstiming van MIDI noten aanpassen. U kunt de
afspeelgroove wijzigen zonder de originele data aan te tas-
ten. U kunt ook verschillende grooves op een patroon
toepassen met 100 verschillende soorten groove templates
of uw eigen originele groove templates creëren. Verschil-
lende Play Effects kunnen worden ingesteld voor iedere
track.
Druk op [F2] waardoor het PFX scherm verschijnt en de
[F5] (All), [F6] (TR), en [F8] (GROOVE) functies aan het
scherm worden toegevoegd. Met een druk op de [F8]toets
opent het Groove Template scherm, waarin u uw eigen
groove templates kunt maken en de inhoud van de preset
groove templates kunt con rmeren.
FWDREWTOP
REC STOP PLAY
221
Stappen voor het Instellen van de Play Effects
1 Start pattern playback.
Druk op de [PLAY] toets om het afspelen van een
patroon te starten.
Play Effects kan of worden ingesteld als het
patroon is gestopt, of in realtime als het patroon
afspeelt. Hiermee kunt u het effect controleren
dat wordt veroorzaakt door de Play Effects.
2 Selecteer [F5] ALL of [F6] TR.
Druk, als u dezelfde Play Effects op alle tracks
wilt toepassen, op [F5] om ALL(All tracks) te
selecteren. Aan de andere kant, als u andere
Play Effects in wilt stellen voor iedere individuele
track, druk dan op [F6] om TR(each track) te
selecteren.
3 Selecteer de track waarop u de Play Effects
wilt toepassen.
Als u TR (each track) selecteerde in stap 2 hier-
boven, selecteer dan één van de acht tracks, Tr
1-8.
Deze stap is niet nodig als u ALL (All Tracks) in
stap 2 hierboven heeft geselecteert.
4 Stel de lengte van de loop in.
Zet de pijl op Length (measure/beat/clock), en
stel de lengte in van de af te spelen loop (een inge-
stelde frase wordt herhaald). De hier ingestelde
lengte bepaalt de af te spelen loop van het patroon.
5 Selecteer een groove template.
Zet de pijl op Type en selecteer een groove tem-
plate. Als u een User (gebruikers) groove template
selecteert, ga dan door en zet de pijl op Val
(Value), en selecteer een Quantize waarde.
Als een template wordt geselecteerd uit de 1~100
Preset groove templates, kan de Quantize waarde
worden gecon rmeerd, maar niet gewijzigd.
6 Stel andere parameters in.
Stel indien nodig andere parameters in.
7 Stel de Play Effects in voor andere tracks.
Herhaal bovenstaande stappen 3~6 en stel de
Play Effects instellingen in voor de benodigde
tracks.
Deze parameters zijn dezelfden als uitgelegd voor het PFX
scherm in Song Play mode. Daarom worden alleen de para-
meters die anders zijn uitgelegd. Zie pag. 187 voor infor-
matie over de parameters.
De parameters die niet in het PFX scherm van de Song
Play mode staan, worden toegevoegd onderin het PFX
scherm van de Pattern Play mode.
Length (Loop Length)
Stelt de looplengte (measure/beat/clock) in voor iedere
track en toont die op de display. Hier kunt u de lengte
van iedere track instellen om de lengte van iedere loop
te bepalen die wordt afgespeeld. U kunt de looplengte
wijzigen voor iedere track en zodoende kan bijvoor-
beeld, zoals wordt getoond in het volgende diagram, een
één maats baslijnloop één Play Effects instelling heb-
ben, terwijl de viermaats rhythmloop verschillende Play
Effects instellingen kan hebben. Door het combineren
van de twee kunt u zelfs nog ingewikkeldere grooves
spelen.
Stel, alvorens een patroon op te nemen, de lengte van
iedere track hier in.
Measure Number
Stelt het huidig geselecteerde maatnummer van de track
in en toont deze op de display.
Instellingen: 1~16
Beat Number
Stelt het huidig geselecteerde beatnummer van de track
in en toont deze op de display. Beschikbare instellingen
verschillen naargelang de huidige maatsoort.
Instellingen: 1~8
F5 F6
222
Clock Number
Stelt het huidig geselecteerde clocknummer van de
track in en toont deze op de display. Beschikbare instel-
lingen verschillen naargelang de huidige maatsoort.
Instellingen: 000~479
Unit
U kunt iedere afspeeltijd van een track verkorten of
verlengen. De instelling 200% bijvoorbeeld, maakt de
speeltijd twee keer zo lang en resulteert in een tempo
dat half zo snel is. Andersom maakt de instelling van
50% de speeltijd half zo lang en het tempo wordt
twee keer zo snel. Indien ingesteld op 100% is er geen
wijziging in de originele tijdsdata. Met de wijziging in
de snelheid van iedere tracks sequence data kunt u
interesante ritmes als polyritmes creëren.
Instellingen: 50%, 66%, 75%, 100%, 133%, 150%, 200%
[F5]: ALL [F6]: TR(Track)
Als [F5]: ALL wordt geselecteerd, zijn alle gemaakte
wijzigingen effectief voor alle tracks.
Als [F6]: TR wordt geselecteerd, zijn alle gemaakte
wijzigingen effectief voor gespeci ceerde tracks.
[F8]: GROOVE (Groove Template)
Druk op [F8] (GROOVE) en het GROOVE scherm ver-
schijnt op de display. Hier kunt u uw eigen User template
van patronen creëren of de inhoud van een Preset groove
template con rmeren. Ook de [F6] COPY functie wordt op
het scherm toegevoegd.
De groove templates geeft u onmiddelijke gelegenheid om
groove feeling toe te voegen aan uw patroon door het
wijzigen van de timing van de patroondata met de Play
Effects functie. Iedere groove template bevat de parameters
in één maat.
Een User template kan worden gecreëerd door een tem-
plate te kopiëren vanuit 100 soorten Preset groove tem-
plates en de nodige aanpassingen te maken of u kunt een
template creëren door alle parameters vanaf het begin in
te stellen.
Alle GROOVE scherm parameters en instellingen die wor-
den gebruikt voor patroontracks (tracks1~8) zijn dezelf-
den als voor het GROOVE scherm van de Song Play mode.
Zie pag. 109 voor meer informatie.
De Copy functie is inactief als off wordt geselecteerd
voor TYPE.
[F3]: TCH (Transmit Channel)
Stelt het transmit (stuur) kanaal in van iedere track en
waar de data naartoe verstuurd wordt. Zet de pijl op een
parameter, zet de schakelaar op on of off, en stel het
MIDI kanaal in met [INC]/[DEC].
Druk op TRACK [1-8] om ieder tracknummer te selec-
teren (alleen op de EX5/7 ).
TG (Toongenerator)
Bepaalt of de data van iedere track wordt verstuurd
naar de interne toongenerator.
Instellingen: (output), (geen output)
MIDI-A/MIDI-B (MIDI OUT A/B)
Bepaalt of de data van iedere track wordt verstuurd via
MIDI OUT A/B naar een extern medium.
Instellingen: (output), (geen output)
MIDI B is inactief op de EX5R en EX7.
T-Ch (Transmit Channel)
Stelt het MIDI stuurkanaal in van iedere track.
Instellingen: 1~16
[F4]: NAME (Pattern Name)
Hiermee kunt u een patroon een naam geven van maxi-
maal acht letters en/of nummers.
De procedure voor het geven van een naam aan een
patroon is hetzelfde als het geven van een naam aan een
song. Zie pag. 192.
223
Pattern Record Mode
In Pattern Record mode zijn twee methoden beschikbaar
voor het opnemen van patronen: real time opname en
stap-voor-stap opname. Er zijn ook verschillende functies
die in relatie staan tot het opnemen van patronen en
maximaal 50 patronen kunnen worden opgeslagen in het
interne geheugen. Om uw patronen te structureren kunt u
ze opslaan op een oppy disk zodat u ze kunt gebruiken
wanneer u wilt.
Real Time Recording: Net als met een multi-track recor-
der, wordt het spel opgenomen zoals u speelt. Omdat alles
zo wordt opgenomen als u het uitvoert, worden de subtiele
nuances en het gevoel van het spel accuraat opgenomen.
Stap-voor-Stap Recording: Net als het schrijven van
muziek op muziekpapier, wordt iedere noot apart gepro-
grammeerd. U kunt iedere beat van de maat in het scherm
con rmeren terwijl u de handelingen uitvoert. Daarom is
dit type opname perfect voor het programmeren van zich
herhalende patronen en frases, basisritmes en basmelodiën
die precisie vereisen. Deze opnamemethode is tevens han-
dig voor het invoeren van de trigger timing van de sampel-
loops voor break beats.
Eerder gemaakte patronen zijn bruikbaar voor het creëren
van songs. Een variëteit aan basis begeleidings- patronen
kan worden gecreëerd, opgeslagen en gemakkelijk gepro-
grammeerd (opgenomen) in elke volgorde, op elk patroon-
track in Song Record mode (zie pag. 193). Hierdoor is
het mogeljk om snel een begeleidingssectie voor een song
te maken. De acht patroontracks en 16 songtracks delen
dezelfde 16 parts van de toongenerator. Stel de MIDI kana-
len zo in dat de parts elkaar niet overlappen.
Hoe de Pattern Record Mode in te
Gaan
Druk, als u in de Pattern Play mode bent, op de [REC]
(Recording) toets van de sequencer. Het [REC] lampje licht
op om aan te geven dat Pattern Record mode is geactiveerd
en nu in standby status staat.
Druk nogmaals op [REC] of [STOP] om terug te keren
naar Song Play mode.
Zie pag. 60 voor informatie over de grondbeginselen van
de sequencer.
Als u de Pattern Record mode ingaat, verschijnen onder-
staande menus in het scherm. Er zijn vijf menus in de
Pattern Record mode.
Creër de performances (pag. 156) die u wilt gebruiken
alvorens u de Pattern Record mode ingaat.
[F1]: PTN (instellingen in relatie tot het opnemen van
patronen)
Recording Mode
[F4]: MULTI (selecteren van Multi mode)
[F5]: STEP (selecteren van Step recording)
[F6]: OVER (selecteren van Overdubbing)
[F7]: RPLC (seleceren van Replace recording)
[F1]: PTN (Pattern)
Dit zijn verschillende instellingen die in relatie staan tot
het opnemen van een patroon, zoals het selecteren van
een track voor opname en het instellen van de maatsoort
en het tempo. Als aanvulling op deze instellingen zijn er
Mute on/off en Play Effects Thru on/off voor ieder van de
afspeeltracks (tracks 1~8).
Veel van de parameters hier zijn te vinden in Pattern Play
mode (pag. 219). Alleen die parameters die anders zijn
dan die beschreven worden in Pattern Play mode worden
uitgelegd.
FWDREWTOP
REC STOP PLAY
F1 F3 F5 F6 F7
224
No (Pattern Number)
Selecteert het patroonnummer van het patroon dat
wordt opgenomen. De naam van het patroon verschijnt
rechts van het patroonnummer op de display.
Instellingen: 01~50
Meas (Measure)
Selecteert het maatnummer waar het opnemen begint,
met de Sequencer toetsen (de pijltoetsen kunnen niet
worden gebruikt).
Instellingen: 001~016
Time Signature
Stelt de maatsoort in van een patroon.
Instellingen: 1/4~8/4, 1/8~16/8, 1/16~16/16
U kunt de maatsoort na opname instellen.
Track
Selecteert de track voor opname. Tracks 1~8 kunnen
ook geselecteerd worden met de TRACK [1~8] (alleen
op de EX5/7).
Instellingen: Tr1~8(tracks1~8)
De patroontracks 1~8 bevinden zich op één lijn boven
in het scherm.
Opname Mode
In de Pattern Record mode zijn verschillende opname
modes toegewezen aan [F3] en [F5]~[F7].
[F3]: MULTI
Zet de MULTI mode on of off. Druk op [F3]en
MULTI licht op. De MULTI mode staat aan, en
alle tracks kunnen in real time worden opgenomen.
Dit type opname wordt voornamelijk gebruikt met
een externe sequencer. Op de huidig geselecteerde
track, (de track die is geselecteerd in de parameters),
wordt bijvoorbeeld de uitvoering van het EX 5/7 toet-
senbord opgenomen, terwijl tegelijkertijd de perfor-
mance data worden opgeno-men op andere tracks van
een externe sequencer.
In MULTI mode kunt u of Over Dubbing of Replace
(vervang) type opname selecteren.
Als MULTI mode uitstaat, kan real time opname
alleen op één gespeci ceerde track tegelijk uitgevoerd
worden.
[F5]: STEP
Zet de STEP opnamemode on of off. Met een
druk op de [F5] knop licht STEP op en staat de
Step Recording mode aan. Vervolgens kunnen noten
één voor één worden geprogrammeerd. Druk op
[F6]~[F7] om Step opname mode te annuleren om
terug te keren naar real time opname.
Als STEP niet oplicht, is real time opname altijd
actief.
[F6]: OVER(Over Dubbing)
Zet de OVER dubbing opname on of off. Met een
druk op de [F6] knop licht OVER op en staat OVER
Dubbing aan. Als u opneemt in real time, kunt u over
de voorheen opgenomen data opnemen. Na bijvoor-
beeld eerst een basdrum te hebben opgenomen, kunt
u in er deze mode een snare en hihat aan toevoegen
zonder de oorspronkelijke data te wissen. Druk op
[F5]/[F7] om de Over Dubbing opname te annuleren.
[F7]: RPLC(Replace)
Zet Replace opname on of off. Met een druk
op de [F7] knop licht RPLC op en staat de Replace
opname aan. Als u opneemt in real time, kunt u over
de voorheen opgenomen data heen opnemen (u wist
en vervangt de oorspronkelijke data met de nieuw
opgenomen data). Druk op [F5]/[F6] om de Replace
opname te annuleren.
Real Time Recording
Real Time opname is net als een multi-track recorder
die uw spel opneemt zoals u het speelt op verschillende
tracks (Tr1-8). Er zijn twee soorten opnamemethoden,
Over Dubbing (opnemen over originele data zonder deze
te wissen) en Replace (wissen en vervangen van de origi-
nele data). Er is tevens de Multi mode, die op on (u
kunt tegelijk op alle tracks opnemen) en op off gezet
kan worden (u kunt op één track tegelijk opnemen).
1 Selecteer in de PTN display van Pattern Play mode een
patroonnummer (01-50) om op te nemen.
2 Stel in de PFX display van Pattern Play mode de Length
(looplengte) in van iedere track (1-8).
3 Druk, in Pattern Play mode, op [REC] om Pattern Record
mode in te gaan(stand-by opname status).
4 Stel in de PTN display de benodigde instellingen in voor
opname, zoals maatsoort en tempo, en de click.
225
5 Selecteer de track (Tr1-8) voor opname met de Track
parameter.
6 Selecteer één van de volgende opname modes: [F6] (Over
Dubbing) of [F7] (Replace). Druk om op alle tracks
simultaan op te nemen, op [F3] (MULTI). Multi mode
staat nu aan en licht op.
7 Druk op [PLAY] en het opnemen begint na het aftellen
van twee maten. Neem iets op door op het toetsenbord
te spelen. Het [PLAY] groene lampje knippert synchroon
met de metronoom click.
Gedurende het aftellen van twee maten, verschijnt bij
Meas (measure) het aftellen van 2 tot 1 op de display.
8 Druk op [STOP] om het opnemen te stoppen. De EX
keert automatisch terug naar de Pattern Play mode.
Na het opnemen, zijn er verschillende wijzigings-func-
ties waarmee u verkeerde noten of timing kunt cor-
rigeren in de Pattern Edit mode (pag. 226) en de Pattern
Job mode (pag. 227).
Step (Stap-voor-Stap) Opname
Met Stap-voor-Stap opname (Step recording) wordt de
performance data (nootlengte, toonhoogte en velocity)
noot voor noot geprogrammeerd.
Step Recording Scherm
Als u in Step Recording bent (na het indrukken van
[PLAY]), verschijnt het volgende scherm op de display.
Al deze functies zijn dezelfden als uitgelegd in STEP recor-
ding van de Song Record mode. Zie pag. 198 voor meer
informatie over iedere parameter en de wijzen waarop
noten worden ingevoerd.
De Procedure voor Stap-voor-Stap Opna-
me
1 Selecteer in de PTN display van Pattern Play mode
een patroonnummer (01-50) voor opname.
2 Stel in de PFX display van Pattern Play mode de
Lengte in (looplengte) van iedere track (1-8).
3 Druk in Pattern Play mode op [REC] om de Pattern
Record mode in te gaan (stand-by opname status).
4 Selecteer de maatsoort van de opname op de PTN
display.
5 Selecteer het beginmaatnummer van de opname met
de Meas parameter.
6 Selecteer de track (Tr1-8) voor de opname met de
Track parameter.
7 Druk op [F5] (STEP) om de Step recording mode te
selecteren.
8 Druk op [PLAY], het [PLAY] groene lampje licht op
en het Step Recording scherm verschijnt op de dis-
play.
9 Stel de nootlengte in en de velocity, en voer de noten
in met het toetsenbord. De pijl gaat automatisch
evenredig vooruit met de lengte van de zojuist inge-
voerde noot.
) Herhaal bovenstaande stap 9, en programmeer één
noot tegelijk.
! Druk op [STOP] om het opnemen te stoppen. De EX
keert automatisch terug naar Pattern Play mode.
Na het opnemen, zijn er verschillende wijzigings-
functies waarmee u verkeerde noten of timing kunt
corrigeren in de Pattern Edit mode (pag. 226) en de
Pattern Job mode (pag. 227).
226
Pattern Edit Mode
Druk op de [EDIT] toets op het paneel vanuit Pattern
mode om Pattern Edit mode in te gaan. In Pattern Edit
mode, kunt u events van patronen van iedere sequence
track 1~8 wijzigen, die waren opgenomen in real time of
in step opname.
Met [F5] INS (Insert) kunt u nieuwe events invoegen en
met [F6] CHNG (Change) de positie of waarde van de
reeds bestaande data wijzigen. Met [F8] DEL (Delete) kunt
u onbruikbare events wissen.
1 Measure (Maat): 1~16 (maximum waarde wijzigt afhanke-
lijk van de Length instelling)
2 Beat: 1~16 (maximum waarde wijzigt afhankelijk van de
Beat instelling)
3 Clock: 000~479
4 Top of Track (geeft het begin van de track aan)
5 End of Track (geeft het einde van de track aan)
[F5]: INS(Insert: voegt een nieuw event in)
[F6]: CHNG (Change: Wijzigt de positie of waarde van
een event)
[F8]: DEL (Delete: wist een event)
Met de Undo/Redo functie in Pattern Job mode kunt u
de wijzigingen die u heeft gemaakt annuleren of de handeling
opnieuw uitvoeren.
Event Data die kunnen worden gewijzigd
Event data die kunnen worden gewijzigd zijn dezelfden als
die van de sequence tracks 1~16 in de Song Edit mode.
Zie pag. 202 voor meer informatie.
Invoegen van Events
U kunt nieuwe event data invoegen die niet zijn ingesloten
in de pattern data.
1 Druk in de Pattern Play mode, op [EDIT] om de Pattern
Edit mode in te gaan. De Event Lijst verschijnt op de
display.
2 Druk op Track [1~8] om een te wijzigen tracknummer
te selecteren. De Event Lijst van de geselecteerde track
verschijnt op de display.
Selecteer met de EX5R een track alvorens de Pattern
Edit mode in te gaan.
U kunt door de Event Lijst scrollen en zoeken naar
insert(invoeg)lokaties met de verticale /pijltoetsen.
Als de pijl op een event wordt geplaatst, klinkt de noot-
data.
Als u op de [CURSOR] toets drukt om het lampje aan te
doen, kunt u met Data Dial de pijl snel verplaatsen.
3 Druk op [F5] (INS: Insert) en het Insert pop-up menu
verschijnt.
4 Zet de pijl op het Event type aan de linker bovenkant van
het Insert pop-up menu en wijs het type event toe dat
moet worden ingevoegd.
Zie pag. 202 voor meer informatie over de soorten
events en parameters.
5 Zet de pijl op Measure/Beat/Clock en wijs de gedetail-
eerde lokatie toe.
6 Zet de pijl op iedere parameter en wijs de waarde voor
ieder toe.
7 Druk op [ENTER] om het event in te voeren.
Events Wijzigen
U kunt de events in de patroondata wijzigen.
1 Druk in Pattern Play mode op [EDIT] om de Pattern Edit
mode in te gaan
2 Druk op Track [1~8] om een tracknummer te selecteren
om te wijzigen (alleen op de EX5/7). De Event Lijst van
het geselecteerde track verschijnt op de display.
Als u bovenstaande stappen volgt, licht CHNG op en
wordt automatisch geselecteerd. Druk, indien nodig, op
[F6] om CHNG te selecteren.
F5 F6 F8
1 32
5
4
227
3 Zet de pijl op de lokatie van de event die u wilt wijzigen
en wijzig de parameters.
U kunt door de Event Lijst scrollen om naar event loka-
ties te zoeken en parameters selecteren met de verticale
/pijltoetsen. U kunt ook naar een parameter gaan
met de horizontale ¥/ pijltoetsen. Als de pijl op een
event staat, klinkt de nootdata.
Als u op de [CURSOR] toets drukt om het lampje aan te
doen, kunt u met Data Dial de pijl snel verplaatsen.
Zie pag. 202 voor meer informatie over soorten events
en parameters.
4 Met [INC]/[DEC], Data Dial of het numerieke toetsen-
pad kunt u wijzigen en waarden instellen.
5 Druk op [ENTER] om de wijziging uit te voeren.
Events Wissen
U kunt een speci ek event van de patroondata wissen.
1 Druk in Pattern Play mode op [EDIT] om de Pattern Edit
mode in te gaan.
2 Druk op Track [1~8] om een te wijzigen tracknummer
te selecteren (alleen de EX5/7). De Event Lijst van de
geselecteerde track verschijnt op de display.
3 Zet de pijl op de lokatie van het event die u wilt wissen.
4Druk op [F8] [DEL] (Delete) om het huidig geselecteerde
event te wissen (het event waar de pijl op staat).
Pattern Job Mode
Er zijn verschillende jobs voor patronen die gecreëerd zijn
in Pattern Record/Edit mode. Deze jobs, waarmee u zowel
kunt kopiëren of wissen als vele andere handelingen uit-
voeren, worden uitgevoerd door de maat of de track.
[F2]: JOB1
[F3]: JOB2
[F4]: JOB3
[F7]: UNDO/REDO
F2 F3 F4 F7
[PATTERN]
------[JOB]
------[F2:JOB1] ............................................................ 228
------[Copy Pattern]......................................... 229
------[Clear Pattern] ........................................ 229
------[Copy Track] ........................................... 229
------[Clear Track]........................................... 229
------[Mix Track]............................................. 229
------[Append Pattern] ................................... 230
------[Split Pattern] ......................................... 230
------[Time Stretch]......................................... 231
------[F3:JOB2] ............................................................ 231
------[Copy Measure]....................................... 231
------[Erase Measure]...................................... 231
------[Get Phrase] ............................................ 232
------[Put Phrase] ............................................ 232
------[Thin Out] ............................................... 232
------[Extract] .................................................. 233
------[Chord Sort] ............................................ 233
------[Chord Separate] .................................... 234
------[F4:JOB3] ............................................................ 234
------[Quantize]................................................ 234
------[Move Clock] ........................................... 235
------[Modify GateTime]................................. 235
------[Modify Velocity].................................... 235
------[Transpose] ............................................. 236
------[Shift Note].............................................. 236
------[Crescendo].............................................. 236
------[Shift Event]............................................ 237
------[F7:UNDO] .......................................................... 237
228
Druk op de [JOB] toets op het paneel vanuit Pattern mode
om Pattern Job mode in te gaan. Als u de Pattern Job
mode ingaat, verschijnt het volgende menu op de display.
Er zijn 24 soorten jobs in Pattern Job mode. De jobs zijn
verdeeld in drie groepen JOB1~3. Druk op [F2] (JOB1),
[F3] (JOB2) of [F4] (JOB3) om een menu te selecteren. De
Undo/Redo functie is toegewezen aan [F7] welke de wijzi-
gingen annuleert die u met uw meest recente jobhandeling
heeft gemaakt.
Stappen voor het Uitvoeren van
een Job
1 Selecteer in de Pattern Play mode het patroon waarop u
een jobhandeling wilt uitvoeren.
2 Druk op [JOB] om de Pattern Job mode in te gaan.
3 Druk op [F2] (JOB1), [F3] (JOB2) of [F4] (JOB3) om een
menu te selecteren. Het geselecteerde menu verschijnt
op de display.
4 Zet de pijl op een job en druk op [ENTER]. Het geselec-
teerde jobscherm verschijnt op de display.
U kunt ook iedere job op de display laten verschijnen
met een druk op [F1]~[F8] terwijl u [SHIFT] ingedrukt
houdt.
5 Zet de pijl op een parameter en stel de waarden in met
[INC]/[DEC], Data Dial, het numerieke toetsenbord of
de Knoppen 1~6.
Afhankelijk van de geselecteerde job, is het soms niet
nodig om de waarden in te stellen.
6 Druk op [ENTER]. Het volgende pop-up menu ver-
schijnt, vragend om bevestiging van de handeling.
7 Druk op [YES] om de job uit te voeren. Completed!
verschijnt kortstondig op het scherm om aan te geven
dat de job is uitgevoerd en het voorgaande scherm ver-
schijnt weer op de display.
Druk op [NO] om de job te annuleren.
Executing... verschijnt als het enige tijd duurt om de
Patroon Job uit te voeren. Als het apparaat wordt uitge-
zet terwijl Executing... op de display wordt getoond,
is de data verloren.
8 Druk tweemaal op [EXIT] om Pattern Job mode te verla-
ten en terug te keren naar Pattern Play mode.
[F2]: JOB1
Druk op [F2] (JOB1) en het JOB1 menu verschijnt op
de display. Er zijn acht jobs die worden uitgevoerd in
eenheden van patronen of respectieve tracks.
1. Copy Pattern (kopiëert alle patroondata naar een ander
patroon.)
2. Clear Pattern (wist alle data van een patroon..)
3. Copy Track (kopiëert speci eke trackdata naar een
andere track.)
4. Clear Track (wist alle data van een toegewezen track.)
5. Mix Track (mixt een track met een ander.)
6. Append Pattern (voegt een patroon met een ander
samen.)
7. Split Pattern (splitst een patroon op in twee patronen.)
8. Time Stretch (verlengd of perst timing samen over een
toegewezen bereik voor een speci eke track.)
229
1. Copy Pattern
Deze job kopieert alle data van een patroonbron naar een
toegewezen bestemmingspatroon. De Play Effects data van
het patroon en andere instellingen worden ook tegelijk
gekopiëerd.
Src Ptn (Source Pattern)
Stelt het bronpatroonnummer in dat wordt gekopiëerd.
Instellingen: 1~50
Dst Ptn (Destination Pattern)
Stelt het bestemmingspatroonnummer in waarheen
gekopiëerd wordt.
Instellingen: 1~50
2. Clear Pattern
Deze job wist alle data van een patroon en initialiseert de
Play Effects en andere instellingen van een patroon.
Ptn
Stelt het patroonnummer van een patroon in dat wordt
gewist.
Instellingen: 1~50
3. Copy Track
Deze job kopiëert alle data van een gespeci ceerde track
naar een ander. De Play Effects data en andere instellingen
van een patroon worden tegelijktijdig gekopiëerd. Deze
handeling overschrijft de al bestaande data op de bestem-
mingstrack.
Src Ptn (Source Pattern)
Selecteert het bronpatroonnummer.
Instellingen: 1~50
SrcTrk (Source Track)
Selecteert de brontrack die gekopiëerd wordt.
Instellingen: 1~8
Dst Ptn (Destination Pattern)
Selecteert het bestemmingspatroonnummer.
Instellingen: 1~50
Dst Trk (Destination Track)
Selecteert de bestemmingstrack die gekopiëerd wordt.
Instellingen: 1~8
4. Clear Track
Deze job wist alle data van een gespeci ceerde track van
het huidig geselecteerde patroon. In dit geval initialiseert
de job ook alle Play Effects en andere instellingen voor
die track.
Track
Selecteert de track die gewist wordt.
Instellingen: 1~8, all
5. Mix Track
Deze job mixt alle data van een gespeci ceerde sequence
track (Mix source track) van het huidig geselecteerde
patroon met de data van een andere track (Mix destination
track). Als de handeling is volbracht, bevat de bestem-
mingstrack zowel de oorspronkelijke data als een kopie
van de data van de brontrack.
230
Src Track (source track)
Selecteert de Mix brontrack.
Instellingen: 1~8
Dst Track (Destination track)
Selecteert de Mix bestemmingstrack.
Instellingen: 1~8
6. Append Pattern
Met deze job kunt u de data van twee gespeci ceerde
tracks verbinden om een patroon af te maken. Een bronpa-
troon (Append source pattern) wordt verbonden met het
einde van een bestemmingspatroon (Append destination
pattern).
Src Ptn (Source Pattern)
Selecteert het Append bronpatroonnummer.
Instellingen: 1~50
SrcTrk (Source Track)
Selecteert de Append bronpatroontrack die gekopiëerd
wordt naar het bestemmingspatroon.
Instellingen: 1~8
Dst Ptn (Destination Pattern)
Selecteert het Append bestemmingspatroonnummer.
Instellingen: 1~50
Dst Track (Destination Track)
Selecteert de Append bestemmingspatroontrack.
Instellingen: 1~8
7. Split Pattern
Deze job splitst trackdata van een patroon (Split source
pattern) op een speci ceerde maat en verplaatst de tweede
helft van de gesplitste trackdata naar het begin van de
track van een ander patroon (Split destination pattern).
De eerste helft van de gesplitste trackdata blijft op de
oorspronkelijke lokatie.
De job overschrijft de reeds bestaande data in de
bestemmingslokatie.
Src Ptn (Source Pattern)
Selecteert het Split bronpatroonnummer.
Instellingen: 1~50
SrcTrack (Source Track)
Selecteert de Split bronpatroontrack.
Instellingen: 1~8
Dst Ptn (Destination Pattern)
Selecteert het Split bestemmingspatroonnummer waar-
heen verplaatst wordt.
Instellingen: 1~50
Dst Track (Destination Track)
Selecteert de Split bestemmingspatroontrack waarheen
verplaatst wordt.
Instellingen: 1~8
Measure
Selecteert het maatnummer van de toegewezen
patroonbrontrack (dit maatnummer markeert het begin
van de tweede helft data).
Instellingen: 1~16
231
8. Time Stretch
Deze job expandeert of comprimeert (vergroot of ver-
kleint) de timing van het toegewezen bereik van de gespe-
ci ceerde track. Deze handeling heeft effect op alle noot-
stap tijden, gate tijden en event tijden, waarbij het gehele
bereik wordt uitgerekt of ingekrompen.
Track
Selecteert de track waarop Time Stretch wordt uitge-
voerd.
Instellingen: 1~8, all
Measure
Selecteert het maatbereik (beginmaat tot de eindmaat)
waarop Time Stretch wordt uitgevoerd.
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
Time
Selecteert de ratio percentages van de expansie of com-
pressie in het toegewezen bereik in.
Instellingen: 50~200%
[F3]: JOB2
Druk op [F3] (JOB2) en het JOB2 menu verschijnt op
de display. Er zijn acht jobs die worden uitgevoerd in
maateenheden.
1. Copy Measure (kopiëert data in het toegewezen bereik.)
2. Erase Measure (wist data in het toegewezen bereik.)
3. Get Phrase (leent sequence data van een song track.)
4. Put Phrase (kopiëert patroontrackdata naar een song
sequence track.)
5. Thin Out (vermindert data zoals controller data.)
6. Extract (haalt speci eke data uit het toegewezen
bereik.)
7. Chord Sort (sorteert akkoordnoot events, naar toon-
hoogte, in het toegewezen bereik van een track.)
8. Chord Separate (arrangeert akkoordnoten in volgorde
met een gespeci ceerde interval.)
1. Copy Measure
Deze job kopieert alle data van een gespeci ceerd bereik
in een track naar een andere track. Het is ook mogelijk
om data te kopiëren binnen dezelfde track. Deze handeling
overschrijft de reeds bestaande data op de bestem-
mingstrack.
Src Track (Source Track)
Selecteert de brontrack die wordt gekopieerd.
Instellingen: 1~8, all
Src Meas (Source Measure)
Selecteert het bereik (de beginmaat en de eindmaat)
van de brontrack.
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
Dst Track (Destination Track)
Selecteert de bestemmingstrack waarheen gekopieerd
wordt.
Instellingen: 1~8, all
Dst Meas (Destination Measure)
Selecteert de eerste bestemmingsmaat (de maat waar
het kopiëren begint) waarheen gekopieerd wordt.
Instellingen: 01~16
Times
Selecteert het aantal keren dat er gekopieerd wordt.
Instellingen: 1~16
2. Erase Measure
Deze job wist alle data van een gespeci ceerd bereik op
een track. Hoewel de data wordt gewist, blijven de lege
maten bestaan.
Track
Selecteert de track waarop Erase Measure wordt uitge-
voerd.
Instellingen: 1~8, all
232
Measure
Selecteert het maatbereik (beginmaat tot de eindmaat)
waarin Erase Measure wordt uitgevoerd.
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
3. Get Phrase
Deze job leent sequence data van een songtrack aan de
huidig geselecteerde patroontrack. De job overschrijft de
reeds bestaande data in de bestemmingstrack.
Het aantal maten dat maximaal kan worden ingenomen
bedraagt 16. Als u meer dan 16 maten probeert te
lenen, vefrschijnt er een foutmeldimg en de Get Phrase
job kan dan niet worden uitgevoerd.
Src Song Track (Source Song Track)
Selecteert de bronsong sequencetrack.
Instellingen: 1~16
Measure
Selecteert het maatbereik (de beginmaat en de eind-
maat) van de frase die geleend gaat worden.
Instellingen: 001~999 (voor de beginmaat en de eind-
maat)
Dst Track (Destination Track)
Selecteert de bestemmingstrack voor de frase die
geleend gaat worden.
Instellingen: 1~8
4. Put Phrase
Deze job kopieert gespeci ceerde patroontrackdata naar
een toegewezen sequencetrack van een song. alle voor-
gaande bestaande data in de bestemmingssequence track
wordt gewist. Ongeacht de maatsoort, wordt de frasedata
zo naar de song gekopieerd.
Src Ptn (Source Pattern)
Selecteert het bronpatroonnummer dat wordt gekopi-
eerd.
Instellingen: 1~50
Track (Source Track)
Selecteert de bronpatroontrack die de frase bevat die
gekopieerd wordt.
Instellingen: 1~8
Dst Track (Destination Track)
Selecteert de bestemmingssong sequencetrack waar de
frase in gekopieerd wordt.
Instellingen 1~16
Measure
Stelt de begin bestemmingsmaat in (de maat waar
het kopiëren begint) waar de frase naartoe gekopieerd
wordt.
Instellingen: 001~999
5. Thin Out
Deze job verwijdert iedere ander geval van een toegewezen
niet-noot event van het gespeci ceerde trackbereik. Het
doel is om de hoeveelheid data te reduceren en extra
geheugen vrij te maken.
Als de interval van ieder event groter is als 60 clocks,
dan wordt de data niet verwijderd.
Track
Selecteert de track waarop Thin Out wordt uitgevoerd.
Instellingen: 1~8
Measure
Selecteert het maatbereik (beginmaat tot de eindmaat)
waarin Thin Out wordt uitgevoerd.
Instellingen 01~16 (voor de beginmaat en de eind-
maat)
233
Events
Selecteert het type event dat wordt verminderd. Als
Control Change wordt geselecteerd, wordt een in te
stellen parameter toegevoegd en het control-nummer
kan daar toegewezen worden.
Instellingen: Pitch Bend, Control Change (Control num-
mer bereik van 000~127), Ch After Touch
(Channel After Touch), PolyAfter Touch (Polyp-
honic After Touch)
6. Extract
Deze job verplaatst alle gevallen van speci eke data van
een toegewezen bereik van een sequence track naar het-
zelfde bereik op een andere sequence track. Als gevolg van
deze handeling, bestaan de beoogde events niet langer in
de brontrack. Als er al data bestond op de bestemming,
worden de verplaatste uitgenomen data en de reeds
bestaande data vermengd. `
Met deze job kunt u ook de gespeci ceerde event data wis-
sen in plaats van verplaatsen. Dit doet u door de extract
destination track op off in te stellen.
Track
Selecteert de track die uit de (Extract source) genomen
wordt en de track die naar de (Extract destination)
gecopiëerd wordt.
Instellingen:
Extract source: 1~8
Extract destination: 1~8, off (extracted data is deleted)
Measure
Selecteert het maatbereik (de beginmaat en de eind-
maat) waarin Extract wordt uitgevoerd.
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
Events
Selecteert het soort event dat wordt verwijderd.
Als een andere event dan "Sys. Exclusive" wordt gese-
lecteerd, dan worden extra parameters voor het event-
bereik toegevoegd, en kunt u het bereik toewijzen.
Instellingen: Note, Program Change, Pitch Bend, Control
Change, Ch After Touch (Channel After Touch)
, PolyAfterTouch (Polyphonic After Touch),
Sys.Exclusive (System Exclusive)
Event Range
Selecteert het bereik waar u het event uit wilt nemen.
De eenheid van de waarde verschilt afhankelijk van het
geselecteerde event.
Noten: C2~G8
Program Change, Control Change (Control number),
Ch After Touch, PolyAfterTouch: 0~127
Pitch Bend: 8192~+8192
7. Chord Sort
Deze job sorteert akkoordnoot events (simultane noot-
events) in volgorde naar toonhoogte. De noten kunnen
ofwel van de hoogste naar de laagste toonhoogte ofwel van
de laagste naar de hoogste toonhoogte gesorteerd worden.
De akkoorden binnen het toegewezen bereik van de gespe-
ci ceerde sequence track kunnen worden gesorteerd. Als
de noten E3, C3, en G3 bijvoorbeeld allen op hetzelfde
moment beginnen, arrangeert de job de volgorde als C3,
E3, G3 (indien ingesteld op up order) of G3, E3, C3
(indien ingesteld op down order).
Track
Selecteert de track waarop Chord Sort wordt uitge-
voerd.
Instellingen: 1~8
Measure
Selecteert het maatbereik (beginmaat tot de eindmaat)
waarin de Chord Sort wordt uitgevoerd.
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
Type
Selecteert het type Chord Sort. Als up order wordt
geselecteerd, worden akkoorden van de laagste naar de
hoogste toonhoogte gesorteerd, als down order wordt
geselecteerd wordt er van de hoogste naar de laagste
toonhoogte gesorteerd.
Instellingen: up order, down order
234
8. Chord Separate
Deze job arrangeert akkoordnoten in volgorde naar een
gespeci ceerde interval (binnen het toegewezen bereik van
de gespeci ceerde sequence track). Als de Clockwaarde
bijvoorbeeld is ingesteld op 30, wordt een blokakkoord
bestaande uit C3, E3, G3 gespeeld als een C3 (met de
originele timing van het akkoord) 30 clocks later gevolgd
door E3, en weer 30 clocks later door G3. Dit kenmerk
kan ieder akkoord gemakkelijk scheiden en is handig als u
bijvoorbeeld gitaar akkoorden wilt simuleren.
Het is niet mogelijk om een akkoord over de volgende
maatgrens of naar een volgend akkoord af te breken.
Track
Selecteert de track waarop Chord Separate wordt uitge-
voerd.
Instellingen: 1~8
Measure
Selecteert het maatbereik (beginmaat tot de eindmaat)
waarin Chord Separate wordt uitgevoerd.
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
Clock
Selecteert de clock interval tussen aangrenzende noten.
Instellingen: 1~999
[F4]: JOB3
Druk op [F4] (JOB3) en het JOB3 groepsscherm verschijnt
op de display. Er zijn acht jobs die effectief zijn voor noot
eventdata op een gespeci ceerde track.
1. Quantize (verbetert de timing van de noten in een
toegewezen bereik.)
2. Move Clock (verplaatst alle events in een toegewezen
bereik.)
3. Modify GateTime (wijzigt de noot gate time [lengte] in
een toegewezen bereik.)
4. Modify Velocity (wijzigt aanslaggevoeligheid van een
noot in een toegewezen bereik.)
5. Transpose (transponeert alle noten in een geselecteerd
bereik.)
6. Shift Note (vervangt alle gevallen van een geselecteerde
noot met een gespeci ceerde vervanging, in een toege-
wezen bereik.)
7. Crescendo (verhoogt of verlaagt gradueel de noot veloci-
ties in een toegewezen bereik.)
8. Shift Event (vervangt het ene eventtype met een ander,
in een toegewezen bereik.)
1. Quantize
Deze job quantizet nootevents in een gespeci ceerd bereik
van een toegewezen track. Met dit kenmerk kunt u een
imperfecte timing van een song corrigeren die is opgeno-
men in real time.
Zie page 212, Quantize in Song Job mode voor meer
informatie over de functies en iedere parameter.
Track
Instellingen: 1~8, all
Measure
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
Qunt (Quantize Value)
Instellingen: , , , , , , ,
,
235
Streng (Quantize Strength)
Instellingen: 0%~100%
Sens (Quantize Sensitivity)
Instellingen: 100%~+000%~+100%
Rate (Swing Rate)
Instellingen:
Met een quantizewaarde van , , , :
50%~75%
Met een quantizewaarde van
, , :
66%~83%
Met een quantizewaarde van
of :
50%~66%
Vel (Swing Velocity)
Instellingen: 0%~100%~200%
Gate (Swing Gate Time)
Instellingen: 0%~100%~200%
2. Move Clock
Deze job verschuift alle eventdata van het gespeci ceerd
bereik van de toegewezen patroontrack met klokeenheden.
Deze job verschuift een event nooit voorbij het gespeci -
ceerde start- of eindpunt van het bereik; ieder event dat
voorbij dit punt geplaatst zou worden, wordt aan het eind
of aan het begin van het bereik gezet.
Zie pag. 214, Move Clock in Song Job mode, voor meer
informatie over functies en iedere parameter.
Track
Instellingen: 1~8
Measure
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
Clock
Instellingen: 9999~+0~+9999
3. Modify GateTime
Deze job wijzigt de gate tijd van de noten in het gespeci-
ceerde bereik. De gate tijd geeft de lengte in tijd aan
van een vastgehouden noot. Voor aanhoudende (sustained)
voices, is de gate tijd gelijk aan de werkelijke afspeeltijd. U
kunt de gate tijd aanpassen met twee soorten parameters:
de Rate en Offset.
Zie pag. 215, Modify Gate Time in Song Job mode, voor
meer informatie over functies en iedere parameter.
Track
Instellingen: 1~8
Measure
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
Rate
Instellingen: 000%~100%~200%
Offset
Instellingen: 9999~+0~+9999
4. Modify Velocity
Deze job wijzigt de velocity van de noten in het gespeci -
ceerde bereik. De velocity verwijst naar de kracht waarmee
een toets wordt aangeslagen. U kunt de velocity wijzigen
met twee soorten parameters: de Rate en Offset.
Het volume verschilt afhankelijk van de geselecteerde
voice die verschillende velocity instellingen heeft in de
Voice Edit mode.
Zie pag. 216, Modify Velocity in Song Job mode, voor
meer informatie over functies en iedere parameter.
Track
Instellingen: 1~8
236
Measure
Instellingen: 01~16 (van de beginmaat en de eindmaat)
Rate
Instellingen: 000%~100%~200%
Offset
Instellingen: 99~+0~+99
5. Transpose
Met deze job kunt u in halve tonen de noten in een toege-
wezen bereik van een gespeci ceerd patroontrack transpo-
neren.
Zie pag. 217, Transpose in Song Job mode, voor meer
informatie over functies en iedere parameter.
Track
Instellingen: 1~8
Measure
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
Transpose
Instellingen: 99~+0~+99
6. Shift Note
Deze job vervangt alle gevallen van een gespeci ceerde
toonhoogte (binnen het toegewezen bereik van de gespeci-
ceerde patroontrack) met een andere toonhoogte.
Zie pag. 217, Shift Note in Song Job mode, voor meer
informatie over functies en iedere parameter.
Track
Instellingen: 1~8
Measure
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
FromNote
Instellingen: C2~G8
To Note
Instellingen: C2~G8
7. Crescendo
Deze job verhoogt of verlaagt gradueel het volume van het
patroon. Deze job produceert het crescendo (toename) of
diminuendo (afname) effect door het toepassen van gradu-
ele wijziging op de velocity van een toegewezen bereik van
een gespeci ceerde track.
Zie pag. 217, Crescendo in Song Job mode, voor meer
informatie over functies en iedere parameter.
Track
Instellingen: 1~8
Measure
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
Range
Instellingen: 99~+0~+99
237
8. Shift Event
Deze job vervangt alle gevallen van een speci ek event-
type (binnen het toegewezen bereik van de gespeci ceerde
patroontrack) met een ander toegewezen eventtype.
Zie pag. 218, Shift Event in Song Job mode, voor meer
informatie over functies en iedere parameter.
Track
Instellingen: 1~8
Measure
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
Src Event (Source Event)
Instellingen: Control Change, Ch After Touch (Channel
After Touch), Pitch Bend, Note (Note#: noot
nummers), Note (Vel: velocity waarde van iedere
noot)
Dst Event (Destination Event)
Selecteert de Shift Event event waar de bronevent in
is gewijzigd.
Instellingen: Control Change, Ch After Touch (Channel
After Touch), Pitch Bend, Note (Note#: de data
wijziging van de bronevent wordt vervangen door
nootnummers met de vaste velocity 64 en vaste
gate tijd 108), Note (Vel: de data wijziging van de
bronevent wordt vervangen door velocities met de
vaste toonhoogte C3 en vaste gate tijd 108).
[F7]: UNDO/REDO
De Undo/Redo functie is toegewezen aan [F7]. Undo
annuleert uw laatste opname, wijziging of job-handeling,
en roept de data op in zijn voorlaatste status. Redo, dat
beschikbaar komt nadat u Undo heeft uitgevoerd, annu-
leert de Undo handeling en roept de wijzigingen weer op.
Als u per ongeluk een job uitvoerd of een fout maakt
bij het opnemen of wijzigen, is deze job handig voor het
oproepen van belangrijke data die anders verloren zou zijn
gegaan.
Zie pag. 218 voor meer informatie over Undo/Redo.
Arpeggio Mode
Als u een gebruikersarpeggiotype van de Type parame-
ter in het ARP (Arpeggio) submenu van COM in de Voice
Edit mode (of ARP submenu van COM in de Performance
Edit mode) selecteert, wordt de [ARP-EDIT] functie toege-
wezen aan de [F3] toets (of de [F5] toets in de Performance
Edit mode). Druk op de [F3] toets (of [F5]) om de Arpeg-
gio Mode in te gaan.
Druk op [EXIT] om de Arpeggio Mode te verlaten en terug
te keren naar de Voice Edit mode (of de Performance Edit
mode).
U kunt het Arpeggio Mode scherm ook openen door op
de [ARPEGGIO] toets op het paneel te drukken vanuit
de Voice Play mode (of Performance Play mode).
[ARPEGGIO] toetsfuncties (kunnen aan- of uitgezet
worden) als u in Voice mode, Performance mode en
Song Play mode bent.
Arpeggio Mode scherm
Met dit scherm, alleen beschikbaar voor de gebruikers
(user) arpeggiopatronen, kunt u de opgenomen arpeggio
sequencedata track voor track afspelen en iedere inhoud
wijzigen inclusief de Play Effects instellingen.
U kunt de Arpeggio Record mode ingaan vanuit dit scherm
en uw eigen arpeggio sequencedata opnemen, met een
maximum van 50. Sla uw arpeggio sequence data na opna-
me, voor het structureren, op een oppy disk op zodat u ze
kunt gebruiken wanneer u wilt.
Zie pag. 61 voor meer informatie over Arpeggiator.
Als u een arpeggio wilt creëren die gelijk is aan een
bestaande preset arpeggio, copiëer dan de preset arpeg-
gio om een gebruiker in de Arpeggio Job mode (pag.
249) te creëren en wijzig de gedetaileerde instellingen
zoals u wilt in dit scherm of in de Arpeggio Edit
mode(pag. 247).
Als u het Arpeggio Mode scherm oproept, verschijnt het
volgende menuscherm op de display. In het Arpeggio Mode
scherm zijn vier soorten submenus.
238
[F1]: ARP (instellingen in relatie tot afspelende arpeg-
gios)
[F2]: PFX (instellingen in relatie tot Play Effects)
[F3]: MODE (instellingen in relatie tot de klinkende mode
voor iedere arpeggiotrack)
[F4]: NAME (instellingen in relatie tot het geven van een
naam aan arpeggios)
De arpeggiosequencer leest geen program change en
system exclusive boodschappen.
[F1]: ARP (Arpeggio)
Met deze parameters kunt u de Mute en Play Effects Thru
functies instellen van iedere arpeggiotrack (1-4 tracks).
Deze kunnen ingesteld worden op on of off. U kunt
ze beluisteren en de inhoud van de gebruikersarpeggios
con rmeren.
Remaining Memory (resterend geheugen)
Deze gra ekbalk geeft de hoeveelheid beschikbaar
geheugen voor opname aan, of het resterende geheugen
van de interne sequencer. Dit is algemeen voor alle
interne sequencer functies, Song, Pattern en Arpeggio.
Maat/ARP (Arpeggio Type Nummer/Naam)
De arpeggio nummer/naam en het huidige maatnum-
mer worden op de display getoond. Deze onderdelen
kunnen niet worden gewijzigd.
U moet het arpeggiotype dat u wilt opnemen, afspelen
of wijzigen, selecteren uit USR 051~100 in het ARP
menu, COM, Voice/Performance Edit mode, voordat u
het Arpeggio Mode scherm op de display oproept.
F1 F2 F3 F4
239
Track Gedeelte
Met deze instellingen kunt u de Mute en Play Effects
Thru op on of off instellen voor iedere track, zelfs
gedurende het afspelen van arpeggio.
1 Track Nummer
Een arpeggio bevat of 1~4 sequence tracks. Het Track
Nummer licht op (zwart gekleurd vlak) voor tracks die
zijn opgenomen en data bevatten.
2 Mute
Stelt de Mute in voor een track, door de pijl op een
Mute lijn te zetten en met Data Dial of [INC]/[DEC]
on of offte selecteren. Zoals wordt getoond in het
scherm, geeft het zwarte vlak aan dat Mute aanstaat.
Als Mute aanstaat, wordt die track tijdens het afspelen
gemute en de weergave van het geluid tijdelijk uitge-
steld. Als Mute aanstaat, wordt alleen de omtrek van
het vlak op de display getoond, Mute geannuleerd en
het geluid weer voortgebracht.
3 Play Effects Thru
Stelt FxThru (Play Effects Thru) in van een track,
door de pijl op de FX Thru lijn te zetten en met Data
Dial of [INC]/[DEC] on of off te selecteren. Zoals
wordt getoond in het scherm, geeft het zwarte vlak aan
dat FxThru aanstaat. Als FxThru is aangezet voor een
track, worden de Play Effects tijdelijk gebypassed tij-
dens het afspelen. Als FxThru uitstaat, wordt alleen de
omtrek van het vlak op de display getoond, de FxThru
functie geannuleerd en worden de Play Effect instel-
lingen weer actief.
Als de pijl op de Mute of FxThru lijn staat, kunt u een
track selecteren door op de corresponderende TRACK
[1~4] toets op het paneel (alleen EX5/7) te drukken.
U kunt de Mute of FxThru direkt op on of off
instellen door de [F1] ARP toets ingedrukt te houden
en de beoogde TRACK [1~4] toets in te drukken als de
pijl zich op de Mute of FxThru lijn bevindt.
4 Meas (Measure)
Geeft de Measure (maat)- en Beatnummers aan voor de
huidig geselecteerde arpeggio. U kunt deze door middel
van maten instellen.
Instellingen: De instelling verschilt afhankelijk van de
lengte van de arpeggio (001~016).
Met de sequencer [REW] en [FWD] toetsen kunt u ook
terugspoelen en snel vooruit spoelen en met de [TOP]
toets keert u terug naar de eerste maat van de arpeggio.
5 Time Signature
Geeft de maatsoort van een arpeggio aan. Het instellen
van de maatsoort wordt uitgevoerd in de Arpeggio
Record mode (pag. 245).
6 Click (Click Mode)
Stelt de geluidsmode in voor de metronoom (Click).
Er zijn vier modes, off (geen geluid), rec (klinkt
tijdens opname), play (klinkt tijdens het afspelen en
tijdens het opnemen) en all (klinkt altijd). Deze func-
tie is handig wanneer u op de maat wilt spelen bij het
oefenen of opnemen.
Instellingen: off, rec, play, all
7 Metronome (Click) Beat
Stelt de beat (nooteenheid) in voor wanneer de metro-
noom (Click) klinkt.
Instellingen: 1/4, 1/8, 1/16
8 Length
Stelt de lengte in van de arpeggio in maten. Hiermee
kunt u de lengte van een arpeggio instellen om de
looplengte te bepalen die wordt afgespeeld. Als u bij-
voorbeeld acht-maats sequencedata afspeelt met deze
parameter ingesteld op 4, speelt het af tot het eind
van de vierde maat, keert terug naar de eerste maat en
speelt af van de eerste naar de vierde maat in een loop
(herhaaldelijk).
Instellingen: 1~16
9 Tempo
Stelt het tempo in voor de arpeggio die wordt afge-
speeld.
Instellingen: 30.0~250.0
123
458 )
679 !
240
) Key
Selecteert in de toetsenbordmode hoe de arpeggio rea-
geert als de toetsen worden ingedrukt. De volgende drie
modes zijn beschikbaar:
Instellingen:
sort:
Speelt de arpeggio in opeenvolgende volgorde (van de laagste
naar de hoogste toonhoogte ).
thru:
Speelt de arpeggio in de volgorde waarop de toetsen worden
ingedrukt.
drct(direct):
Speelt de noten zoals u ze speelt op het toetsenbord. Als u
program control wijzigt, zoals cutoff (helderheid) en pan in
de sequence data, worden de besturingswijzigingen automa-
tisch gereproduceerd als de arpeggio afspeelt.
Als u sort en thru selecteert, hangt de volgorde
waarop de noten worden afgespeeld af van de instel-
lingen van de sequence data en de geselecteerde mode.
! Vel (Velocity/aanslaggevoeligheid)
Stelt de aanslaggevoeligheid in van de arpeggio tijdens
het afspelen. De volgende twee velocity modes zijn
beschikbaar:
Instellingen:
seq(sequence):
Selecteert de velocity preset van de arpeggio sequence data.
thru:
Selecteert de aanslaggevoeligheid via het toetsenbord.
De Arpeggiator Beluisteren
Als u alleen de arpeggio sequence data wilt beluis-
teren, moet u de sequencertoetsen op het paneel
gebruiken. Druk op [PLAY] om de arpeggio te star-
ten. De arpeggio speelt voortdurend af tot u de
[STOP] toets indrukt.
Als u de arpeggio sequence data wilt beluisteren
met een variëteit aan instellingen, inclusief de Play
Effects, bespeel dan het toetsenbord. De Arpeggiator
wordt geactiveerd met instellingen als het huidige
tempo, lengte etc.
[TOP]: De arpeggio keert terug naar de eerste maat.
[REW]: (Rewind): Spoelt terug door de arpeggio maat-
nummers.
[FWD]: (Forward): Spoelt vooruit door de arpeggio maat-
nummers.
[REC]: (Recording): Activeert de Arpeggio Record mode.
[STOP]: Stopt het afspelen.
[PLAY]: Start het afspelen.
Pitch gerelateerde Instellingen voor Arpeggio
Arpeggiator reproduceert de noten (toonhoogtes)
die worden gespeeld op het toetsenbord volgens de
preset sequence data op een gespeci ceerde wijze en
in een toegewezen volgorde. Anders dan bij nootna-
men en MIDI nootnummers (bijvoorbeeld C3, 60)
die worden gebruikt in Songs en Patterns, worden
de pitchnamen bij het programmeren van een arpeg-
gio beschreven met de Nootnummers (1~16) en de
Octaafnummers.
Stel u bijvoorbeeld de volgende sequence data voor
die noten reproduceren op iedere kwartnoot.
Als u in dit geval het toetsenbord bespeeld met bij-
voorbeeld C3, E3, G3 en B3, worden de Nootnum-
mers automatisch toegewezen aan iedere noot die in
opeenvolgende volgorde op het toetsenbord wordt
gespeeld.
Aangezien de sequence data is programmeerd om
in de hierboven getoonde volgorde te klinken (van
Nootnummer 1, 2, 3 t/m 4) worden de noten C3,
E3, G3 en B3 op iedere kwartnoot in volgorde
geproduceerd.
Als u vervolgens het toetsenbord bespeeld met A2,
C3, E3 en G3 worden de Nootnummers automatisch
toegewezen aan iedere gespeelde noot op het toet-
senbord in een opeenvolgende volgorde.
Aangezien de sequence data is geprogrammeerd om
in de bovengetoonde volgorde te klinken (van Noot-
nummer 1, 2, 3 t/m 4) en op iedere kwartnoot,
worden de noten A2, C3, E3 en G3 in volgorde
geproduceerd.
Op deze manier worden de toonhoogtes (noten)
die worden gespeeld op het toetsenbord, toegewezen
aan de Nootnummers op basis van de arpeggio
sequence data.
FWDREWTOP
REC STOP PLAY
241
[F2]: PFX (Play Effects)
Deze instellingen staan in relatie met de Play Effects.
Met de Play Effects functie kunt u tijdelijk de velocity
en de geluidstiming van MIDI noten aanpassen. U kunt
de afspeelgroove wijzigen zonder de originele data te wijzi-
gen. U kunt ook verscheidene grooves toepassen op een
arpeggio met 100 verschillende types groove templates of
uw eigen originele groove templates creëren. Verschillende
Play Effects kunnen op iedere track ingesteld worden.
Met een druk op [F2], verschijnt het PFX scherm en wor-
den de functies [F5] (All) , [F6] (TR) en [F8] (GROOVE)
toegevoegd op het scherm. Met een druk op de [F8] toets
opent het Groove Template scherm, waarmee u uw eigen
groove templates kunt maken en de inhoud van de preset
groove templates kunt con rmeren.
Stappen voor het Instellen van de Play Effects
1 Start het afspelen van de arpeggio met een
druk op de sequence [START] toets op het
paneel.
Als u de arpeggio wilt starten met het toetsen-
bord (EX5/7), moet u de Arpeggiator aanzetten
met de [ARPEGGIO] toets op het paneel (of door
de Sw parameter op on in te stellen op het
ARP scherm) voordat u het Play Effects scherm
selecteert.
Bespeel het toetsenbord om de arpeggiator te acti-
veren.
Play Effects kan worden ingesteld als de arpeggio
is gestopt en ook in real time worden gezet als
de arpeggio afspeelt. Hiermee kunt u het effect
controleren dat de Play Effects veroorzaken.
2 Selecteer [F5] ALL of [F6] TR.
Als u dezelfde Play Effects wilt toepassen op alle
tracks, druk dan op [F5] om ALL(All tracks)
te selecteren. Andersom, als u verschillende Play
Effects voor iedere individuele track wilt instel-
len, druk dan op [F6] om TR(iedere track) te
selecteren.
3 Selecteert de track waarop u de Play Effects
wilt toepassen.
Als u TR (iedere track) in stap 2 hierboven selec-
teert, selecteer dan een track van de vier tracks,
Tr 1~4.
Deze stap is niet nodig als u ALL (All Tracks)
selecteert in stap 2 hierboven.
4 Selecteer een groove template.
Zet de pijl op Type en selecteer een groove tem-
plate. Als u een User (gebruikers)groove template
selecteert, ga dan door, zet de pijl op Val (Value)
en selecteer een Quantize waarde.
Als er een template is geselecteerd uit de 1~100
Preset groove templates, kan de Quantize waarde
worden gecon rmeerd, maar niet gewijzigd.
5 Stel andere parameters in.
Stel, indien nodig, andere parameters in.
6 Stel de Play Effects van de andere tracks in.
Herhaal bovenstaande stappen 2~5 en stel de
Play Effects instellingen in voor de benodigde
tracks.
Deze parameters zijn dezelfden als uitgelegd voor het PFX
scherm in Song Play mode. Daarom worden alleen de para-
meters die anders zijn uitgelegd. Zie pag. 187 voor infor-
matie over de parameters.
De Unit parameter wordt toegevoegd op het PFX scherm.
F5 F6
242
Unit
U kunt de afspeeltijd van iedere track verlengen of ver-
korten. Een instelling van 200% bijvoorbeeld, maakt
de afspeeltijd twee keer zo lang en resulteert in een
half zo snel tempo. Andersom maakt een instelling van
50% de afspeeltijd half zo lang en het tempo twee
keer zo hoog. Als deze is ingesteld op 100%, wijzigt
de originele data tijd niet. Door het wijzigen van de
snelheid van de sequence data van iedere track kunt u
interessante ritmes als polyritmes creëren.
Instellingen: 50%, 66%, 75%, 100%, 133%, 150%, 200%
[F8]: GROOVE (Groove Template)
Met een druk op [F8] (GROOVE) verschijnt het GROOVE
scherm. Hiermee kunt u uw eigen User template voor
arpeggios creëren of de inhoud van een Preset groove tem-
plate con rmeren. Ook is de [F6] COPY functie toegevoegd
aan het scherm.
De groove templates geeft u onmiddelijke gelegenheid om
groove feeling toe te voegen aan uw arpeggio door de
timing van de sequence data met de Play Effects functie te
wijzigen. Iedere groove template bevat parameters in één
maat.
Een User template kan gecreëerd worden door een tem-
plate te kopiëren van 100 typen Preset groove templates en
de nodige aanpassingen te maken of u kunt een template
creëren door alle parameters vanaf het begin in te stellen.
Alle GROOVE scherm parameters en instellingen die wor-
den gebruikt voor arpeggio tracks (tracks1~4) zijn dezelf-
den als die van het GROOVE scherm van de Song Play
mode. Zie pag. 190 voor meer informatie.
[F3]: MODE
Stelt de geluidsmode in van iedere arpeggio track.
Track Sectie
Met deze instellingen kunt u de Mute en Play Effects
Thru instellen op on of off voor iedere track, zelfs
gedurende het afspelen van arpeggio. Dit is hetzelfde als in
het ARP scherm.
Mode
Stelt de geluidsmode voor de arpeggio tracks 1~4 in.
De noten waarop arpeggio wordt toegepast, worden
geproduceerd volgens de formatieregels van de geselec-
teerde mode als u op het toetsenbord speelt. De vol-
gende 17 modes zijn beschikbaar:
Iedere Mode wordt uitgelegd met de volgende arpeggio
sequence data als voorbeeld, met de Key (Keyboard
mode op pag. 240)op "sort" geselecteerd.
Sequence data (Voorbeeld)
Instellingen: Als hieronder getoond.
00: non search
Als de noten (toonhoogtes) corresponderend met de
arpeggio sequence data niet gespeeld worden op het
toetsenbord, worden ze niet gereproduceerd.
C3, E3, G3 en B3 worden in volgorde afgespeeld.
C3 en E3 worden in volgorde afgespeeld.
01: search low
Als de noten (toonhoogtes) corresponderend met de
arpeggio sequence data niet gespeeld worden op het
toetsenbord, worden de dichtstbijzijnde noten gesigna-
leerd en gereproduceerd.
C3, E3, G3 en B3 worden in volgorde gespeeld.
C3, E3 and G3 worden in volgorde afgespeeld.
C3 and E3 worden in volgorde afgespeeld.
C3 wordt afgespeeld.
timing key oct gate vel


243
In de volgende modes, is de arpeggio reproductie onaf-
hankelijk van de pitch data van de arpeggio sequence.
Typische arpeggio akkoorden worden overeenkomstig
de gespeelde noten op het toetsen-bord en de timing
van de sequence data gevormd.
02: note up 1oct (octave): Het akkoord (frase) dat u
speelt schuift één oktaaf naar boven op.
C3, E3, G3 en B3 worden in volgorde afgespeeld.
C3, E3 en G3 worden in volgorde afgespeeld.
C3 en E3 worden in volgorde afgespeeld.
C3 wordt afgespeeld.
03: note up 2oct: Het akkoord (frase) schuift twee
oktaven naar boven op.
C3, E3, G3 en B3 worden in volgorde afgespeeld.
C3 and E3 worden in volgorde afgespeeld.
C3 worden afgespeeld.
04: note up 4oct: Het akkoord (frase) schuift vier
oktaven naar boven op.
05: note down 1oct: Het akkoord (frase) gaat één
oktaaf naar beneden.
C3, E3, G3 en B3 worden in volgorde afgespeeld.
C3, E3 en G3 worden in volgorde afgespeeld.
C3 en E3 worden in volgorde afgespeeld.
C3 wordt afgespeeld.
06: note down 2oct: Het akkoord (frase) gaat twee
oktaven naar beneden.
07: note down 4oct: Het akkoord (frase) gaat vier
oktaven naar beneden.
08: alternate1 1oct: Het akkoord (frase) schuift één
oktaaf op naar boven en gaat vervolgens naar beneden.
C3, E3, G3 en B3 worden in volgorde afgespeeld.
C3, E3 en G3 worden in volgorde afgespeeld.
C3 en E3 worden in volgorde afgespeeld.
C3 wordt afgespeeld.
09: alternate1 2oct: Het akkoord (frase) schuift twee
oktaven op naar boven en gaat vervolgens naar bene-
den.
10: alternate1 4oct: Het akkoord (frase) schuift vier
oktaven op naar boven en gaat vervolgens naar bene-
den.







244
11: alternate2 1oct: Het akkoord (frase) gaat één
oktaaf omhoog en gaat vervolgens naar beneden naar
de laagste noot. Is iets anders als bovengenoemd num-
mer 08.
C3, E3, G3 en B3 worden in volgorde afgespeeld.
C3, E3 en G3 worden in volgorde afgespeeld.
C3 en E3 worden in volgorde afgespeeld.
C3 wordt afgespeeld.
12: alternate2 2oct: Het akkoord (frase) gaat één
oktaaf omhoog en gaat vervolgens naar beneden naar
de laagste noot. Is iets anders als bovengenoemd num-
mer 08.
13: alternate2 4oct: Het akkoord (frase) gaat vier
oktaven omhoog en gaat vervolgens naar beneden naar
de laagste noot. Is iets anders als bovengenoemd num-
mer 10.
14: random 1oct: Gaat willekeurig op en neer binnen
één oktaaf, gebaseerd op het akkoord (frase).
15: random 2oct: Gaat willekeurig op en neer binnen
twee oktaven, gebaseerd op het akkoord (frase).
16: random 4oct: Gaat willekeurig op en neer binnen
vier oktaven, gebaseerd op het akkoord (frase).
Een variëteit van ritmische frases kan worden gecreëerd
gebaseerd op de inhoud van opgenomen sequence data.
Arpeggio Afgespeeld als Akkoorden
Arpeggio sequence data kan bestaan uit akkoorden,
of verscheidene noten op dezelfde lokatie (timing)
zoals data in het volgende voorbeeld.
Sequence data (Voorbeeld)
In dit geval, als u op het toetsenbord bijvoorbeeld
C3, E3, G3 en B3 in volgorde speelt, wordt de
resulterende arpeggio afgespeeld als akkoorden en
variëert afhankelijk van de volgende geselecteerde
modes.
Sequence data
00:non search
01:search low
02:note up 1oct
[F4]: NAME (Arpeggio Type Name)
Hiermee kunt u een arpeggio een naam geven van maxi-
maal acht letters en/of nummers.
De procedure voor het geven van een naam aan een
arpeggio is hetzelfde als het geven van een naam aan
een song. Zie pag. 192.







timing toets okt gate vel
245
Arpeggio Record Mode
In Arpeggio Record mode zijn er twee methoden beschik-
baar voor het opnemen van arpeggio sequence data; real-
time opname and step (stap-voor-stap) opname. Er zijn
ook verscheidene functies in relatie tot opname van arpeg-
gios en maximaal 50 arpeggios, ieder begeleid door de
instellingen op het Arpeggio Mode scherm, kunnen in het
interne geheugen worden opgeslagen. U kunt de arpeggios,
voor het verzamelen ervan, ook opslaan op oppy disk
zodat u ze kunt gebruiken wanneer u wilt.
Real Time Recording: Net als met een multi-track recorder,
wordt er opgenomen zoals u werkelijk speelt. Omdat de
uitvoering precies zo wordt opgenomen als u speelt, wor-
den de subtiele nuances en het gevoel van de opname op
accurate wijze uitgedrukt.
Step Recording: Net als bij het schrijven van muziek op
muziekpapier, wordt elke noot apart geprogrammeerd. U
kunt iedere beat van de maat op het scherm con rmeren
als u de handelingen uitvoert. Daarom is dit type recording
perfect voor het programmeren van repeterende frases en
basmelodiën die precisie vereisen.
Arpeggiator gebruikt de hier opgenomen sequence data
als basispatroon. Een arpeggio bestaat uit vier tracks. De
arpeggiotracks, patroontracks and songtracks delen dezelf-
de 16 parts van de toongenerator. De MIDI kanalen voor
iedere arpeggiotrack kunnen respectievelijk worden inge-
steld in de Arp CH parameter van de Voice Mode Setup in
Voice mode en van het COM menu in Performance mode.
De arpeggio sequencer leest geen program change en
system exclusive boodschappen.
Hoe de Arpeggio Record Mode in
te Gaan
Druk, in het Arpeggio Mode scherm, op de sequencer
[REC] (Recording) toets. Het [REC] lampje licht op om
aan te geven dat Arpeggio Record mode is geactiveerd en
nu in standby status staat.
Druk nogmaals op [REC] of [STOP] om terug te keren
naar het Arpeggio Mode scherm.
Als u de Arpeggio Record mode ingaat, verschijnen onder-
staande submenus in het scherm. Er zijn vier menus in de
Arpeggio Record mode.
[F1]: ARP (instellingen in relatie tot het opnemen van
arpeggios)
Recording Mode
[F5]: STEP ( selecteert Step recording)
[F6]: OVER (selecteert Overdubbing)
[F7]: RPLC (selecteert Replace recording)
[F1]: ARP (Arpeggio)
Dit zijn verscheidene instellingen die te maken hebben
met het opnemen van een arpeggio, zoals het selecteren
van een track voor opname en het instellen van maatsoort
en tempo. In toevoeging op deze instellingen, zijn er ook
Mute on/off en Play Effects Thru on/off voor ieder van de
afspeeltracks (tracks 1~4).
Veel van deze parameters zijn ook te vinden op het Arpeg-
gio Mode scherm (pag. 238). Alleen parameters die anders
zijn dan die beschreven worden in het Arpeggio Mode
scherm, worden uitgelegd.
F1 F5 F6 F7
246
Meas (Measure)
Stel het maatnummer waar het opnemen begint met de
Sequencer toetsen in (de pijlen kunnen niet gebruikt
worden).
Instellingen: 001~016
Time Signature
Stelt de maatsoort in van een arpeggio.
Instellingen: 1/4~8/4, 1/8~16/8, 1/16~16/16
U kunt de maatsoort wijzigen na opname.
Track
Selecteert de track voor opname. Tracks 1~4 kan ook
worden geselecteerd met de TRACK [1~4] toetsen
(alleen op de EX5/7).
Instellingen: Tr1~4(tracks1~4)
De arpeggio tracks 1~4 worden op dezelfde lijn geposi-
tioneerd bovenin het scherm.
Recording Mode
In de Arpeggio Record mode zijn verschillende opna-
memodes toegewezen aan [F3] en [F5]~[F7].
[F5]: STEP
Stelt de STEP recording mode in op on of off.
Met een druk op [F5], licht STEP op en is de STEP
recording mode aangezet. Vervolgens kunnen noten
met één tegelijk worden geprogrammeerd. Druk op
[F6]~[F7] om de STEP recording mode te annuleren
en terug te keren naar realtime opname.
Als STEP niet oplicht, is realtime opname altijd
actief.
[F6]: OVER (Over Dubbing)
Stelt OVER dubbing opname in op on of off. Met
een druk op [F6], licht OVER op en is OVER Dub-
bing aangezet. Bij het opnemen in realtime, kunt u
over voorheen opgenomen data opnemen. Na bijvoor-
beeld eerst kwartnoten op te hebben genomen, kunt
u met deze functie er 16e noten overheen opnemen
zonder de originele data daardoor te wissen. Druk op
[F5]/[F7] om Over Dubbing opname te annuleren.
[F7]: RPLC (Replace)
Stelt Replace opname in op on of off. Met een
druk op[F7] licht RPLC op en is Replace opname
aangezet. Als u in realtime opneemt, kunt u over de
reeds opgenomen data opnemen (u wist en verplaatst
de originele data met de nieuwe data als u opneemt).
Druk op [F5]/[F6] om Replace opname te annuleren.
Real Time Recording
Real Time recording neemt net als een multi-track recor-
der op wat u speelt in verschillende tracks (Tr1-4). Er zijn
twee typen opnamemethoden; Over Dubbing (opnemen
over originele data zonder deze te wissen) en Replace (het
wissen en vervangen van de originele data).
1 Druk, in het Arpeggio Mode scherm, op [REC] om de
Arpeggio Record mode (stand-by opname status) in te
gaan.
Voordat u het Arpeggio Mode scherm op de display
oproept, moet u een gebruikersarpeggionummer voor
opname selecteren.
2 Stel, in de ARP display, de nodige instellingen in voor
opname, zoals lengte, maatsoort en tempo, en de click.
3 Stel het beginmaatnummer in voor opname met de Meas
parameter.
4 Selecteer de track (Tr1-4) voor opname met de Track
parameter.
5 Selecteer één van de volgende opnamemodes: [F6] (Over
Dubbing) of [F7] (Replace).
6 Met een druk op [PLAY] begint het opnemen na het
aftellen van twee maten. Neem iets op door te spelen
op het toetsenbord. Het [PLAY] groene lampje knippert
synchroon met de metronoomclick.
Gedurende het aftellen van de twee maten, toont Meas
(measure) het aftellen van 2 tot -1 op de display.
7 Druk op [STOP] om het opnemen te stoppen. De EX
keert automatisch terug naar het Arpeggio Mode scherm.
Na het opnemen zijn er verschillende wijzigingsfuncties
waarmee u foutgespeelde noten of de timing in de
Arpeggio Edit mode (page 247) en de Arpeggio Job
mode (page 249) kunt corrigeren.
Step (Stap-voor-Stap) Recording
In Step opname wordt de performance data (noot- lengte,
toonhoogte en velocity) noot voor noot geprogrammeerd.
Step Recording Scherm
In Step Recording (na het indrukken van [PLAY]), wordt
het volgende scherm op de display getoond.
Al deze functies zijn hetzelfde als uitgelegd in STEP van
de Song Record mode. Zie pag. 198 voor meer informatie
over iedere parameter en de wijze waarop de noten wor-
den ingevoegd.
247
De Procedure voor Stap-voor-Stap Opna-
me
1 Druk, in het Arpeggio Mode scherm, op [REC] om
de Arpeggio Record mode (stand-by opname status)
in te gaan.
Voordat u het Arpeggio Mode scherm op de
display oproept, moet u een gebruikersarpeggionum-
mer voor opname selecteren.
2 Stel in het ARP display de nodige instellingen voor
opname in, zoals lengte, maatsoort en tempo (zie pag.
246).
3 Stel het beginmaatnummer in voor opname met de
Meas parameter.
4 Selecteer de track (Tr1-4) voor opname met de Track
parameter.
5 Druk op [F5] (STEP) om Step recording mode te
selecteren.
6 Met een druk op [PLAY], licht het [PLAY] groene
lampje op en verschijnt het Step Recording scherm
op de display.
7 Stel de nootlengte en de velocity in, en voer de noten
in met het toetsenbord. De pijl gaat automatisch
een afstand vooruit die gelijk is aan de lengte van de
noot die zojuist werd ingevoerd.
8 Herhaal bovenstaande stap 7 en programmeer noot
voor noot.
9 Druk op [STOP] om het opnemen te stoppen. De
EX keert automatisch terug naar het Arpeggio Mode
scherm.
Na het opnemen zijn er verschillende wijzigings-
functies in Arpeggio Edit mode en Arpeggio Job
mode (pag. 249).
Arpeggio Edit Mode
Vanuit het Arpeggio Mode scherm (of Arpeggio Job mode),
kunt u de Arpeggio Edit mode ingaan door op de [EDIT]
toets op het paneel te drukken. In Arpeggio Edit mode
kunt u events wijzigen voor iedere gebruikersarpeggio
sequencetrack 1~4, die in realtime of stap-voor-stap zijn
opgenomen.
Met [F5] INS (Insert) kunt u nieuwe events invoegen en
met [F6] CHNG (Change) de positie of waarde wijzigen
van de voorheen bestaande data. Met [F8] DEL (Delete)
kunt u onbruikbare events wissen.
1 Measure: 1~16 (maximum waarde hangt af van de Leng-
th instelling)
2 Beat: 1~16 (maximum waarde hangt af van de Beat instel-
ling)
3 Clock: 000~479
4 Top of Track (geeft het begin van de track aan)
5 End of Track (geeft het eind van de track aan)
[F5]: INS(Insert: voegt een nieuw event in)
[F6]: CHNG (Change: wijzigt de positie of waarde van een
event)
[F8]: DEL (Delete: wist een event)
Druk op [EXIT] om de Arpeggio Edit mode te verlaten en
terug te keren naar het Arpeggio Mode scherm.
Event Data die bewerkt kan worden
Event data die kunnen worden gewijzigd zijn dezelfden als
van de sequence tracks 1~16 in de Song Edit mode. Zie
pag. 202 voor meer informatie.
F5 F6 F8
12 3 4
5
248
Events Invoegen
U kunt nieuwe event data invoegen die nog niet in de
arpeggio sequence data zitten.
1 Druk, in het Arpeggio Mode scherm (of Arpeggio Job
mode), op [EDIT] om de Pattern Edit mode in te gaan.
De Event Lijst wordt op de display getoond.
2 Druk op Track [1~4] om een te wijzigen track-nummer
te selecteren (EX5/7). De Event List van de geselec-
teerde track verschijnt op de display.
Selecteer op de EX5R de track voordat u Arpeggio Edit
mode ingaat.
U kunt door de Event Lijst scrollen en zoeken naar
invoeglokaties met de verticale /pijlen. Als de pijl
op een event is gezet, klinkt de nootdata.
Als u op de [CURSOR] toets drukt om het lampje aan te
zetten, kunt u met Data Dial de pijl snel verplaatsen.
3 Druk op [F5] (INS: Insert) en het Insert pop-up menu
verschijnt.
4 Zet de pijl op het Eventtype linksboven in het Insert pop-
up menu en wijs het type event toe om in te voegen.
Zie pag. 202 voor meer informatie over eventtypen en
parameters.
5 Zet de pijl op Measure/Beat/Clock en wijs de gedetail-
eerde lokatie toe.
6 Zet de pijl op iedere parameter en wijs voor ieder de
waarde toe.
7 Druk op [ENTER] om de event in te voegen.
8 Druk op de [EXIT]toets om de Arpeggio Edit mode
te verlaten en terug te keren naar het Arpeggio Mode
scherm.
Events Wijzigen
U kunt de events wijzigen in de arpeggio sequence data.
1 Druk in het Arpeggio Mode scherm (of Arpeggio Job
mode), op [EDIT] om de Pattern Edit mode in te gaan.
De Event Lijst verschijnt op de display.
2 Druk op Track [1~4] om een te wijzigen track-nummer
te selecteren (EX5/7). De Event Lijst van de geselec-
teerde track verschijnt op de display.
Selecteer de track op de EX5R voor dat u de Arpeggio
Edit mode ingaat.
Als u bovenstaande stappen volgt, licht CHNG op en
wordt automatisch geselecteerd. Druk, indien nodig, op
[F6] om CHNG te selecteren.
3 Zet de pijl op de lokatie van de event die u wilt wijzigen
en wijzig de parameters.
U kunt door de Event Lijst scrollen, op zoek naar event-
lokaties en parameters selecteren met de verticale /
pijlen. U kunt ook een parameter verplaatsen met de
horizontale ¥/ pijlen. Als de pijl op een event wordt
gezet, klinkt de nootdata.
Als u op de [CURSOR] toets drukt om het lampje aan te
zetten, kunt u met Data Dial de pijl snel verplaatsen.
Zie pag. 202 voor meer informatie over eventtypen en
parameters.
4 Met [INC]/[DEC], Data Dial of het numerieke toetsen-
bord kunt u de waarden wijzigen en instellen.
5 Druk op [ENTER] om de wijziging uit te voeren.
6 Druk op de [EXIT] toets om de Arpeggio Edit mode
te verlaten en terug te keren naar het Arpeggio Mode
scherm.
Events Wissen
U kunt een speci ek event van de arpeggio data wissen.
1 Druk, in het Arpeggio Mode scherm (of Arpeggio Job
mode), op [EDIT] om de Pattern Edit mode in te gaan.
De Event Lijst verschijnt op de display.
2 Druk op Track [1~4] om een te wijzigen track-nummer
te selecteren (EX5/7). De Event Lijst van de geselec-
teerde track verschijnt op de display.
Selecteer de track op de EX5R voor dat u de Arpeggio
Edit mode ingaat.
3 Zet de pijl op de lokatie van de event die u wilt wissen.
4 Druk op [F8] [DEL] (Delete) om het huidig geselecteerde
event te wissen (de event waar de pijl op staat).
5 Druk op de [EXIT] toets om de Arpeggio Edit mode
te verlaten en terug te keren naar het Arpeggio Mode
scherm.
[ARPEGGIO]
------[JOB]
------[F2:JOB1] ............................................................ 250
------[Copy Arpeggio]...................................... 250
------[Clear Arpeggio] ..................................... 250
------[Copy Track] ........................................... 251
------[Clear Track]........................................... 251
------[MIX Track] ............................................ 251
------[Append Arpeggio]................................. 251
------[Split Arpeggio]....................................... 252
------[Time Stretch]......................................... 252
------[F3:JOB2] ............................................................ 252
------[Copy Measure]....................................... 253
------[Erase Measure]...................................... 253
------[Get Phrase] ............................................ 253
------[Thin Out] ............................................... 254
------[Extract] .................................................. 254
------[Chord Sort] ............................................ 255
------[Chord Separate] .................................... 255
------[F4:JOB3] ............................................................ 255
------[Quantize]................................................ 256
------[Move Clock] ........................................... 256
------[Modify GateTime]................................. 256
------[Modify Velocity].................................... 257
------[Transpose] ............................................. 257
------[Shift Note].............................................. 257
------[Crescendo].............................................. 258
------[Shift Event]............................................ 258
------[F7:UNDO] .......................................................... 258
249
Arpeggio Job Mode
Hier bevinden zich verscheidene jobs voor gebruikers-
arpeggios die worden gecreëerd (of gewijzigd) in Arpeggio
Edit mode. Deze jobs, waarmee u zowel kunt kopiëren
of wissen als vele andere handelingen verrichten, worden
uitgevoerd door de maat of de track.
[F2]: JOB1
[F3]: JOB2
[F4]: JOB3
[F7]: UNDO/REDO
Vanuit het Arpeggio Mode scherm (of Arpeggio Edit
mode), kunt u de Arpeggio Job mode ingaan door op de
[JOB] toets op het paneel te drukken. Als u de Arpeggio
Job mode ingaat, verschijnt het volgende menu op de dis-
play. Er bevinden zich 23 soorten jobs in de Arpeggio
Job mode. De jobs zijn in drie groepen verdeeld, JOB1~3.
Druk op [F2] (JOB1), [F3] (JOB2) of [F4] (JOB3) om een
menu te selecteren. De Undo/Redo functie is toegewezen
aan [F7] die de wijzigingen annuleert die u met uw meest
recente jobhandeling maakte.
Stappen voor het Uitvoeren van
een Job
1 Selecteer in het Arpeggio Mode scherm, de arpeggio
waarop u een jobhandeling uit wilt voeren.
2 Druk op de [JOB] toets om de Arpeggio Job mode in
te gaan.
3 Druk op [F2] (JOB1), [F3] (JOB2) of [F4] (JOB3) om een
menu te selecteren. Het geselecteerde menu verschijnt
op de display.
4 Zet de pijl op een job en druk op [ENTER]. Het geselec-
teerde jobscherm verschijnt op de display.
U kunt ook iedere job op de display oproepen met de
[F1]~[F8]toetsen, terwijl u [SHIFT] ingedrukt houdt.
5 Zet de pijl op een parameter en stel de waarden in met
[INC]/[DEC], Data Dial, het numerieke toetsenbord of
de Knoppen 1~6.
Afhankelijk van de geselecteerde job is het soms niet
nodig om de waarden in te stellen.
F2 F3 F4 F7
250
6 Druk op [ENTER]. Het volgende pop-up menu ver-
schijnt, vragend om bevestiging van de handeling.
7 Druk op [YES] om de job uit te voeren. Completed!
verschijnt kortstondig in het scherm om aan te geven
dat de job is uitgevoerd en het vorige scherm verschijnt
weer.
Druk op [NO] om de job te annuleren.
Executing... verschijnt als de Arpeggio Job enige tijd
nodig heeft om uitgevoerd te worden. Als het apparaat
wordt uitgeschakeld terwijl Executing... op de display
wordt getoond, is de data verloren.
8 Druk tweemaal op [EXIT] om de Arpeggio Job mode
te verlaten en terug te keren naar het Arpeggio Mode
scherm.
[F2]: JOB1
Met een druk op [F2] (JOB1) verschijnt het JOB1 menu
op de display. Er zijn acht jobs die worden uitgevoerd in
eenheden van arpeggios of respectieve tracks.
1. Copy Arpeggio (kopieert alle arpeggiodata naar een
andere arpeggio.)
2. Clear Arpeggio (wist alle data van een arpeggio.)
3. Copy Track (kopieert speci eke trackdata naar een
andere track.)
4. Clear Track (wist alle data van een toegewezen track.)
5. Mix Track (mixt een track met een ander.)
6. Append Arpeggio (voegt een arpeggio toe aan een
ander.)
7. Split Arpeggio (splitst arpeggio in twee arpeggios.)
8. Time Stretch (rekt de timing uit of perst deze samen
overeen toegewezen bereik van een gespeci ceerde
track.)
1. Copy Arpeggio
Deze job kopieert alle data van een bronarpeggio naar
een toegewezen bestemmingsarpeggio (gebruikersnummer
51~100). De Play Effects data en andere instellingen van
de Arpeggio worden tegelijk meegecopiëerd. Dit is handig
als u een gebruikers-arpeggio wilt creëren die lijkt op een
bestaande preset arpeggio.
Src Arp (Source Arpeggio)
Stelt het bronarpeggionummer in dat gekopieerd wordt.
Instellingen: 1~100
Dst Arp (Destination Arpeggio)
Stelt het bronarpeggionummer in waar naar gekopieerd
wordt.
Instellingen: 51~100
2. Clear Arpeggio
Deze job wist alle data van een arpeggio en initialiseert de
Play Effects en andere instellingen van de arpeggio.
Clear Arp
Selecteert het arpeggionummer in van de arpeggio die
gewist wordt.
Instellingen: 51~100
251
3. Copy Track
Deze job kopieert alle data van een gespeci ceerde track
naar een andere. De Play Effects data en andere instellin-
gen van de arpeggio worden tegelijk meegekopieerd. Deze
handeling overschrijft alle bestaande data van een bestem-
mingstrack.
Src Arp (Source Arpeggio)
Stelt het bronarpeggionummer in.
Instellingen: 01~100
SrcTrack (Source Track)
Stelt de brontrack in die wordt gekopieerd.
Instellingen: 1~4
Dst Arp (Destination Arpeggio)
Stelt het bestemmingsarpeggionummer in.
Instellingen: 51~100
Dst Track (Destination Track)
Stelt de bestemmingstrack in waar naar gekopieerd
wordt.
Instellingen: 1~4
4. Clear Track
Deze job wist alle data van een gespeci ceerde track van
de huidig geselecteerde arpeggio. In dit geval initiaseert de
job ook alle Play Effects en andere instellingen van die
track.
Track
Stelt de track in die gewist wordt.
Instellingen: 1~4, all
5. Mix Track
Deze job mixt alle data van een gespeci ceerde sequence
track (Mix source track) met de data van een andere track
(Mix destination track). Als de handeling is volbracht,
bevat de bestemmingstrack zowel de oorspronkelijke data
als een copie van de data van de brontrack.
Src Track (Source Track)
Stelt de Mix brontrack in.
Instellingen: 1~4
Dst Track (Destination Track)
Stelt de Mix bestemmingstrack in.
Instellingen: 1~4
6. Append Arpeggio
Met deze job kunt u de data van twee speci eke tracks aan
elkaar plakken nom een arpeggio compleet te maken. Een
bronarpeggio (Append source arpeggio) wordt aan het eind
van de bestemmingsarpeggio geplakt (Append destination
arpeggio).
Src Arp (Source Arpeggio)
Stelt het Append bronarpeggionummer in.
Instellingen: 51~100
SrcTrack (Source Track)
Stelt de Append bronarpeggiotrack in die gecopiëerd
wordt naar de bestemmingsarpeggio.
Instellingen: 1~4
Dst Arp (Destination Arpeggio)
Stelt het Append bestemmingsarpeggionummer in.
Instellingen: 51~100
252
Dst Track (Destination Track)
Stelt de Append bestemmingsarpeggiotrack in.
Instellingen: 1~4
7. Split Arpeggio
Deze job splitst trackdata van een arpeggio (Split source
arpeggio) op een gespeci ceerde maat en plaatst de tweede
helft van de gesplitste trackdata naar het begin van de
track van een andere arpeggio (Split destination arpeggio).
De eerste helft van de gesplitste trackdata blijft op zijn
oorspronkelijke plek.
De job overschrijft alle bestaande data op de bestem-
mingslocatie.
Src Arp (Source Arpeggio)
Stelt het Split bronarpeggionummer in.
Instellingen: 51~100
Src Track (Source Track)
Stelt de Split bronarpeggiotrack in.
Instellingen: 1~4
Dst Arp (Destination Arpeggio)
Stelt het Split bestemmingsarpeggionummer in waar
heen verplaatst wordt.
Instellingen: 51~100
Dst Track (Destination Track)
Stelt de Split bestemmingsarpeggiotrack waar heen ver-
plaatst wordt.
Instellingen: 1~4
Measure
Stelt het maatnummer in van de toegewezen bron-
arpeggiotrack (dit maatnummer markeert het begin van
de tweede helft data).
Instellingen: 1~16
8. Time Stretch
Deze job rekt timing uit of perst deze samen in een toege-
wezen bereik van een gespeci ceerde track. Deze hande-
ling heeft effect op alle nootstap tijden, gate tijden en
eventtijden, het gehele bereik uitrekkend of samenpersend.
Track
Stelt de track in waar Time Stretch wordt uitgevoerd.
Instellingen: 1~4
Measure
Stelt het maatbereik in (beginmaat tot de eindmaat)
waar Time Stretch wordt uitgevoerd.
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
Time
Stelt de ratio in percentages in van het uitrekken of
samenpersen in het toegewezen bereik.
Instellingen: 50~200%
[F3]: JOB2
Met een druk op [F3] (JOB2) verschijnt het JOB2 menu
op de display. Er zijn zeven jobs die worden uitgevoerd in
maateenheden.
1. Copy Measure (kopieert data in het toegewezen bereik.)
2. Erase Measure (wist data in het toegewezen bereik.)
3. Get Phrase (leent sequence data van een songtrack.)
4. Thin Out (reduceert data zoals controller data.)
5. Extract (neemt speci eke data uit het toegewezen
bereik.)
6. Chord Sort (sorteert akkoordnoot events, naar toon-
hoogte, over een toegewezen bereik van een track.)
7. Chord Separate (arrangeert akkoordnoten in volgorde
met een gespeci ceerde interval.)
253
1. Copy Measure
Deze job kopieert alle data van een gespeci eerd bereik
van een arpeggio sequencetrack naar een ander. Het is
ook mogelijk om data in dezelfde track te kopiëren. Deze
handeling overschrijft alle bestaande data op de bestem-
mingstrack.
Src Trk (Source Track)
Stelt de brontrack in die wordt gekopieerd.
Instellingen: 1~4, all
Src Meas (Source Measure)
Stelt het bereik in (de beginmaat en de eindmaat) in
de brontrack.
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
Dst Trk (Destination Track)
Stelt de bestemmingstrack in waarin gekopieerd wordt.
Instellingen: 1~4, all
Dst Meas (Destination Measure)
Stelt de eerste bestemmingsmaat in (de maat waar het
kopiëren begint) waar heen gecopiëerd wordt.
Instellingen: 01~16
Times
Stelt het aantal keren in dat er gekopieerd wordt.
Instellingen: 1~16
2. Erase Measure
Deze job wist alle data in een gespeci ceerd bereik van een
track. Hoewel de data wordt gewist, blijven de lege maten
behouden.
Track
Stelt de track in waarop Erase Measure wordt uitge-
voerd.
Instellingen: 1~4, all
Measure
Stelt het maatbereik in (beginmaat tot de eindmaat)
waarin Erase Measure wordt uitgevoerd.
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
3. Get Phrase
Deze job leent sequencedata van een songtrack aan de
huidig geselecteerde arpeggiotrack. De job overschrijft alle
bestaande data in de bestemmingstrack.
Het aantal maten dat maximaal kan worden ingenomen
bedraagt 16. Als u meer dan 16 maten probeert te
lenen, vefrschijnt er een foutmeldimg en de Get Phrase
job kan dan niet worden uitgevoerd.
Src Song Track (Source Song Track)
Stelt de bron song sequencetrack in.
Instellingen: 1~16
Measure
Stelt het maatbereik in (de beginmaat en de eindmaat)
voor de frase die uitgenomen wordt.
Instellingen: 001~999 (voor de ginmaat en de eindmaat)
Dst Track (Destination Track)
Stelt de bestemmingstrack in voor de frase die uitgeno-
men wordt.
Instellingen: 1~4
254
4. Thin Out
Deze job verplaatst ieder voorkomend geval van een toege-
wezen niet-noot event van het gespeci ceerde trackbereik.
De bedoeling is om de hoeveelheid data te reduceren en
extra geheugen vrij te maken.
Als de interval van ieder event langer is dan 60 clocks,
wordt de data niet verplaatst.
Track
Stelt de track in waarop Thin Out wordt uitgevoerd.
Instellingen: 1~4
Measure
Stelt het maatbereik in (beginmaat tot de eindmaat)
waarin Thin Out wordt uitgevoerd.
Instellingen: 001~999 (voor de beginmaat en de eind-
maat)
Events
Stelt het type event in dat gereduceerd wordt. Als Con-
trol Change wordt geselecteerd, wordt een instellende
parameter toegevoegd waaraan het controlnummer toe-
gewezen kan worden.
Instellingen: Pitch Bend, Control Change (Control
nummerbereik van 000~127), Ch After Touch
(Channel After Touch), PolyAfter Touch (Polyp-
honic After Touch)
5. Extract
Deze job verplaatst alle gevallen van speci eke data van
een toegewezen bereik van een sequencetrack naar het-
zelfde bereik op een andere sequencetrack. Na deze hande-
ling staan de beoogde events niet langer in de brontrack.
Als er al data stond in de bestemming, dan worden de
uitgenomen data en de bestaande data vermengd.
Track
Selecteert de track die uit de (Extract source) genomen
wordt en de track waar heen gekopieerd wordt (Extract
destination).
Instellingen:
Extract source: 1~4
Extract destination: 1~4
Measure
Stelt het maatbereik in (de beginmaat en de eindmaat)
waarin Extract wordt uitgevoerd.
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
Events
Stelt het type event in dat uitgenomen wordt.
Als een ander event dan Sys. Exclusive wordt gese-
lecteerd, worden er extra parameters voor het eventbe-
reik toegevoegd en kunt u het bereik toewijzen.
Instellingen: Note, Program Change, Pitch Bend, Control
Change, Ch After Touch (Channel After Touch)
, PolyAfterTouch (Polyphonic After Touch),
Sys.Exclusive (System Exclusive)
Event Range
Stelt het bereik in waar u het event uit wilt nemen.
De eenheid van de waarde verschilt afhankelijk van het
geselecteerde event.
Note: Key=1~16, Oct=4~+3
Program Change, Control Change (Control number),
Ch After Touch, PolyAfterTouch: 0~127
Pitch Bend: 8192~+8192
Zie pag. 240 voor informatie over Key nummer en
Octave nummer.
255
6. Chord Sort
Deze job sorteert akkoord noot events (simultane noot
events) in volgorde van toonhoogte. De noten kunnen of
van de hoogste naar de laagste toonhoogte worden gesor-
teerd, of van de laagste naar de hoogste. De akkoorden bin-
nen het toegewezen bereik van de gespeci ceerde sequen-
cetrack kunnen worden gesorteerd. Als bijvoorbeeld de
noten E3, C3 en G3 allen tegelijk beginnen, arrangeert
de job de volgorde in C3, E3, G3 (indien ingesteld op
up order) of in G3, E3, C3 (indien ingesteld op down
order).
Track
Stelt de track in waarop Chord Sort wordt uitgevoerd.
Instellingen: 1~4
Measure
Stelt het maatbereik in (beginmaat tot de eindmaat)
waarin Chord Sort wordt uitgeveord.
Settings: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
Type
Stelt het type Chord Sort in. Als up order wordt
geselecteerd, worden akkoorden van de laagste naar de
hoogste toonhoogte gesorteerd, terwijl het selecteren
van down order de noten van de hoogste naar de
laagste toonhoogte sorteert.
Instellingen: up order, down order
7. Chord Separate
Deze job arrangeert akkoordnoten in volgorde van een
gespeci ceerde interval (binnen het toegewezen bereik van
de gespeci ceerde arpeggio sequencetrack). Als bijvoor-
beeld de Clockwaarde is ingesteld op 30, wordt een blokak-
koord bestaande uit C3,E3,G3 gespeeld als een C3 (op de
oorspronkelijke timing van het akkoord) 30 clocks later
gevolgd door een E3, en vervolgens 30 clocks later door
een G3. Met deze functie kunt u op gemakkelijke wijze
akkoorden splitsen en het is handig bij het bijvoorbeeld
simuleren van gitaar aanslagen.
Het is niet mogelijk om een akkoord te breken over de
volgende maatgrens of naar het volgende akkoord.
Track
Stelt de track in waarop Chord Separate wordt uitge-
voerd.
Instellingen: 1~4
Measure
Stel het maatbereik in (beginmaat tot de eindmaat)
waarin Chord Separate wordt uitgevoerd.
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
Clock
Stelt de clock interval in tussen opeenvolgende noten.
Instellingen: 1~999
[F4]: JOB3
Druk op [F4] (JOB3) en het JOB3 groep scherm verschijnt
op de display. Er zijn acht jobs effectief voor nootevent
data op een gespeci ceerde track.
1. Quantize (corrigeert de timing van de noten in een
toegewezen bereik.)
2. Move Clock (verplaatst alle events in een toegewezen
bereik.)
3. Modify GateTime (wijzigt de note gate tijd [lengte] in
een toegewezen bereik.)
4. Modify Velocity (wijzigt noot velocities in een toegewe-
zen bereik.)
5. Transpose (transponeert alle noten over een geselec-
teerd bereik.)
6. Shift Note (vervangt alle gevallen van een geselecteerde
noot met een gespeci ceerde vervanging, over een toe-
gewezen bereik.)
7. Crescendo (verhoogt of verlaagt gradueel de noot- velo-
cities over een toegewezen bereik.)
8. Shift Event (wijzigt een eventtype in een ander, over
een toegewezen bereik.)
256
1. Quantize
Deze job quantiseert nootevents over een gespeci ceerd
bereik van een toegewezen track. Met dit kenmerk kunt
u bijvoorbeeld de imperfecte timing van een in realtime
opgenomen werk corrigeren.
Zie pag. 212, Quantize in Song Job mode voor meer
informatie over functies en iedere parameter.
Track
Instellingen: 1~4, all
Measure
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
Qunt (Quantize Value)
Instellingen: , , , , , , ,
,
Streng (Quantize Strength)
Instellingen: 0%~100%
Sens (Quantize Sensitivity)
Instellingen: 100%~+000%~+100%
Rate (Swing Rate)
Instellingen:
Met een quantizewaarde van
, , , :
50%~75%
Met een quantizewaarde van , , :
66%~83%
Met een quantizewaarde van
of :
50%~66%
Vel (Swing Velocity)
Instellingen: 0%~100%~200%
Gate (Swing Gate Time)
Instellingen: 0%~100%~200%
2. Move Clock
Deze job verschuift alle eventdata van het gespeci ceerde
bereik van de toegewezen arpeggiotrack met clockeenhe-
den. Deze job verplaatst een event nooit voorbij het gespe-
ci ceerde start of eindpunt van het gespeci ceerde bereik;
een event dat voorbij deze punten verplaatst wordt, wordt
automatisch aan het begin of eind van het bereik geplaatst.
Zie pag. 214, Move Clock in Song Job mode voor meer
informatie over functies en iedere parameter.
Track
Instellingen: 1~4
Measure
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
Clock
Instellingen: 9999~+0~+9999
3. Modify GateTime
Deze job wijzigt de gate tijd van de noten in het gespeci-
ceerde bereik. De gate tijd geeft de lengte aan van de
tijd dat een noot wordt vastgehouden. Voor aanhoudende
voices, is de gate tijd gelijk aan de werkelijke afspeeltijd.
U kunt de gate tijd aanpassen met twee typen parameters:
de Rate en Offset.
Zie pag. 215, Modify Gate Time in Song Job mode voor
meer informatie over functies en iedere parameter.
Track
Instellingen: 1~4
257
Measure
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
Rate
Instellingen: 000%~100%~200%
Offset
Instellingen: 9999~+0~+9999
4. Modify Velocity
Deze job wijzigt de velocity van de noten in het gespeci -
ceerde bereik. De velocity verwijst naar de kracht waarmee
een toets wordt aangeslagen. U kunt de velocity wijzigen
met twee typen parameters: de Rate en Offset.
Het volume verschilt afhankelijk van de geselecteerde
voice die verschillende velocity instellingen heeft in de
Voice Edit mode.
Zie pag. 216, Modify Velocity in Song Job mode voor meer
informatie over functies en iedere parameter.
Track
Instellingen: 1~4
Measure
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
Rate
Instellingen: 000%~100%~200%
Offset
Instellingen: 99~+0~+99
5. Transpose
Met deze job kunt u de noten in halve tonen transponeren
in het toegewezen bereik van een gespeci ceerde arpeg-
giotrack.
Zie pag. 217, Transpose in Song Job mode voor meer
informatie over functies en iedere parameter.
Track
Instellingen: 1~4
Measure
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
Transpose
Instellingen: 99~+0~+99
6. Shift Note
Deze job vervangt alle gevallen van een gespeci ceerde
toonhoogte (binnen het toegewezen bereik van de gespeci-
ceerde arpeggiotrack) door een andere toonhoogte.
Zie pag. 217, Shift Note in Song Job mode voor meer
informatie over functies en iedere parameter.
Track
Instellingen: 1~4
Measure
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
From Key: Oct
Instellingen:
Key Number: 1~16
Octave: -4~0~+3
258
To Key: Oct
Instellingen:
Key Number: 1~16
Octave: -4~0~+3
Zie pag. 240 voor informatie over Key Nummer en
Octaaf.
7. Crescendo
Deze job verhoogt of verlaagt gradueel het volume van de
arpeggio. Deze job produceert het crescendo (verhoging) of
diminuendo (verlaging) effect door het gradueel wijzigin-
gen van de velocity in een toegewezen bereik van een
gespeci ceerde track.
Zie pag. 217, Crescendo in Song Job mode, voor meer
informatie over functies en iedere parameter.
Track
Instellingen: 1~4
Measure
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
Range
Instellingen: 99~+0~+99
8. Shift Event
Deze job vervangt alle gevallen van een speci ek event-
type (binnen het toegewezen bereik van de gespeci -ceerde
arpeggiotrack) met een ander toegewezen event- type.
Zie pag. 218, Shift Event in Song Job mode, voor meer
informatie over functies en iedere parameter.
Track
Instellingen: 1~4
Measure
Instellingen: 01~16 (voor de beginmaat en de eindmaat)
Src Event (Source Event)
Instellingen: Control Change, Ch After Touch (Channel
After Touch), Pitch Bend, Note (Note#: note
numbers), Note (Vel: velocity waarden van iedere
noot)
Dst Event (Destination Event)
Stelt de Shift Event event in waar de bronevent in
gewijzigd wordt.
Instellingen: Control Change, Ch After Touch (Channel
After Touch), Pitch Bend, Note (Note#: de data
change van de bronevent wordt vervangen door
de nootnummers met de vaste velocity 64 en
vaste gate tijd 108), Note (Vel: de data change van
de bronevent wordt vervangen door velocities met
de vaste toonhoogte C3 en vaste gate tijd 108).
[F7]: UNDO/REDO
De Undo/Redo function is toegewezen aan [F7]. Undo
annuleert uw meest recente opname, wijziging of job-
handeling en roept de data in zijn voorlaatste staat op.
Redo, dat beschikbaar wordt na het uitvoeren van een
Undo, annuleert de Undo handeling en roept de laatste
wijzigingen weer op. Als u per ongeluk een job uitvoert,
of een fout maakt bij het opnemen of wijzigen, is deze job
handig voor het oproepen van belangrijke data die anders
verloren zou zijn.
Zie pag. 218 voor meer informatie over Undo/Redo.
Disk Mode
Met Disk mode kunt u data tussen oppy disk en de
EX5/5R/7 heen en weer verzenden; u kunt data op een
oppy disk opslaan en weer openen van de oppy disk.
Door de installatie van het extra verkrijgbare SCSI board,
kan er data tussen een extern SCSI data opslagmedium
heen en weer verzonden worden, zoals een hard disk en
uw EX5/5R/7.
Media die Kunnen Worden
Gebruikt
Floppy Disk
Aan de linkerkant van het apparaat bevindt zich een
interne oppy disk drive. De EX5/5R/7 kan twee soorten
oppy disk verwerken, de 3.5 inch 2HD en de 3.5 inch
2DD.
Extern SCSI Medium:
Externe SCSI media, zoals een hard disk, CD-ROM (CD-
ROM formaat: ISO 9660, Mac/ISO Hybrid [alleen ISO
data], Mixed Mode CD [alleen Track1 data]), ZIP, en JAZ
disk drives kunnen worden gebruikt.
Om een extern SCSI medium te kunnen gebruiken, moet
het los verkrijgbare SCSI board (ASIB1) worden geïnstal-
leerd. Zie pag. 278 voor informatie over de installering van
het SCSI board.
Voorzorgsmaatregelen
Het Werken met de Floppy Disk
Drive(FDD) en Floppy Disk
Behandel de oppy disks en de disk drive zorgvul-
dig. Volg de belangrijke voorzorgs-maatregelen hier-
onder.
Inzetten/Uithalen van Floppy Disks
Om een oppy disk in de disk drive te zetten:
Houdt de disk zo vast dat het label van de disk
naar boven wijst en de shutter naar voren, tegen
de diskgleuf. Plaats de disk voorzichtig in de gleuf,
duw deze zachtjes naar binnen tot er een klik te
horen is en de ejectknop uitspringt.
Om een oppy disk eruit te halen:
Kijk, voordat u de disk er uit haalt, of de FDD
is gestopt (controleer of de LED onder de oppy
diskgleuf uitstaat).
Druk zacht op de ejectknop tot deze niet verder
kan; de disk wipt er automatisch uit. Als de disk er
helemaal uitsteekt, verwijder deze dan met de hand.
Verwijder de disk nooit, en doe het instrument
niet uit tijdens opname, lezen of afspelen. Dit kan
schade aan de disk toebrengen en mogelijk ook aan
de disk drive.
Als de ejectknop te snel wordt ingedrukt, of als
deze niet ver genoeg wordt ingedrukt, wipt de disk
er mogelijk niet uit. De ejectknop kan mogelijk
vast komen te zitten in een half ingedrukte positie
met de disk alleen enkel millimeters uit de diskgleuf
stekend. Als dit gebeurd, probeer dan niet om de
gedeeltelijk uitstekende disk er uit te trekken, want
forceren kan in deze situatie schade toebrengen aan
het diskdrive mechanism of de oppy disk. Druk,
om de gedeeltelijk uitstekende disk er uit te krijgen,
nogmaals op de eject button, of duw de disk terug in
de gleuf en herhaal de procedure.
Verwijder de oppy disk uit de disk drive voor u
het apparaat uitzet. Een oppy disk die enige tijd
in de drive achterblijft kan vies worden, hetgeen
foutmeldingen in de data kan veroorzaken.
Het Schoonmaken van de Disk Drive Lees/
Schrijf Kop
Maak de lees/schrijfknop regelmatig schoon.
Dit instrument bezit een precisie magnetische
lees/schrijfknop die, na een bepaalde periode van
gebruik, een laag magnetische deeltjes oppikt van
de gebruikte disks hetgeen uiteindelijk fouten in het
lezen en schrijven kan veroorzaken.
Om de diskdrive in optimale conditie te houden,
raadt Yamaha u aan om met een commercieel ver-
krijgbare droog-type head cleaning disk de koppen
eens per maand schoon te maken. Vraag uw Yama-
ha dealer naar de verkrijgbaarheid van de juiste
head-cleaning disks.
Zet nooit iets anders dan oppy disks in de disk
drive. Andere objecten brengen schade toe aan de
disk drive of oppy disks.
Over de Floppy Disks
Om de oppy disks zorgvuldig te behandelen:
Plaats geen zware objecten op een disk, buig ze niet
en pas er geen druk op toe. Bewaar de oppy disks
altijd in de hoezen als u ze niet gebruikt.
Stel de disk niet bloot aan direkt zonlicht, extreem
hoge of lage temperaturen, of buitensporige vochtig-
heid, stof of vloeibare stoffen.
259
260
Open nooit de shutter (het deurtje) en raak de
binnenkant van de oppy disk niet aan.
Stel de disk niet bloot aan magnetische velden, zoals
die voortgebracht worden door televisies, luidspre-
kers, motoren, etc., aangezien de magnetische velden
geheel of gedeeltelijk data van de disk kunnen wis-
sen, hetgeen het onleesbaar maakt.
Gebruik nooit een oppy disk met een gedeformeerde
shutter of behuizing.
Plak niets anders op de oppy disks dan de bijgele-
verde labels. Plak de labels op de daarvoor bestemde
plek.
Om uw data te beschermen(Write-protect Tab)
Schuif, om het accidentele wissen van belangrijke
data te voorkomen, de write-protect tab van de
disk op de protect positie (gaatje open).
Data backup
Voor maximale data veiligheid raadt Yamaha u aan
om twee kopiëen van belangrijke data op aparte
oppy disks op te slaan. Daarmee heeft u een bac-
kup als één disk kwijt is of beschadigd.
Soorten Data
De Disk mode verwerkt de volgende negen soorten data.
De data die verwerkt kan worden verschilt afhankelijk van
het soort data.
System, Performance, Voice, Wave, Sample, Song, Pattern,
Arpeggio, Keymap
Soorten Files
De acht soorten les hieronder kunnen worden opgeslagen
op en geopend door de EX5/5R/7.
1. All Data
Een All Data le verwerkt alle data in het interne
geheugen als een enkele le.
Data
System, Performance, Voice, Wave, Sample, Song, Pattern,
Arpeggio, Keymap
File Extension
.S1A
2. Synth All
Een Synth All le verwerkt alle interne voice- en
performancedata (265 voices en 128 performances) en
de systeemdata als een enkele le.
Data
System, Performance, Voice
Data die als enkele le verwerkt kunnen worden bij
opening
1 Performance, 1 Voice
File Extension
.S1Y
3. Voice
Een Voice le verwerkt de 256 voicedata (exclusief
Wave data) als een enkele le.
Data
Voice (Element)
Data die als enkele le verwerkt kunnen worden bij
opening
1 Voice (Element)
File Extension
.S1V
4. Wave
Een SMPL le verwerkt alle wave en sampledata als
een enkele le.
Data
Wave, Sample
Data die als enkele le verwerkt kunnen worden bij
opening
1 golfvorm en alle sampels die golfvormen gebruiken
File Extension
.S1M
5. SMF (MIDI File)
Een SMF le verwerkt de Sequence track
(TR1~TR16) en Tempo trackdata die zijn gecreëerd
in de Song mode als een Standaard MIDI File (SMF).
Play Effects, Output select en Controller data zijn niet
ingesloten in een SMF le.
Data
Save=SMF Format 0
Load=SMF Foraat 0/1(Note 1) en ESEQ (Note 2) *Direct
Play (Note 3) functie(SMF Format 0 le)
File Extension
.MID
261
6. SONG
Een SONG le verwerkt alle songdata (1 song) die
zijn gecreëerd in Song mode als een enkele le. Play
Effects, Track Transmit Channel, en Controller data
zijn niet ingesloten in een Song le.
Data
Song
File Extension
.S1S
7. PTN (Pattern):
Een PTN le verwerkt alle User patroondata die
zijn gecreëerd in Pattern mode als een enkele le.
Play Effects en Track Transmit Channel data zijn
ingesloten in een PTN le.
Data
Patterns
Data
die bij opening als enkele le verwerkt kun-
nen worden
1 Pattern
File Extension
.S1P
8. ARP (Arpeggio)
Een ARP le verwerkt alle User arpeggiodata als
een enkele le. Play Effects en Track Transmit
Channel data zijn ingesloten in een ARP le.
Data
Arpeggio
Data
die bij opening als enkele le verwerkt kun-
nen worden
1 Arpeggio
File Extension
.S1R
N.B. 1:
SMF (Standard MIDI File) is het algemene le format
van sequence data, ondersteund door vele muziekinstru-
ment- fabrikanten en computer softwarebedrijven. Als
een song le opgeslagen is in Standaard MIDI File For-
mat, kan op een MIDI apparaat gecreëerde data gewij-
zigd of gespeeld worden op een ander MIDI apparaat.
Er zijn twee soorten Standaard MIDI File formats.
Format 0: Verwerkt data op één track en verzendt die
vervolgends via meerdere MIDI kanalen.
Format 1: Verwerkt data op meerdere tracks en ver-
stuurt deze vervolgens via meerdere MIDI kanalen.
N.B. 2:
ESEQ is een sequencer format dat is ontwikkeld door
Yamaha. De songdata die wordt gecreëerd door de Yama-
ha digitale muziekinstrumenten als de QS300, QY700,
Disklavier en Clavanova (exclusief de commercieel ver-
krijgbare disks voor Disklavier en Clavanova) kunnen
worden geopend en afgespeeld.
N.B. 3:
Met de Direct Play functie kunt u de song onmiddelijk
afspelen zonder de data van een disk te openen. De EX5/
5R/7 speelt een Format 0 song le af alsof het de data van
een disk leest. Het is handig om de inhoud van een disk
te controleren.
Auto Load Functie
Filetitels die automatisch de diskdata kunnen ope-
nen
In Disk mode bevindt zich een functie die automa-
tisch les opent van een oppy disk als het apparaat
aanstaat. (Voor deze functie moet er een oppy disk
in de oppy diskdrive zijn gezet voor het apparaat
aanstaat.)
Het letype dat automatisch kan worden geopend
en afgespeeld is een All Data le.
Auto Load: Een le met de titel
AUTOLOAD.S1A wordt automatisch geopend
als het apparaat aanstaat.
Stappen voor Disk Mode Handelingen
1 Druk op [DISK] op het paneel om de Disk mode in
te gaan. Het volgende basismenu met de zeven typen
handelingen verschijnt op het scherm.
Basismenu
[F1]: SAVE (File Save: Het opslaan van les op een oppy
disk)
[F2]: LOAD (File Load: Het openen van een le van een
oppy disk)
[F3]: RNAM (File Rename: Het geven of opnieuw geven
van een naam aan les)
[F4]: DEL (File Delete: Het wissen van onbruikbare les)
[F5]: MKDIR (Make Directory: Files in directories zetten)
[F6]: FORM (Device Format: Formatteren van de oppy
diskdrive)
[F7]: DEV (Device Select: Het selecteren van de te gebrui-
ken apparaten)
F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7
262
2 Plaats de pijl op één van de zeven typen in het basis-
menu en druk op [ENTER] om een handeling te selec-
teren. U kunt ook direkt een handeling selecteren van
het basismenu door op [F1]~[F7] te drukken onder het
scherm.
3 Selecteer (als 1: SAVE, 2: LOAD, 3: RENAME of 4:
DELETE eerst is geselecteerd) een letype. Plaats de pijl
op een letype en druk op [ENTER] om een selectie te
maken. U kunt ook direkt een letype selecteren door op
[F1]~[F8] onderin het scherm te drukken.
Als het teken in de linker benedenhoek van de display
wordt getoond, kan de[SHIFT] toets worden gebruikt.
Druk op [SHIFT] om toegang te krijgen tot de hande-
lingen van het voorgaande menu (in dit geval het basis-
menu met SAVE, LOAD, RNAM etc.). Houdt [SHIFT]
vast en druk op een Functie toets [F1]~[F7] om direkt
een handeling te selecteren.
Of druk op [EXIT] in de rechter benedenhoek van het
scherm om terug te keren naar het voorgaande menu.
Functietoetsen na het Selecteren van het Basis
Menu
In stap 2 hierboven, als uit het basismenu iets
anders is geselecteerd als [F6]: Device Format en
[F7]: Device Select , wordt [F2]: 123..., [F3]: ABC...,
[F6]: PLAY, [F7]: NAME en [F8]: DIR onderin het
scherm getoond.
[F2]: 123... (Chronologische volgorde) en [F3]: ABC... (File
Name)
Iedere keer dat u de Functietoetsen indrukt, worden
de letitels van de geopende disk in volgorde
getoond op de display overeenkomstig de volgende
regel. Druk op [F2] om de les op de display te zien
van het gespeci ceerde type in de volgorde waarop
ze waren opgeslagen en druk op [F3] om de les
in alfabetische volgorde te zien. U kunt de les met
deze functies snel opzoeken.
[F6]: PLAY
Als u het SMF letype selecteert (met Formaat 0)
met de (File Load) handeling, wordt [F6] (PLAY)
aan het scherm toegevoegd om aan te geven dat
de Direct Play functie (page 261) actief is. Druk
op [F6] om de geselecteerde SMF le af te spelen.
Nadat het afspelen is begonnen, verandert PLAY
in STOP. Druk op [F6] (STOP) om het afspelen te
stoppen (het afspelen stopt en STOP wijzigt terug
in PLAY.
Zelfs als [F6] (PLAY) aan het scherm is toegevoegd,
kunt u deze Direct Play functie niet gebruiken om
het SMF letype in Formaat 1 af te spelen.
[F7]: NAME (File Name)
1: Als [F1]: SAVE , [F3]: RENAME of [F5]: Make
Directory wordt geselecteerd van het basismenu,
wordt [F7] NAME (File Name) toegevoegd aan het
scherm. Hier kunt u de les een naam geven of hun
naam wijzigen (pag. 263).
[F8]: DIR (Directory)
Druk op[F8] DIR om het Directory scherm te zien
(een lijst met les). Deze functie is handig om les
te selecteren. Door het indrukken van [F2] of [F3],
is het mogelijk om de disk directory les (op het
scherm) te zien in de volgorde dat ze waren opgesla-
gen of in alfabetische volgorde. Plaats de pijl op de
le die u wilt selecteren. Druk op EXIT om terug te
keren naar het vorige scherm.
4 Druk (indien nodig) op de pijltoetsen om de pijl op de
onderdelen te plaatsen en selecteer met [INC]/[DEC] of
Data Dial de gewenste le.
File Directory
Als DIR wordt getoond in een lenaam betekent
dat dat er een sub-directory is. Plaats, om toegang te
krijgen tot de sub-directory, de pijl op een sub-direc-
tory naam en druk op [ENTER]. De sub-directory
le wordt op een lijn op de display getoond onder
de lenaam die DIR bevat. Als u de lenaam up
dir (up directory) kiest binnen de sub-directory, en
op [ENTER] drukt, keert het scherm terug naar de
vorige directory.
Van Disk Wisselen
(Als er een externe disk is aangeloten)
Plaats de pijl op Device Name en selecteer met
[INC]/[DEC] of Data Dial een medium (disk) en
druk op [ENTER]. De huidige diskdrive wordt ver-
vangen met de nieuw geselecteerde disk.
5 Druk (indien nodig) op [F7] om het Name scherm op te
roepen om de le een naam te geven.
263
6 Druk op [ENTER].
Het volgende pop-up menu verschijnt, vragend om
bevestiging van de handeling.
7 Druk op [YES] (INC) om de handeling uit te voeren.
Druk op [NO] om de job te annuleren.
Als de handeling wordt uitgevoerd, verschijnt Execu-
ting... op de display . Als de handeling is volbracht,
verschijnt Complete! kortstondig op de display.
8 Als u alle handelingen volbracht heeft, moet u op EXIT
drukken (het aantal keren variëert) om de Disk mode
te verlaten.
U kunt de Disk mode verlaten door een andere Mode
key in te drukken.
[F1]: SAVE (File Save)
Deze handeling slaat de le die u heeft gecreëerd op de
disk op.
Om data op de oppy disk op te slaan, moet eerst de
disk geformateerd (initialiseert) worden (pag. 269).
Druk, om een nieuwe le een naam te geven, op [F7]:
NAME om het Name scherm op de display te verkrijgen
en geef de le een naam (van maximaal acht karakters).
Zie hieronder voor informatie over het geven van namen
aan les.
Om over reeds bestaand lenamen heen te schrijven, kunt
u het beste op [F8]: DIR drukken en het Directory scherm
oproepen.
Een druk op de [F2] of [F3]toets roept de disk les (op het
scherm) op, in de volgorde dat ze werden opgeslagen of in
alfabetische volgorde. U kunt de le die u nodig heeft snel
opzoeken met deze functies.
Zie pag. 260 voor informatie over de selecteerbare
soorten data.
Als de grootte van de le groter is dan de beschikbare
ruimte op de oppy disk, verschijnt Disk Full op de
display. In dat geval, kunt u ofwel onbruikbare les wis-
sen om zo meer geheugen beschikbaar te maken op de
oppy disk, of nogmaals opslaan op een andere disk.
Als u een le opslaat waarvan de lenaam al bestaat,
verschijnt de Overwrite? Are you sure? con rmatie
boodschap op de display.
let op!
Let op want foute handelingen wissen belangrijke
data voorgoed van uw disk.
Een Filenaam Instellen
1 Druk op [F7] en het NAME scherm verschijnt op
de display.
2 Selecteer met [INC]/[DEC] of Data Dial een num-
mer, letter of symbool.
3 Verplaats de pijl en selecteer het volgende karakter.
4 Herhaal bovenstaande stappen 2 en 3 om een
song lenaam in te stellen.
U kunt ook nummers, letters of symbolen invoeren
met het numerieke toetsenbord. Verscheidene letters
of symbolen zijn aan iedere toets toegewezen
(beschikbare letters of symbolen zijn onder iedere
toets afgedrukt). Iedere keer dat bijvoorbeeld de 0
toets wordt ingedrukt, worden de beschikbare num-
mers en letters in de volgende volgorde op de display
getoond: 0ABC. SPACE (een spatie) is toege-
wezen aan de [ENTER] toets. U kunt ook door de
invoerlokaties (nummers, letters en symbolen) gaan
met de pijltoets.
Beschikbare nummers en letters:
Worden getoond in bovenstaande illustratie.
Kleine letters zijn niet beschikbaar. Het instellen van
een naam is gebaseerd op MS-DOS speci caties. Als
u een letter gebruikt die niet in MS-DOS beschik-
baar is, wordt _ (onderstreep) automatisch op de
plaats van de onherkenbare letter gezet.
[F1]: ALL (All Data)
Slaat alle data op in het interne geheugen als een enkele
le.
Instellingen:
File number (bestemming)
Device name/directory (bestemming)
Als er alleen één directory layer is, wordt de disk direc-
tory indicatie niet op de display getoond.
264
[F2]: SYN (Synth All)
Slaat alle interne voice- and performancedata (265 voices
en 128 performances) en de systeemdata op als een enkele
le. Sequence- en sampeldata zijn niet in de SYN les
inbegrepen.
Instellingen:
File number (bestemming)
Device name/directory (bestemming)
[F3]: VCE (Voice)
Slaat de 256 voicedata (exclusief wave data) als een enkele
le op. Sampeldata zijn niet in de VCE les inbegrepen.
Instellingen:
File number (bestemming)
Device name/directory (bestemming)
[F4]: WAVE
Slaat alle wave- en sampledata als een enkele le op.
Instellingen:
File number (bestemming)
Device name/directory (bestemming)
Als het interne geheugen is toegenomen, kan het zijn
dat een oppy disk de wave data niet kan bevatten. In
dat geval kunt u de data niet opslaan door het over
meerdere oppy disks te verdelen. Installeer en gebruik,
indien nodig, een extern SCSI data opslagmedium.
[F5]: SMF (MIDI File)
Slaat de Sequencetrack (TR1~TR16) en Tempotrack data
(gecreëerd in de Songmode als songdata) op als een Stan-
daard MIDI File (SMF). Data zoals Play Effects data zijn
niet in een SMF le inbegrepen.
Instellingen:
File number (bestemming)
Device name/directory (bestemming)
let op!
Bij het opslaan van een SMF le, worden alle
le- types getoond en selecteerbaar op de lebe-
stemming. Let op dat u uw belangrijke data niet
overschrijft en wist!
[F6]: SONG
Slaat alle songdata gecreëerd in Songmode op als een
enkele le. Data zoals Play Effects data zijn inbegrepen in
een Song le.
Instellingen:
File number (bestemming)
Device name/directory (bestemming)
[F7]: PTN (Pattern)
Slaat alle gebruikers patroondata gecreëerd in Pattern
mode op als een enkele le.
Instellingen:
File number (bestemming)
Device name/directory (bestemming)
265
[F8]: ARP (Arpeggio)
Slaat alle gebruikers arpeggiodata op als een enkele le.
Instellingen:
File number (bestemming)
Device name/directory (bestermming)
[F2]: LOAD (File Load)
Deze handeling slaat een le van een disk op in het interne
geheugen.
Als er meerdere les op een disk staan, kunt u het Direc-
tory scherm oproepen door op [F8]: DIR te drukken,
waarmee u de gewenste le gemakkelijk kunt vinden.
Een druk op de [F2] of [F3] toets toont de disk les (op
het scherm) in de volgorde dat ze waren opgeslagen of in
alfabetische volgorde. U kunt de le die u nodig heeft snel
opzoeken met deze functies.
Het is mogelijk om in het Directory scherm de disk direc-
tory les (op het scherm) te tonen in de volgorde dat ze
werden opgeslagen of in alfabetische volgorde met het
indrukken van [F2] of [F3].
Zie pag. 260 voor informatie over de selecteerbare soor-
ten data.
Er is een functie die automatisch een le opent van een
oppy disk als het apparaat aanstaat. (Voor deze functie
moet een oppy disk in de oppy disk drive worden
geplaatst voor het apparaat wordt aangezet. ) Zie voor
meer informatie Auto Load Functie op pag. 261.
let op!
Pas op, want als er data in het interne geheugen
wordt opgeslagen, gaan de voorgaande data verlo-
ren.
let op!
Let op want foute handelingen wissen belangrijke
data voorgoed van uw disk.
Als het resterende geheugen niet voldoende is,verschijnt
de boodschap Memory full op de display. In dat geval
kunt u ofwel onnodige data wissen om meer geheugen
beschikbaar te maken, of de handeling opnieuw vanaf
het begin opstarten.
Als u een letype wil openen die niet op de disk
staat, verschijnt File not found! op de displayen kan
de handeling niet uitgevoerd worden.
[F1]: ALL (All Data)
Laad een ALL le van de disk in het interne geheugen.
Instellingen:
Device name/directory (source)
File number (source)
[F2]: SYN (Synth All)
Laad een Synth All le van een disk in het interne
geheugen. U kunt alle performance- en voice- data openen
of alleen de gespeci ceerde performance/voice.
266
Synth All source data (From)
(Selecteer indien nodig het bron data medium,) zet de
pijl op een lenummer en selecteer een bron le voor
de handeling. Een performance/voice le (128 Perfor-
mances en 256 Voices) kan worden geopend. Zet de
pijl op All Data en selecteer met [INC]/[DEC] Per-
formance (128 Performances) of Voice (256 Voices).
Verder kan er een performance/voice worden toegewe-
zen en geopend. In dat geval wordt alleen een gespe-
ci ceerd performance/voicenummer vervangen door
nieuw geopende data.
Synth All destination data (To)
De bestemming die kan worden geselecteerd, verschilt
afhankelijk van de instelling in From.
Instellingen:
In een All Data, zijn Systeem data inbegrepen.
[F3]: VCE (Voice)
Laad een Voice le van de disk in het interne geheugen.
U kunt alle voices openen of alleen een gespeci ceerde
voice per keer.
Voice source data (From)
(Selecteer indien nodig het bron data medium) zet de
pijl op een lenummer, en selecteer een bron le voor
de handeling. Een Voice le (256 Voices) kan worden
geladen. Verder kan een voice worden toegewezen en
geladen. In dat geval wordt alleen het gespeci ceerde
voicenummer vervangen door de nieuw geladen data.
Voice destination data (To)
De bestemming die geselecteerd kan worden, verschilt
afhankelijk van de instelling in From.
Instellingen:
[F4]: WAVE
Laad een wave le van een disk in het interne geheugen. U
kunt de hele wavedata laden of alleen een gespeci ceerde
wave (golfvorm) per keer.
Sample source data (From)
(Selecteer indien nodig het bron data medium) zet de
pijl op een lenummer en selecteer een bron le voor de
handeling. Alle wavedata kan tegelijk geladen worden.
Verder kan een wave (golfvorm) worden toegewezen en
geladen. In dat geval wordt alleen het gespeci ceerde
wavenummer vervangen door de nieuw geladen data.
Brondata (From/Van): Bestemming (To/Naar):
Brondata (From/Van): Bestemming (To/Naar):
267
Sample destination data (To)
De bestemming die geselecteerd kan worden verschilt
afhankelijk van de instelling in From.
Instellingen:
De sampels van WAV, AIFF en AKAI letypes kunnen
geladen worden. Voor de WAV en AIFF les kunt u 1
le of all les selecteren als de bron. Als 1 le
wordt geselecteerd wordt de huidig getoonde le op de
display geopend. Als all les wordt geselecteerd, wor-
den alle WAV (of AIFF) les in de toegewezen directory
geladen.
[F5]: SMF (MIDI File)
Laad een ESEQ le op met het achtervoegsel .ESQ of
een MIDI le met het achtervoegsel .MID van de disk in
het interne geheugen.
Zie voor meer informatie over ESEQ le format, File
Type op pag. 261.
Als een Standaard MIDI le en ESEQ le op dezelfde disk
staan, worden beide les op hetzelfde scherm in de display
getoond.
Instellingen:
Device name/directory (source)
File number (source)
Direct Play functie
Met de SMF format 0 le, kan een le worden afge-
speeld zonder te laden. Selecteer een SMF format 0
le, druk op [F6] en het afspelen start onmiddelijk.
In dit geval is de data niet opgeslagen in het interne
geheugen, maar wordt direkt van de disk gelezen en
afgespeeld. Dit is erg handig om de songs snel af te
luisteren. Zie voor meer informatie over Direct Play,
File Type op pag. 261.
[F6]: SONG
Laad een song le van de disk in het interne geheugen.
Data zoals Play Effects, Track Transmit Channel en Con-
troller data zijn in de song le inbegrepen.
Instellingen:
Device name/directory (source)
File number (source)
[F7]: PTN (Pattern)
Laad een patroon le van een disk in het interne memory.
Data zoals Play Effects, Track Transmit Channel en Con-
troller data zijn in de patroon le inbegrepen.
Pattern source data (From)
(Selecteer indien nodig een bron data medium) zet de
pijl op een lenummer en selecteer een bron le voor
de handeling. Een patroon le (50 patronen) kunnen
worden geladen. Verder kan een patroon toegewezen
worden en geladen. In dat geval wordt alleen het gespe-
ci ceerde patroonnummer vervangen door de nieuw
geladen data.
Brondata (From/Van): Bestemming (To/Naar):
268
Pattern destination data (To)
De bestemming die geselecteerd kan worden verschilt
afhankelijk van de instelling in From.
Instellingen:
[F8]: ARP (Arpeggio)
Laad een arpeggio le van een disk in het interne geheugen.
Data zoals Play Effects, Track Transmit Channel en Con-
troller data zijn in een arpeggio le inbegrepen.
Arpeggio source data (From)
(Selecteer indien nodig het bron data medium) zet de
pijl op een lenummer en selecteer een bron le voor de
handeling. Een arpeggio le (50 arpeggios) kan worden
geladen. Verder kan een arpeggio worden toegewezen
en geladen. In dat geval wordt alleen het gespeci -
ceerde arpeggionummer vervangen door de nieuw gela-
den data.
Arpeggio destination data (To)
De bestemming die geselecteerd kan worden verschilt
afhankelijk van de instelling in From.
Instellingen:
[F3]: RNAM (File Rename)
Deze handeling hernoemt een le op een disk.
(Selecteer indien nodig eerst een medium) selecteer het
letype en lenummer (naam) die u wilt wijzigen en druk
op [F7]: NAME om het Name scherm te verkrijgen en voer
vervolgens de nieuwe naam in. Zie pag. 263 voor meer
informatie over het geven van namen aan les.
Als u een lenaam heeft ingevoerd, druk dan op [EXIT]
om het Name scherm te sluiten en druk op [ENTER]. De
con rmatie boodschap Rename File: Are you sure? ver-
schijnt op de display. Druk op [INC/YES] om de Rename
functie uit te voeren of druk op [DEC/NO] om de hande-
ling te annuleren.
U kunt een le geen naam geven die identhiek is aan
een al bestaande lenaam.
[F4]: DEL (Delete)
Deze handeling wist een le op een disk.
(Selecteer indien nodig van te voren een medium) selec-
teer het letype en lenummer (naam) om te wissen
en druk op [ENTER]. De con rmatie boodschap Delete
File: Are you sure? verschijnt op de display. Druk op
[INC/YES] om de Delete functie uit te voeren of druk op
[DEC/NO] om de handeling te annuleren.
Brondata (From/Van): Bestemming (To/Naar):
Brondata (From/Van): Bestemming (To/Naar):
269
[F5]: MKDIR (Make Directory)
Deze handeling creërt een directory. Het is mogelijk om
een directory te maken binnen een directory, hetgeen een
sub-directory wordt genoemd. Hierdoor kunt u systema-
tisch le managen.
Er kunnen slechts twee lagen sub-directories worden
aangemaakt.
Een directory kan geen identhieke naam gegeven wor-
den met een al bestaande directorynaam.
Als er alleen één directory layer is, wordt de disk
directory indicatie niet op de display getoond.
(Selecteer indien nodig van te voren een medium) druk
na het selecteren van een directory op [F7]: NAME om
het Name scherm op te roepen en voer de naam van de
sub-directory die u wilt creëren in. Zie pag. 263 voor meer
informatie over het geven van namen aan directories.
Druk als u een directorynaam heeft ingevoerd, op
[EXIT]om het Name scherm te sluiten en druk op
[ENTER]. De con rmatie boodschap Make Directory:
Are you sure? verschijnt op de display. Druk op [INC/
YES] om de Make Directory functie uit te voeren, of druk
op [DEC/NO] om de handeling te annuleren.
Als DIR in een lenaam wordt getoond, geeft dat
aan dat er een sub-directory is. Zet, om toegang te krij-
gen tot de sub-directory, de pijl op de sub-directorynaam
en druk op [ENTER]. De le sub-directory verschijnt
op de display één lijn onder de lenaam die DIR bevat.
Als u de lenaam up dir (up directory) selecteert in
de sub-directory en op[ENTER] drukt, keert het scherm
terug naar de vorige directory.
[F6]: FORM (Device Format)
Deze handeling formateert (initialiseert) de disk. U moet
nieuwe oppy disks of externe SCSI media zoals een hard-
disk, ZIP, en JAZ disk drives voor gebruik eerst formate-
ren.
Zie voor meer informatie over externel SCSI media,
Media Die Kunnen Worden Gebruikt (pag. 259).
Aangezien de TOOL disk in de ZIP/JAZ drives een
speciaal soort verwerking vereist, kan de EX5/5R/7
deze disks niet formateren. Gebruik daarom een compu-
ter om de disk met de ZIP/JAZ inclusief software te for-
materen. Over het algemeen kan de EX5/5R/7 normale
ZIP/JAZ disks formateren. Zie voor meer informatie
over ZIP/JAZ disks de handleiding van de respectieve-
lijke producten.
Zet een nieuwe disk in de diskdrive (controleer bij het
gebruik van een extern SCSI medium dat het goed is
aangesloten) en druk op [ENTER]. De LED onder de
oppy diskdrivegleuf gaat aan (knippert) en het forma-
teren begint. Tijdens het formateren verschijnt Execu-
ting... op de display.
let op!
Als u een disk die al geformateerd is en data bevat
her-formateert, worden alle data gewist. Pas op
dat u geen belangrijke data wist.
let op!
Probeer niet om de disk uit de diskdrive te halen
terwijl er geformateerd wordt. Dit beschadigt de
disk drive.
let op!
Neem de juiste voorzorgsmaatregelen als er meer
dan één extern SCSI medium is aangesloten, zodat
u niet formateert of data uitwist op de verkeerde
diskdrive.
[F7]: DEV (Device Select)
Deze handeling toont de diskinhoud van een oppy disk
op het scherm en van een aangesloten extern SCSI medi-
um. De mediumnaam, disknaam, hoeveelheid gebruikt
geheugen en hoeveelheid beschikbaar geheugen worden op
de display getoond.
270
Utility Mode
In Utility Mode kunt u instellingen maken die gelden voor
het hele systeem, met uitzondering van het [F2] menu voor
Voice Mode instellingen.
[F1]: SYN (instellingen in relatie tot het toetsenbord)
[F2]: VOICE (instellingen in relatie tot de Voice Mode)
[F3]: SEQ (instellingen in relatie tot de sequencer functie)
[F4]: MIDI (instellingen in relatie tot MIDI)
[F5]: SYS (instellingen in relatie tot het systeem)
[F6]: OTHER (andere instellingen)
[F7]: MSG (boodschap die verschijnt als het apparaat aan-
staat)
Stappen voor de Utility Mode Wer-
king
1 Druk op[UTILITY] om de Utility Mode in te gaan.
2 Druk op [F1]~[F7] om een menu te selecteren.
U kunt ook een menu selecteren door de pijl op het
menu te zetten en op [ENTER] te drukken.
3 Zet de pijl op een parameter en stel de parameter in
met de Data Dial, [INC]/[DEC] of het numerieke toet-
senbord.
Als u [F2] (Voice) en [F3] (SEQ) menu selecteert, wordt
ieder sub-menu toegevoegd. Terwijl er een sub-menu
op de display wordt getoond, kunt u een ander menu
selecteren door de [SHIFT] vast te houden en op een
menutoets te drukken.
Als u de Utility Mode ingaat, gaat het[KNOB] toets-
lampje op het paneel uit om aan te geven dat de Knop
functie omschakelt naar data invoer. U kunt met de
Knoppen 1~6 de waarden van iedere parameter wijzi-
gen.
4 Druk, als u gereed bent met het instellen van de waar-
den, een andere modetoets in om de Utility mode te
verlaten.
[F1]: SYN (Synthesizer Setup)
Met de Synthesizer Setup kunt u instellingen maken voor
het hele toetsenbord, zoals volume en toonhoogte.
Master Volume
Stelt het mastervolume van het hele toetsenbord in.
Instellingen: 0~127
Master Tune
Past de stemming aan van het hele toetsenbord. De
toonhoogte kan op ver jnde wijze worden aangepast in
eenheden van honderden.
Instellingen: -102.4~+102.3
Master Note Shift
Past de toonhoogte aan in halve tonen. Deze instelling
heeft alleen effect op de interne toon-generator en
wordt niet via MIDI uitgezonden.
Instellingen: -24~+24
De instellingen die de boven- of onderlimiet van
het toetsenbord overschrijden (C-2~G8) zijn ongeldig,
daarom worden de noten die limiet(en) overschrijden
vervangen door de noten van een andere oktaaf.
Keyboard Transpose
Past de toonhoogte van het toetsenbord aan met halve
tonen. Deze instelling wordt uitgezonden via MIDI.
Instellingen: -63~+63
Deze parameter is niet beschikbaar op de EX5R.
De instellingen die de boven- of onderlimiet van
het toetsenbord overschrijden (C-2~G8) zijn ongeldig,
daarom worden de noten die limiet(en) overschrijden
vervangen door de noten van een andere oktaaf.
F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7
271
Controller Reset
Stelt in of de controllerwaarde wordt vastgehouden
(hold) of geïnitialiseerd (reset) als er een andere voice
wordt geselecteerd. De controllers bestaan uit Modula-
tion Wheel, After Touch, Foot Controller, Breath Con-
troller, Ribbon Controller (niet op de EX5R) en de
Knoppen.
Instellingen:
Als reset wordt geselecteerd, worden de volgende
controllerwaarden gereset in hun standaardwaarden.
Pitch Bend: midden
Modulation Wheel: minimum
After Touch: minimum
Foot Controller: minimum
Breath Controller: minimum
Ribbon Controller: midden
Knobs1~6: midden
[F2]: VOICE (Voice Mode Setup)
Met de Voice Mode Setup kunt u instellingen maken voor
het toetsenbord en de gebruikte controllers in de Voice
mode. Als de Voice Mode Setup wordt geselecteerd, ver-
schijnen de sub-menus [F7]: CONNECT en [F8]: CTRL
(Controller) op de display.
[F7]: CONNECT
Stelt de signaalbaan in van zowel hoe het toetsenbord
en/of de controllers zijn aangesloten op de interne toon-
generator, alsook andere instellingen zoals de velocity
curve van de Voice mode.
1 Global Recv Ch (Global Receive Channel)
Stelt het MIDI ontvangstkanaal in.
Instellingen: Ch1~Ch16, omn (omni: alle kanalen)
2 TrnsMIDI A/B (Transmit MIDI A/B)
Stelt in of er handelingen van het toetsenbord en/of de
controllers worden verzonden via MIDI OUT A/B naar
een extern medium.
Instellingen: (verzenden), (niet verzenden)
3 Arp MIDI A/B (Arpeggio MIDI A/B)
Stelt in of de arpeggiodata worden verzonden van MIDI
OUT A/B naar een extern medium.
Instellingen: (verzenden), (niet verzenden)
MIDI B voor de twee parameters hierboven is alleen
beschikbaar op de EX5.
4 MIDI Trans Ch (MIDI Transmit Channel)
Stelt in via welk MIDI kanaal de handelingen op het
toetsenbord en/of de controllers worden verzonden.
Instellingen: Ch1~Ch16
5 Arp MIDI Ch (Arpeggio MIDI Channel)
Stelt in via welk MIDI kanaal de arpeggiodata worden
verzonden.
Instellingen: Ch1~Ch16
Kbd/TG Mode (Keyboard/Tone Generator Mode)
Stelt in hoe de toongenerator wordt aangesloten in de
Voice mode. Selecteer bij gebruik als master-toetsen-
bord M.KBD (Master Keyboard). In het algemeen is
deze ingesteld op TG (Tone Generator).
Instellingen: M.KBD, TG
VelCurve (Velocity Curve)
Stelt de velocitycurve van de Voice mode in. Deze
instelling bepaalt hoe het geluid wordt voortgebracht
overeenkomstig de kracht waarmee de noten op het
toetsenbord worden gespeeld. Rechts van de geselec-
teerde waarde wordt de velocitycurve gra sch op de
display weergegeven.
Instellingen: norm (normaal), soft, hard, wide, x ( xed)
Vel Sens/Ofst (Velocity Sensitivity/Offset)
Stelt de Velocity Sensitivity en Offset waarde in.
Instellingen:
Vel Sens (Velocity Sensitivity): 0~127
Vel Ofst (Velocity Offset): -64~0~+63
1
2
3
54
272
Arp Hold (Arpeggio Hold)
Stelt de Arpeggiator Hold functie in op on of off in
de Voice mode. Als de Arpeggiator Hold functie is inge-
steld op on, zal de Arpeggiator, als het toetsenbord
wordt bespeeld (een noot), automatisch doorspelen tot
de volgende noot wordt gespeeld, zelfs als u de toets
loslaat.
Instellingen: on, off
[F8]: CTRL (Controller)
Stelt de parameters gerelateerd aan de controllers in de
Voice mode in.
Iedere parameters hieronder kan ingesteld worden voor de
13 soorten controllers hierboven.
Assign
Stelt een control functie (MIDI controlnummer) in
voor iedere controller.
Instellingen: 000~095 (Zie de Control Lijst in het aparte
Data Lijst boek.)
Enkele controllers zoals het Pitch Bend Wheel staan
vast ingesteld op een speci eke besturingsfunctie en
kunnen daarom niet gewijzigd worden.
Depth
Stelt de control diepte in van de huidig geselecteerde
besturingsfunctie.
Instellingen: -8~0~+7
Ofst (Offset)
Past op ver jnde wijze de control sterkte aan die is
ingesteld in Depth. Deze waarde zet deze uit, of ver-
hoogt of verlaagt de Depthwaarde.
Instellingen: -64~0~+63
Curve
Stelt de controller curve in en wijzigt deze (rechts van
de waarden op de display).
Instellingen: -6~0~+7
De Control Curve
Helemaal rechts in het scherm wordt de huidige
controlcurve van ieder medium getoond. Zie deze
bij het selecteren van een curve.
[F3]: SEQ (Sequencer Setup)
Met de Sequencer Setup kunt u instellingen maken
die in relatie staan tot de sequencer functies. Als Sequen-
cer Setup wordt geselecteerd, worden de sub-menus[F6]:
CLICK, [F7]: FILT (Filter) en [F8]: SYNC op de display
getoond.
[F6]: CLICK (MIDI Click)
Stelt het clickgeluid in dat gebruikt wordt tijdens het opne-
men of afspelen.
Channel
Stelt het MIDI kanaal in van de click geluidsdata die
naar de interne toongenerator wordt verzonden.
Instellingen: 1~16
Normal (Normal: Note name, Velocity)
Selecteert de nootnaam (percussie) en de velocity voor
de normale beats.
Instellingen: Note Name = C-2~G8, Vel (Velocity) =
1~127
Accent (Accent: Note name, Velocity)
Selecteert de nootnaam (percussie) en de velocity van
de geaccentueerde eerste beat.
Instellingen: Note Name = C-2~G8, Vel (Velocity) =
1~127
273
[F7]: FILT (Filter)
Stelt in of er een lter wordt toegepast (het signaal wordt
niet in/uitgevoerd) op ieder MIDI event.
Het lter kan worden toegepast tijdens het opnemen of
tijdens het afspelen van data. De ge lterde MIDI events
worden niet opgenomen of afgespeeld .
De volgende lijst bestaat uit MIDI events die kunnen wor-
den ge lterd.
Filters
Sys Ex (System Exclusive)
Ch. AT (Channel After Touch)
PolyAT (Polyphonic After Touch)
Note
CtrlChng (Control Change)
Pgm Chng (Program Change)
P. Bend (Pitch Bend)
Instellingen:
rec (record):
(geen input/output)
,
(input/output)
play (playback):
(geen input/output)
,
(input/output)
SysEX Interval (System Exclusive Interval)
Bij het afspelen van de system exclusive data (bulk
data) die zijn opgenomen op de sequence tracks, kunt u
hiermee de interval instellen die wordt ingevoegd voor
iedere 1KB.
Als de bulk data is verzonden van de EX naar het
externe medium, kan er een MIDI foutmelding optre-
den vanwege de te geringe capaciteit van het externe
medium. Deze instelling stelt een interval tijd in die
genoeg tijd aan het ontvangende medium geeft om de
bulk data goed te verwerken.
Instellingen: 0~900 (msec)
Het afspelen kan wat langzamer gaan, afhankelijk van
de huidig ingestelde interval. Probeer, als er een MIDI
foutmelding optreedt, de interval wat hoger in te stellen
en verstuur de data nog eens.
[F8]: SYNC
Stelt de instellingen in die te maken hebben met synchro-
nisatie tussen de interne sequencer en externe apparatuur.
Event Chase
Met Event Chase kunt u gedurende afspelen, snel voor-
uitspoelen of terugspoelen, er voor zorgen dat een
bepaald ingesteld event niet wordt overgeslagen. Als
Event Chase is ingesteld op een speci ek event, wordt
de afspeeldata, zelfs als u snel vooruit- of terugspoelt,
op juiste wijze gereproduceerd.
Instellingen: Tempo; Tempo, PC (Tempo, Program Chan-
ge); Tempo, PC, Ctrl (Tempo, Program Change,
Control Change); All (All events)
Als Event Chase is ingesteld, wordt het ingestelde event
zelfs als er een song of frase ergens in het midden wordt
afgespeeld (van de song of frase), gesignaleerd en op
hoge snelheid afgespeeld vanaf het begin van de song.
Daarom kan het even duren voordat het afspelen begint,
of het snel vooruit/terugspoelen wordt wat langzamer.
Bij de instelling ALL, wordt een grote hoeveelheid
MIDI data verzonden via de MIDI OUT jack hetgeen
kan resulteren in een MIDI foutmelding voor het exter-
ne MIDI medium.
Sync
Als u een performance met een extern MIDI instru-
ment synchroniseert, selecteert deze parameter of de
EX5/5R/7 de eigen interne klok gebruikt, of de MIDI
klok en MTC signalen die worden ontvangen via MIDI
IN.
Met de instelling internal gebruikt de EX de interne
klok. Selecteer internal als u alleen de EX gebruikt
of als u deze als master gebruikt om de timing van de
externe MIDI media te besturen.
Met de instelling MIDI-A (of MIDI-B), wordt de
EX bestuurd door de MIDI kloksignalen die worden
ontvangen via de MIDI IN(-A) jack (of MIDI-B jack).
Selecteer MIDI-A (of MIDI-B) als de EX wordt
gebruikt als een slave (bestuurd door een extern MIDI
medium).
Met de instelling MTC MIDI-A (of MTC MIDI-B),
zendt de EX MMC signalen uit via de corresponde-
rende MIDI OUT jack. (Voor MTC MIDI-A, via
de MIDI OUT(-A) jack en voor MTC MIDI-B, via
de MIDI OUT-B jack). Selecteer MTC MIDI-A (of
MTC MIDI-B) als de EX wordt gebruikt als een slave
(bestuurd door een extern medium als een multi-track
recorder corresponderend met de MMC standaard).
274
MTC (MIDI Time Code) is een Time Code die de timing
bestuurd van meerdere multiple audiomedia via MIDI
kabels. De code bestaat uit hour, minute, second, and
frame. De EX zelf kan geen MTC verzenden, vandaar
dat het nodig is om een medium als de Yamaha MD4
te gebruiken, dat MTC kan verzenden, om sychroon te
kunnen spelen.
MMC (MIDI Machine Control) is een standaard die
wordt gebruikt voor het besturen van apparaten zoals
een multi-track recorder met een MIDI sequencer. Dit
betekent dat als handelingen zoals start/stop, fast
forward/rewind actief worden gemaakt op een sequen-
cer, de multi-track recorder (dat de signalen van de
sequencer ontvangt) automatisch reageert op de hande-
ling. Daarom houdt de multi-track recorder dezelfde
plaats als de sequencer bij het afspelen. Deze instelling
kan worden gebruikt als de EX wordt gesynchroniseerd
als een slave voor uitvoering, of bij het creëren van
muziek met een externa medium corresponderend met
de MMC standaard zoals een multi-track recorder.
Instellingen: internal, MIDI-A, MTC MIDI-A, MIDI-B,
MTC MIDI-B
MIDI B en MTC MIDI-B zijn alleen beschikbaar op
de EX5.
MIDI Ctrl In (MIDI Control In)
Stelt in of de MIDI kloksignalen (start, stop, continue
start, song position pointer) worden ontvangen.
Instellingen: on (ontvangst), off (geen ontvangst)
MIDI Ctrl Out (MIDI Control Out)
Stelt in of de MIDI kloksignalen (start, stop, continue
start, song position pointer) worden verzonden.
Instellingen: on (verzenden), off (niet verzenden)
MTC Start Offset (MTC Start Offset)
Stelt de startlokatie in van de interne sequencer in de
volgende eenheden hour, minute, second, and frame.
De interne sequencer start op de vooringestelde timing
als de MTC wordt ontvangen.
Instellingen: 0~99 for Hour, Minute, Second, and Frame
[F4]: MIDI (MIDI Setup)
Met de MIDI Setup kunt u instellingen maken die te
maken hebben met MIDI voor het gehele toetsenbord.
Global Recv Ch (Global Receive Channel)
Stelt het MIDI ontvangstkanaal in voor besturing van
de EX met een extern medium zoals een MIDI sequen-
cer of computer.
Instellingen: 1~16, omn (omni: alle kanalen)
MIDI Trns Ch
Stelt in via op welk MIDI kanaal de handelingen op het
toetsenbord en/of controllers wordt verzonden.
Instellingen: Ch1~Ch16
MIDI Echo Back
Voert via MIDI OUT alle data uit die wordt onvangen
via MIDI IN(A).
Instellingen: on (output), off (geen output)
Als de MIDI IN/OUT van een extern MIDI medium
wordt aangesloten op de MIDI OUT/IN van de EX,
moet deze instelling uitstaan (off).
Voor de EX5 is deze instelling alleen effectief voor MIDI
IN-A.
Receive GM On
Stelt in of de GM On wordt ontvangen. Als deze is
ingesteld op enable, kan een GM On boodschap wor-
den ontvangen.
Instellingen: disable (geen GM On ontvangst), enable (GM
On ontvangst)
Receive Pgm Chng (Receive Program Change)
Stelt in of de EX program change boodschappen ont-
vangt van een extern medium. Als ignore bank select
wordt geselecteerd, ontvangt EX5/5R/7 de program
change boodschap maar negeert de bank select bood-
schap van een extern medium.
Instellingen: on, ignore bank select, off (geen ontvangst)
Als sequence data wordt geopend vanaf een extern
medium of een oppy disk, moet deze instelling aan-
staan (on).
275
Device No (Device Number)
Stelt het MIDI device (medium) nummer in. Bij het
verzenden of ontvangen van system exclusive bood-
schappen zoals bulk dump of parameter change bood-
schappen met een extern apparaat moet u het device
nummer van zowel de EX als het extern medium over-
een laten komen.
Instellingen: off, 1~16, all
Trns MIDI A/B
Stelt in of de handelingen op het toetsenbord en/of de
controllers worden verzonden via MIDI OUT A/B naar
een extern apparaat.
Instellingen: on, off
De Trns MIDI B parameter is alleen beschikbaar op de
EX5.
Local (MIDI Control Out)
Stelt de Local in op on of off. Als de Local is
ingesteld op off, zijn het toetsenbord en/of de con-
trollers van de EX5/5R/7 afgesloten van de intern
toongenerator en zal het toetsenbord, ook als het wordt
bespeeld, geen geluid produceren. De EX performance
data echter, wordt verzonden via de MIDI OUT jack en
de intern toongenerator kan signalen ontvangen via de
MIDI IN jack.
Instellingen: on (aangesloten), off (niet aangesloten)
[F5]: CTRL (Controller Setup)
Met de Controller Setup kunt u instellingen maken voor
verscheidene controllers.
De Foot Controller kunt u in de Voice mode (page 104) en
de Performance mode (page 169) instellen.
Foot SW Assign (Footswitch Assign)
Selecteert de control change functie van de voetschake-
laar. Als een extra verkrijgbare Yamaha FC4 of FC5
Footswitch goed is aangsloten, kunt u de hier toegewe-
zen functie met uw voet besturen.
Instellingen: off, 000~100
Deze parameter is niet beschikbaar op de EX5R.
Zie voor meer informatie over de Control Nummers en
de Control Change functie, het aparte Data Lijst boek.
Foot Volume Assign
Selecteert welke Control Changes, de Main Volume of
Expression, wordt bestuurd door Foot Volume. Als een
extra Yamaha FC7 of FC9 voetpedaal goed wordt aange-
sloten, kunt u het Main Volume of Expression met uw
voet besturen.
Instellingen: 007: Main Vol (Main Volume), 011: Express.
(Expression)
Deze parameter is niet beschikbaar op de EX5R.
Zie voor meer informatie over Main Volume en Expres-
sion het aparte Data Lijst boek.
Breath Controller Assign
Stelt de controller in voor Breath Control. Als Breath
Ctrl wordt geselecteerd, wordt Breath Control tot
stand gebracht met de Breath Controller, en als Velo-
city wordt geselecteerd wordt dit tot stand gebracht
met velocity. Evenzo als Touch EG wordt geselec-
teerd, wordt het tot stand gebracht door Touch EG.
Instellingen: Breath Ctrl (Breath Control), Velocity, Touch
EG
Expressiviteit van de Controllers
De expressiviteit verschilt afhankelijk van de gese-
lecteerde controller.
Origineel beeld van het ademen
Breath Ctrl
U kunt het breath effect in werking stellen als u op de
Breath Controller blaast.
Velocity
De oorspronkelijke attack bepaalt de aanhoudende
(sustaing) breath kracht van het begin tot het eind.
Touch EG
U kunt het deel A uitdrukken met de velocity en B
met de aftertouch.
Scene Controller Assign
Stelt de controller in van Scene Control. U kunt het
Modulatie Wiel 2 of het voetpedaal selecteren.
Instellingen: MW2 (Modulatie Wiel 2), FC (Foot Control-
ler)
Zie pag. 57 voor meer informatie over Scene Control.
Ribbon Controller Mode
Stelt in of de Ribbon Controller waarde terugkeert naar
de middenwaarde als u uw vinger loslaat van de Rib-
bon Controller (reset), of blijft staan op de waarde waar
u uw vinger hield voordat u losliet (hold).
Instellingen: hold, reset
Deze parameter is niet beschikbaar op de EX5R.
[F6]: OTHER (Other Setup)
Met de Other Setup kunt u andere instellingen maken
die worden toegepast op het hele systeem.
Effect Bypass
Selecteert het type effect dat wordt gepasseerd (het
effect wordt niet toegepast) als [EF BYPASS]
([BYPASS] op de EX5R) wordt ingedrukt op het voor-
paneel.
Instellingen: Rev (Reverb), Cho (Chorus), Ins (Insertion)
kunnen ieder worden ingesteld op: (Off: effect
wordt toegepast), (On: effect wordt gepasseerd)
Memory Protect
Stelt in of de huidige gebruikers Voice-, Performance-en
Patroondata worden beschermd. Als deze is ingesteld
op on, is het niet mogelijk om data op te slaan. Deze
instelling wordt op tijdelijke basis gebruikt als u geen
gebruikersdata kwijt wilt raken.
Instellingen: on, off
Edit Con rm
Stelt in of de Are you sure? bevestigingsmelding op
de display wordt getoond als u een Job uitvoert of data
opslaat. U wilt de bevestiging mischien overslaan als
u al gewend bent aan de EX handelingen. Als deze
ingesteld is op on, wordt de boodschap getoond en als
deze is ingesteld op off wordt de boodschap niet op
de display getoond.
Instellingen: on, off
SCSI ID
Stelt het SCSI ID nummer in van de EX. Het SCSI ID
nummer van de EX is ingesteld op 2 als deze geleverd
wordt van de fabriek. Als u de EX op een SCSI medium
aansluit met hetzelfde SCSI ID nummer, moet één van
de ID nummers gewijzigd worden.
Deze SCSI ID parameter kan alleen worden getoond
of geselecteerd als u een extra ASIB1 SCSI Interface
board heeft geïnstalleerd.
Om een extern SCSI medium op de EX aan te sluiten,
moet u eerst de apart verkrijgbare ASIBI (SCSI board)
installeren.
Als u het SCSI ID nummer wijzigt, moet u eerst het
apparaat uit- en weer aanzetten om de wijziging effec-
tief te maken.
Instellingen: 0~7
276
277
Word Clock
Stelt in of de EX wordt gebruikt als de Word Clock master
of als een slave. Word Clock betekent synchronisatie
van het audiosignaal dat door de digitale media gaat. Het
is raadzaam om de Word Clock te gebruiken als één of
meer digitale audio-media zijn aangesloten voor opname
of afspelen.
Als de EX als een master wordt gebruikt, is de Word Clock
ingesteld op een sampling rate van 44.1kHz. Als de EX
als slave wordt gebruikt, wijzigt Word Clock automatisch
in de klok die wordt ontvangen in WORD CLOCK IN
(WORD CLOCK IN: apart verkrijgbare EXDGO1 jack).
Instellingen: internal (EX = master), external (EX = slave)
Deze Word Clock parameter kan alleen worden getoond
of geselecteerd als het extra verkrijgbare EXDGO1 Digital
Output Board is geïnstalleerd.
Om de EX digitale signalen te laten uitzenden, moet u
de apart verkrijgbare EXDGO1 (Digital Output Board)
installeren.
Voor het ontvangen van word clock van een extern audio-
medium, moet u de EXDGO1 (Word Clock In [BNC] jack)
en het extern audiomedium aansluiten. Gebruik in dat
geval de BNC aansluiting/coaxkabel met de impedantieka-
rakteristieken van 75Ω.
[F7]: MSG (Greeting Message)
Stelt de boodschap in die kortstondig op het scherm wordt
getoond als het apparaat wordt aangezet. De boodschap kan
uit maximaal 20 karakters bestaan.
Zie pag. 79 voor meer informatie over het invoeren van
karakters.
278
Appendix
Extra Boards/Geheugen
Met een groot aantal extra boards/geheugen die apart ver-
krijgbaar zijn kunt u de functies van uw EX5/5R/7 ver-
groten. De volgende vijf typen boards/geheugen kunnen
worden gebruikt bij de EX5/5R/7.
EXIDO1 (Individual Output Board)
De EXIDO1 vergroot het aantal toewijsbare audio uitgan-
gen. De EX5/5R is uitgerust met vier uitgangen, L/MONO,
R, en Individual Output 1, 2. Het installeren van het board
met de vier Individual Outputs 3~6 brengt het totaal
aantal uitgangen op acht. De EX7 met L/MONO en R
stereouitgangen en de Individual Out 1~4 kan een totaal
van zes uitgangen hebben.
EXDGO1 (Digital Output Board)
De EXDGO1 biedt na installatie een AES/EBU digitale
uitgang en een Word Clock In jack.
BELANGRIJK
De EXDGO1 en EXIDO1 kunnen niet tegelijk
worden geïnstalleerd.
ASIB1 (SCSI Interface Board)
Een SCSI aansluiting kan worden geïnstalleerd op de EX5/
5R/7. Hiermee kunt u externe SCSI media aansluiten,
zoals harddiskdrives, ZIP, JAZZ diskdrives en CD-ROM
drives. Externe SCSI media handelingen worden volbracht
in de Disk mode.
EXFLM1 (Flash Memory Board)
Als het apparaat wordt uitgezet, gaan alle data in de
RAM verloren. Data in het Flash geheugen zijn echter
niet vluchtig en blijven bewaard. Als het Flashgeheu-gen is
geïnstalleerd, dan kan de data, net als ROM, meteen wor-
den gebruikt als het apparaat aanstaat. Op de EX5/5R/7
kan het Flashgeheugen (4MB x 2=8MB) worden gebruikt
om sampeldata op te slaan. De data kan worden overschre-
ven wanneer u wilt.
BELANGRIJK
De EXFLM1 moet altijd in paren worden
gebruikt.
DRAM SIMM
DRAM SIMM (Single In-line Memory Module) kan als
een RAM worden gebruikt bij het opnemen van sample
data. U moet 72-pin DRAM SIMMs (4, 8, 16, 32MB)
in paren gebruiken. Het is mogelijk om de 1MB van het
interne geheugen te vergroten, met maximaal 64MB het-
geen een totaal van 65MB maakt. (Omdat de data vluchtig
is, is het nodig om een backup op oppy disk of een extern
SCSI medium te maken.)
BELANGRIJK
DRAM SIMMs met dezelfde geheugencapaciteit
moeten altijd in paren worden gebruikt.
Voorzorgsmaatregelen bij het
installeren van Extra Boards
PAS OP
Houdt de volgende voorzorgsmaatregelen in acht
en installeer de boards op de juiste wijze.
Volg, om het gebruik van verkeerde onderdelen en
fouten tijdens installatie te vermijden, de volgende stap-
pen.
Zorg dat u voordat u begint te installeren een kruiskop
schroevendraaier bij de hand heeft.
Alle benodigde schroeven worden bij de extra boards
bijgeleverd of zijn al geïnstalleerd op de EX5/5R/7.
Gebruik daarom geen andere schroeven als geïnstalleerd
op de EX5/5R/7 of bijgesloten bij de extra board.
Schroeven die de juiste maat niet hebben kunnen scha-
de toebrengen of een storing veroorzaken.
Pas op dat u de schroeven op juiste wijze gebruikt,
aangezien ze allen gebruikt moeten worden.
De schroeven plaatsen het board op dusdanige wijze dat
het helemaal stabiel is en niet kan bewegen.
Behandel de boards zorgvuldig. Het board laten vallen of
blootstellen aan een schok kan schade toebrengen of een
storing veroorzaken .
Als u een kabel verplaatst, pas dan op dat het de
printplaat niet raakt. De kabel op enige wijze forceren,
kan de kabel doen breken, schade of een storing veroor-
zaken.
Raak geen blootgestelde metalen onderdelen aan op
de printplaat. Het aanraken van deze onderdelen kan
resulteren in een defect contact.
Als u kabels aansluit of direkt een een board installeert
(DRAM SIMM bijvoorbeeld), controleer dan of zij goed
zijn aangesloten of geïnstalleerd. Onjuist aangesloten
kabels en boards kunnen defecte contacten veroorzaken
en een electrische kortsluiting hetgeen schade of storing
kan veroorzaken.
Wees voorzichtig met statische electriciteit. Soms kan
statische electriciteit effect uitoefenen op de IC chips
op het main board. Raak voordat u het extra board
optilt, om de mogelijke kans op statische electriciteit
te verminderen, de andere metalen onderdelen als het
geverfde deel of een geaarde kabel op de apparaten.
279
Voorzorgsmaatregelen bij de aan-
koop van DRAM SIMMs
Enkele van de commercieel verkrijgbare DRAM
SIMMs werken niet op de EX5/5R/7. Yamaha is niet
verantwoordelijk voor storingen van DRAM SIMMs.
Consulteer (voor welke u moet kopen) VOOR aan-
schaf de winkel waar u de EX5/5R/7 hebt gekocht.
Belangrijke Notities Over DRAM SIMM Type/
Con guratie.
U heeft een 72-pin DRAM SIMMs (4, 8, 16, 32MB)
nodig met dezelfde geheugencapaciteit in paren.
U heeft DRAM SIMMs nodig met een toegangstijd van
maximaal 70ns.
Beide typen, gepaarde en niet-gepaarde typen kunnen
worden gebruikt. Het is ook mogelijk om het EDO type
te gebruiken.
DRAM SIMMs corresponderend met ECC kan niet
worden gebruikt.
Voor de EX5/7 (toetsenbord), heeft u DRAM SIMM
nodig met een maximale hoogte van 32mm.
Yamaha raadt aan om de DRAM SIMMs te kiezen die
aan de standaardspeci catie voor interne con guratie
ingesteld door JEDEC* voldoen. Wees u er echter van
bewust dat de recommendatie u er NIET altijd van ver-
zekerd dat de DRAM SIMMs werken op de EX5/5R/7.
* JEDEC (Joint Electron Device Engineering Council) is een
technisch electronisch medium genootschap. Dit genootschap
stelt regels op voor standaard aansluitingscon guratie van
electronische apparatuur.
Het Extra Board/
Geheugen Installeren
(op de EX5/7)
De installatiemethode verschilt afhankelijk van het instru-
menttype, EX5/7 toetsenbord en EIA maat module, EX5R.
Beide methodes worden apart uitgelegd op de volgende
paginas. Lees zorgvuldig de uitleg door voor het instru-
ment dat u gebruikt. Het te gebruiken board en kabel
worden beschreven aan het begin van elke installatieproce-
dure.
Zie pag. 285 voor informatie over hoe u de EX5R moet
behandelen.
Voorbereiding
Er zijn twee typen kleppen op de EX5/7, één is voor de
extra boards en de ander voor geheugen. Verwijder de de
klep van het board/geheugen dat u wilt installeren.
Het Verwijderen van de Klep voor Extra
Boards (EXIDO1, EXDGO1, ASIB1)
1 Zet de EX uit, en haal de stekker van het netsnoer uit
het stopcontact.
2 Draai het toetsenbord op zijn kop, zodat u direkt toe-
gang heeft tot de onderkant. Plaats het toetsenbord om
de Knoppen en Wielen te beschermen, zo, dat de vier
hoeken worden ondersteund door iets stevigs als tijd-
schriften of kussens.
BELANGRIJK
Pas op dat u het toetsenbord niet stoot of laat
vallen en controleer of het goed in evenwicht ligt
voordat u verder gaat.
280
3 Ga recht voor het achterpaneel van de EX5/7 staan en
verwijder de schroeven van de extra board klep aan
de linkerkant met een kruiskop schroevendraaier (acht
schroeven). Verwijder niet de grote schroef die wordt
getoond in de illustratie.
Verwijder de klep en u ziet de installatie aansluitingen.
Het verwijderen van de geheugenklep
(EXFLM1, DRAM SIMM)
Stappen 1 en 2 zijn dezelfden als uitgelegd voor het
verwijderen van het extra board klep.
3 Ga recht voor het achterpaneel van de EX5/7 staan
en verwijder de schroeven van de geheugenklep aan
de rechterkant met een kruiskop schroevendraaier(zes
schroeven).
Verwijder de geheugenklep en u ziet de installatie
contacten.
Zie pag. 285 voor informatie over hoe u de EX5R moet
behandelen.
Het Installeren van de
EXIDO1
op de EX5/7
Benodigde Onderdelen
EXIDO1 (Individual Output Board) x 1
Platte kabel x 1 (ingesloten bij het EXIDO1 pakket)
Installatie
U kunt de EXIDO1 installeren na het verwijderen van
de extra board klep. Zie voor meer informatie over het
verwijderen van de extra board klep Het Verwijderen van
de Extra Board Klep.
BELANGRIJK
Als de ASIB1 (SCSI Interface Board) reeds is
geïnstalleerd, moet deze eerst verwijderd worden
voor u verder gaat. Als u tegelijkertijd twee
boards wilt installeren, installeer dan eerst de
EXIDO1.
PAS OP
Tijdens het installeren van een extra board
(vanaf dat u de klep verwijdert tot wanneer u de
klep weer veilig terugplaatst) moeten alle hande-
lingen worden uitgevoerd met de stekker van het
netsnoer uit het stopcontact.
1 Verwijder de twee schroeven van de EXIDO1/EXDGO1
opening klep (houdt de klep van binnen de EX5/7 vast
als u de klep verwijdert). De twee schroeven worden
weer gebruikt als u de EXIDO1 afsluit. Pas op dat u ze
niet kwijtraakt.
Laat de klep, nadat u deze heeft verwijderd, niet in de
EX5/7 achter maar berg deze veilig op.
2 Verwijder de EXIDO1/EXDGO1 stroomkabel (1 rood
en 4 wit, 5 pinskabel) van de haakvormige gebundelde
knoop van de EX5/7. Pas op dat de kabel geen andere
kabels of de printplaat raakt als u het van de haakvor-
mige bundel losmaakt. Plaats de resterende kabel terug
in de bundel.
Achterpaneel
281
3 Ondersteun de EXIDO1 met uw hand en gebruik de
twee schroeven verwijderd in stap 1 om het board op
het achterpaneel van de EX5/7 te bevestigen.
4 Gebruik de twee schroeven van de EXIDO1 om het
board op de metale hulpstuk van de EX5/7 te bevesti-
gen.
5 Sluit de EXIDO1/EXDGO1 stroomkabel die opzij was
gelegd in stap 2 aan op de EXIDO1 aansluiting. Pas
op dat u de aansluiting niet in de verkeerde richting
aansluit.
6 Buig, zoals wordt getoond in het diagram, de platte
kabel volgens de gespeci ceerde afmetingen.
7 Controleer de lokatie van de DGO/IDO aansluiting op
de EX5/7 en sluit de EXIDO1 en EX5/7 op elkaar
aan met de platte kabel. De DGO/IDO aansluiting is
verborgen onder de FDD cable. DGO/IDO is op het
paneel geprint.
Als u de FDD kabel optilt om de platte kabel op de
DGO/IDO aansluiting aan te sluiten, kan de FDD kabel
per ongeluk uit de aansluiting worden getrokken. Kijk
of de FDD kabel nog goed is aangesloten nadat u het
extra board heeft aangesloten.
8 Plaats de extra board klep weer door het volgen van de
stappen voor het verwijderen in omgekeerde volgorde.
De Individual Output jacks die worden toegevoegd zijn
als volgt genummerd.
EX5: INDIVIDUAL OUTPUT 3~6
EX7: INDIVIDUAL OUTPUT 1~4
Zie pag. 19 voor meer informatie over Individual Output
instellingen.
Voor aansluiting Na aansluiting
282
Het Installeren van de
EXDGO1 op de EX5/7
Benodigde Onderdelen
EXDGO1 (Digital Output Board) x 1
Flat cable x 1 (bijgesloten bij het EXDGO1 pakket)
Installatie
U kunt de EXDGO1 installeren na het verwijderen van
de extra board klep. Zie voor meer informatie over het
verwijderen van de extra board klep Het Verwijderen van
de Extra Board Klep.
BELANGRIJK
Als de ASIB1 (SCSI Interface Board) reeds is
geïnstalleerd, moet deze eerst verwijderd worden
voor u verder gaat. Als u tegelijkertijd twee
boards wilt installeren, installeer dan eerst de
EXDGO1.
PAS OP
Tijdens het installeren van een extra board
(vanaf dat u de klep verwijdert tot wanneer u de
klep weer veilig terugplaatst) moeten alle hande-
lingen worden uitgevoerd met de stekker van het
netsnoer uit het stopcontact.
De procedure voor het installeren van de EXDGO1 is
hetzelfde als voor de EXIDO1. zie Het Installeren van de
EXIDO1 op de EX5/7.
Zie voor informatie over de Word Clockinstellingen de
Utility mode (pag. 277).
Als de EXDGO1 goed is geïnstalleerd, worden de L en R
signalen digitaal uitgezonden.
Gebruik als u de EXDGO1 (Digital Output AES/EBU
[XLR] aansluiting) en een extern audiomedium aan-
sluit, de XLR kabel met een impedantie van 110
Voor het ontvangen van een word clock van een extern
audiomedium, moet u de EXDGO1 (Word Clock In
[BNC] aansluiting)en het extern audio medium aanslui-
ten. Gebruik in dit geval de BNC aansluiting/coaxkabel
met een impedantie van 75
Het Installeren van de
ASIB1 op de EX5/7
Benodigde Onderdelen
ASIB1 (SCSI Interface Board) x 1
SCSI kabel (Platte kabel 50P; lengte: 280mm) x 1 (bijge-
sloten bij het ASIB1 pakket)
Nijptang of schaar (om een kabel door te knippen)
BELANGRIJK
Als u het pakket van het ASIB1 board opent,
vindt u twee SCSI kabels aangesloten op de
ASIB1, en twee (2-pin) voedingskabels, één aan-
gesloten op de ASIB1 en de ander los. Om de
ASIB1 op de EX te installeren, wordt alleen de
korte (280mm lang) SCSI kabel gebruikt. Eerst
moet de lange (480mm lang) SCSI kabel en de
2-pin voedingskabel van het ASIB1 board wor-
den verwijderd.
Installatie
U kunt de ASIB1 installeren na het verwijderen van de
extra board klep. Zie voor meer informatie over het verwij-
deren van de extra board klep Het Verwijderen van de
Extra Board Klep.
BELANGRIJK
Als er twee boards tegelijkertijd worden geïnstal-
leerd zoals de ASIB1 en EXIDO1 (of EXDGO1),
installeer dan eerst de EXIDO1 (of EXDGO1).
PAS OP
Tijdens het installeren van een extra board
(vanaf dat u de klep verwijdert tot wanneer u de
klep weer veilig terugplaatst) moeten alle hande-
lingen worden uitgevoerd met de stekker van het
netsnoer uit het stopcontact.
1 Verwijder de twee schroeven van de ASIB1 opening klep
(houdt de klep van binnen in de EX5/7 vast als u de klep
verwijderd). De twee schroeven worden weer gebruikt als u de
ASIB1 afsluit. Pas op dat u ze niet kwijtraakt.
Laat de klep nadat u deze heeft verwijderd, niet in
deEX5/7 achter maar berg deze veilig op.
2 Trek de lange (480mm lang) SCSI kabel uit de con-
nector (CN1) op het ASIB1 board.
283
3 Trek de 2-aderige voedingskabel uit de ASIB1 en ver-
wijder deze van de ASIB1. Knip, om de 2-aderige voe-
dingskabel te verwijderen, de kabel door en trek hem
dan uit de ring zoals wordt getoond in de illustratie.
4 Verwijder de ASIB1 voedinsgkabel (1 rood en 1 wit, 2
aderige kabel) uit de haakvormige bundel in de EX5/7.
Pas op dat de kabel geen andere kabels of de printplaat
raakt als u het van de haakvormige bundel losmaakt.
Plaats de resterende kabel terug in de bundel.
5 Stel de TERM schakelaar (Terminator) in op ON op het
ASIB1 board.
6 Sluit de ASIB1 voedingskabel die opzij gelegd was in
stap 4 aan op de CN2 connector (naast de TERM
schakelaar) op de ASIB1. Pas op dat u de aansluiting
niet in de verkeerde richting maakt.
7 Controleer de lokatie van de SCSI aansluiting op de
EX5/7 (te zien in de illustratie) en sluit de ASIB1 en de
EX5/7 met de SCSI kabel aan. SCSI is geprint op het
paneel naast de SCSI aansluiting.
8 Ondersteun de ASIB1 met uw hand en bevestig met de
twee in stap 1 verwijderde schroeven het board op het
achterpaneel van het toetsenbord.
9 Plaats de SCSI kabel zo, dat het zich tussen de ASIB1
en het paneel bevindt.
) Plaats de extra board klep terug door de stappen voor
het verwijderen in omgekeerde volgorde uit te voeren.
Zie voor informatie over de SCSI ID instellingen de
Utility mode (pag. 276).
284
Het Installeren van de
EXFLM1/
DRAM SIMM op de
EX5/7
Benodigde onderdelen
EXFLM1 x 2 (gebruik alleen in paren)
of
DRAM SIMM x 2 (gebruik alleen in paren)
Gebruik de EXFLMs altijd in paren, gebruik ook altijd
de DRAM SIMMs met dezelfde geheugencapaciteit in
paren.
Installatie
U kunt de EXFLM1 en DRAM SIMM installeren nadat de
geheugenklep is verwijderd. Zie voor meer informatie over
het verwijderen van de geheugenklep Het Verwijderen van
de Geheugen Klep.
PAS O P
Tijdens het installeren van een geheugen board
(vanaf dat u de klep verwijdert tot wanneer u de
klep weer veilig terugplaatst) moeten alle hande-
lingen worden uitgevoerd met de stekker van het
netsnoer uit het stopcontact.
1 Controleer de lokatie van de geheugen gleuven. Als
u naar het achterpaneel kijkt van de EX5/7, op de
achterkant van het board van de EX5/7 zijn de twee
rijen (rechts van de contacten is EXFLM1 geprint)
de EXFLM1 contacten. De twee rijen(rechts van de
contacten is DRAM geprint) voor de EXFLM1 zijn de
DRAM SIMM contacten.
2 Op het EXFLM1 en het DRAM SIMM geheugen
bevindt zich een inkeping in het board naast 1PIN.
Plaats het board zo in het contact dat 1PIN precies op
het 1PIN teken () geprint op het board op de EX5/7
komt.
BELANGRIJK
De contacten voor de EXFLM1 en DRAM SIMM
zien er hetzelfde uit. Pas op dat u het geheugen
niet in het verkeerde contact stopt.
3 Installeer de EXFLM1 of DRAM SIMM door het eerste
board in het dichtstbijzijnde contact te plaatsen. Plaats
de EXFLM1 of DRAM SIMM helemaal in het contact
met de uitstekende punt zoals getoond wordt in de illu-
stratie. Druk vervolgens in de richting die hieronder
wordt getoond zodat deze rechtop komt te staan en de
haak op zijn plaats valt. Herhaal deze stap voor het
tweede board.
4 Plaats de geheugenklep terug door de stappen voor het
verwijderen in omgekeerde volgorde te volgen.
Open, om een EXFLM1 of DRAM SIMM van een
contact te verwijderen, de twee haken van het contact
(één aan ieder eind) en druk op de EXFLM1 of DRAM
SIMM zodat ze vrij komen van de haken en schuin
komen te staan, en trek de EXFLM1 of DRAM SIMM
er vervolgens uit.
Achter
72PIN 1PIN
Achter
285
Het Installeren van het
Extra
Board/
Geheugen (EX5R)
Voorbereiding
Verwijder op de EX5R de bovenklep voor alle extra board/
geheugen installaties.
Ga naar pag. 279 voor informatie over hoe u de EX5/7
moet behandelen.
Het Verwijderen van de EX5R Boven
Klep
1 Zet de EX uit, en trek de stekker van het netsnoer uit
het stopcontact.
2 Draai het apparaat om en verwijder de zes schroeven
aan de linker en rechter kant die de EX5R bovenklep
op zijn plaats houden.
BELANGRIJK
Verwijder geen andere schroeven.
3 Draai het apparaat weer om in zijn gewone positie en
verwijder de vier schroeven bovenop aan de voorkant
en ook de zeven schroeven aan de achterkant van het
apparaat .
Onderkant
4 Verwijder de EX5R bovenklep door de klep naar ach-
teren te schuiven en u ziet de installatie aansluitingen/
contacten.
Het Terugplaatsen van de EX5R Boven
Klep
Plaats de bovenklep terug met het volgen van de stappen
voor het verwijderen in omgekeerde volgorde (Plaats eerst
de zeven schroeven achterop, dan de vier schroeven boven-
op en vervolgens de zes schroven onderop).
Zie pag. 279 voor informatie over hoe u de EX5/7 moet
behandelen.
Bovenkant
Voorkant
Achterkant
Voor-
kant
Achter-
kant
286
Het Installeren van de
EXIDO1
op de EX5R
Benodigde Onderdelen
EXIDO1 (Individual Output Board) x 1
Platte kabel x 1 (bijgesloten bij EXIDO1 pakket)
Installatie
U kunt de EXIDO1 installeren nadat u de bovenklep heeft
verwijderd. Zie hierboven voor meer informatie over het
verwijderen van de bovenklep.
PAS O P
Als u het extra board installeerd (vanaf dat u
de EX5Rbovenklep verwijdert tot wanneer u de
klep weer veilig terugplaatst) moeten alle hande-
lingen worden uitgevoerd met de stekker van het
netsnoer UIT het stopcontact.
1 Verwijder de twee schroeven van de EXIDO1/EXDGO1
opening klep (houdt de klep van binnen in de EX5R
vast als u de klep verwijderd). De twee schroeven wor-
den weer gebruikt als u de EXIDO1 afsluit. Pas op dat
u ze niet kwijtraakt.
Laat de klep nadat u deze heeft verwijderd, niet achter
in de EX5R maar berg deze veilig op.
2 Verwijder de EXIDO1/EXDGO1 stroomkabel (1 rood
en 4 wit, 5 pin kabel) van de haakvormige bundel in
de EX5R. Pas op dat de kabel geen andere kabels of de
printplaat raakt als u het van de haakvormige bundel
losmaakt. Plaats de resterende kabel terug in de bundel.
3 Buig, zoals wordt getoond in het diagram, de platte
kabel volgens de gespeci ceerde afmetingen.
4 Sluit de platte kabel aan op de EXIDO1.
5 Sluit de EXIDO1/EXDGO1 stroomkabel die opzij was
gelegd in stap 2 aan op de EXIDO1 aansluiting. Pas
op dat u de aansluiting niet in de verkeerde richting
maakt.
6 Controleer de lokatie van de DGO/IDO aansluiting op
de EX5R en sluit de EXIDO1 en de EX5R met de platte
kabel aan. Als u recht voor het achterpaneel staat, zit
de DGO/IDO aansluiting aan de rechterkant zoals is
te zien in de illustratie. DGO/IDO is geprint op het
paneel.
Achterkant
287
7 Draai de EXIDO1 om en plaats deze met de bovenkant
naar beneden in de klemmen.
BELANGRIJK
De EXIDO1 en de EXDGO worden omgekeerd
(met de bovenkant naar beneden) op de EX5R
geïnstalleerd. Als deze met de onderkant onder
zou worden geïnstalleerd, komen de uitgangnum-
mers niet overeen met de Individual Out instel-
lingen.
8 Schuif de EXIDO1 naar het achterpaneel van de EX5R
en bevestig deze met de twee schroeven verwijderd in
stap 1 op het achterpaneel.
9 Plaats de EX5R bovenklep terug. Zie Het Terugplaatsen
van de EX5R Boven Klep op pag. 285.
Zie pag. 19 voor informatie over Individual Output
instellingen.
Het Installeren van de
EXDGO1 (Digital Output Board)
op de EX5R
Benodigde onderdelen
EXDGO1 (Digital Output Board) x 1
Platte kabel x 1 (bijgesloten bij EXDGO1 pakket)
Installatie
U kunt de EXDGO1 installeren nadat u de bovenklep heeft
verwijderd. Zie hierboven voor meer informatie over het
verwijderen van de bovenklep.
PAS OP
Als u het extra board installeerd (vanaf dat u
de EX5Rbovenklep verwijdert tot wanneer u de
klep weer veilig terugplaatst) moeten alle hande-
lingen worden uitgevoerd met de stekker van het
netsnoer uit het stopcontact.
De procedure voor installatie van de EXDGO1 is hetzelfde
als voor EXIDO1. Zie Het Installeren van de EXIDO1 op
de EX5R.
Alleen die punten die afwijken van de EXIDO1 worden
uitgelegd.
Net zoals de EXIDO1, wordt de EXDGO1 met de boven-
kant naar beneden geïnstalleerd.
Zie voor informatie overWord Clock instellingen Utility
mode (pag. 277).
Als de EXDGO1 op juiste wijze is geïnstalleerd, worden de
L en R signalen digitaal uitgezonden.
Als u de EXDGO1 (Digital Output AES/EBU [XLR]
jack) en een extern audiomedium aansluit, gebruik dan
de XLR kabel met een impedantie van 110
Bij het ontvangen van word clock van een extern
audiomedium, moet u de EXDGO1 (Word Clock In
[BNC] jack) en het extern audiomedium aansluiten.
Gebruik in dit geval de BNC aansluiting/coaxkabel met
een impedantie van 75
Achter
Achter
MIDI
OUT IN
INDIVIDUAL OUTPUT
65 43
DIGITAL OUTPUT
WORD CLOCK I N
AES EBU
INDIVIDUAL OUTPUT
21
OUTPUT
R
L MONO
288
Het Installeren van de
ASIB1 (SCSI Interface Board)
op de EX5R
Benodigde onderdelen
ASIB1 (SCSI Interface Board) x 1
SCSI kabel (Platte kabel 50P; lengte: 280mm) x 1 (bijge-
sloten bij het ASIB1 pakket)
Nijptang of schaar (om de kabel door te knippen)
BELANGRIJK
Als u het pakket van het ASIB1 board opent,
vindt u twee SCSI kabels aangesloten op de
ASIB1, en twee (2-pin) stroomkabels, één aan-
gesloten op de ASIB1 en de ander los. Om de
ASIB1 op de EX te installeren, wordt alleen de
korte (280mm lang) SCSI kabel gebruikt. Eerst
moet de lange (480mm lang) SCSI kabel en de
2-pin stroomkabel van het ASIB1 board worden
verwijderd.
Installatie
U kunt de ASIB1 installeren na het verwijderen van de
EX5R bovenklep. Zie voor meer informatie over het ver-
wijderen van de EX5R bovenklep Het Verwijderen van de
EX5R Boven Klep.
PAS OP
Als u het extra board installeerd (vanaf dat u
de EX5Rbovenklep verwijdert tot wanneer u de
klep weer veilig terugplaatst) moeten alle hande-
lingen worden uitgevoerd met de stekker van het
netsnoer uit het stopcontact.
1 Verwijder de twee schroeven van de ASIB1 opening
klep (houdt de klep van binnen in de EX5R vast als
u de klep verwijdert). De twee schroeven worden weer
gebruikt als u de ASIB1 afsluit. Pas op dat u ze niet
kwijtraakt.
Laat nadat u de klep heeft verwijderd, deze niet achter
in de EX5R maar berg deze veilig op.
2 Trek de lange (480mm lang) SCSI kabel uit de aanslui-
ting (CN1) op het ASIB1 board.
3 Trek de 2-pin stroomkabel uit de ASIB1 en verwijder
deze van de ASIB1. Knip, om de 2-pin stroomkabel te
verwijderen, de kabel door en trek hem dan uit de ring
zoals wordt getoond in de illustratie.
4 Verwijder de ASIB1 stroomkabel (1 rood en 1 wit, 2 pin
kabel) uit de haakvormige bundel in de EX5R. Pas op
dat de kabel geen andere kabels of de printplaat raakt
als u het van de haakvormige bundel losmaakt. Plaats de
resterende kabel terug in de bundel.
5 Stel de TERM schakelaar (Terminator) in op ON op het
ASIB1 board.
289
6 Sluit de ASIB1 stroomkabel die opzij gelegd was in
stap 4 aan op de CN2 aansluiting (naast de TERM
schakelaar) op de ASIB1. Pas op dat u de aansluiting
niet in de verkeerde richting maakt.
7 Controleer de lokatie van de SCSI aansluiting op de
EX5R (te zien in de illustratie) en sluit de ASIB1 en de
EX5R met de SCSI kabel aan. SCSI is geprint op het
paneel naast de SCSI aansluiting.
8 Ondersteun de ASIB1 met uw hand en bevestig met de
twee in stap 1 verwijderde schroeven het board op het
achterpaneel de EX5R.
9 Knoop de kabels samen met de bundel naast de ASIB1.
) Plaats de EX5R bovenklep terug. Zie Het Terugplaatsen
van de EX5R Boven Klep.
Zie voor informatie over de SCSI ID instellingen de
Utility mode (pag. 276).
290
Het Installeren van de
EXFLM1/
DRAM SIMM op
de EX5R
Benodigde onderdelen
EXFLM1 x 2 (alleen in paren gebruiken)
of
DRAM SIMM x 2 (alleen in paren gebruiken)
BELANGRIJK
Gebruik de EXFLMs altijd in paren, gebruik ook
altijd de DRAM SIMMs met dezelfde geheugenca-
paciteit in paren.
Installatie
U kunt de EXFLM1 en DRAM SIMM installeren nadat u
de EX5R bovenklep heeft verwijderd. Voor meer informa-
tie, zie Het Verwijderen van de EX5R Boven Klep.
PAS OP
Tijdens het installeren van een geheugen board
(vanaf dat u de klep verwijdert tot wanneer u de
klep weer veilig terugplaatst) moeten alle hande-
lingen worden uitgevoerd met de stekker van het
netsnoer UIT het stopcontact.
1 Controleer de lokatie van de geheugen gleuven. Als u
naar het achterpaneel kijkt van de EX5R, bevinden zich
de twee rijen DRAM SIMM (links van de contacten
is DRAM geprint) op de achterkant van het board,
helemaal links op de EX5R. De twee rijen voor de
DRAM SIMM rijen (links van de contacten is EXFLM1
geprint) zijn de EXFLM1 contacten.
Voorkant
2 Op het EXFLM1 en het DRAM SIMM geheugen
bevindt zich een inkeping in het board naast 1PIN.
Plaats het board zo in het contact dat 1PIN precies op
het 1PIN teken () geprint op het board op de EX5/7
komt.
BELANGRIJK
De contacten voor de EXFLM1 en DRAM SIMM
zien er hetzelfde uit. Pas op dat u het geheugen
niet in het verkeerde contact stopt.
3 Installeer de EXFLM1 of DRAM SIMM door het eerste
board in het contact dat het verst weg is te plaatsen.
Plaats de EXFLM1 of DRAM SIMM helemaal in het
contact met de uitstekende punt zoals getoond wordt
in de illustratie. Druk vervolgens in de richting die
hieronder wordt getoond zodat deze rechtop komt te
staan en de haak op zijn plaats valt. Herhaal deze stap
voor het tweede board.
4 Plaats de EX5R bovenklep terug. Zie Het Terugplaatsen
van de EX5R Boven Klep.
Open, om een EXFLM1 of DRAM SIMM van een
contact te verwijderen, de twee haken van het contact
(één aan ieder eind) en druk op de EXFLM1 of DRAM
SIMM zodat ze vrij komen van de haken en schuin
komen te staan, en trek de EXFLM1 of DRAM SIMM
er vervolgens uit.
1PIN 72PIN
Voorkant
291
Problemen oplossen
De volgende tabel voorziet u van tips voor het oplossen van problemen en refereert
naar paginas bij sommige algemene problemen. De meeste problemen worden eenvoudig
veroorzaakt door verkeerde instellingen. Kijk, voordat u professionele hulp inroept, naar
onderstaande oplossende adviezen om te zien of u het probleem zelf op kunt lossen.
Geen geluid.
Is het volume juist ingesteld? (P. 9)
(Op de EX5/7) Als de Foot Controller is aangesloten op de FOOT VOLUME jack, is het Foot Volume naar
beneden gedrukt? (P. 17)
Is de Volume parameter in het PARAM, COM menu (Voice Edit) juist ingesteld? (P. 77)
Is de Level parameter in het PARAM, AMP menu (Voice Edit) juist ingesteld? (P. 96)
Is de Level parameter in het MIX, OSC menu (Voice Edit) juist ingesteld? (P. 81)
Is het nootbereik/velocity (noot)bereik in ZONE, OSC menu (Voice Edit) juist ingesteld? (P. 82)
Is niet ieder element gemute? (P. 77)
Filters ingesteld voor ieder element snijden misschien per ongeluk bijna al het geluid af? (P. 86)
(AN elementen) Is de PulseWidth parameter in het VCO, OSC menu (Voice Edit) juist ingesteld? (P. 116)
Zijn de effecten juist ingesteld? (P. 105)
Zijn de MIDI ontvangstkanalen juist ingesteld? (P. 165, 271)
Is de audio apparatuur juist aangesloten? (P. 18)
Staat de Local niet uit (off)? (P. 275)
Zijn de instellingen Velocity Sensitivity, Note Limit en Velocity Limit juist ingesteld? (P. 166, 82)
(Bij het afspelen van een song met de interne sequencer of een extern MIDI medium) Zijn de volume en expressie
instellingen van de songdata juist?
(Bij het afspelen van performances met de interne sequencer of een extern MIDI medium) Zijn de MIDI instel-
lingen, stuurkanalen de verschillende sequencer tracks en ontvangstkanalen van de verschillende parts van de
performance juist ingesteld? (P. 171)
(Performance) Is de volume van ieder part voldoende ingesteld? (P. 167)
(Performance) Is de Output Select van ieder part juist ingesteld? (P. 167)
292
Geen arpeggiator geluid.
Is ieder part van de arpeggiator gemute? (P. 239)
Zijn de instellingen Velocity Sensitivity en Velocity Limit juist? (P. 166)
Is de nootbereik van de arpeggiator juist ingesteld? (P. 161)
(Gebruikersarpeggio) Zijn de sequencedata juist opgenomen? (P. 245)
(Performance mode) Zijn de Layer Switch en Arpeggio Switch van de part(s) aangezet? (P. 171)
Vervormd geluid.
Zijn de effectinstellingen juist? (P. 105)
Is het volumeniveau te luid ingesteld? (P. 79, 96)
(AN elementen) Zijn de FM parameter en Sync parameter in het ALG, OSC menu (Voice Edit) te hoog ingesteld?
(P. 114)
(AN elementen) Is de Feedback Level in het MIX, AMP menu (Voice Edit) te hoog ingesteld? (P. 120)
Zacht geluid.
Is het MIDI volume of de MIDI expressie te laag ingesteld?
Zijn de Velocity Sens/Offset in de Voice Mode Setup (Utility mode) te laag ingesteld? (P. 271)
Is de cutoff frequency van de lters te hoog/laag ingesteld? (P. 110, 118)
Verkeerde toonhoogte.
Is de Master Tune in de Synthesizer Setup (Utility mode) juist ingesteld? (P. 270)
Zijn de met toonhoogte in relatie staande parameters in het PARAM, PITCH menu (Voice Edit) juist ingesteld?
(P. 83)
Is het juiste stemmingssysteem geselecteerd in de Micro Tuning parameter in het SCALE, PITCH menu (Voice
Edit)? (P. 84)
(AN elementen) Is de Sync Pitch parameter in het ALG, OSC menu (Voice Edit) juist ingesteld? (P. 114)
Is de Pitch Modulation Depth in het LFO1, LFO menu (Voice Edit) te hoog ingesteld? (P. 102)
(Performance) Is de Note Shift van ieder part in LYR (Layer) op een andere waarde als 0 ingesteld? (P. 171)
(Performance) Is de Detune van ieder part in MIX op een andere waarde als 0 ingesteld? (P. 171)
Hakkerig en onderbroken geluid.
Overschrijdt het totaal aantal noten dat nodig is voor de data de maximum polyfonie? (P. 78)
(Gebruikersarpeggio) Zijn de velocity en Play Effects van de arpeggio juist ingesteld? (P. 239)
Er klinkt slechts een noot tegelijk.
Is mono geselecteerd in de Mono/Poly parameter in het PARAM, COM menu (Voice Edit)? (P. 79)
(Performance) Is "mono" geselecteerd in de Mono/Poly parameter van ieder part? (P. 165)
Er wordt geen effect toegepast.
Is de [EF BYPASS] toets uitgezet? (P. 10)
Is de InsEF Elem Sw in het TYPE, EFCT menu aangezet? En is er een ander effecttype als 00 (thru) geselecteerd
voor ieder effecttype in het TYPE, EFCT menu?(P. 105)
(Performance) Is de InsEF Elem Sw van ieder part uitgezet? En is er aan ander effecttype als 00 (thru)
geselecteerd voor ieder effecttype in het EFCT, COM menu?(P. 165)
293
294
LCD Boodschappen
Informatie
Boodschap
295
Specifi caties
EX5 EX5R EX7
296
Index
0~9
123... (Chronologische volgorde) .................................................... 262
2H Shelf (2-High Shelving Filter) ...................................................... 87
2L Shelf (2-Low Shelving Filter) ........................................................ 87
XTeken ........................................................................................ 191
A
Aansluiten ................................................................................ 92, 271
Aansluiten van de Bron .................................................................... 69
Aanzetten ........................................................................................ 24
ABC... (Filenaam) ........................................................................... 262
Accent (Accent: Note Name, Velocity) .............................................. 272
Achterpaneel..................................................................................... 14
Afl uisteren van de Arpeggiator ....................................................... 240
ALL ................................................................................ 190, 192, 222
ALG (Algoritme ............................................................................... 113
Algoritme ....................................................................................... 113
ALL (All Data) ........................................................................ 263, 265
All Data ......................................................................................... 260
Alternate Group .............................................................................. 146
Alternatieve Selectie Methoden ......................................................... 38
AMD (Amplitude Modulation Depth) ........................................ 102, 147
AMP (Amplitude) ...................................................... 96, 110, 119, 147
AN (Layer)+AWM Voices ................................................................... 34
AN (Poly)+AWM Voices ..................................................................... 34
AN Mono/Poly (AN Monofonisch/Polyfonisch) ................................. 112
AN Priority ..................................................................................... 113
AN Synthesis (Analog Fysieke Modelering) ........................................ 33
AN Systeem Overzicht ...................................................................... 33
AN+FDSP Voices ............................................................................... 35
Append Arpeggio ............................................................................ 251
Append Pattern .............................................................................. 230
Append Sample .............................................................................. 183
Appendix ....................................................................................... 278
ARP (Arpeggio) ............................... 79, 160, 238, 245, 261, 265, 268
Arp Hold (Arpeggio Hold) ....................................................... 161, 272
Arp MIDI A/B (Arpeggio MIDI A/B) ................................................ 271
Arp MIDI A/B (Arpeggio MIDI OUT A/B) ......................................... 161
Arp MIDI Ch (Arpeggio MIDI Kanaal) ...................................... 161, 271
Arp Note LimitH (Note Limit High) ............................................ 79, 161
Arp Note LimitL (Note Limit Low) .............................................. 79, 161
Arp Sw (Arpeggio Switch)........................................................... 79, 161
Arp Tempo (Arpeggio Tempo) .................................................... 79, 161
Arp Type (Arpeggio Type) ......................................................... 79, 161
ARP-EDIT (Arpeggio Edit) .......................................................... 79, 160
Arpeggio Afgespeeld als Akkoorden ................................................ 244
Arpeggiator Begeleiding ................................................................... 51
Arpeggio Destination Data (To) ....................................................... 268
Arpeggio Edit Mode ........................................................................ 247
Arpeggio Hold .................................................................................. 61
Arpeggio Job Mode ........................................................................ 249
Arpeggio Mode ............................................................................... 238
Arpeggio Mode scherm ................................................................... 238
Arpeggio Record Mode ................................................................... 245
Arpeggio source data (From) .......................................................... 268
ArpeggioSw (Arpeggio Switch [schakelaar]) .................................... 166
ASIB1 (SCSI Interface Board) .......................................................... 278
Atck Level (Attack Level) ................................................................... 85
Atck Time (Attack Time) .................................................................... 85
Atck Time Vel (Attack Time Velocity) ...................................... 84, 95, 98
Attack Mode ..................................................................................... 99
Attack Niveau ................................................................................... 96
Attack T.Kf (Attack Time KeyFollow) ........................................ 132, 140
Attack Tijd.......................... 96, 99, 109, 111, 119, 120, 132, 140, 167
Audio Aansluitingen .......................................................................... 18
Auto Load Functie ........................................................................... 261
AWM Synthesis ................................................................................. 29
AWM Systeem Overzicht ................................................................... 29
B
Balans ............................................................................................ 132
Bank ...................................................................................... 108, 117
Bank (Voice Bank) ......................................... 164, 165, 167, 169, 170
Bank (Wave Bank) ..................................................................... 80, 81
Bank/PC:MD (Bank/Program Change: MIDI) .................................. 170
Basis Stappen voor het Wijzigen van Golfvormen
(Het creëren van nieuwe waves) ..................................................... 151
Beat Gra ek .................................................................................. 199
Beat Nummer ................................................................................. 221
BEF (Band Elimination Filter) ............................................................ 93
Bend (Pitch Bend) .......................................................................... 202
Benodigde onderdelen.................... 280, 282, 284, 286, 287, 288, 289
Boost 6dB/12dB/18dB ..................................................................... 90
BP 1~4 Level ............................................................................. 94, 97
BP 1~4 point ............................................................................. 94, 97
BP High (Break Point High) ............................................................ 125
BP Low (Break Point Low) .............................................................. 124
BPF (Band Pass Filter) ................................................................ 89, 93
Breath Controller .............................................................................. 17
Breath Controller Toewijzing ........................................................... 275
Bright ............................................................................................ 168
Bron .............................................................................................. 176
Bron Part ....................................................................................... 173
C
Cat (Categorie) ................................................................................. 81
CAT (Channel After Touch) ............................................................... 203
CC (Control Change) ....................................................................... 202
Ceiling ........................................................................................... 137
Center Key ............................................................................... 83, 179
Cho (Chorus) .................................................................. 106, 107, 162
Cho Pan (Chorus Pan) ............................................................. 106, 162
Cho Return (Chorus Return) .................................................... 106, 162
Cho Send (Chorus Send) ................................................. 106, 145, 165
Cho Type (Chorus Type) .................................................................. 162
Chord Separate .............................................................. 211, 234, 255
Chord Sort ...................................................................... 211, 233, 255
Chorus ............................................................................................. 65
ChoRev (ChorusReverb) ................................................ 106, 162
Clear Arp ........................................................................................ 250
Clear Arpeggio ............................................................................... 250
Clear Pattern .................................................................................. 229
Clear Song ..................................................................................... 207
Clear Track ..................................................................... 208, 229, 251
Click (Click Mode) ................................................................... 220, 239
Click (Metronome) (Click Mode) ...................................................... 186
Click (Metronome) Beat .................................................................. 186
CLICK (MIDI Click) .......................................................................... 272
Clk (Clock Shift) ............................................................................. 189
ClkSft (Clock Shift) ......................................................................... 191
Clock ..................................................... 211, 215, 234, 235, 255, 256
Clock Nummer ............................................................................... 222
Coar (Coarse Tune) ......................................................................... 153
Coarse ........................................................................................... 127
Coarse Tune ............................................................................. 83, 144
COM (Common) ....................................... 77, 107, 112, 123, 142, 159
COM Menu ..................................................................................... 158
Controller ....................................................................................... 170
Controller Knob Mode Schakelen ....................................................... 46
Controller Reset .............................................................................. 271
Controller Sets .................................................................................. 58
Controller Set Remapping ................................................................. 59
Controllers & Modi ers ..................................................................... 31
COPIEREN ............................................................................... 162, 192
Copy Arpeggio (Copiëer Arpeggio) .................................................. 250
Copy Measure (Copiëer Maat) ......................................... 209, 231, 253
Copy Pattern (Copiëer Patroon) ...................................................... 229
Copy Perform (Copiëer Performance) .............................................. 173
Copy Sample (Copiëer Sampel)........................................................ 183
Copy Track (Copiëer Track) .............................................. 208, 229, 251
Copy Voice (Copiëer Voice)............................................................... 149
Copy Wave (Copiëer Wave).............................................................. 155
Creëer Maat ................................................................................... 209
Crescendo ...................................................................... 217, 236, 258
CTRL (Controller) ........................... 103, 111, 123, 141, 147, 163, 272
CTRL (Controller Setup) ................................................................... 275
Ctrl (Controllers) ..................................................................... 104, 169
Ctrl To MIDI (Controller To MIDI) ..................................................... 170
Ctrl To TG (Controller To Tone Generator) ........................................ 170
Curve ..................................................................................... 163, 272
Cutoff Freq (Cutoff Frequentie) ............................................... 110, 118
D
Data backup .................................................................................. 260
DCF (Dynamic Control Filter) ..................................................... 91, 110
DCF1 Type (Filter 1 Type) ................................................................. 91
DCF1/2 EG (F1/2 EG) ...................................................................... 92
DCF1/2 Freq (F1/2Frequentie) ......................................................... 91
DCF1/2 Gain .................................................................................... 91
DCF1/2 LFO (F1/2 LFO) ................................................................... 92
DCF1/2 Reso (F1/2 Resonantie) ....................................................... 92
DCF2 Type (Filter 2 Type) ................................................................. 91
Dcy 1 Time Vel (Decay 1 Time Velocity) ............................................. 98
Dcy 1/2 Level (Decay 1/2 Level) ............................................... 85, 96
Dcy 1/2 Time (Decay 1/2 Time) ................................................. 85, 96
Dcy 1~3 Level .................................................................................. 99
Dcy 1~3 Time (Decay 1-3 Time) ....................................................... 99
De Arpeggiator ................................................................................. 61
De Bijgeleverde Disks, Demos & Fabrieks
Ingestelde Data .............................................................................. 25
De Control Curve .................................................................... 163, 272
De Controllers .................................................................................. 55
De Controls & Aansluitingen ................................................................ 8
De EX Controllers ......................................................................... 55De
Het EX Effect Systeem ...................................................................... 65
De Functietoetsen na het Selecteren van het
Basismenu ...................................................................................... 262
De Key Map Mode ............................................................................ 72
De Pattern Mode .............................................................................. 60
De Kracht van de Performance Mode ................................................ 49
De Procedure voor Step Recording .................................. 200, 225, 247
De Song Mode .................................................................................. 60
De Voice/Performance Directory ....................................................... 38
Decay Level Vel (Decay Level Velocity) .............................................. 99
Decay T.Kf (Decay Time KeyFollow) ........................................ 133, 140
Decay Time ................................... 111, 119, 120, 133, 137, 140, 168
DEL (Delete) ................................................................................... 268
Delay ..................................................................................... 100, 103
Delete Measure (Wis Maat).............................................................. 210
Delete Sample (Wis Sampel)............................................................ 183
Delete Wave (Wis Wave).................................................................. 155
Dest (Destination [bestemming]) .................................................... 103
Dest Depth (Destination Depth[bestemmingsdiepte]) ....................... 105
Dest Param (Destination Parameter) ............................................... 104
Destination Part (bestemmingspart)................................................. 174
Destination Performance Number ................................................... 174
297
Detune ............................................................................... 81, 83, 164
DEV (Device Select) ........................................................................ 269
Device No (Medium Nummer) ........................................................ 275
Diepte ............................................................................ 103, 163, 272
Digitale Audio (Optie) ....................................................................... 20
Direct Edit Page Selectie ................................................................... 46
Direct Play functie .......................................................................... 267
Disk Mode ...................................................................................... 259
Disks Wisselen
(Als er een externe disk is aangesloten) .......................................... 262
Distance.......................................................................................... 127
DRAM SIMM ................................................................................... 278
Drive ............................................................. 124, 127, 135, 137, 140
Drive EG (Drive EG Depth) .............................................................. 135
Drive EG (Drive Envelope Generator Depth) .................................... 140
Drive EG Vel
(Drive Envelope Generator Velocity) ........................................ 135, 140
Drive K.Flw (Drive KeyFollow) ........................................ 135, 137, 140
Drive K.Flw(Drive KeyFollow) ......................................................... 124
Drive Vel (Drive Velocity) ................................................................ 140
Drum Toets ............................................................. 143, 144, 145, 146
Drum Layer ............................................................ 143, 144, 145, 146
Drum Voice .................................................................................... 141
Dry Level ....................................................... 130, 133, 134, 136, 138
Dry Vel (Dry Level Velocity) ............................................................ 136
DSP Beperkingen ................................................................. 39, 68, 78
Dst Arp (Destination Arpeggio) ....................................... 250, 251, 252
Dst Event (Destination Event) .......................................... 218, 237, 258
Dst Meas (Destination Measure) ...................................... 209, 231, 253
Dst Ptn (Destination Pattern) .................................................. 229, 230
Dst Sample (Destination Sample Bank) ........................................... 183
Dst Sample (Destination Sample Number) ....................................... 184
Dst Sample (Source Sample Number) .............................................. 183
Dst Track (Destination Track)
............................................ 208, 209, 230, 231, 232, 251, 252, 253
Dst Trk (Destination Track) ..................................................... 229, 253
Dst Wave (Destination Wave) .......................................................... 155
E
Edge Bias ....................................................................................... 137
Edge EGDepth (Edge Envelope Generator Depth) ............................. 137
Edit Con rm ................................................................................... 276
EFCT (Effects) ................................................................. 105, 148, 161
Effect Bypass ............................................................................ 67, 276
Effecten In de Performance Mode ..................................................... 67
Effecten In de Voice Mode ................................................................. 66
EG (Amplitude Envelope Generator) .......................................... 98, 120
EG (Envelope Generator) ................................................ 110, 117, 167
EG (Filter Envelope Generator) ................................................. 95, 119
EG (Pitch Envelope Generator) .................................................. 84, 109
EG Depth .......................................................................................... 83
EG Depth (Envelope Generator Depth) ............................ 132, 134, 137
EG Depth Vel
(Envelope Generator Depth Velocity) ............................... 132, 134, 137
EG Mode (Envelope Generator Mode) .............................. 131, 136, 139
EG Mode(Envelope Generator Mode) ............................................... 134
EG Pickup (Electric Guitar Pickup) ................................................... 126
EG Random ...................................................................................... 83
EG Shape (Envelope Generator Shape) ............................................ 131
EG Time (Envelope Generator Time) ........................ 131, 134, 136, 139
EG Time K w
(Envelope Generator Time KeyFollow) ............................. 132, 134, 139
EG Time K w(Envelope Generator Time KeyFollow) ......................... 136
Elem Sw (Element Switch)................................................................ 104
Element Combinaties ........................................................................ 43
Element Mute ................................................................................... 77
Element Muten ................................................................................ 46
Element Selectie ............................................................................... 45
ElmSw (Element Schakelaar) ........................................................... 124
END (Eindpunt) .............................................................................. 181
EP Pickup (Electric Piano Pickup) .................................................... 124
EQ (Equalizer) ................................................................................ 109
EQ1~EQ5 Freq (EQ1~EQ5 Frequentie) ............................................ 109
EQ1~EQ5 Gain ............................................................................... 109
EQ1~EQ5 Reso (EQ1~EQ5 Resonantie) ........................................... 109
Erase Measure ................................................................ 209, 231, 253
Events .................................................................... 210, 211, 233, 254
Event Bereik .................................................................. 211, 233, 254
Event Chase ................................................................................... 273
Event Data Die Gewijzigd Kunnen Worden ....................... 202, 226, 247
EX Systeem Overzicht ....................................................................... 28
Excl (System Exclusive) ................................................................... 203
EXDGO1 (Digital Output Board) ...................................................... 278
EXFLM1 (Flash Memory Board) ....................................................... 278
EXIDO1 (Individual Output Board) .................................................. 278
ExpLowLimit (Expression Low Limit) .......................................... 97, 145
Expressiviteit van Iedere Controller ................................................. 275
Extended MIDI Control Capability ...................................................... 56
Extended Synthesis ........................................................................... 29
Externe Controllers ........................................................................... 17
Externe Sampel Bronnen .................................................................. 21
Extern SCSI Medium ....................................................................... 259
Extra Boards/Geheugen ................................................................. 278
Extract ........................................................................... 210, 233, 254
Extract Sample ............................................................................... 184
F
[F1]/[F2]/[F3]/[F4]: REST/TIE/DEL(Delete)/
BKDEL(Back Delete) ....................................................................... 200
F1/2 Freq EG Depth (Filter 1/2 Frequency EG Depth) ....................... 94
F1/2 Freq KeyFlw (Filter 1/2 Frequency KeyFollow) ......................... 94
F1/2 Freq Random (Filter 1/2 Frequency Random) .......................... 94
F1/2 Vel EG (Filter 1/2 Velocity EG) ................................................. 93
F1/2 Vel Freq (Filter 1/2 Velocity Frequency) ................................... 94
F1/2 Vel Gain (Filter 1/2 Velocity Gain) ........................................... 94
[F3] (ADD) and [F4] (DEL) Toetsen ................................................. 151
Fade ...................................................................................... 101, 103
Fase ....................................................................................... 103, 135
FDSP .............................................................................................. 123
FDSP (Formulated Digital Sound Processing) ................................... 123
FDSP Synthesis
(Formulated Digital Signal Processing) .............................................. 34
FDSP Systeem Overzicht ................................................................... 34
FDSP Voice Element Structuur ........................................................... 35
Feedback ....................................................................... 129, 133, 134
Feedback Kf (Feedback KeyFollow) ................................................. 129
Feedback Level ............................................................................... 120
Feedback Vel (Feedback Velocity) ................................................... 134
Feedback Vel(Feedback Velocity) ..................................................... 133
File Directory ................................................................................. 262
FILT (Filter) ...................................................... 86, 109, 118, 147, 273
Filters ............................................................................................ 273
Filter Gra sche Display ..................................................................... 93
FilterBypass .................................................................................... 128
FilterType ....................................................................................... 118
Fine (Fine Tune) ............................................................................. 153
Fine Tune ................................................................................. 83, 144
Flange ........................................................................................... 132
Floppy Disk .................................................................................... 259
Floppy disks met zorg behandelen .................................................. 259
FM (Frequentie Modulatie) ............................................................. 114
FM Depth ....................................................................................... 114
FM Modulator ................................................................................. 114
FM Src (FM Source) ........................................................................ 114
FMD (Filter Modulation Depth) ................................................ 102, 147
Foot Controllers (EX5 en EX7) ........................................................... 17
Foot SW Assign (Voetschakelaar Toewijzing) .................................... 275
Foot Switches (EX5 en EX7) .............................................................. 17
Foot Volume Assign ........................................................................ 275
FORM (Medium Format) ................................................................. 269
Fractie ........................................................................................... 181
Fractie (Loop Fractie) ...................................................................... 181
Freq (Frequentie) ........................................ 88, 89, 90, 126, 128, 129
Freq EG Depth (Frequency EG Depth) ...................................... 110, 118
Freq K.Flw (Frequency KeyFollow) .................................................. 126
Freq K.Flw BP (Frequency KeyFollow Break Point) ........................... 110
Freq K.Flw(Frequency KeyFollow) ................................................... 129
Freq K.Follow (Frequency Key Follow) ..................................... 110, 118
Freq KeyFollow ........................................................................... 88, 90
Freq Mod (Frequency Modulation) .................................................. 129
Freq Mode (Frequency Mode) ......................................................... 153
Freq Random (Frequency Random) ............................................. 88, 90
Freq Vel (Frequency Velocity) ............................................................ 90
Freq Vel Sens (Frequency Velocity Sensitivity) .................................. 118
From Key: Oct ................................................................................ 257
FromNote ....................................................................................... 236
FromNote (source note) .................................................................. 217
G
Gain ................................................................................................. 90
Gain Random ................................................................................... 90
Gain Vel (Gain Velocity) .................................................................... 90
Gat (Gate Tijd) ....................................................................... 188, 190
Gate (Swing Gate Tijd) .................................................... 214, 235, 256
Gate Tijd Display ............................................................................ 199
Gebruik van de Pijltoetsen met Step Recording ................................ 198
GELUID .......................................................................................... 167
Gespleten Arpeggio ........................................................................ 252
Gespleten Toetsenbord ...................................................................... 50
Gespleten Patroon .......................................................................... 230
Get Phrase ............................................................................. 232, 253
Global Recv Ch (Global Receive Channel) ................................ 271, 274
Golfvorm (WAVE)
........................ 80, 100, 102, 108, 116, 144, 147, 155, 260, 264, 266
Grid ............................................................................................... 191
Groove ........................................................................................... 188
GROOVE (Groove Template) ............................................ 190, 222, 242
Groove View ................................................................................... 191
GrvTim (Groove Gate Time) ............................................................ 191
H
Harmonisch .................................................................................... 168
Het Beluisteren van de Gemaakte Instellingen in het Preset Menu ... 171
Het Installeren van de ASIB1
(SCSI Interface Board) op de EX5R .................................................. 288
Het Installeren van de ASIB1 op de EX5/7 ...................................... 282
Het Installeren van de EXDGO1
(Digital Output Board) op de EX5R ................................................. 287
Het Installeren van de EXDGO1 op de EX5/7 .................................. 282
Het Installeren van de EXFLM1/
DRAM SIMM op de EX5R ................................................................. 290
Het Installeren van de EXFLM1/
DRAM SIMM op de EX5/7 ............................................................... 284
Het Installeren van de EXIDO1 op de EX5R ..................................... 286
Het Installeren van de EXIDO1 op de EX5/7 ................................... 280
Het Installeren van het Extra Board/ Geheugen (EX5R) .........................
285
Het Installeren van het Extra Board/ Geheugen (EX5/7) .......................
279
Het Terugplaatsen van de EX5R Boven Klep .................................... 285
Het Verwijderen van de EX5R Boven Klep ....................................... 285
Het Verwijderen van de Extra Board Klep
(EXIDO1, EXDGO1, ASIB1) .............................................................. 279
Het Verwijderen van de Geheugen Klep
(EXFLM1, DRAM SIMM) .................................................................. 280
Het VL Instrument of Wave ........................................................ 30
High Dump .................................................................................... 129
High Dump Kf (High Dump KeyFollow) ........................................... 129
High Freq (High Frequency) .............................................................. 86
High/Low Freq Vel (High/Low Frequency Velocity) ............................ 86
High/Low Gain ................................................................................. 86
High/Low Gain Vel (High/Low Gain Velocity) .................................... 87
High1/2 Freq (High 1/2 Frequency) ................................................. 87
298
High1/2 Freq Vel (High1/2 Frequency Velocity) ................................ 87
High1/2 Gain .................................................................................. 88
High1/2 Gain Vel (High1/2 Gain Velocity) ........................................ 88
Hoe de Song Record mode in te gaan ............................................. 193
Hoe de Arpeggio Record Mode in te gaan ....................................... 245
Hoe de Pattern Record Mode in te gaan .......................................... 223
Hoe de Sample Record Mode in te gaan .......................................... 176
Hold Level .................................................................................. 85, 96
Hold Time .................................................................................. 85, 96
Hold Time Vel (Hold Time Velocity) .............................................. 84, 95
Hoofdtelefoon .................................................................................. 18
HPF (High Pass Filter) ........................ 89, 93, 125, 128, 129, 137, 141
HPF Freq (High Pass Filter Cutoff Frequency) .................................. 118
HPF K.Flw
(High Pass Filter KeyFollow) ................................... 126, 128, 137, 141
I
Individuele Element Structuur ........................................................... 40
Init Level (Initial Level) .................................................................... 99
Init Voice(Initialiseer Voice) ............................................................. 149
Init Perform (Initialize Performance) .............................................. 173
Initial Level .................................................................................... 109
InitVal KN1~6 (Initial Values KN1~6) ............................................. 171
InitVal MW1/MW2/AT/FC/BC/RB (Initial Values) ............................ 170
InitVal PB (Initial Value Pitch Bend) ................................................ 170
Input Gain ........................................................................................ 86
Input Level ..................................................................................... 140
Input Level Balk ............................................................................. 176
Invoeren van Ties ........................................................................... 201
INS1 (Insertie 1) ............................................................................ 106
INS2 (Insertie 2) ............................................................................ 106
InsEF Connect (Insertion Effects Connect) ......................................... 105
InsEF Elem Sw
(Insertion Effect Element Switch) ............................................. 105, 146
InsEF Sw (Insertion Effect Switch) .................................................... 165
InsEF1 (Insertie Effect 1) ................................................................ 106
InsEF2 (Insertien Effect 2) .............................................................. 106
Instellen van de Amplitude Envelope Generator ................................. 99
Instellen van de Amplitude Scaling .................................................... 98
Instellen van de Filter Envelope Generator ........................................ 96
Instellen van de Filter Scaling ........................................................... 94
Instellen van de Pitch Envelope Generator ......................................... 85
Instellen van de Voicenaam .............................................................. 80
Instellen van een Filenaam ..................................................... 192, 263
Instellen van Niveaus ....................................................................... 70
Invoegen van Control Data ............................................................. 205
Invoegen van Events ...................................................... 204, 226, 248
Invoegen van Tempo Data .............................................................. 206
Invoeren van Noten ........................................................................ 200
Invoeren van Rests ......................................................................... 201
Invoeren van Staccato en Slurs ....................................................... 201
Invoeren van Ties ........................................................................... 201
Insertie Effecten ............................................................................... 66
Installatie ...................................... 280, 282, 284, 286, 287, 288, 289
Instrument Versterker of Stereo Geluid Systeem ................................ 18
InsCho ....................................................................................... 148
InsRev ....................................................................................... 148
Introductie Gedeelte ........................................................................... 8
InvertLPF (Inverted Low Pass Filter) .................................................. 89
Inzetten/Uithalen van Floppy Disks ................................................ 259
J
JOB1 .............................................................................. 207, 228, 250
JOB2 .............................................................................. 209, 231, 252
JOB3 .............................................................................. 212, 234, 255
K
K.Flw Coarse (KeyFollow Coarse) ..................................................... 138
K.Flw Fine (KeyFollow Fine) ............................................................ 138
Kanaal ........................................................................................... 272
Kbd/TG Mode
(Keyboard/Tone Generator Mode) .......................................... 160, 271
Toets .............................................................................................. 240
Toets Toewijzing ................................................................ 79, 146, 165
Toets Mapping Procedure .................................................................. 72
Toetsenbord Illustratie .................................................................... 200
Toetsenbord Transponeren .............................................................. 270
KeyFollow ............................................... 83, 128, 130, 132, 134, 135
KeyOn Delay .................................................................... 81, 108, 144
Knob (Knop) .................................................................................. 171
Knob To MIDI ................................................................................. 171
Knob To TG (Knob To Tone Generator) ............................................. 171
L
L (Loop) ..................................................................................... 85, 96
L/H Shelf (Low/High Shelving Filter) ................................................ 86
Layer ............................................................................................. 152
Layers .............................................................................................. 49
Layer Sw (Layer Switch) ................................................................. 166
Layered AWM Voices ......................................................................... 30
LCD Boodschappen ......................................................................... 294
Lengte ................................................................................... 177, 239
Lengte (Loop Lengte) ..................................................................... 221
Level K.Flw BP (Level Key Follow Break Point) ................................ 110
Level K.Follow (Level KeyFollow) .................................................... 110
Level KeyFollow ............................................................................... 97
Level Vel (Level Velocity) .......................................................... 97, 145
LFO (Low Frequency Oscillator) ............................... 100, 111, 121, 147
LFO Depth
(Low Frequency Oscillator Depth) .................................... 131, 133, 134
LFO Mode (Low Frequency Oscillator Mode) .................................... 130
LFO Phase (Low Frequency Oscillator Phase) ................................... 131
LFO Speed
(Low Frequency Oscillator Speed) .................................... 131, 133, 134
LFO Wave (Low Frequency Oscillator Wave) .................................... 131
LFO1 (Low Frequency Oscillator1) ................................................... 100
LFO1 AMD (LFO1 Amplitude Modulation) ........................................ 123
LFO1 Delay .................................................................................... 123
LFO1 FMD (LFO1Frequency Modulation) ......................................... 123
LFO1 Speed .................................................................................... 123
LFO1 Sync ...................................................................................... 123
LFO1 Wave (Low Frequency Oscillator1 Wave) ................................ 121
LFO2 (Low Frequency Oscillator 2) .................................................. 102
LFO2 Speed .................................................................................... 123
LFO2 Wave (Low Frequency Oscillator 2 Wave) ............................... 123
LOAD (File Load) ............................................................................ 265
LOC1/LOC2 (Location 1/2) ............................................................. 186
Local (MIDI Control Out) ................................................................. 275
Location (Measure, Beat, Clock) ...................................................... 198
LOOP ..................................................................................... 181, 186
Loop Einde ..................................................................................... 181
Loop Lengte ................................................................................... 180
Loop Lengte Offset ......................................................................... 144
Loop Start/Eindpunt ....................................................................... 186
Loop Top ........................................................................................ 180
LoopTune ....................................................................................... 179
Low Freq (Low Frequency) ................................................................ 86
Low1/2 Freq (Low 1/2 Frequency) ................................................... 87
Low1/2 Freq Vel (Low1/2 Frequency Velocity) .................................. 87
Low1/2 Gain .................................................................................... 87
Low1/2 Gain Vel (Low1/2 Gain Velocity) .......................................... 87
LPF (Low Pass Filter) .................................................. 88, 92, 135, 137
LPF K.Flw (Low Pass Filter KeyFollow) ..................................... 136, 137
LpLength (Loop Length) .................................................................. 152
Lvl (Level) ...................................................................................... 153
LYR (Layer) .................................................................................... 165
M
M.FreqCoarse (Main Frequency Coarse) ........................................... 139
M.FreqFine (Main Frequency Fine) .................................................. 139
M.Mod Depth (Main Modulation Depth) .......................................... 139
M.Mod EG
(Main Modulation Envelop Generator Depth) ................................... 139
M.Mod EG Vel
(Main Modulation Envelop Generator Velocity) ................................ 139
Maat 208, 209, 210, 211, 212, 215, 216, 217, 218,
230, 231, 232, 233, 234, 235, 236, 237, 252, 253, 254,
255, 256, 257, 258
Maatnummer ................................................................................. 221
Maatsoort ..................................... 186, 194, 199, 220, 224, 239, 246
Master Note Shift ........................................................................... 270
Master Tune ................................................................................... 270
Master Volume ............................................................................... 270
MaxLng (Maximum Length) ........................................................... 220
MD BankLSB (MIDI Bank Select LSB) .............................................. 170
MD BankMSB (MIDI Bank Select MSB) ............................................ 170
Meas (measure [Maat]) ................................... 186, 220, 224, 239,246
Meas (measure[maat]) ................................................................... 194
Measure/ARP (Arpeggio Type Number/Name) ................................ 238
Measure/PTN (Pattern Name) ........................................................ 219
Measure/SONG (Song Name) ......................................................... 185
Media die Gebruikt Kunnen Worden ................................................ 259
Memory Protect .............................................................................. 276
Metronoom (Click) Beat .......................................................... 220, 239
Mic/Line Level ............................................................................... 176
Micro Tuning .................................................................................... 84
MIDI (MIDI Setup) .......................................................................... 274
MIDI Ch (MIDI Channel) ................................................................. 165
MIDI Aansluitingen ........................................................................... 22
MIDI Ctrl In (MIDI Control In) ......................................................... 274
MIDI Ctrl Out (MIDI Control Out) ..................................................... 274
MIDI Echo Back .............................................................................. 274
MIDI Pan/Vol (MIDI Pan/Volume) .................................................. 165
MIDI PC (MIDI Program Change) .................................................... 170
MIDI to TG (MIDI to Tone Generator) .............................................. 166
MIDI Trans Ch (MIDI Transmit Channel) ........................................... 271
MIDI Trns Ch .................................................................................. 274
MIDI-A/MIDI-B (MIDI OUT A/B) ............................................. 192, 222
MIX ........................................................ 81, 117, 119, 145, 153, 164
Mix Track ....................................................................... 208, 229, 251
Mixpaneel ........................................................................................ 19
MKDIR (Make Directory) ................................................................ 269
MLT (Multi) .................................................................................... 171
MODE ............................................................................................ 242
MOD (Modulatie) ............................................................................ 116
Mod Smooth (Modulation Smooth) .................................................. 129
Mod Speed (Modulation Speed) ...................................................... 129
Modify GateTime ............................................................ 215, 235, 256
Modify Velocity ............................................................... 216, 235, 257
Mono/Poly ....................................................................................... 79
Mono/Poly (Monofonisch/Polyfonisch) ........................................... 165
Move Clock .................................................................... 214, 235, 256
MSG (Greeting Message) ................................................................ 277
MTC Start Offset (MTC Start Offset) ................................................. 274
Multi ................................................................................ 63, 195, 224
MULTI Menu ................................................................................... 158
Multi-timbre Toongenerator .............................................................. 51
Mute .............................................................................. 185, 219, 239
N
NAME ....................................................................... 79, 152, 163, 182
NAME (Arpeggio Type Naam) .......................................................... 244
NAME (Patroon Naam) ................................................................... 222
NAME (Song Naam) ........................................................................ 192
Niveau ............................................................................... 81, 96, 145
Noise Level .................................................................................... 120
No (Patroon Nummer) ............................................................ 220, 224
Normal (Normaal: Nootnaam, Velocity) ........................................... 272
Normale Voice (AN Element) ........................................................... 112
Normale Voice (AWM Element) ......................................................... 77
299
Normale Voice (VL Element) (alleen op de EX5/5R) ........................ 107
Normale Voices & Drum Voices ......................................................... 39
Normaliseer Effect .......................................................................... 208
Normaliseer Sampel ....................................................................... 184
Noot .............................................................................................. 202
Note Length ................................................................................... 199
Note Limit High ........................................................................ 82, 153
Note Limit L/H (Note Limit Low/High) ............................................ 166
Note Limit Low ......................................................................... 82, 153
Note Xfade (Note Cross Fade) ........................................................... 82
NoteShift ........................................................................................ 167
NRPN (Non Registered Parameter Number) .................................... 203
Number .................................... 80, 81, 108, 164, 165, 167, 169, 170
O
Offset ................................................... 188, 215, 216, 235, 236, 257
Ofst (Offset) ........................................................................... 163, 272
Openen en Afspelen van de Demo Songs .......................................... 25
Oproepen van de Fabrieks Ingestelde Data ....................................... 27
Opstellen .......................................................................................... 16
Opstellen en Sampelen van een Externe Bron ................................... 69
Optional Boards/Geheugen ............................................................ 278
OSC (Oscillator) ........................................................ 80, 108, 113, 142
OTHER (Other Setup) ...................................................................... 276
Other Time Vel (Other Time Velocity) ..................................... 84, 95, 98
Out (Output Select) ......................................................................... 146
Out High Kf (Out High KeyFollow) .................................................. 125
Out Hmid Kf (Out High Mid KeyFollow) ........................................... 125
Out Level (Output Level) ................................................................ 125
Out Lmid Kf (Out Low Mid KeyFollow) ............................................. 125
Out Low Kf (Out Low KeyFollow) ..................................................... 125
Out Select (Output Select) ............................................................... 164
Output ........................................................................................... 128
Output (Output Level) .................................................................... 141
Output KFlw (Output KeyFollow) ..................................................... 128
OVER (Over Dubbing) ..................................................................... 195
OVER(Over Dubbing) .............................................................. 224, 246
Over de Compare functie ................................................................ 159
Overt de E (Edit) mark ................................................................... 159
Over de Eenheid van de Sampel
Afspeel Parameters...........................................................................180
Over de Floppy Disks ...................................................................... 259
Over de Locatie voor Ieder Event .................................................... 201
Over de Loop Lock Functie .............................................................. 181
Over de MIDI Signaal Gra sche Display .......................................... 166
Over Het Tune Scherm ...................................................................... 74
Over Noot/Velocity Limieten Gra schel Display ............................... 166
Over Patroon Afspeel Besturing ...................................................... 220
Over Performance nummer ............................................................ 156
Overall System Structure .................................................................. 42
Overdrive ....................................................................................... 141
Overdub ........................................................................................... 62
Overtone ........................................................................................ 137
P
Pan............................................ 81, 97, 126, 128, 130, 132, 133, 134,
136, 138, 140, 141, 145, 153, 164
Pan KeyFollow .................................................................................. 97
PART .............................................................. 164, 165, 167, 169, 170
PARAM (Parameter) ....................................................................... 179
PARAM (Parameters) 77, 83, 96, 107, 108, 110, 112, 117, 119, 142, 159
PART Menu ..................................................................................... 158
PAT (Polyphonic After Touch) .......................................................... 203
Pattern............................................................................................ 186
Pattern bestemmingsdata (Naar) .................................................... 268
Pattern brondata (Van) ................................................................... 267
Pattern Wissen ............................................................................... 205
Pattern Edit Mode ........................................................................... 226
Pattern Job Mode ........................................................................... 227
Pattern Mode ................................................................................. 219
Pattern Play Mode .......................................................................... 219
Pattern Record Mode ...................................................................... 223
PC (Program Change) ..................................................................... 202
PC To MIDI ..................................................................................... 170
PEG (Pitch Envelope Generator) ...................................................... 168
PEG Atck (PEG Attack) .................................................................... 168
PEG Decay Time ............................................................................. 118
PEG Depth ...................................................................................... 117
PEG Depth (Pitch Envelope Generator Depth) .................................. 139
PEG DepthVel
(Pitch Envelope Generator Depth Velocity) ...................................... 139
PEG Init (PEG Initial) ...................................................................... 168
PEG Mode ...................................................................................... 117
PEG RelL (PEG Release Level) ......................................................... 168
PEG RelT (PEG Release Time) .......................................................... 168
PEQ (Parametric Equalizer) ............................................................... 90
Performance Categorie ................................................................... 157
Performance Edit Mode .................................................................. 158
Performance Job Mode ................................................................... 172
Performance Mode ......................................................................... 156
Performance Mode DSP Beperkingen ................................................ 54
Performance naam ......................................................................... 157
Performance Play Mode .................................................................. 156
Performance Play Mode scherm ...................................................... 156
Performance Opslag Procedure ......................................................... 53
PFX (Pattern Play Effects Track) ...................................................... 205
PFX (Play Effects) ........................................................... 187, 220, 241
PFX (instellingen in relatie tot Play Effects) ..................................... 195
Phaser ........................................................................................... 133
Picking P Kf (Picking Position KeyFollow) ........................................ 127
Picking Pos (Picking Position) ......................................................... 127
PickingNotch .................................................................................. 127
Pickup Notch .................................................................................. 127
Pickup P Kf (Pickup Position KeyFollow) .......................................... 127
Pickup Pos (Pickup Position) ........................................................... 127
Pickup Type ............................................................................ 124, 127
PITCH ............................................................................... 83, 111, 146
PITCH (Pitch Control) ...................................................................... 103
PITCH (Pitch Parameters) ........................................................ 108, 117
Pitch Bend Lower .................................................................... 103, 169
Pitch Bend Upper ................................................................... 103, 169
Pitch Coarse .......................................... 128, 130, 132, 133, 135, 138
Pitch EG Depth ............................................................................... 144
Pitch EG VelSens (PEG Velocity Sensitivity) ....................................... 144
Pitch Fine ....................................................................... 128, 132, 138
Pitch gerelateerde voor Arpeggio .................................................... 240
Play Effects & Groove Quantization ................................................... 64
Play Effects Thru ............................................................ 185, 220, 239
Play Mode ...................................................................................... 175
PMD (Pitch Modulation Depth) ................................................ 102, 147
PNCH (Punch In) ............................................................................ 195
Polariteit ........................................................................................ 135
Polyfonie ................................................................................... 45, 78
Port (Portamento) .......................................................................... 169
Port Mode (Portamento Mode) ................................................ 104, 169
Port Sw (Portamento Switch) .................................................. 103, 169
Port Time (Portamento Tijd) .................................................... 103, 169
Pos High Kf (Position High KeyFollow) ............................................ 125
Pos Hmid Kf (Position High Mid KeyFollow) ..................................... 125
Pos Lmid Kf (Position Low Mid KeyFollow) ....................................... 125
Pos Low Kf (Position Low KeyFollow) .............................................. 125
Positie ............................................................................................ 125
Post EQ .......................................................................................... 109
PRE (Preset) ................................................................................... 170
Pre Gain ........................................................................................ 136
Pre LPF (Low Pass Filter) ................................................................ 136
Ptn ................................................................................................. 229
PTN (Patroon) ................................................ 219, 223, 261, 264, 267
PTN (Patroon Track) ....................................................................... 205
Ptn No (Patroon Number) ............................................................... 194
Ptn Tr(Patroon Track) ..................................................................... 195
Pulse Width .................................................................................... 130
Punch .............................................................................................. 62
Put Phrase ..................................................................................... 232
PWM (Pulse Width Modulation) ....................................................... 130
PWM Depth (Pulse Width Modulation Depth) ................................... 130
PWM DepthVel
(Pulse Width Modulation Depth Velocity) ......................................... 130
PWM Src (Pulse Width Modulation Source) ...................................... 116
Q
Quant (Quantize waarde) ............................................................... 191
Quantize ........................................................................ 212, 234, 256
Qunt (Quantize Waarde) ................................................. 212, 234, 256
R
Range............................................................................. 217, 236, 258
Random Depth ......................................................................... 97, 145
Rate ...................................................... 189, 215, 216, 235, 236, 257
Rate (Swing Rate) .......................................................... 213, 235, 256
Real Time Opname ................................................................. 224, 246
Real Time Opname: Patroon ........................................................... 196
Real Time Opname: PFX ................................................................. 197
Real Time Opname: Tempo ............................................................. 198
Real Time Opname: Tr1~Tr16 ......................................................... 196
Rec From-To ................................................................................... 194
Rec Mode (Record Mode) ................................................................ 176
Recall Perform ( Performance Oproepen) ........................................ 173
Recall Voice .................................................................................... 149
Receive GM On (Ontvangst GM On).................................................. 274
Receive Pgm Chng (Ontvang Program Change) ............................... 274
Record Mode & Input Instellingen ..................................................... 70
Recording Mode ............................................................. 195, 224, 246
Recording the Sample ....................................................................... 71
Recv Note Off (Receive Note Off) .................................................... 145
Referentie Gedeelte .......................................................................... 75
Rel (Rel 1/2) Time ........................................................................... 99
Rel1 Level ........................................................................................ 99
Rel1/Rel2 Level (Release 1/2 Level) .......................................... 85, 96
Rel1/Rel2 Time (Release 1/2 Time) ........................................... 85, 96
Relatieve & Absolute Controller Knob Data Invoer ............................. 47
Release Level ................................................................................. 109
Release Mode ................................................................................... 99
Release Time................................................... 109, 111, 119, 121, 168
Release Time .......................................................... 129, 133, 134, 137
REMAP ........................................................................................... 104
Resterende Geheugen ..................................................... 185, 219, 238
Replace (vervang) ............................................................................ 62
req Vel (Frequency Velocity) ............................................................. 88
Reso (Frequency Characteristics) ....................................................... 90
Reso (Resonantie) ...................................................................... 88, 91
Reso Random (Resonance Random) .................................................. 88
Reso Vel (Resonance Velocity) ........................................................... 88
Reso. Vel (Resonance Velocity) .......................................................... 91
Resonantie ..................................................... 110, 118, 126, 128, 129
Rev (Reverb) .................................................................. 106, 107, 162
Rev Pan (Reverb Pan) ............................................................ 106, 162
Rev Return (Reverb Return) ................................................... 106, 162
Rev Send (Reverb Send) ................................................. 106, 145, 165
Rev Type (Reverb Type) .................................................................. 161
Reverb ............................................................................................. 65
Ribbon Controller Mode .................................................................. 276
Ribbon Mode .................................................................................. 160
Ring Mod (Ring Modulator) ............................................................ 138
Ring Mod Level (Ring Modulation Level) ......................................... 120
RNAM (File Rename) ...................................................................... 268
Rndm (Random) ............................................................................. 101
RPLC (Replace) ....................................................................... 195, 246
RPLC(Replace) ................................................................................ 224
RPN (Registered Parameter Number) .............................................. 203
300
S
S.FreqCoarse (Sub Frequency Coarse) ............................................. 139
S.FreqFine (Sub Frequency Fine) ..................................................... 139
S.Mod Depth (Sub Modulation Depth) ............................................. 139
S.Mod EG
(Sub Modulation Envelop Generator Depth) ..................................... 139
S.Mod EG Vel
(Sub Modulation Envelop Generator Velocity) .................................. 139
Sampel Afspelen.............................................................................. 145
Sampel Bank .................................................. 144, 145, 146, 152, 175
Sampelen ......................................................................................... 69
Sampel Nummer ............................................ 144, 145, 146, 152, 175
Sample destination data (To) .......................................................... 267
Sample Edit Mode ........................................................................... 179
Sample Job Mode ........................................................................... 182
Sample Mode ................................................................................. 175
Sample Play Mode .......................................................................... 175
Sample Record Mode ...................................................................... 176
Sampels opslaan op een Disk ............................................................ 71
Sample source data (From) ............................................................. 266
SAVE (File Opslaan) ........................................................................ 263
SCALE ................................................................... 83, 94, 97, 108, 117
Scene Control (Scene Morphing) ........................................................ 58
Scene Controller Assign ................................................................... 276
Scene Opslaan .................................................................................. 57
Scene Recall & Switching .................................................................. 57
Scene Switching & Morphing ............................................................. 57
SCF (Static Control Filter) .................................................................. 86
Schoonmaken van de Diskdrive Lees/Schrijf Kop ............................ 259
SCSI ID ........................................................................................... 276
SCSI Interface (Optie) ....................................................................... 21
SET ................................................................................................ 111
Seismic ........................................................................................... 140
Selecteren van een Performance ..................................................... 157
Selecteren naar Categorie ................................................................. 38
Selecteren Voices .............................................................................. 76
Self FM .......................................................................................... 135
Sens (Quantize Sensitivity) ............................................. 213, 235, 256
SENS (Sensitivity) ............................................................................. 93
SEQ (Sequencer Setup) ................................................................... 272
SEQ (Tr1~16: Sequence tracks 1~16) ............................................. 202
Sequence Editing .............................................................................. 63
Sequence Record Modes & Editing ..................................................... 62
Sequencer Functions ......................................................................... 60
SET (Controller Set) ........................................................ 104, 123, 141
SET(Controller Set) ......................................................................... 147
Shift Event ..................................................................... 218, 237, 258
Shift Note ....................................................................... 217, 236, 257
Size ............................................................................................... 210
SMF (MIDI File) .............................................................. 260, 264, 267
SMPL (Sample) ............................................................................... 152
SmplPlay (Sample Play) ......................................................... 152, 179
SONG ............................................................. 185, 194, 261, 264, 267
SONDIUS-XG ...................................................................................... 6
Song Control .................................................................................. 187
Song Edit Mode .............................................................................. 201
Song Job Mode ............................................................................... 206
Song Mode ..................................................................................... 185
Song Play Mode ............................................................................. 185
Song Record Mode .......................................................................... 193
Source ............................................................................................ 176
Source Part .................................................................................... 173
Source Performance Nummer ......................................................... 173
Speci caties ................................................................................... 295
Speed (Snelheid) ............................................................ 101, 103, 147
Src Arp (Source Arpeggio) ............................................... 250, 251, 252
Src Event (Source Event) ................................................. 218, 237, 258
Src Meas (Source Measure) ............................................. 209, 231, 253
Src Ptn (Source Pattern) ................................................. 229, 230, 232
Src Sample (Source Sample Bank) .................................................. 183
Src Sample (Source Sample Number) ...................................... 183, 184
Src Song Track (Source Song Track) ......................................... 232, 253
Src Sw (Source Switch) .................................................................... 104
Src Track (Source Track) ........................ 208, 209, 230, 231, 251, 252
Src Trk (Source Track) ..................................................................... 253
Src Wave (Source Wave .................................................................. 155
Src(Source) .................................................................................... 194
Src1 Sample (Source 1 Sample Number) ......................................... 184
Src2 Sample (Source 2 Sample Number) ......................................... 184
SrcTrack (Source Track) ........................................................... 230, 251
SrcTrk (Source Track) .............................................................. 229, 230
START (Startpunt) ........................................................................... 181
Start Offset .................................................................................... 144
Start/Eind ...................................................................................... 184
StartOfs (Start Offset) ..................................................................... 152
Stappen voor de Utility Mode Werking ............................................ 270
Stappen voor Disk Mode Handelingen ............................................. 261
Stappen voor het creëren van een User Template ............................ 190
Stappen voor het Instellen van Play Effects ............................................
........................................................................................187, 221, 241
Stappen voor het Toewijzen van Elementen aan iedere Toets en voor het
Wijzigen ......................................................................................... 142
Stappen voor het Uitvoeren van een Job
...................................................... 148, 154, 172, 182, 207, 228, 249
Stappen voor het Uitvoeren van Undo/Redo ................................... 218
Stappen voor Sampelen 1
(Sampelen van een extern medium zoals een microfoon)
........................ 177
Stappen voor Sampelen 2
(Her-sampelen van de interne toongenerator/geheugen)
......................... 178
Step ......................................................................... 63, 195, 224, 246
Step (Stap-Voor-Stap) Opname ................................................ 225, 246
Step Recording Scherm ................................................... 198, 225, 246
Step Recording: Tr1~Tr16 ............................................................... 198
Str (Quantize Strength) .................................................................. 188
Streng (Quantize Strength) ............................................. 213, 235, 256
Stroomvoorziening ........................................................................... 16
Sub Pitch ........................................................................................ 138
Sustain Level .................................................................. 111, 119, 120
Sustain Lvl (Sustain Level) ...................................................... 133, 140
Sync ............................................................... 100, 103, 114, 147, 273
SYN (Synth All) ...................................................................... 264, 265
SYN (Synthesizer Setup) ................................................................. 270
Sync Depth ..................................................................................... 114
Sync Pitch ...................................................................................... 114
Sync Src (Sync Source) .................................................................... 114
Synth All ........................................................................................ 260
SysEX Interval (System Exclusive Interval) ...................................... 273
Systeem Effecten .............................................................................. 65
Systeem Initialisatie .......................................................................... 27
Systeem Overzicht ............................................................................ 40
Sythn All destination data (To) ........................................................ 266
Sythn All source data (From) .......................................................... 266
T
T-Ch (Transmit Channel) .......................................................... 192, 222
TCH (Transmit Channel) .......................................................... 192, 222
Tempo ............................................................................ 186, 220, 239
TEMPO (Tempo Track) ..................................................................... 206
Tempo Ctrl (Tempo Control) ...................................................... 79, 161
TG (Toongenerator) ................................................................ 192, 222
Thin Out ......................................................................... 210, 232, 254
Thru ........................................................................................... 90, 93
Thru Gain ......................................................................................... 92
Time ....................................................................... 208, 210, 231, 252
Tim (Timing) .................................................................................. 188
Times ............................................................................. 209, 231, 253
Time K.Follow (Time KeyFollow) .............................................. 119, 120
Time Scale ............................................................................ 85, 95, 98
Time Signature .............................. 186, 194, 199, 220, 224, 239, 246
Time Stretch ................................................................... 208, 231, 252
Toewijzen ............................................................................... 163, 272
Toewijzen van Controllers aan de Controller Set ............................... 105
TOP ................................................................................................ 181
To Key: Oct ..................................................................................... 258
To Note .......................................................................................... 236
To Note(destination note) ............................................................... 217
To protect your data (Write-protect Tab) .......................................... 260
Tornado ......................................................................................... 136
Totale Volume ................................................................................. 160
Tr (Track Number) .................................................................. 188, 191
TR(Track) ....................................................................... 190, 192, 222
Track 194, 208, 209, 210, 211, 212, 215, 216, 217,
218, 224, 229, 231, 232, 233, 234, 235, 236, 237, 246, 251, 252, 253,
254, 255, 256, 257, 258
Track (Source Track) ....................................................................... 232
Track Nummer ....................................................... 185, 198, 219, 239
Track Sectie ............................................................ 185, 219, 239, 242
Transponeren ......................................................... 190, 217, 236, 257
Trigger ........................................................................................... 176
Trigger Level .................................................................................. 177
Trns (Transpose) ............................................................................. 190
Trns MIDI A/B ................................................................................ 275
Trns MIDI A/B (Transmit to MIDI A/B) ............................................ 165
Trns Sw (Transmission Switch) ......................................................... 169
TrnsMIDI A/B (Transmit MIDI A/B) ................................................. 271
Troubleshooting (in de problemen?) ................................................ 291
TUNE .............................................................................................. 143
Type
........................ 86, 105, 124, 148, 160, 161, 188, 191, 211, 233, 255
Typen Data ..................................................................................... 260
TypenFiles ...................................................................................... 260
Typen Bron Data ............................................................................ 174
U
Uitleg over ieder FDSP type ............................................................ 124
UNDO/REDO .................................................................. 218, 237, 258
Unit ........................................................................................ 222, 242
Gebruik van de Pijltoetsen met Step Recording ................................ 198
Utility Mode ................................................................................... 270
V
Val (Quantize waarde) .................................................................... 188
VCE (Voice) ............................................................................. 264, 266
VCF (Voltage Controlled Filter) ........................................................ 118
VCO (Voltage Controlled Oscillator) ................................................. 114
VCO1 Level ..................................................................................... 119
VCO1 ModSw (VCO1 Modulation Switch) .......................................... 116
VCO1/2 Edge ................................................................................. 115
VCO1/2 Freq Fine (VCO1/2Frequency Fine) .................................... 114
VCO1/2 FreqCoarse (VCO1/2Frequency Coarse) .............................. 114
VCO1/2 Mod (VCO1/2Modulatie) ................................................... 116
VCO1/2 Mod Src (VCO1/2 Modulation Source) ................................ 116
VCO1/2 PitchScale .......................................................................... 115
VCO1/2 PulseWidth ........................................................................ 116
VCO1/2 PWM (Pulse Width Modulation) .......................................... 116
VCO1/2 Wave ................................................................................ 115
VCO2 Level ..................................................................................... 120
Vel (Swing Velocity) ........................................................ 214, 235, 256
Vel (Velocity) .................................................................. 101, 188, 189
Vel Depth (Velocity Depth) ................................................................ 79
Vel Limit High (Velocity Limit High) ................................... 82, 146, 153
Vel Limit L/H (Vel Limit Low/High) ................................................. 166
Vel Limit Low (Velocity Limit Low) ..................................... 82, 146, 153
Vel Offset (Velocity Offset) ................................................................ 79
Vel Sens/Ofst (Velocity Sensitivity/Offset) ............................... 167, 271
Vel Xfade (Velocity Cross Fade) ................................................. 82, 146
Vel(Velocity) ................................................................................... 240
VelCurve (Velocity Curve) ....................................................... 166, 271
Velocity .......................................................................................... 199
Velocity Schakelen ............................................................................ 50
VelOft (Velocity Offset) ................................................................... 191
VelEG (VelocityEG) .................................................................. 83
Vergelijk & Sla op ...................................................................... 47, 52
Vergelijk en Sla op ........................................................................... 77
Vervang ........................................................................................... 62
Vib (Vibrato) .................................................................................. 168
VibDelay (Vibrato Delay) ................................................................ 168
VibDepth (Vibrato Depth) ............................................................... 168
VibRate (Vibrato Rate) .................................................................... 168
Vibrato Delay ................................................................................. 111
Vibrato Depth ................................................................................. 111
Vibrato Speed ................................................................................. 111
Virtual Acoustic Synthesis
(alleen op de EX5 en EX5R ) ......................................................... 30
VL + AWM Voices .............................................................................. 32
VL Mono/Poly (VL Monofonisch/Polyfonisch) .................................. 108
VL Prioriteit .................................................................................... 108
VL Systeem Overview ....................................................................... 32
Voetpedalen (EX5 en EX7) ................................................................ 17
Voetschakelaars (EX5 en EX7) .......................................................... 17
Voice .............................................................................................. 260
VOICE (Voice Mode Setup) .............................................................. 271
Voice & Performance Selectie ............................................................ 36
Voice destination data (To) .............................................................. 266
Voice Edit Mode ................................................................................ 76
Voice Wijziging in de Performance Mode ................................... 52, 159
Voice Job Mode .............................................................................. 148
Voice Mode ...................................................................................... 75
Voice Mode Setup ............................................................................. 76
Voice Play Mode ............................................................................... 75
Voice Play Mode scherm ................................................................... 75
Voice source data (From) ................................................................ 266
Voice Opslag Procedure .................................................................... 48
Voice Structuur & Wijziging Tips ........................................................ 40
Voice Type ........................................................................................ 77
Volume ............................................................................ 79, 120, 164
Voor Pattern Play Effects (PFX) Track .............................................. 195
Voor Patroontrack .......................................................................... 194
Voor Tracks 1~16 ........................................................................... 194
Voorpaneel ......................................................................................... 8
Voorzorgsmaatregelen .................................................................... 259
Voorzorgsmaatregelen Bij de Aankoop van
DRAM SIMMs ............................................................................... 279
Voorzorgsmaatregelen Bij het Installeren van de
Extra Boards ............................................................................... 278
Voorbereidingen ..................................................................... 279, 285
W
Water ............................................................................................. 128
WAVE (golfvorm)
........................ 80, 100, 102, 108, 116, 144, 147, 155, 260, 264, 266
Wave Display ................................................................................. 181
Wave Edit Mode ............................................................................. 150
Wave Job Mode .............................................................................. 154
Wave Play ........................................................................................ 81
Wave Start ..................................................................................... 180
Wave Type ..................................................................................... 179
WAVE-EDIT ............................................................................... 81, 108
WavePlay ....................................................................................... 108
Waves voor Start/Top/Eindpunten
en Magnifying Functie .................................................................... 181
Wet Gain ........................................................................................ 138
Wet Level ....................................................... 129, 133, 134, 136, 138
Wet Vel (Wet Level Velocity) ................................................... 136, 138
Wijzig de Sample .............................................................................. 71
Wijzigen van Control Data .............................................................. 205
Wijzigen van Events ........................................................ 204, 226, 248
Wijzigen van Tempo Data ............................................................... 206
Wijzigen van Time Signature en Patronen ....................................... 205
Wijzigings Besturing ......................................................................... 45
Wis Control Data ............................................................................ 205
Wis een Element van Iedere Toets ................................................... 143
Wis Events ...................................................................... 204, 227, 248
Wis Noten ...................................................................................... 201
Wis Tempo Data ............................................................................. 206
Word Clock ..................................................................................... 277
Z
ZONE ....................................................................... 82, 117, 146, 153
Zone Gra sche Display ..................................................... 82, 152, 154
301
© Yamaha Corporation 2000
Geprint in Nederland
7


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Yamaha EX5 at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Yamaha EX5 in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 10,13 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

Others manual(s) of Yamaha EX5

Yamaha EX5 User Manual - English - 304 pages

Yamaha EX5 User Manual - German - 302 pages

Yamaha EX5 User Manual - French - 302 pages


The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info