583166
29
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/76
Next page
PANTONE285C
NS50F
HANDLEIDING
1GB-F819D-D0
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze
machine gaat gebruiken.
[Dutch (D)]
DAU46091
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de machine te
blijven als deze wordt verkocht.
U1GBD0D0.book Page 1 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
INLEIDING
DAU10114
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de NS50F profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en
fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw NS50F. De Hand-
leiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de scooter, en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt bescher-
men tegen persoonlijk letsel of schade.
De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn,
aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er soms sprake zijn van
kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente product-
informatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
WAARSCHUWING
DWA12412
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze scooter gaat gebruiken.
U1GBD0D0.book Page 1 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU10134
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op
persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of
overlijden te voorkomen.
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan re-
sulteren in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om scha-
de aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken
of verhelderen.
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
U1GBD0D0.book Page 1 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAUM2152
NS50F
HANDLEIDING
©2013 door MBK INDUSTRIE
1e uitgave, mei 2013
Alle rechten voorbehouden
Elke vorm van herdruk
of onbevoegd gebruik
zonder schriftelijke toestemming van
MBK INDUSTRIE
is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Nederland.
U1GBD0D0.book Page 2 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
INHOUDSOPGAVE
VEILIGHEIDSINFORMATIE.............. 1-1
Andere aandachtspunten voor
veilig rijden .................................. 1-5
BESCHRIJVING ................................ 2-1
Aanzicht linkerzijde......................... 2-1
Aanzicht rechterzijde ...................... 2-2
Bedieningen en instrumenten......... 2-3
WERKING VAN DE
BEDIENINGSELEMENTEN EN
INSTRUMENTEN .............................. 3-1
Contactslot/stuurslot...................... 3-1
Controle- en
waarschuwingslampjes............... 3-2
Multifunctioneel display ................. 3-3
Stuurschakelaars............................ 3-6
Voorremhendel ............................... 3-7
Achterremhendel ............................ 3-7
Tankdop ......................................... 3-7
Brandstof........................................ 3-8
Uitlaatkatalysator............................ 3-9
Kickstarter .................................... 3-10
Zadels........................................... 3-10
Opbergcompartiment ................... 3-11
VOOR UW VEILIGHEID –
CONTROLES VOOR HET RIJDEN ...4-1
GEBRUIK EN BELANGRIJKE
RIJ-INFORMATIE ..............................5-1
Starten van een koude motor .........5-1
Wegrijden........................................5-2
Sneller en langzamer rijden.............5-2
Remmen..........................................5-3
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik ........................5-3
Inrijperiode ......................................5-4
Parkeren..........................................5-4
PERIODIEK ONDERHOUD EN
AFSTELLINGEN ................................6-1
Periodiek onderhoudsschema voor
het uitstootcontrolesysteem ........6-2
Algemeen smeer- en
onderhoudsschema.....................6-3
Verwijderen en aanbrengen van
het stroomlijn- en framepaneel....6-7
De bougie controleren ....................6-8
Motorolie en olie-aanzuigzeef.......6-10
Eindoverbrengingsolie ..................6-12
Koelvloeistof..................................6-13
Vervangen van het
luchtfilterelement en reinigen
van de aftapslang ......................6-14
De vrije slag van de gasgreep
controleren.................................6-15
Klepspeling................................... 6-15
Banden ......................................... 6-16
Gietwielen..................................... 6-18
Vrije slag van voor- en
achterremhendel controleren .... 6-18
Controleren van voor- en
achterremblokken ..................... 6-19
Controleren van
remvloeistofniveau .................... 6-19
Remvloeistof verversen ................ 6-21
Kabels controleren en smeren...... 6-21
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel............... 6-21
Smeren van voor- en
achterremhendels ..................... 6-22
Middenbok controleren en
smeren ...................................... 6-22
Voorvork controleren .................... 6-23
Stuursysteem controleren ............ 6-24
Controleren van wiellagers ........... 6-24
Accu.............................................. 6-24
De zekering vervangen ................. 6-26
Koplampgloeilamp vervangen ...... 6-27
Gloeilamp in remlicht/achterlicht
vervangen.................................. 6-28
Gloeilamp in richtingaanwijzer
vervangen.................................. 6-28
Kentekenverlichting ...................... 6-29
Parkeerlichtgloeilamp vervangen
(voor CHE) ................................. 6-29
Problemen oplossen..................... 6-30
U1GBD0D0.book Page 1 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
INHOUDSOPGAVE
Storingzoekschema’s....................6-31
VERZORGING EN STALLING VAN
DE SCOOTER ....................................7-1
Matkleur, let op ...............................7-1
Verzorging .......................................7-1
Stalling.............................................7-3
SPECIFICATIES.................................8-1
GEBRUIKERSINFORMATIE..............9-1
Identificatienummers .......................9-1
U1GBD0D0.book Page 2 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
1-1
1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAUT1019
Wees een verantwoordelijke eigenaar
Als eigenaar van de machine bent u verant-
woordelijk voor de veilige en juiste bedie-
ning ervan.
Scooters zijn tweewielige voertuigen.
Voor een veilig gebruik zijn de toepassing
van de juiste rijtechnieken en de ervaring
van de bestuurder van belang. Elke be-
stuurder moet bekend zijn met de volgende
vereisten alvorens met deze scooter te
gaan rijden.
Hij of zij moet:
Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
ten van scooterrijden.
Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven
in deze Gebruikershandleiding en/of
wanneer de mechanische condities
dit vereisen.
Ga nooit rijden met een scooter zon-
der passende rijopleiding of instruc-
ties. Neem rijlessen. Beginners
moeten les krijgen van een gediplo-
meerd instructeur. Neem contact op
met een bevoegde scooterdealer voor
informatie over rijlessen bij u in de
buurt.
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rij-
den uit om u ervan te verzekeren dat de
machine in veilige staat verkeert. Onvol-
doende inspectie of onderhoud van de ma-
chine vergroot het risico op ongeval of
schade. Zie pagina 4-1 voor een lijst met
controles voor het rijden.
Deze scooter is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
Hoewel deze scooter is gebouwd voor het
vervoeren van de bestuurder en een passa-
gier, dient u altijd de lokale wet- en regelge-
ving na te leven.
Het niet opmerken en herkennen van
scooters door andere weggebruikers
vormt de belangrijkste oorzaak van
auto-/scooterongevallen. Vaak wor-
den ongevallen veroorzaakt doordat
een autobestuurder de scooter niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te ver-
minderen.
Dus:
Draag een jack in felle kleuren.
Wees extra voorzichtig bij het nade-
ren en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met scoo-
ters zich namelijk het meest voor.
Ga daar rijden waar andere wegge-
bruikers u kunnen zien. Ga niet rij-
den in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
Pleeg nooit onderhoud aan een
scooter zonder voldoende kennis.
Neem contact op met een bevoeg-
de scooterdealer voor informatie
over het basisonderhoud van een
scooter. Bepaalde onderhouds-
werkzaamheden kunnen alleen
worden uitgevoerd door gediplo-
meerd personeel.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Vaak waren bij
een ongeval betrokken bestuurders
zelfs niet in het bezit van een geldig rij-
bewijs.
Zorg dat u bekwaam bent om te rij-
den en leen uw scooter alleen uit
aan ervaren scooterrijders.
U1GBD0D0.book Page 1 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-2
1
Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
We raden aan om het scooterrijden
te oefenen op plekken waar geen
verkeer is, totdat u grondig bekend
bent met de scooter en zijn bedie-
ning.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de scooterbestuur-
der. Veel bestuurders houden bij het
ingaan van een bocht een te hoge rij-
snelheid aan of gaan onvoldoende
schuinliggen voor de rijsnelheid,
waardoor ze wijd uit de bocht komen.
Neem altijd de maximumsnelheid in
acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toe-
staan.
Geef altijd richting aan voordat u af-
slaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kun-
nen zien.
De zithouding van de bestuurder en
de passagier is belangrijk voor een
goede besturing.
De bestuurder moet tijdens het rij-
den beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de be-
stuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
De passagier hoort steeds de be-
stuurder, de zadelband of de hand-
greep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteu-
nen te houden. Neem nooit een
passagier mee die niet in staat is
om beide voeten stevig op de pas-
sagiersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Deze scooter is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen. De
machine is niet bedoeld voor off-road-
gebruik.
Beschermende uitrusting
Scooterongelukken met dodelijke afloop
betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen
van een helm is de belangrijkste factor bij
het voorkomen of reduceren van hoofdlet-
sel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming
kan uw zicht door de rijwind verslech-
teren, waardoor u gevaren mogelijk te
laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaaf-
wonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan schakelhand-
grepen of door de wielen worden ge-
grepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding
die uw benen, enkels en voeten be-
dekt. De motor en het uitlaatsysteem
kunnen tijdens en na het rijden zeer
heet zijn en brandwonden veroorza-
ken.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passa-
giers.
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren
bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas.
Inademing van koolmonoxide kan hoofd-
pijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid,
verwarring en uiteindelijk de dood veroor-
zaken.
U1GBD0D0.book Page 2 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-3
1
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos,
smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn
als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het
koolmonoxideniveau kan zeer snel oplo-
pen, waardoor u het bewustzijn kunt verlie-
zen en uzelf niet meer kunt redden. In
afgesloten of slecht geventileerde ruimtes
kunnen dodelijke hoeveelheden koolmo-
noxide dagenlang blijven hangen. Als u
symptomen van koolmonoxidevergiftiging
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk,
ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE
HULP IN.
Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren
of open ramen en deuren kan de hoe-
veelheid koolmonoxide snel oplopen
tot gevaarlijke niveaus.
Laat de motor niet draaien in slecht
geventileerde of deels afgesloten
ruimtes zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in een
gebouw kunnen worden getrokken via
openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het ver-
voer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het wegge-
drag als hierdoor de gewichtsverdeling van
de scooter verandert. Wees uiterst voor-
zichtig bij het monteren van accessoires of
het beladen van uw scooter, om zo moge-
lijke ongevallen te vermijden. Pas extra op
wanneer u op een scooter rijdt die beladen
is of waaraan accessoires zijn gemonteerd.
Hieronder volgen naast de informatie over
accessoires enkele richtlijnen voor het be-
laden van uw scooter:
Het totale gewicht van de bestuurder, pas-
sagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrij-
den. Rijden met een te zwaar belaste
machine kan leiden tot een ongeval.
Let op het volgende wanneer u tot deze ge-
wichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag en zo dicht
mogelijk bij de scooter liggen. Beves-
tig zware goederen zo dicht mogelijk
bij het midden van de machine en ver-
deel het gewicht zo gelijkmatig moge-
lijk over beide zijden om onbalans of
instabiliteit te minimaliseren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of ac-
cessoires en bagage stevig aan de
scooter zijn bevestigd. Controleer de
bevestigingspunten voor accessoires
en bagage regelmatig.
Pas de vering aan de te vervoeren
bagage aan (alleen voor modellen
met instelbare vering) en controleer
de toestand en spanning van uw
banden.
Bevestig nooit omvangrijke of zwa-
re goederen aan het stuur, de voor-
vork of het voorwielspatbord.
Dergelijke items kunnen een insta-
biel weggedrag of een te trage re-
actie op het stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger
of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machi-
ne vormt een belangrijke beslissing. Origi-
nele Yamaha accessoires, die alleen
verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn
door Yamaha ontwikkeld, getest en goed-
gekeurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en acces-
soires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle
producten testen die deze bedrijven produ-
ceren. Om die reden kan Yamaha acces-
Maximale belasting:
182 kg (401 lb)
U1GBD0D0.book Page 3 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-4
1
soires die niet door Yamaha zijn verkocht of
wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn
aangeraden niet goedkeuren of aanbeve-
len, zelfs niet als deze zijn verkocht en
geenstalleerd door een Yamaha dealer.
In de handel verkrijgbare onderdelen,
accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die
qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op ori-
ginele Yamaha accessoires, dient u te be-
seffen dat sommige in de handel
verkrijgbare accessoires of aanpassings-
sets niet geschikt zijn vanwege mogelijke
veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen.
Het monteren van in de handel verkrijgbare
producten of het verrichten van aanpassin-
gen die de ontwerp- of bedieningskenmer-
ken van uw machine wijzigen kan het risico
op ernstig letsel of overlijden van uzelf of
anderen vergroten. U bent verantwoordelijk
voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen
aan de machine.
Volg bij de montage van accessoires de on-
derstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in-
vloed hebben op de prestaties van uw
scooter. Inspecteer het accessoire
zorgvuldig alvorens het te gebruiken
om te waarborgen dat het de grond-
speling of de hellinghoek op geen en-
kele manier vermindert, de veerweg,
de stuuruitslag of de bediening niet
beperkt en geen lampen of reflectors
afdekt.
Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemon-
teerd zullen mogelijk instabiliteit
veroorzaken door een foutieve ge-
wichtsverdeling of door aerodyna-
mische effecten. Accessoires aan
het stuur of nabij de voorvork moe-
ten zo licht mogelijk zijn en tot een
minimum worden beperkt.
Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
scooter. De scooter kan door rij-
wind worden opgetild of bij zijwind
instabiel worden. Zulke accessoires
kunnen ook instabiliteit veroorza-
ken terwijl u grote voertuigen in-
haalt of door deze wordt ingehaald.
Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de be-
wegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke ac-
cessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek-
trische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de scooter
te boven gaan, kan zich een gevaarlij-
ke elektrische storing voordoen waar-
door de verlichting of de motor uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel-
gen
De banden en velgen die bij uw scooter
werden geleverd zijn ontworpen om de mo-
gelijkheden van de machine te ondersteu-
nen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. An-
dere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-16
voor bandenspecificaties en meer informa-
tie over het vervangen van uw banden.
De scooter vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de
scooter in een ander voertuig wilt vervoe-
ren.
Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de scooter.
U1GBD0D0.book Page 4 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-5
1
Zorg dat het voorwiel recht naar voren
wijst op de aanhanger of de laadvloer
en zet het wiel vast in een goot om be-
weging te voorkomen.
Zet de scooter vast met spanbanden
of andere geschikte banden aan stevi-
ge delen van de scooter, zoals het
frame of de bovenste voorvorkklem
(en niet aan, bijvoorbeeld, het stuur,
de richtingaanwijzers of onderdelen
die kunnen afbreken). Kies de plaats
voor de spanbanden zorgvuldig om te
voorkomen dat deze tijdens het trans-
port schuurplekken op de lak veroor-
zaken.
Zorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt,
zodat de scooter tijdens het transport
niet overmatig kan stuiteren.
DAU57600
Andere aandachtspunten voor
veilig rijden
Geef duidelijk richting aan wanneer u
een bocht neemt.
Op een nat wegdek kan remmen ui-
terst lastig zijn. Vermijd te hard rem-
men, de scooter zou kunnen slippen.
Bedien de remmen rustig wanneer u
op een nat wegdek wilt stoppen.
Minder snelheid bij het naderen van
een bocht of een afslag. Trek lang-
zaam op nadat u de bocht hebt geno-
men.
Wees voorzichtig bij het passeren van
geparkeerde auto’s. Een bestuurder
merkt u mogelijk niet op en kan het
portier openslaan in uw rijrichting.
Spoorwegovergangen, tramrails, ijze-
ren platen gebruikt in de wegenbouw
en putdeksels worden in natte toe-
stand zeer glad. Minder snelheid en
passeer ze voorzichtig. Houd de
scooter recht, anders kan hij gaan
schuiven.
De remblokken of remvoeringen kun-
nen nat worden bij het wassen van de
scooter. Controleer de remmen na het
wassen van de scooter, voordat u
gaat rijden.
Draag steeds een helm, handschoe-
nen, een lange broek (taps toelopend
bij de enkel/omslag, om flapperen te
voorkomen), en een felgekleurd jack.
Vervoer op uw scooter niet te veel ba-
gage. Een overbeladen scooter is on-
stabiel. Gebruik degelijke snelbinders
om bagage aan de bagagedrager vast
te binden (indien het voertuig is voor-
zien van een bagagedrager). Losse
bagage beïnvloedt de stabiliteit van
de scooter en kan uw aandacht aflei-
den van het verkeer. (Zie pagina 1-3.)
U1GBD0D0.book Page 5 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
BESCHRIJVING
2-1
2
DAU10411
Aanzicht linkerzijde
1
2
3
4
5
6
7
1. Kijkglas koelvloeistofniveau (pagina 6-13)
2. Opbergcompartiment (pagina 3-11)
3. Luchtfilterelement (pagina 6-14)
4. Kickstarter (pagina 3-10)
5. Vulplug versnellingsbakolie (pagina 6-12)
6. Aftapplug versnellingsbakolie (pagina 6-12)
7. Olieaftapplug (pagina 6-10)
U1GBD0D0.book Page 1 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
BESCHRIJVING
2-2
2
DAU10421
Aanzicht rechterzijde
12 3
4
5
679
8
1. Handgreep (pagina 5-2)
2. Tankdop (pagina 3-7)
3. Duozadel (pagina 3-10)
4. Bestuurderszadel (pagina 3-10)
5. Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)
6. Accu/zekering (pagina 6-24/6-26)
7. Voetsteun passagier
8. Olievuldop (pagina 6-10)
9. Middenbok (pagina 6-22)
U1GBD0D0.book Page 2 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
BESCHRIJVING
2-3
2
DAU10431
Bedieningen en instrumenten
1
2
3
4
5
6
1. Achterremhendel (pagina 3-7)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-6)
3. Multifunctioneel display (pagina 3-3)
4. Schakelaar rechterstuurzijde (pagina 3-6)
5. Gasgreep (pagina 6-15)
6. Voorremhendel (pagina 3-7)
U1GBD0D0.book Page 3 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-1
3
DAU10462
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden het
ontstekingssysteem en de verlichtingssy-
stemen bediend en wordt het stuur ver-
grendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.
DAUS1382
ON “
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom, de instrumentenverlichting en
het achterlicht gaan branden en de motor
kan worden gestart. De sleutel kan niet
worden uitgenomen.
OPMERKING
De koplamp en het achterlicht gaan auto-
matisch branden wanneer de motor wordt
gestart.
DAU47792
(uit)
Alle elektrische systemen zijn uitgescha-
keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
WAARSCHUWING
DWA15351
Draai de sleutel onder het rijden nooit
naar ” of ”. Hierdoor worden de
elektrische systemen uitgeschakeld,
wat mogelijk kan leiden tot verlies van
de controle of een ongeval.
DAUM3120
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in vanuit de stand
en draai deze dan naar “ ”, waarbij u
de sleutel ingedrukt houdt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen
Druk de sleutel in en draai deze dan
naar ”, waarbij u de sleutel ingedrukt
houdt.
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Drukken.
2. Draaien.
U1GBD0D0.book Page 1 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-2
3
DAU49394
Controle- en waarschu-
wingslampjes
DAU11021
Controlelampje
richtingaanwijzers “
Dit controlelampje knippert terwijl de scha-
kelaar voor richtingaanwijzers naar de lin-
ker- of rechterstand is gedrukt.
DAU11081
Controlelampje grootlicht “
Dit controlelampje brandt terwijl de kop-
lamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAUM2792
Waarschuwingslampje
brandstofniveau “
Dit waarschuwingslampje gaat branden
wanneer het brandstofniveau daalt tot be-
neden ca. 1.0 L (0.26 US gal, 0.22 Imp.gal).
Vul in dat geval zo snel mogelijk brandstof
bij.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar ” te draaien. Het waarschu-
wingslampje moet enkele seconden oplich-
ten en dan uitgaan.
Als het waarschuwingslampje niet oplicht
wanneer u de sleutel naar draait, of als
het waarschuwingslampje blijft branden,
laat het elektrisch circuit dan controleren
door een Yamaha-dealer.
DAUM3300
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur “
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval
de motor onmiddellijk af en geef deze de
tijd om af te koelen.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar ” te draaien. Het waarschu-
wingslampje moet enkele seconden oplich-
ten en dan uitgaan.
Als het waarschuwingslampje niet oplicht
wanneer u de sleutel naar ” draait, of als
het waarschuwingslampje blijft branden,
laat het elektrisch circuit dan controleren
door een Yamaha-dealer.
LET OP
DCA10022
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
OPMERKING
Als de motor oververhit raakt, staan op pa-
gina 6-32 nadere instructies vermeld.
DAU54432
Waarschuwingslampje
motorstoring “”
Dit waarschuwingslampje begint te knippe-
ren of blijft branden wanneer een elektrisch
systeem dat de motorwerking controleert,
defect is. Vraag in dat geval een Yamaha
dealer het zelfdiagnosesysteem te contro-
leren.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar ” te draaien. Het waarschu-
wingslampje moet enkele seconden oplich-
ten en dan uitgaan.
1. Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur “
2. Controlelampje grootlicht “
3. Controlelampje richtingaanwijzers “
4. Waarschuwingslampje
brandstofniveau “
5. Waarschuwingslampje motorstoring “
ZAUM1062
O
I
L
CHA
N
GE
12
3
4
5
U1GBD0D0.book Page 2 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-3
3
Als het waarschuwingslampje niet oplicht
wanneer u de sleutel naar ” draait, of als
het waarschuwingslampje blijft branden,
laat het elektrisch circuit dan controleren
door een Yamaha-dealer.
DAUM3130
Multifunctioneel display
OPMERKING
Het multifunctionele display voert geduren-
de drie seconden een zelftest uit om het
elektrische circuit te controleren.
De weergave van de snelheidsmeter
gaat van 0 naar 80 en vervolgens van
80 naar 0 in kilometers. Als de snel-
heidsmeter op mijlen is ingesteld, gaat
de weergave van 0 naar 50 en vervol-
gens van 50 naar 0.
Alle LCD-segmenten en waarschu-
wingslampjes lichten op en doven dan
weer.
WAARSCHUWING
DWA12313
Zet de machine stil voordat u wijzigin-
gen aanbrengt in de instellingen van het
multifunctionele display. Het aanbren-
gen van wijzigingen tijdens het rijden
kan u afleiden en vergroot het risico op
een ongeval.
Het multifunctionele display toont de vol-
gende voorzieningen:
een digitale klok
een digitale snelheidsmeter (die de
actuele rijsnelheid aangeeft)
een kilometerteller (die de totale afge-
legde afstand toont)
een ritteller (die de afgelegde afstand
toont sinds de teller het laatst werd te-
ruggesteld op nul)
een ritteller voor brandstofreserve (die
de afstand aangeeft die wordt afge-
legd op de brandstofreserve)
een indicator voor olieverversing (die
aangeeft wanneer de motorolie moet
worden ververst)
een brandstofniveaumeter
een voorziening voor zelfdiagnose
1. Snelheidsmeter
2. Indicator olieverversing “OIL CHANGE”
3. Klok
4. “RESET/SELECT”-toets
5. Kilometerteller/rittellers/ritteller brandstofre-
serve
6. Brandstofniveaumeter
ZAUM1063
OI
L
CHA
N
GE
5
6
1
3
4
2
U1GBD0D0.book Page 3 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-4
3
Vergeet niet de sleutel naar ” te
draaien voordat u de “RESET/SE-
LECT”-toets gebruikt.
Alleen voor Groot-Brittannië: Om te
wisselen tussen de kilometer- en mij-
lenweergave van de snelheidsmeter
en kilometerteller/ritteller houdt u de
“RESET/SELECT”-toets ten minste
acht seconden ingedrukt met het con-
tactslot op “ ”.
De klok op tijd zetten:
1. Selecteer de kilometerteller en houd
de “RESET/SELECT”-toets ten minste
drie seconden ingedrukt.
2. Als de uuraanduiding begint te knip-
peren, drukt u op de “RESET/SE-
LECT”-toets om de uren in te stellen.
3. Om de minutenaanduiding te wijzigen,
houdt u de “RESET/SELECT”-toets
ten minste drie seconden ingedrukt.
4. Als de minutenaanduiding begint te
knipperen, drukt u op de “RESET/SE-
LECT”-toets om de minuten in te stel-
len.
5. Houd de “RESET/SELECT”-toets ten
minste drie minuten ingedrukt om de
klok te starten.
OPMERKING
Nadat de klok op tijd is gezet, moet deRE-
SET/SELECT”-toets ten minste drie secon-
den ingedrukt worden gehouden voordat
de sleutel naar ” wordt gedraaid, an-
ders geeft de klok niet de juiste tijd aan.
Kilometerteller- en rittellermodus
Door indrukken van de “RESET/SELECT“-
toets wisselt de weergave tussen de kilo-
metertellermodus “ODO” en de rittellermo-
di “TRIP”, in de onderstaande volgorde:
ODO TRIP ODO
Als de indicator brandstofniveau aangaat
(zie pagina 3-2), wisselt de weergave auto-
matisch naar de brandstofreserve-ritteller-
modus “TRIP F” en wordt de afgelegde
afstand vanaf dat punt aangegeven. In dat
geval wordt door het indrukken van de
toets “RESET/SELECT“ gewisseld tussen
de diverse weergaven van de ritteller en ki-
lometerteller, in de onderstaande volgorde:
TRIP F ODO TRIP TRIP F
ZAUM1064
O
IL CHA
N
GE
ZAUM1065
O
I
L
CHA
N
GE
ZAUM0914
RESET/
SELECT
RESET/
SELECT
U1GBD0D0.book Page 4 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-5
3
Om een ritteller terug te stellen, selecteert u
deze door op de “RESET/SELECT”-toets te
drukken, deze los te laten en daarna de
toets ten minste drie seconden ingedrukt te
houden. Wanneer u de brandstofreserve-
ritteller niet zelf met de hand op nul terug-
stelt, wordt deze automatisch teruggesteld
zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden
en verschijnt de vorige weergavemodus
weer.
OPMERKING
Het display kan niet worden teruggesteld
naar “TRIP F” nadat de “RESET/SELECT”-
toets is ingedrukt.
Indicator olieverversing “OIL CHANGE”
Deze indicator gaat aan zodra de eerste
1000 km (600 mi) zijn afgelegd en na 3000
km (1800 mi). Vervolgens gaat de indicator
telkens na 3000 km (1800 mi) branden, om
zo aan te geven dat het tijd is om de motor-
olie te verversen. (Zie pagina 6-10.)
Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoe-
veel brandstof in de tank aanwezig is. De
displaysegmenten van de brandstofniveau-
meter verdwijnen richting “E” (leeg) naar-
mate het brandstofniveau verder daalt. Als
er nog slechts twee segmenten naast “E”
zijn overgebleven, gaat de indicator brand-
stofniveau branden. Vul zo snel mogelijk
brandstof bij.
OPMERKING
Het displaysegment met de letter ‘E’ (leeg)
blijft doorlopend branden en is geen indica-
tor van het brandstofniveau in de tank.
Zelfdiagnosesysteem
Dit model is uitgerust met een zelfdiagno-
sesysteem voor het elektrische circuit van
de brandstofregeling.
Bij een probleem in het elektrische circuit
van de brandstofregeling gaan alle LCD-
segmenten van de brandstofmeter en de
indicator brandstofniveau afwisselend
knipperen. Als dit zich voordoet, vraag dan
een Yamaha-dealer de machine te contro-
leren.
ZAUM0915
RESET/
SELECT
RESET/
SELECT
RESET/
SELECT
ZAUM1078
O
I
L
CHA
N
GE
ZAUM1066
O
I
L
CHA
N
GE
U1GBD0D0.book Page 5 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-6
3
DAU1234E
Stuurschakelaars
Links
Rechts
DAU12401
Dimlichtschakelaar “ /
Zet deze schakelaar op ” voor groot-
licht en op “ ” voor dimlicht.
DAU12461
Richtingaanwijzerschakelaar “ /
Druk deze schakelaar naar ” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze scha-
kelaar naar “ ” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de rich-
tingaanwijzers uit te schakelen wordt de
schakelaar ingedrukt nadat hij is terugge-
keerd in de middenstand.
DAU12501
Claxonschakelaar “
Druk deze schakelaar in om een claxonsig-
naal te geven.
DAUM1133
Startknop “
Druk bij bekrachtigde voor- of achterrem
deze knop in om de motor via de startmotor
te starten. Zie pagina 5-1 voor startinstruc-
ties voordat u de motor start.
ZAUM1067
O
I
L
CHA
N
GE
1. Claxonschakelaar “
2. Richtingaanwijzerschakelaar “ /
3. Dimlichtschakelaar “ /
1. Startknop “
ZAUM0918
1
2
3
1
ZAUM0919
U1GBD0D0.book Page 6 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-7
3
DAU12902
Voorremhendel
De voorremhendel bevindt zich aan de
rechterzijde van het stuur. Trek deze hendel
naar de gasgreep toe om de voorrem te be-
krachtigen.
DAU12952
Achterremhendel
De achterremhendel bevindt zich aan de
linkerzijde van het stuur. Trek deze hendel
naar het stuur toe om de achterrem te be-
krachtigen.
DAUM3261
Tankdop
Om de tankdop te verwijderen
1. Open het duozadel. (Zie pagina 3-10.)
2. Draai de tankdop naar links en trek
hem los.
Om de tankdop aan te brengen
1. Steek de tankdop in de tankopening
en draai de tankdop rechtsom.
2. Sluit het duozadel.
WAARSCHUWING
DWA11092
Na het tanken moet de tankdop goed
worden aangedraaid. Door brandstof-
lekkage ontstaat brandgevaar.
1. Voorremhendel
1
ZAUM0791
1. Achterremhendel
1
ZAUM0085
1. Tankdop
ZAUM1068
1
U1GBD0D0.book Page 7 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-8
3
DAU13222
Brandstof
Controleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
DWA10882
Benzine en benzinedampen zijn zeer
brandbaar. Volg de onderstaande in-
structies om brand en ontploffing te
voorkomen en het letselrisico tijdens het
tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine
zit. Rook nooit tijdens het tanken en
tank nooit in de nabijheid van vonken,
open vuur of andere ontstekingsbron-
nen zoals de waakvlammen van gei-
sers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Steek bij het tanken het vulpistool
goed in de vulopening van de brand-
stoftank. Stop met vullen zodra de
brandstof de onderkant van de vulhals
heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet
als deze warm wordt, kan de warmte
van de motor of de zon ervoor zorgen
dat brandstof uit de brandstoftank
stroomt.
3. Veeg uitgestroomde brandstof on-
middellijk af. LET OP: Veeg gemors-
te brandstof onmiddellijk af met een
schone, droge, zachte doek, aange-
zien de brandstof de gelakte opper-
vlakken en kunststof delen kan
aantasten.
[DCA10072]
4. Draai de tankdop stevig vast.
WAARSCHUWING
DWA15152
Benzine is giftig en kan letsel of overlij-
den veroorzaken. Spring zorgvuldig om
met benzine. Probeer nooit om benzine
via de mond over te hevelen. Roep on-
middellijk medische hulp in nadat u ben-
zine heeft ingeslikt, veel benzinedamp
heeft ingeademd of benzine in uw ogen
heeft gekregen. Als benzine op uw huid
terechtkomt, was deze dan af met water
en zeep. Als u benzine op uw kleding
morst, trek dan andere kleding aan.
DAU54601
LET OP
DCA11401
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Loodhoudende benzine veroorzaakt
ernstige schade aan inwendige motor-
onderdelen als kleppen en zuigerveren
en ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van loodvrije superbenzine met een
octaangetal van RON 95 of hoger. Als de
motor gaat detoneren (pingelen), gebruik
dan benzine van een ander merk. Door
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
ZAUM0923
1
2
Voorgeschreven brandstof:
Loodvrije superbenzine (Gasohol
(E10) acceptabel)
Inhoud brandstoftank:
6.0 L (1.59 US gal, 1.32 Imp.gal)
Hoeveelheid reservebrandstof (als
het waarschuwingslampje brand-
stofniveau gaat branden):
1.0 L (0.26 US gal, 0.22 Imp.gal)
U1GBD0D0.book Page 8 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-9
3
loodvrije benzine te gebruiken gaan bou-
gies langer mee en blijven de onderhouds-
kosten beperkt.
Gasohol
Er bestaan twee typen gasohol: gasohol
met ethanol en gasohol met methanol.
Gasohol met ethanol kan worden gebruikt,
mits het ethanolgehalte niet hoger is dan
10% (E10). Gasohol met methanol wordt
niet aangeraden door Yamaha aangezien
deze schade kan toebrengen aan het
brandstofsysteem of problemen kan ople-
veren met de voertuigprestaties.
DAU13434
Uitlaatkatalysator
Dit model is uitgerust met een uitlaatkataly-
sator.
WAARSCHUWING
DWA10863
Het uitlaatsysteem is heet nadat de mo-
tor heeft gedraaid. Let op het volgende
om brandgevaar of brandwonden te
voorkomen:
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
gras of op ander materiaal dat ge-
makkelijk vlam vat.
Parkeer de machine op een plek
waar voetgangers of kinderen niet
gemakkelijk met het hete uitlaatsy-
steem in aanraking kunnen komen.
Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onderhouds-
werkzaamheden uit te voeren.
Laat de motor niet langer dan enke-
le minuten stationair draaien. Lang
stationair draaien kan leiden tot
oververhitting.
LET OP
DCA10702
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij
gebruik van loodhoudende benzine zal
onherstelbare schade worden toege-
bracht aan de uitlaatkatalysator.
U1GBD0D0.book Page 9 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-10
3
DAUM3140
Kickstarter
Als de motor na indrukken van de startknop
niet wil starten, probeer dan m.b.v. de kick-
starter te starten. Trap om de motor te star-
ten het kickstartpedaal licht omlaag totdat
de tandwielen aangrijpen en trap het pe-
daal dan soepel maar krachtig omlaag.
DAUM2831
Zadels
Duozadel
Openen van het duozadel
1. Zet de scooter op de middenbok.
2. Steek de sleutel in het contactslot en
draai hem dan linksom.
OPMERKING
Druk de sleutel niet in terwijl u deze draait.
3. Het duozadel komt automatisch om-
hoog.
LET OP
DCAM1111
Zorg dat u alle voorwerpen van het duo-
zadel verwijdert voordat u dit opent.
Voorwerpen die achterblijven op het za-
del kunnen vallen en breken of bescha-
digd raken bij het openen van het zadel.
1. Kickstartpedaal
ZAUM1069
1
1. Duozadel
2. Bestuurderszadel
ZAUM0926
2
1
1. Openen.
ZAUM0943
U1GBD0D0.book Page 10 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-11
3
Sluiten van het duozadel
1. Klap het duozadel omlaag en druk het
vervolgens aan om het te vergrende-
len.
2. Neem de sleutel uit het contactslot als
de scooter onbeheerd wordt achter-
gelaten.
OPMERKING
Controleer of het duozadel stevig is ver-
grendeld alvorens te gaan rijden.
Bestuurderszadel
Openen van het bestuurderszadel
1. Open het duozadel.
2. Klap het bestuurderszadel omhoog.
Sluiten van het bestuurderszadel
1. Klap het bestuurderszadel omlaag.
2. Sluit het duozadel.
OPMERKING
Controleer of het bestuurderszadel stevig is
vergrendeld alvorens te gaan rijden.
DAUM2801
Opbergcompartiment
Onder het bestuurderszadel is een opberg-
compartiment aanwezig. (Zie pagina 3-10.)
WAARSCHUWING
DWA10962
Overschrijd het maximumlaadge-
wicht van 3 kg (7 lb) van het opberg-
compartiment niet.
Overschrijd het maximumlaadge-
wicht van 182 kg (401 lb) voor de
machine niet.
LET OP
DCA10082
Let op het volgende bij het gebruik van
het opbergcompartiment.
Het opbergcompartiment wordt
warm bij blootstelling aan zon en/of
warmte van de motor, dus bewaar
1. Duozadel
ZAUM1070
1
1. Bestuurderszadel
ZAUM0925
1
1. Opbergcompartiment
ZAUM0927
1
U1GBD0D0.book Page 11 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-12
3
er geen etenswaren of voorwerpen
in die slecht tegen warmte kunnen
of die ontvlambaar zijn.
Stop natte voorwerpen in een plas-
tic zak alvorens deze in het opberg-
compartiment mee te nemen om te
voorkomen dat het vocht zich door
het opbergcompartiment ver-
spreidt.
Het opbergcompartiment kan nat
worden als de scooter wordt gerei-
nigd, dus stop voorwerpen die u
wilt meenemen ter bescherming in
een plastic zak.
Bewaar geen waardevolle of breek-
bare voorwerpen in het opberg-
compartiment.
Als u een helm wilt opbergen in het opberg-
compartiment, plaatst u de helm met de
voorkant naar voren.
Sommige helmen kunnen vanwege
hun grootte of vorm niet worden weg-
geborgen in het opbergcompartiment.
Laat uw scooter niet onbeheerd ach-
ter met het zadel open.
U1GBD0D0.book Page 12 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN
4-1
4
DAU15598
Inspecteer uw machine voor elk gebruik om te waarborgen dat deze in een veilige werkende staat is. Volg altijd de schema’s en proce-
dures voor inspectie en onderhoud in de gebruikershandleiding.
WAARSCHUWING
DWA11152
Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Rijd niet met de machine als u
een probleem hebt gevonden. Als een probleem niet kan worden opgelost via de procedures in deze handleiding, laat de machi-
ne dan nazien door een Yamaha dealer.
Controleer voor het gebruik van deze machine de volgende punten:
ITEM CONTROLES PAGINA
Brandstof
Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
Vul indien nodig brandstof bij.
Controleer de brandstofleiding op lekkage.
3-8
Motorolie
Controleer het olieniveau in de motor.
Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het voorgeschreven niveau.
Controleer de machine op olielekkage.
6-10
Versnellingsbakolie Controleer de machine op olielekkage. 6-12
Koelvloeistof
Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir.
Vul indien nodig de aanbevolen koelvloeistof bij tot aan het voorgeschreven ni-
veau.
Controleer het koelsysteem op lekkage.
6-13
Voorrem
Controleer de werking.
Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het
hydraulisch systeem te ontluchten.
Controleer de remblokken op slijtage.
Vervang indien nodig.
Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
Vul indien nodig het voorgeschreven type remvloeistof bij tot aan het voorge-
schreven niveau.
Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
6-18, 6-19, 6-19
U1GBD0D0.book Page 1 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN
4-2
4
Achterrem
Controleer de werking.
Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het
hydraulisch systeem te ontluchten.
Controleer de remblokken op slijtage.
Vervang indien nodig.
Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
Vul indien nodig het voorgeschreven type remvloeistof bij tot aan het voorge-
schreven niveau.
Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
6-18, 6-19, 6-19
Gasgreep
Controleer of de werking soepel is.
Controleer de vrije slag van de gasgreep.
Vraag indien nodig de Yamaha dealer om de vrije slag van de gasgreep af te stel-
len en de kabel en het kabelhuis te smeren.
6-15, 6-21
Wielen en banden
Controleer op schade.
Controleer de conditie van de band en de profieldiepte.
Controleer de bandspanning.
Corrigeer indien nodig.
6-16, 6-18
Remhendels
Controleer of de werking soepel is.
Smeer indien nodig de hendelscharnierpunten.
6-22
Middenbok
Controleer of de werking soepel is.
Smeer indien nodig het scharnierpunt.
6-22
Framebevestigingen
Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.
Zet indien nodig vast.
Instrumenten, verlichting,
signaleringssysteem en
schakelaars
Controleer de werking.
Corrigeer indien nodig.
Accu
Controleer het voeistofniveau.
Vul indien nodig bij met gedistilleerd water.
6-24
ITEM CONTROLES PAGINA
U1GBD0D0.book Page 2 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-1
5
DAU15952
Lees de gebruikershandleiding zorgvuldig
door om u vertrouwd te maken met alle be-
dieningselementen. Als u de werking van
een functie of bedieningselement niet be-
grijpt, vraag dan uw Yamaha dealer om uit-
leg.
WAARSCHUWING
DWA10272
Een onvoldoende vertrouwdheid met de
bedieningselementen kan leiden tot ver-
lies van de controle, met mogelijk een
ongeval of letsel tot gevolg.
DAUM3150
OPMERKING
Dit model is uitgerust met een hellings-
hoeksensor, waarbij de motor afslaat bij
kanteling. Om de motor na kanteling te
starten, moet u het contactslot naar
en vervolgens naar ” draaien. Als u dat
niet doet zal de motor niet starten, ondanks
dat de motor wordt aangezwengeld als u
op de startknop drukt.
DAUM3161
Starten van een koude motor
LET OP
DCA10251
Zie pagina 5-4 voor instructies over het
inrijden van de motor alvorens de machi-
ne in gebruik wordt genomen.
1. Draai de sleutel naar “ ”.
LET OP
DCAT1071
De waarschuwingslampjes voor motor-
storing en de koelvloeistoftemperatuur
moeten enkele seconden oplichten en
daarna weer uitgaan. Als deze waar-
schuwingslampjes niet uitgaan, laat hun
elektrische circuits dan controleren
door een Yamaha dealer.
2. Sluit de gasklep volledig.
ZAUM0944
U1GBD0D0.book Page 1 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-2
5
3. Start de motor door de startknop in te
drukken terwijl de voor- of achterrem
wordt bekrachtigd.
Als de motor niet wil starten, laat dan
de startknop los, wacht een paar se-
conden en probeer het dan opnieuw.
Iedere startpoging moet zo kort mo-
gelijk duren om de accu te sparen.
Laat de startmotor nooit langer dan 5
seconden achtereen draaien. Probeer
de kickstarter als de motor niet via de
startmotor wil aanslaan.
DCA11043
Trek nooit snel op terwijl de motor nog
koud is, dit verkort de levensduur van de
motor!
DAU45092
Wegrijden
1. Houd met uw linkerhand de achter-
remhendel ingedrukt, houd met uw
rechterhand de rechterhandgreep
vast en duw de scooter van de mid-
denbok af.
2. Ga schrijlings op het zadel zitten en
stel de achteruitkijkspiegels af.
3. Zet de richtingaanwijzers aan.
4. Controleer op tegemoetkomend ver-
keer en draai voorzichtig aan de gas-
greep (rechts) om weg te rijden.
5. Schakel de richtingaanwijzers uit.
DAU16781
Sneller en langzamer rijden
De rijsnelheid wordt geregeld door de gas-
greep open of dicht te draaien. Draai de
gasgreep richting (a) om sneller te gaan rij-
den. Draai de gasgreep richting (b) om
langzamer te gaan rijden.
ZAUM0367
ZAUM0614
(b)
(a)
ZAUM0199
U1GBD0D0.book Page 2 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-3
5
DAU16794
Remmen
WAARSCHUWING
DWA10301
Vermijd hard en abrupt remmen
(met name wanneer u naar één kant
overhelt). De scooter zou namelijk
kunnen slippen of omvallen.
Spoorwegovergangen, tramrails,
ijzeren platen gebruikt in de wegen-
bouw en putdeksels worden in nat-
te toestand zeer glad. U dient deze
obstakels daarom met aangepaste
snelheid te naderen en voorzichtig
te passeren.
Onthoud dat remmen op een nat
wegdek veel moeilijker is.
Rijd langzaam heuvelafwaarts,
remmen kan tijdens afdalingen
soms lastig zijn.
1. Sluit de gasklep volledig.
2. Bekrachtig de voor- en achterrem ge-
lijktijdig en oefen daarbij geleidelijk
meer druk uit.
Voor
Achter
DAU16821
Tips voor een zuinig brandstof-
verbruik
Het brandstofverbruik is vooral afhankelijk
van uw rijstijl. Hierna volgen enkele tips om
het brandstofverbruik te verlagen:
Voer het motortoerental tijdens acce-
lereren niet te hoog op.
Voer het toerental niet te hoog op ter-
wijl de motor onbelast draait.
Laat de motor niet langdurig stationair
draaien maar zet hem af (bijvoorbeeld
in files, bij stoplichten of bij spoorweg-
overgangen).
ZAUM1081
ZAUM1082
U1GBD0D0.book Page 3 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-4
5
DAU16831
Inrijperiode
De belangrijkste periode in de levensduur
van het motorblok is de tijd tussen 0 en
1000 km (600 mi). Lees daarom de volgen-
de informatie aandachtig door.
Omdat het motorblok gloednieuw is, mag
dit gedurende de eerste 1000 km (600 mi)
niet te zwaar worden belast. De verschillen-
de onderdelen van de motor slijten op el-
kaar in totdat de juiste bedrijfsspelingen zijn
bereikt. Rijd tijdens deze periode nooit
langdurig volgas en vermijd ook andere
manoeuvres die tot oververhitting van de
motor kunnen leiden.
DAU45583
0–150 km (0–90 mi)
Houd de gasgreep niet langdurig voorbij
1/3 opengedraaid.
150–500 km (90–300 mi)
Houd de gasgreep niet langdurig voorbij
1/2 opengedraaid.
500–1000 km (300–600 mi)
Houd de gasgreep niet langdurig voorbij
3/4 opengedraaid. LET OP: Na 1000 km
(600 mi) moeten de motorolie en de eind-
overbrengingsolie worden ververst en
moet de oliezeef worden gereinigd.
[DCA16502]
1000 km (600 mi) en verder
De machine kan nu normaal worden ge-
bruikt.
LET OP
DCA10271
Als tijdens de inrijperiode motorschade
optreedt, vraag dan direct een Yamaha
dealer de machine te controleren.
DAU17214
Parkeren
Zet om te parkeren de motor af en neem
dan de sleutel uit het contactslot.
WAARSCHUWING
DWA10312
De motor en het uitlaatsysteem
kunnen zeer heet worden, parkeer
dus op een plek waar voetgangers
of kinderen niet gemakkelijk met
deze onderdelen in aanraking kun-
nen komen en brandwonden kun-
nen oplopen.
Parkeer nooit op een helling of een
zachte ondergrond, hierdoor kan
de machine kantelen met mogelijk
brandstoflekkage en brand tot ge-
volg.
Parkeer niet nabij gras of andere
brandbare materialen die vlam zou-
den kunnen vatten.
U1GBD0D0.book Page 4 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-1
6
DAU17245
Door periodiek inspecties, afstellingen en
smeerbeurten uit te laten voeren, zorgt u
ervoor dat uw machine in zo veilig en effi-
ciënt mogelijke conditie blijft. De eige-
naar/bestuurder van de machine is
verplicht de optimale veiligheid te waarbor-
gen. Op de volgende pagina’s wordt de be-
langrijkste informatie met betrekking tot
inspecties, afstellingen en smeerbeurten
gegeven.
De intervalperioden vermeld in de periodie-
ke onderhoudsschema’s moeten worden
beschouwd als een algemene richtlijn on-
der normale rijcondities. Het is echter mo-
gelijk dat de intervalperioden voor
onderhoud moeten worden verkort afhan-
kelijk van het weer, het terrein, de geografi-
sche locatie en individueel gebruik.
WAARSCHUWING
DWA10322
Het niet of onjuist uitvoeren van onder-
houd aan de machine vergroot het risico
op letsel of overlijden tijdens het uitvoe-
ren van onderhoud of het rijden met de
machine. Als u niet bekend bent met
voertuigonderhoud, laat het onderhoud
dan uitvoeren door uw Yamaha dealer.
WAARSCHUWING
DWA15123
Zet voor het uitvoeren van onderhoud de
motor af tenzij anders aangegeven.
Een draaiende motor heeft bewe-
gende delen die lichaamsdelen of
kleding kunnen grijpen en elektri-
sche onderdelen die schokken of
brand kunnen veroorzaken.
Het laten draaien van de motor tij-
dens het uitvoeren van onderhoud
kan leiden tot oogletsel, brandwon-
den, brand of koolmonoxidevergif-
tiging, mogelijk met de dood tot
gevolg. Zie pagina 1-2 voor meer in-
formatie over koolmonoxid
e.
WAARSCHUWING
DWA15461
Remschijven, -klauwen, -trommels en
-voeringen kunnen tijdens het gebruik
zeer heet worden. Laat onderdelen van
het remsysteem afkoelen alvorens deze
aan te raken.
DAU17303
Emissiecontroles zorgen niet alleen voor
een betere luchtkwaliteit, maar zijn ook zeer
belangrijk voor een juiste werking van de
motor en om maximale prestaties te beha-
len. In de volgende periodieke onderhouds-
schema’s is het emissiecontrole-
onderhoud apart gegroepeerd. Dit onder-
houd vereist gespecialiseerde gegevens,
kennis en gereedschap. Onderhoud, ver-
vanging, of reparatie van emissiecontrole-
apparatuur en -systemen kan door elke
gecertificeerde reparateur worden uitge-
voerd (indien van toepassing). Yamaha
dealers beschikken over de training en het
gereedschap om dit onderhoud uit te voe-
ren.
U1GBD0D0.book Page 1 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-2
6
DAU46872
OPMERKING
De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te worden uitgevoerd, behalve wanneer in plaats daarvan een onderhouds-
beurt op kilometerbasis of, voor Groot-Brittannië, op mijlbasis wordt verricht.
Herhaal de onderhoudsintervallen vanaf 30000 km (17500 mi), beginnend vanaf 6000 km (3500 mi).
Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een Yamaha dealer, omdat hiertoe speciaal ge-
reedschap, technische gegevens en vakmanschap vereist zijn.
DAU46921
Periodiek onderhoudsschema voor het uitstootcontrolesysteem
NR. ITEM
CONTROLE OF ONDERHOUDS-
BEURT
KILOMETERSTAND
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
1000 km
(600 mi)
6000 km
(3500 mi)
12000 km
(7000 mi)
18000 km
(10500 mi)
24000 km
(14000 mi)
1 * Brandstofleiding
Controleer de brandstofslangen
op scheurtjes of beschadigingen.
√√√√√
2 * Bougie
Controleer de conditie.
Reinigen en elektrodenafstand af-
stellen.
√√
Vervangen. √√
3 * Ventielen
Controleer de klepspeling en stel
deze af terwijl de motor koud is.
√√√√
4 * Brandstofinjectie
Controleer het stationair toeren-
tal.
√√√√√√
5 * Luchtinlaatsysteem
Controleer de luchtafsluitklep, de
membraanklep en de slang op
beschadiging.
Vervang beschadigde onderde-
len indien nodig.
√√√√√
U1GBD0D0.book Page 2 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-3
6
DAU1771A
Algemeen smeer- en onderhoudsschema
NR. ITEM
CONTROLE OF ONDERHOUDS-
BEURT
KILOMETERSTAND
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
1000 km
(600 mi)
6000 km
(3500 mi)
12000 km
(7000 mi)
18000 km
(10500 mi)
24000 km
(14000 mi)
1 * Luchtfilterelement Vervangen. √√√√√
2
Aftapslang luchtfil-
ter
Reinigen. √√√√√
3 * Accu
Controleer het vloeistofniveau en
de soortelijke massa.
Controleer of de ontluchtings-
slang correct is geplaatst.
√√√√√
4 * Voorrem
Controleer de werking en het
vloeistofniveau en controleer de
machine op vloeistoflekkage.
√√√√√√
Vervang de remblokken. Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
5 * Achterrem
Controleer de werking en het
vloeistofniveau en controleer de
machine op vloeistoflekkage.
√√√√√√
Vervang de remblokken. Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
6 * Remslangen
Controleer op scheurtjes en be-
schadigingen.
Zorg voor een correcte plaatsing
van slang(en) en klem(men).
√√√√√
Vervangen. Elke 4 jaar
7 * Remvloeistof Vervangen. Elke 2 jaar
8 * Wielen
Controleer de speling en contro-
leer op beschadigingen.
√√√√
U1GBD0D0.book Page 3 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-4
6
9 * Banden
Controleer op slijtage en bescha-
digingen.
Vervang indien nodig.
Controleer de bandspanning.
Corrigeer indien nodig.
√√√√√
10 * Wiellagers
Controleer op speling of bescha-
digingen.
√√√√
11 * Balhoofdlagers
Controleer de lagers op speling
en oppervlakteruwheid.
√√√√√
Smeren met lithiumvet. Elke 24000 km (14000 mi)
12 *
Framebevestigin-
gen
Controleer of alle moeren, bouten
en schroeven stevig zijn vastge-
zet.
√√√√√
13
Scharnieras van
voorremhendel
Smeren met siliconenvet. √√√√√
14
Scharnieras van
achterremhendel
Smeren met siliconenvet. √√√√√
15 Middenbok
Controleer de werking.
•Smeren.
√√√√√
16 * Voorvork
Controleer op een correcte wer-
king en olielekkage.
√√√√
17 * Schokdemperunit
Controleer op een correcte wer-
king en olielekkage.
√√√√
NR. ITEM
CONTROLE OF ONDERHOUDS-
BEURT
KILOMETERSTAND
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
1000 km
(600 mi)
6000 km
(3500 mi)
12000 km
(7000 mi)
18000 km
(10500 mi)
24000 km
(14000 mi)
U1GBD0D0.book Page 4 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-5
6
18 Motorolie
Verversen. (Zie pagina 3-2.)
2000 km (1200 mi) na de eerste 1000 km (600 mi) en daarna elke
3000 km (1800 mi)
Controleer het olieniveau en con-
troleer de machine op olielekka-
ge.
Elke 3000 km (1800 mi)
19 * Olie-aanzuigzeef Reinigen. Elke 6000 km (3500 mi)
20 * Koelsysteem
Controleer het koelvloeistofni-
veau en controleer de machine
op vloeistoflekkage.
√√√√√
Vervang koelvloeistof. Elke 3 jaar
21 Versnellingsbakolie
Controleer de machine op olielek-
kage.
√√
Verversen. √√√√√
22 * V-snaar Vervangen. Elke 10000 km (6000 mi)
23 *
Voor- en achterrem-
schakelaar
Controleer de werking. √√√√√√
24
Bewegende delen
en kabels
•Smeren. √√√√√
25 * Gasgreep
Controleer de werking.
Controleer de vrije slag van de
gasgreep en stel deze indien no-
dig af.
Smeer de kabel en het kabelhuis.
√√√√√
26 *
Lampen, richting-
aanwijzers en scha-
kelaars
Controleer de werking.
Stel de koplamplichtbundel af.
√√√√√√
NR. ITEM
CONTROLE OF ONDERHOUDS-
BEURT
KILOMETERSTAND
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
1000 km
(600 mi)
6000 km
(3500 mi)
12000 km
(7000 mi)
18000 km
(10500 mi)
24000 km
(14000 mi)
U1GBD0D0.book Page 5 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-6
6
DAUM2071
OPMERKING
Het luchtfilter dient vaker te worden gecontroleerd wanneer u in een extreem vochtige of stoffige omgeving rijdt.
Hydraulisch remsysteem
Controleer regelmatig het remvloeistofniveau en vul indien nodig bij.
Ververs de remvloeistof elke twee jaar.
De remslangen dienen elke vier jaar te worden vervangen, of wanneer deze zijn gescheurd of beschadigd.
U1GBD0D0.book Page 6 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-7
6
DAU18742
Verwijderen en aanbrengen van
het stroomlijn- en framepaneel
Bij het uitvoeren van sommige in dit hoofd-
stuk beschreven onderhoudswerkzaamhe-
den moeten het afgebeelde
stroomlijnpaneel en framepaneel worden
verwijderd. Neem deze paragraaf telkens
door wanneer het stroomlijn- of framepa-
neel moet worden verwijderd of aange-
bracht.
DAU18791
Stroomlijnpaneel A
Verwijderen van stroomlijnpaneel
Verwijder de schroeven en neem het
stroomlijnpaneel los.
Aanbrengen van het stroomlijnpaneel
Plaats het stroomlijnpaneel in de oorspron-
kelijke positie en breng dan de schroeven
aan.
DAUM1251
Paneel A
Om het paneel te verwijderen
1. Open het opbergcompartiment. (Zie
pagina 3-11.)
2. Verwijder de schroef en haal dan het
paneel los.
Om het paneel aan te brengen
1. Plaats het paneel in de oorspronkelij-
ke positie en breng dan de schroef
aan.
2. Sluit het opbergcompartiment.
1. Stroomlijnpaneel A
2. Paneel A
1
2
ZAUM0270
1. Schroef
1
ZAUM0271
1. Schroef
2. Paneel A
ZAUM1072
1
2
U1GBD0D0.book Page 7 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-8
6
DAUM3251
De bougie controleren
De bougie is een belangrijk motoronder-
deel dat gemakkelijk te controleren is. Door
hitte en aanslag slijten bougies op de lange
duur. Daarom moeten bougies worden ver-
wijderd en gecontroleerd volgens het peri-
odieke onderhouds- en smeerschema.
Bovendien kan aan het uiterlijk van de bou-
gie de conditie van de motor worden afge-
lezen.
De bougie verwijderen
1. Verwijder paneel A. (Zie pagina 6-7.)
2. Verwijder de accu. LET OP: Draai
voordat u de accu verwijdert de
sleutel naar ” en haal dan eerst
de negatieve kabel en daarna de
positieve kabel los.
[DCA17711]
3. Verwijder de afscheiding tussen de
accu en de bougie door de schroeven
los te halen.
4. Verwijder de bougiedop.
5. Verwijder de bougie zoals getoond
met een bougiesleutel die verkrijgbaar
is bij een Yamaha dealer.
Controleren van de bougie
1. Controleer of de porseleinen isolator
rondom de centrale elektrode van de
bougie een middeldonkere tot lichte
kleur vertoont (de ideale kleur als nor-
maal met het voertuig wordt gereden).
OPMERKING
Wanneer de bougie een heel andere kleur
vertoont, werkt de motor mogelijk niet naar
behoren. Probeer dergelijke problemen niet
zelf vast te stellen. Laat in plaats daarvan
uw machine nakijken door een Yamaha
dealer.
2. Controleer de bougie op afslijting van
de elektroden en op overmatige kool-
stof- of andere aanslag. Vervang in-
dien nodig de bougie.
1. Accu
2. Schroef
3. Afscheiding
4. Bougiedop
1. Bougiedop
ZAUM1080
3
1
4
2
1. Bougiesleutel
U1GBD0D0.book Page 8 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-9
6
De bougie monteren
1. Meet de elektrodenafstand met een
draadvoelmaat. Stel de afstand indien
nodig af volgens de specificatie.
2. Reinig het oppervlak van de bougie-
pakking en het pasvlak en verwijder
eventueel vuil uit de schroefdraad van
de bougie.
3. Breng de bougie aan met behulp van
de bougiesleutel en zet vast met het
correcte aanhaalmoment.
OPMERKING
Als geen momentsleutel beschikbaar is,
wordt de bougie correct vastgezet door
handvast te zetten en dan nog 1/4–1/2 slag
verder te draaien. De bougie moet echter
zo snel mogelijk naar het juiste aanhaalmo-
ment worden aangedraaid.
4. Installeer de bougiedop.
5. Plaats de afscheiding in de oorspron-
kelijke positie en breng dan de
schroeven aan.
6. Installeer de accu. LET OP: Draai
voordat u de accu plaatst de sleutel
naar ” en sluit vervolgens eerst
de positieve kabel en daarna de ne-
gatieve kabel aan.
[DCA17721]
7. Controleer na installatie of de accuka-
bels correct zijn aangesloten op de
accupolen en kijk of de ontluchtings-
slang de juiste ligging heeft, in goede
conditie verkeert en niet verstopt of af-
gekneld is. LET OP: Als het ontluch-
tingsslangetje zo wordt geplaatst
dat het frame wordt blootgesteld
aan elektrolyt of gas uit de accu,
kan externe en structurele schade
aan het frame ontstaan.
[DCA10602]
8. Monteer het paneel.
Voorgeschreven bougie:
NGK/CR7E
1. Elektrodenafstand
Elektrodenafstand:
0.7–0.8 mm (0.028–0.031 in)
1
ZAUM0037
Aanhaalmoment:
Bougie:
12.5 Nm (1.25 m·kgf, 9.04 ft·lbf)
U1GBD0D0.book Page 9 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-10
6
DAUM3170
Motorolie en olie-aanzuigzeef
Vóór iedere rit moet het motorolieniveau
worden gecontroleerd. Verder moet de olie
worden ververst en de olie-aanzuigzeef
worden gereinigd volgens de intervalperio-
den vermeld in het periodieke smeer- en
onderhoudsschema.
Om het motorolieniveau te controleren
1. Zet de scooter op de middenbok.
Wanneer de machine iets schuin
staat, kan het niveau al foutief worden
afgelezen.
2. Start de motor, laat deze een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan af.
3. Wacht een paar minuten om de olie
tot rust te laten komen, verwijder de
olievuldop, veeg de peilstok schoon,
steek deze weer in de vulopening
(zonder vast te draaien) en neem dan
weer uit om het olieniveau te controle-
ren.
OPMERKING
Het motorolieniveau moet tussen de merk-
strepen voor minimum- en maximumniveau
staan.
4. Als de motorolie beneden de merk-
streep voor minimumniveau staat, vul
dan voldoende olie van de aanbevolen
soort bij tot het correcte niveau.
5. Steek de peilstok in de vulopening en
draai dan de olievuldop vast.
Motorolie verversen en olie-aanzuigzeef
reinigen
1. Start de motor, laat deze een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan af.
2. Zet een olieopvangbak onder de mo-
tor om de gebruikte olie op te vangen.
3. Verwijder de olievuldop en de aftap-
pluggen A en B om de olie uit het car-
ter te laten stromen. LET OP: Bij het
verwijderen van de olieaftapplug B
vallen de O-ring, compressieveer
en oliezeef naar buiten. Zorg ervoor
dat u deze onderdelen niet kwijt-
raakt.
[DCAT1022]
1. Olievuldop
2. Merkstreep maximumniveau
3. Minimumniveau
ZAUM1071
1. Olieaftapplug A
U1GBD0D0.book Page 10 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-11
6
4. Reinig de olie-aanzuigzeef in oplos-
middel, controleer hem op schade en
vervang indien nodig.
5. Controleer de o-ring op beschadiging
en vervang hem indien nodig.
6. Bevestig de olie-aanzuigzeef, com-
pressieveer, o-ring en aftapplug B.
OPMERKING
Zorg dat de O-ring correct aanligt.
7. Bevestig de aftapplug A, en draai bei-
de aftappluggen daarna vast met hun
juiste aanhaalmoment.
8. Vul bij met de voorgeschreven hoe-
veelheid van de aanbevolen motor-
olie, breng dan de olievuldop aan en
zet deze vast.
LET OP
DCA11671
Gebruik geen olie met een “CD”-
dieselspecificatie of een hogere
kwaliteit dan gespecificeerd. Ge-
bruik ook geen olie met een “ENER-
GY CONSERVING II” of hogere
aanduiding.
Zorg dat er geen verontreinigingen
in het carter terecht komen.
9. Start de motor, laat deze een paar mi-
nuten stationair draaien en controleer
daarbij op olielekkage. Als er sprake is
van olielekkage, zet de motor dan di-
rect af en zoek de oorzaak.
10. Zet de motor af, controleer dan het
olieniveau en corrigeer indien nodig.
Terugstellen van de indicator olieverver-
sing
OPMERKING
De indicator olieverversing kan alleen wor-
den teruggesteld wanneer “OIL CHANGE”
wordt weergegeven op het multifunctionele
display.
1. Houd de toets meer dan acht secon-
den ingedrukt terwijl de sleutel
naar “ wordt gedraaid.
1. Olieaftapplug B
2. Aanzuigzeef
3. Drukveer
4. O-ring
Aanhaalmoment:
Olieaftapplug A:
23 Nm (2.3 m·kgf, 17 ft·lbf)
Olieaftapplug B:
32 Nm (3.2 m·kgf, 23 ft·lbf)
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid bij verversing:
0.78 L (0.82 US qt, 0.69 Imp.qt)
1. Olievulopening
U1GBD0D0.book Page 11 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-12
6
2. Laat de toets los. De indicator oliever-
versing zal nu uitgaan.
DAUT1562
Eindoverbrengingsolie
Het eindoverbrengingshuis moet voor elke
rit worden gecontroleerd op olielekkage. In
geval van lekkage dient u de scooter door
een Yamaha dealer te laten nakijken en re-
pareren. Bovendien dient de eindoverbren-
gingsolie als volgt te worden ververst op de
tijdstippen vermeld in het periodieke onder-
houds- en smeerschema.
1. Start de motor, warm deze op door
een paar minuten te gaan rijden en zet
dan de motor af.
2. Zet de scooter op de middenbok.
3. Plaats een olieopvangbak onder het
eindoverbrengingshuis om de ge-
bruikte olie op te vangen.
4. Verwijder de olievulplug en de aftap-
plug om de olie uit het eindoverbren-
gingshuis af te tappen.
5. Breng de aftapplug voor de eindover-
brengingsolie aan en zet deze vast
met het voorgeschreven aanhaalmo-
ment.
6. Giet de voorgeschreven hoeveelheid
aanbevolen versnellingsbakolie erin,
bevestig daarna de olievulplug en zet
hem vast met het voorgeschreven
aanhaalmoment. WAARSCHUWING!
Zorg ervoor dat geen vreemde ma-
terialen in het eindoverbrengings-
huis terechtkomen. Zorg ervoor dat
geen olie op de band of het wiel te-
rechtkomt.
[DWA11312]
1. Vulplug versnellingsbakolie
2. Aftapplug versnellingsbakolie
ZAUM1073
2
1
Aanhaalmoment:
Aftapplug eindoverbrengingsolie:
13 Nm (1.3 m·kgf, 9.4 ft·lbf)
Aanhaalmoment:
Olievulplug versnellingsbak:
23 Nm (2.3 m·kgf, 17 ft·lbf)
Aanbevolen eindoverbrengingsolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
0.10 L (0.11 US qt, 0.09 Imp.qt)
U1GBD0D0.book Page 12 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-13
6
7. Controleer het eindoverbrengingshuis
op olielekkage. Zoek in geval van lek-
kage naar de oorzaak.
DAU20071
Koelvloeistof
Voor iedere rit moet het koelvloeistofniveau
worden gecontroleerd. Ook moet de koel-
vloeistof worden ververst volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAUM3180
Controleren van het koelvloeistofniveau
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en houd deze rechtop.
OPMERKING
Het koelvloeistofniveau moet worden
gecontroleerd terwijl de motor koud
is, temperatuurverschillen zijn name-
lijk van invloed op het niveau.
Zorg dat de machine rechtop staat bij
het controleren van het koelvloeistof-
niveau. Wanneer de machine iets
schuin staat, kan het niveau al foutief
worden afgelezen.
2. Controleer het koelvloeistofniveau via
het kijkglas.
OPMERKING
Het koelvloeistofniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum- en maximum-
niveau staan.
3. Als het koelvloeistofniveau zich op of
onder de merkstreep voor minimum-
niveau bevindt, verwijder dan paneel
A. (Zie pagina 6-7.)
4. Open de dop van het koelvloeistofre-
servoir, en vul koelvloeistof bij tot aan
de merkstreep voor maximumniveau.
WAARSCHUWING! Verwijder alleen
de dop van het koelvloeistofreser-
voir. Probeer nooit om de radiator-
vuldop te verwijderen als de motor
koud is.
[DWA15162] LET OP: Als er geen
koelvloeistof aanwezig is, gebruik
dan in plaats daarvan gedistilleerd
water of onthard leidingwater. Ge-
bruik geen hard water of zout wa-
ter, dit is schadelijk voor de motor.
Als er in plaats van koelvloeistof
water is gebruikt, vervang dit dan
1. Merkstreep maximumniveau
2. Merkstreep minimumniveau
ZAUM1074
1
2
FULLFULL
LOWLOW
U1GBD0D0.book Page 13 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-14
6
zo snel mogelijk door koelvloeistof,
anders is het systeem niet be-
schermd tegen vorst en corrosie.
Als er water aan de koelvloeistof is
toegevoegd, laat dan een Yamaha
dealer zo snel mogelijk het anti-
vriesgehalte van de koelvloeistof
controleren om te voorkomen dat
de effectiviteit van de koelvloeistof
afneemt.
[DCA10473]
5. Sluit de reservoirdop en breng vervol-
gens het paneel aan.
DAU33032
De koelvloeistof verversen
De koelvloeistof moet volgens de interval-
perioden vermeld in het periodieke smeer-
en onderhoudsschema ververst worden.
Laat de koelvloeistof verversen door een
Yamaha dealer. WAARSCHUWING! Pro-
beer nooit om de radiatorvuldop te ver-
wijderen als de motor warm is.
[DWA10382]
DAUT1492
Vervangen van het luchtfilterele-
ment en reinigen van d e aftap-
slang
Het luchtfilterelement moet worden vervan-
gen volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onderhoudssche-
ma. Vervang het luchtfilterelement vaker als
u in zeer stoffige of vochtige gebieden rijdt.
Verder moet de aftapslang van het luchtfil-
ter regelmatig worden gecontroleerd en ge-
reinigd.
Om het luchtfilterelement te vervangen
1. Verwijder het luchtfilterdeksel door de
schroeven te verwijderen.
2. Trek het luchtfilterelement uit.
1. Dop koelvloeistofreservoir
Inhoud koelvloeistofreservoir:
0.26 L (0.27 US qt, 0.23 Imp.qt)
ZAUM1075
1
1. Luchtfilterdeksel
2. Luchtfilterelement
3. Aftapslang luchtfilter
1
2
3
ZAUM00**
U1GBD0D0.book Page 14 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-15
6
3. Breng een nieuw luchtfilterelement
aan in het luchtfilterhuis zoals ge-
toond. LET OP: Zorg ervoor dat het
filterelement goed aanligt in het
luchtfilterhuis. Laat de motor nooit
draaien met het luchtfilterelement
uitgenomen, hierdoor kunnen de
zuiger(s) en/of cilinder(s) overmatig
versleten raken.
[DCA10482]
4. Monteer het luchtfilterdeksel door de
schroeven aan te brengen.
Reinigen van de luchtfilteraftapslang
1. Controleer of zich in de aftapslang aan
de zijkant van het luchtfilterhuis water
of vuil heeft verzameld.
2. Haal de slang los als er vuil of water in
zit, reinig hem grondig en breng op-
nieuw aan.
DAU21385
De vrije slag van de gasgreep
controleren
De vrije slag van de gasgreep dient bij de
binnenrand van de gasgreep 3.0–5.0 mm
(0.12–0.20 in) te bedragen. Controleer de
vrije slag van de gasgreep regelmatig en
laat de vrije slag indien nodig afstellen door
een Yamaha dealer.
DAU21402
Klepspeling
De klepspeling kan tijdens gebruik gaan af-
wijken, waardoor de lucht/brandstof-ver-
houding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorko-
men moet de klepspeling door een Yamaha
dealer worden afgesteld volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
1. Vrije slag van gasgreep
1
ZAUM0051
U1GBD0D0.book Page 15 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-16
6
DAU21877
Banden
Banden zijn het enige contact tussen de
machine en het wegdek. Veiligheid onder
alle rijomstandigheden hangt af van een re-
latief klein contactoppervlak met het weg-
dek. Het is daarom essentieel om de
banden te allen tijde in een goede conditie
te houden en deze op tijd te vervangen
door de voorgeschreven banden.
Bandenspanning
De bandenspanning moet voor elke rit wor-
den gecontroleerd en indien nodig worden
bijgesteld.
DWA10504
Rijden met deze machine met een on-
juiste bandenspanning kan leiden tot
verlies van de controle met mogelijk ern-
stig letsel of overlijden tot gevolg.
De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl de
banden koud zijn (wanneer de tem-
peratuur van de banden gelijk is aan
de omgevingstemperatuur).
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,
bagag
e en accessoires dat voor dit
model is vastgesteld.
WAARSCHUWING
DWA10512
Belaad uw machine nooit te zwaar. Rij-
den met een te zwaar belaste machine
kan leiden tot een ongeval.
Inspectie van banden
Voor elke rit moeten de banden worden ge-
controleerd. Als de bandprofieldiepte op
het midden van de band de vermelde limiet
heeft bereikt, de band spijkers of stukjes
glas bevat of wanneer de wang van de
band scheurtjes vertoont, moet de band
onmiddellijk door een Yamaha dealer wor-
den vervangen.
ZAUM0053
Bandenspanning (gemeten op kou-
de banden):
0–90 kg (0–198 lb):
Voor:
150 kPa (1.50 kgf/cm², 22 psi)
Achter:
150 kPa (1.50 kgf/cm², 22 psi)
90–182 kg (198–401 lb):
Voor:
160 kPa (1.60 kgf/cm², 23 psi)
Achter:
170 kPa (1.70 kgf/cm², 25 psi)
Maximale belasting*:
182 kg (401 lb)
* Totaal gewicht van bestuurder, pas-
sagier, bagage en accessoires
1. Bandprofieldiepte
2. Wang van band
1
2
ZAUM0054
U1GBD0D0.book Page 16 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-17
6
OPMERKING
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem al-
tijd de lokale voorschriften in acht.
Bandeninformatie
Dit model is uitgerust met tubeless banden.
Banden verouderen, zelfs als ze niet of
slechts sporadisch zijn gebruikt. Scheuren
in het rubber van het loopvlak en de wang
van de band, soms in combinatie met ver-
vorming van het karkas, zijn een teken van
veroudering. Oude banden moeten worden
gecontroleerd door bandenspecialisten om
na te gaan of ze geschikt zijn voor verder
gebruik.
Na uitgebreide tests zijn alleen de hieron-
der vermelde banden voor dit model goed-
gekeurd door Yamaha Motor Co., Ltd.
WAARSCHUWING
DWA10472
Laat sterk versleten banden door
een Yamaha dealer vervangen. Rij-
den op een machine met versleten
banden is niet alleen verboden,
maar dit heeft ook een averechts
effect op de rijstabiliteit, waardoor
u de macht over het stuur zou kun-
nen verliezen.
De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief ban-
den, dient te worden overgelaten
aan een Yamaha dealer, die over de
nodige vakkundige kennis en erva-
ring beschikt om dit te doen.
Rijd niet te snel direct na het ver-
wisselen van een band. Het band-
oppervlak dient eerst te zijn
ingereden voordat het zijn optimale
eigenschappen verkrijgt.
Minimale bandprofieldiepte (voor en
achter):
1.6 mm (0.06 in)
Voorband:
Maat:
120/70-13 53P(Michelin) 53L(SA-
VA,Metzeler)
Fabrikant/model:
MICHELIN/POWER PURE SC
SAVA/ MC 16
METZELER/ ME 7 TEEN
Achterband:
Maat:
130/60-13 53P(Michelin) 53L(SA-
VA,Metzeler)
Fabrikant/model:
MICHELIN/POWER PURE SC
SAVA/ MC 16
METZELER/ ME 7 TEEN
U1GBD0D0.book Page 17 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-18
6
DAU21963
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven
wielen op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw voertuig.
Voor elke rit moeten de velgranden
worden gecontroleerd op scheurtjes,
verbuiging, kromheid of andere scha-
de. Laat in geval van schade het wiel
door een Yamaha dealer vervangen.
Probeer het wiel nooit zelf te repare-
ren, hoe klein de reparatie ook is. Ver-
vang een wiel dat vervormd is of
haarscheurtjes vertoont.
Na het vervangen van een wiel of
band moet het wiel worden uitgeba-
lanceerd. Een niet uitgebalanceerd
wiel zal mogelijk slecht functioneren of
kan een slechte wegligging en een
verkorte levensduur van de banden
tot gevolg hebben.
DAUM2063
Vrije slag van voor- en achter-
remhendel controleren
Voor
Achter
De vrije slag van de remhendel dient 5.0–
12.0 mm (0.20–0.47 in) te bedragen, zoals
weergegeven. Controleer de vrije slag van
de remhendel regelmatig en laat indien no-
dig een Yamaha-dealer het remsysteem
controleren.
WAARSCHUWING
DWA10642
Als de vrije slag van de remhendel niet
normaal is, wijst dat op een serieus de-
fect in het remsysteem. Laat het remsy-
steem vóór gebruik van het voertuig
nakijken of repareren door een Yamaha
dealer.
1. Vrije slag voorremhendel
1. Vrije slag achterremhendel
1
ZAUM0107
1
ZAUM0108
U1GBD0D0.book Page 18 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-19
6
DAU22393
Controleren van voor- en achter-
remblokken
De remblokken in de voor- en achterrem
moeten worden gecontroleerd op slijtage
volgens de intervalperioden voorgeschre-
ven in het periodieke smeer- en onder-
houdsschema.
DAU22421
Remblokken voorrem
Elk voorremblok heeft een eigen slijtage-in-
dicatorgroef, zodat het remblok kan wor-
den gecontroleerd zonder de rem te
demonteren. Let op de slijtage-indicator-
groef om de remblokslijtage te controleren.
Wanneer een remblok zover is afgesleten
dat de slijtage-indicatorgroef vrijwel is ver-
dwenen, vraag dan een Yamaha-dealer de
remblokken als set te vervangen.
DAU22501
Remblokken achterrem
Controleer elk achterremblok op schade en
meet de remvoeringsdikte. Als een remblok
beschadigd is of als de remvoeringsdikte
minder is dan 1.0 mm (0.04 in), vraag dan
een Yamaha dealer de remblokken als set
te vervangen.
DAU22582
Controleren van remvloeistofni-
veau
Controleer alvorens te gaan rijden of de
remvloeistof boven de merkstreep voor mi-
nimumniveau staat. Meet het remvloeistof-
niveau en let erop dat de bovenzijde van
het reservoir horizontaal staat. Vul indien
nodig remvloeistof bij.
Voorrem
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
1
ZAUM0959
1. Remvoeringdikte
1
ZAUM1076
1. Merkstreep minimumniveau
1
ZAUM1092
U1GBD0D0.book Page 19 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-20
6
Achterrem
DWA15991
Onjuist uitgevoerd onderhoud kan resul-
teren in verlies van remvermogen. Neem
de volgende voorzorgsmaatregelen in
acht:
Bij een te laag remvloeistofniveau
kan lucht binnendringen in het rem-
systeem, waardoor de rempresta-
ties afnemen.
Reinig de reservoirdop alvorens
deze te verwijderen. Gebruik uit-
sluitend DOT 4 remvloeistof uit een
onaangebroken verpakking.
Gebruik uitsluitend de aanbevolen
remvloeistof, anders kunnen de
rubberafdichtingen beschadigd ra-
ken met lekkage tot gevolg.
Vul
bij met hetzelfde type remvloei-
stof. Toevoeging van een ander
type remvloeistof dan DOT 4 kan re-
sulteren in een schadelijke chemi-
sche reactie.
Pas op en zorg dat tijdens bijvullen
geen water het remvloeistofreser-
voir kan binnendringen. Water zal
het kookpunt van de remvloeistof
aanzienlijk verlagen zodat damp-
belvorming kan optreden.
LET OP
DCA17641
Remvloeistof kan gelakte of kunststof
onderdelen beschadigen. Veeg gemors-
te remvloeistof steeds direct af.
Naarmate de remblokken afslijten, zal het
remvloeistofniveau geleidelijk verder dalen.
Een laag remvloeistofniveau kan duiden op
versleten remblokken en/of lekkage in het
remsysteem. Controleer daarom de rem-
blokken op slijtage en het remsysteem op
lekkage. Vraag als het remvloeistofniveau
plotseling sterk is gedaald een Yamaha
dealer om een inspectie alvorens verder te
rijden.
1. Merkstreep minimumniveau
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
1
ZAUM1093
U1GBD0D0.book Page 20 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-21
6
DAUM1361
Remvloeistof verversen
Vraag een Yamaha dealer de remvloeistof
te verversen volgens de intervalperioden
voorgeschreven in het periodieke smeer-
en onderhoudsschema. Laat bovendien de
remslang eens in de vier jaar vervangen, of
zodra deze lek of beschadigd is.
DAU23098
Kabels controleren en smeren
De werking van alle bedieningskabels en
de conditie van alle kabels moet vooraf-
gaand aan elke rit worden gecontroleerd en
de kabel en kabeleinden moeten indien no-
dig worden gesmeerd. Vraag een Yamaha
dealer een kabel te controleren of te ver-
vangen wanneer deze is beschadigd of niet
soepel beweegt. WAARSCHUWING!
Schade aan de buitenbehuizing van ka-
bels kan leiden tot interne roestvorming
en storing veroorzaken met de bewe-
ging van kabels. Vervang beschadigde
kabels zo snel mogelijk om onveilige
omstandigheden te voorkomen.
[DWA10712]
DAU49921
Controleren en smeren van gas-
greep en gaskabel
De werking van de gasgreep hoort vooraf-
gaand aan elke rit te worden gecontroleerd.
Daarnaast moet de kabel door een Yamaha
dealer worden gesmeerd volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke on-
derhoudsschema.
Aanbevolen smeermiddel:
Yamaha-kabelsmeermiddel of een
ander geschikt kabelsmeermiddel
U1GBD0D0.book Page 21 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-22
6
DAU23173
Smeren van voor- en achterrem-
hendels
Voorremhendel
Achterremhendel
De scharnierpunten van de voor- en achter-
remhendels moeten worden gesmeerd vol-
gens de intervalperioden voorgeschreven
in het periodieke smeer- en onderhouds-
schema.
DAU23193
Middenbok controleren en sme-
ren
De werking van de middenbok moet voor-
afgaand aan elke rit worden gecontroleerd
en de scharnierpunten en de metaal-op-
metaal contactvlakken moeten indien no-
dig worden gesmeerd.
WAARSCHUWING
DWA11302
Als de middenbok niet soepel omhoog
en omlaag beweegt, vraag dan een
Yamaha dealer deze te controleren of te
repareren. Een slecht functionerende
middenbok kan het wegdek raken en u
afleiden, waardoor u de controle over de
machine kunt verliezen.
ZAUM1094
ZAUM0061
Aanbevolen smeermiddel:
Siliconenvet
1. Middenbok
1
ZAUM0455
U1GBD0D0.book Page 22 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-23
6
DAU23273
Voorvork controleren
De conditie en de werking van de voorvork
moeten als volgt worden gecontroleerd vol-
gens de intervalperioden vermeld in het pe-
riodieke smeer- en onderhoudsschema.
Om de conditie te controleren
Controleer de binnenste vorkbuizen op
krassen, beschadigingen en overmatige
olielekkage.
Om de werking te controleren
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en houd deze rechtop.
WAARSCHUWING! Ondersteun de
machine zorgvuldig om omvallen
en mogelijk letsel te voorkomen.
[DWA10752]
2. Bekrachtig de voorrem en druk het
stuur een paar keer stevig naar bene-
den om te controleren of de voorvork
soepel in- en uitveert.
LET OP
DCA10591
Als schade wordt gevonden of de voor-
vork niet soepel beweegt, vraag dan een
Yamaha dealer te repareren of te con-
troleren.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet
ZAUM0932
U1GBD0D0.book Page 23 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-24
6
DAU45512
Stuursysteem controleren
Losse of versleten balhoofdlagers kunnen
gevaarlijk zijn. De werking van het stuursy-
steem moet als volgt worden gecontroleerd
volgens de intervalperioden vermeld in het
periodieke smeer- en onderhoudsschema.
1. Zet de machine op de middenbok.
WAARSCHUWING! Ondersteun de
machine zorgvuldig om omvallen
en mogelijk letsel te voorkomen.
[DWA10752]
2. Houd de voorvorkpoten aan het on-
derste uiteinde beet en probeer ze
naar voren en achteren te bewegen.
Als speling wordt gevoeld, vraag dan
een Yamaha dealer het stuursysteem
te inspecteren of repareren.
DAU23292
Controleren van wiellagers
De voor- en achterwiellagers moeten wor-
den gecontroleerd volgens de intervalperi-
oden voorgeschreven in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema. Als de wiel-
naaf speling vertoont of het wiel niet soepel
draait, vraag dan een Yamaha dealer de
wiellagers te controleren.
DAUM3280
Accu
Een slecht onderhouden accu zal gaan cor-
roderen en verliest zijn lading snel. Het
elektrolytniveau, de aansluitpolen voor de
accukabels en de ligging van de ontluch-
tingsslang moeten worden gecontroleerd
voor iedere rit en volgens de intervalperio-
den voorgeschreven in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
Om het elektrolytniveau te controleren
1. Zet de scooter op een vlakke onder-
grond en houd hem rechtop.
OPMERKING
Zorg dat de scooter rechtop staat bij het
controleren van het elektrolytniveau.
ZAUM0297
1. Zekering
2. Accu
ZAUM1079
1
2
U1GBD0D0.book Page 24 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-25
6
2. Verwijder paneel A. (Zie pagina 6-7.)
3. Controleer het elektrolytniveau in de
accu.
OPMERKING
Het elektrolytniveau moet tussen de merk-
strepen voor minimum- en maximumniveau
staan.
4. Als de elektrolyt bij of beneden de
merkstreep voor minimumniveau
staat, vul dan gedistilleerd water bij tot
de merkstreep voor maximumniveau.
LET OP: Gebruik uitsluitend gedis-
tilleerd water, aangezien kraanwa-
ter mineralen bevat die schadelijk
zijn voor de accu.
[DCA10612]
WAARSCHUWING
DWA10761
Elektrolyt is giftig en gevaarlijk om-
dat het zwavelzuur bevat, een stof
die ernstige brandwonden veroor-
zaakt. Vermijd contact met de huid,
ogen of kleding en bescherm uw
ogen altijd bij werkzaamheden na-
bij accu’s. Voer als volgt EERSTE
HULP uit als er lichamelijk contact
is geweest met elektrolyt.
UITWENDIG: Spoel overvloedig
met water.
INWENDIG: Drink grote hoeveel-
heden water of melk en roep di-
rect de hulp in van een arts.
OGEN: Spoel gedurende 15 mi-
nuten met water en roep direct
medische hulp in.
Accu’s produceren het explosieve
waterstofgas. Houd daarom von-
ken, open vuur, sigaretten e.d. uit
d
e buurt van de accu en zorg voor
voldoende ventilatie bij acculaden
in een afgesloten ruimte.
HOUD DEZE EN ALLE ACCU’S BUI-
TEN BEREIK VAN KINDEREN.
5. Controleer de aansluitingen van de
accukabels, zet ze indien nodig vast
en corrigeer de ligging van de ontluch-
tingsslang.
Om de accu op te bergen
1. Verwijder de accu als de scooter lan-
ger dan een maand niet wordt ge-
bruikt, laad volledig bij en zet dan weg
op een koele en droge plek. LET OP:
Draai voordat u de accu verwijdert
de sleutel naar ” en haal dan
eerst de negatieve kabel en daarna
de positieve kabel los.
[DCA17711]
2. Als de accu langer dan twee maanden
wordt opgeborgen, moet het soortelijk
gewicht van de elektrolyt minstens
eens per maand worden gecontro-
leerd; laad de accu dan indien nodig
steeds volledig bij.
3. Laad de accu volledig bij alvorens te
installeren. LET OP: Draai voordat u
de accu plaatst de sleutel naar “
en sluit vervolgens eerst de positie-
ve kabel en daarna de negatieve ka-
bel aan.
[DCA17721]
4. Controleer na installatie of de accuka-
bels correct zijn aangesloten op de
accupolen en kijk of de ontluchtings-
slang de juiste ligging heeft, in goede
conditie verkeert en niet verstopt of af-
1. Merkstreep maximumniveau
2. Merkstreep minimumniveau
1
2
+
UPPER
LOWER
ZAUM0106
U1GBD0D0.book Page 25 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-26
6
gekneld is. LET OP: Als het ontluch-
tingsslangetje zo wordt geplaatst
dat het frame wordt blootgesteld
aan elektrolyt of gas uit de accu,
kan externe en structurele schade
aan het frame ontstaan.
[DCA10602]
DCAM1120
Houd de accu steeds opgeladen.
Stallen van een ontladen accu kan
leiden tot permanente accuschade.
Na het installeren van de accu dient
u het contactslot drie keer van “
naar “ ” te draaien met tussenpo-
zen van drie seconden om het stati-
onairregelsysteem te initialiseren.
DAUM3270
De zekering vervangen
De hoofdzekeringhouder bevindt zich
naast de accu. Verwijder paneel A om toe-
gang te krijgen tot de zekering. (Zie pagina
6-7.)
Vervang de zekering als volgt als deze is
doorgebrand.
1. Draai de contactsleutel naar ” en
schakel alle elektrische circuits uit.
2. Verwijder de doorgebrande zekering
en breng een nieuwe zekering met de
voorgeschreven ampèrewaarde aan.
WAARSCHUWING! Gebruik geen
zekeringen met een hogere ampe-
rage dan aanbevolen om ernstige
schade aan het elektrische systeem
en mogelijk brand te voorkomen.
[DWA15132] LET OP: Draai na het verwij-
deren en plaatsen van de hoofdze-
kering het contactslot drie keer
van ” naar ” met tussenpo-
zen van drie seconden om het stati-
onairregelsysteem te initialiseren.
[DCAM1130]
3. Draai de contactsleutel naar ” en
schakel de elektrische circuits in om te
zien of de apparatuur werkt.
4. Als de zekering direct opnieuw door-
brandt, vraag dan een Yamaha dealer
het elektrisch systeem te controleren.
1. Zekering
2. Accu
ZAUM1079
1
2
Voorgeschreven zekering:
15.0 A
U1GBD0D0.book Page 26 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-27
6
DAUS1403
Koplampgloeilamp vervangen
Vervang de koplampgloeilamp als volgt als
deze is doorgebrand.
LET OP
DCA10651
Pas op en zorg dat de volgende onder-
delen niet worden beschadigd:
Koplampgloeilamp
Raak het glas van de koplampgloei-
lamp niet aan zodat dit vetvrij blijft,
anders kan de doorzichtigheid van
het glas, de lichtintensiteit en de le-
vensduur nadelig worden beïn-
vloed. Wrijf eventuele
verontreinigingen en vingerafdruk-
ken op het gloeilampglas weg met
een doekje gedrenkt in alcohol of
thinner.
Koplamplens
Plak g
een kleurfolie of stickers op
de koplamplens.
Gebruik geen koplampgloeilamp
met een hoger wattage dan is voor-
geschreven.
LET OP
DCA10671
Het is aan te bevelen dit werk uit te laten
voeren door een Yamaha dealer.
1. Zet de scooter op de middenbok.
2. Verwijder stroomlijnpaneel A. (Zie pa-
gina 6-7.)
3. Maak de koplampstekker los.
4. Verwijder de gloeilampkap.
5. Haak de gloeilamphouder los en ver-
wijder dan de defecte gloeilamp.
6. Breng een nieuwe koplampgloeilamp
aan en zet deze dan vast met de gloei-
lamphouder.
7. Breng de gloeilampkap aan.
8. Sluit de koplampstekker aan.
9. Breng het stroomlijnpaneel aan.
1. Raak het glas van de gloeilamp niet aan. 1. Gloeilampkap
1. Gloeilamphouder
ZAUM0935
1
ZAUM0936
1
U1GBD0D0.book Page 27 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-28
6
10. Vraag indien nodig een Yamaha dea-
ler de koplamplichtbundel af te stel-
len.
DAU24134
Gloeilamp in remlicht/achterlicht
vervangen
1. Verwijder de lamplens van het rem-
licht/achterlicht door de schroeven los
te draaien.
2. Verwijder de defecte gloeilamp door
deze in te drukken en linksom te draai-
en.
3. Plaats een nieuwe gloeilamp in de fit-
ting, druk deze in en draai rechtsom
tot hij stuit.
4. Monteer de lamplens door de schroe-
ven aan te brengen. LET OP: Draai de
schroeven niet te vast, hierdoor kan
de lens breken.
[DCA10682]
DAU24205
Gloeilamp in richtingaanwijzer
vervangen
1. Verwijder de lamplens van de richting-
aanwijzer door de schroeven te verwij-
deren.
2. Verwijder de defecte gloeilamp door
deze in te drukken en linksom te draai-
en.
ZAUM0937
ZAUM0938
ZAUM0939
U1GBD0D0.book Page 28 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-29
6
3. Plaats een nieuwe gloeilamp in de fit-
ting, druk deze in en draai rechtsom
tot hij stuit.
4. Monteer de lamplens door de schroef
aan te brengen. LET OP: Draai de
schroef niet te vast, hierdoor kan de
lens breken.
[DCA11192]
DAU24331
Kentekenverlichting
Als de kentekenverlichting niet gaat bran-
den, vraag dan een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te testen of vervang de
gloeilamp.
DAU45465
Parkeerlichtgloeilamp vervangen
(voor CHE)
Vervang een parkeerlichtgloeilamp als volgt
als deze is doorgebrand.
1. Zet de machine op de middenbok.
2. Verwijder stroomlijnpaneel A. (Zie pa-
gina 6-7.)
3. Verwijder de parkeerlichtfitting (samen
met de gloeilamp) door deze uit te
trekken.
4. Verwijder de defecte gloeilamp door
deze uit te trekken.
1. Fitting parkeerlichtgloeilamp
ZAUM0940
1
U1GBD0D0.book Page 29 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-30
6
5. Steek een nieuwe gloeilamp in de fit-
ting.
6. Breng de lampfitting aan (samen met
de gloeilamp) door deze vast te druk-
ken.
7. Breng het stroomlijnpaneel aan.
DAU25882
Problemen oplossen
Yamaha scooters ondergaan een grondige
inspectie voordat ze vanaf de fabriek op
transport gaan, maar tijdens gebruik kun-
nen toch storingen optreden. Problemen in
de brandstof-, compressie- of ontstekings-
systemen kunnen bijvoorbeeld de oorzaak
zijn van slecht starten of een afname in mo-
torvermogen.
In de volgende storingzoekschema’s is een
snelle en gemakkelijke werkwijze weerge-
geven om deze vitale systemen zelf te kun-
nen controleren. Ga met uw scooter echter
wel naar een Yamaha dealer als reparaties
nodig zijn, hier zijn vakkundige monteurs
aanwezig die beschikken over het benodig-
de gereedschap en de ervaring en vakken-
nis om het nodige onderhoud aan de
scooter correct te verrichten.
Gebruik uitsluitend originele Yamaha ver-
vangingsonderdelen. Niet-originele onder-
delen lijken misschien op Yamaha
onderdelen maar zijn toch vaak van minde-
re kwaliteit en hebben een kortere levens-
duur, zodat dan later mogelijk toch dure
reparaties nodig zijn.
WAARSCHUWING
DWA15142
Rook niet tijdens het controleren van het
brandstofsysteem en let erop dat er
geen open vuur of vonken in de omge-
ving zijn, inclusief waakvlammen van
geisers of ovens. Benzine en benzine-
dampen kunnen vlam vatten of explode-
ren, met ernstig letsel of schade aan
eigendommen tot gevolg.
1. Parkeerlichtgloeilamp
U1GBD0D0.book Page 30 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-31
6
DAUM3290
Storingzoekschema’s
Startproblemen of slechte werking van de motor
Controleer het
brandstofniveau in de
brandstoftank.
1. Brandstof
Er is voldoende brandstof aanwezig.
Er is geen brandstof aanwezig.
Controleer de accu.
Vul brandstof bij.
De motor start niet.
Controleer de accu.
4. Compressie
Er is compressie.
Er is geen compressie.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
De motor start niet.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
De motor start niet.
Controleer de compressie.
Verwijder de bougie en
controleer de elektroden.
3. Ontsteking
Schoonvegen met een droge doek. Stel de
elektrodenafstand van de bougie af of vervang de bougie.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Droog
Nat
De motor start niet.
Controleer de ontsteking.
Bedien de startmotor.
2. Accu
De motor draait snel rond.
De motor draait langzaam rond.
De accu is in orde.
Controleer de elektrolyt en de
aansluitingen van de accukabels en
laad da accu indien nodig bij.
Bedien de elektrische startknop of de
kickstarter.
Bedien de elektrische
startknop of de kickstarter.
U1GBD0D0.book Page 31 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-32
6
Oververhitte motor
WAARSCHUWING
DWAT1041
Verwijder de radiatorvuldop niet terwijl de motor en de koelvloeistofradiator nog heet zijn. Hete vloeistof en stoom kunnen
naar buiten spuiten en zo ernstige brandwonden veroorzaken. Wacht tot de motor is afgekoeld.
Breng een dikke doek, bijvoorbeeld een handdoek, aan over de radiatorvuldop en draai deze dan langzaam linksom tegen
de aanslag zodat de nog aanwezige druk kan ontsnappen. Druk de dop omlaag zodra het sisgeluid stopt en draai deze links-
om en verwijder d
e dop.
OPMERKING
Als geen koelvloeistof beschikbaar is, kan tijdelijk leidingwater worden gebruikt, maar dit moet wel zo snel mogelijk door de voorgeschre-
ven koelvloeistof worden vervangen.
Wacht tot de
motor is afgekoeld.
Controleer het
koelvloeistofniveau in het
reservoir en in de radiator.
Het koelvloeistofniveau is
in orde.
Het koelvloeistofniveau is
laag. Controleer het
koelsysteem op lekkage.
Vraag een Yamaha dealer het
koelsysteem te controleren en te
repareren.
Vul koelvloeistof bij.
(Zie OPMERKING.)
Start de motor. Vraag een Yamaha dealer het koelsysteem
te controleren en te repareren als de motor opnieuw
oververhit raakt.
Er is lekkage.
Er is geen
lekkage.
U1GBD0D0.book Page 32 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
VERZORGING EN STALLING VAN DE SCOOTER
7-1
7
DAU37834
Matkleur, let op
LET OP
DCA15193
Sommige modellen zijn uitgerust met
matkleurige onderdelen. Raadpleeg een
Yamaha dealer voor advies over wat
voor producten gebruikt moeten worden
om het voertuig te reinigen. Het gebruik
van een borsteltje, chemische produc-
ten of reinigingsmiddelen tijdens het rei-
nigen van deze onderdelen kan het
oppervlak bekrassen of beschadigen.
Ook was moet niet worden aangebracht
op een van de matkleurige onderdelen.
DAU26096
Verzorging
De open constructie van een scooter maakt
de fraaie techniek beter zichtbaar, maar de
machine is hierdoor ook meer kwetsbaar.
Er kan roestvorming en corrosie optreden,
ook al zijn hoogwaardige componenten ge-
bruikt. Een roestige uitlaatpijp valt bij een
auto niet zo op, bij een scooter is dit echter
nadelig voor de algehele aanblik. Regelma-
tige en correcte verzorging is niet alleen
vereist volgens de garantiebepalingen,
maar verzekert ook een fraai uiterlijk van de
scooter, verlengt de levensduur en verbe-
tert de prestaties.
Alvorens te reinigen
1. Dek de uitlaatdemperopening af met
een plastic zak nadat de motor is af-
gekoeld.
2. Controleer of alle doppen en afdek-
pluggen en alle elektrische stekkers
en aansluitingen, inclusief de bougie-
doppen, stevig zijn bevestigd.
3. Verwijder hardnekkige vervuiling, zo-
als verbrande olie op het carter, met
een ontvetter en een borstel, maar ge-
bruik dergelijke producten nooit op af-
dichtingen, pakkingen en wielassen.
Spoel vuil en ontvetter altijd af met
water.
Reinigen
LET OP
DCA10784
Vermijd het gebruik van sterke en
bijtende wielreinigingsmiddelen,
vooral bij spaakwielen. Als dergelij-
ke producten toch worden gebruikt
om hardnekkig vuil los te maken,
laat het reinigingsmiddel dan niet
langer inwerken dan is vermeld in
de gebruiksinstructies. Spoel ver-
volgens grondig na met water, laat
direct drogen en breng daarna een
corrosiewerende spray aan.
Bij verkeerd reinigen kunnen kunst-
stof delen (zoals stroomlijnpanelen,
framepanelen, kuipruiten, kop-
lamplenzen, lenzen van de instru-
mentenverlichting enz.) en d
e
uitlaatdempers beschadigd raken.
Gebruik alleen een zachte, schone
doek of een spons met water om
kunststof delen te reinigen. Als de
kunststof delen met water niet af-
doende kunnen worden gereinigd,
kan een mild reinigingsmiddel met
water worden gebruikt. Spoel reini-
gingsmiddelresten zorgvuldig af
met grote hoeveelheden water,
aangezien ze de kunststof delen
kunnen beschadigen.
U1GBD0D0.book Page 1 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
VERZORGING EN STALLING VAN DE SCOOTER
7-2
7
Gebruik geen bijtende chemische
reinigingsmiddelen op kunststof
delen. Vermijd het gebruik van doe-
ken of sponzen die in contact zijn
geweest met bijtende of schurende
reinigingsmiddelen, oplosmiddelen
of thinner, brandstof (benzine),
roestverwijderingsmiddelen of cor-
rosieremmers, remvloeistof, anti-
vries of elektrolyt.
Gebruik geen hogedrukreinigers of
stoomreinigers, omdat dan op de
volgende plaatsen water kan door-
dringen en zo schade kan ontstaan:
afdichtingen (van wiel- en achter-
bruglagers, voorvork en remmen),
elektrische componenten (kabel-
stekkers, messtekkers, instrumen-
ten, schakelaars en verlichting),
beluchtings- en ontluchtingsslan-
gen.
Bij scooters met een kuipruit: Ge-
bruik geen bijtende reinigingsmid-
delen of harde sponzen, deze
veroorzaken dofheid en laten kras-
jes achter. Sommige reinigingsmid-
delen voor kunststof laten
eveneens krasjes achter op de
kuipruit. Test het product op een
klein, niet-zichtbaar gedeelte van
de kuipruit om zeker te zijn dat
geen sporen achterblijven op de
kuipruit. Als de kuipruit krasjes ver-
toont, breng dan na wassen een
hoogwaardige polish voor geb
ruik
op kunststof aan.
Na normaal gebruik
Verwijder vuil met warm water, een mild rei-
nigingsmiddel en een zachte, schone
spons en spoel dan grondig met schoon
water. Gebruik een tandenborstel of fles-
senborstel voor moeilijk bereikbare plek-
ken. Hardnekkig vastzittend vuil en
insectenresten laten gemakkelijker los als
de bewuste plek alvorens te reinigen een
paar minuten met een vochtige doek wordt
bedekt.
Na rijden in regen, aan de kust of op bepe-
kelde wegen
Zilte zeelucht en wegenzout waarmee we-
gen in de winter worden bestrooid hebben
in combinatie met water een zeer corrosie-
ve werking; handel daarom als volgt na een
rit in een regenbui, nabij de kust of op be-
pekelde wegen.
OPMERKING
In de winter gestrooid wegenzout kan nog
tot in de lente aanwezig blijven.
1. Reinig de scooter met koud water en
zachte zeep nadat de motor is afge-
koeld. LET OP: Gebruik geen warm
water, dit versnelt de corrosieve
werking van het zout.
[DCA10792]
2. Breng met een spuitbus een corrosie-
werend middel aan op alle metalen
delen, ook op verchroomde en vernik-
kelde componenten, om zo corrosie
te voorkomen.
De kuipruit reinigen
Vermijd alkalische of zuurhoudende reini-
gingsmiddelen, benzine, remvloeistof of
enig ander oplosmiddel. Reinig de kuipruit
met een doek of spons die is bevochtigd
met een mild reinigingsmiddel en was de
ruit vervolgens grondig af met water. Ge-
bruik voor extra reiniging Yamaha reini-
gingsmiddel voor kuipruiten of een ander
hoogwaardig reinigingsmiddel voor kuip-
ruiten. Sommige reinigingsmiddelen voor
kunststoffen laten eveneens krasjes achter
op de kuipruit. Voer voordat u dergelijk rei-
nigingsmiddel gebruikt eerst een test uit op
een gedeelte van de kuipruit dat het zicht
niet beïnvloedt en dat niet opvalt.
Na reiniging
1. Droog de scooter met een zeemleren
lap of een vochtabsorberende doek.
U1GBD0D0.book Page 2 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
VERZORGING EN STALLING VAN DE SCOOTER
7-3
7
2. Gebruik een chroompolish om ver-
chroomde, aluminium en roestvrijsta-
len delen te doen glanzen, ook het
uitlaatsysteem. (Zelfs thermische ver-
kleuringen op roestvrijstalen uitlaatsy-
stemen kunnen door oppoetsen
worden verwijderd.)
3. Het is aan te bevelen om met een
spuitbus een corrosiewerend middel
aan te brengen op alle metalen delen,
ook op verchroomde en vernikkelde
componenten, om zo corrosie te voor-
komen.
4. Gebruik oliespray als universeel
schoonmaakmiddel om nog achter-
gebleven vuil te verwijderen.
5. Werk kleine lakbeschadigingen door
steenslag e.d. bij.
6. Zet alle gelakte oppervlakken in de
was.
7. Laat de scooter volledig drogen alvo-
rens te stallen of af te dekken.
WAARSCHUWING
DWA10943
Verontreiniging van de remmen of ban-
den kan leiden tot verlies van de controle
over de machine.
Controleer of er geen olie of was op
de remmen of banden zit. Reinig de
remschijven en remvoeringen in-
dien nodig met een normale rem-
schijfreiniger of aceton en spoel de
banden schoon met lauw water en
een mild reinigingsmiddel.
Test voor u de scooter in gebruik
neemt eerst de remwerking en het
weggedrag in bochten.
LET OP
DCA10801
Breng een geringe hoeveelheid
oliespray en was aan en verwijder
overtollige hoeveelheden.
Breng oliespray of was nooit aan op
rubber of kunststof delen, behandel
deze met een daartoe bestemd ver-
zorgingsmiddel.
Vermijd het gebruik van schurende
poetsmiddelen, deze tasten de lak
aan.
OPMERKING
Vraag een Yamaha dealer om advies
over de te gebruiken producten.
Door wassen, regenachtig weer of een
vochtig klimaat kan de koplamplens
beslagen raken. Inschakelen van de
koplamp gedurende een korte periode
zal helpen bij de verwijdering van het
vocht.
DAU36564
Stalling
Korte termijn
Stal uw scooter steeds op een koele en
droge plek en bescherm indien nodig tegen
stof met een luchtdoorlatende stallinghoes.
Zorg ervoor dat de motor en het uitlaatsy-
steem zijn afgekoeld alvorens de scooter af
te dekken.
LET OP
DCA10821
Als de scooter wordt gestald in een
slecht geventileerde ruimte of in
vochtige toestand wordt afgedekt
met een dekzeil, zal water en vocht
kunnen binnendringen en roestvor-
ming veroorzaken.
Voorkom corrosie door de machine
niet te stallen in een vochtige kel-
der, een stal (i.v.m. de aanwezig-
heid van ammoniakdamp) en in een
opslagruimte voor sterke chemica-
liën.
Lange termijn
Alvorens uw scooter gedurende meerdere
maanden aaneen te stallen:
1. Volg alle instructies op in de paragraaf
“Verzorging” in dit hoofdstuk.
U1GBD0D0.book Page 3 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
VERZORGING EN STALLING VAN DE SCOOTER
7-4
7
2. Vul de brandstoftank en voeg een sta-
bilisatoradditief (indien verkrijgbaar)
toe om roestvorming in de tank en
achteruitgang van de brandstof te
voorkomen.
3. Voer de volgende stappen uit om de
cilinder, de zuigerveren etc. te be-
schermen tegen corrosie.
a. Verwijder de bougiedop en de
bougie.
b. Giet een theelepel motorolie in het
bougiegat.
c. Breng de bougiedop aan op de
bougie en leg dan de bougie zoda-
nig op de cilinderkop dat de elek-
troden aan massa liggen. (Dit
voorkomt vonken tijdens de vol-
gende stap.)
d. Laat de motor een paar keer rond-
draaien op de startmotor. (De cilin-
derwand wordt zo geolied.)
e. Haal de bougiedop los van de
bougie en breng dan de bougie en
de bougiedop weer aan.
WAARSCHUWING! Verbind de
bougie-elektrodes met de mas-
sa bij het ronddraaien van de
motor om schade of letsel door
vonkvorming te voorkomen.
[DWA10952]
4. Smeer alle bedieningskabels en
scharnierpunten van alle hendels en
pedalen en van de zijstandaard/mid-
denbok.
5. Controleer de bandspanning en corri-
geer deze indien nodig en breng dan
de scooter omhoog zodat beide wie-
len los van de grond zijn. Een andere
mogelijkheid is de wielen elke maand
iets te draaien, zodat de banden niet
op één gedeelte sterker achteruit-
gaan.
6. Dek de uitlaatdemper af met een plas-
tic zak om te voorkomen dat vocht
kan binnendringen.
7. Verwijder de accu en laad deze volle-
dig bij. Berg de accu op een koele en
droge plek op en laad deze eens per
maand bij. Berg de accu niet op een
overmatig koude of warme plek op
[onder 0 °C (30 °F) of boven 30 °C (90
°F)]. Zie pagina 6-24 voor meer infor-
matie over het opbergen van de accu.
OPMERKING
Verricht eventueel noodzakelijke reparaties
alvorens de scooter te stallen.
U1GBD0D0.book Page 4 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
SPECIFICATIES
8-1
8
Afmetingen:
Totale lengte:
1876 mm (73.9 in)
Totale breedte:
706 mm (27.8 in)
Totale hoogte:
1154 mm (45.4 in)
Zadelhoogte:
817 mm (32.2 in)
Wielbasis:
1274 mm (50.2 in)
Grondspeling:
118 mm (4.65 in)
Kleinste draaicirkel:
2000 mm (78.7 in)
Gewicht:
Rijklaar gewicht:
97 kg (214 lb)
Motor:
Type motor:
Vloeistofgekoeld, 4-takt, SOHC
Cilinderopstelling:
1-cilinder
Slagvolume:
49 cm³
Boring × slag:
38.0 × 43.5 mm (1.50 × 1.71 in)
Compressieverhouding:
12.00 : 1
Startsysteem:
Elektrische startmotor en kickstarter
Smeersysteem:
Wet sump
Motorolie:
Type:
SAE 10W-30, 10W-40, 20W-40 of 20W-50
Aanbevolen kwaliteit motorolie:
Type API service SG of hoger, JASO MA
norm
Hoeveelheid motorolie:
Zonder vervanging van oliefilterpatroon:
0.78 L (0.82 US qt, 0.69 Imp.qt)
Eindoverbrengingsolie:
Type:
SAE 10W-30 type SE motorolie
Hoeveelheid:
0.10 L (0.11 US qt, 0.09 Imp.qt)
Koelsysteem:
Inhoud koelvloeistofreservoir (tot aan de
merkstreep voor maximumniveau):
0.26 L (0.27 US qt, 0.23 Imp.qt)
Inhoud radiator (inclusief alle leidingen):
0.52 L (0.55 US qt, 0.46 Imp.qt)
Luchtfilter:
Luchtfilterelement:
Papieren element met oliecoating
Brandstof:
Aanbevolen brandstof:
Loodvrije superbenzine (Gasohol (E10)
acceptabel)
Inhoud brandstoftank:
6.0 L (1.59 US gal, 1.32 Imp.gal)
Hoeveelheid reservebrandstof:
1.0 L (0.26 US gal, 0.22 Imp.gal)
Brandstofinjectie:
Gasklephuis:
Het teken van identificatie:
3B31 00
Bougie(s):
Fabrikant/model:
NGK/CR7E
Elektrodenafstand:
0.7–0.8 mm (0.028–0.031 in)
Koppeling:
Type koppeling:
Droog, automatisch centrifugaal
Versnellingsbak:
Primaire reductieverhouding:
1
Eindoverbrenging:
Tandwiel
Secundaire reductieverhouding:
52/13 × 44/12 (14.666)
Type versnellingbak:
Automatisch, V-snaar
Bediening:
Automatisch centrifugaal
–20 –10 0
10
20 30 40 50 ˚C
10 30 50 70 90 1100 130 ˚F
SAE 20W-50
SAE 20W-40
SAE 10W-40
SAE 10W-30
U1GBD0D0.book Page 1 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
SPECIFICATIES
8-2
8
Chassis:
Type frame:
Underbone
Spoorhoek:
27.00 graad
Naspoor:
172 mm (6.8 in)
Voorband:
Type:
Tubeless
Maat:
120/70-13 53P(Michelin)
53L(SAVA,Metzeler)
Fabrikant/model:
MICHELIN/POWER PURE SC
Fabrikant/model:
SAVA/ MC 16
Fabrikant/model:
METZELER/ ME 7 TEEN
Achterband:
Type:
Tubeless
Maat:
130/60-13 53P(Michelin)
53L(SAVA,Metzeler)
Fabrikant/model:
MICHELIN/POWER PURE SC
Fabrikant/model:
SAVA/ MC 16
Fabrikant/model:
METZELER/ ME 7 TEEN
Belading:
Maximale belasting:
182 kg (401 lb)
(Totaal gewicht van bestuurder, passagier,
bagage en accessoires)
Bandenspanning (gemeten aan koude
banden):
Gewichtsverdeling:
0–90 kg (0–198 lb)
Voor:
150 kPa (1.50 kgf/cm², 22 psi)
Achter:
150 kPa (1.50 kgf/cm², 22 psi)
Gewichtsverdeling:
90–182 kg (198–401 lb)
Voor:
160 kPa (1.60 kgf/cm², 23 psi)
Achter:
170 kPa (1.70 kgf/cm², 25 psi)
Voorwiel:
Type wiel:
Gietwiel
Velgmaat:
13xMT3.00
Achterwiel:
Type wiel:
Gietwiel
Velgmaat:
13xMT3.50
Voorrem:
Type:
Enkele schijfrem
Bediening:
Bediening met rechterhand
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Achterrem:
Type:
Enkele schijfrem
Bediening:
Bediening met linkerhand
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Voorwielophanging:
Type:
Telescoopvork
Veer/schokdempertype:
Schroefveer/oliedemper
Veerweg:
80.0 mm (3.15 in)
Achterwielophanging:
Type:
Unit swing
Veer/schokdempertype:
Schroefveer/oliedemper
Veerweg:
70.0 mm (2.76 in)
Elektrische installatie:
Ontstekingssysteem:
Transistorontsteking
Laadsysteem:
Wisselstroomdynamo met permanente
magneten
Accu:
Model:
CB5L-B(GS)
Voltage, capaciteit:
12 V, 5.0 Ah
U1GBD0D0.book Page 2 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
SPECIFICATIES
8-3
8
Koplamp:
Type gloeilamp:
Halogeenlamp
Gloeilampen voltage, wattage × aantal:
Koplamp:
12 V, 35.0 W/35.0 W × 1
Achterlicht/remlicht unit:
12 V, 5.0 W/21.0 W × 1
Voorste richtingaanwijzer:
12 V, 10.0 W × 2
Achterste richtingaanwijzer:
12 V, 10.0 W × 2
Parkeerlicht:
12 V, 5.0 W × 1 (CHE)
Kentekenverlichting:
12 V, 5.0 W × 1 (GBR, CYP, IRL, CHE)
Instrumentenverlichting:
LED
Controlelampje grootlicht:
LED
Controlelampje richtingaanwijzers:
LED
Controlelampje brandstofniveau:
LED
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur:
LED
Waarschuwingslampje motorstoring:
LED
Zekeringen:
Hoofdzekering:
15.0 A
U1GBD0D0.book Page 3 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
GEBRUIKERSINFORMATIE
9-1
9
DAU48613
Identificatienummers
Noteer het voertuigidentificatienummer en
de gegevens op de modelinformatiesticker
in onderstaande ruimtes. Deze gegevens
heeft u nodig om reserveonderdelen bij een
Yamaha dealer te bestellen of wanneer uw
voertuig is gestolen.
VOERTUIGIDENTIFICATIENUMMER:
MODELINFORMATIESTICKER:
DAU26411
Voertuigidentificatienummer
Het voertuigidentificatienummer is ingesla-
gen op het frame.
OPMERKING
Het voertuigidentificatienummer is bedoeld
voor identificatie van uw machine en kan
worden gebruikt om deze in uw land aan te
melden voor kentekenregistratie.
DAUM2811
Modelinformatiesticker
De modelinformatiesticker is bevestigd aan
de onderzijde van het duozadel. (Zie pagina
3-10.) Noteer de informatie op deze sticker
in het daartoe bestemde vakje. Deze infor-
matie is nodig om reserve-onderdelen te
bestellen bij een Yamaha dealer.
1. Voertuigidentificatienummer
1
ZAUM0287
1. Modelinformatiesticker
ZAUM1077
1
U1GBD0D0.book Page 1 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
INDEX
A
Aandachtspunten voor veilig rijden ........1-5
Accu......................................................6-24
B
Banden .................................................6-16
Bougie, controleren ................................6-8
Brandstof ................................................3-8
Brandstofverbruik, tips voor een
zuinig ....................................................5-3
C
Claxonschakelaar ...................................3-6
Contactslot/stuurslot ..............................3-1
Controle- en waarschuwingslampjes .....3-2
Controlelampje grootlicht .......................3-2
Controlelampje richtingaanwijzers..........3-2
D
Dimlichtschakelaar..................................3-6
E
Eindoverbrengingsolie ..........................6-12
G
Gasgreep en gaskabel, controleren en
smeren................................................6-21
Gloeilamp remlicht/achterlicht,
vervangen...........................................6-28
Gloeilamp richtingaanwijzer,
vervangen...........................................6-28
I
Identificatienummers ..............................9-1
Inrijperiode ..............................................5-4
K
Kabels, controleren en smeren.............6-21
Kentekenverlichting ..............................6-29
Kickstarter.............................................3-10
Klepspeling ...........................................6-15
Koelvloeistof......................................... 6-13
Koplampgloeilamp, vervangen............. 6-27
L
Luchtfilterelement en aftapslang,
vervangen en reinigen........................ 6-14
M
Matkleur, let op ...................................... 7-1
Middenbok, controleren en smeren ..... 6-22
Modelinformatiesticker........................... 9-1
Motorolie .............................................. 6-10
Multifunctioneel display.......................... 3-3
O
Onderhoud, uitstootcontrolesysteem..... 6-2
Opbergcompartiment ........................... 3-11
P
Parkeerlichtgloeilamp, vervangen ........ 6-29
Parkeren ................................................. 5-4
Plaats van de onderdelen....................... 2-1
Problemen oplossen ............................ 6-30
R
Remhendel, achterrem........................... 3-7
Remhendels, smeren............................ 6-22
Remmen ................................................. 5-3
Remvloeistofniveau, controleren .......... 6-19
Remvloeistof, verversen ....................... 6-21
Richtingaanwijzerschakelaar .................. 3-6
S
Smering en onderhoud, periodiek .......... 6-3
Sneller en langzamer rijden .................... 5-2
Specificaties ........................................... 8-1
Stalling.................................................... 7-3
Starten van een koude motor................. 5-1
Startknop................................................ 3-6
Storingzoekschema’s ........................... 6-31
Stroomlijnpaneel en framepaneel,
verwijderen en aanbrengen ..................6-7
Stuurschakelaars ....................................3-6
Stuursysteem, controleren....................6-24
T
Tankdop ..................................................3-7
U
Uitlaatkatalysator ....................................3-9
V
Veiligheidsinformatie ...............................1-1
Verzorging...............................................7-1
Voertuigidentificatienummer ...................9-1
Voor- en achterremblokken
controleren..........................................6-19
Voorremhendel........................................3-7
Voorvork, controleren ...........................6-23
Vrije slag van gasgreep, controleren.....6-15
Vrije slag voor- en achterremhendel,
controleren..........................................6-18
W
Waarschuwingslampje
brandstofniveau....................................3-2
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur ......................3-2
Waarschuwingslampje motorstoring ......3-2
Wegrijden ................................................5-2
Wielen ...................................................6-18
Wiellagers controleren ..........................6-24
Z
Zadels ...................................................3-10
Zekering, vervangen .............................6-26
U1GBD0D0.book Page 1 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
U1GBD0D0.book Page 2 Monday, July 15, 2013 2:21 PM
PRINTED IN THE NETHERLANDS
2013.06
PANTONE285C
MBK Industrie
Z.I. de Rouvroy 02100 Saint Quentin
Oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
29


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Yamaha Aerox NS50F - 2014 at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Yamaha Aerox NS50F - 2014 in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 4,16 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

Others manual(s) of Yamaha Aerox NS50F - 2014

Yamaha Aerox NS50F - 2014 User Manual - English - 78 pages

Yamaha Aerox NS50F - 2014 User Manual - German - 80 pages


The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info