INSTALLATIE
De laadomgeving
Het laden van de accu moet in een geventileerde ruimte geschieden, daar er
explosieve gassen (knalgas) vrij kunnen komen uit de accu. Er dient altijd
voldoende vrije ruimte rondom de lader aanwezig te zijn (eventuele
ventilatieopeningen mogen niet geblokkeerd zijn). Dit is belangrijk voor voldoende
luchtcirculatie, t.b.v. de koeling van de lader en de afvoer van vrij gekomen
gassen.
Belangrijk
Tijdens lekken of verdampen van brandstof niet laden.
Montage
Met de geïntegreerde bevestigingsvoet aan de onderzijde van de acculader kan de
lader in verschillende posities gemonteerd worden. Plaats de lader op een
stabiele, vlakke ondergrond.
Met de optioneel verkrijgbare montage beugels PC1
kunt u de lader eenvoudig plaatsen en uitnemen
zonder steeds de schroeven te verwijderen.
Aansluiting met accu
In verband met de spanningscompensatie raden wij ten zeerste aan om de
bestaande kabellengte te houden. Mocht u toch de kabels willen verkorten, dan is
het belangrijk dat de lengte niet minder wordt als 1 meter. De kabels kunnen
verlengd worden, maar dat zal wel ten kosten gaan van de
spanningscompensatie. Zie hoofdstuk ‘EIGENSCHAPPEN’, alinea ‘compensatie
spanningsverlies’.
Monteer de bijgeleverde kabeloogjes of een andere geschikte accuconnector aan
de laadkabel van de acculader. De rode kabel dient met de + pool van de accu
verbonden te worden, de zwarte kabel met de – pool.
Belangrijk
▪
De accu aansluiting die niet verbonden is met het chassis, moet als eerste
aangesloten worden. Sluit de andere verbinding aan op het chassis.
▪
Als u de lader op een stalen of aluminium schip gaat monteren, dient u de
lader geïsoleerd op te hangen. Dit wil zeggen, het huis van de lader mag geen
contact maken met het schip, om elektrolyse te voorkomen.
▪
Sluit de lader aan op de accu op een afstand van de brandstofinstallatie.