INSTALLATIE
De laadomgeving
Het laden van de accu moet in een geventileerde ruimte geschieden, daar er
explosieve gassen (knalgas) vrij kunnen komen uit de accu. Er dient altijd voldoende
vrije ruimte rondom de lader aanwezig te zijn (eventuele ventilatieopeningen mogen
niet geblokkeerd zijn). Dit is belangrijk voor voldoende luchtcirculatie, t.b.v. de
koeling van de lader en de afvoer van vrij gekomen gassen. De LBC 500 is niet
geschikt voor buitenshuis gebruik.
Montage
Met de geïntegreerde bevestigingsvoet aan de onderzijde van de acculader kan de
lader in verschillende posities gemonteerd worden. Plaats de lader op een stabiele,
vlakke ondergrond.
Met de optioneel verkrijgbare montage beugels
PC1 kunt u de lader eenvoudig plaatsen en
uitnemen zonder steeds de schroeven te
verwijderen.
Aansluiting met accu
In verband met de spanningscompensatie raden wij ten zeerste aan om de bestaande
kabellengte te houden. Mocht u toch de kabels willen verkorten, dan is het belangrijk
dat de lengte niet minder wordt als 0,7 meter. De kabels kunnen verlengt worden,
maar dat zal wel ten kosten gaan van de spanningscompensatie. Zie hoofdstuk
‘EIGENSCHAPPEN’, alinea ‘compensatie spanningsverlies’.
Plaats de rode kabel d.m.v. de krokodillenklem op de pluspool van de accu en de
zwarte kabel op de minpool. Voor een vaste, permanente aansluiting adviseren wij de
krokodillen klemmen te vervangen door de bijgeleverde kabelogen of vorkjes. Knip de
kabel zo dicht mogelijk bij de krokodillenklemmen af.
Belangrijk
▪ De accu aansluiting die niet verbonden is met het chassis, moet als eerste
aangesloten worden. Sluit de andere verbinding aan op het chassis.
▪ Als u de lader op een stalen of aluminium schip gaat monteren, dient u de lader
geïsoleerd op te hangen. Dit wil zeggen, het huis van de lader mag
geen contact maken met het schip, om elektrolyse te voorkomen.
▪ Sluit de lader aan op de accu op een afstand van de brandstofinstallatie.