657534
18
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/266
Next page
Winora Group
Originele gebruiksaanwijzing
Voertuig
(
alle categorieën inclusief City/Trekking/MTB/
Race-/Fitness-fiets
)
Gebruiksaanwijzing
Pedelec/S-Pedelec
Aanvullende gebruiksaanwijzing
Kinderfiets
Aanvullende gebruiksaanwijzing
Kinderspeelfiets
Gebruiksaanwijzing
NL
Wegwijzer
naar de originele gebruiksaanwijzing
Wegwijzer
Inhoud
1 Informatie online � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 1
2 Waarschuwingen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 1
3 Verklaring van de tekens � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 2
4 Afbeeldingen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 3
5 Verklaring van de begrippen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 3
5�1 Pedelec/EPAC � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 3
5�2 S-Pedelec/S-EPAC� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 4
5�3 Kinderfietsen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 4
5�4 Kinderspeelfietsen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 4
5�5 Lock-Out � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 4
5�6 SAG � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 4
5�7 Pedaalaandrijving � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 5
5�8 Woordenlijst � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 5
6 Eenheden en afkortingen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 5
7 Structuur van de gebruiksaanwijzingen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 6
8 Verdere informatie � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 7
9 Opmerking over onderhouds-
werkzaamheden en reparaties � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 7
10 Opmerking over de technische gegevens � � � � � � � � � � � � � � � � 7
1
Informatie onlineWegwijzer
In deze wegwijzer krijgt u een overzicht van alle symbolen en tekens die in deze originele
gebruiksaanwijzing worden gebruikt. Voor een grotere verstaanbaarheid wordt de
originele gebruiksaanwijzing hierna gebruiksaanwijzing genoemd.
1 Informatie online
Aanvullende informatie over instellingen en ook over de reiniging en het onderhoud vindt
u in de downloadzone op www.winora-group.de/manuals. Hier kunt u een uitgebreide
gebruiksaanwijzing over uw voertuig downloaden.
Meer informatie over de respectieve merken vindt u op:
Internetpagina Merk(en)
www.winora.de Winora
www.haibike.com Haibike
www.staiger-fahrrad.de Staiger, Sinus
2 Waarschuwingen
De volgende signaalsymbolen en -woorden worden in de gebruiksaanwijzing gebruikt
om te waarschuwen voor lichamelijke en materiële schade.
Waarschuwingen moeten de aandacht trekken naar de mogelijke gevaren. Het niet nale-
ven van een waarschuwing kan leiden tot verwondingen bij uzelf of andere personen en
ook materiële schade veroorzaken. Gelieve alle waarschuwingen te lezen en na te leven.
GEVAAR
Deze waarschuwing wijst op een gevaar met een hoog risico, die de meest
ernstige verwondingen en zelfs de dood tot gevolg heeft wanneer het risico
niet wordt vermeden.
WAARSCHUWING
Deze waarschuwing wijst op een gevaar met een gematigd risico, die ernstige
verwondingen tot gevolg heeft wanneer het risico niet wordt vermeden.
2
Verklaring van de tekens Wegwijzer
VOORZICHTIG
Deze waarschuwing wijst op een gevaar met een laag risico, die de geringe
of gematigde verwondingen tot gevolg heeft wanneer het risico niet wordt
vermeden.
LET OP
Deze waarschuwing wijst op mogelijke materiële schade.
3 Verklaring van de tekens
De volgende symbolen kunnen in deze originele gebruiksaanwijzing, op componenten
van het voertuig of op verpakkingen worden gebruikt.
Symbool Verklaring
Dit symbool geeft u nuttige bijkomende informatie over de instellingen
of het gebruik.
Dit symbool betekent dat u de gebruiksaanwijzing moet lezen.
Met dit symbool gemarkeerde producten vervullen alle toe te passen
communautaire voorschriften van Europese Economische Ruimte.
Dit symbool wijst op de goedkeuring door ouders voor kleine kinderen.
Dit symbool geeft bij wijze van voorbeeld het maximaal toegestane totaal gewicht
van het voertuig aan. Het maximaal toegestane totaal gewicht van uw voertuig
verneemt u op het etiket op uw voertuig.
Dit symbool geeft bij wijze van voorbeeld de categorie van het voertuig aan.
De voertuigcategorie verneemt u op het etiket van uw voertuig. Een uitvoerige
beschrijving van de voertuigcatergorieën vindt u in de gebruiksaanwijzing voertuig
in het hoofdstuk “Voertuigcategorieën”.
3
AfbeeldingenWegwijzer
4 Afbeeldingen
De afbeeldingen in de gebruiksaanwijzing zijn voorbeelden en kunnen afwijken van de
werkelijke uitvoering van uw voertuig. Als u niet beschikt over de noodzakelijke vakken-
nis over uw model van voertuig, kunt u zich richten tot uw handelaar.
Voorbeeld voor een afbeelding:
Afb.: Samenstelling van de afbeeldingen
1 Afbeelding bij wijze van voorbeeld
2 Bijschrift
Afb.: Correcte stuurpositie
1
2
5 Verklaring van de begrippen
De volgende begrippen worden indien de gebruiksaanwijzing gebruikt:
5.1 Pedelec/EPAC
Tegen de norm in worden EPAC’s (= Electrically Power Assisted Cycle) in deze gebruiks-
aanwijzing Pedelecs (=Pedal electric cycle) genoemd. Pedelecs zijn voertuigen met een
elektrische hulpmotor die een ondersteuning tot maximaal 25 km/h levert als u op de
pedalen trapt. Een duwhulp kan het voertuig naargelang van de ingestelde versnelling
tot 6 km/h doen versnellen.
Pedelecs zijn voertuigen die in de meeste landen wettelijk als fietsen worden ingedeeld.
Informeer u over de nationale en regionale voorschriften en de classificatie in uw land.
4
Verklaring van de begrippen Wegwijzer
5.2 S-Pedelec/S-EPAC
Tegen de norm in worden S-EPAC’s (= Speed Electrically Power Assisted Cycle) in deze
gebruiksaanwijzing S-Pedelecs (= Speed Pedal electric cycle) genoemd. Pedelecs zijn
voertuigen met een elektrische hulpmotor die een ondersteuning tot maximaal 45km/h
biedt als u op de pedalen trapt. Bovendien kan naargelang van het model ook een zuiver
elektrische aandrijving tot maximaal 18km/h mogelijk zijn.
S-Pedelecs worden in een aantal landen geclassificeerd als motorvoertuigen. Informeer
u over de nationale en regionale voorschriften en de classificatie in uw land.
5.3 Kinderfietsen
Kinderfietsen zijn door pedalen aangedreven voertuigen voor kinderen van de
voertuigcategorie 0 met wielafmetingen 12" en 16".
5.4 Kinderspeelfietsen
Kinderspeelfietsen zijn voertuigen van de categorie 0 zonder pedalen voor kinderen
vanaf 3jaar. De kinderspeelfietsen worden door het kind al meelopend aangedreven.
5.5 Lock-Out
De Lock-Out-functie blokkeert de geveerde voorvork. Hierdoor kan het slingeren of het
inveren van de voorvork worden verminderd, bijvoorbeeld wanneer de vering tijdens het
fietsen met hoge pedaalkracht wordt ingedrukt.
Afhankelijk van het voertuigmodel is ook de achtervering met een Lock-Out-functie
uitgerust (zie gebruiksaanwijzing voertuig, hoofdstuk “Vering”).
5.6 SAG
De SAG (Engels “verlagen”) is het inveren van de veerelementen door het
lichaamsgewicht van de bestuurder. De SAG wordt afhankelijk van het model van de
geveerde voorvork of de vering en afhankelijk van het gebruiksdoel op een waarde van
15% tot 40% van de totale veerweg ingesteld.
5
Eenheden en afkortingenWegwijzer
5.7 Pedaalaandrijving
De pedaalaandrijving is een samenstel bestaande uit een kettingwiel, pedaal en crank.
1 Kettingwiel
2 Pedaal
3 Crank
Afb.: Pedaalaandrijving op het voorbeeld van een derailleur met 3 kettingwielen
5.8 Woordenlijst
Na de handleiding van de kinderenspeelfiets vindt u een woordenlijst over de begrippen
die worden gebruikt in deze gebruiksaanwijzing.
6 Eenheden en afkortingen
De volgende eenheden en afkortingen vindt u in deze gebruiksaanwijzing of op de
componenten van uw voertuig:
Eenheid Betekenis Eenheid voor
° Graden Hoekafmeting
°C Graden Celsius Temperatuur
°F Graden Fahrenheit Temperatuur (USA)
1/s per seconde Omwentelingen
" Inch Maateenheid (USA) 1 inch = 2,54 cm
A Ampère Elektrische stroomsterkte
Ah Ampère uur Elektrische lading
bar Bar Druk
g Gram Massa (gewicht)
h Uur Tijd
Hz Hertz Frequentie
kg Kilogram Massa (gewicht)
km/h Kilometer per uur Snelheid
kPa Kilopascal Druk
mph Miles per hour Snelheid (USA)
Nm Newtonmeter Draaimoment
3
2
1
6
WegwijzerStructuur van de gebruiksaanwijzingen
Eenheid Betekenis Eenheid voor
psi pound per square inch Druk (USA)
V Volt Elektrische spanning
W Watt Elektrisch vermogen
Wh Watt-uur Elektrische capaciteit
7 Structuur van de gebruiksaanwijzingen
Deze originele gebruiksaanwijzing bevat de vier gebruiksaanwijzingen:
1. Gebruiksaanwijzing voertuig
Vormt de basis voor alle voertuigcategorieën – met uitzondering van de gebruiks-
aanwijzing kinderspeelfiets.
Bevat informatie over de voertuigcategorieën:
x Lees grondig en volledig de gebruiksaanwijzing voertuig, vooral de veiligheids-
instructies.
2. Aanvullende gebruiksaanwijzing Pedelec en S-Pedelec
Bevat naast de gebruiksaanwijzing voertuig speciale informatie over Pedelecs en
S-Pedelecs.
Bevat informatie over de voertuigcategorieën:
x Lees ook grondig en volledig de aanvullende gebruiksaanwijzing Pedelec en
S-Pedelec.
3. Aanvullende gebruiksaanwijzing kinderfiets
Bevat naast de gebruiksaanwijzing voertuig speciale informatie over kinderfietsen.
Bevat informatie over de voertuigcategorie:
x Lees ook grondig en volledig de aanvullende gebruiksaanwijzing kinderfiets.
7
Verdere informatieWegwijzer
4. Gebruiksaanwijzing kinderspeelfiets
Bevat alle informatie over kinderspeelfietsen.
Bevat informatie over de voertuigcategorie:
x Lees grondig en volledig de gebruiksaanwijzing kinderspeelfiets.
8 Verdere informatie
U ontvangt samen met een voertuig alle belangrijke documenten en noodzakelijke
informatie van uw handelaar:
Het ingevulde document voertuigpas en het overdrachtsprotocol, dat u vindt
op het einde van de gedrukte basisversie van de originele gebruiksaanwijzing.
Een basisversie van de originele gebruiksaanwijzing in een printversie over uw
voertuig. De originele gebruiksaanwijzing met meer informatie vindt u op
internet op www.winora-group.de/manuals.
Bij de aankoop van een Pedelec krijgt u ook een snelstarthandleiding voor het
Pedelec-aandrijfsysteem. Een volledige originele gebruiksaanwijzing over uw
aandrijfsysteem vindt u op internet op www.winora-group.de/manuals.
Bij de aankoop van een S-Pedelec krijgt u ook een volledige originele
gebruiksaanwijzing voor uw S-Pedelec-aandrijfsysteem.
Op uw voertuig vindt u:
Het voertuigcategorienummer van uw voertuig
Het maximaal toegestane totaal gewicht
x Vergelijk de gegevens in uw voertuigpas en het voertuigcategorienummer op uw
voertuig met de gegevens in hoofdstuk “Structuur van de gebruiksaanwijzingen”,
om alle informatie over uw voertuigmodel te vinden.
9 Opmerking over onderhouds-
werkzaamheden en reparaties
Verricht de handelingen die in de gebruiksaanwijzing zijn beschreven slechts wanneer
u beschikt over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen. In het andere geval laat
u de werkzaamheden uitvoeren door een specialist.
10 Opmerking over de technische gegevens
Informatie over de technische gegevens en de uitrusting van uw voertuigmodel krijgt
u schriftelijk van uw handelaar.
Winora Group
Gebruiksaanwijzing
Voertuig
Voertuig
1 Zadelbuis 16 Crank
2 Bovenbuis 17 Kettingwielen
3 Onderbuis 18 Ketting
4 Stuurpen 19 Standaard
5 Stuur 20 Liggende achtervork
6 Remarm 21 Schakelmechanisme
7 Voorvork/geveerde voorvork 22 Tandwielcassette bestaande uit rondsels
8 Voorlamp 23 Reflector
9 Rem aan het voorwiel 24 Achterlamp
10 Spaak 25 Bagagedrager
11 Band 26 Staande achtervork
12 Ventiel 27 Achterwielrem
13 Wielnaaf 28 Zadelpen
14 Velg 29 Zadelpenklem
15 Pedaal 30 Zadel
Illustratieve afbeelding
1
2
3
4
5
6
7
8
12
13
14
15
16
17
23
24
25
27
28
30
29
26
11
9
18
19
20
22
21
10
Voertuig
Inhoud
1 Grondslagen ..................................... . . 1
1.1 Gebruiksaanwijzing lezen en bewaren . . . . . . . . . . . . . . . . . 1
1.2 Regulier gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1
1.3 Voertuigcategorieën . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2
1.4 Maximaal toegestane totaal gewicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
1.5 Zitpositie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
1.6 Framehoogte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
1.7 Helm . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
1.8 Bagagedrager . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
1.8.1 Bagagedrager met klembeugel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
1.8.2 Bagagedrager zonder klembeugel met spanriem . . . . . . . . . . . . . 9
1.8.3 Low rider-bagagedragers voor fietstassen . . . . . . . . . . . . . . . . .10
1.8.4 Systeembagagedrager . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .10
1.9 Standaardvarianten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
1.9.1 Zijstandaards en achtervorkstandaards . . . . . . . . . . . . . . . . . .11
1.9.2 Tweebenige standaard. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .11
1.10 Aero-stuur bij racefietsen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
2 Voor de fietsrit .................................... . 13
2.1 Voor elke rit. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
2.2 Voor de eerste rit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
3 Veiligheid ........................................ . 16
3.1 Algemene veiligheidsinstructies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
3.2 Instructies voor het wegverkeer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
3.3 Instructies voor het meenemen van kinderen. . . . . . . . . . . . . . 22
3.3.1 Kinderstoel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .24
3.3.2 Fietskar. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .25
3.4 Instructies over het transport . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
3.4.1 Instructies over de bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .26
3.4.2 Instructies voor de montage van aanhangers . . . . . . . . . . . . . . .27
3.4.3 Instructies over aanhangers voor lasten en honden . . . . . . . . . . . .27
3.4.4 Instructies over het transport van het voertuig
met de wagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .28
3.5 Instructies over draaimomenten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
3.6 Instructies voor de draairichting van schroeven . . . . . . . . . . . . 31
Voertuig
3.7 Instructies over de slijtage. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
3.8 Instructies over componenten van carbon . . . . . . . . . . . . . . . 33
3.8.1 Valpartijen en ongevallen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .34
3.8.2 Fietsendrager . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .34
3.8.3 Draaimomenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .34
3.9 Restrisico’s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
4 Basisinstellingen .................................. . 36
4.1 Snelspanner . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
4.2 Zadel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
4.2.1 Zadelhoogte instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .37
4.2.2 Minimale insteekdiepte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .39
4.2.3 Minimale uittrekhoogte instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .40
4.2.4 Inclinatie van het zadel instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .40
4.2.5 Zitlengte instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .41
4.3 Stuur en stuurpennen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
4.3.1 Minimale insteekdiepte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .42
4.3.2 Stuurpeninclinatie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .43
4.3.3 Stuur positioneren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .43
4.4 Bedieningselementen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
4.5 Remarm . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
4.5.1 Positie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .44
4.5.2 Greepafstand instellen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .45
4.6 Pedalen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
4.6.1 Klappedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .46
4.6.2 Blokpedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .46
4.6.3 Klikpedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .47
4.6.4 Ruimte voor de voeten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .48
4.7 Verlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
4.7.1 Naafdynamo . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .49
4.7.2 Accu- en batterijverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .50
4.7.3 Voorlamp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .50
4.7.4 Achterlamp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .50
4.7.5 Reflectoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .51
4.8 Vering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
5 Rem ............................................ . 52
5.1 Grondslagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
Voertuig
5.1.1 Terugtraprem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .52
5.1.2 Remarm . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .52
5.1.2.1 Schijfrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .53
5.1.2.2 Velgrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .53
5.2 Instellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55*
5.2.1 Remkabelspanning bij mechanische remmen instellen . . . . . . . . . .55
5.2.2 Drukpunt instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .56
5.3 Bediening. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
5.3.1 Remarm bedienen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .57
5.3.2 Terugtraprem gebruiken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .57
5.4 Inremmen van schijfremmen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
5.5 Remkracht behouden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
6 Derailleur ........................................ . 59
6.1 Grondslagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
6.1.1 Mechanische derailleur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .59
6.1.2 Elektronische derailleur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .60
6.1.3 Tandwielcombinaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .60
6.2 Instellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
6.2.1 Schakelmechanisme instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .62
6.2.2 Voorderailleur instellen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .63
6.2.3 Versnellingskabelspanning afstellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .64
6.2.4 Derailleur bij een racefiets instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .64
6.3 Bediening. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
6.3.1 Rondsels schakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .65
6.3.2 Kettingwielen schakelen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .66
6.3.3 Elektronische derailleur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .67
6.3.4 Derailleur/naafversnelling (dual drive). . . . . . . . . . . . . . . . . . . .67
6.3.5 Versnellingshendel bij een racefiets bedienen . . . . . . . . . . . . . . .67
7 Naafversnellingen ................................. . 68
7.1 Grondslagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
7.1.1 Automatische versnelling (Automatix). . . . . . . . . . . . . . . . . . . .68
7.1.2 Traploze versnelling (NuVinci) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .69
7.1.3 Traploze automatische versnelling (NuVinci Harmony) . . . . . . . . . . .69
7.1.4 Elektronische naafversnelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .69
7.2 Instellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
7.2.1 Versnellingskabelspanning instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .70
Voertuig
7.2.2 Versnellingskabelspanning bij NuVinci versnelling instellen . . . . . . . .72
7.3 Bediening. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
7.3.1 Naafversnellingen met schakelstanden . . . . . . . . . . . . . . . . . . .73
7.3.2 Traploze naafversnellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .74
7.3.3 Derailleur/naafversnelling (dual drive). . . . . . . . . . . . . . . . . . . .74
8 Pinion-aandrijving ................................. . 75
8.1 Voor elke rit. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
8.2 Pinion-aandrijving schakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
8.3 Oplossing van storingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
8.4 Pinion-aandrijving reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
8.5 Pinion-aandrijving onderhouden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
8.5.1 Pinion-aandrijving met kettingaandrijving onderhouden . . . . . . . . . .79
8.5.2 Pinion-aandrijving met riemaandrijving onderhouden . . . . . . . . . . .79
8.6 Vervanging van olie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
9 Riemaandrijving................................... . 81
9.1 Samenstelling van de riemaandrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
9.2 Gebruik van de riemaandrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
9.3 Spanning van de riem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
9.4 Slijtage van de riemaandrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
9.4.1 Slijtage van de riem optisch controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . .83
9.4.2 Slijtage van de riemaandrijving optisch controleren . . . . . . . . . . . .83
9.4.3 Slijtage van kettingwiel optisch controleren . . . . . . . . . . . . . . . .84
9.5 Riemaandrijving reinigen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
10 Wielen en banden ................................ . 85
10.1 Banden en ventielen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
10.1.1 Soorten ventielen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .87
10.1.2 Bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .88
10.2 Velgen en spaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
10.3 Voor-/achterwiel monteren en demonteren . . . . . . . . . . . . . . 90
10.3.1 Voor-/achterwiel met snelspanassen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .92
10.3.1.1 Montage. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .92
10.3.1.2 Demontage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .93
10.3.2 Voor-/achterwiel met conventionele steekassen . . . . . . . . . . . . .94
10.3.2.1 Montage. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .94
10.3.2.2 Demontage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .94
10.3.3 Voor-/achterwiel met steekassen met hendel . . . . . . . . . . . . . . .95
Voertuig
10.3.3.1 Montage. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .95
10.3.3.2 Demontage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .96
10.3.4 Carbonwielen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .96
11 Telescopische zadelpen ........................... . 97
11.1 Grondslagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
11.2 Instellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98
11.2.1 Kabelspanning instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .98
11.2.2 Uitschuifsnelheid instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .98
11.2.3 Positie van de afstandsbediening van de telescopische
zadelpen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .98
11.2.4 Pneumatische telescopische zadelpen instellen . . . . . . . . . . . . .99
11.2.5 Hydraulische telescopische zadelpen ontluchten. . . . . . . . . . . . .99
11.3 Bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 99
12 Vering .......................................... . 99
12.1 Geveerde zadelpen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
12.2 Geveerde voorvork en achtervering . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
12.2.1 Grondslagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
12.2.2 Instellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
12.2.2.1 Uitveerdemping en compressiedemping . . . . . . . . . . . . . 101
12.2.2.2 SAG . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
12.2.2.3 Lock-Out . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
12.2.3 Bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
13 Reiniging ....................................... 104
13.1 Remmen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105
13.2 Vering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
13.3 Versnelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
13.4 Ketting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
14 Onderhoud. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
14.1 Inspectie-intervallen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111
14.2 Schroefverbindingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
14.3 Frame en vaste voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
14.4 Geveerde voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
14.5 Bagagedrager en spatborden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
14.6 Zadel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113
14.7 Stuur en stuurpennen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113
Voertuig
14.8 Balhoofdlager instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114
14.8.1 Conventionele stuurpen met inwendige klemming . . . . . . . . . . . 115
14.8.2 Stuurpen met uitwendige klemming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115
14.9 Wielen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
14.9.1 Velgen en spaken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
14.9.2 Slijtage-indicator van de velg bij velgremmen. . . . . . . . . . . . . . 117
14.9.3 Banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118
14.10 Lekke band . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118
14.11 Wiel demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118
14.11.1 Remmen voorbereiden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 119
14.11.1.1 Mechanische velgremmen voorbereiden . . . . . . . . . . . . . 120
14.11.1.2 Hydraulische velgremmen voorbereiden . . . . . . . . . . . . . 121
14.11.1.3 Terugtraprem voorbereiden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 121
14.11.1.4 Remmen voorbereiden bij racefietsen . . . . . . . . . . . . . . 122
14.11.2 Voorwiel demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 122
14.11.3 Achterwiel demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 123
14.11.4 Draad- of vouwbanden demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . 124
14.11.5 Velglint controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 125
14.11.6 Draad- of vouwbanden monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
14.11.7 UST-banden monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127
14.11.8 Wiel monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128
14.11.8.1 Voorwiel monteren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128
14.11.8.2 Achterwiel monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128
14.11.8.3 Na de montage van de wielen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
14.12 Remsysteem. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 130
14.12.1 Velgrem algemeen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131
14.12.1.1 Remblok controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131
14.12.1.2 Remblok vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132
14.12.1.3 Remblok met schroef vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . 133
14.12.1.4 Remblok met veiligheidsplitpen vervangen . . . . . . . . . . . 133
14.12.1.5 Remblokhouders vervangen bij een racefiets . . . . . . . . . . 133
14.12.1.6 Afstand remblok bij een racefiets instellen . . . . . . . . . . . . 135
14.12.2 Mechanische velgrem. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136
14.12.2.1 Remblokhouder vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136
14.12.2.2 Afstand remblokhouder instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . 139
14.12.2.3 Remsysteem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139
Voertuig
14.12.3 Hydraulische velgrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140
14.12.3.1 Remblokhouders vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 141
14.12.3.2 Afstand remblokhouders instellen (Magura HS-modellen). . . . 142
14.12.3.3 Remsysteem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142
14.12.4 Schijfrem. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143
14.12.4.1 Schijfrem inremmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144
14.12.4.2 Schijfrem rotor controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144
14.12.4.3 Drukpunt instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144
14.12.4.4 Remzadel instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144
14.12.4.5 Remblokken vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145
14.12.4.6 Remblok controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
14.12.4.7 Remsysteem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
14.12.5 Terugtraprem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
14.13 Pedaalaandrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
14.14 Verlichtingsset . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149
14.15 Naafdynamo . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149
14.16 Kettingspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149
14.16.1 Kettingspanning bij derailleurs . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150
14.16.2 Versnellingskabels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150
14.16.3 Derailleur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150
14.17 Aanbevolen bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 151
14.18 Vetten en oliën . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 152
14.19 Reinigings- en onderhoudsplan . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153
15 Bewaring ....................................... 156
16 Garantie ....................................... 156
17 Afvalverwijdering ................................. 158
17.1 Voertuig . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
17.2 Elektronische componenten en onderdelen . . . . . . . . . . . . . 158
17.3 Verpakking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
17.4 Banden en binnenbanden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
17.5 Smeer- en onderhoudsmiddelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
* Hoofdstuk met bijkomende informatie die u in de online
gebruiksaanwijzing krijgt, herkent u aan de blauwe kleur en de
onderlijning, hier: 5.2 Instellingen.
1
GrondslagenVoertuig
1 Grondslagen
1.1 Gebruiksaanwijzing lezen en bewaren
Deze gebruiksaanwijzing hoort bij dit voertuig. De begrippen fietsen,
racefietsen, Pedelecs, S-Pedelecs, kinderfietsen en kinderspeelfietsen worden
in de gebruiksaanwijzing voertuig onder de overkoepelende term “voertuig”
samengevat. De gebruiksaanwijzing bevat belangrijke informatie over de
instellingen en het gebruik. Lees grondig en volledig de gebruiksaanwijzing,
vooral de veiligheidsinstructies, alvorens het voertuig te gebruiken. Afhankelijk
van het voertuigmodel en de voertuigcategorie dient u ook de aanvullende
gebruiksaanwijzingen zorgvuldig en volledig door te nemen. De niet-naleving
van deze gebruiksaanwijzing kan leiden tot ernstige verwondingen of schade
aan het voertuig. Bewaar de gebruiksaanwijzing binnen handbereik.
Overhandigt u het voertuig aan derden, geef dan ook zeker deze gebruiks-
aanwijzing mee.
1.2 Regulier gebruik
De fabrikant of handelaar is niet aansprakelijk voor schade die is ontstaan door
oneigenlijk gebruik. Gebruik het voertuig uitsluitend op de manier die in deze gebruiks-
aanwijzing is beschreven. Elk ander gebruik geldt als oneigenlijk en kan leiden tot
ongevallen, ernstige letsels of schade aan het voertuig.
Het ombouwen van voertuigen tot een Pedelec of S-Pedelec is niet toegestaan.
Het manipuleren van de aandrijfeenheid bij Pedelecs en S-Pedelecs is verboden.
De garantie vervalt bij oneigenlijk gebruik van het voertuig (zie hoofdstuk “Garantie”).
Het voertuig is bestemd voor het gebruik door één persoon, waarbij de zitpositie werd
afgestemd op diens lengte (zie hoofdstuk “Grondslagen / Zitpositie”).
Het gebruik van kinderstoeltjes, fietskarren en andere aanhangers (aanhangers voor
lasten en honden) is slechts toegestaan voor voertuigen van de voertuigcategorieën
2en3 (zie hoofdstuk “Grondslagen / Voertuigcategorieën”)
,
echter zonder de kinder-
en jongerenvoertuigen met wielgroottes 20" en 24".
Hiervan uitgezonderd zijn:
Voertuigen met carbon frame
het voertuigtype S-Pedelec
2
Grondslagen Voertuig
Voertuigen met een volledig geveerd frame moeten beschikken over de jongste
generatie van achtervorkbouten met borgring (doorgaans in serie gemaakt vanaf het
modeljaar 2017). Gelieve het hoofdstuk “Veiligheid / Instructies voor het meenemen
van kinderen” te lezen voor meer informatie. Richt u voor het gebruik van fietskarren en
kinderstoeltjes tot uw handelaar.
Racefietsen en fitness-fietsen zijn uitsluitend bestemd voor het gebruik op straten en
wegen met een glad oppervlak die geasfalteerd, gebetonneerd of verhard zijn.
Elk gebruik op onverharde wegen kan ertoe leiden dat het voertuig stuk gaat.
De montage van een bagagedrager, een kinderstoeltje of een fietskar is niet toegestaan.
De racefiets/fitness-fiets wordt gedefinieerd als een voertuig
met een racestuur (racefiets) of een plat stuur (flat bar bij een fitness-fiets)
met een wielbreedte van maximaal 32 mm
met een ongeveerd frame
dat een sportief gestrekte zitpositie vereist
Voor het reguliere gebruik van het voertuig in het wegverkeer moet u de nationale en
regionale voorschriften kennen, hebben begrepen en naleven (zie hoofdstuk “Veiligheid /
Instructies voor het wegverkeer”).
1.3 Voertuigcategorieën
Het voertuig wordt aangeduid met een symbool voor de voertuigcategorie. Dit symbool
bevindt zich doorgaans aan de onderste linker kant van de zadelbuis:
x Vergelijk de vermelde voertuigcategorie op uw voertuig met de voertuigcategorieën
in de volgende tabel.
x Lees alle hoofdstukken die beantwoorden aan de voertuigcategorie van uw voertuig.
Symbool Voertuigcategorie Gebruik
Voertuigen van de categorie 0 zijn
doorgaans kinderspeelfietsen 12"
en kinderfietsen 12" en 16".
Categorie 0:
- voor kinderen vanaf 3 jaar
- Gebruik slechts onder toezicht van een
opvoedingsverantwoordelijke
- deelname aan het wegverkeer is niet
toegestaan
- deelname aan wedstrijden is niet
toegestaan
- niet geschikt voor sprongen en
acrobatische handelingen
3
GrondslagenVoertuig
Symbool Voertuigcategorie Gebruik
Voertuigen van de categorie 1 zijn
doorgaans fietsen, Pedelecs en
S-Pedelecs van het type racefiets of
fitness bike (Urban Bike).
Categorie 1:
- uitsluitend voor geasfalteerde,
gebetonneerde of verharde straten en
wegen
- permanent contact van de wielen met
de grond moet worden gegarandeerd
- de deelname aan wedstrijden is
toegestaan
- niet geschikt voor drops, sprongen en
acrobatische handelingen
Voertuigen van de categorie 2 zijn
doorgaans fietsen, Pedelecs en
S-Pedelecs van het type city-,
trekking-, cross trekking- of
bakfiets, bovendien jongerenfietsen
24" en kinderfietsen 20".
Categorie 2:
- omvat categorie 1 en ook verharde en
natuurlijk vaste wegen met gematigde
hellingen
- van verhogingen van maximaal 15cm,
bijv. stoepranden, kan worden gereden
- deelname aan wedstrijden is niet
toegestaan
- niet geschikt voor sprongen en
acrobatische handelingen
Voertuigen van de categorie 3 zijn
doorgaans fietsen, Pedelecs en
S-Pedelecs van het type mountain-
bike met gebruiksdoel cross country,
marathon en tour, en ook fietsen van
de cyclo-cross en all track.
Categorie 3:
- Omvat categorieën 1 en 2 en ook ruwe
trails met kleinere hindernissen en
onverharde wegen die een goede
rijtechniek vereisen
- de deelname aan wedstrijden is
toegestaan
- drops en sprongen tot een hoogte van
max. 60cm zijn toegestaan (een pas-
sende rijtechniek wordt vooropgesteld)
- niet geschikt voor acrobatische
handelingen
4
Grondslagen Voertuig
Symbool Voertuigcategorie Gebruik
Voertuigen van de categorie 4 zijn
doorgaans fietsen, Pedelecs en
S-Pedelecs van het type mountain-
bike met gebruiksdoel allmountain.
Categorie 4:
- omvat categorieën 1, 2 en 3
- grote hindernissen en hogere
snelheden stellen verhoogde rijvaardig-
heden voorop
- de deelname aan wedstrijden is
toegestaan
- drops en sprongen tot een hoogte van
max. 120cm zijn toegestaan (een pas-
sende rijtechniek wordt vooropgesteld)
- niet geschikt voor acrobatische
handelingen
Voertuigen van de categorie 5 zijn
doorgaans fietsen, Pedelecs en
S-Pedelecs van het type mountain-
bike met gebruiksdoel enduro/
freerode/downhill.
Categorie 5:
- omvat categorieën 1, 2, 3 en 4 en ook
een zeer snel bereden en zeer moeilijk
terrein met extreme hellingen
- zeer hoge eisen aan de rijvaardigheid
- de deelname aan wedstrijden is
toegestaan
- verre sprongen en drops zijn
toegestaan (een passende rijtechniek
wordt vooropgesteld)
- niet geschikt voor acrobatische
handelingen
5
GrondslagenVoertuig
1.4 Maximaal toegestane totaal gewicht
GEVAAR
Breuk van componenten door overbelasting van het voertuig.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Neem het maximaal toegestane totale gewicht van het
voertuig in acht.
LET OP
Materiaalschade door overbelasting van het voertuig.
Beschadigingsgevaar!
x Neem het maximaal toegestane totale gewicht van het
voertuig in acht.
Het voertuig heeft een maximaal toegestaan totaal gewicht dat niet mag worden
overschreden.
x Neem het maximaal toegestane totale gewicht van het voertuig in acht.
x Richt u tot uw handelaar als u vragen heeft over het maximaal toegestane totaal
gewicht.
Dit symbool (bij wijze van voorbeeld) geeft het maximaal toegestane totaal
gewicht van het voertuig aan. Het maximaal toegestane totaal gewicht van
uw voertuig verneemt u op het etiket op uw voertuig. Dit symbool bevindt
zich doorgaans aan de onderste linker kant van de zadelbuis.
Het maximaal toegestane totaal gewicht wordt als volgt berekend:
Voertuig + bestuurder + bagage/rugzak/kinderstoeltje etc. = maximaal toegestaan
totaal gewicht.
6
Grondslagen Voertuig
1.5 Zitpositie
VOORZICHTIG
Gespannen spieren en pijn aan de gewrichten door een verkeerd
ingestelde zitpositie.
Risico op verwondingen!
x Zorg ervoor dat de zitpositie correct wordt ingesteld door uw
handelaar.
VOORZICHTIG
Beperkte bereikbaarheid van bedieningselementen aan het stuur
door een verkeerd ingestelde zitpositie.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat de zitpositie correct wordt ingesteld door uw
handelaar.
De optimale zitpositie hangt af van de framegrootte en geometrie van het voertuig, de
lengte van de bestuurder en ook de instellingen van het stuur en het zadel. Voor de
instelling van de optimale zitpositie is vakkennis vereist.
De optimale zitpositie kan ook afhangen van het gebruik van het voertuig, bijv. wanneer
het hoofdzakelijk sportief wordt gebruikt.
De belangrijke eigenschappen van een optimale zitpositie zijn:
Als een pedaal boven staat, bedragen de hoek met de knie van het bovenste been
en de hoek van de arm 90°. Het onderste been is lichtjes gebogen
(zie “Afb.: Optimale zitpositie ( A)”).
Wanneer een pedaal vooraan staat, bevindt de knie zich boven de as van het
voorste pedaal (zie “Afb.: Optimale zitpositie (B)”).
De armen zijn ontspannen en lichtjes naar buiten gebogen (niet te zien op de
afbeelding).
De rug is lichtjes naar voren gebogen en staat niet loodrecht tot de zadelpen.
7
GrondslagenVoertuig
90°
90°
90°
A B
Afb.: Optimale zitpositie (bij wijze van voorbeeld)
x Lees de hoofdstukken “Basisinstellingen / Zadel” en “Basisinstellingen / Stuur en
stuurpennen” over de instelling van de correcte zadel- of stuurhoogte.
1.6 Framehoogte
Om veilig en aangenaam te kunnen rijden, is het belangrijk een voertuig te kopen met de
voor de bestuurder passende framehoogte en -lengte. De passende framehoogte hangt
af van de staplengte van de bestuurder. Het is belangrijk rekening te houden met de
staplengte zodat het mogelijk is veilig en snel te stoppen en af te stappen van het
voertuig in gevaarlijke situaties.
x Vraag advies over de juiste framehoogte aan een specialist.
1.7 Helm
x Draag bij elke rit met uw voertuig een geschikte en passende helm.
x Vraag advies aan uw handelaar bij de aankoop van een helm.
x Laat de helm passend voor u instellen door uw handelaar.
x Neem de bijgeleverde informatie van de fabrikant van de helm in acht.
x Zorg ervoor dat de helm correct zit (zie “Afb.: Houvast van de helm (A)”).
x Sluit steeds de sluiting onder de kin.
A B
Afb.: Houvast van de helm ((A) correct, (B) zit te veel naar achteren)
(bij wijze van voorbeeld)
8
Grondslagen Voertuig
1.8 Bagagedrager
LET OP
Overbelasting van de bagagedrager.
Beschadigingsgevaar!
x Neem de maximaal toegestane last op de bagagedrager in acht.
x De bagagedrager is slechts goedgekeurd voor het transport
van bagage, het vervoer van personen is niet toegestaan.
LET OP
Beschadiging van voertuigcomponenten door een niet
goedgekeurde montage van een bagagedrager.
Beschadigingsgevaar!
x Monteer een bagagedrager nooit op de zadelpen.
x Monteer een bagagedrager nooit op een volledig geveerd frame.
De bagagedrager is een systeem op het voertuig waarop de bagage kan worden vervoerd.
Afhankelijk van het voertuigmodel kan het hierbij gaan om een bagagedrager met
klembeugel, een bagagedrager zonder klembeugel met spanriemen of een low
rider-bagagedrager voor fietstassen.
Verder zijn veel modellen standaard met een systeembagagedrager uitgerust. Voor deze
systeembagagedragers zijn diverse accessoires voorhanden, zoals manden of tassen,
die op het bagagevlak kunnen worden vastgeklikt.
x Vraag advies aan uw handelaar over passende accessoires.
Wanneer uw voertuig uitgerust is met een bagagedrager:
x Verricht geen veranderingen aan de bagagedrager.
x Wilt u de bagagedrager vervangen, vraag dan advies aan uw handelaar.
x Zorg ervoor dat de bagagedrager niet wordt overbelast.
x Neem de maximaal toegestane last op de bagagedrager in acht.
x De maximaal toegestane last op de bagagedrager is doorgaans op het
oppervlak van de bagagedrager genoteerd.
9
GrondslagenVoertuig
x Wanneer de maximale toegestane last niet op het oppervlak van de bagage-
drager is gemarkeerd, dient u advies te vragen aan uw handelaar.
x Zorg ervoor dat de bagagedrager gelijkmatig wordt belast.
x Gebruikt u fietstassen, zorg er dan voor dat het gewicht van de bagage
gelijkmatig is verdeeld over de linker en rechter tas.
x Zorg ervoor dat de bagage voldoende is vastgemaakt zodat ze niet valt.
x Gebruik eventueel spanriemen om bagage vast te maken.
Wanneer uw voertuig niet met een bagagedrager uitgerust is:
x Informeer u bij uw handelaar of uw voertuig geschikt is voor de uitrusting met een
bagagedrager als u een bagagedrager wilt installeren.
x Zorg ervoor dat de bagagedrager wordt gemonteerd door uw handelaar.
1.8.1 Bagagedrager met klembeugel
1. Grijp de klembeugel, trek hem
voorzichtig naar boven en houd hem in
deze positie.
2. Leg uw bagage op de bagagedrager.
3. Bevestig uw bagage op de bagage-
drager met de klembeugel die
u langzaam terugplaatst.
1.8.2 Bagagedrager zonder klembeugel met spanriem
1. Maak de spanriemen los.
2. Leg uw bagage op de bagagedrager.
3. Trek de spanriemen krachtig over de
bagage.
4. Bevestig de spanriemen aan de hiervoor
voorziene houders aan het frame van de
bagagedrager.
x Zorg ervoor dat de bagage stevig is
bevestigd zodat ze niet valt.
Afb.: Bagagedrager met klembeugel
(bij wijze van voorbeeld)
Afb.: Bagagedrager met spanriemen
(bij wijze van voorbeeld)
10
Grondslagen Voertuig
1.8.3 Low rider-bagagedragers voor fietstassen
1. Vul de fietstassen.
2. Zorgt ervoor dat de fietstassen
hetzelfde gewicht hebben.
3. Sluit de fietstassen zodat geen losse
linten en gespen afhangen.
4. Hang de fietstassen met het ophang-
systeem aan de bagagedrager.
x Zorg ervoor dat de tassen stevig op
de low rider-bagagedrager zitten en
dat ze zijn vastgemaakt zodat ze
niet kunnen vallen.
1.8.4 Systeembagagedrager
x Neem de bijgeleverde informatie over de functies van uw systeembagagedrager
in acht.
x Vraag eventueel advies aan uw handelaar over de functies en passende accessoires.
1.9 Standaardvarianten
De standaard is een systeem om het voertuig
na gebruik rechtop te parkeren.
Modellen die zijn uitgerust met een
standaard beschikken over een zijstandaard
in het midden, tweebenige standaard of een
achtervorkstandaard
(zie “Afb.: Standaardvarianten”).
Wanneer uw voertuig niet is uitgerust met
een standaard en u een standaard wil laten
installeren:
x Vraag advies aan uw handelaar over het
installeren van een standaard.
x Zorg ervoor dat de standaard wordt
gemonteerd door uw handelaar.
x Houd er rekening mee dat het
aanbrengen van een standaard achteraf
niet toegestaan is bij een carbon frame.
Afb.: Low rider-bagagedrager
(bij wijze van voorbeeld)
2
3
1
Afb.: Standaardvarianten
(bij wijze van voorbeeld)
1 Centrale tweebenige standaard
2 Centrale zijstandaard
3 Achtervorkstandaard
11
GrondslagenVoertuig
1.9.1 Zijstandaards en achtervorkstandaards
1. Om de zijstandaard in het midden of de achtervorkstandaard naar beneden
te klappen, houdt u het voertuig vast.
2. Klap de zijstandaard of achtervorkstandaard met de voet naar beneden.
3. Zet het voertuig neer op de zijstandaard of achtervorkstandaard.
4. Zorg ervoor, vooraleer u het voertuig loslaat, dat het voertuig stevig op de
zijstandaard of achtervorkstandaard staat en niet kan omvallen.
x Om de zijstandaard of achtervorkstandaard opnieuw omhoog te klappen, ontlast
u de zijstandaard of achtervorkstandaard en klapt u hem met de voet naar boven.
1.9.2 Tweebenige standaard
1. Om de tweebenige standaard in het midden naar beneden te klappen, houdt
u het voertuig vast.
2. Klap de tweebenige standaard met de voet naar beneden.
3. Fixeer de tweebenige standaard met de voet.
4. Schuif het voertuig naar achteren zodat het voertuig op de tweebenige standaard
staat.
5. Zorg ervoor, vooraleer u het voertuig loslaat, dat het voertuig stevig op de
tweebenige standaard staat en niet kan omvallen.
x Om de tweebenige standaard omhoog te klappen, schuift u het voertuig naar
voren. De tweebenige standaard klapt door de beweging omhoog.
x Zorg er voor de fietsrit voor dat de standaard volledig naar boven is geklapt en niet
over de grond sleept.
1.10 Aero-stuur bij racefietsen
WAARSCHUWING
Verlengde remweg door een grotere afstand tot de remarmen.
Risico op ongevallen!
x Leer omgaan met het aero-stuur en hoe u de remarmen moet
vastgrijpen.
x Rijd bijzonder vooruitziend als u het aero-stuur gebruikt.
12
Grondslagen Voertuig
Om bijvoorbeeld bij een triatlon of het tijdrijden op de racefiets een aero-
dynamische positie te kunnen innemen, worden zogenaamde aero-sturen
gebruikt.
Aero-sturen mogen uitsluitend bij voertuigen van de categorie 1 en bij
racefietsen zonder ondersteuning van een motor worden geïnstalleerd.
De versnellingshendels van de aero-sturen
liggen vaak op het einde van het stuur
(zie hoofdstuk “Derailleur / Bediening /
Versnellingshendel bij een racefiets
bedienen”). De remarmen liggen op het
uiteinde van het basisstuur. Wanneer de
racefiets in een aerodynamische positie
wordt bestuurd, liggen de remarmen buiten
het directe handbereik van de bestuurder.
x Leer het rijgedrag van een aero-stuur
kennen en oefen het grijpen van de
remarmen op een terrein weg van het
wegverkeer.
x Sluit bij het oefenen van de hantering
van het stuur andere gevarenbronnen uit,
zoals een ongeoefende omgang met de klikpedalen. Beperk u in eerste instantie
tot het oefenen met het stuur.
x Pas uw rijstijl aan de gewijzigde rij-eigenschappen aan.
1
2
Afb.: Afstand tussen versnellingshendels en
remarmen bij het aero-stuur
(bij wijze van voorbeeld)
1 Versnellingshendel
2 Remarm
13
Voor de fietsritVoertuig
2 Voor de fietsrit
Dit hoofdstuk bevat informatie om het voertuig in gebruik te kunnen nemen.
2.1 Voor elke rit
WAARSCHUWING
Materiaalbreuk door slijtage door het gebruik en losse schroef-
verbindingen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Kijk het voertuig voor elke rit na volgens de testinstructie.
x Gebruik het voertuig uitsluitend als het niet is beschadigd.
x Gebruik het voertuig alleen als u geen buitensporige slijtage
en geen losse schroef- en stekkerverbindingen vaststelt.
x Kijk het voertuig voor elke rit na volgens de testinstructie.
Testinstructie
Schroef- en stek-
kerverbindingen
Visuele inspectie van de schroef- en stekkerverbindingen
Remmen Functiecontrole van de remmen
Versnelling Functiecontrole van de versnelling
Wielen Visuele inspectie van het correcte houvast en een correcte positionering
Visuele inspectie van de steekassen, snelspanners en/of schroeven
Band Visuele inspectie van de banden op barsten of vreemde voorwerpen
Bandenspanning controleren en instellen
Frame Visuele inspectie van het frame op barsten, vervormingen of
kleurverandering
Vering Functiecontrole door het in- en uitveren
Velgen en spaken Visuele inspectie van de velgen en spaken
Snelspanners Voorspanning controleren
Visuele inspectie van het correcte houvast van de snelspanners
Zadel/zadelpen Visuele inspectie van het zadel/de zadelpen
Stuur/stuurpen Stuur en stuurpen controleren op stevig houvast
Visuele inspectie van het stuur en de stuurpen op barsten,
vervormingen of kleurverandering
14
Voor de fietsrit Voertuig
Testinstructie
Verlichting Functiecontrole van de verlichting
Bel Functiecontrole van de bel
1. Controleer bij het remmen met snelspan
hevel of bij beide remmen de hendel
van de snelspan hevel is geopend
(zie “Afb.: Positie snelspan hevel”).
2. Controleer of de remmen werken.
x Gebruik de remarm en eventueel
de terugtraprem en let op
ongewone geluiden.
x Ga na of het voertuig bij een
aangetrokken rem niet of slechts
moeizaam kan worden verschoven.
x Ga na of de remblokken bij een
losgelaten remarm slepen.
x Ga na of de remarmen het stuur raken wanneer de remarm wordt gebruikt.
Laat eventueel de remmen opnieuw instellen door uw handelaar of laat
versleten componenten vervangen.
3. Controleer of de versnelling werkt.
x Ga na of alle versnellingen correct worden geschakeld en of er daarbij
ongewone geluiden optreden.
4. Veer de geveerde voorvork in en uit.
x Als u ongewone geluiden hoort of de geveerde voorvork zonder weerstand
meegeeft, dient u de geveerde voorvork door uw handelaar te laten controleren.
5. Ga na (indien aanwezig), of de snelspanassen en steekassen juist gesloten en ingesteld
zijn (zie hoofdstuk “Wielen en banden / Voor-/Achterwiel monteren en demonteren”).
6. Ga na of het stuur in een rechte hoek naar het voorwiel is gericht.
x Wanneer het stuur niet in een rechte hoek tot het voorwiel staat, dient u het
in te stellen (zie hoofdstuk “Basisinstellingen / Stuur en stuurpennen / Stuur
positioneren”).
7. Ga na of de bel en de verlichting werken.
x Ga na of u een duidelijk geluid hoort als u de bel gebruikt.
x Schakel de verlichting in en ga na of de voor- en achterlamp branden
(zie hoofdstuk “Basisinstellingen / Verlichting”). Bij voertuigen met dynamo
draait
Afb.: Positie snelspan hevel
(bij wijze van voorbeeld)
1 Snelspan hevel
1
1
15
Voor de fietsritVoertuig
u hiervoor aan het voorwiel.
2.2 Voor de eerste rit
WAARSCHUWING
Onverwacht gedrag van het voertuig door een verkeerd gebruik.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Leer voor de eerste rit het voertuig kennen.
Het voertuig werd volledig gemonteerd, afgesteld door uw handelaar en is rijklaar.
Aanvullend moeten voor de eerste rit volgende punten in acht worden genomen:
x Leer de indeling van de remarmen kennen.
x Bent u de indeling van de remarmen voor de voorwiel- of achterwielrem niet
gewoon, laat ze dan veranderen door uw handelaar.
x Leer ook wennen aan de remeigenschappen van uw type van remmen bij een lage
snelheid (zie hoofdstuk “Rem”).
x Gebruik bij hydraulische remmen meerdere keren de beide remarmen zodat
de remblokken in het remzadel worden gecentreerd.
x Leer op een terrein buiten het wegverkeer wennen aan de rij-eigenschappen van
uw voertuig.
x Leer op een terrein buiten het wegverkeer de versnelling hanteren tot u de
versnelling zodanig kunt bedienen dat uw aandacht niet wordt beïnvloed
(zie hoofdstuk “Derailleur” en “Naafversnellingen”).
x Ga na of u bij langere ritten een comfortabele zitpositie inneemt en of u alle
componenten aan het stuur tijdens het fietsen veilig kunt bedienen (zie hoofdstuk
“Grondslagen / Zitpositie”).
16
Veiligheid Voertuig
3 Veiligheid
3.1 Algemene veiligheidsinstructies
GEVAAR
Ontbrekend hoofddeksel.
Risico op verwondingen!
x Draag bij het fietsen een geschikte helm.
WAARSCHUWING
Foutieve bediening van het voertuig door een ontoereikende
kennis.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Leer voor het gebruik en de bediening de functies van het
voertuig kennen.
WAARSCHUWING
Foutieve bediening door kinderen of personen met ontoereikende
kennis of vaardigheden.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat het voertuig niet wordt gebruikt door kinderen
met beperkte fysieke, sensorische of mentale vaardigheden of
een gebrek aan ervaring en vakkennis.
x Zorg ervoor dat kinderen niet met het voertuig spelen. Zorg
ervoor dat de reiniging en het onderhoud niet door kinderen of
personen met beperkte fysieke, sensorische of mentale
vaardigheden worden uitgevoerd.
x Zorg ervoor dat kinderen niet met de verpakking en kleine
onderdelen spelen.
17
VeiligheidVoertuig
De volgende veiligheidsinstructie is alleen geldig voor de voertuigcategorieën:
WAARSCHUWING
Breuk van componenten door een oneigenlijk gebruik van het
voertuig.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Spring met het voertuig niet over hellingen of heuvels.
x Rijd met het voertuig niet over terreinen.
x Rijd met het voertuig niet over trappen, rotsen of andere
verhogingen, zoals stoepranden met een hoogte van meer
dan 15cm.
De volgende veiligheidsinstructie is alleen geldig voor de voertuigcategorieën:
WAARSCHUWING
Breuk van componenten door een oneigenlijk gebruik van het
voertuig.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Rijd met het voertuig alleen over dergelijke hindernissen die
mogelijk zijn volgens uw kunnen en uw ervaring.
18
Veiligheid Voertuig
WAARSCHUWING
Verkeerde montages, veranderingen aan het voertuig of verkeerde
accessoires kunnen storingen van het voertuig veroorzaken.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat veranderingen aan het voertuig worden
verricht door uw handelaar.
x Informeer u bij uw handelaar over geschikte accessoires.
x Zorg ervoor dat kinderstoeltjes of fietskarren uitsluitend
worden gemonteerd door uw handelaar.
x Zorg ervoor dat kinderstoeltjes of alle soorten van aanhangers
alleen worden gemonteerd na overleg met uw handelaar, als
uw voertuigcategorie of de voorschriften voor uw model dit
toelaten.
WAARSCHUWING
Een verlengde remweg en verminderde baanvastheid door een
gladde of vervuilde weg.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Pas uw rijstijl en snelheid aan de weersomstandigheden en
situatie van het wegdek aan.
VOORZICHTIG
Ontbrekende controle van het voertuig door handenvrij fietsen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Rijd nooit met het voertuig zonder de handen te gebruiken.
19
VeiligheidVoertuig
VOORZICHTIG
Vangplaatsen aan het voertuig.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat kledingstukken niet verstrikt kunnen raken.
Draag geschikte kleding.
VOORZICHTIG
Afglijden door verkeerde schoenen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Draag schoenen met een harde antislipzool.
VOORZICHTIG
Ontoereikende beschermende kleding.
Risico op verwondingen!
x Draag gepaste beschermende kleding afhankelijk van uw
voertuigcategorie en het gebruiksdoel van het voertuig
(bijv. protectoren en handschoenen).
20
Veiligheid Voertuig
LET OP
Verhoogde slijtage door een verkeerde bediening van het voertuig.
Beschadigingsgevaar!
x Gebruik uw voertuig op de manier die is beschreven in het
reguliere gebruik.
x Neem de instructies over het gebruik betreffende uw voertuig-
categorie in acht.
x Zorg ervoor dat uw voertuig niet wordt overbelast.
Rijd uitsluitend op terreinen of rijwegen die beantwoorden aan
uw voertuigcategorie.
3.2 Instructies voor het wegverkeer
GEVAAR
Slechte zichtbaarheid voor andere weggebruikers.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Draag bij het fietsen heldere kleding met reflecterende
elementen.
WAARSCHUWING
Verkeerd of oneigenlijk gebruik.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Neem de nationale en regionale voorschriften voor het weg-
verkeer in acht.
x Gebruik het voertuig alleen in het wegverkeer als de uitrusting
beantwoordt aan de nationale en regionale voorschriften voor
het wegverkeer.
x Respecteer het voor uw voertuigcategorie geldende reguliere
gebruik.
21
VeiligheidVoertuig
WAARSCHUWING
Onoplettendheid in het wegverkeer.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Laat u tijdens het fietsen niet afleiden door andere activiteiten,
bijvoorbeeld door het inschakelen van de verlichting.
x Gebruik tijdens het fietsen geen mobiele apparaten,
bijv. smartphone of MP3-spelers.
x Gebruik tijdens het fietsen geen drankbussen.
x Rijd niet met het voertuig wanneer u alcohol, verdovende
middelen of beïnvloedende medicamenten hebt ingenomen.
x Informeer u voor de eerste rit over de nationale en regionale voorschriften voor de
uitrusting. Bijvoorbeeld betreffende:
Helmplicht
Verplicht veiligheidsvest
Remmen
Verlichting en reflectoren
Bel
Fietskarren en kinderstoeltjes
x Gebruik fietskarren alleen als uw voertuig geschikt is voor het gebruik van fietskarren
(zie hoofdstuk “Veiligheid / Instructies voor het meenemen van kinderen / Fietskar”).
x Gebruik kinderstoeltjes alleen als uw voertuig geschikt is voor het gebruik van
kinderstoeltjes (zie hoofdstuk “Veiligheid / Instructies voor het meenemen van
kinderen / Kinderstoel”).
x Neem de nationale en regionale voorschriften voor het wegverkeer in acht.
x Neem het wegenverkeersreglement in acht.
x Richt u tot uw handelaar als u vragen heeft.
Wetten en voorschriften kunnen op elk moment worden gewijzigd.
Informeer u regelmatig over de nationale en regionale voorschriften.
22
Veiligheid Voertuig
3.3 Instructies voor het meenemen van kinderen
GEVAAR
Breuk van componenten door overbelasting van het voertuig.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Neem het maximaal toegestane totale gewicht van het
voertuig in acht.
x Zorg ervoor dat een kinderstoeltje of fietskar wordt
gemonteerd door uw handelaar.
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar door hete schijfrem rotoren.
Risico op verwondingen!
x Zorg ervoor dat uw kind niet in de buurt van het voertuig speelt.
VOORZICHTIG
Verwonding van uw kind door het omvallen van het voertuig.
Risico op verwondingen!
x Houd het voertuig steeds vast als u het neerzet, zolang uw
kind in het kinderstoeltje zit of zolang het in de buurt van het
voertuig verblijft.
x Zorg ervoor dat uw kind niet onbewaakt in de buurt van het
geparkeerde voertuig speelt.
x Zorg ervoor dat uw kind nooit in het kinderstoeltje of in de
fietskar blijft zitten wanneer u het voertuig op de fiets-
standaard plaatst om het te parkeren.
23
VeiligheidVoertuig
LET OP
Materiaalschade door overbelasting van het voertuig.
Beschadigingsgevaar!
x Neem het maximaal toegestane totale gewicht van het
voertuig in acht.
Het gebruik van kinderstoeltjes, fietskarren en andere aanhangers (aanhangers voor
lasten en honden) is slechts toegestaan voor voertuigen van de voertuigcategorieën
2en3 (zie hoofdstuk “Grondslagen / Voertuigcategorieën”)
,
echter zonder de kinder- en
jongerenvoertuigen met wielgroottes 20" en 24". Hiervan uitgezonderd zijn:
Voertuigen met carbon frame
het voertuigtype S-Pedelec
Voertuigen met een volledig geveerd frame moeten beschikken over de jongste
generatie van achtervorkbouten met borgring (doorgaans in serie gemaakt vanaf het
modeljaar 2017).
Volgende punten moeten in acht worden genomen vooraleer u kinderen meeneemt:
x Vervoer een kind alleen in de kinderstoel of fietskar als de nationale en regionale
voorschriften dit toelaten.
x Neem voor het gebruik van kinderstoeltjes en fietskarren de nationale en regionale
voorschriften in acht.
x Informeer u bij een specialist over geschikte kinderstoelen en fietskarren.
x Zorg ervoor dat kinderstoeltjes of fietskarren uitsluitend worden gemonteerd door
uw handelaar.
x Neem de bijgeleverde informatie van de fabrikant van de kinderstoel of fietskar in
acht.
x Respecteer het toegestane maximale gewicht voor de kinderstoel of fietskar in de
bijbehorende gebruiksaanwijzing.
x Leer op een terrein buiten het wegverkeer wennen aan het gewijzigde rij- en rem-
gedrag van uw voertuig met kinderstoel of fietskar.
x Pas uw rijstijl aan de gewijzigde rij-eigenschappen aan.
x Leer uw kind het correcte gedrag aan tijdens het fietsen.
x Vervoer een kind slechts in de kinderstoel of fietskar, als het een aangepaste helm
draagt. Vraag advies aan een specialist over de keuze van een geschikte helm.
24
Veiligheid Voertuig
3.3.1 Kinderstoel
VOORZICHTIG
Verwonding van uw kind door ontoereikende bescherming.
Risico op verwondingen!
x Zorg ervoor dat bij de montage van een kinderstoel de zadel-
veren volledig worden omhuld zodat verwondingen worden
vermeden.
x Zorg er bij de montage van een kinderstoel voor dat alle
draaiende en beweeglijke componenten worden afgedekt,
bijvoorbeeld met een spaakbescherming.
LET OP
Beschadiging van voertuigcomponenten door een niet
goedgekeurde montage van een kinderstoel.
Beschadigingsgevaar!
x Monteer een kinderstoel nooit aan het stuur.
x Monteer een kinderstoel nooit op de zadelpen.
x Monteer een kinderstoel nooit op een carbon frame.
De kinderstoel is een systeem voor het
meenemen van kleine kinderen op het
voertuig (zie “Afb.: Kinderstoel”).
Bij het gebruik van een kinderstoel moeten volgende punten in acht worden genomen:
x Zorg ervoor dat kinderstoeltjes slechts worden gemonteerd wanneer het voertuig
geschikt is voor de montage (zie hoofdstuk “Grondslagen / Regulier gebruik”).
Vraag advies aan uw handelaar over passende kinderstoeltjes.
Afb.: Kinderstoel (bij wijze van voorbeeld)
25
VeiligheidVoertuig
x Gebruik uitsluitend kinderstoeltjes die zodanig zijn aangebracht dat het kind achter
de bestuurder zit.
De montage van kinderstoeltjes is vanuit constructief opzicht niet mogelijk
bij elk voertuig. De bedienings- en montagehandleiding van de fabrikant
van de kinderstoel moet worden nageleefd. Bij een volledig geveerd frame
moet de afstemming van het veringssysteem worden gecontroleerd. Vraag
advies aan uw handelaar.
3.3.2 Fietskar
De fietskar is een systeem voor het
meenemen van kleine kinderen. De fietskar
wordt achter het voertuig gespannen
(zie “Afb.: Fietskar”).
Bij het gebruik van een fietskar moeten volgende punten in acht worden genomen:
x Zorg ervoor dat fietskarren slechts worden gemonteerd wanneer het voertuig
geschikt is voor de montage (zie hoofdstuk “Grondslagen / Regulier gebruik”).
Vraag advies aan uw handelaar over passende fietskarren.
x Respecteer de maximale aanhanglast:
De maximale aanhanglast voor ongeremde fietskarren bedraagt 40kg.
De maximale aanhanglast voor geremde fietskarren bedraagt 80kg.
x Houd er rekening mee dat uw voertuig met een fietskar beduidend langer is.
x Vervoer uitsluitend het aantal kinderen dat is toegestaan voor de fietskar.
x Gebruik uitsluitend fietskarren met een functionerende verlichting die beantwoordt
aan de nationale en regionale voorschriften.
x Kies een fietskar met kinderbeveiligingssysteem.
x Zorg ervoor dat de fietskar wordt uitgerust met een buigzame vlaggenstang die
minstens 1,5m hoog is en een lichtgevende vlag heeft en ook afdekkingen voor de
spaken en wielkasten.
De montage van aanhangerkoppelingen is vanuit constructief opzicht niet
mogelijk bij elk voertuig. Vraag advies aan uw handelaar.
Afb.: Fietskar (bij wijze van voorbeeld)
26
Veiligheid Voertuig
3.4 Instructies over het transport
3.4.1 Instructies over de bagage
WAARSCHUWING
Valpartij door verkeerd vervoerde bagage.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Transporteer geen draagtassen of andere voorwerpen aan het
stuur.
x Fixeer voorwerpen op de bagagedrager zodat ze niet weg-
glijden en naar beneden vallen. Gebruik voor het fixeren van
bagage uitsluitend onbeschadigde spanriemen.
x Gebruik stabiele fietstassen of passende accessoires voor
uw systeembagagedrager.
WAARSCHUWING
Gewijzigde rij-eigenschappen door extra gewicht.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Leer de rij-eigenschappen bij extra bagage kennen op een
plaats weg van het wegverkeer.
x Controleer de gewichtsverdeling van uw bagage.
x Verdeel extra gewicht gelijkmatig over de beide kanten van de
bagagedrager of in het midden op de bagagedrager.
x Als u opmerkt dat uw rijveiligheid niet wordt gegarandeerd,
dient u de bagage te reduceren.
x Pas uw rijstijl aan de gewijzigde rij-eigenschappen aan.
Volgende punten moeten in acht worden genomen voor het transport van bagage:
x Positioneer uw bagage zodanig dat reflectoren of lichten niet worden afgedekt.
x Rem vroeger en plan een langere remweg en een trager stuurgedrag in.
x Fixeer bagage op de bagagedrager zodat ze niet wegglijdt en naar beneden valt,
bijv. met spanriemen.
27
VeiligheidVoertuig
x Berg zware voorwerpen zodanig op dat het belangrijkste gewicht dichtbij
de wielnaaf ligt, bijv. onderaan in fietstassen.
x Zorg ervoor dat bevestigingsmiddelen zoals riemen of kabels niet in de bewegende
delen verstrikt kunnen raken.
3.4.2 Instructies voor de montage van aanhangers
WAARSCHUWING
Breuk van componenten door een verkeerde montage van
de aanhangerkoppeling.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat aanhangerkoppelingen worden gemonteerd
door uw handelaar.
x Zorg ervoor dat slechts aanhangers worden gemonteerd die met een aanhanger-
koppeling aan de achteras van het voertuig worden bevestigd.
Daarvan zijn uitsluitend Winora Group-voertuigmodellen uitgezonderd met een in de lig-
gende achtervork geïntegreerde aanhangerkoppeling en overeenstemmende markering.
x Zorg ervoor dat de aanhangerkoppeling zeker niet aan andere delen van het frame
of aan componenten zoals de zadelpen wordt bevestigd.
3.4.3 Instructies over aanhangers voor lasten en honden
LET OP
Verkeerd gebruik van aanhangers voor lasten en honden.
Beschadigingsgevaar!
x Overschrijd nooit de maximale aanhanglast.
x Fixeer lasten en voorwerpen in de aanhanger zodat ze niet
wegglijden en naar beneden vallen.
x Neem honden uitsluitend mee in geschikte aanhangers vor
honden. Gebruik geen aanhangers voor lasten of fietskarren.
Aanhangers voor lasten en honden zijn systemen voor het transport van bagage en
andere voorwerpen en voor het meenemen van honden. Aanhangers voor lasten en
honden worden achter het voertuig gespannen.
28
Veiligheid Voertuig
Bij het gebruik van aanhangers voor lasten en honden moeten volgende punten in acht
worden genomen:
x Zorg ervoor dat aanhangers slechts worden gemonteerd wanneer het voertuig ge-
schikt is voor de montage (zie hoofdstuk “Grondslagen / Regulier gebruik”). Vraag
advies aan uw handelaar over passende aanhangers.
x Respecteer de maximale aanhanglast:
De maximale aanhanglast voor ongeremde aanhangers bedraagt 40kg.
De maximale aanhanglast voor geremde aanhangers bedraagt 80kg.
x Houd er rekening mee dat uw voertuig met een aanhanger beduidend langer is.
x Gebruik uitsluitend aanhangers met een functionerende verlichting die beantwoordt
aan de nationale en regionale voorschriften.
De montage van aanhangerkoppelingen is vanuit constructief opzicht niet
mogelijk bij elk voertuig. Vraag advies aan uw handelaar.
3.4.4 Instructies over het transport van het voertuig
met de wagen
GEVAAR
Gevaar voor andere weggebruikers door niet correct bevestigde
voertuigen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Als u uw voertuig wilt transporteren met een bevestigings-
systeem op het dak of aan de achterzijde van de wagen,
dient u de bevestiging van het voertuig regelmatig te contro-
leren tijdens rijpauzes zodat wordt vermeden dat het voertuig
loskomt.
29
VeiligheidVoertuig
VOORZICHTIG
Niet gefixeerd transport van voertuigen en kleine onderdelen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Transporteer het voertuig of onderdelen van het voertuig nooit
wanneer deze niet zijn gefixeerd in de binnenruimte of koffer-
ruimte van uw wagen.
x Fixeer het voertuig met geschikte bevestigingssystemen voor
de binnenruimte wanneer u het voertuig in de kofferruimte of
binnenin uw wagen transporteert.
LET OP
Verkeerd gebruik van fietsendragers.
Beschadigingsgevaar!
x Gebruik uitsluitend toegelaten fietsendragers waarmee het
voertuig rechtop kan worden getransporteerd.
x Vraag advies over een passend dragersysteem aan een
specialist.
x Transporteer voertuigen met hydraulische schijf- of velg-
remmen nooit wanneer ze omgekeerd op het zadel staan.
Dit kan leiden tot het niet meer functioneren van de
hydraulische schijf- of velgremmen.
x Fixeer het voertuig zodat het niet naar beneden kan vallen
of kan wegglijden.
Voor het transport van het voertuig met de wagen worden in de handel verschillende
dragersystemen aangeboden.
x Vraag advies aan uw handelaar over de geschikte drager- en bevestigingssystemen.
x Neem de nationale en regionale voorschriften voor het wegverkeer in acht.
x Neem de bijgeleverde informatie van de fabrikant over de montage en het gebruik
in acht.
30
Veiligheid Voertuig
x Houd er rekening mee bij voertuigen met componenten van carbon dat de klem-
krachten de componenten van carbon kunnen beschadigen. Gebruik uitsluitend
speciale bevestigingssystemen.
x Houd rekening met de gewijzigde hoogte van uw wagen wanneer u een
dragersysteem op het dak gebruikt. Meet voor de rit de precieze hoogte.
x Monteer bij schijfremmen de transportzekeringen wanneer u het voertuig zonder
wielen transporteert.
x Neem bij het transport van Pedelecs of S-Pedelecs de voorschriften in de originele
gebruiksaanwijzing voor het aandrijfsysteem in acht.
3.5 Instructies over draaimomenten
WAARSCHUWING
Materiaalmoeheid door niet deskundig vastdraaien van de
schroefverbindingen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Gebruik het voertuig niet wanneer u vaststelt dat de schroef-
verbindingen los zitten.
x Schroefverbindingen moeten deskundig met een
draaimomentsleutel worden vastgedraaid.
x Schroefverbindingen moeten met de correcte draaimomenten
worden vastgedraaid.
Voor het correcte vastdraaien van de schroefverbindingen dienen de draaimomenten in acht
genomen te worden. Daarvoor is een draaimomentsleutel nodig met passend instelbereik.
x Als u geen ervaring met de hantering van draaimomentsleutels hebt of geen
geschikte draaimomentsleutel hebt, dient u de schroefverbindingen door uw
handelaar te laten controleren.
Het correcte draaimoment van een schroefverbinding is afhankelijk van het materiaal en
de diameter van de schroef en van het materiaal en de constructie van de component.
x Als u schroefverbindingen zelf vastdraait, dient u te controleren of uw voertuig
is uitgerust met componenten van aluminium of carbon (zie fiche met technische
gegevens, die u van uw handelaar hebt gekregen).
x Neem de speciale draaimomenten in acht bij componenten van aluminium
of carbon.
31
VeiligheidVoertuig
x Afzonderlijke componenten van het voertuig zijn aangeduid met gegevens over
draaimomenten of markeringen voor de insteekdiepte. Gelieve deze gegevens en
markeringen zeker te respecteren.
3.6 Instructies voor de draairichting van schroeven
LET OP
Materiaalschade door een verkeerde behandeling van de
schroefverbindingen.
Beschadigingsgevaar!
x Let op de draairichting van schroeven, steekassen en moeren.
x Draai schroeven, steekassen en moeren vast volgens de wijzers van de klok.
x Draai schroeven, steekassen en moeren los tegen de wijzers van de klok.
Bestaat er een uitzondering op deze regel, dan wordt er in het betreffende
hoofdstuk verwezen naar een gewijzigde draairichting. Let op de passende
instructies.
3.7 Instructies over de slijtage
WAARSCHUWING
Storingen door buitensporige slijtage, materiaalmoeheid of losse
schroefverbindingen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Controleer regelmatig uw voertuig.
x Gebruik het voertuig niet wanneer u vaststelt dat er buiten-
sporige slijtage aanwezig is of schroefverbindingen los zitten.
x Gebruik het voertuig niet wanneer u barsten, vervormingen of
kleurveranderingen vaststelt.
x Laat het voertuig nakijken door uw handelaar wanneer
u buitensporige slijtage of losse schroefverbindingen vaststelt.
32
Veiligheid Voertuig
Een aantal voertuigcomponenten zijn onderdelen die onderhevig zijn aan slijtage.
Een intensief en verkeerd gebruik verhoogt en/of versnelt de slijtage. Verschillende
materialen hebben individuele slijtage-eigenschappen.
x Vraag advies aan uw handelaar over de voertuigcomponenten die onderhevig zijn
aan slijtage.
x Controleer regelmatig de toestand van onderdelen die onderhevig zijn aan slijtage
(zie hoofdstuk “Voor de fietsrit/Voor elke rit” en “Onderhoud”).
x Reinig en onderhoud regelmatig de delen die onderhevig zijn aan slijtage
(zie hoofdstuk “Reiniging” en “Onderhoud”).
x De volgende onderdelen die onderhevig zijn aan slijtage verslijten bij een regulier
gebruik en worden uitgesloten van de garantie bij slijtage die veroorzaakt wordt
door het gebruik (zie hoofdstuk “Garantie”):
Wielen (velgen, spaken, naven)
Velgen in combinatie met een velgrem
Banden
Kettingwielen, rondsels, binnenlagers en derailleurwieltjes
Versnellings- en remkabels
Versnellings- en remkabelomhulsels
Remblokken en schijfrem rotoren
Diverse andere componenten van de rem
Stuurlinten en handvatten
Kettingen en tandriemen
Hydraulische oliën en smeermiddelen
Afdichtingen van veerelementen
Lampen
Verflagen
Zadel
Stuur van aluminium
33
VeiligheidVoertuig
3.8 Instructies over componenten van carbon
WAARSCHUWING
Falen van het materiaal door niet zichtbare barsten na een valpartij.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat componenten van carbon na een over-
belasting of een valpartij door uw handelaar worden gecontro-
leerd, ook wanneer deze geen zichtbare schade vertonen.
x Zorg ervoor dat componenten van carbon regelmatig worden
gecontroleerd door uw handelaar, ook wanneer ze niet zijn
blootgesteld aan een overbelasting.
x Gebruik uw voertuig niet wanneer u schade vermoedt.
LET OP
Niet zichtbare barsten of breuken aan componenten van carbon.
Beschadigingsgevaar!
x Zorg ervoor dat componenten van carbon niet worden
overbelast door valpartijen of hevige schokken.
x Probeer nooit componenten van carbon zelf te repareren
of te oriënteren.
x Zorg ervoor dat componenten van carbon na een
overbelasting door uw handelaar worden gecontroleerd.
LET OP
Niet zichtbare barsten of breuken aan het carbonframe.
Beschadigingsgevaar!
x Installeer nooit een fietsstandaard aan een carbonframe.
34
Veiligheid Voertuig
Componenten van carbon vereisen een speciale behandeling en een speciaal
onderhoud. Volgende punten moeten in acht worden genomen bij het onderhoud,
het transport of de bewaring:
x Neem de bijgeleverde informatie van de fabrikant in acht.
x Gebruik een draaimomentsleutel om de correcte draaimomenten in te stellen.
x Smeer de componenten van carbon nooit in met gewoon vet. Gebruik speciale
montagepasta voor componenten van carbon.
x Stel componenten van carbon nooit bloot aan een hoge temperatuur boven 45°C.
x Deponeer uw voertuig voorzichtig en standvast zodat beschadigingen door
valpartijen en door het omvallen worden vermeden.
x Klem een carbonframe niet direct vast aan een montagestandaard. Monteer een
metalen zadelpen en klem deze in de montagestandaard.
x Installeer nooit een fietsstandaard aan een carbonframe omdat dit kan leiden tot
een beschadiging van het frame.
3.8.1 Valpartijen en ongevallen
Door een valpartij of een ongeval kunnen componenten van carbon worden beschadigd.
Schade aan componenten van carbon zijn niet altijd zichtbaar. Vezels of verflagen kunnen
loskomen of worden aangetast en de stevigheid van de componenten kan verminderen.
x Zorg ervoor dat componenten van carbon na een valpartij of een ongeval door uw
handelaar worden vervangen.
3.8.2 Fietsendrager
De fietsendrager is een systeem om voertuigen met de wagen te transporteren. Bij de
klemmen van fietsendragers bestaat het gevaar voor beknelling aan het carbonframe.
Dit kan bij het verdere gebruik leiden tot materiaalbreuk. Er bestaan specifiek voor
carbonfietsen vervaardigde fietsendragers.
x Informeer u bij uw handelaar over geschikte fietsendragers.
3.8.3 Draaimomenten
Voor schroefverbindingen van componenten van carbon moeten speciale
draaimomenten worden nageleefd. De toegelaten draaimomenten vindt u op de
betreffende componenten. Te hoge draaimomenten kunnen leiden tot beschadigingen
die nauwelijks zichtbaar zijn. De componenten kunnen breken of veranderen en
valpartijen veroorzaken.
x Neem de bijgeleverde informatie van de producent in acht over de montage.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en de benodigde
gereedschappen, laat dan draaimomenten instellen en controleren door
uw handelaar.
35
VeiligheidVoertuig
3.9 Restrisico’s
Ondanks de naleving van alle veiligheidsinstructies en waarschuwingen is het gebruik
van het voertuig verbonden met bijvoorbeeld de volgende onvoorzienbare restrisico’s:
Verkeerd gedrag van andere weggebruikers
Onvoorzienbare toestand van het wegdek, bijv. bij gladheid door ijzel
Onvoorzienbare materiaalfouten of -moeheid kunnen leiden tot het breken of het
niet meer functioneren van componenten.
x Rijd proactief en defensief.
x Kijk het voertuig voor elke fietsrit na op barsten, kleurveranderingen of
beschadigingen.
x Controleer voor elke rit of de componenten voor de veiligheid werken, bijvoorbeeld
remmen, verlichting en bel.
x Laat het voertuig na een valpartij of een ongeval door uw handelaar nakijken op
schade.
36
Basisinstellingen Voertuig
4 Basisinstellingen
Dit hoofdstuk bevat informatie over de basisinstelling van het voertuig en informatie om
het voertuig in gebruik te kunnen nemen.
4.1 Snelspanner
LET OP
Materiaalbreuk door een verkeerde hantering van componenten.
Beschadigingsgevaar!
x Kantel de hendel van de snelspanner uitsluitend met de hand.
Gebruik nooit werktuigen of andere hulpmiddelen om de
hendel te kantelen.
De snelspanner is een spansysteem
waarmee instellingen en montages en ook
demontages aan het voertuig snel en zonder
gereedschap kunnen worden uitgevoerd.
Door het kantelen van de snelspan hevel
wordt er met behulp van het excentrisch
mechanisme spanning opgebouwd. De snel-
span hevel bestaat uit twee elementen: de
snelspan hevel en de snelspanner sluitmoer.
Wanneer bij de bediening van de snelspan
hevel geen spanning wordt opgebouwd,
moet de snelspanner opnieuw worden
ingesteld.
x Draai de snelspanner sluitmoer
rechtsom op de as open tot u bij
het aanleggen van de snelspan hevel
merkt dat de spanning wordt opgebouwd.
Afb.: Samenstelling van de snelspanner
(bij wijze van voorbeeld)
1 Snelspanner sluitmoer
2 Snelspan hevel
A Geopende snelspan hevel
B Gesloten snelspan hevel
1
2
A
B
37
BasisinstellingenVoertuig
4.2 Zadel
WAARSCHUWING
Verkeerde instelling van de zadelpen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Gelieve de minimale insteekdiepte van de zadelpen
te respecteren.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en
gereedschappen voor de montage van de zadelpen, richt u
dan tot uw handelaar.
LET OP
Materiaalbreuk door een verkeerde hantering van componenten.
Beschadigingsgevaar!
x Kantel de hendel van de snelspanner uitsluitend met de hand.
Gebruik nooit werktuigen of andere hulpmiddelen om de
hendel te kantelen.
x Het inkorten van de zadelpen is niet toegestaan. Dit kan
leiden tot een breuk of barst van de zadelbuis.
x Zorg ervoor dat het zadel door uw handelaar zodanig wordt ingesteld dat u een
comfortabele zitpositie bereikt, alle componenten aan het stuur goed kunt
bedienen en tenminste met de tenen veilig de grond kunt aanraken.
4.2.1 Zadelhoogte instellen
Afhankelijk van het model is het voertuig uitgerust met een vaste zadelpen of een
telescopische zadelpen. Beide soorten zadelpennen kunnen ofwel met een
zadelpenklem met klemschroef of met een zadelpenklem met snelspanner worden
bevestigd. Via de zadelpenklem kan de hoogte van het zadel worden ingesteld.
x Voor meer informatie over de telescopische zadelpen dient u het hoofdstuk
“Telescopische zadelpen” te lezen).
38
Basisinstellingen Voertuig
Als uw voertuig beschikt over een zadelpenklem met klemschroef:
1. Houd het zadel vast en draai de klemschroef tegen de wijzers van de klok los tot
het zadel kan worden bewogen in de zadelbuis.
2. Trek de zadelpen uit tot de gewenste hoogte.
x Respecteer de bepalingen over de minimale insteekdiepte en uittrekhoogte.
3. Draai de klemschroef volgens de wijzers van de klok vast om de zadelpenklem
te sluiten.
x Respecteer het toegelaten draaimoment (zie hoofdstuk “Veiligheid / Instructies
over draaimomenten”).
4. Ga na of het zadel correct zit, het mag niet gedraaid kunnen worden.
x Kunt u het zadel verdraaien, controleer dan de zadelpenklem.
Als uw voertuig beschikt over een zadelpenklem met snelspanner:
1. Houd het zadel vast en kantel de
snelspan hevel naar buiten.
2. Trek de zadelpen uit tot de gewenste
hoogte.
x Respecteer de bepalingen over de
minimale insteekdiepte en
uittrekhoogte.
3. Kantel de snelspan hevel naar binnen
tot deze tegen de zadelbuis ligt, om de
zadelpenklem te sluiten.
x Als de span hevel niet met de hand
kan worden gekanteld, is de
voorspanning te hoog ingesteld. Corrigeer de voorspanning door de
stelschroef een beetje los te maken en kantel de span hevel opnieuw.
4. Ga na of het zadel correct zit, het mag niet gedraaid kunnen worden.
x Als u het zadel kunt verdraaien, is de voorspanning te laag ingesteld. Corrigeer
Afb.: Snelspanner (bij wijze van voorbeeld)
1 Stelschroef
2 Snelspan hevel
2
1
39
BasisinstellingenVoertuig
de voorspanning met de stelschroef die u een beetje vastdraait.
4.2.2 Minimale insteekdiepte
Zadelpennen hebben een minimale insteekdiepte die op de buis is gemarkeerd en
aantoont tot waar ze tenminste op de zadelbuis moeten zijn ingeschoven.
WAARSCHUWING
Barst of breuk van de zadelbuis door het inkorten van de zadelpen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Gelieve de minimale insteekdiepte van de zadelpen
te respecteren.
x Kort nooit de zadelpen in.
x Gelieve de minimale insteekdiepte van
de zadelpen te respecteren. De marke-
ring op de zadelpen mag niet zichtbaar
zijn (zie “Afb.: Minimale insteekdiepte
van de zadelpen”).
x Zorg ervoor dat de hoogte van het zadel
wordt ingesteld door uw handelaar.
Afb.: Minimale insteekdiepte van de zadelpen
(bij wijze van voorbeeld)
1 Zadelpenklem
2 Markering voor de minimale insteekdiepte
1
2
40
Basisinstellingen Voertuig
4.2.3 Minimale uittrekhoogte instellen
De minimale uittrekhoogte is de hoogte waarop de zadelpen tenminste uit de zadelbuis
moet worden getrokken. Dit hoofdstuk geldt voor S-Pedelecs en voertuigen met
telescopische zadelpen.
LET OP
Niet-naleving van de minimale uittrekhoogte.
Beschadigingsgevaar!
x Stel de hoogte van het zadel zodanig in dat geen kabels of
leidingen binnenin de zadelbuis kunnen worden beschadigd.
x Trek de zadelpen bij S-Pedelecs er zover uit dat het eventueel
aan het zadel gemonteerde kenteken de componenten van
de verlichting niet afdekt.
Wanneer uw voertuig uitgerust is met een telescopische zadelpen:
x Neem de informatie van de fabrikant in acht.
x Zorg ervoor dat de hoogte van het zadel door uw handelaar wordt ingesteld en
vraag informatie over het gebruik.
4.2.4 Inclinatie van het zadel instellen
De inclinatie van het zadel moet zodanig worden ingesteld dat vermeden wordt dat men
op het stuur leunt. Optimaal is een horizontale positie van het zadel.
1. Maak de schroef(schroeven) van de zadelklem onder het zadel los.
2. Stel de inclinatie van het zadel in. Zorg ervoor dat de afstelling van de inclinatiehoek
correct vastklikt.
3. Draai de schroef(schroeven) van de zadelklem vast met het aanbevolen
draaimoment volgens de wijzers van de klok.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen, laat dan
de inclinatie van het zadel door uw handelaar instellen.
41
BasisinstellingenVoertuig
4.2.5 Zitlengte instellen
De zitpositie moet worden aangepast aan de lengte van de bestuurder. Hiervoor kan de
afstand tussen zadel en stuur door het horizontale verschuiven van het zadel worden
vergroot of verkleind.
1. Maak de schroef(schroeven) van de zadelklem onder het zadel los.
2. Stel de zitlengte van het zadel in. Neem daarbij de doorgaans gemarkeerde
klemzone aan de zadelboog in acht.
x Om de zitlengte in te korten, schuift u het zadel in de richting van het stuur.
x Om de zitlengte te vergroten, schuift u het zadel in de richting van het achterwiel.
3. Draai de schroef(schroeven) van de zadelpen vast met het aanbevolen
draaimoment volgens de wijzers van de klok.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen, laat dan de
zitlengte door uw handelaar instellen.
4.3 Stuur en stuurpennen
WAARSCHUWING
Materiaalbreuk door een ondeskundige instelling van de hoogte
van het stuur.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat het stuur wordt ingesteld door uw handelaar.
x Verricht geen instellingen aan het stuur wanneer u niet
beschikt over de noodzakelijke vakkenis en gereedschappen.
x Gelieve de minimale insteekdiepte van de stuurpen
te respecteren.
Stuurpennen verbinden het stuur van het voertuig met de voorvork.
Afhankelijk van het voertuigmodel is een vaste of verstelbare stuurpen gemonteerd. Een
onderscheid wordt gemaakt tussen stuurpennen met inwendige klemming en stuurpen-
nen die de binnenbalhoofdbuis omvatten en extern door schroeven worden geklemd.
Parameters voor een stuurpen zijn o.a.: Diameter van de binnenbalhoofdbuis, diameter
van de stuurklemming, lengte, hoek en hoogte.
Om het voertuig aan de grootte van de bestuurder aan te passen, moet onder andere de
hoogte van het stuur worden ingesteld.
42
Basisinstellingen Voertuig
x Zorg ervoor dat het stuur door uw handelaar zodanig wordt ingesteld dat u een
comfortabele zitpositie bereikt en alle componenten aan het stuur goed kunt
bedienen.
4.3.1 Minimale insteekdiepte
Stuurpennen met schacht hebben een minimale insteekdiepte die op de buis
is gemarkeerd en aantoont tot waar ze tenminste in de binnenbalhoofdbuis moeten zijn
geschoven.
x Gelieve de minimale insteekdiepte van
de stuurpen te respecteren.
De markering op de stuurpen of
-schacht mag niet zichtbaar zijn
(zie “Afb.: Markering van de minimale
insteekdiepte bij een stuurpen met
schacht met inwendige klemming”).
x Houd er rekening mee dat de verstelling
in de hoogte bij Ahead-stuurpennen die
de binnenbalhoofdbuis omvatten en van
buiten door schroeven worden
geklemd, vakkennis vereist.
De hoogte van het stuur bij deze soort
van stuurpennen wordt via afstand-
schijven ingesteld en is beperkt door de
lengte van de binnenbalhoofdbuis.
x Zorg ervoor dat uw handelaar de instellingen doet.
Afb.: Markering van de minimale insteekdiepte
bij een stuurpen met schacht met inwendige
klemming (bij wijze van voorbeeld)
43
BasisinstellingenVoertuig
4.3.2 Stuurpeninclinatie instellen
Afhankelijk van het voertuigmodel is het voertuig uitgerust met een stuurpen met
instelbare inclinatiehoek. De inclinatie van het stuur moet zodanig zijn ingesteld dat de
polsen en onderarmen bij het fietsen een lijn vormen.
x Maak de zijdelingse schroef voorzichtig
los tot de vertanding los komt.
x Duw met de duim op de schroefkop om
de stuurpen los te maken.
x Stel de inclinatie van de beweeglijke
stuurpen naar uw wens in.
x Duw het losgemaakt instelgedeelte
opnieuw in de stuurpen tot de pal
opnieuw in de vertanding grijpt.
x Draai de schroef vast met het
aanbevolen draaimoment volgens de
wijzers van de klok.
4.3.3 Stuur positioneren
Het stuur moet in een hoek van 90° tot het
voorwiel staan.
x Laat het stuur instellen door uw
handelaar als het stuur niet in een
rechte hoek tot het voorwiel staat
(zie “Afb.: Correcte stuurpositie”).
Afb.: Zijlingse schroef aan de stuurpen
(bij wijze van voorbeeld)
Afb.: Verstelling van inclinatie
(bij wijze van voorbeeld)
Afb.: Correcte stuurpositie
(bij wijze van voorbeeld)
44
Basisinstellingen Voertuig
4.4 Bedieningselementen
Bedieningselementen (bijv. bel, remarm, versnelling enz.) moeten zodanig zijn
gepositioneerd dat ze gemakkelijk kunnen worden bediend tijdens het fietsen zonder dat
u wordt afgeleid van het wegverkeer, en indien mogelijk zonder de handen van de
handvatten te nemen.
x Zorg ervoor dat de bedieningselementen door uw handelaar worden ingesteld
wanneer u niet beschikt over de noodzakelijke vakkenis of gereedschappen.
4.5 Remarm
WAARSCHUWING
Verlies van remvermorgen door niet juist ingestelde remmen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat instellingen aan de remmen uitsluitend
worden verricht door uw handelaar.
x Verricht geen instellingen aan de remmen wanneer u niet
beschikt over de noodzakelijke vakkenis en gereedschappen.
x De instelling van het remsysteem is zeer complex en vereist vakkenis. Zorg ervoor
dat uw handelaar de instellingen doet.
4.5.1 Positie instellen
De positie van de remarm moet individueel
worden ingesteld zodat de remarmen
comfortabel en veilig kunnen worden bediend.
x Maak de bevestiging van de remarm los
met de schroef van de remarm die u er
tegen de wijzers van de klok uitdraait
(zie “Afb.: Positie van de remarmen”).
x Positioneer de remarm zodanig dat de
vingers, pols en arm een rechte lijn
vormen en de vingers gemakkelijk op
de remarm liggen en veilig aan de
hendel kunnen trekken.
x Draai de schroef van de remarm er rechtsom in. Let op het correcte draaimoment.
Afb.: Positie van de remarmen
(bij wijze van voorbeeld)
45
BasisinstellingenVoertuig
4.5.2 Greepafstand instellen
De greepafstand van de remarm moet
individueel worden ingesteld zodat de
remarmen gemakkelijk en veilig kunnen
worden bediend. Mechanische en
hydraulische remmen beschikken doorgaans
over een stelschroef aan de remarm
(zie “Afb.: Positie stelschroef”). Wanneer
wordt gedraaid aan de stelschroef,
wordt de afstand tussen remarm en handvat
gewijzigd. Afhankelijk van de soort rem
varieert de positie van de stelschroef.
1. Verwijder de beschermkap van de
stelschroef, indien aanwezig.
2. Stel de remarm in op de greepafstand
van uw hand met de stelschroef die
u in- of uitdraait.
3. Controleer de minimale afstand met het
gebruik van de remarm.
x Is de afstand tussen gebruikte
remarm en handvat geringer dan
1cm, stel dan de remkabelspanning
of het drukpunt in (zie hoofdstuk
“Rem / Instellingen / Remkabelspan-
ning bij mechanische remmen instel-
len” of hoofdstuk “Rem / Instellingen /
Drukpunt instellen”).
4. Plaats de beschermkap op de stelschroef, indien aanwezig.
4.6 Pedalen
De pedalen zijn bevestigd aan de cranks. Met de voeten wordt het voertuig via de
pedalen aangedreven.
Afhankelijk van het voertuigmodel is het voertuig uitgerust met klap-, blok- of klikpedalen.
x Houd er bij de montage van pedalen rekening mee dat het rechter pedaal met een
rechtse schroefdraad en het linker pedaal met een linkse schroefdraad is uitgerust.
Het vastdraaien van de pedaalschroefdraad in de crank gebeurt bij beide pedalen
door het indraaien in de rijrichting en beide pedalen worden losgemaakt door het
uitdraaien in tegenovergestelde richting van de rijrichting.
1
1
Afb.: Positie stelschroef
(bij wijze van voorbeeld)
1 Stelschroef greepafstand
1
A
B
C
46
Basisinstellingen Voertuig
4.6.1 Klappedaal
VOORZICHTIG
Verkeerd in- en uitklappen van de pedalen.
Risico op verwondingen!
x Zorg ervoor dat uw vingers niet bekneld raken in het
klapmechanisme.
x Draag eventueel beschermende handschoenen.
Bij het klappedaal gaat het om een pedaal met een klapmechanisme. Om het voertuig
weg te bergen en te transporteren, kunnen de pedalen worden ingeklapt zodat deze
dicht tegen het voertuig liggen.
x Leer voor het eerste gebruik het klapsysteem kennen.
x Neem de bijgeleverde informatie van de fabrikant in acht over het gebruik van
klappedalen.
x Vraag eventueel uitleg aan uw handelaar over het klapmechanisme.
Afb.: Klappedaal uitgeklapt
(bij wijze van voorbeeld)
Afb.: Klappedaal ingeklapt
(bij wijze van voorbeeld)
4.6.2 Blokpedaal
Bij een blokpedaal gaat het om de klassieke
variant van het pedaal (zie “Afb.:Blokpedaal”).
Afb.: Blokpedaal (bij wijze van voorbeeld)
47
BasisinstellingenVoertuig
4.6.3 Klikpedaal
WAARSCHUWING
Valpartij door het niet tijdig losmaken van de schoenen uit het
kliksysteem.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Maak de schoenen tijdig los uit de kliksystemen van de
pedalen vooraleer u stopt.
x Leer de schoenen vastklikken en losmaken uit de
kliksystemen op een plaats buiten het wegverkeer.
Het klikpedaal beschikt over een systeem
waarin de hiervoor voorziene schoenen
kunnen vastklikken (zie “Afb.: Klikpedaal”).
Door het vastklikken van de schoen in het
kliksysteem ontstaat er een vaste verbinding
tussen voet en pedaal waardoor een groter
houvast en meer stabiliteit worden geboden.
x Leer voor het eerste gebruik het
kliksysteem kennen.
x Stel voor het eerste gebruik het
activeermoment en de pedaalplaat in.
x Als u niet beschikt over de noodza-
kelijke vakkenis voor de instelling van
de pedalen dient u zich richten tot uw
handelaar.
Afb.: Klikpedaal (bij wijze van voorbeeld)
48
Basisinstellingen Voertuig
4.6.4 Ruimte voor de voeten
WAARSCHUWING
Risico op valpartij door te geringe ruimte voor de voeten.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg voor voldoende ruimte voor de voeten naargelang van
uw voetfixeersysteem.
x Zorg ervoor dat het voetfixeersysteem wordt gemonteerd
door een specialist.
Bij racefietsen mag de afstand tussen pedaal
en voorwiel niet lager zijn dan een bepaalde
waarde voor de ruimte voor de voeten.
De afstand wordt gemeten van het
middelpunt van de pedaal parallel met de
lengteas van het voertuig tot de cirkelboog
van het ingeslagen voorwiel (zie “Afb.:
Afstand tussen pedaal en voorwiel”).
Ruimte voor de voeten bij racefietsen
zonder voetfixeersysteem* 100 mm
met voetfixeersysteem* 89 mm
* Voetfixeersystemen: bijv. klikpedaal
of pedaalhaak
1
23
4
Afb.: Afstand tussen pedaal en voorwiel
(bij wijze van voorbeeld)
1 Voorwiel
2 Ronde boog van het ingeslagen voorwiel
3 Voetenruimte = Afstand tussen pedaal en
voorwiel
4 Middelpunt pedaal
49
BasisinstellingenVoertuig
4.7 Verlichting
GEVAAR
Slechte zichtbaarheid voor andere weggebruikers.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Schakel de verlichting in bij slecht zicht en in het donker.
WAARSCHUWING
Onoplettendheid in het wegverkeer door het inschakelen van de
verlichting.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Schakel de verlichting niet in tijdens het fietsen. Stop steeds
om de verlichting in te schakelen.
Voor de deelname aan het wegverkeer moeten de verlichting en de reflectoren
beantwoorden aan de nationale en regionale voorschriften.
x Neem de nationale en regionale voorschriften voor de verlichting in acht.
x Informeer u hierover voor de eerste rit. Installeer eventueel achteraf
elementen op het voertuig in overeenstemming met de voorschriften.
Richt u tot uw handelaar hiervoor.
De verlichting bestaat uit een voorlamp, achterlamp en ook reflectoren en zorgt voor een
betere zichtbaarheid bij slecht zicht en ’s nachts.
Afhankelijk van het voertuigmodel is het voertuig uitgerust met een vast gemonteerde
naafdynamo-verlichting of een steekverlichting op batterij.
4.7.1 Naafdynamo
De naafdynamo bevindt zich aan de voorwielnaaf en is verbonden met de voorlamp.
De achterlamp is aangesloten op de voorlamp. De naafdynamo voorziet de verlichting
van energie zodra het voorwiel draait.
De verlichting wordt bij een naafdynamo doorgaans direct aan de voorlamp of aan het
stuur ingeschakeld. Gebruikt men de schakelaar, dan wordt de achterlamp samen met
de voorlamp ingeschakeld.
x Gebruik de schakelaar om de verlichting in en uit te schakelen.
50
Basisinstellingen Voertuig
Afhankelijk van het model van de verlichting is een lichtsensor geïntegreerd in de
verlichting. In de automatische modus gebeurt het in- en uitschakelen van de voor-
en achterlamp automatisch, afhankelijk van de zichtbaarheid.
x Om de lichtsensor in te schakelen, stelt u de automatische modus in.
Afhankelijk van het model van de verlichting is de achterlamp van uw voertuig uitgerust
met een standlichtfunctie die de achterlamp enkele minuten langer laat branden ook
wanneer het fietsen wordt onderbroken. Deze functie moet niet afzonderlijk worden
ingeschakeld.
Er zijn verschillende soorten voorlampen met verschillende inschakel-
mogelijkheden. Vraag uitleg aan uw handelaar over de bediening
en de functie.
4.7.2 Accu- en batterijverlichting
Afhankelijk van het model van de verlichting zijn voor- en achterlamp uitgerust met
verschillende aan/uit schakelaars en moeten onafhankelijk van elkaar worden gebruikt.
x Om de verlichting in en uit te schakelen, gebruikt u de passende schakelaar.
x Neem de bijgevoegde informatie van de fabrikant over de bediening en de
montage van de accu- en batterijverlichting in acht.
4.7.3 Voorlamp
1. Schakel de voorlamp in.
2. Stel de voorlamp zodanig in dat de
lichtkegel op een afstand van 5m voor
de voorlamp slechts half zo hoog ligt als
bij het uittreden ervan
(zie “Afb.:Voorlamp instellen”).
x Een verkeerd ingestelde voorlamp
kan andere weggebruikers
verblinden.
4.7.4 Achterlamp
Een achterlamp moet goed zichtbaar aan het achterste gedeelte van het voertuig
worden aangebracht.
x Controleer voor het fietsen of de achterlamp functioneert.
Afb.: Voorlamp instellen
(bij wijze van voorbeeld)
100 %
50 %
5 m
51
BasisinstellingenVoertuig
4.7.5 Reflectoren
Reflectoren moeten goed zichtbaar aan het voertuig zijn aangebracht en mogen niet
worden afgedekt. Doorgaans bevinden de reflectoren zich aan de pedalen, de banden,
de achter- en voorlamp.
x Controleer voor het fietsen of alle reflectoren onbeschadigd en zichtbaar zijn.
4.8 Vering
Dit hoofdstuk bevat informatie over de voertuigcategorieën:
WAARSCHUWING
Verlies aan bodenvastheid door verkeerd ingestelde vering.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat de vering wordt ingesteld door uw handelaar.
x Vraag uitleg aan uw handelaar over de bediening of de
instelling van de vering.
LET OP
Kloppende geluiden door verkeerd ingestelde vering.
Beschadigingsgevaar!
x Merkt u harde schokken of opvallende geluiden op bij het
inveren, laat dan de vering door uw handelaar nakijken.
Veringen verminderen de krachten die op de bestuurder inwerken bij oneffenheden van
het wegdek.
Bij een hobbelige ondergrond kunnen voertuigen met een afgestemde vering efficiënter
en aangenamer worden bestuurd.
x Neem de bijgevoegde informatie van de fabrikant in acht over de functies en
instellingen van uw vering.
52
Rem Voertuig
5 Rem
5.1 Grondslagen
Het voertuig is uitgerust met minstens twee van elkaar onafhankelijke remmen.
Afhankelijk van het voertuigmodel zijn de volgende remmen gemonteerd:
Terugtraprem
Velgrem
Schijfrem
5.1.1 Terugtraprem
Voertuigen met naafversnelling en voertuigen
zonder versnelling zijn vaak uitgerust met een
terugtraprem. Deze is geïntegreerd in de
achterwielnaaf van het voertuig en wordt via
de pedalen gebruikt (zie “Afb.:Terugtraprem”).
5.1.2 Remarm
Met de remarmen worden de remmen bediend. De krachtoverdracht gebeurt
mechanisch of hydraulisch. Bij de mechanische versie wordt de kracht van de remarm
via een remkabel op de rem overgedragen. Bij de hydraulische versie wordt de kracht
van de remarm via remleidingen, waarin zich een remvloeistof bevindt, op de rem
overgedragen.
Is het voertuig uitgerust met slechts een remarm, dan wordt hiermee de voorwielrem
bediend. De achterwielrem is de terugtraprem.
Is het voertuig uitgerust met twee remarmen,
dan bevindt zich doorgaans links de remarm
voor de voorwielrem en rechts de remarm
voor de achterwielrem (zie “Afb.: Indeling van
de remarmen”).
x Houd er rekening mee dat de indeling
van de remarmen kan variëren. Leer
de indeling van de remarmen kennen
vooraleer u begint te fietsen. Richt u tot
uw handelaar als u de indeling van de
remarmen wilt laten wijzigen.
Afb.: Terugtraprem (bij wijze van voorbeeld)
21
Afb.: Indeling van de remarmen
(bij wijze van voorbeeld)
1 Remarm voorwiel
2 Remarm achterwiel
53
RemVoertuig
5.1.2.1 Schijfrem
De schijfrem rotoren zijn bevestigd aan de
wielnaven en het bijbehorende remzadel aan
het frame of de voorvork
(zie “Afb.: Schijfrem”). Binnenin het remzadel
bevinden zich de remblokken. Bij de
bediening van de remarm worden de
remblokken tegen de schijfrem rotor geduwd
en ze remmen het wiel af.
5.1.2.2 Velgrem
Velgremmen zijn bevestigd aan de voorvork of achtervork. Bij bediening worden de
remblokjes en -houder tegen de remflank van de velg geduwd en remmen het wiel af
(zie “Afb.:Mechanische velgremmen” en “Afb.: Hydraulische velgrem”).
Afhankelijk van de remuitvoering is de mechanische velgrem uitgerust met een
remkrachtmodulator. De remkrachtmodulator doseert vooraan gedeeltelijk de kracht
van de remarm en verhindert dat het voorwiel blokkeert. De remkrachtmodulator
is ingebouwd tussen remarm en velgrem.
Afb.: Mechanische velgremmen (bij wijze van voorbeeld)
1 Kabel
2 Band
3 Velg
4 Remblokhouders
1
3
2
4
2
3
1
4
1
3
2
4
1
2
Afb.: Schijfrem (bij wijze van voorbeeld)
1 Remzadel
2 Schijfrem rotor
54
Rem Voertuig
Afb.: Hydraulische velgrem (bij wijze van voorbeeld)
1 Remleiding
2 Band
3 Velg
4 Remblokhouders
2
3
1
4
55
RemVoertuig
5.2 Instellingen
De greepafstand moet individueel worden ingesteld zodat de remarm
gemakkelijk en veilig kan worden bediend (zie hoofdstuk “Basisinstellingen/
Remarm/Greepafstand instellen”).
5.2.1 Remkabelspanning bij mechanische remmen instellen
WAARSCHUWING
Verlies van de remwerking door versleten remblokken en -kabels.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Vervang versleten remblokken en -kabels.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereed-
schappen voor de vervanging, richt u dan tot uw handelaar.
Bij mechanische remmen wordt geringe slijtage van de remblokken gecompenseerd
door de remkabelspanning. Door wijziging van de remkabelspanning wordt de afstand
tussen velg en remblokjes en -houders gewijzigd. Afhankelijk van het voertuigmodel
varieert de positie van de borgmoer en kartelschroef.
1. Draai de borgmoer met een omwenteling
eruit tegen de wijzers van de klok.
2. Om de spanning van de remkabel te
verhogen, draait u de kartelschroef er
geleidelijk tegen de wijzers van de klok
uit tot de afstand tussen remblokjes en
-houders en velg aan elke kant 1–2 mm
bedraagt.
x Zorg ervoor dat de remblokjes en
-houders aan beide kanten
gelijktijdig tegen de velg slaan.
x Zorg ervoor dat het wiel rond draait
(zie hoofdstuk “Wielen en banden/
Velgen en spaken”).
3. Draai de borgmoer volgens de wijzers van
de klok vast.
x Kan de rem via de kabelspanning niet worden ingesteld, laat dan de rem door
uw handelaar instellen.
Afb.: Positie borgmoer en kartelschroef
(bij wijze van voorbeeld)
1 Borgmoer
2 Kartelschroef
1 2
56
Rem Voertuig
5.2.2 Drukpunt instellen
Bij hydraulische remmen wordt een geringe
slijtage van de remblokken met stelschroef
voor het drukpunt gecompenseerd
(zie “Afb:. Positie stelschroef”). De stelschroef
bevindt zich doorgaans aan de remarm. Bij
remmen zonder stelschroef wordt de afstand
automatisch ingesteld.
Afhankelijk van de draairichting wordt de
afstand tussen velg en remblok vergroot of
verkleind.
x Bij velgremmen draait u geleidelijk aan de
stelschroef tot de afstand tussen velg en beide remblokken 1–2 mm bedraagt.
x Zorg ervoor dat de remblokjes en -houders aan beide kanten gelijktijdig tegen
de velg slaan.
x Zorg ervoor dat het wiel rond draait (zie hoofdstuk “Wielen en banden / Velgen
en spaken”).
x Bij schijfremmen draait u geleidelijk aan de stelschroef tot het gewenste drukpunt
aan de remmen wordt ingesteld.
5.3 Bediening
WAARSCHUWING
Gevaar voor het overslaan door het trekken aan de voorwielrem.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Gebruik voorzichtig de remarm voor het voorwiel bij hoge
snelheden zodat het overslaan wordt vermeden.
x Rem steeds tegelijk met beide remmen om een optimaal
remvermogen te realiseren.
x Pas de remkracht van de remmen aan de rijsituatie,
de toestand van het wegdek en de weersomstandigheden
aan zodat de wielen niet blokkeren.
x Gebruik voorzichtig de achterwielrem in bochten, zodat het
achterwiel niet blokkeert.
Afb.: Positie stelschroef
(bij wijze van voorbeeld)
1 Instelschroef drukpunt
1
57
RemVoertuig
WAARSCHUWING
Verlengde remweg door afgenomen remvermogen bij nat wegdek.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Pas uw rijstijl en snelheid aan de weersomstandigheden en
situatie van het wegdek aan.
5.3.1 Remarm bedienen
x Om de remarmen te bedienen, trekt
u met de vingers aan de remarm in de
richting van het handvat.
5.3.2 Terugtraprem gebruiken
WAARSCHUWING
De terugtraprem werkt niet wanneer de ketting van het
kettingwiel is gesprongen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Wanneer de terugtraprem niet werkt, remt u voorzichtig met
de remarm voor het voorwiel en, indien aanwezig, met de
remarm voor het achterwiel.
De terugtraprem functioneert uitsluitend bij het voorwaarts fietsen. Het
meest efficiënt wordt de terugtraprem gebruikt wanneer de pedalen zich in
een horizontale positie bevinden en de kracht van boven op het achterste
pedaal werkt. Gebruik bij het achterwaarts rollen de remarmen.
2
1
Afb.: Bediening van de remarm
(bij wijze van voorbeeld)
1 Remarm
2 Handvat
58
Rem Voertuig
De terugtraprem wordt bediend wanneer
u achterwaarts op de pedalen trapt en
hiermee wordt het achterwiel afgeremd
(zie “Afb.: Bediening van de terugtraprem”).
x Ga na of de pedaalaandrijving werkt
omdat de remkracht via de ketting
wordt overgedragen.
x Om de terugtraprem te bedienen, trapt
u op de pedalen tegen de rijrichting in.
5.4 Inremmen van schijfremmen
Nieuwe remmen moeten eerst worden ingeremd zodat ze het volle remvermogen bereiken.
x Rem de remmen op een plaats weg van het wegverkeer in.
x Rem goed gedoseerd zodat de wielen niet blokkeren.
x Gebruik beide remarmen tegelijk.
x Het inremmen bestaat uit ca. 30 korte rempogingen. Rem van ca. 25km/h naar
stilstand. Het inremproces is afgesloten als u bij eenzelfde bediening van de
remarm eenzelfde remwerking realiseert.
5.5 Remkracht behouden
De afnemende remwerking door oververhitting van het remsysteem bij schijfremmen
wordt “Fading” genoemd. Bij een stijgende temperatuur aan het contactpunt tussen
remblokken en schijfrem rotor, bijv. door continu te remmen, daalt het remvermogen.
x Vermijd langdurig remmen.
x Laat de remblokken regelmatig afkoelen.
x Gebruik het voertuig niet wanneer door de verhitting een verminderd remvermogen
bestaat.
x Gebruik het voertuig pas opnieuw wanneer het volledige remvermogen opnieuw
bestaat.
Afb.: Bediening van de terugtraprem
(bij wijze van voorbeeld)
59
DerailleurVoertuig
6 Derailleur
6.1 Grondslagen
Afhankelijk van het voertuigmodel wordt doorgaans bij alle moderne voertuigen een
versnelling gemonteerd. Uitzonderingen zijn bijv. kinderfietsen die naargelang van het
model slechts met een versnelling zijn uitgerust.
De versnelling bij het voertuig bestaat uit een schakelbare transmissie en de
bijbehorende bedieningselementen. Daardoor wordt het door de bestuurder geleverde
vermogen aangepast aan de rijsnelheid en de toestand van het wegdek.
De derailleur bestaat uit 1 tot 3 kettingwielen aan de pedaalaandrijving en 6tot12 rondsels
aan het achterwiel (zie “Afb.:Componenten van een derailleur”). Het schakelen van de
rondsels of de kettingwielen gebeurt doorgaans via aparte bedieningseenheden aan de
rechter en eventueel de linker kant van het stuur (zie hoofdstuk “Derailleur / Bediening”).
De instelling van de versnelling vereist vakkennis.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkenis en gereedschappen, richt u dan tot
uw handelaar.
6.1.1 Mechanische derailleur
x Trap bij het schakelen slechts met
geringe kracht.
Het theoretische aantal versnellingen blijkt uit
het product “Kettingwielen x rondsels”
(zie hoofdstuk “Derailleur / Grondslagen /
Tandwielcombinaties”).
Hoe kleiner het rondsel, des te hoger
de gekozen versnelling is en des te lager
de trapfrequentie.
Hoe groter het rondsel, des te lager de
gekozen versnelling is en des te hoger
de trapfrequentie.
Hoe kleiner het kettingwiel, hoe hoger
de trapfrequentie.
x Gebruik een lage versnelling bij hellingen.
x Gebruik een hoge versnelling voor hoge
snelheden op rechte stukken.
Afb.: Componenten van een derailleur
(bij wijze van voorbeeld)
1 Versnellingskabel
2 Tandwielcassette bestaande uit meerdere
rondsels aan het achterwiel
3 Kettingwielen aan de pedaalaandrijving
4 Ketting
3
2
4
1
60
Derailleur Voertuig
6.1.2 Elektronische derailleur
De elektronische derailleur wordt aangedreven door een accu die de stroom levert voor
het schakelmechanisme en de voorderailleur. De werking is dezelfde zoals bij een
mechanische derailleur. De toetsen voor de versnelling kunnen snel achter elkaar wor-
den ingedrukt. De versnelling registreert hoe vaak u heeft gedrukt en laat de ketting snel
en precies veranderen. De versnelling verhindert automatisch een te schuine kettingloop.
Afhankelijk van het model kan het voertuig, doorgaans de racefiets of de
MTB, over een elektronische versnelling beschikken.
Als u op de passende versnellingshendels drukt, worden de versnellingen opwaarts
of neerwaarts geschakeld. De elektronica zorgt hierbij voor een snelle verandering
van de versnellingen.
x Richt u voor meer informatie en vragen tot uw handelaar of respecteer de
handleiding die geleverd is bij de elektronische derailleur.
6.1.3 Tandwielcombinaties
LET OP
Verkeerd gebruik van de tandwielcombinaties.
Beschadigingsgevaar!
x Combineer het kleine kettingwiel niet met de kleinste
rondsels
of het grote kettingwiel niet met de grootste rondsels.
Bij verkeerde tandwielcombinaties leidt een
schuine loop van de ketting tot een hogere slij-
tage aan de kettingwielen, rondsels en ketting.
Het reguliere gebruik voorziet slechts bepaal-
de tandwielcombinaties (zie “Afb.: Tandwiel-
combinaties”).
x Gebruik de tandwielcombinaties zodanig
dat de ketting in de rijrichting parallel loopt.
x Gebruik het kleinste kettingwiel bij hel-
lingen en het grootste kettingwiel voor
hogere snelheden op rechte stukken.
x Wanneer u niet zeker bent over de
bediening van de versnelling, dient u uitleg te vragen aan uw handelaar.
Afb.: Tandwielcombinaties
(bij wijze van voorbeeld)
1 7 rondsels aan achterwiel
2 3 kettingwielen aan de pedaalaandrijving
21
61
DerailleurVoertuig
6.2 Instellingen
WAARSCHUWING
Afspringende of klemmende ketting door verkeerd ingestelde
versnelling.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Stel de versnelling in.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis of
gereedschappen, richt u dan tot uw handelaar.
VOORZICHTIG
Inklemming en beknelling van lichaamsdelen door beweeglijke
onderdelen.
Risico op verwondingen!
x Wees voorzichtig bij de hantering van beweeglijke onderdelen
zodat uw vingers niet bekneld raken.
x Draag eventueel beschermende handschoenen.
LET OP
Een verkeerd ingestelde versnelling kan leiden tot beschadiging
van de versnelling.
Beschadigingsgevaar!
x Stel de versnelling in.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis of
gereedschappen, richt u dan tot uw handelaar.
62
Derailleur Voertuig
Voor de probleemloze schakeling is het
belangrijk dat het schakelmechanisme en
voorderailleur exact zijn ingesteld
(zie “Afb.: Componenten van een derailleur”).
x Wanneer de derailleur niet functioneert
of bij de bediening geluiden veroorzaakt,
dient u de derailleur door uw handelaar
te laten instellen.
6.2.1 Schakelmechanisme instellen
Opdat ketting en schakelmechanisme niet
in de spaken belanden of de ketting van het
kleinste rondsel valt, begrenzen de eind-
aanslagschroeven (L en H) het zwenkbereik
van het schakelmechanisme (zie “Afb.:
Voorstelling van een schakelmechanisme”).
L staat voor “low gear” en wijst op de lage
versnelling.
H staat voor “high gear” en wijst op de hoge
versnelling.
Voor de instellen van het schakel-
mechanisme gaat u als volgt te werk:
1. Schakel de ketting naar het grootste
kettingwiel en het kleinste rondsel aan
het schakelmechanisme.
2. Draai zolang aan de eind-
aanslagschroefH tot de geleiderol exact
onder het kleinste rondsel staat.
Afb.: Componenten van een derailleur
(bij wijze van voorbeeld)
1 Versnellingskabel
2 Voorderailleur
3 Schakelmechanisme
L
1
3
2
Afb.: Voorstelling van een schakelmechanisme
(bij wijze van voorbeeld)
1 Grootste rondsel
2 Kleinste rondsel
3 Eindaanslagschroef H
4 Eindaanslagschroef L
5 Geleiderol
3
4
5
2
1
63
DerailleurVoertuig
3. Trek de versnellingskabel strak en fixeer
hem met de trekspanschroef aan de
kettingsteun (zie “Afb.: Instellen van het
schakelmechanisme”).
4. Schakel de ketting naar het kleinste
kettingwiel en het grootste rondsel.
5. Zorg ervoor dat de ketting zeker niet
de spaken raakt. Corrigeer dit even-
tueel met behulp van de eindaanslag-
schroefL (zie “Afb.:Voorderailleur”).
6.2.2 Voorderailleur instellen
x Schakel de ketting naar het kleinste
kettingwiel.
x Stel de afstand in tot de inwendige
kettinggeleider met behulp van de
eindaanslagschroefL. De afstand moet
0,5–1mm bedragen (zie “Afb.:
Voorderailleur”).
x Schakel de ketting naar het grootste
kettingwiel.
x Stel de afstand in tot de buiten-
liggende kettinggeleider met behulp van
de eindaanslagschroefH. De afstand
moet 0,5–1mm bedragen.
Afb.: Instellen van het schakelmechanisme
(bij wijze van voorbeeld)
1 Trekspanschroef aan de kettingsteun
1
1
Afb.: Voorderailleur (bij wijze van voorbeeld)
1 Eindaanslagschroef H
2 Eindaanslagschroef L
2
64
Derailleur Voertuig
6.2.3 Versnellingskabelspanning afstellen
x Treden er na het schakelen tijdens het fietsen geluiden op, corrigeer dan de
versnellingskabelspanning met de trekspanschroef aan de versnellingshendel
(zie “Afb. Trekspanschroef aan de versnellingshendel”).
x Draai hiervoor aan de
trekspanschroef met een halve omwenteling.
x Verminderen de geluiden, draai de
trekspanschroef in kleine stappen in
dezelfde richting verder tot er tijdens
het fietsen geen geluiden meer
optreden.
x Versterken de geluiden, draai dan
de trekspanschroef in kleine stap-
pen in de tegenovergestelde rich-
ting tot er tijdens het fietsen geen
geluiden meer optreden.
x Wanneer na het schakelen tijdens het fietsen geluiden blijven optreden, dient
u de versnelling door uw handelaar te laten instellen.
6.2.4 Derailleur bij een racefiets instellen
Beschikt de racefiets aan de
versnellingskabels over een stelschroef met
stelwiel, dan kan hiermee de kabelspanning
van de derailleur worden afgesteld.
x Om de kabelspanning te verhogen,
draait u het stelwiel van de stelschroef
tegen de wijzers van de klok.
x Om de kabelspanning te verlagen,
draait u het stelwiel van de stelschroef
volgens de wijzers van de klok.
Voor het instellen van het
schakelmechanisme zie
hoofdstuk “Derailleur/
Instellingen/
Schakelmechanisme instellen”.
Afb.: Trekspanschroef aan de versnellings-
hendel (bij wijze van voorbeeld)
Afb.: Derailleur instellen
(bij wijze van voorbeeld) Stelschroef met
verstelwiel voor de trekspanning
65
DerailleurVoertuig
6.3 Bediening
WAARSCHUWING
Onoplettendheid in het wegverkeer.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Leer voor de eerste rit de functies van de versnelling kennen.
x Gebruik de versnelling alleen wanneer uw aandacht voor het
wegverkeer niet wordt beperkt.
x Stop wanneer u de versnelling niet veilig kunt bedienen,
bijvoorbeeld bij storingen.
LET OP
Verhoogde slijtage en beschadiging door een verkeerde
bediening van de versnelling.
Beschadigingsgevaar!
x Trap bij het schakelen niet krachtig op de pedalen.
x Trap bij het schakelen niet achterwaarts.
x Schakel voor hellingen tijdig naar een lagere versnelling.
x Weet u niets af van versnellingen, vraag dan uitleg aan uw handelaar over de
bediening van de versnelling.
6.3.1 Rondsels schakelen
Afhankelijk van het model kan de indeling van de versnellingshendels (boven- of onderkant
van het stuur) en de bediening variëren. De schakeleenheid van de tandwielcassette
bevindt zich rechts aan het stuur (zie “Afb.: Bedieningseenheid aan het stuur voor het
schakelen van de rondsels en kettingwielen”).
x Om te schakelen naar het volgende grotere rondsel, drukt u op de onderste
versnellingshendel.
x Een aantal modellen biedt de mogelijkheid om van meerdere versnellingen in
één keer naar een lagere te schakelen. Druk daarvoor de onderste
versnellingshendel verder door.
66
Derailleur Voertuig
x Om te schakelen naar het volgende kleinere
rondsel, drukt u op de bovenste
versnellingshendel.
x Een aantal modellen biedt de mogelijkheid de bovenste versnellingshendel voor
het schakelen naar een grotere versnelling met de wijsvinger in de
tegenovergestelde richting te trekken.
x Opdat de gebruikte versnellingshendel automatisch naar de
uitgangspositie kan
terugkeren dient u de versnellingshendel na het schakelen los te laten.
Wanneer uw voertuigmodel uitgerust is met
een draaischakelaar:
x Draaischakelaars zijn doorgaans
gemarkeerd met getallen voor de
afzonderlijke versnellingen. Draai de
draaischakelaar in de passende richting
om naar een hogere of lagere
versnelling te schakelen.
6.3.2 Kettingwielen schakelen
Afhankelijk van het model kan de indeling van de versnellingshendels (boven- of onder-
kant van het stuur) en de bediening variëren. De schakeleenheid voor de kettingwielen
bevindt zich links aan het stuur (zie Afb.: “Bedieningseenheid aan het stuur voor het
schakelen van de rondsels en kettingwielen”).
x Om te schakelen naar het volgende grotere kettingwiel, drukt u op de onderste
versnellingshendel.
x Om te schakelen naar het volgende kleinere kettingwiel, trekt u de bovenste
versnellingshendel naar de linker kant van het stuur
.
x Opdat de ingedrukte versnellingshendel automatisch naar de uitgangspositie kan
terugkeren
, dient u de versnellingshendel na het schakelen los te laten.
Afb.: Draaischakelaar (bij wijze van voorbeeld)
67
DerailleurVoertuig
1
2
Afb.: Bedieningseenheid aan het stuur voor het schakelen van de rondsels en kettingwielen
(hier bij wijze van voorbeeld aan het rechter stuur)
1 Bovenste versnellingshendel
2 Onderste versnellingshendel
1
2
Wanneer uw voertuigmodel uitgerust is met een draaischakelaar:
x Draaischakelaars zijn doorgaans gemarkeerd met getallen voor de afzonderlijke
versnellingen. Draai de draaischakelaar in de passende richting om naar een
hogere of lagere versnelling te schakelen (zie Afb. “Draaigreepschakelaar”).
6.3.3 Elektronische derailleur
De elektronische derailleur vereist specifieke bedieningselementen met toetsen aan het
stuur. De toetsen voor de versnelling kunnen snel achter elkaar worden ingedrukt.
De versnelling registreert hoe vaak u heeft gedrukt en laat de ketting snel en precies
veranderen. De versnelling verhindert automatisch een te schuine kettingloop.
6.3.4 Derailleur/naafversnelling (dual drive)
x Lees ook het hoofdstuk “Naafversnellingen / Bediening / Derailleur/naafversnelling
(dual drive)”, wanneer uw voertuig uitgerust is met een gecombineerde derailleur/
naafversnelling.
6.3.5 Versnellingshendel bij een racefiets bedienen
Bij racefietsen met een gebogen stuur zijn doorgaans racefiets-versnellings-remhendels
ingebouwd. De versnellingshendels van de racefiets zijn geïntegreerd in de remgreep.
Afhankelijk van het model van versnelling kunnen de versnellingen worden geschakeld
wanneer de remgreep wordt bewogen of de versnellingshendels worden gebruikt.
Bij een recht stuur liggen de versnellingshendels onder het stuur zoals bij andere
voertuigtypes, zie hoofdstuk “Derailleur”.
Vraag uitleg aan uw handelaar over de bediening van de versnellings-
hendels. Om de werking van de versnellingshendels te leren kennen, dient
u te leren schakelen op een plaats buiten het wegverkeer.
68
Naafversnellingen Voertuig
7 Naafversnellingen
7.1 Grondslagen
Afhankelijk van het voertuigmodel wordt
doorgaans bij alle moderne voertuigen een
versnelling gemonteerd. Uitzonderingen zijn
bijv. kinderfietsen die naargelang van het mo-
del slechts met een versnelling zijn uitgerust.
De versnelling bij het voertuig bestaat uit een
schakelbare transmissie en de bijbehorende
bedieningselementen. Daardoor wordt het
door de bestuurder geleverde vermogen
aangepast aan de rijsnelheid en de toestand
van het wegdek.
De instelling van de versnelling vereist
vakkennis.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke
vakkenis en gereedschappen voor de
instelling van de naafversnelling, richt
u dan tot uw handelaar.
7.1.1 Automatische versnelling (Automatix)
Dit hoofdstuk is geldig voor de modellen met optionele versnelling
“Automatix” (zie fiche met de technische gegevens die u hebt gekregen
van uw handelaar).
De achterste wielnaaf is uitgerust met een automatische versnelling. De versnelling
schakelt afhankelijk van de snelheid automatisch naar de 2e versnelling of terug naar de
1e versnelling.
Automatix versnellingen zijn zowel verkrijgbaar met vrijloop alsook met een terugtraprem.
Raadpleeg de door uw handelaar ingevulde fiche om te zien welke variant werd
geïnstalleerd.
x Wanneer de versnelling niet automatisch schakelt of geluiden veroorzaakt, dient
u de versnelling door uw handelaar te laten nazien.
Afb.: Componenten van een naafversnelling
(bij wijze van voorbeeld)
1 Bevestigingsring
2 Schakelwiel
3 Houder
3
1
2
7.1.2 Traploze versnelling (NuVinci)
Dit hoofdstuk is geldig voor modellen met optionele traploze versnelling
“NuVinci” (zie fiche met de technische gegevens die u hebt gekregen van
uw handelaar).
De achterste wielnaaf is uitgerust met een traploze versnelling. Als u draait aan de
draaischakelaar wordt de versnelling traploos ingesteld
.
NuVinci versnellingen zijn zowel verkrijgbaar met vrijloop alsook met een terugtraprem.
Raadpleeg de door uw handelaar ingevulde fiche om te zien welke variant werd
geïnstalleerd.
7.1.3 Traploze automatische versnelling (NuVinci Harmony)
Dit hoofdstuk is geldig voor modellen met optionele traploze automatische
versnelling “NuVinci Harmony” (zie fiche met de technische gegevens die
u hebt gekregen van uw handelaar).
De achterste wielnaaf is uitgerust met een traploze automatische versnelling die niet
manueel wordt bediend maar zich automatisch aan de snelheid en trapfrequentie
aanpast.
7.1.4 Elektronische naafversnelling
De elektronische naafversnelling vereist specifieke bedieningselementen met toetsen
aan het stuur. De toetsen voor de versnelling kunnen snel achter elkaar worden
ingedrukt. De schakeling registreert hoe vaak u heeft gedrukt en verandert vervolgens
van versnelling.
Terugtrapschakeling (S2 Duomatic)
Dit hoofdstuk is geldig voor de modellen met optionele
versnelling “S2 Duomatic” (zie fiche met de technische
gegevens die u hebt gekregen van uw handelaar).
De achterste wielnaaf is uitgerust met een versnelling. De ver-
snelling schakelt door een kort
terugtrappen van de pedaalaandrij-
ving naar de 2e versnelling of terug naar de 1e versnelling.
S2 Duomatic versnellingen zijn zowel verkrijgbaar met vrijloop alsook
met een terugtraprem. Controleer aan de hand van de voertuigpas
welke variant werd gemonteerd.
WILDE DE HEER DREHMEL NIET!
69
NaafversnellingenVoertuig
7.1.2 Traploze versnelling (NuVinci)
Dit hoofdstuk is geldig voor modellen met optionele traploze versnelling
“NuVinci” (zie fiche met de technische gegevens die u hebt gekregen van
uw handelaar).
De achterste wielnaaf is uitgerust met een traploze versnelling. Als u draait aan de
draaischakelaar wordt de versnelling traploos ingesteld
.
NuVinci versnellingen zijn zowel verkrijgbaar met vrijloop alsook met een terugtraprem.
Raadpleeg de door uw handelaar ingevulde fiche om te zien welke variant werd
geïnstalleerd.
7.1.3 Traploze automatische versnelling (NuVinci Harmony)
Dit hoofdstuk is geldig voor modellen met optionele traploze automatische
versnelling “NuVinci Harmony” (zie fiche met de technische gegevens die
u hebt gekregen van uw handelaar).
De achterste wielnaaf is uitgerust met een traploze automatische versnelling die niet
manueel wordt bediend maar zich automatisch aan de snelheid en trapfrequentie
aanpast.
7.1.4 Elektronische naafversnelling
De elektronische naafversnelling vereist specifieke bedieningselementen met toetsen
aan het stuur. De toetsen voor de versnelling kunnen snel achter elkaar worden
ingedrukt. De schakeling registreert hoe vaak u heeft gedrukt en verandert vervolgens
van versnelling.
Terugtrapschakeling (S2 Duomatic)
Dit hoofdstuk is geldig voor de modellen met optionele
versnelling “S2 Duomatic” (zie fiche met de technische
gegevens die u hebt gekregen van uw handelaar).
De achterste wielnaaf is uitgerust met een versnelling. De ver-
snelling schakelt door een kort
terugtrappen van de pedaalaandrij-
ving naar de 2e versnelling of terug naar de 1e versnelling.
S2 Duomatic versnellingen zijn zowel verkrijgbaar met vrijloop alsook
met een terugtraprem. Controleer aan de hand van de voertuigpas
welke variant werd gemonteerd.
WILDE DE HEER DREHMEL NIET!
70
Naafversnellingen Voertuig
7.2 Instellingen
WAARSCHUWING
Doorglijden van de versnellingen en tevergeefs trappen door een
verkeerd ingestelde versnelling.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Stel de versnelling in.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis of
gereedschappen, richt u dan tot uw handelaar.
LET OP
Een verkeerd ingestelde versnelling kan leiden tot beschadiging
van de versnelling.
Beschadigingsgevaar!
x Stel de versnelling in.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis of
gereedschappen, richt u dan tot uw handelaar.
De naafversnellingen mogen uitsluitend worden ingesteld door uw handelaar.
7.2.1 Versnellingskabelspanning instellen
De instelling van de versnellingskabelspanning hangt af van het model van uw
naafversnelling.
x Ga na welke naafversnelling in uw voertuig is gemonteerd (zie fiche met de
technische gegevens die u hebt gekregen van uw handelaar).
x Wanneer de naafversnelling minder goed werkt, dient u de versnellings-
kabelspanning in te stellen.
71
NaafversnellingenVoertuig
1. Stel de draaischakelaar of vernsellings-
hendel in op de middelste versnelling.
Bij een versnelling met
7 of 8 versnellingen beantwoordt dit aan
de 4e versnelling (zie Afb. “Stelschroef
aan de draaischakelaar”).
2. Verstel de stelschroef (zie Afb.:
“Stelschroef aan de draaischakelaar”)
aan de draaischakelaar zodanig dat de
beide in kleur gemarkeerde
aanduidingen op de achterwielnaaf
overeenstemmen (zie “Afb. Instellings-
markering”).
3. Controleer de instellingen met een
proefrit.
x Hebt u de storingen niet kunnen
verhelpen, laat de versnellingskabel-
spanning dan dan door uw
handelaar instellen.
Afhankelijk van het voertuigmodel kan een naafversnelling met schakelbox ingebouwd zijn.
x Controleer aan de achteras van het voertuig of een schakelbox is gemonteerd.
1. Stel de draaischakelaar of vernsellings-
hendel in op de middelste versnelling. Bij
een versnelling met 7 of 8 versnellingen
beantwoordt dit aan de 4e versnelling
(zie Afb. “Schakelbox”).
2. Verstel de stelmoer zodanig dat de
markeringen aan de schakelbox over-
eenstemmen (zie Afb. “Schakelbox”).
3. Controleer de instellingen met een
proefrit.
x Hebt u de storingen niet kunnen
verhelpen, laat de versnellings-
kabelspanning dan dan door uw handelaar instellen.
Afb.: Stelschroef aan de draaischakelaar
(bij wijze van voorbeeld)
1 Schakelniveau
2 Stelschroef
1
2
L
OC
K
Afb.: Instellingsmarkering
(bij wijze van voorbeeld)
1 2
Afb.: Schakelbox (bij wijze van voorbeeld)
1 Markering
2 Instelmoer
72
Naafversnellingen Voertuig
7.2.2 Versnellingskabelspanning bij NuVinci versnelling instellen
x Als er minder dan 0,5mm speling is in
de versnellingskabelomhulling aan de
schacht, draai dan rechtsom aan de
stelmoer (zie Afb. “Speling aan de
versnellingskabelomhulling (links) en
stelschroef (rechts)”).
x Is er meer dan 1,5mm speling, draai
dan aan de stelmoer tegen de wijzers
van de klok.
x Respecteer de informatie van de
fabrikant van de versnelling die bij
uw voertuig is gevoegd.
x Hebt u de storingen niet kunnen
verhelpen, laat de versnelling dan door
uw handelaar instellen.
7.3 Bediening
WAARSCHUWING
Onoplettendheid in het wegverkeer.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Leer voor de eerste rit de functies van de versnelling kennen.
x Gebruik de versnelling alleen wanneer uw aandacht voor het
wegverkeer niet wordt beperkt.
x Stop wanneer u de versnelling niet veilig kunt bedienen,
bijvoorbeeld bij storingen.
Afb.: Speling aan de versnellingskabelomhul-
ling (links) en stelschroef (rechts)
(bij wijze van voorbeeld)
1 0,5
1,5 mm
2 Versnellingskabelomhulling
3 Schacht
4 Stelschroef
2 3 41
73
NaafversnellingenVoertuig
LET OP
Verhoogde slijtage en beschadiging door een verkeerde
bediening van de versnelling.
Beschadigingsgevaar!
x Trap bij het schakelen niet krachtig op de pedalen.
x Trap bij het schakelen niet achterwaarts.
x Schakel voor hellingen tijdig naar een lagere versnelling.
Afhankelijk van uw voertuigmodel is een draaischakelaar of versnellingshendel met
weergave van de versnelling gemonteerd. Doorgaans zijn naafversnellingen met
draaischakelaars met weergave van de versnelling gemonteerd en ze worden hier bij
wijze van voorbeeld beschreven.
Naafversnellingen hebben ofwel een aantal schakelstanden of zijn traploos.
x Hebt u geen ervaring met de bediening van versnellingen, vraag dan uitleg aan uw
handelaar over de bediening van de versnelling.
7.3.1 Naafversnellingen met schakelstanden
x Om naar een hogere of lagere
versnelling te schakelen, draait u de
draaischakelaar in de gewenste positie
(zie “Afb.:Draaischakelaar”).
Afb.: Draaischakelaar (bij wijze van voorbeeld)
74
Naafversnellingen Voertuig
7.3.2 Traploze naafversnellingen
x Om traploos naar een hogere of lagere
versnelling te schakelen, draait u aan de
draaischakelaar
(zie “Afb.:Draaischakelaar traploos”).
7.3.3 Derailleur/naafversnelling (dual drive)
x Zet de versnellingshendel bij een hellend
rijvlak naar links
(zie “Afb.: Gecombineerde draai- en
versnellingshendelschakelaar dual
drive”).
x Zet de versnellingshendel bij een effen
rijweg in het midden.
x Zet de versnellingshendel op een rijweg
met hellingen naar rechts.
x Om naar een hogere of lagere
versnelling te schakelen, draait u aan de
draaischakelaar.
Afb.: Draaischakelaar traploos
(bij wijze van voorbeeld)
1 Indicator
2 Vlak
3 Stijging
2 31
Afb.: Gecombineerde draaigreep-
en versnellingshendelschakelaar
dual drive (bij wijze van voorbeeld)
75
Pinion-aandrijvingVoertuig
8 Pinion-aandrijving
De Pinion-aandrijving is een trapas
versnelling. De Pinion-aandrijving kan met
een ketting- of een riemaandrijving (zonder
afb.) worden gebruikt. De Pinion-aandrijving
wordt geschakeld met een draaischakelaar
die aan het stuur is bevestigd. De ketting
wordt bij een Pinion-aandrijving door een
kettingspanner (zie “Afb.: Pinion-aandrijving
met kettingaandrijving”) of door verschuifbare
uitvaleinden (zonder afb.) gespannen. Voor
de spanning van een riem zie hoofdstuk
“Riemaandrijving / Spanning van de riem
controleren”. De Pinion-aandrijving is een
oliebadaandrijving (zie hoofdstuk “Pinion-
aandrijving / Vervanging van olie”). Het is niet
mogelijk een terugtraprem te gebruiken bij
een Pinion-aandrijving.
8.1 Voor elke rit
WAARSCHUWING
Uitvallen van de werking van componenten.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Neem het maximaal toegelaten bestuurdersgewicht van
110kg (inclusief bagage en/of rugzak) in acht.
x Gebruik uw voertuig met een Pinion-aandrijving uitsluitend bij
een omgevingstemperatuur van -15°Ctot 40°C.
1 2
3 4
Afb.: Pinion-aandrijving met kettingaandrijving
(bij wijze van voorbeeld)
1 Rondsel
2 Ketting
3 Kettingwiel
4 Pinion-aandrijving
5 Kettingspanner
5
76
Pinion-aandrijving Voertuig
WAARSCHUWING
Meelopen van de ketting of de riem bij een inactieve crank.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg er voor elke rit voor dat de vrijloop van het rondsel en de
achterwielnaaf probleemloos werken.
x Draai de crank naar achteren. De vrijloop van het rondsel en
de achterwielnaaf mag de ketting niet meenemen.
x Stop wanneer er schade aan de Pinion-aandrijving is of
wanneer ongewone geluiden optreden.
8.2 Pinion-aandrijving schakelen
Houd er rekening mee dat het schakelgedrag van een Pinion-aandrijving
zowel met ketting- alsook met riemaandrijving zich onderscheidt van deze
van een derailleur. Leer op een plaats buiten het wegverkeer de Pinion-
aandrijving en het gewijzigde schakelgedrag aan.
De markering (“>>”) op het vaststaande deel van de draaischakelaar toont de gekozen
versnelling, bij voorbeeld van 01 tot 18.
x Om te schakelen naar een hogere of lagere versnelling, beweegt u de
draaischakelaar eerst zachtjes naar de gewenste schakelrichting en dan schakelt
u vlotjes naar de gewenste schakelrichting.
Het schakelen van meerdere versnellingen in een handeling is mogelijk,
bijvoorbeeld van 02 naar 06.
Het schakelen bij stilstand en een inactieve of achterwaarts draaiende crank
is mogelijk.
Het schakelen naar een lagere versnelling onder belasting, bijvoorbeeld van
18 naar 17, is beperkt mogelijk.
Om de Pinion-aandrijving te sparen, wordt het schakelproces niet uitgevoerd
zolang de druk op de crank of op het pedaal te sterk is, bijvoorbeeld wanneer
u trapt en niet op het zadel zit.
x Schakel slechts naar een lagere versnelling wanneer de crank of het pedaal niet te
sterk wordt belast.
77
Pinion-aandrijvingVoertuig
Het schakelen naar een hogere versnelling onder belasting, bijvoorbeeld van 02
naar 03, is mogelijk.
Uitzonderingen hierop zijn de verandering van versnelling van 06 naar 07 en
van 12 naar 13, omdat de aandrijving bij deze veranderingen twee
schakelingen moet verrichten.
x Schakel slechts van 06 naar 07 of van 12 naar 13 wanneer de crank of het pedaal
niet te sterk wordt belast.
Het is niet mogelijk direct te schakelen van de laagste naar de hoogste versnelling
en van de hoogste naar de laagste versnelling.
x Wanneer de versnellingen na het inrijden of na een langer gebruik niet meer precies
kunnen worden geschakeld, dient u zich tot uw handelaar te wenden.
8.3 Oplossing van storingen
In het algemeen draait de Pinion-aandrijving zachtjes en zonder storende
geluiden. Wanneer geluiden optreden en de aandrijving probleemloos
schakelt, hebben de geluiden een andere oorzaak.
Oplossing van storingen bij het gebruik van een Pinion-aandrijving
Storing mogelijke oorzaak Oplossing
Bij een riemaandrijving
malende geluiden Riem Spanning van de riem wijzigen
Riem tijdens een omwenteling
verschillend gespannen
voorste schijf is niet in het mid-
den gemonteerd, kettingwiel-
schroeven houden de voorste
schijf niet in het midden
Gebruik kettingwielschroeven
met een buitendiameter van
10mm
Zowel bij een riem- alsook bij een kettingaandrijving
knarsende geluiden Pedaal, zadel, stuur alle componenten controleren
of door uw handelaar laten
nakijken
krakende geluiden losgekomen schroef-
verbindingen van aandrijvings-
onderdelen
Schroefverbindingen van
aandrijvingsonderdelen
controleren en eventueel door
uw handelaar met de draaimo-
mentsleutel laten vastdraaien
Klikgeluid in de
7e en 13e versnelling
Bij beide versnellingsstanden
is er een bedieningsklink in de
vrijlooptoestand (tot modeljaar
2014)
Geluid is geen defect. Naar
wens: upgrade tegen betaling
naar de nieuwe aandrijfversie
78
Pinion-aandrijving Voertuig
Oplossing van storingen bij het gebruik van een Pinion-aandrijving
Storing mogelijke oorzaak Oplossing
Brommend of zoemend geluid Schuinloop van ketting of riem Ketting of riem recht oriënteren
Aandrijving schakelt
moeizaam
versleten of verkeerde
versnellingskabels, omhulsels
of afsluitdoppen
uitsluitend versnellingskabels
met een maximale diameter
van 1,2mm gebruiken;
uitsluitend versnellingska-
belomhulsels gebruiken;
uitsluitend afsluitdoppen van
kunststof gebruiken; versleten
versnellingskabels absoluut
vervangen
Doorglijden bij het trappen Vrijloopklink klikt niet vast bij het verder trappen klikt de
aandrijving in de volgende
tand vast
Bij een kettingaandrijving
Ketting slaat op de liggende
achtervork
Kettingspanning te laag Kettingspanning door uw
handelaar laten instellen
ondanks een werkende
achterwiel-vrijloop lopen
ketting of crank bij het
schuiven mee
Kettingspanning te hoog
8.4 Pinion-aandrijving reinigen
LET OP
Beschadiging van de Pinion-aandrijving door reiniging met
scherpe of agressieve reinigingsmiddelen.
Beschadigingsgevaar!
x Reinig de Pinion-aandrijving uitsluitend met water, detergent
en een schone, zachte borstel.
x Reinig de Pinion-aandrijving niet met een harde waterstraal of
hogedrukapparaten.
79
Pinion-aandrijvingVoertuig
8.5 Pinion-aandrijving onderhouden
LET OP
Verlies van dichtheid van de Pinion-aandrijving.
Beschadigingsgevaar!
x Draai zeker niet de schroeven van het behuizingsdeksel van
de Pinion-aandrijving vast of eruit.
8.5.1 Pinion-aandrijving met kettingaandrijving onderhouden
x Reinig regelmatig ketting, kettingwiel, rondsel en eventueel kettingspanner van de
Pinion-aandrijving (zie hoofdstuk “Pinion-aandrijving / Pinion-aandrijving reinigen”).
x Onderhoud de ketting regelmatig met geschikte smeermiddelen.
8.5.2 Pinion-aandrijving met riemaandrijving onderhouden
x Reinig de riem, voorste en achterste schijf regelmatig (zie hoofdstuk
“Riemaandrijving / Riemaandrijving reinigen”).
x Controleer regelmatig de slijtage van de riemaandrijving (zie hoofdstuk
“Riemaandrijving / Slijtage van de riemaandrijving”).
Voor verdere onderhoudswerkzaamheden geldt wat volgt:
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen, laat dan de
onderhoudswerkzaamheden door uw handelaar uitvoeren.
8.6 Vervanging van olie
LET OP
Lekkende of gemorste olie.
Milieuvervuiling!
x Zorg ervoor dat er geen olie in de riolering of het grondwater
belandt.
x Verwijder verbruikte olie op een milieuvriendelijke manier
volgens de geldende nationale en regionale voorschriften.
80
Pinion-aandrijving Voertuig
Om de 10.000km of een keer per jaar moet de olie van de Pinion-aandrijving worden
vervangen, naargelang van wat er het eerst van toepassing is.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen, laat dan de
olie door uw handelaar vervangen.
1. Zet een opvangreservoir klaar.
2. Draai de vier schroeven van het in de rijrichting aanwezige linker aandrijvingsdeksel
met een geschikt werktuig eruit.
3. Draai de olieafvoerschroef er aan de onderste rand van de aandrijving uit met een
geschikt werktuig.
4. Leg het voertuig op de in rijrichting wijzende linker zijde over het opvangreservoir
en laat de olie in het opvangreservoir lopen.
5. Zet het voertuig recht of leg het op de in rijrichting wijzende rechter kant.
6. Giet er nieuwe originele Pinion-aandrijfolie bij.
7. Draai de olieafvoerschroef vast met een geschikte draaimomentsleutel. Respecteer
daarbij het draaimoment van de olieafvoerschroef.
8. Draai de vier schroeven van het aandrijvingsdeksel met een geschikte
draaimomentsleutel vast. Respecteer daarbij het draaimoment van de schroeven
van het aandrijvingsdeksel.
81
RiemaandrijvingVoertuig
9 Riemaandrijving
Naast de wijd verspreide aandrijving via een ketting staat voor voertuigen de aandrijving
via een riem ter beschikking.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen om de
riemaandrijving in te stellen of te onderhouden, laat dan de riemaandrijving door
uw handelaar nakijken en instellen.
9.1 Samenstelling van de riemaandrijving
Een riemaandrijving bestaat telkens uit een
voorste en achterste schijf en ook uit een
riem die afhankelijk van het model van de
riem bestaat uit verschillende kunststoffen.
Om te verhinderen dat de riem van de
schijven afloopt zijn de schijven telkens van
een randschijf voorzien. Bij de voorste schijf
bevindt zich de randschijf vanbuiten.
Bij de achterste schijf bevindt zich de
randschijf vanbinnen. Een riemaandrijving is
compatibel met naafversnellingen en
terugtrapremmen, echter niet met derailleurs.
1 2
3 4
Afb.: Riemaandrijving (bij wijze van voorbeeld)
1 Achterste schijf
2 Achterste randschijf
3 Riem
4 Voorste schijf (randschijf verborgen)
82
Riemaandrijving Voertuig
9.2 Gebruik van de riemaandrijving
LET OP
Schade aan de riem door verkeerde hantering.
Beschadigingsgevaar!
x Zorg ervoor dat de riem niet wordt geplooid, verdraaid, naar
achteren gebogen, naar buiten gedraaid, verstrengeld of als
sleutel wordt gebruikt.
x Bij de montage mag de riem niet met het kettingwiel van de
voorste schijf worden opgerold of met een hendel zoals
bijv. een schroevendraaier worden geplaatst.
Bij de riemaandrijving wordt de kracht van de bestuurder via een riem overgedragen.
Het voertuig met riemaandrijving kan worden gebruikt bij alle weersomstandigheden
waarin kan worden gefietst.
9.3 Spanning van de riem controleren
Voor een storingsvrije werking van de
riemaandrijving is het noodzakelijk dat de
riem correct gespannen is. Zorg ervoor
dat de riemspanning regelmatig wordt
gecontroleerd door uw handelaar.
9.4 Slijtage van de riemaandrijving
Om de slijtage bij een riemaandrijving te minimaliseren, is het afhankelijk van het model
van de riemaandrijving belangrijk dat de riem parallel tussen de randschijven loopt
met een maximale afwijking van 3mm gemeten aan het midden van het riemloopvlak
en/of dat er een maximale hoekfout van 0,5° tussen de schijven optreedt.
x Wanneer u slijtage vaststelt op de riemaandrijving en niet beschikt over de
noodzakelijke vakkennis en gereedschappen om deze te vervangen, dient u de
riemaandrijving of versleten onderdelen door uw handelaar te laten vervangen.
Afb.: Riemspanning (bij wijze van voorbeeld)
83
RiemaandrijvingVoertuig
9.4.1 Slijtage van de riem optisch controleren
Afhankelijk van het rijvermogen en de rij-omstandigheden is de riem onderhevig aan een
zekere slijtage.
x Controleer de riem regelmatig optisch op slijtage.
Wanneer u bijv. puntige tanden, barsten of
ontbrekende tanden vaststelt (zie “Afb.:
Slijtage van de riem”), bestaat er slijtage aan
de riem.
9.4.2 Slijtage van de riemaandrijving optisch controleren
Verschijnen van slijtage Probleemoplossing bij de riemaandrijving
voorste schijf
vernieuwen
achterste schijf
vernieuwen
Riem
vernieuwen
Voorste schijf
naar binnen gebogen randschijf x x x
naar buiten gebogen randschijf x
Tandprofiel beschadigd x
Achterste schijf
wiebelt op naaf x
Passing defect x
draait door x
afgeschoven schijf x x
Randschijf met scherpe rand x x
Riem
geplooide riem x
Tandprofiel van de riem beschadigd x
Riem met barsten, poreus x
Riem uitgefranst x
Barst van riem x
Afb.: Slijtage van de riem
(bij wijze van voorbeeld)
84
Riemaandrijving Voertuig
9.4.3 Slijtage van kettingwiel optisch controleren
Wanneer u bijv. haaientanden op het ketting-
wiel vaststelt (zie “Afb.: Kettingwielslijtage”),
bestaat er slijtage aan het kettingwiel.
9.5 Riemaandrijving reinigen
LET OP
Beschadiging van de riemaandrijving door reiniging met scherpe
of agressieve reinigingsmiddelen.
Beschadigingsgevaar!
x Reinig de riemaandrijving uitsluitend met water en een zachte
borstel.
Afb.: Kettingwielslijtage
(bij wijze van voorbeeld)
85
Wielen en bandenVoertuig
10 Wielen en banden
Het wiel bestaat uit naaf, spaken en velg.
De band is gemonteerd op de velg van het
wiel. Afhankelijk van het voertuigmodel is in
de band een binnenband geplaatst. Het
voorste wiel en de band ervan vormen het
voorwiel; het achterste wiel en de band ervan
vormen het achterwiel.
Wordt een binnenband gebruikt, dan
ligt op de velg een velglint, om de
binnenband tegen de velgbodem en de
spaaknippels te beschermen.
Wanneer er geen binnenband wordt
gebruikt, worden zogenaamde tubular
banden voor racefietsen of UST-banden
(UST = Universal System Tubeless) voor
MTB’s gebruikt.
Door het gewicht van de bestuurder en de bagage en de oneffenheden van het wegdek
worden de wielen blootgesteld aan aanzienlijke belastingen.
x Zorg ervoor dat de wielen na het inrijden van het voertuig (uiterlijk na het bereiken
van een afgelegde weg van 300 km of na 15 bedrijfsuren of na 3maanden –
naargelang van wat als eerste van toepassing is) door uw handelaar controleren
en opnieuw centreren.
x Controleer regelmatig de wielen na het inrijden.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen, laat dan
de wielen door uw handelaar controleren en eventueel centreren.
10.5.1 Terugtrapschakeling
10.5.1.1 S2 Duomatic
Dit hoofdstuk is geldig voor modellen met optio-
nele versnelling “S2 Duomatic” (zie “Voertuigpas”).
x Om naar een hogere of lagere versnelling te schakelen,
trapt u de pedaalaandrijving kort en met weinig kracht
terug.
WILDE DE HEER DREHMEL NIET
1
2
3
4
5
6
Afb.: Wieldwarssnede met band
(bij wijze van voorbeeld)
1 Velg
2 Velglint
3 Remflank
4 Binnenband
5 Buitenband
6 Loopvlak
86
Wielen en banden Voertuig
10.1 Banden en ventielen
GEVAAR
Slechte zichtbaarheid voor andere weggebruikers.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat reflectoren schoon en goed zichtbaar zijn.
VOORZICHTIG
Barsten van de binnenband door indringen van vreemde
voorwerpen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Controleer regelmatig de banden op schade en slijtage.
x Vervang meteen beschadigde of versleten banden.
x Zorg ervoor dat beschadigde of versleten banden door uw
handelaar worden vervangen wanneer u niet beschikt over de
noodzakelijke vakkennis en de benodigde gereedschappen.
LET OP
Schade door montage van een band met andere grootte dan de
originele grootte.
Beschadigingsgevaar!
x Richt u tot uw handelaar als u vragen heeft over de bandenmaat.
De banden zijn ervoor bedoeld het voertuig houvast te bieden op de rijweg, de aandrijf-
krachten op de rijweg over te dragen en oneffenheden van het wegdek op te vangen.
Afhankelijk van het gebruik van het voertuig worden verschillende soorten banden
gebruikt.
87
Wielen en bandenVoertuig
De grootte van de banden is vermeld op de respectieve zijkant van de band. Hierop kun-
nen verschillende gegevens zijn aangebracht, bijvoorbeeld:
De ETRTO-informatie wordt vermeld in millimeter. Wordt op de band 52-559
vermeld, dan is de band in opgepompte toestand 52mm breed en heeft een
binnendiameter van 559mm. (ETRTO (European Tyre and Rim Technical Organisa-
tion) staat voor Europese Organisatie van Experts voor Banden en Velgen).
De vermelding in inch. Wordt op de band 6 x 2,35 vermeld, dan is de band in
opgepompte toestand 2,35“ breed en heeft een binnendiameter van 26“.
Behalve bij tubular banden en UST-banden zijn band en velg alleen niet luchtdicht.
Om de lucht binnenin de band te behouden, wordt een binnenband gebruikt die door
een ventiel wordt gevuld.
10.1.1 Soorten ventielen
De voertuigen zijn uitgerust met een van de volgende soorten ventielen
(zie “Afb.: Soorten ventielen”):
Sclaverandventiel (SV): afgedicht door
een stop in het ventiel, velgopening
6,5mm, maximale druk 15bar.
Standaard Hollands ventiel (Dunlop,
DV): afgedicht door een dopmoer, vel-
gopening 8,5mm, maximale druk 6bar.
Autoventiel (AV): afgedicht door een
stop in het ventiel, velgopening 8,5mm,
maximale druk 10bar.
Alle drie soorten ventielen beschikken over een
ventieldop zodat het ventiel niet vuil wordt.
1
2
4
3
SV DV AV
Afb.: Soorten ventielen
(bij wijze van voorbeeld)
1 Kartelschroef
2 Ventielstop
3 Onderste kartelmoer
4 Bovenste kartelmoer
88
Wielen en banden Voertuig
10.1.2 Bandenspanning
WAARSCHUWING
Barsten van de binnenband of springen van de band van de velg
door een te hoge bandenspanning.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Respecteer de bandenspanning.
x Gebruik een luchtpomp met drukweergave als u de band
oppompt.
LET OP
Beschadiging van de binnenband door een te lage
bandenspanning.
Beschadigingsgevaar!
x Rijd niet over scherpe randen als de bandenspanning te laag is.
x Respecteer de bandenspanning.
x Gebruik een luchtpomp met drukweergave als u de band
oppompt.
Op de zijkant van de band is de bandenspanning vermeld. De bandenspanning wordt
vermeld in bar of psi (pound per square inch), zie tabel met omrekening van de banden-
spanning.
De ondergrens van de bandenspanning is geschikt voor lichte bestuurders, voor een
oneffen ondergrond en zorgt voor een hoger veringscomfort bij een hogere
rolweerstand. De bovengrens van de bandenspanning is geschikt voor zwaardere
bestuurders, voor een effen ondergrond en zorgt voor een geringe rolweerstand bij een
geringer veringscomfort.
x Fiets steeds met de voorgeschreven bandenspanning.
x Controleer regelmatig de bandenspanning.
x Vul de band ten minste tot aan de ondergrens en maximaal tot aan de bovengrens
van de bandenspanning met lucht.
x Gebruik een luchtpomp met drukweergave als u de band oppompt.
89
Wielen en bandenVoertuig
Omrekening van de bandenspanning
psi bar psi bar
12 0,8 80 5,5
15 1,5 90 6,2
30 2,1 100 6,9
40 2,8 110 7,6
50 3,5 120 8,3
60 4,1 130 9,0
70 4,8 140 9,7
10.2 Velgen en spaken
Een gelijkmatige spanning van de spaken is een voorwaarde voor de rondloop van het
wiel. De spanning van de afzonderlijke spaken kan worden gewijzigd wanneer over
hindernissen zoals een rand te snel wordt gefietst of een spaaknippel los komt.
De rondloop van het wiel en de stabiliteit van de velg verminderen wanneer afzonderlijke
spaken niet meer gespannen of beschadigd zijn.
WAARSCHUWING
Valgevaar door blokkerende velgremmen of door slingerende
wielen bij velgen die zijlings uitslaan.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Gebruik uitsluitend wielen die rondlopen.
x Zorg ervoor dat losse spaken door uw handelaar worden
gespannen.
x Laat niet rond lopende wielen meteen centreren door
uw handelaar.
90
Wielen en banden Voertuig
10.3 Voor-/achterwiel monteren en demonteren
WAARSCHUWING
Valgevaar bij niet gesloten snelspanassen door het loskomen van
wielen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Ga voor elke rit het na of de wielen veilig in de uitvaleinden zijn
geplaatst.
WAARSCHUWING
Uitvallen van het wiel door los gekomen bevestigingen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Controleer de wielbevestigingen voor elke rit.
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar door hete schijfrem rotoren!
Risico op verwondingen!
x Zorg ervoor dat de schijfrem rotoren steeds eerst afkoelen
alvorens de snelspanner te openen.
LET OP
Beschadiging van de rem door demontage van het voor- of
achterwiel.
Beschadigingsgevaar!
x Zorg ervoor dat het voor- of achterwiel uitsluitend door uw
handelaar wordt gedemonteerd wanneer u niet beschikt over
de noodzakelijke vakkennis en de benodigde gereedschappen.
91
Wielen en bandenVoertuig
Afhankelijk van het voertuigmodel worden de wielen bevestigd in de uitvaleinden met
snelspanassen of steekassen.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen voor de
instelling van de snelspanassen, richt u dan tot uw handelaar.
Afhankelijk van het voertuigmodel is het
voertuig uitgerust met conventionele
steekassen, steekas met hendel of
snelspanassen. De assen kunnen worden
vervangen door assen met
diefstalbeveiliging.
De assen worden geleid door het wiel en
bevestigd tussen de uitvaleinden van het
voertuig. Afhankelijk van het model van de
voorvork zijn de uitvaleinden open of
gesloten. De montage en demontage
gebeuren hier op verschillende wijze.
Steekassen en snelspanassen kunnen worden voorzien van
antidiefstalsystemen of worden vervangen door assen met geïntegreerde
diefstalbeveiliging. Afhankelijk van het model gebeurt de fixering van de
wielen op verschillende wijze:
Een aantal modellen kan niet worden geopend zolang het voertuig rechtop staat.
Bij een aantal modellen heeft men speciaal gereedschap nodig om de
naafasmoeren los te maken.
x Informeer u bij uw handelaar over de mogelijkheden van steekassen en
snelspanassen met diefstalbeveiliging.
x Neem de informatie van de fabrikant in acht over de montage van de assen.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen voor de
instelling van de snelspanassen, richt u dan tot uw handelaar.
A B
Afb.: Open (A) en gesloten (B) uitvaleinden
(bij wijze van voorbeeld)
92
Wielen en banden Voertuig
10.3.1 Voor-/achterwiel met snelspanassen
10.3.1.1 Montage
Modellen met open uitvaleinden:
1. Steek de snelspanas door de wielnaaf
en draai de snelspanner sluitmoer met
een tot twee omwentelingen op de
snelspanas.
2. Plaats het voor-/achterwiel met de snel-
spanner in de uitvaleinden.
x Respecteer de gegevens over de
looprichting van het voor-/achter-
wiel, indien aanwezig. Deze infor-
matie heeft doorgaans betrekking
op het bandprofiel en is op de
zijkant van de band te vinden.
3. Kantel de snelspan hevel naar binnen tot
deze tegen de voorvork/het frame ligt
(zie “Afb. Wiel met snelspanas”).
x Wanneer de snelspanas of het voor-/
achterwiel niet vastzit of wanneer
u de snelspanner kunt aanleggen zonder kracht te gebruiken, dient u de
spanning opnieuw in te stellen (zie hoofdstuk “Basisinstellingen/Snelspanner”).
Modellen met gesloten uitvaleinden:
1. Oriënteer het voor-/achterwiel zodanig tussen de uitvaleinden dat de uitvaleinden
en wielnaaf een lijn vormen.
x Respecteer de gegevens over de looprichting van het voor-/achterwiel, indien
aanwezig. Deze informatie heeft doorgaans betrekking op het bandprofiel en is
op de zijkant van de band te vinden.
2. Steek de steekas door de uitvaleinden en de wielnaaf.
3. Draai de snelspanas aan de hevel rechtsom stevig vast in de snelspanner sluitmoer.
4. Kantel de snelspan hevel naar binnen tot deze tegen de voorvork/het frame ligt
(zie Afb. “Wiel met snelspanas”).
Afb.: Wiel met snelspanas
(bij wijze van voorbeeld)
1 Snelspanner sluitmoer
2 Hendel van de snelspanas
1
2
93
Wielen en bandenVoertuig
x Wanneer de snelspanas of het voor-/achterwiel niet vastzit of wanneer u de
snelspanner kunt aanleggen zonder kracht te gebruiken, dient u de spanning
opnieuw in te stellen (zie hoofdstuk “Basisinstellingen/Snelspanner”).
10.3.1.2 Demontage
Modellen met open uitvaleinden:
1. Om de snelspanas te openen, kantelt u de hevel van de snelspanas naar buiten.
2. Neem het voor-/achterwiel uit de uitvaleinden.
Modellen met gesloten uitvaleinden:
1. Om de snelspanas te openen, kantelt u de hevel van de snelspanas naar buiten.
2. Draai de snelspanas uit de snelspanner sluitmoer en verwijder de snelspanner
sluitmoer.
3. Fixeer het voor-/achterwiel.
4. Trek de snelspanas uit de uitvaleinden en de wielnaaf.
5. Verwijder het voor-/achterwiel.
94
Wielen en banden Voertuig
10.3.2 Voor-/achterwiel met conventionele steekassen
10.3.2.1 Montage
Modellen met open uitvaleinden:
1. Steek de steekas door de wielnaaf en
draai de naafasmoer met een tot twee
omwentelingen op de steekas.
2. Plaats het voor-/achterwiel met de
steekas in de uitvaleinden.
x Respecteer de gegevens over de
looprichting van het voor-/achter-
wiel, indien aanwezig. Deze
informatie heeft doorgaans
betrekking op het bandprofiel en is
op de zijkant van de band te vinden.
3. Fixeer de naafasmoer met geschikt ge-
reedschap en draai de steekas rechts-
om vast met een draaimomentsleutel.
Modellen met gesloten uitvaleinden:
1. Oriënteer het voor-/achterwiel zodanig
tussen de uitvaleinden dat de uitvaleinden en wielnaaf een lijn vormen.
x Respecteer de gegevens over de looprichting van het voor-/achterwiel, indien
aanwezig. Deze informatie heeft doorgaans betrekking op het bandprofiel en is
op de zijkant van de band te vinden.
2. Steek de steekas door de uitvaleinden en de wielnaaf.
3. Draai de naafasmoer rechtsom stevig vast op de steekas.
4. Fixeer de naafasmoer met geschikt gereedschap en draai de steekas rechtsom
vast met een draaimomentsleutel.
10.3.2.2 Demontage
Modellen met open uitvaleinden:
1. Maak de naafasmoer los tot de steekas kan worden bewogen tussen de uitvaleinden.
2. Verwijder het voor-/achterwiel samen met de steekas uit de uitvaleinden.
Modellen met gesloten uitvaleinden:
1. Draai de steekas uit de naafasmoer met geschikt gereedschap en verwijder de
naafasmoer.
2. Fixeer het voor-/achterwiel.
1
2
Afb.: Wiel met steekas
(bij wijze van voorbeeld)
1 Naafasmoer
2 Steekas
95
Wielen en bandenVoertuig
3. Trek de steekas uit de uitvaleinden en de wielnaaf.
4. Verwijder het voor-/achterwiel.
10.3.3 Voor-/achterwiel met steekassen met hendel
10.3.3.1 Montage
Modellen met open uitvaleinden:
1. Steek de steekas door de wielnaaf en
draai de naafasmoer met een tot twee
omwentelingen op de steekas.
2. Plaats het voor-/achterwiel en de
steekas in de uitvaleinden.
x Respecteer de gegevens over de
looprichting van het voor-/achter-
wiel, indien aanwezig. Deze infor-
matie heeft doorgaans betrekking
op het bandprofiel en is op de
zijkant van de band te vinden.
3. Draai de steekas aan de hendel
rechtsom stevig vast in de asmoer.
x Zorg ervoor dat het voor-/achterwiel
vervolgens niet meer zijlings kan
worden bewogen.
4. Breng de hendel vervolgens al tillend zodanig in positie dat de hendel tegen de
voorvork ligt.
Modellen met gesloten uitvaleinden:
1. Oriënteer het voor-/achterwiel zodanig tussen de uitvaleinden dat de uitvaleinden
en wielnaaf een lijn vormen.
x Respecteer de gegevens over de looprichting van het voor-/achterwiel, indien
aanwezig. Deze informatie heeft doorgaans betrekking op het bandprofiel en is
op de zijkant van de band te vinden.
2. Steek de steekas door de uitvaleinden en de wielnaaf.
3. Draai de steekas aan de hendel rechtsom stevig vast in de naafasmoer.
x Zorg ervoor dat het voor-/achterwiel niet zijlings kan worden bewogen.
4. Breng de hendel vervolgens al tillend zodanig in positie dat de hendel tegen de
voorvork ligt.
1
2
Afb.: Wiel met steekas met hendel
(bij wijze van voorbeeld)
1 Naafasmoer
2 Hendel van de steekas
96
Wielen en banden Voertuig
10.3.3.2 Demontage
Modellen met open uitvaleinden:
1. Maak de naafasmoer los tot de steekas kan worden bewogen tussen de uitvaleinden.
2. Neem het voor-/achterwiel met de steekas uit de uitvaleinden.
Modellen met gesloten uitvaleinden:
1. Draai de steekas uit de naafasmoer.
2. Fixeer het voor-/achterwiel.
3. Trek de steekas uit de uitvaleinden en de wielnaaf.
4. Verwijder het voor-/achterwiel.
10.3.4 Carbonwielen
Carbonwielen bestaan uit koolstofvezelversterkte kunststof en onderscheiden zich door
een hoge stijfheid en een gering gewicht. Velgen met hogere flanken hebben ook nog
bijzondere aerodynamische kwaliteiten.
Wanneer uw voertuig uitgerust is met carbonwielen dient u het maximaal
toegestane totaal gewicht van het voertuig te respecteren dat op het frame
is vermeld of u te informeren bij uw handelaar.
WAARSCHUWING
Afgenomen remwerking door vochtige carbonvelgen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Gebruik carbonwielen niet bij nat wegdek.
LET OP
Vervorming van de velg of springen van de band door
hittevorming bij het remmen, bijv. ritten bergaf in het gebergte.
Beschadigingsgevaar!
x Gebruik beide remmen bij langere remacties.
x Los de remmen steeds weer gedurende enige tijd zodat de
remblokken en velgen opnieuw kunnen afkoelen.
97
Telescopische zadelpenVoertuig
x Gebruik uitsluitend remblokken die geschikt zijn voor carbonwielen.
x Leer remmen met carbonwielen op een plaats buiten het wegverkeer.
x Houd er rekening mee dat remblokken voor carbonwielen sneller verslijten dan
andere remblokken.
x Houd er rekening mee dat remblokken voor carbonwielen hittegevoelig zijn en niet
geschikt zijn voor langdurige remacties, zoals bij lange afdalingen. Neem
regelmatige afkoelfases in acht waarin u de rem niet gebruikt.
11 Telescopische zadelpen
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de grondslagen, instellingen en de bediening van
telescopische zadelpennen.
11.1 Grondslagen
WAARSCHUWING
Onoplettendheid in het wegverkeer.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Lees voor de eerste rit de functies van de telescopische
zadelpen kennen.
x Gebruik de telescopische zadelpen alleen wanneer uw aan-
dacht voor het wegverkeer en het terrein niet wordt beperkt.
x Stop wanneer u de telescopische zadelpen niet veilig kunt
bedienen.
WAARSCHUWING
Verlies van het zicht bij contact met hydraulische vloeistof.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Spoel het oog meteen uit met helder water indien de
hydraulische vloeistof met het oog in contact komt.
x Richt u meteen tot een arts als u in contact bent gekomen
met de hydraulische vloeistof.
98
Telescopische zadelpen Voertuig
Afhankelijk van het voertuigmodel kan een telescopische zadelpen ingebouwd zijn.
Met de telescopische zadelpen kan de hoogte van het zadel bij stilstand en tijdens het
fietsen via de bediening van een hendel onder het zadel of via een afstandsbediening
aan het stuur worden ingesteld. Afhankelijk van het model van de telescopische
zadelpen gebeurt de instelling van de hoogte trapsgewijs of traploos. De bediening van
de afstandsbediening aan het stuur wordt mechanisch, hydraulisch of draadloos op
de telescopische zadelpen overgedragen.
x Neem de informatie van de fabrikant van de telescopische zadelpen in acht.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis of gereedschappen om de
telescopische zadelpen in te stellen, te onderhouden of te bedienen, richt u dan
tot uw handelaar.
11.2 Instellingen
11.2.1 Kabelspanning instellen
Als uw voertuig beschikt over een mechanische afstandsbediening:
De kabelspanning van de afstandsbediening van de telescopische zadelpen moet bij
een storing worden ingesteld. Wanneer bijvoorbeeld de hoogte van het zadel niet kan
worden ingesteld of wanneer de hoogte van het zadel verandert, hoewel de hendel of
knop niet werd gebruikt.
x Neem de informatie van de fabrikant in acht over de instelling van de kabelspanning.
11.2.2 Uitschuifsnelheid instellen
De uitschuifsnelheid van de telescopische zadelpen wordt doorgaans ingesteld met
de Stelschroef voor snelheid op de afstandsbediening. Afhankelijk van de draairichting
wordt de uitschuifsnelheid verkleind of vergroot.
x Neem de informatie van de fabrikant in acht over de instelling van de uitschuifsnel-
heid.
11.2.3 Positie van de afstandsbediening van de telescopische
zadelpen
De positie van de afstandsbediening van de telescopische zadelpen moet individueel
worden ingesteld zodat de hendel of knop gemakkelijk en veilig kan worden bediend
(zie “Afb. Positie van de afstandsbediening”).
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen, zorg er dan
voor dat uw handelaar de positie van de afstandsbediening afstemt op uw
behoeften.
99
VeringVoertuig
1. Draai de schroef van de afstandsbedie-
ning eruit tegen de wijzers van de klok.
2. Positioneer de afstandsbediening
zodanig dat u de hendel of knop tijdens
het fietsen gemakkelijk bereikt.
3. Draai de schroef van de afstands-
bediening er rechtsom in.
11.2.4 Pneumatische telescopische zadelpen instellen
De luchtdruk beïnvloedt o.a. de uitschuifsnelheid en de kracht die moet worden gebruikt
om de telescopische zadelpen in een onderste positie te brengen. De luchtdruk binnenin
de pneumatische telescopische zadelpen is vooraf ingesteld door de fabrikant en moet
uitsluitend worden ingesteld bij storingen.
x Zorg ervoor dat de telescopische zadelpen wordt ingesteld door uw handelaar.
11.2.5 Hydraulische telescopische zadelpen ontluchten
De hydraulische telescopische zadelpen moet worden ontlucht zodra ze niet meer volledig
wordt uitgeschoven en het zadel na het loslaten van de hendel terug naar beneden zakt.
x Zorg ervoor dat de telescopische zadelpen wordt ontlucht door uw handelaar.
11.3 Bediening
Afhankelijk van de uitvoering van de telescopische zadelpen is de afstandsbediening
uitgerust met een of twee hendels. Bij twee hendels is doorgaans aan elke hendel een
positie tussen de bovenste en onderste positie van het zadel toegewezen.
x Om het zadel naar de beneden te bewegen, belast u het zadel en gebruikt de
hendel. Zodra het zadel zich in de gewenste positie bevindt, laat u de hendel los.
x Om het zadel naar de boven te bewegen, ontlast u het zadel en gebruikt de
hendel. Zodra het zadel zich in de gewenste positie bevindt, laat u de hendel los.
12 Vering
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de grondslagen, instellingen en de bediening van
veerelementen.
Zijn de veerelementen te zacht ingesteld, dan vangt het veerelement een oneffenheid
niet meer op en dan slaat de vering door.
Veerelementen moeten zodanig worden ingesteld of afgestemd dat ze niet doorslaan.
Slaat een veerelement vaak door, dan worden dit element en vaak ook het frame op
termijn beschadigd.
Afb.: Positie van de afstandsbediening
(bij wijze van voorbeeld)
100
Vering Voertuig
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen voor de
instelling, laat dan de veerelementen door uw handelaar instellen.
12.1 Geveerde zadelpen
Afhankelijk van het voertuigmodel is het
voertuig eventueel uitgerust met een
geveerde zadelpen.
Geveerde zadelpennen verhogen het
comfort en de rijveiligheid bij het fietsen op
een oneffen ondergrond. De geveerde
zadelpen moet worden afgesteld op het
lichaamsgewicht van de bestuurder.
Daarvoor zijn vakkennis en eventueel een
vervanging van de veer noodzakelijk.
12.2 Geveerde voorvork en achtervering
12.2.1 Grondslagen
Afhankelijk van het model is het voertuig uitgerust met een geveerde voorvork en/of met
een achtervering.
Geveerde voorvorken vangen schokken aan
het voorwiel op en ze verhogen het rijcomfort
en de rijveiligheid bij het fietsen op een
oneffen ondergrond. De geveerde voorvork
moet worden afgestemd op het gebruiksdoel
en het gewicht van de bestuurder.
Afb.: Geveerde zadelpen
(bij wijze van voorbeeld)
1 Vering intern
1
Afb.: Geveerde voorvork
(bij wijze van voorbeeld)
1 Binnenste voorvorkpoot
2 Buitenste voorvorkpoot
1
2
101
VeringVoertuig
De achtervering, die centraal tussen voor- en
achterframe is ingebouwd, vangt schokken
aan het achterwiel op en verhoogt het
rijcomfort en ook de rijveiligheid bij het fietsen
op een oneffen ondergrond. De achtervering
moet worden afgestemd op het gebruiksdoel
en het gewicht van de bestuurder.
Achterveringen verhogen het rijcomfort bij
het fietsen op een oneffen ondergrond.
x Beschikt uw voertuig over een
instelbare achtervering, gelieve dan de
bijgevoegde informatie van de fabrikant
over de instelling in acht te nemen.
12.2.2 Instellingen
Doorgaans bestaan er de volgende instelmogelijkheden:
Uitveerdemping en compressiedemping
SAG (inveren door het lichaamsgewicht)
Lock-Out (blokkeerfunctie)
12.2.2.1 Uitveerdemping en compressiedemping
De instelling van de uitveerdemping en compressiedemping beïnvloedt de demping of
het aanspreekgedrag van de geveerde voorvork of de achtervering. Doorslaggevend is
de verhouding van de uitveerdemping en compressiedemping tot elkaar. Afhankelijk van
het voertuigmodel is de vering uitsluitend uitgerust met een instelling van de
uitveerdemping. De verhouding van de uitveerdemping tot de compressiedemping
wordt bepaald door de toestand van het wegdek. Een correct ingestelde verhouding
garandeert een optimaal contact van de wielen met de bodem.
x Zorg ervoor dat de uitveerdemping en compressiedemping worden ingesteld door
uw handelaar.
12.2.2.2 SAG
De SAG (Engels “verlagen”) is het inveren door het lichaamsgewicht van de bestuurder.
De SAG wordt afhankelijk van het model van de geveerde voorvork of de achtervering en
afhankelijk van het gebruiksdoel op een waarde van 15% tot 40% van de totale
veerweg ingesteld.
De veervoorspanning beïnvloedt de SAG. Bij een optimaal ingestelde SAG veert de ve-
ring met 15% tot 40% van de veerweg in, als de bestuurder op het voertuig gaat zitten.
L
6
0
-
5
8
4
2
3
-
5
0
p
s
i
1
6
0
-
3
5
0
k
P
a
1
,
6
-
3
,
5
B
a
r
2
1
Afb.: Achtervering (bij wijze van voorbeeld)
1 Instelling van de veringshardheid
2 Instelling van de demping
102
Vering Voertuig
De SAG wordt via de veervoorspanning of de instelbare luchtdruk van de geveerde
voorvork of de demper bepaald. De veervoorspanning of de luchtdruk bepalen bijgevolg
de hardheid van de vering en of het veersysteem zacht of hard is ingesteld.
x Zorg ervoor dat de geveerde voorvork of de achtervering door uw handelaar op
uw lichaamsgewicht en in overeenstemming met uw rijstijl wordt ingesteld.
Zorg ervoor dat de SAG van de geveerde voorvork/de demper door uw
handelaar op uw lichaamsgewicht en in overeenstemming met uw rijstijl
wordt ingesteld. Gewoonlijk wordt dit via de luchtdruk of de vervanging van
veerelementen geregeld.
12.2.2.3 Lock-Out
De Lock-Out-functie blokkeert de geveerde voorvork. Hierdoor kan het slingeren of het
inveren van de voorvork worden verminderd, bijvoorbeeld wanneer de vering tijdens het
fietsen met hoge pedaalkracht wordt ingedrukt.
Afhankelijk van het voertuigmodel is ook de achtervering met een Lock-Out-functie
uitgerust.
De geveerde voorvork veert bij oneffenheden ook in een geblokkeerde
toestand een beetje in. Dit is technisch bepaald en beschermt de vork
tegen beschadigingen.
12.2.3 Bediening
LET OP
Verhoogde slijtage door gebruik van de Lock-Out.
Beschadigingsgevaar!
x Gebruik de Lock-Out uitsluitend op een effen rijweg.
x Gebruik de Lock-Out uitsluitend wanneer hierdoor het rijgedrag
verbetert.
x Neem de informatie van de fabrikant in acht over de bediening van de geveerde
voorvorken.
x Om de geveerde voorvork te blokkeren, draait u de draaiknop tegen de wijzers van
de klok tot aan de aanslag.
x Om de geveerde voorvork te deblokkeren, draait u de draaiknop volgens de wijzers
van de klok tot aan de aanslag (zie “Afb.: Lock-Out-bediening op de geveerde
voorvork”).
103
VeringVoertuig
x Ga na of de achtervering kan worden geblokkeerd. Vraag eventueel aan een
specialist hoe de achtervering wordt geblokkeerd en gedeblokkeerd.
Afb.: Lock-Out-bediening op de geveerde voorvork (bovenaanzicht, bij wijze van voorbeeld).
Bij modellen met mechanisch veerelement:
x Om de veervoorspanning te verhogen en bijgevolg een geringere SAG in te stellen,
draait u de draaiknop op de geveerde voorvork of de achtervering in de richting “+”
(zie “Afb.: Draaiknop op de geveerde voorvork”).
x Om de veervoorspanning te verlagen en bijgevolg een grotere SAG in te stellen,
draait u de draaiknop op de geveerde voorvork in de richting “–”.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen voor de
optimale instelling van de SAG, laat de vering dan door uw handelaar instellen.
Afb.: Draaiknop op de geveerde voorvork (bovenaanzicht, bij wijze van voorbeeld).
Bij modellen met luchtkamer:
x Om de veervoorspanning in te stellen, verhoogt of verlaagt u de luchtdruk van de
geveerde voorvork.
x Om de luchtdruk van de geveerde voorvork te verhogen of te verlagen, hebt u een
speciale demperpomp nodig.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen voor de
instelling, laat dan de veerelementen door uw handelaar instellen.
104
Reiniging Voertuig
13 Reiniging
VOORZICHTIG
Inklemming en beknelling van lichaamsdelen door beweeglijke
onderdelen.
Risico op verwondingen!
x Wees voorzichtig bij de hantering van beweeglijke onderdelen
zodat uw vingers niet bekneld raken.
x Draag eventueel beschermende handschoenen.
LET OP
Gebruik van verkeerde reinigingsmiddelen.
Beschadigingsgevaar!
x Gebruik geen agressieve reinigingsmiddelen.
x Gebruik geen scherpe, hoekige of metalen reinigings-
voorwerpen.
x Reinig het voertuig nooit met een harde waterstraal
of hogedrukapparaten.
Wat is er nodig voor de reiniging en het onderhoud:
Schone poetsdoeken
Mild, lauw sopje
Zachte borstel of spons
Reinigings- en conserveermiddelen
Universele olie
x Vraag eventueel advies aan uw handelaar over de geschikte reinigings- en
conserveermiddelen.
x Reinig het voertuig ook regelmatig bij geringe verontreinigingen.
x Veeg alle oppervlakken en de componenten af met een vochtige spons.
x Gebruik voor het bevochtigen van de spons een mild sopje.
x Veeg na de reiniging alle oppervlakken en componenten af tot ze droog zijn.
105
Reiniging Voertuig
x Conserveer de gelakte en metalen oppervlakken van het frame minstens om de
zes maanden.
x Conserveer bij velgremmen niet de velgen, of bij schijfremmen niet de schijfrem
rotoren.
x Neem de instructies van de bijgevoegde informatie van de fabrikant over de
reiniging van afzonderlijke componenten in acht.
13.1 Remmen
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar door hete schijfrem rotoren.
Risico op verwondingen!
x Wacht tot de schijfrem rotoren zijn afgekoeld alvorens de
schijfrem rotoren aan te raken.
VOORZICHTIG
Verminderde remwerking door zeeppresten, olie, vet of
onderhoudsmiddel op de velgen of de remblokken of op de
schijfrem rotoren of de schijfrem bodys.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Vermijd het contact van vet en olie met de velg of de schijfrem
rotor en ook met de remblokken of de schijfrem bodys.
x Gebruik het voertuig niet wanneer vet of olie op de velg,
schijfrem rotor, remblokken of schijfrem bodys is beland en
laat met olie vervuilde componenten deskundig reinigen en
indien nodig door uw handelaar vervangen.
x Verwijder na de reiniging resten van zeep en onderhoudsmiddel.
x Controleer de remmen na de reiniging op resten van zeep en
onderhoudsmiddel.
x Verwijder vuil op de componenten van de rem, het remzadel en de velg meteen
met ietwat vochtige doek en eventueel wat remreiniger.
106
Reiniging Voertuig
13.2 Vering
Als het voertuig uitgerust is met een geveerde voorvork, een geveerde zadelpen of
achtervering:
1. Verwijder het vuil op de glijdvlakken en de aangrenzende dichtingen meteen met
een schone, lichtjes ingeoliede doek (zie “Afb.:Glijdvlak geveerde voorvork” en
“Afb.:Glijdvlak geveerde zadelpen”).
2. Olie het glijdvlak na de reiniging met wat universele olie in.
3. Laat de vering vijf keer in- en weer uitveren. Verwijder vervolgens overtollige olie
met een schone doek.
Afb.: Glijvlak geveerde zadelpen
(bij wijze van voorbeeld)
1 Glijvlak
1
Afb.: Glijvlak geveerde voorvork
(bij wijze van voorbeeld)
1 Glijvlak
1
107
Reiniging Voertuig
13.3 Versnelling
LET OP
Verkeerd gekozen vetten, oliën en onderhoudsmiddelen kunnen
leiden tot beschadigingen aan de componenten.
Beschadigingsgevaar!
x Vraag raad aan uw handelaar over het gebruik van vetten,
oliën en onderhoudsmiddelen, vooral bij derailleurs.
x Gebruik voor de reiniging geen water en geen chemische
remreinigers of verdunningsmiddelen.
x Gebruik geen wapenolie of roestoplosspray.
x Reinig de bedieningselementen van de
versnelling met een vochtige doek.
x Reinig bij derailleurs de beweeglijke
componenten met een vochtige doek
of een zachte borstel, indien deze vrij
toegankelijk zijn (zie “Afb.:Beweeglijke
componenten van een derailleur”).
x Smeer bij derailleurs de beweeglijke
componenten na de reiniging in met wat
universele olie indien deze vrij
toegankelijk zijn.
x Verwijder vervolgens overtollige olie
met een schone doek.
Afb.: Beweeglijke componenten van een
derailleur (bij wijze van voorbeeld)
1 Schakelmechanisme
2 Geleiderollen
3 Kettingspanner
1
3
2
108
VoertuigOnderhoud
13.4 Ketting
x Wanneer het voertuig is uitgerust met een omlopende kettingrand/scherm, dient
u uitleg te vragen aan uw handelaar over de demontage en de montage of hem de
demontage en montage te laten uitvoeren. Verwijder vuil op de fietsketting met een
schone en eventueel lichtjes ingeoliede poetsdoek.
x Verwijder vuil op de rondsels en kettingwielen met een kleine, zachte borstel.
x Smeer de ketting regelmatig met een beetje universele olie in, na de reiniging en na
het fietsen in de regen.
x Richt u tot uw handelaar bij hardnekkig vuil.
14 Onderhoud
WAARSCHUWING
Uitvallen van de remmen of materiaalbreuk door een verkeerd
onderhoud en nazicht.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Verricht geen onderhoud op het voertuig wanneer u niet
beschikt over de noodzakelijke vakkennis en de benodigde
gereedschappen.
x Zorg ervoor dat het voertuig bovendien regelmatig door uw
handelaar wordt gecontroleerd.
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar door hete schijfrem rotoren.
Risico op verwondingen!
x Laat de schijfrem rotoren afkoelen voor het onderhoud.
109
Voertuig Onderhoud
VOORZICHTIG
Materiaalmoeheid en -breuk door ondeskundig vastdraaien van
de schroefverbindingen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Losse schroefverbindingen moeten deskundig met een
draaimomentsleutel worden vastgedraaid.
x Losse schroefverbindingen moeten met de correcte
draaimomenten worden vastgedraaid.
x Zorg ervoor dat losse schroefverbindingen door uw handelaar
worden vastgedraaid.
VOORZICHTIG
Wijzigingen aan het voertuig of verkeerd gekozen vervangstukken
kunnen storingen van het voertuig veroorzaken.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Vraag advies aan uw handelaar over de geschikte vervang-
stukken.
x Gebruik uitsluitend originele vervangstukken.
LET OP
Afdruipende olie of vetstof.
Milieuvervuiling!
x Zorg ervoor dat er geen olie of vet afdruipt.
x Verwijder gemorste olie of vetstof meteen met een doek.
x Verwijder gemorste olie of vetresten op een milieuvriendelijke
manier volgens de geldende nationale en regionale voorschriften.
110
Voertuig
LET OP
Olie of vet op het voertuig kan uw kleding vervuilen.
Beschadigingsgevaar!
x Verwijder overtollige olie of vetstof na het onderhoud met een
doek.
x Houd uw kleding uit de buurt van olie en vet.
Vraag advies aan uw handelaar over de geschikte vervangstukken voor de
montage.
Wat u nodig heeft voor het onderhoud:
Schone poetsdoeken
Conserveringsmiddelen
Universele olie
x Vraag eventueel advies aan uw handelaar over geschikte smeer- en conserverings-
middelen .
x Zorg ervoor dat alle onderhoudsbeurten en reparaties worden gedocumenteerd
door uw handelaar.
x Stelt u beschadigingen vast, gebruik dan het voertuig niet en laat het door uw
handelaar controleren of repareren.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en benodigde gereedschappen,
laat dan losse schroefverbindingen door uw handelaar nakijken.
Onderhoud
111
Voertuig
14.1 Inspectie-intervallen
x Laat volgens de volgende intervallen een nazicht van het voertuig door uw
handelaar verrichten:
Inspectie-intervallen
Inspectie Afgelegde
kilometers
Bedrijfsuren Gebruiksduur
1. Inspectie na 300km* of na 15bedrijfsuren*
of
na 3maanden*
2. Inspectie na 2.000km* of na 100bedrijfsuren*
of
na een jaar*
elke verdere
inspectie
na nog eens
2.000km* of
na nog eens
100bedrijfsuren* of
na nog een jaar*
*naargelang van wat het eerst van toepassing is
x Wanneer u het voertuig onder moeilijke omstandigheden gebruikt of meer dan
2.000km per jaar rijdt, verkort u de inspectie-intervallen en laat u om de
6maanden een inspectie door uw handelaar verrichten.
Moeilijke omstandigheden zijn bijvoorbeeld:
Frequent gebruik op een moeilijk terrein
Gebruik bij slechte weersomstandigheden, bijv.:
in de winter: bijzonder risico op corrosie door strooizout op de wegen
bij slib of modder: verhoogde slijtage door buitensporig vuil op de beweeglijke
onderdelen
Werking met steeds hoge belading
x Respecteer de bepalingen over de inspectie-intervallen in de bijgeleverde
handleidingen over de verschillende voertuigcomponenten.
x Voer de volgende onderhoudsbeurten één keer per maand uit of na een valpartij.
Winora-Staiger GmbH wijst op het voorbehoud om in gevallen waar de garantie van
toepassing is, te controleren of de opgetreden fout door een adequaat onderhoud
had kunnen worden vermeden. Naargelang van het resultaat behouden we ons voor
de garantie eventueel te weigeren.
Op uw voertuig bevinden zich diverse onderdelen die precies met het oog op belasting
door vuil, stof of vocht of ook uitsluitend omwille van de veiligheid bijzondere aandacht
vereisen. Het is daarom in uw eigen belang de inspectie-intervallen na te leven.
Onderhoud
112
VoertuigOnderhoud
14.2 Schroefverbindingen
x Controleer het voertuig op losse schroefverbindingen (visuele inspectie).
x Rijd niet met het voertuig als u losse schroefverbindingen vaststelt.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en benodigde gereedschappen,
laat dan losse schroefverbindingen door uw handelaar nakijken.
14.3 Frame en vaste voorvork
x Ga na of het frame en de vaste voorvork barsten, vervormingen, of kleur-
veranderingen vertonen.
x Wanneer het frame of de vaste voorvork barsten, vervormingen of kleur-
veranderingen vertoont, dient u zich meteen tot uw handelaar te wenden.
x Gebruik het voertuig niet wanneer u barsten, vervormingen of kleur-
veranderingen vaststelt.
14.4 Geveerde voorvork
x Ga na of de geveerde voorvork barsten, vervormingen of kleurveranderingen
vertoont.
x Wanneer de geveerde voorvork barsten, vervormingen of kleurveranderingen
vertoont, dient u zich meteen tot uw handelaar te wenden.
x Veer de geveerde voorvork in en uit.
x Als u ongewone geluiden hoort of de geveerde voorvork zonder weerstand
meegeeft, dient u de geveerde voorvork door uw handelaar te laten controleren.
x Reinig en olie de geveerde voorvork (zie hoofdstuk “Reiniging”).
14.5 Bagagedrager en spatborden
1. Houd het voertuig vast aan het frame.
2. Controleer of alle schroefverbindingen vast zitten en niet bewegen terwijl
u de bagagedrager heen en weer beweegt.
3. Controleer of de spatborden vast zitten door heen en weer bewegen.
x Draai losse schroefverbindingen volgens de wijzers van de klok vast. Let op
de correcte draaimomenten.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en benodigde gereedschappen,
laat dan losse schroefverbindingen door uw handelaar nakijken.
113
Voertuig Onderhoud
14.6 Zadel
x Ga na of het zadel kan worden verdraaid.
x Als u het zadel kunt verdraaien, draait u de zadelpenklem vast,
met inachtneming van de draaimomenten.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en benodigde gereedschappen,
laat dan de zadelpenklem door uw handelaar nakijken.
x Is een snelspanner aan de zadelpenklem gemonteerd, stel dan de snelspanner
in (zie hoofdstuk “Basisinstellingen / Snelspanner”).
x Ga na of u het zadel in de horizontale positie in rij- of tegenovergestelde richting
kunt bewegen.
x Kunt u het zadel verschuiven, stel dan de zadelpenklem in (zie hoofdstuk
“Basisinstellingen / Zadel / Zitlengte instellen”).
14.7 Stuur en stuurpennen
x Ga na of het stuur in een rechte hoek
naar het voorwiel is gericht
(zie “Afb.:Correcte stuurpositie”).
x Wanneer het stuur niet in een rechte
hoek tot het voorwiel staat, dient
u het opnieuw in te stellen
(zie hoofdstuk “Basisinstellingen /
Stuur en stuurpennen /
Stuur positioneren”).
x Fixeer het voorwiel tegen zijdelings verdraaien, door het voorwiel tussen de
benen te klemmen en ga na of het stuur tegen het voorwiel kan worden
verdraaid. Zorg ervoor dat u niet met hete schijfrem rotoren in aanraking komt.
x Wanneer u het stuur kunt verdraaien, dient u het stuur door uw handelaar
te laten instellen.
x Ga na of de stuurpen op- en neerwaarts kan worden bewogen.
x Wanneer u bij het op- en neerwaarts bewegen van de stuurpen speling
vaststelt aan de buitenbalhoofdbuis of de stuurpen, dient u de lagerspeling
of de stuurpen door uw handelaar te laten instellen.
x Controleer het stuur en de stuurpen op barsten, vervormingen of kleurveranderingen.
x Als het stuur of de stuurpen barsten, vervormingen of kleurveranderingen
vertoont, gebruikt u het voertuig niet meer of dient u zich tot uw handelaar
te richten.
Afb.: Correcte stuurpositie
(bij wijze van voorbeeld)
114
VoertuigOnderhoud
14.8 Balhoofdlager instellen
VOORZICHTIG
Onverwacht gedrag van het voertuig door een verkeerde instelling.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Neem de draaimomenten in acht.
x Gelieve de minimale insteekdiepte van de stuurpen
te respecteren.
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar door hete schijfrem rotoren.
Risico op verwondingen!
x Laat de schijfrem rotoren afkoelen voor het onderhoud.
Bij de klassieke inwendige klemming van de stuurpen wordt de lagerschaal door een
borgring en een borgmoer geborgd.
Bij de draadloze uitwendige klemming wordt de lagerschaal door de stuurpen zelf
geborgd.
De speling bij het instellen van het balhoofdlager is zeer klein. De lagers zijn snel
geblokkeerd of beschadigd.
Voor de instelling van de balhoofdlagers is speciaal gereedschap nodig.
x Neem de informatie van de fabrikant van het balhoofdlager in acht.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen voor de
instelling van het balhoofdlager, richt u dan tot uw handelaar.
Een te strakke instelling kan het balhoofdlager beschadigen en de stuur-
beweging blokkeren en bijgevolg de rij-eigenschappen negatief beïnvloeden.
115
Voertuig Onderhoud
14.8.1 Conventionele stuurpen met inwendige klemming
Vertoont het balhoofdlager te veel speling, ga dan te werk zoals hierna beschreven:
1. Maak de bovenste borgmoer los.
2. Draai de daaronder liggende
lagerschaal een beetje rechtsom.
3. Draai de bovenste borgmoer vast. Res-
pecteer het toegelaten draaimoment.
4. Controleer de speling van het
balhoofdlager.
x Vertoont het balhoofdlager verder
speling, herhaal dan de stappen 1
tot 4.
5. Controleer of de stuurpen goed vastzit,
door het voorwiel tussen de benen te
fixeren en te proberen het stuur ertegen
te verdraaien.
6. Controleer de instelling van het stuur na de instelling van het balhoofdlager
(zie hoofdstuk “Basisinstellingen / Stuur en stuurpennen / Stuur positioneren”).
14.8.2 Stuurpen met uitwendige klemming
1. Open de klemschroeven aan de zijkant
van de stuurpen.
2. Verwijder eventueel de afdekkap van
de schroefkop van de binnenliggende
stelschroef.
3. Draai de binnenliggende stelschroef
minstens volgens de wijzers van de klok
opnieuw vast als er veel speling in het
balhoofdlager bestaat.
4. Oriënteer de stuurpen zodat het stuur in
een rechte hoek tot het voorwiel staat.
5. Draai de klemschroeven opnieuw vast
met het toegelaten draaimoment.
Afb.: Inwendige klemming
(bij wijze van voorbeeld)
1 Borgmoer
2 Lagerschaal
1
2
Afb.: Uitwendige klemming
(bij wijze van voorbeeld)
1 Interne stelschroef
2 Klemschroeven
1
2
116
VoertuigOnderhoud
6. Controleer de speling van het balhoofdlager door twee vingers rond de bovenste
balhoofdcup te leggen, de voorwielrem aan te trekken en het voertuig naar
voren en terug te schuiven. De binnenbalhoofdbuis mag daarbij niet bewegen in
de balhoofdbuis.
x Blijft het balhoofdlager speling vertonen, herhaal dan de stappen 1 tot 5.
7. Ga na of het stuur gemakkelijk gaat. Gaat het sturen moeizamer dan voorheen,
dan is de stelschroef voor het balhoofdlager te stevig vastgedraaid. Voer opnieuw
de stappen uit vanaf punt 1 en schroef de binnenliggende stelschroef minstens
tegen de wijzers van de klok terug.
8. Controleer of de stuurpen goed vastzit, door het voorwiel tussen de benen te
fixeren en te proberen het stuur ertegen te verdraaien.
9. Controleer de instelling van het stuur na de instelling van het balhoofdlager
(zie hoofdstuk “Basisinstellingen / Stuur en stuurpennen / Stuur positioneeren”).
14.9 Wielen
x Controleer of het voor- of achterwiel zijlings kan worden bewogen en of de
wielmoeren bewegen.
x Wanneer de wielmoeren bewegen, dient u de schroefverbindingen door
uw handelaar te laten nakijken.
x Wanneer de snelspanas beweegt, stelt u de snelspanas in (zie hoofdstuk
“Wielen en banden / Voor-/achterwiel monteren en demonteren”).
x Als het voor- of achterwiel zijlings beweegt, dient u het wiel door uw handelaar
te laten repareren.
x Controleer of de afstand van het voorwiel tot de voorvork of de afstand van het
achterwiel tot het frame aan beide kanten even groot is.
x Wanneer de afstanden niet even groot zijn, dient u het voor- of achterwiel door
uw handelaar te laten controleren.
x Til het voertuig op en draai aan het voor- of achterwiel. Ga na of het voor- of
achterwiel zijlings of naar buiten slaat.
x Wanneer het voor- of achterwiel zijdelings of naar buiten slaat, dient u het
voor- of achterwiel door uw handelaar te laten controleren.
117
Voertuig Onderhoud
14.9.1 Velgen en spaken
x Controleer de voorste en achterste velg op barsten, vervormingen of kleur-
veranderingen.
x Wanneer een velg barsten, vervormingen of kleurveranderingen vertoont, dient
u het voertuig niet te gebruiken.
x Zorg ervoor dat de velg door uw handelaar wordt gecontroleerd.
x Druk de spaken met duim en vinger lichtjes samen en ga na of de spanning bij alle
spaken gelijk is.
x Bij een verschillende spanning of losse spaken kunt u de spaken door uw
handelaar laten aanspannen.
14.9.2 Slijtage-indicator van de velg bij velgremmen
De slijtage-indicator is een groef in het oppervlak van de velg, waarop de remblokken
drukken. De slijtagegrens is bereikt, wanneer de groef op het oppervlak niet meer
voelbaar is, d.w.z. afgeremd werd.
x Ga na of op de velgen van uw voertuig
de slijtage-indicator aanwezig is
(zie “Afb.:Velg met slijtage-indicator”).
1. Wanneer de velgen van uw voertuig van
een inkeping zijn voorzien, dient u na te
gaan of de slijtagegrens is bereikt.
2. Ga met de vingernagel loodrecht over
de inkeping.
x Is deze niet voelbaar, gebruik het
voertuig dan niet.
x Zorg ervoor dat de velgen door uw
handelaar worden vernieuwd.
Afb.: Velg met slijtage-indicator
(bij wijze van voorbeeld)
1 Inkeping
1
118
VoertuigOnderhoud
14.9.3 Banden
1. Ga na of de juiste bandenspanning is ingesteld (zie hoofdstuk “Wielen en banden /
Banden en ventielen / Bandenspanning”).
2. Controleer de banden op barsten en schade door vreemde voorwerpen.
3. Ga na of het profiel van de banden duidelijk voelbaar is.
x Wanneer een band barsten vertoont, beschadigd is of de profieldiepte te
gering is, dient u de band door uw handelaar te laten vernieuwen.
x Let er bij een S-Pedelec op dat de profieldiepte niet lager is dan 1mm.
4. Controleer of de ventielen vast zitten en draai eventueel de onderste kartelmoer
volgens de wijzers van de klok vast.
5. Ga na of de ventielen zijn voorzien van een beschermkap.
x Vervang ontbrekende beschermkappen zodat er geen stof en vuil in het ventiel
kunnen belanden.
14.10 Lekke band
Een lekke band is de frequentste oorzaak van een panne tijdens het fietsen. Een lekke
band moet niet het einde van de fietsrit betekenen als het benodigde gereedschap en
een vervangband of een reparatieset mee vervoerd worden.
Voor een gedetailleerde handleiding over het oplossen van een lekke band zie hoofdstuk
“Onderhoud / Wiel demonteren”.
14.11 Wiel demonteren
Vooraleer u een wiel demonteert, dient u het hoofdstuk “Wielen en banden”
te lezen. Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkenis en
gereedschappen, richt u dan tot uw handelaar.
x Schakel bij voertuigen met derailleur achteraan naar het kleinste rondsel van de
tandwielcassette. Zo staat het schakelmechanisme erbuiten en verhindert de
demontage niet.
x Voor de gemakkelijkere demontage van de wielen fixeert u het voertuig eventueel
met een geschikte montagestandaard.
119
Voertuig Onderhoud
14.11.1 Remmen voorbereiden
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar door hete schijfrem rotoren.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Laat de schijfrem rotoren afkoelen voor de demontage van het
wiel.
LET OP
Blokkeren van de remblokken door een verkeerde bediening van
de schijfrem.
Beschadigingsgevaar!
x Trek nooit aan de remarm bij een gedemonteerd wiel. Plaats
steeds de transportzekeringen wanneer u een wiel demonteert.
Vooraleer de wielen kunnen worden gedemonteerd, moeten de remmen worden
voorbereid.
Neem de bijgevoegde informatie van de fabrikant van de remmen en
versnelling in acht.
120
VoertuigOnderhoud
14.11.1.1 Mechanische velgremmen voorbereiden
1. Hang de remkabel aan de remarm uit.
2. Grijp met een hand rond het wiel en druk de remblokken of de remarmen samen.
In deze positie kan de meest cilindervormige kabel aanslag of de buitenkabel bij de
V-rem lichtjes naar buiten hangen.
1
2
5
4
3
6
2
1
5
4
3
6
Afb.: Velgrem met kabel aanslag
(bij wijze van voorbeeld)
1 Kabel aanslag
2 Remarm
3 Band
4 Velg
5 Remblokhouders
6 Stelschroef veervoorspanning
Afb.: Velgrem met kabelgelei
ding
(bij wijze van voorbeeld)
1 Kabelgeleiding
2 Remarm
3 Band
4 Velg
5 Remblokhouders
6 Stelschroef veervoorspanning
121
Voertuig Onderhoud
14.11.1.2 Hydraulische velgremmen voorbereiden
x Om bij hydraulische velgremmen de
snelspan hevel te openen, klapt u de
snelspan hevel naar beneden
(zie “Afb.: Rem voorbereiden bij
hydraulische velgremmen”).
x Trek de rem van de bevestigingssokkel.
14.11.1.3 Terugtraprem voorbereiden
x Maak bij terugtrapremmen de schroef-
verbinding tussen tegenhouder en
liggende achtervork los.
x Demonteer de versnellingskabels
of de schakelbox vooraleer het wiel
wordt gedemonteerd. Neem de
bijgeleverde informatie van de
fabrikant over de montage en
demontage in acht.
Afb.: Rem voorbereiden bij hydraulische vel-
gremmen (bij wijze van voorbeeld)
1 2
Afb.: Terugtraprem (bij wijze van voorbeeld)
1 Liggende achtervork
2 Bevestigingsklem aan het frame
3 Schroefverbinding
4 Tegenhouder van de terugtraprem
3 4
122
VoertuigOnderhoud
14.11.1.4 Remmen voorbereiden bij racefietsen
Vooraleer de wielen kunnen worden gedemonteerd, moeten de remmen worden
voorbereid.
x Open de snelspan hevel aan de velgrem.
14.11.2 Voorwiel demonteren
x Open de snelspan hevel, (zie hoofdstuk “Wielen en banden / Voor-/achterwiel
demonteren en monteren”) of maak de dopmoeren los.
Kan het voorwiel er nog niet worden uitgetrokken dan ligt dit aan de uitvalzekeringen.
Dat zijn de bevestigingslips aan het uitvaluiteinde.
x Open de moer van de snelspanner of draai de dopmoer verder los van de as.
x Neem het voorwiel uit de uitvalzekeringen.
1
Afb.: Rem voorbereiden bij racefietsen
(bij wijze van voorbeeld)
1 Snelspan hevel velgrem
123
Voertuig Onderhoud
14.11.3 Achterwiel demonteren
x Schakel bij voertuigen met derailleur
achteraan naar het kleinste rondsel.
x Om de demontage van het achterwiel
bij derailleurs te vergemakkelijken, trekt
u het schakelmechanisme met de hand
lichtjes naar achteren (zie “Afb.: Schakel-
mechanisme naar achteren trekken”).
x Til het voertuig een beetje op en geef
een lichte slag op het achterwiel zodat
het achterwiel er naar achteren uitvalt.
Wanneer het voertuig met een schakelmechanisme met een kettingspanner-
vergrendeling is uitgerust:
x Deactiveer het schakelmechanisme via de hendel bovenaan het schakel-
mechanisme, alvorens het achterwiel te demonteren.
Wanneer het voertuig over steekassen beschikt, dient u het hoofdstuk “Wielen en
banden / Voor-/achterwiel monteren en demonteren” in acht te nemen.
x Vraag eventueel raad aan uw handelaar over de omgang met steekassen.
Beschikt het voertuig over een combinatie van naafversnelling en derailleur, moet eerst
de schakelbox worden verwijderd, vooraleer het achterwiel zoals bij een derailleur kan
worden gedemonteerd.
x Neem de informatie van de fabrikant over de montage en demontage van de
schakelbox in acht.
x Zorg ervoor dat de schakelbox door uw handelaar wordt gemonteerd en
gedemonteerd wanneer u niet beschikt over de noodzakelijke vakkennis en de
noodzakelijke gereedschappen.
Afb.: Schakelmechanisme naar achteren
trekken (bij wijze van voorbeeld)
124
VoertuigOnderhoud
14.11.4 Draad- of vouwbanden demonteren
LET OP
Beschadiging van de binnenband door vernielde of versleten
banden.
Beschadigingsgevaar!
x Vervang de band als het weefsel van de band door een
vreemd voorwerp of slijtage defect is.
Om draad- of vouwbanden te demonteren, gaat u als volgt te werk:
1. Draai de ventieldop en de onderste kartelmoer los van het ventiel
(zie “Afb.:Draad- of vouwbanden demonteren (A)”).
2. Laat de lucht volledig af uit de binnenband.
3. Druk de band over de gehele omvang van de zijkant van de velg naar het midden
van de velg.
4. Schuif een bandenlichter ca. 5cm rechts naast het ventiel tussen band en velg.
5. Til de zijkant van de band over de rand van de velg en houd de bandenlichter in
deze positie vast.
6. Schuif de tweede bandenlichter ca. 5cm links naast het ventiel tussen velg en
band (zie “Afb.:Draad- of vouwbanden demonteren (B)”).
7. Til de zijkant van de band met de tweede bandenlichter over de rand van de velg.
8. Om de zijkant van de velg volledig los te maken, schuift u de tweede bandenlichter
langs de velg.
Wanneer u de band onderweg repareert:
1. Trek de binnenband uit de draad- of vouwband (zie “Afb.:Draad- of vouwbanden
demonteren (C)”), zonder hem compleet uit de band te verwijderen.
2. Pomp de binnenband op en probeer al horend en voelend de ondichte plaats te
vinden.
3. Controleer de band op vreemde voorwerpen en verwijder ze.
4. Repareer de binnenband met een reparatieset. Neem de bijgeleverde informatie
van de fabrikant in acht over de reparatie van de band.
Wanneer u de band thuis repareert:
1. Trek de binnenband uit de draad- of vouwband (zie “Afb.:Draad- of vouwbanden
demonteren (C)”).
125
Voertuig Onderhoud
2. Pomp de binnenband op en dompel de binnenband in een waterbad om met
ontsnappende luchtbellen de ondichte plaats te vinden.
3. Repareer de binnenband met een reparatieset. Neem de bijgeleverde informatie
van de fabrikant in acht over de reparatie van de band.
x Plaats een nieuwe binnenband wanneer de binnenband niet meer kan worden
gerepareerd.
4. Controleer de band op vreemde voorwerpen en verwijder ze.
x Vervang de band als deze te sterk beschadigd is.
A
B C
Afb.: Draad- of vouwbanden demonteren (bij wijze van voorbeeld)
14.11.5 Velglint controleren
LET OP
Beschadiging van de binnenband door beschadigd of slecht
zittend velglint.
Beschadigingsgevaar!
x Oriënteer het velglint zodanig dat alle spaaknippels en spaak-
gaten afgedekt zijn.
x Vervang het velglint als het weefsel van het velglint scheuren
vertoont of beschadigd is.
Bij velgen met dubbele bodem, zogenaamde holle kamer-velgen, moet het velglint de
hele bodem omspannen, zonder zo breed te zijn dat deze aan de velgranden omhoog
staat.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen, laat dan het
velglint door uw handelaar controleren en eventueel vervangen.
x Wanneer u de band hebt gedemonteerd, dient u het velglint te controleren en
eventueel te vervangen om schade aan de binnenband uit te sluiten.
126
VoertuigOnderhoud
14.11.6 Draad- of vouwbanden monteren
Zorg er bij de montage van de band voor dat er geen vreemde voorwerpen
zoals vuil of zand binnenin belanden en dat u de binnenband niet beschadigt.
Om draad- of vouwbanden te monteren, gaat u als volgt te werk:
1. Plaats de velg met een velgrand in de band.
2. Druk de zijkant van de band met de duimen volledig over de rand van de velg.
3. Steek het ventiel van de binnenband loodrecht in de ventielopening van de velg
zodat deze precies naar de as van het wiel wijst.
4. Pomp de binnenband lichtjes op zodat hij een ronde vorm krijgt en leg hem volledig
binnenin de band.
5. Druk de band zover mogelijk met de duimen over de rand van de velg.
6. Om de binnenband niet tussen band en velg in te klemmen, schuift u de binnen-
band met de wijsvingers binnenin de band.
7. Werk gelijkmatig aan beide kanten langs de hele band.
8. Om het reeds gemonteerde gebied in de diepe velgbodem te brengen, trekt
u de band naar het einde krachtig naar beneden.
9. Ga na of de binnenband goed zit en druk de band over de rand van de velg
(zie “Afb.:Draad- of vouwbanden monteren (A)”).
x Lukt dit niet, gebruik dan de stompe kant van de bandenlichter om de band
over de rand van de velg te bewegen (zie “Afb.:Draad- of vouwbanden
monteren (B)”).
10. Druk het ventiel binnenin de band.
11. Indien nodig oriënteert u het ventiel opnieuw.
x Lukt dit niet, demonteer dan een deel van de zijkant van de band en oriënteer
de binnenband opnieuw.
12. Beweeg de half opgepompte band meerdere keren dwars tegenover de
rolrichting heen en weer om na te gaan of de binnenband correct in de band ligt
en niet ingeklemd is.
13. Pomp de band op tot de gewenste bandenspanning is bereikt. De vermelding van
de maximale bandenspanning bevindt zich op de zijkant van de band.
14. Controleer met de controlering aan de zijkant van de band of de band correct zit.
De controlering moet over de hele band een gelijke afstand tot de rand van de velg
vertonen (zie “Afb.Draad- of vouwbanden monteren (C)”).
127
Voertuig Onderhoud
Afb.: Draad- of vouwbanden monteren (bij wijze van voorbeeld)
A B C
14.11.7 UST-banden monteren
Bij UST-banden (UST = Universal System Tubeless) is er geen aparte binnenband nodig.
Band en velg zijn zo met elkaar verbonden dat er geen lucht kan ontsnappen.
UST-banden mogen uitsluitend samen met een UST-velg of een UST-wiel
worden gebruikt. Zorg ervoor dat de UST-banden uitsluitend worden
gemonteerd door uw handelaar. Monteer de UST-banden slechts zelf als
u beschikt over de noodzakelijke vakkennis.
x Monteer UST-banden uitsluitend met uw handen. Gebruik geen bandenlichters.
x Verwijder voor de montage vuil en smeermiddel. De UST-band moet vanbinnen en
aan de bandbasis stof- en vetvrij zijn.
x Om de UST-band niet te beschadigen, maakt u de bandbasis voor de montage
vochtig met zeep of bandmontagepasta.
1. Duw de UST-band met de handen vanbuiten tegen de velg.
2. Til eerst één bandbasis volledig over een hoorn van de velg, dan de andere.
3. Leg de UST-band gecentreerd in het velgbed.
4. Oriënteer het ventiel in het midden tussen de zijkanten van de band.
5. Pomp de UST-band op tot wanneer de maximale bandenspanning is bereikt.
6. Ga na of de UST-band correct zit met een fijne lijn op de UST-band, die rondom op
een gelijkmatige afstand tot de velg moet lopen.
x Verminder de bandenspanning eventueel via het ventiel.
128
VoertuigOnderhoud
14.11.8 Wiel monteren
WAARSCHUWING
Uitvallen van de remmen door een ondeskundige montage van
de rem.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Hang de remkabel bij het velgremmen meteen weer in.
x Hang het remsysteem bij hydraulische velgremmen meteen
weer in en sluit de snelspan hevel.
x Zorg ervoor dat het remsysteem de velg en niet de band of
de spaken raakt.
Om de wielen te monteren, gaat u te werk in omgekeerde volgorde als bij de demontage
van de wielen.
x Ga na bij schijfremmen voor de montage van het wiel, of de remblokken exact in
de aansluitingen van het remzadel zitten.
x Zorg ervoor dat u de schijfrem rotor tussen de remblokken schuift.
14.11.8.1 Voorwiel monteren
1. Steek het voorwiel in de uitvalzekering.
2. Sluit de moer van de snelspanner.
3. Sluit de snelspan hevel.
4. Ga na of het voorwiel rond loopt.
x Loopt het voorwiel niet rond, positioneer dan het voorwiel in het midden van de
geveerde voorvork.
14.11.8.2 Achterwiel monteren
1. Trek het schakelmechanisme met de hand naar achteren (zie hoofdstuk
“Onderhoud / Wiel demonteren / Achterwiel demonteren”).
2. Plaats de ketting op het kleinste rondsel en druk de ketting naar beneden.
3. Steek eventueel het achterwiel in de uitvalzekering.
4. Schuif het achterwiel van onderen in de uitvalzekering.
5. Sluit de moer van de snelspanner.
6. Sluit de snelspan hevel.
7. Ga na of het achterwiel rond loopt.
129
Voertuig Onderhoud
x Loopt het achterwiel niet rond, positioneer dan het achterwiel in het midden van de
liggende achtervork.
Wanneer het voertuig met een schakelmechanisme met een kettingspannervergrendeling
is uitgerust:
x Activeer het schakelmechanisme via de hendel bovenaan het schakelmechanisme,
nadat u het achterwiel hebt gemonteerd.
14.11.8.3 Na de montage van de wielen
WAARSCHUWING
Uitvallen van de remmen door een ondeskundige montage van
de rem.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Controleer voor de eerste rit na de montage van een wiel,
of de remlichamen na de montage resten van vet of andere
smeermiddelen vertonen.
x Verwijder eventueel resten van vet of andere smeermiddelen
van de remlichamen.
x Zorg ervoor dat de remlichamen de remvlakken raken.
x Verwijder de transportzekering voor de montage, indien aanwezig.
x Trek – bij schijfremmen meerdere keren – aan de remarm en zet het wiel in een
draaiende beweging.
x Zorg ervoor dat de remlichamen niet op de remvlakken slepen.
130
VoertuigOnderhoud
14.12 Remsysteem
WAARSCHUWING
Uitvallen van de remmen door niet juist ingestelde remmen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat instellingen aan de remmen uitsluitend
worden verricht door uw handelaar.
x Verricht geen instellingen aan de remmen wanneer u niet
beschikt over de noodzakelijke vakkenis en gereedschappen.
In het volgende hoofdstuk worden instellingen op remsystemen beschreven die bij wijze
van voorbeeld zijn geselecteerd. Afhankelijk van de soort en het model van de rem
kunnen de instelling en bediening verschillen.
x Houd er rekening mee dat het remsysteem een complex systeem is. De instellingen
van de afzonderlijke stukken van het remsysteem hebben een werking op elkaar.
x Zorg ervoor dat de instellingen worden uitgevoerd door uw handelaar.
x Neem de informatie van de fabrikant van de componenten in acht.
x Controleer of het remsysteem werkt nadat u de instellingen hebt uitgevoerd.
x Bedien de rem en schuif het voertuig in de rijrichting. Ga na of de rem het
bijbehorende wiel doet afremmen.
x Til het voertuig op en draai aan het wiel. Let op slepende geluiden.
x Laat de remmen nakijken als u slepende geluiden vaststelt.
x Wanneer de remmen niet functioneren, mag het voertuig niet worden gebruikt.
x Zorg ervoor dat niet functionerende remmen door uw handelaar worden
gerepareerd of vervangen.
131
Voertuig Onderhoud
14.12.1 Velgrem algemeen
De volgende instructies gelden voor mechanische en hydraulische velgremmen.
14.12.1.1 Remblok controleren
LET OP
Beschadiging van de velg door de remblokhouder bij versleten
remblokken.
Beschadigingsgevaar!
x Vervang meteen het remblok of eventueel de remblokhouder
bij versleten blokken.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereed-
schappen voor de vervanging van de remblokken of remblok-
houders, richt u dan tot uw handelaar.
LET OP
Beschadiging van de banden of spaken door verkeerd ingestelde
remblokhouders.
Beschadigingsgevaar!
x Plaats de remblokhouders parallel tot de velg.
De remblokken moeten worden vervangen
vooraleer de slijtage-indicator aan het
remblok bereikt is.
Laat remblokken of eventueel remblok-
houders door uw handelaar vervangen en
het remsysteem daarna opnieuw instellen.
2
1
Afb.: Remblokhouder met slijtage-indicator
(bij wijze van voorbeeld)
1 Remblok
2 Slijtage-indicator
132
VoertuigOnderhoud
14.12.1.2 Remblok vervangen
WAARSCHUWING
Verminderd remvermogen door ongelijkmatige slijtage van de
remblokken.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Vervang de remblokken steeds per paar.
x Stel bij elkaar horende remblokhouders identiek in.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en
gereed-
schappen om de remblokhouders te vervangen, richt u dan
tot uw handelaar.
Afhankelijk van de uitvoering van de remmen
wordt uitsluitend het remblok of de complete
remblokhouder vervangen.
x Monteer alleen remblokken die bij uw
velg passen. Vraag advies aan uw
handelaar.
x Moet de volledige remblokhouder
worden vervangen, respecteer dan de
betreffende handelingsinstructies
(zie hoofdstuk “Onderhoud /
Remsysteem/Mechanische velgrem”
of “Onderhoud / Remsysteem /
Hydraulische velgrem”).
Afb.: Remblok met schroef of pin
(bij wijze van voorbeeld)
1 Remblokhouder met remblok
2 Band
3 Velg
4 Afstand remblok en band
5 Bevestigingspin remblok
6 Bevestigingsschroef remblok
4
21 3
56
133
Voertuig Onderhoud
14.12.1.3 Remblok met schroef vervangen
1. Draai de schroef van het remblok eruit tegen de wijzers van de klok.
2. Trek het gebruikte remblok tegen de rijrichting uit de remblokhouder.
3. Gelieve de vermelde rijrichting op de nieuwe remblokken of de inkeping voor de
schroef te respecteren, indien aanwezig.
4. Schuif het nieuwe remblok in de remblokhouder.
5. Draai de bevestigingschroef voor het remblok met inachtneming van het
draaimoment volgens de wijzers van de klok erin.
14.12.1.4 Remblok met veiligheidsplitpen vervangen
1. Trek de veiligheidssplitpen uit het gebruikte remblok.
2. Trek het gebruikte remblok tegen de rijrichting uit de remblokhouder.
3. Respecteer de opening voor de veiligheidssplitpen.
4. Schuif het nieuwe remblok in de remblokhouder.
5. Schuif de veiligheidssplitpen volledig in het remblok.
14.12.1.5 Remblokhouders vervangen bij een racefiets
Om remblokhouders te kunnen vervangen, moet doorgaans de snelspan hevel van de
rem worden geopend. Afhankelijk van de soort rem varieert de positie van de snelspan
hevel.
WAARSCHUWING
Ontbrekende werking van de rem bij een geopende snelspan
hevel.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Gebruik de snelspan hevel alleen als u wielen demonteert of
remblokhouders vervangt.
x Controleer de snelspan hevel voor elke rit.
x Sluit de snelspan hevel na onderhoudswerkzaamheden.
134
VoertuigOnderhoud
1. Open de snelspan hevel
(zie “Afb.: Rem voorbereiden”).
2. Demonteer het wiel (zie hoofdstuk “
Onderhoud /
Wiel demonteren”).
3. Draai de schroefverbinding van de remblokhouders eruit tegen de wijzers van de klok.
4. Verwijder de gebruikte remblokhouders.
5. Let, indien aanwezig, op de vermelde rijrichting op de remblokhouders en plaats de
nieuwe remblokhouders.
6. Draai de schroefverbinding van de remblokhouders er stevig rechtsom in.
7. Positioneer de remblokhouders parallel tot de velg, zodat de afstand tussen de
bovenkant van de remblokhouder en de band 2mm bedraagt (zie “Afb.:
Positionering remblokhouder”).
8. Sluit de snelspan hevel.
9. Draai de schroefverbinding van de remblokhouders vast rekening houdend met het
draaimoment.
10. Om de afstand tussen de remblokhouders en de velg aan beide zijden identiek in
te stellen, draait u aan de centreerschroef.
11. Stel de afstand tussen de remblokhouders en de velg in op 1–2mm
(zie “Afb. Velgrem racefiets”).
1
Afb.: Rem voorbereiden
1 Snelspan hevel velgrem
135
Voertuig Onderhoud
Afb.: Velgrem racefiets
(bij wijze van voorbeeld)
1 Kartelschroef
2 Rembeugel
3 Centreerschroef
4 Remblokhouder met remblok
5 Velg
6 Afstand remblokhouder en velg
7 Snelspan hevel
8 Borgmoer
6
1
4
3
8
2
5
7
5321 4
Afb.: Positionering remblokhouder
(bij wijze van voorbeeld)
1 Remblokhouder
2 Schroefverbinding remblokhouder
3 Afstand remblokhouder en band
4 Band
5 Velg
14.12.1.6 Afstand remblok bij een racefiets instellen
De afstand tussen velg en remblok wordt ingesteld op 1–2mm.
1. Draai de centreerschroef tot de afstand aan beide remblokken even groot is.
2. Draai de borgmoer er een omwenteling uit (zie “Afb.: Velgrem racefiets”).
3. Draai de kartelschroef erin of eruit tot de afstand tussen remblokken en velg
1–2 mm bedraagt.
4. Draai de borgmoer vast.
136
VoertuigOnderhoud
14.12.2 Mechanische velgrem
14.12.2.1 Remblokhouder vervangen
WAARSCHUWING
Verminderd remvermogen door ongelijkmatige slijtage van de
remblokken.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Vervang de remblokken steeds per paar.
x Stel bij elkaar horende remblokhouders identiek in.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereed-
schappen voor de vervanging van de remblokhouders, richt u
dan tot uw handelaar.
Doorgaans is de remkabel bevestigd aan de rem met een cilindervormige kabel aanslag.
Is de remkabel vastgeschroefd aan de remarmen, richt u dan tot uw handelaar.
137
Voertuig Onderhoud
2
1
5
4
3
6
1
2
5
4
3
6
Afb.: Velgrem met kabel aanslag (bij
wijze van voorbeeld)
1 Kabel aanslag
2 Remarm
3 Band
4 Velg
5 Remblokhouders
6 Stelschroef veervoorspanning
Afb.: Velgrem met kabelgelei
ding (bij
wijze van voorbeeld)
1 Kabelgeleiding
2 Remarm
3 Band
4 Velg
5 Remblokhouders
6 Stelschroef veervoorspanning
Druk de beide remblokhouders tegen de velg en hang de remkabels eruit.
x Is dit niet mogelijk, maak dan de borgmoer van de remkabelspanning los en
draai de kartelschroef volgens de wijzers van de klok tot de remarmen
ver kunnen worden samengedrukt om de remkabel uit te hangen.
1. Draai de schroefverbinding van de remblokhouder eruit tegen de wijzers van de
klok (zie “Afb.: Positionering remblokhouder”).
2. Trek de remarmen uit elkaar en verwijder de gebruikte remblokhouders.
Respecteer de volgorde van de afstandschijven indien aanwezig.
3. Reinig de rem met een schone doek.
138
VoertuigOnderhoud
4. Let, indien aanwezig, op de vermelde rijrichting op de remblokhouders en de
volgorde van de afstandschijven. Plaats de nieuwe remblokhouders.
5. Draai de schroef van de remblok-
houders er stevig in.
6. Druk de remarmen tegen de velg en
positioneer de remblokhouders parallel
tot de velg.
7. Verschuif de remblokhouders tot de
afstand tussen de bovenkant van de
remblokhouder en de band ca. 2mm
bedraagt (zie “Afb.: Positionering
remblokhouder”).
8. Hang de remkabel erin.
x Is dit niet mogelijk, maak dan de
borgmoer van de remkabel-
spanning los en draai de kartel-
schroef volgens de wijzers van de
klok tot de remarmen ver kunnen
worden samengedrukt om de
remkabel erin te hangen.
9. Fixeer de remblokhouders door de
remarm te gebruiken en draai de
schroefverbinding van de
remblokhouders met inachtneming van
het draaimoment vast.
5321 4
Afb.: Positionering remblokhouder
(bij wijze van voorbeeld)
1 Remblokhouder
2 Schroefverbinding remblokhouder
3 Afstand remblokhouder en band
4 Band
5 Velg
139
Voertuig Onderhoud
14.12.2.2 Afstand remblokhouder instellen
De afstand tussen de velg en de remblokken wordt ingesteld op 1–2 mm en moet aan
elke kant even groot zijn. Zijn de afstanden verschillend, dan wordt de veervoorspanning
ingesteld. Wordt op een van de beide remblokhouders de afstand tot de velg verkleind,
dan wordt de afstand van het tegenoverliggende remblokhouder groter.
x Om de afstand aan een remblokhouder
te vergroten, draait u de schroef van de
veervoorspanning er rechtsom in.
x Om de afstand aan een remblokhouder
te verkleinen, draait u de schroef van de
veervoorspanning er linksom uit.
14.12.2.3 Remsysteem controleren
x Controleer het volledige remsysteem
op slijtage, verontreinigingen en
beschadigingen.
x Verricht een functietest bij stilstand.
Afb.: Afstand remblokhouder
(bij wijze van voorbeeld)
1 Afstand tussen velg en remblok
2 Velg
3 Remblokhouders
4 Schroef veervoorspanning
1
2
3
4
140
VoertuigOnderhoud
14.12.3 Hydraulische velgrem
WAARSCHUWING
Mogelijk verlies van het zicht bij contact met de remvloeistof.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Draag bij onderhoudswerkzaamheden aan de hydraulische
velgrem beschermende handschoenen en een veiligheidsbril.
x Spoel het oog meteen uit met helder water indien de rem-
vloeistof met het oog in contact komt.
x Richt u meteen tot een arts als u in contact bent gekomen
met de remvloeistof.
VOORZICHTIG
Vermindering van de kracht van het hydraulische remsysteem.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat de remvloeistof regelmatig door uw handelaar
wordt vervangen.
x Neem de informatie van de fabrikant over de vervanging van
de remvloeistof in acht.
LET OP
Beschadiging van de banden of spaken door verkeerd
gemonteerde remblokken.
Beschadigingsgevaar!
x Oriënteer de remblokken parallel tot de velg.
141
Voertuig Onderhoud
14.12.3.1 Remblokhouders vervangen
Afhankelijk van de uitvoering van de remmen
wordt uitsluitend het remblok of de complete
remblokhouder vervangen. Wordt uitsluitend
het remblok vervangen, respecteer dan de
instructies in het hoofdstuk “Onderhoud /
Remsysteem / Velgrem algemeen / Remblok
vervangen”. Doorgaans zijn de remblok-
houders door een steekmechanisme aan de
rem bevestigd.
1. Open de snelspan hevel aan de rem.
2. Trek deze zijde van de rem los van de
remaansluiting aan de voorvork of het
frame.
3. Demonteer het wiel (zie hoofdstuk
“Wielen en banden”).
4. Trek de remblokhouders uit de rem.
5. Neem de looprichting in acht, indien aanwezig en plaats nieuwe remblokhouders.
De remblokhouders klikken hoorbaar vast.
6. Monteer het wiel.
7. Plaats de voorheen afgetrokken kant van de rem weer op de remaansluiting en
maak de bevestigingsschroeven los van de remzuiger-beugels.
8. Gebruik voorzichtig de remarm en positioneer de remblokhouders parallel tot de
velg zodat de afstand tussen de bovenzijde van de remblokken en banden 2mm
bedraagt.
9. Sluit de snelspan hevel van de rem.
10. Gebruik meerdere keren de remarm tot het gebruikelijke drukpunt wordt ingesteld.
1
Afb.: Hydraulische velgrem
(bij wijze van voorbeeld)
1 Bevestigingsschroe
ven van de remzuiger-
beu
gels
2 Snelspan hevel
3 Remblokhouder
2
3
142
VoertuigOnderhoud
14.12.3.2 Afstand remblokhouders instellen (Magura HS-modellen)
Hier wordt illustratief met het voorbeeld van een Magura HS de instelling van de afstand
van de remblokhouders beschreven.
De afstand tussen velg en remblokhouder
wordt ingesteld op 1–2mm.
1. Draai de stelschroef van het drukpunt
aan de remarm er tegen de wijzers van
de klok uit. Zorg ervoor dat u de schroef
er niet volledig uitdraait.
2. Draai de remhouderschroef er tegen de
wijzers van de klok uit tot de remhouder
beweegt.
3. Druk de remcilinders en remblok-
houders tegen de velg.
4. Positioneer de remhouder op die manier
dat de remblokhouders parallel tot de
velg staan en de afstand tussen de
bovenkant van het remblok en de band
2mm bedraagt.
5. Gebruik voorzichtig de remarm zodat de
remhouder niet wegglijdt.
6. Laat de remarm langzaam los tot de afstand tussen een remblokhouder en velg
1–2mm bedraagt (zie “Afb. Hydraulische velgrem”).
7. Houd de remarm of fixeer hem in deze positie.
8. Draai de houderschroef aan de remblokhouder met inachtneming van de
draaimomenten volgens de wijzers van de klok erin.
9. Herhaal de stappen 5–8 voor het tegenoverliggende remblok.
10. Gebruik meerdere keren de remarm tot het gebruikelijke drukpunt wordt ingesteld.
14.12.3.3 Remsysteem controleren
x Controleer het volledige remsysteem op ondichtheden, verontreinigingen en
beschadigingen.
x Controleer de velgen op vuil en slijtage.
x Verricht een functietest bij stilstand.
Afb.: Hydraulische velgrem
(bij wijze van voorbeeld)
1 Remhouderschroef
2 Afstand velg en remblokhouder
3 Remblokhouders
4 Remcilinder
3
2
4
1
143
Voertuig Onderhoud
14.12.4 Schijfrem
WAARSCHUWING
Mogelijk verlies van het zicht bij contact met de remvloeistof.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Draag bij onderhoudswerkzaamheden aan de hydraulische
schijfrem beschermende handschoenen en een veiligheidsbril.
x Spoel het oog meteen uit met helder water indien de rem-
vloeistof met het oog in contact komt.
x Richt u meteen tot een arts als u in contact bent gekomen
met de remvloeistof.
VOORZICHTIG
Vermindering van de kracht van het hydraulische remsysteem.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat de remvloeistof regelmatig door uw handelaar
wordt vervangen.
Schijfremmen centreren zich automatisch. Instellingen aan schijfremmen zijn doorgaans
niet nodig. Treden er slepende geluiden op, dan moet de rem opnieuw worden ingesteld
of in geval van twijfel de rondloop van de schijfrem rotor worden gecontroleerd.
De onderhoudswerkzaamheden zijn bij mechanische en hydraulische schijfremmen
grotendeels identiek.
x Houd rekening met de instructies in dit hoofdstuk voor de bijzonderheden bij de
hydraulische remmen.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen voor de
instelling van de schijfremmen, richt u dan tot uw handelaar.
144
VoertuigOnderhoud
14.12.4.1 Schijfrem inremmen
Afhankelijk van het materiaal van de remblokken wordt het inremmen van de schijfrem
verschillend uitgevoerd.
x Neem de bijgeleverde informatie van de fabrikant in acht over de remblokken.
14.12.4.2 Schijfrem rotor controleren
De minimale dikte van de schijfrem rotor is doorgaans op de schijfrem rotor afgebeeld.
x Controleer de dikte van de schijfrem rotor met een meetlat.
x Controleer of de schijfrem rotor vuil is.
x Controleer of de schijfrem rotor rondloopt.
14.12.4.3 Drukpunt instellen
x Meer informatie over de instelling van het drukpunt vindt u in het Hoofdstuk
“Rem / Instellingen / Drukpunt instellen”.
14.12.4.4 Remzadel instellen
1. Draai de remzadelschroeven er tegen
de wijzers van de klok zover uit tot het
remzadel beweegt.
2. Trek aan de remarm van de in te stellen
rem, behoud deze positie.
3. Draai de remzadelschroeven er volgens
de wijzers van de klok zover in tot het
remzadel niet meer kan worden
bewogen.
4. Laat de remarm los.
5. Trek de beide remzadelschroeven met
inachtneming van de draaimomenten
vast.
21
Afb.: Schijfrem (bij wijze van voorbeeld)
1 Remzadelschroef
2 Schijfrem rotor
145
Voertuig Onderhoud
14.12.4.5 Remblokken vervangen
LET OP
Ongelijkmatige slijtage van de remblokken door verkeerd
uitgevoerde vervanging van de remblokken.
Beschadigingsgevaar!
x Vervang de remblokken steeds per paar.
x Gebruik remblokken van hetzelfde type.
x Stel na elke verandering de remmen in.
LET OP
Verlies van de remvloeistof en beschadiging van de rem door be-
diening van de remarm bij gedemonteerde remblokken of wielen.
Beschadigingsgevaar!
x Gebruik nooit de remarm, terwijl wiel, remblokhouders of
remblokken gedemonteerd zijn.
1. Demonteer het wiel (zie hoofdstuk “Wielen en banden / Voor-/achterwiel monteren
en demonteren”).
2. Verwijder de borgring van de schroef en draai deze eruit of buig de uiteinden van
de splitpen samen en trek de splitpen eruit.
146
VoertuigOnderhoud
2
1
1
2
3
Afb.: Remzadel met schroef
(bij wijze van voorbeeld)
1 Schroef remblokken
2 Borgring schroef
3 Remblokken
Afb.: Remzadel met splitpen
(bij wijze van voorbeeld)
1 Splitpen
2 Remblokken
3. Trek de remblokhouders uit het remzadel.
4. Reinig de remzuigers met een schone
doek.
5. Druk de beide remzuigers met een rem-
zuigerspreider tegelijk in het remzadel.
6. Koppel de gebruikte remblokken los
van de bevestigingsklem en reinig de
bevestigingsklem met een schone doek.
7. Gelieve de informatie, indien aanwezig,
links of rechts of de vermelde rijrichting
op de remblokken in acht te nemen en
plaats de nieuwe remblokken met bevestigingsklem in het remzadel.
8. Schuif de schroef of de splitpen van de remblokken door de openingen van de
remblokken en de houder in het remzadel.
9. Draai de schroef er met inachtneming van het draaimoment in en borg deze met
de borgring of buig de uiteinden van de splitpen uit elkaar.
10. Monteer het wiel.
Afb.: Remblok schijfrem
(bij wijze van voorbeeld)
147
Voertuig Onderhoud
14.12.4.6 Remblok controleren
Om remblokken te controleren, moeten ze doorgaans worden gedemonteerd.
Afhankelijk van de soort rem varieert de minimale dikte van de remblokken.
x Informatie over de minimale dikte van de remblokken vindt u in de bijgevoegde
informatie van de fabrikant.
1. Demonteer het wiel (zie hoofdstuk “Wielen en banden / Voor-/achterwiel monteren
en demonteren”).
2. Verwijder de borgring van de schroef en draai deze eruit of buig de uiteinden van
de splitpen samen en trek de splitpen eruit.
3. Trek de remblokken uit het remzadel en koppel ze los van de bevestigingsklem.
4. Controleer de dikte van de remblokken met een meetlat.
x Wanneer de dikte van de remblokken niet beantwoordt aan de vermelde
minimale dikte, dient u de remblokken te vervangen, zoals beschreven in
het vorige hoofdstuk “Remblokken vervangen”.
14.12.4.7 Remsysteem controleren
x Controleer het hydraulische remsysteem op ondichtheden, verontreinigingen en
beschadigingen.
x Controleer het mechanische remsysteem op beschadigingen.
x Verricht een functietest bij stilstand.
14.12.5 Terugtraprem
Moeten de pedalen meer dan 1/6 van een hele omwenteling worden teruggetrapt tot de
terugtraprem werkt, dan moet ze door uw handelaar worden bijgesteld.
WAARSCHUWING
Geen werking van de terugtraprem wanneer de ketting van het
kettingwiel is gesprongen of bij een losse tegenhouder.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Wanneer de terugtraprem niet werkt, dient u voorzichtig te
remmen met de remarm voor het voorwiel.
148
VoertuigOnderhoud
x Controleer regelmatig de kettingspanning zodat de ketting niet van het kettingwiel
kan glijden (zie hoofdstuk “Onderhoud / Kettingspanning”).
x Grijp de tegenhouder en controleer of
de schroefverbinding vast op de
liggende achtervork zit.
x Wanneer de bevestigingsschroef aan de
tegenhouder los is, dient u hem
rechtsom vast te draaien.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke
vakkennis en gereedschappen voor de
bevestiging van de tegenhouder, laat
dan de terugtraprem door uw handelaar
nakijken en instellen.
14.13 Pedaalaandrijving
1. Probeer het pedaal zijdelings naar
buiten of naar binnen te bewegen.
x Ga na of de crank, de trapas of de
pedaallager zijdelings kan worden
bewogen (zie “Afb.:Pedaal-
aandrijving op het voorbeeld van
een derailleur”).
2. Probeer het pedaal loodrecht naar
boven of naar beneden te bewegen.
x Ga na of de crank of het pedaal in
de trapas of pedaallager loodrecht
bewegen.
x Wanneer het pedaal, de crank of trapas
zijdelings of loodrecht kunnen bewegen,
dient u de pedaalaandrijving door
uw handelaar te laten controleren.
1 2
Afb.: Terugtraprem (bij wijze van voorbeeld)
1 Liggende achtervork
2 Bevestigingsklem aan het frame
3 Schroefverbinding
4 Tegenhouder van de terugtraprem
3 4
Afb.: Pedaalaandrijving op het voorbeeld van
een derailleur (bij wijze van voorbeeld)
1 Kettingwiel
2 Crank
3 Pedaal
2
3
1
149
Voertuig Onderhoud
14.14 Verlichtingsset
1. Controleer de kabelaansluitingen aan de voor-, achterlamp en eventueel de
dynamo op de schade, corrosie en een stevig houvast.
x Zijn de kabelaansluitingen beschadigd of gecorrodeerd of zitten ze niet vast,
laat dan de verlichting door uw handelaar repareren.
2. Schakel de verlichting in en ga na of de voor- en achterlamp branden.
Bij voertuigen met naafdynamo draait u hiervoor aan het voorwiel.
3. Controleer de instelling van de voorlamp (zie hoofdstuk “Basisinstellingen /
Verlichting / Voorlamp”).
x Zorg ervoor dat de verlichtingsset door uw handelaar wordt gerepareerd wanneer
u schade vaststelt aan de verlichtingsset.
14.15 Naafdynamo
x Controleer de kabelaansluitingen aan de naafdynamo.
x Reinig eventueel de stekkers.
x Verifieer of de stekkers vastzitten en of er corrosie is.
x Sluit ze eventueel opnieuw aan.
x Zijn de kabelaansluitingen beschadigd, laat ze dan door uw handelaar vervangen.
14.16 Kettingspanning
Dit hoofdstuk is geldig voor modellen met terugtraprem of naafversnelling.
1. Zet het voertuig op de fietsstandaard.
2. Duw de ketting naar boven of beneden
en ga na of u de ketting tussen 10 en
15mm kunt doorduwen
(zie “Afb.:Kettingspanning”).
x Wanneer u de ketting minder dan
10mm of verder dan 15mm naar
boven of naar beneden kunnen
doorduwen of de ketting aan de
volledige kettingrand/scherm sleept,
dient u de kettingspanning door
uw handelaar te laten instellen.
Afb.: Kettingspanning
(bij wijze van voorbeeld)
10–15 mm
150
VoertuigOnderhoud
14.16.1 Kettingspanning bij derailleurs
Bij voertuigen met derailleur wordt de ketting door de kettingspanner aan het schakel-
mechanisme van de versnelling gespannen.
1. Zet het voertuig op de fietsstandaard of
fixeer het voertuig met een geschikte
montagestandaard en ga na of de
ketting doorhangt.
2. Duw de kettingspanner met een lichte
druk naar voren en verifieer of hij zich
vanzelf terugzet (zie “Afb.:Kettings-
panner aan het achterwiel”).
x Wanneer de ketting doorhangt of de
kettingspanner zich niet vanzelf terug-
zet, dient u de kettingspanner door uw
handelaar te laten repareren.
14.16.2 Versnellingskabels
1. Ga na of de omhullingen en draadaders intact zijn.
2. Bedien de versnelling en ga na of de versnellingskabels vrij bewegen.
x Zorg ervoor dat defecte versnellingskabels door uw handelaar worden
vernieuwd.
14.16.3 Derailleur
1. Hang het voertuig met een geschikte montagestandaard aan het frame of de
zadelpen op.
2. Draai de pedaalaandrijving in de rijrichting.
3. Schakel alle rondsels en kettingwielen door (zie hoofdstuk “Derailleur”).
4. Ga na of alle versnellingen correct worden geschakeld en of er daarbij ongewone
geluiden optreden.
x Wanneer de versnellingen niet correct worden geschakeld of u ongewone
geluiden hoort bij het schakelen, dient u zich tot uw handelaar te wenden.
5. Olie de versnelling in (zie hoofdstuk “Reiniging / Versnelling”).
Afb.: Kettingspanner aan het achterwiel
(bij wijze van voorbeeld)
151
Voertuig Onderhoud
14.17 Aanbevolen bandenspanning
De waarden in de volgende tabel zijn aanbevolen waarden voor de
bandenspanning bij verschillende bandbreedtes. Neem de informatie over
de bandenspanning op de band in acht. Gebruik voor het vullen van
de banden een luchtpomp met bandenspanningsweergave.
Bandbreedte
Aanbevolen bandenspanning
Bar psi
20 mm 9,0 bar 130 psi
23 mm 8,0 bar 115 psi
24 mm 7,0 bar 100 psi
28 mm 6,0 bar 85 psi
30 mm 5,5 bar 80 psi
32 mm 5,0 bar 70 psi
35 mm 4,5 bar 65 psi
37 mm 4,5 bar 65 psi
40 mm 4,0 bar 55 psi
42 mm 4,0 bar 55 psi
44 mm 3,5 bar 50 psi
47 mm 3,5 bar 50 psi
50 mm 3,0 bar 45 psi
54 mm 2,5 bar 35 psi
57 mm 2,2 bar 32 psi
60 mm 2,0 bar 30 psi
75 mm 1,5 bar 22 psi
100 mm 0,8 bar 12 psi
152
VoertuigOnderhoud
14.18 Vetten en oliën
Component Interval
Onderhoudsmiddel
Ketting
Na reiniging/ritten in de regen,
om de 250 km
Kettingolie
Rem- en versnellingskabels Bij slechte werking, 1× per jaar Siliciumvrij vet
Wiellager, pedaallager,
binnenlager
1× per jaar Lagervet
Veerelementen
Na reiniging/ritten in de regen,
op voorschrift van de fabrikant
Speciaal spuitvet
Contactoppervlakken van
componenten van carbon
Bij montage
Montagepasta voor
componenten van carbon
Glijvlakken van snelspanners 1× per jaar Vet, spuitolie
Metalen zadelpennen in metalen
frame
Bij montage Vet
Scharnieren van de schakelingen Bij slechte werking, 1× per jaar Spuitolie
Scharnieren van de remmen Bij slechte werking, 1× per jaar Spuitolie
Scharnieren van volledig geveerd
frame
Bij slechte werking,
bij vervuiling
volgens informatie van de
fabrikant
153
Voertuig Onderhoud
14.19 Reinigings- en onderhoudsplan
Het voertuig moet regelmatig worden onderhouden. De gegevens die in de tabel zijn
vermeld, zijn richtwaarden voor bestuurders die een afstand van 1.000 tot 2.000km of
50 tot 100 bedrijfsuren per jaar fietsen.
Component Activiteit
Voor
elke
rit
Maande-
lijks
Jaar-
lijks
Andere
intervallen
Verlichting Werking controleren x
Banden
Bandenspanning controleren x
Profielhoogte en zijwanden
controleren
x
Velgremmen
Hendelslag, blokdikte en po-
sitie tot de velg controleren;
remtest bij stilstand
x
Remblokken
bij velgremmen
Schoonmaken x
Remkabels/
-blokken/-leidingen
Visuele controle x
Schijfremmen
Hendelslag, blokdikte,
dichtheid,
Remtest bij stilstand
x
Remvloeistof vervangen
(bij DOT-vloeistof)
x
1
Geveerde voorvork
Schroeven controleren en
eventueel vastdraaien
x
1
Olie vervangen, elastomeren
invetten
x
1
Vaste voorvork
Controleren en eventueel
vervangen
x
1
minstens
om de 2jaar
Velgen bij gebruik
van velgremmen
Wanddikte controleren,
eventueel vervangen
x
1
uiterlijk na
de 2e set
remblokken
Geveerde zadelpen Onderhouden x
1
Binnenlager
Lagerspeling controleren x
Demonteren en opnieuw
invetten
x
1
154
VoertuigOnderhoud
Component Activiteit
Voor
elke
rit
Maande-
lijks
Jaar-
lijks
Andere
intervallen
Ketting
Controleren, eventueel inoliën x
Slijtage controleren,
eventueel vervangen,
derailleur controleren
x
1
vanaf
1.000km of
50 bedrijfsu-
ren
Crank Controleren of vastdraaien x
Lak/eloxaal/carbon Conserveren
x
1
minstens
halfjaarlijk
Wielen
Rondloop en spanning
controleren
x
Centreren of naspannen
x
1
indien
nodig
Stuur en stuurpen
van aluminium
Controleren en eventueel
vervangen
x
1
minstens
om de 2jaar
controleren
en na 5 jaar
vervangen
Stuur van carbon
Controleren en eventueel
vervangen
x
1
minstens
om de 2jaar
controleren
Stuurlager
Lagerspeling controleren x
Invetten x
1
Metalen oppervlak-
ken
Conserveren (uitzondering:
velgflanken bij velgremmen,
schijfrem rotoren)
x
1
minstens
halfjaarlijk
Naven
Lagerspeling controleren x
Invetten x
1
Pedalen Lagerspeling controleren x
Klikpedalen
Klikmechanisme reinigen/
invetten
x
Zadelpen/stuurpen
Schroeven controleren x
Demonteren en opnieuw
invetten
Carbon: nieuwe
montagepasta
x
1
155
Voertuig Onderhoud
Component Activiteit
Voor
elke
rit
Maande-
lijks
Jaar-
lijks
Andere
intervallen
Schakelmechanis-
me/voorderailleur
Reinigen, inoliën x
Snelspanners Houvast controleren x
Schroeven en
moeren
Controleren en eventueel
vastdraaien
x
Ventielen Houvast controleren x
Versnellings-/
remkabels
Demonteren en invetten x
1
1
Zorg ervoor dat deze werkzaamheden uitsluitend door uw handelaar worden uitgevoerd.
156
Bewaring Voertuig
Bewaring
15 Bewaring
Wanneer het voertuig gedurende een langere tijd niet wordt gebruikt, moeten volgende
punten voor de bewaring in acht worden genomen:
x Reinig het voertuig (zie hoofdstuk “Reiniging”).
x Berg het
voertuig
weg op een droge, vorstvrije plaats die beschermd is tegen grote
temperatuurverschillen.
x Om een vervorming van de banden te vermijden, dient u het voertuig hangend aan
het frame op te bergen.
x Bij een voertuig met derailleur schakelt u vooraan naar het kleine kettingwiel en
achteraan naar het kleinste rondsel om de kabels zoveel mogelijk te ontlasten.
Schakel het kettingwiel en de tandwielcassette na het opbergen terug in
een van de tandwielcombinaties die voorzien zijn voor de rijmodus alvorens
het voertuig opnieuw te gebruiken (zie hoofdstuk “Derailleur / Grondslagen
/ Tandwielcombinaties”).
16 Garantie
Winora-Staiger GmbH geeft naast de wettelijke garantie en daarbovenop een garantie
voor het frame van het voertuig. De garantie bedraagt sinds modeljaar 2017 vanaf de
datum van de verkoop aan de eerste koper
voor het aluminium frame: 5 jaar
voor het carbon frame: 5 jaar
voor een volledig geveerd frame (uitzondering lager en schokdemper): 5 jaar
De garantie geldt uitsluitend in het kader van de eerste aankoop van het voertuig,
het bewijs van aankoop en ook de volledig ingevulde voertuigpas en het overdrachts-
protocol moeten worden voorgelegd wanneer aanspraak wordt gemaakt op de garantie.
De garantie dekt uitsluitend schade aan het frame met betrekking tot kwaliteit, houd-
baarheid en afwezigheid van defecten. De kosten van het transport van het defecte
frame en het transport terug, de arbeidskosten voor een eventuele vervanging van het
defecte frame tegen een nieuw en ook de vervolgkosten die door een defect frame
ontstaan, worden niet gedekt door de garantie.
Eveneens wordt alle schade uitgesloten die ontstaat door een gebrekkig onderhoud,
een buitensporige slijtage, ongevallen, overbelasting van het voertuig, verkeerde mon-
tage en ook door verandering van het voertuig door het bevestigen en ombouwen van
extra componenten. Er kan ook geen aanspraak worden gemaakt op de garantie bij een
niet reguliere sportieve bediening van het voertuig, zoals het uitvoeren van sprongen die
niet adequaat zijn voor de voertuigcategorie, en ook bij alle andere overbelastingen, en
157
Garantie Voertuig
ook voor gevallen waarin wordt gehandeld tegen de aanbevelingen in van onze originele
gebruiksaanwijzing of van onze handelaar. Alle details over de adequate hantering van
het frame verneemt u in de originele gebruiksaanwijzing.
Indien u andere garantie-eisen, zoals waardevermindering, opzeggingsrecht of schade-
vergoeding tegen de handelaar hebt, blijven deze onverlet door deze garantie. De eisen
bestaan naast elkaar. Indien op grond van deze garantie het frame moet worden
vervangen, vervalt de garantie en begint deze niet opnieuw te lopen.
Bij de aankoop van uw voertuig hebt u een overeenkomst gesloten met uw handelaar.
Bij garantie-eisen en andere problemen moet uitsluitend de handelaar worden
gecontacteerd bij wie u het voertuig hebt gekocht. Voor de probleemloze afhandeling
moeten steeds het volledige bewijs van aankoop en de voertuigpapieren worden
voorgelegd. De handelaar zal dan, indien nodig, contact met ons opnemen voor een
verdere afhandeling.
Indien u voor het indienen van een schadegeval een andere specialist inschakelt,
kunnen daardoor eventueel andere kosten ontstaan. Deze worden dan echter niet door
ons overgenomen en moeten door u zelf worden gedragen.
Winora-Staiger GmbH behoudt zich voor bij een niet gerechtvaardigde klacht forfaitaire
behandelingskosten in rekening te brengen.
Informeer u over de nationale en regionale voorschriften betreffende de garantie in uw land.
Het ondertekende overdrachtsprotocol en de bewijzen van aankoop moeten voor het
eventuele inroepen van de garantie worden voorgelegd. Bewaar deze documenten.
De garantie heeft geen betrekking op schade die is ontstaan door een verkeerd gebruik,
door overmacht, door slijtage die is veroorzaakt door het gebruik (zie hoofdstuk
“Veiligheid / Instructies over de slijtage”) of door een ongeval.
Bijzondere garantiebepalingen over de aandrijfsystemen van de Pedelec/S-Pedelec
vindt u in de systeemhandleidingen.
158
Afvalverwijdering Voertuig
17 Afvalverwijdering
17.1 Voertuig
Verwijder uw voertuig niet met het huisvuil. Geef deze af op een inzamelpunt van de
gemeente of een recyclagepark.
Als alternatief worden ook inzamelingen aangeboden die worden georganiseerd door
gemeenten en privéondernemingen. Richt u hiervoor tot uw bevoegd gemeente- of
stadsbestuur of neem informatie bij uw post in acht.
17.2 Elektronische componenten en onderdelen
Moeten led-voorlampen, led-achterlampen of naafdynamo’s en ook onderdelen zoals
fietscomputers of navigatietoestellen worden vervangen of zijn ze defect, dan moeten
deze eveneens afzonderlijk worden afgevoerd.
Geef zulke onderdelen en apparaten steeds af op een inzamelpunt van de gemeente
of een recyclagepark.
17.3 Verpakking
Verpakkingen waarmee uw voertuig tijdens de verzending werd beschermd,
zogenaamde transportverpakkingen, kunnen doorgaans worden afgegeven bij uw
handelaar. Elke andere soort verpakking moet gescheiden worden afgevoerd. Voeg
karton bij oud papier en folies bij afval voor recycling of vraag raad aan uw handelaar
over de afvalverwijdering.
17.4 Banden en binnenbanden
Banden en binnenbanden mogen niet altijd bij het huisvuil worden geworpen.
Vraag aan uw handelaar of deze instaat voor de inzameling en de afvalverwijdering of
geef deze af in een reclyclagepark of een inzamelpunt van uw gemeente- of stads-
bestuur.
17.5 Smeer- en onderhoudsmiddelen
Verwijder smeer- en onderhoudsmiddelen niet via het huisvuil, in de riolering of in de
natuur. Deze moeten worden afgegeven op een inzamelpunt voor speciaal afval.
Respecteer hiervoor ook de instructies op de verpakking van deze middelen.
Winora Group
Aanvullende
Gebruiksaanwijzing
Pedelec
S-Pedelec
I
Pedelec/S-Pedelec
1 Zadelbuis 16 Accu
2 Bovenbuis 17 Motor
3 Bedieningseenheid 18 Pedaal
4 Stuurpen 19 Crank
5 Stuur 20 Kettingwielen
6 Remarm 21 Ketting
7 Voorvork/geveerde voorvork 22 Liggende achtervork
8 Voorlamp 23 Schakelmechanisme
9 Spaak 24 Tandwielcassette
10 Wielnaaf 25 Staande achtervork
11 Velg 26 Achterlamp
12 Band 27 Zadelpenklem
13 Rem 28 Zadelpen
14 Ventiel 29 Zadel
15 Onderbuis
Afbeelding bij wijze van voorbeeld
L
6
0
-
5
8
4
2
3
-
5
0
p
s
i
1
6
0
-
3
5
0
k
P
a
1
,
6
-
3
,
5
B
a
r
1
2
5
3
6
10
9
8
7
13
11
16
15
14
17
26
25
29
23
22
21
20
24
28
27
12
18
19
4
II
Pedelec/S-Pedelec
Inhoud
1 Grondslagen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 1
1�1 Gebruiksaanwijzing lezen en bewaren � � � � � � � � � � � � � � � � � 1
1�2 Aanduiding van de waarschuwingen � � � � � � � � � � � � � � � � � � 1
1�3 Regulier gebruik � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 2
1�4 Symbolen op de producten � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 3
1�5 Instructies voor de draairichting van schroeven � � � � � � � � � � � � 4
1�6 Verschillen van Pedelec en S-Pedelec � � � � � � � � � � � � � � � � � 4
1�6�1 Pedelec� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 4
1�6�2 S-Pedelec � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 5
1�7 Verschillen van Pedelec/S-Pedelec en fiets� � � � � � � � � � � � � � � 5
1�8 EG-certificaat van overeenstemming
voor S-Pedelecs � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 6
1�9 CE-symbolen en conformiteitsverklaring
voor Pedelecs � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 7
1�10 Werking � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 7
1�11 Bereik � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 7
1�12 Wegverkeer � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 9
1�13 Minimale profieldiepte � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 9
1�14 Minimale uittrekhoogte � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 9
1�15 Verzekering � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 10
1�16 Uitsluiting van onderdelen die onderhevig
zijn aan slijtage � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 10
1�17 Disclaimer � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 10
1�18 Vervoer van kinderen en lasten� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 10
1�19 Bagage � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 10
1�20 Transport � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 11
1�20�1 Pedelec/S-Pedelec � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �11
1�20�1�1 Met de wagen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �11
1�20�1�2 Met andere verkeersmiddelen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �12
1�20�2 Accu transporteren of verzenden � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �12
2 Veiligheidsinstructies� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 12
2�1 Veiligheidsinstructies gebruik � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 13
III
Pedelec/S-Pedelec
2�2 Veiligheidsinstructies wegverkeer � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 14
2�3 Veiligheidsinstructies oplader � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 15
2�4 Veiligheidsinstructies accu � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 17
2�5 Restrisico’s � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 20
2�6 Algemene beschermingsmaatregelen� � � � � � � � � � � � � � � � � � 20
2�6�1 Bij buitensporige warmte � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �20
2�6�2 Bij vervorming, reuk, vloeistof � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �20
3 Basisinstellingen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 21
3�1 Voorbereidingen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 21
3�1�1 Aanpassingen van de Pedelec/S-Pedelec aan de bestuurder � � � � � � �21
3�1�2 Instructies over de sleutel � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �21
3�1�3 Oplader� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �21
3�1�4 Accu � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �21
3�2 Voor elke rit� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 21
3�3 Voor de eerste rit � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 22
3�4 De eerste rit � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 22
3�5 Testinstructie � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 23
4 Bediening� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 23
4�1 Pedelec/S-Pedelec� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 23
4�1�1 Aandrijving in-/uitschakelen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �24
4�1�2 Verlichting in-/ uitschakelen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �24
4�2 Oververhittingsbeveiliging van de aandrijving � � � � � � � � � � � � � 24
4�3 Bedieningseenheid� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 25
4�3�1 Duwhulp Pedelec � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �25
4�3�2 Starthulp S-Pedelec � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �25
4�4 Accu � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 26
4�4�1 Veiligheidssysteem� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �27
4�4�2 Gebruiksgebieden accu en oplader � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �27
4�4�3 Fietsen met een lege accu� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �27
4�4�4 Accu verwijderen/plaatsen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �27
4�4�5 Accu opladen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �28
4�4�6 Accu verbinden met de oplader � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �29
4�4�7 Laadproces beëindigen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �29
4�4�8 Laadtijden � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �29
Pedelec/S-Pedelec
5 Reiniging en onderhoud � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 30
5�1 Elektrisch aandrijfsysteem controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � 31
5�2 Probleemanalyse� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 31
6 Bewaring � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 32
6�1 Accu opbergen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 32
6�2 Pedelec/S-Pedelec opbergen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 33
7 Afvalverwijdering � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 34
7�1 Voertuig� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 34
7�2 Elektrische elementen, batterijen en accu’s � � � � � � � � � � � � � � 34
7�3 Elektronische componenten en onderdelen � � � � � � � � � � � � � � 35
7�4 Verpakking � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 35
7�5 Banden en binnenbanden � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 35
7�6 Smeer- en onderhoudsmiddelen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 35
1
GrondslagenPedelec/S-Pedelec
1 Grondslagen
1.1 Gebruiksaanwijzing lezen en bewaren
Tegen de norm in worden EPAC (= Electrically Power Assisted Cycle) en
S-EPAC (= Speed Electrically Power Assisted Cycle) hierna Pedelec
(= Pedal electric cycle) en S-Pedelec (= Speed Pedal electric cycle)
genoemd, omdat deze begrippen in gebruik zijn geraakt.
Deze gebruiksaanwijzing is een aanvulling. Ze gaat uit van de kennisneming
van de “Gebruiksaanwijzing voertuig”. Lees grondig alle waarschuwingen
en instructies in de gebruiksaanwijzing alvorens de Pedelec of S-Pedelec
in gebruik te nemen. Deze gebruiksaanwijzing is een vast onderdeel van de
Pedelec of S-Pedelec. Deze gebruiksaanwijzing is zorgvuldig te bewaren
zodat ze continu ter beschikking staat. Overhandigt u de Pedelec of
S-Pedelec aan derden, geef dan ook deze gebruiksaanwijzing mee.
Gelieve bovendien de bijgevoegde handleidingen over het aandrijfsysteem
van de Pedelec/S-pedelec in acht te nemen en op te volgen.
1.2 Aanduiding van de waarschuwingen
De volgende signaalsymbolen en -woorden worden in de gebruiksaanwijzing gebruikt
om te waarschuwen voor lichamelijke en materiële schade.
Waarschuwingen moeten de aandacht trekken naar de mogelijke gevaren. Het niet nale-
ven van een waarschuwing kan leiden tot verwondingen bij uzelf of andere personen en
ook materiële schade veroorzaken. Gelieve alle waarschuwingen te lezen en na te leven.
GEVAAR
Deze waarschuwing wijst op een gevaar met een hoog risico, die de meest
ernstige verwondingen en zelfs de dood tot gevolg heeft wanneer het risico
niet wordt vermeden.
WAARSCHUWING
Deze waarschuwing wijst op een gevaar met een gematigd risico, die ernstige
verwondingen tot gevolg heeft wanneer het risico niet wordt vermeden.
1
2
Grondslagen Pedelec/S-Pedelec
VOORZICHTIG
Deze waarschuwing wijst op een gevaar met een laag risico, die de geringe
of gematigde verwondingen tot gevolg heeft wanneer het risico niet wordt
vermeden.
LET OP
Deze waarschuwing wijst op mogelijke materiële schade.
1.3 Regulier gebruik
Deze gebruiksaanwijzing is een aanvulling en stelt de kennisneming van de “Gebruiks-
aanwijzing voertuig” voorop.
Het eigenlijke gebruik omvat ook de naleving van de gegevens in de “Gebruiksaanwijzing
voertuig”.
Het gebruik van kinderstoeltjes en allerhande fietskarren bij S-Pedelecs is door
Winora-Staiger GmbH verboden.
De fabrikant of handelaar is niet aansprakelijk voor schade die is ontstaan door
oneigenlijk gebruik.
Gelieve ook het hoofdstuk “Voertuigcatergorie” in acht te nemen.
3
GrondslagenPedelec/S-Pedelec
1.4 Symbolen op de producten
De volgende symbolen worden afgebeeld op de verpakking, de accu en de oplader.
Symbool Beschrijving
Aanduiding voor elektrische apparaten die niet mogen worden verwijderd via het
huis- of restafval. Verwijder de gemarkeerde elektrische apparaten op een geschikt
inzamelpunt zodat ze op een milieuvriendelijke manier kunnen worden gerecycled.
Aanduiding voor accu’s en batterijen die niet mogen worden verwijderd via het huis-
of restafval. Verwijder de gemarkeerde accu’s en batterijen op een geschikt inzamel-
punt zodat ze op een milieuvriendelijke manier kunnen worden gerecycled.
Markering voor gevaarlijke stoffen die gevaarlijk zijn voor het milieu. Behandel bijzon-
der voorzichtig op die manier gemarkeerde producten. Neem de afvalverwijderings-
voorschriften in acht!
Markering van recycleerbare materialen die bestemd zijn voor recycling. Sorteer als
u de verpakking weggooit. Voeg karton bij oud papier, folies bij de inzameling van
recyclebare materialen.
Met dit symbool gemarkeerde producten vervullen alle toe te passen
communautaire voorschriften van Europese Economische Ruimte.
Markering voor producten die alleen binnenshuis mogen worden gebruikt.
De netaansluiting 230V~/50Hz heeft de veiligheidsklasse II.
Symbool voor gelijkstroom (DC).
Symbool voor wisselstroom (AC)
4
Grondslagen Pedelec/S-Pedelec
1.5 Instructies voor de draairichting van schroeven
LET OP
Materiaalschade door een verkeerde behandeling van de
schroefverbindingen.
Beschadigingsgevaar!
x Let op de draairichting van schroeven, steekassen en moeren.
x Draai schroeven, steekassen en moeren vast volgens de wijzers van de klok.
x Draai schroeven, steekassen en moeren los tegen de wijzers van de klok.
Bestaat er een uitzondering op deze regel, dan wordt er in het betreffende
hoofdstuk verwezen naar een gewijzigde draairichting. Let op de passende
instructies.
1.6 Verschillen van Pedelec en S-Pedelec
1.6.1 Pedelec
Pedelecs zijn voertuigen met een elektrische hulpmotor die een ondersteuning tot
maximaal 25km/h levert als u op de pedalen trapt.
Pedelecs zijn voertuigen die in de meeste landen wettelijk als fietsen worden ingedeeld.
Informeer u over de nationale en regionale voorschriften en de classificatie in uw land.
x Informeer u tot welke categorie uw Pedelec in uw land wordt gerekend. Houd er
rekening mee dat de voorschriften verschillen van land tot land.
x Informeer u over de respectieve geldende nationale en regionale voorschriften voor
het wegverkeer.
x Informeer u steeds over de gewijzigde inhoud en geldende voorschriften.
x Houd er rekening mee dat een snelheidsmanipulatie van de Pedelec niet alleen
juridische gevolgen kan hebben, maar ook kan leiden tot ongevallen.
5
GrondslagenPedelec/S-Pedelec
1.6.2 S-Pedelec
S-Pedelecs zijn voertuigen met een elektrische hulpmotor die een ondersteuning tot
maximaal 45km/h biedt als u op de pedalen trapt. Bovendien kan naargelang van het
model ook een zuiver elektrische aandrijving tot maximaal 18km/h mogelijk zijn.
S-Pedelecs worden in een aantal landen geclassificeerd als motorvoertuigen. Informeer
u over de nationale en regionale voorschriften en de classificatie in uw land.
Neem de nationale en regionale uitzonderingen in acht met betrekking tot:
Minimumleeftijd voor het gebruik van de S-Pedelec
Rijbewijs
Verzekeringsplicht en eventueel toelatingsplicht
Gebruiksvergunning
Helmplicht
Eisen voor het gebruik van fiets-, bospaden en -wegen
x Houd er rekening mee dat een snelheidsmanipulatie van de S-Pedelec niet alleen
juridische gevolgen kan hebben, maar ook kan leiden tot ongevallen.
1.7 Verschillen van Pedelec/S-Pedelec en fiets
VOORZICHTIG
Onverwacht gedrag van de Pedelec/S-Pedelec door een grote
versnelling.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Vorst, regen, zand of loof op de rijweg kunnen in het bijzonder
bij Pedelecs/S-Pedelecs met voorwielaandrijving leiden tot
ongevallen.
x Gebruik de versnelling van het voertuig en start steeds in een
lage versnelling.
De componenten van de elektrische aandrijving vormen de belangrijke verschillen tussen
een gewone fiets en een Pedelec/S-Pedelec.
Een gewijzigd rijgedrag door een duidelijk hoger gewicht en een andere gewichts-
verdeling bij een Pedelec/S-Pedelec.
De aandrijving geeft een wezenlijke invloed op het remgedrag.
6
Grondslagen Pedelec/S-Pedelec
Pedelecs/S-Pedelecs vereisen een hogere remkracht. Daardoor kan de slijtage
groter worden.
Bij Pedelecs/S-Pedelecs met in het midden geplaatste motor werken duidelijk
grotere krachten op de aandrijving. Daardoor wordt de slijtage groter.
Eventueel een hogere rijsnelheid door de elektrische ondersteuning. Het is nodig
voorzichtig te rijden omdat andere weggebruikers zich moeten aanpassen aan de
eventueel hogere snelheid van de Pedelec/S-Pedelec.
Rij- en remgedrag en ook de hantering van de accu en de oplader vereisen een
adequate deskundigheid.
x Leer de eigenschappen kennen van de Pedelec/S-Pedelec ook wanneer u al de
eerste ervaringen heeft met elektrisch ondersteunde voertuigen (zie hoofdstuk
“Basisinstellingen / Voor de eerste rit”).
1.8 EG-certificaat van overeenstemming
voor S-Pedelecs
CoC – Certificate of Conformity = conformiteitsattest
Dit document is bij uw S-Pedelec gevoegd en duidelijk aan dit ene voertuig toegewezen.
Met het CoC wordt bevestigd dat het voertuig beantwoordt aan het goedgekeurde type.
Het CoC heeft u nodig om uw voertuig te verzekeren en eventueel in het verkeer te
brengen. Informeer u voor de eerste rit over de nationale en regionale voorschriften.
Let op:
Bewaar het CoC op een veilige plaats. U heeft het nodig om het voertuig te verzekeren.
Ook bij een eventuele doorverkoop van het voertuig zal de koper het CoC vragen.
Het opstellen van een duplicaat van het CoC achteraf gaat gepaard met veel werk en
niet onbelangrijke kosten.
Niet EU-landen:
In landen buiten de Europese Unie wordt niet gegarandeerd dat het meegeleverde
EG-certificaat van overeenkomst volstaat. Zo zijn bijv. voor Zwitserland een aparte
typegoedkeuring en een kentekenbewijs nodig.
7
GrondslagenPedelec/S-Pedelec
1.9 CE-symbolen en conformiteitsverklaring
voor Pedelecs
Met de aan de Pedelec aangebrachte CE-symbolen en de conformiteitsverklaring
verklaart de fabrikant van uw Pedelec dat het product beantwoordt aan alle eisen en
andere relevante bepalingen van de richtlijnen 2006/42/EC, 2014/30/EC en de normen
ISO 4210, DIN EN 15194 en eventueel andere toepasselijke richtlijnen en normen.
De conformiteitsverklaring vindt u in de snelstarthandleiding van uw aandrijfsysteem.
1.10 Werking
De aandrijving geeft slechts ondersteuning bij het rijden, wanneer u op de twee pedalen
trapt. Het ondersteuningsniveau wordt automatisch afhankelijk van de gekozen
versnelling, naargelang van de constructie of het model, de pedaalkracht, de last en de
snelheid ingesteld:
Afhankelijk van de constructie van uw Pedelec biedt de aandrijving een
ondersteuning tot een snelheid van 25km/h. De duwhulp kan het voertuig
naargelang van de ingestelde versnelling naar 6km/h doen versnellen.
Afhankelijk van de constructie van uw S-Pedelec biedt de aandrijving een
ondersteuning tot een snelheid van 45km/h. De starthulp kan het voertuig
naargelang van de ingestelde versnelling naar 18km/h doen versnellen.
Met betrekking tot de maximale snelheid met pedaalondersteuning is een tolerantie van
10% toegestaan en mogelijk in de rijmodus.
1.11 Bereik
De aandrijving is een ondersteuningsmotor. Om een zo hoog mogelijk bereik
te realiseren, moeten volgende punten in acht worden genomen:
Met een trapfrequentie van 50–80 omwentelingen per minuut werkt de motor het
meest efficiënt.
x Schakel naar een lagere of hogere versnelling voor hellingen naar boven en naar
beneden om te lage of te hoge trapfrequenties te vermijden.
x Gebruik de versnelling alsof u zonder ondersteuning rijdt.
x Gebruik bij hellingen, tegenwind of een zware last de lagere versnelling.
Het starten in de laagste versnelling verhoogt het bereik.
x Rijd steeds aan in een lage versnelling en met een zo hoog mogelijke pedaalkracht.
x Bij modellen met naafversnelling kunt u al staand naar de 1eversnelling
schakelen. Bij modellen met derailleur moet u al bij het stoppen schakelen naar
de laagste versnelling.
Wanneer u de berg oprijdt en vaak stopt en terug vertrekt, wordt het bereik
gereduceerd.
8
Grondslagen Pedelec/S-Pedelec
x Schakel tijdig naar een lagere versnelling voor u een helling oprijdt.
x Rijdt proactief zodat onnodige haltes kunnen worden vermeden.
Het fietsen op een onverharde ondergrond verlaagt het bereik.
x Fiets indien mogelijk op verharde straten en wegen.
Bij een hoog totaal gewicht (voertuig + bestuurder + bagage) stijgt het energieverbruik.
x Transporteer geen onnodige lasten.
Met een volledig opgeladen en nieuwe accu bereikt u het hoogste aantal kilometers.
Het verwaarlozen van de reiniging en het onderhoud kan leiden tot een geringer bereik.
x Onderhoud de Pedelec/S-Pedelec regelmatig en controleer regelmatig de
bandenspanning.
x Controleer continu de werking en de slijtage van de Pedelec/S-Pedelec en neem
alle instructies van deze gebruiksaanwijzing in acht over de accu en ook de
handleiding van het aandrijfsysteem.
x Respecteer de onderhoudsbeurten.
Hoge gemiddelde snelheden verlagen het bereik.
Hoe sterker de ondersteuningsmodus, des te lager het bereik.
Een omgevingstemperatuur onder +10°C en boven +40°C kunnen het bereik
verlagen.
Een bijzonder hoge en bijzonder lage omgevingstemperatuur kunnen op termijn
zorgen voor een snellere slijtage van de accu of de accu zelfs beschadigen.
x Bewaar de accu op kamertemperatuur voor een optimale temperatuur voor het
gebruik tijdens het fietsen.
x Neem de instructies over de juiste bewaring van de accu in acht.
x Plaats de accu pas in de houder direct voor u gaat fietsen.
Omdat het bereik van verschillende factoren afhankelijk is, zoals ondersteuningsniveau,
snelheden, schakelgedrag, banden en bandenspanning, leeftijd en onderhoudstoestand
van de accu, profiel en toestand van de weg, tegenwind, omgevingstemperatuur en
gewicht van het voertuig, de bestuurder en de bagage, kan het bereik voor het begin
van de fietsrit en tijdens een rit niet exact worden voorspeld.
In het algemeen geldt echter wat volgt:
Bij eenzelfde ondersteuningsniveau: Hoe minder kracht u moet gebruiken om een
bepaalde snelheid te bereiken (bijv. door optimaal schakelgedrag) des te minder
energie de aandrijving verbruikt en des te groter het bereik van de acculading zal zijn.
Hoe hoger het ondersteuningsniveau in verder dezelfde omstandigheden wordt
gekozen, des te lager het bereik is.
9
GrondslagenPedelec/S-Pedelec
1.12 Wegverkeer
Naargelang de uitvoering werkt de ondersteuning van Pedelecs tot een snelheid van
25km/h. Bij de S-Pedelec wordt de ondersteuning bij een snelheid van 45km/h
uitgeschakeld.
x Informeer u voor de eerste rit of uw Pedelec/S-Pedelec in overeenstemming met
de voorwaarden voor het wegverkeer is uitgerust. Houd er rekening mee dat de
nationale en regionale voorschriften verschillen. Bijvoorbeeld betreffende:
Remmen
Verlichting en reflectoren
Bel en andere toegelaten waarschuwingssystemen
Fietskarren en kinderstoeltjes
x Informeer u over de respectieve geldende nationale en regionale voorschriften voor
het wegverkeer. Bijvoorbeeld betreffende:
Minimumleeftijd van de bestuurder
Verzekeringsplicht
Gebruiksvergunning
Helmplicht
Verplicht veiligheidsvest
x Neem het wegenverkeersreglement in acht.
x Houd er rekening mee dat een snelheidsmanipulatie/tuning van de Pedelec/
S-Pedelec juridische gevolgen kan hebben.
Wetten en voorschriften kunnen op elk moment worden gewijzigd. Infor-
meer u daarom regelmatig over de nationale en regionale voorschriften.
1.13 Minimale profieldiepte
Houd er rekening mee dat voor voertuigen zoals de S-Pedelec een minimale profieldiepte
van 1mm is vastgelegd.
1.14 Minimale uittrekhoogte
Afhankelijk van het S-Pedelec-model kan de zadelpen van een markering voor de
minimale uittrekhoogte zijn voorzien.
x Trek de zadelpen er zover uit dat het eventueel aan het zadel gemonteerde teken
de componenten van de verlichting niet afdekt.
10
Grondslagen Pedelec/S-Pedelec
1.15 Verzekering
x Ga na of de voorwaarden van uw verzekeringen schade voldoende dekken.
x Richt u in geval van twijfel tot uw verzekeringskantoor.
1.16 Uitsluiting van onderdelen die onderhevig
zijn aan slijtage
Tot de in de “Gebruiksaanwijzing voertuig” opgesomde onderdelen die onderhevig zijn
aan slijtage behoort ook de accu. Fabricagefouten vallen hier niet onder.
De exacte garantiebepalingen voor de componenten van het aandrijfsysteem vindt u in
de respectieve systeemhandleiding. De respectieve systeemhandleiding wordt bij uw
Pedelec/S-Pedelec gevoegd.
Bovendien vindt u ze online op www.winora-group.de/manuals.
1.17 Disclaimer
De fabrikant is niet aansprakelijk voor schade of storingen die ontstaan door het directe
of indirecte gebruik dat valt buiten het eigenlijke gebruik van de Pedelec/S-Pedelec.
1.18 Vervoer van kinderen en lasten
Het vervoer van kinderen of lasten in een fietskar met de S-Pedelec is niet toegestaan
door Winora-Staiger GmbH.
De mogelijkheid van het vervoer van een kind in een kinderstoel met de S-Pedelec is niet
toegestaan door Winora-Staiger GmbH.
Winora-Staiger GmbH is niet aansprakelijk voor de schade die ontstaat door het gebruik
van een aanhanger en/of kinderstoel in combinatie met de S-Pedelec.
Zie de algemene voertuighandleiding, hoofdstuk “Veiligheid / Instructies voor het
meenemen van kinderen” voor het gebruik van een fietskar in om het even welke
uitvoering en/of een kinderstoel met een Pedelec.
1.19 Bagage
Plaats uw bagage zodanig op de S-Pedelec dat het eventueel op het zadel
gemonteerde kenteken niet wordt afgedekt.
11
GrondslagenPedelec/S-Pedelec
1.20 Transport
1.20.1 Pedelec/S-Pedelec
VOORZICHTIG
Beschadigingen van de accu door schokken en stoten.
Kortsluitings- en brandgevaar!
x Neem de accu uit de Pedelec/S-Pedelec voor u het
transporteert.
x Transporteer de accu bijzonder voorzichtig.
De accu moet voor het transport worden verwijderd uit de Pedelec/S-Pedelec.
(zie hoofdstuk “Bediening / Accu / Accu verwijderen/plaatsen”). Dek uitsluitend de
contacten van de accu af om deze te beschermen tegen een kortsluiting. Kan de
bedieningseenheid worden verwijderd, dan moet deze voor het transport worden
afgenomen om schade en slijtage te vermijden.
x Informeer u over de nationale en regionale voorschriften met betrekking tot het
transport en de verzending van de accu.
x Neem de bijgevoegde systeemhandleidingen in acht.
1.20.1.1 Met de wagen
x Berg de accu zodanig weg dat deze tijdens de rit niet kan wegglijden of tegen
andere voorwerpen kan botsen.
x Bescherm de accu door een vakkundige beveiliging van de lading tegen druk-
belastingen en vermijd schokken.
x Berg de accu zodanig weg dat deze niet wordt verhit door zonnestralen of andere
warmtebronnen.
x Houd bij het optillen van de Pedelec/S-Pedelec rekening met het hogere gewicht
en ook de afwijkende gewichtsverdeling in tegenstelling tot andere voertuigen.
De rem- en dwarskrachten die werken op de fietsendrager zijn bij de Pedelec/S-Pedelec
sterker dan bij gewone fietsen.
x Ga na of uw fietsendrager geschikt is voor Pedelecs/S-Pedelecs.
x Informeer u bij een specialist over geschikte fietsendragers voor uw Pedelec/
S-Pedelec.
12
Veiligheidsinstructies Pedelec/S-Pedelec
1.20.1.2 Met andere verkeersmiddelen
Voor het transport van Pedelecs/S-Pedelecs met accu gelden bijzondere richtlijnen die
continu worden uitgebreid of geactualiseerd. Afhankelijk van het verkeersmiddel voor het
transport kunnen deze richtlijnen onderling afwijken.
x Informeer u tijdig voor het begin van de reis bij de spoorweg-, vliegtuig- of
veerbootmaatschappij over de geldende bepalingen voor het transport van
Pedelecs/S-Pedelecs. Houd daarvoor de technische gegevens van uw
Pedelec/S-Pedelec ter beschikking.
1.20.2 Accu transporteren of verzenden
Afzonderlijk getransporteerde lithium-ion-accu’s zijn gevaarlijke goederen.
Onbeschadigde accu’s mogen door de privégebruiker zonder andere documenten over
de weg worden getransporteerd.
x Informeer u over de nationale en regionale voorschriften met betrekking tot het
transport van gevaarlijke goederen.
De accu mag niet worden vervoerd in het vliegtuig als handbagage.
x Let bij het transport op de bijzondere eisen voor de verpakking en de markering,
bijvoorbeeld bij het luchtvervoer of bij verzendingsorders.
x Informeer u over het transport van de accu en de geschikte transportverpakkingen,
bijv. direct bij een transportonderneming of een specialist.
x Zorg ervoor dat accu’s die bijv. als reserve-accu worden vervoerd in de
handbagage of als rugzak beschermd worden tegen vloeistoffen en kortsluiting.
x Gebruik accu’s niet langer na een valpartij. Laat accu’s controleren voor u ze
opnieuw gebruikt.
2 Veiligheidsinstructies
Dit hoofdstuk behandelt instructies over de accu. Ondanks de naleving van alle
veiligheidsmaatregelen kan de accu een gevaar vormen, bijvoorbeeld wanneer het in
brand vliegt.
x Handel in een noodsituatie zodanig dat u en andere personen op geen enkel
tijdstip in gevaar worden gebracht.
x De instructies in dit hoofdstuk moeten in een noodsituatie worden opgevolgd.
x Lees deze instructies om in een noodsituatie geconcentreerd en voorbereid
te kunnen reageren.
x Neem de bijgevoegde systeemhandleidingen in acht.
13
VeiligheidsinstructiesPedelec/S-Pedelec
2.1 Veiligheidsinstructies gebruik
WAARSCHUWING
Gevaren voor kinderen en personen met beperkte fysieke,
sensorische of mentale vaardigheden of een gebrek aan ervaring
en knowhow, bijvoorbeeld kinderen of personen met beperkte
mentale en lichamelijke vaardigheden.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat de Pedelec/S-Pedelec, de accu en de
oplader uitsluitend worden gebruikt door personen die op
de hoogte zijn van het veilige en eigenlijke gebruik en die de
daaruit resulterende gevaren begrijpen.
x Zorg ervoor dat kinderen niet met de Pedelec/S-Pedelec spelen.
x Houd toezicht op kinderen bij de hantering van de Pedelec.
x Leer kinderen omgaan met de Pedelec.
WAARSCHUWING
Storingen en gevaar door reparaties zonder vakkennis.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Laat u reparaties uitvoeren door een specialist.
14
Veiligheidsinstructies Pedelec/S-Pedelec
LET OP
Beperkt gebruik van de Pedelec/S-Pedelec door hoge en lage
temperaturen.
Beschadigingsgevaar!
x Neem de temperatuurbeperkingen in acht.
x Vermijd het transport van de accu bij een hoge buitentempe-
ratuur in de wagen. Zorg ervoor dat de wagen in de schaduw
wordt geparkeerd wanneer u de accu in de wagen transporteert.
x Zet de Pedelec/S-Pedelec niet in de buurt van warmte-
bronnen neer.
x Vermijd directe zonnestralen op de accu bij het parkeren van
de Pedelec/S-Pedelec.
2.2 Veiligheidsinstructies wegverkeer
WAARSCHUWING
Verkeerd of oneigenlijk gebruik van de Pedelec/S-Pedelec.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Gebruik het voertuig alleen in het wegverkeer als de uitrusting
beantwoordt aan de nationale en regionale voorschriften voor
het wegverkeer.
x Neem de nationale en regionale voorschriften voor het
wegverkeer in acht.
WAARSCHUWING
Ontbrekend hoofddeksel.
Risico op verwondingen!
x Draag bij het fietsen een geschikte en aangepaste helm.
15
VeiligheidsinstructiesPedelec/S-Pedelec
2.3 Veiligheidsinstructies oplader
GEVAAR
Elektrocutie door een verkeerde omgang met elektrische stroom
en onder spanning staande componenten.
Levensgevaar!
x Controleer voor elk gebruik de oplader, het elektrisch snoer en
de stekker op schade.
x Stelt u schade vast of vermoed u schade, gebruik de oplader
dan niet.
x Gebruik de oplader uitsluitend binnenshuis en wanneer er
toezicht is.
x Sluit de oplader uitsluitend aan op een adequaat geïnstalleerd
stopcontact dat beantwoordt aan de technische gegevens
van uw oplader.
x Zorg ervoor dat de oplader nooit in contact komt met water of
andere vloeistoffen.
16
Veiligheidsinstructies Pedelec/S-Pedelec
WAARSCHUWING
Verkeerd gebruik van de oplader.
Kortsluitingsgevaar met brand als gevolg!
x Controleer voor elk gebruik de oplader, het elektrisch snoer en
de stekker op schade.
x Stelt u schade vast of vermoed u schade, gebruik de oplader
dan niet.
x Plaats de oplader zodanig dat deze niet vochtig of nat kan
worden.
x Reinig of besproei de oplader nooit met vloeistoffen.
x Gebruik de oplader uitsluitend wanneer er toezicht is.
x Wanneer een permanent toezicht niet mogelijk is, mag de
oplader slechts worden gebruikt in ruimten waar een
rookmelder is geïnstalleerd.
x Wanneer beschadigingen worden vastgesteld of vermoed,
mag de oplader niet worden gebruikt.
x Open, demonteer, doorboor of vervorm de oplader niet.
x Reparaties aan de oplader mogen uitsluitend worden
uitgevoerd door een specialist en uitsluitend met originele
vervangstukken.
17
VeiligheidsinstructiesPedelec/S-Pedelec
LET OP
Schade aan de oplader door een verkeerd gebruik van de oplader.
Beschadigingsgevaar!
x Plaats de oplader tijdens het opladen steeds op vuurvaste
materialen (bijv. steen, glas, keramiek).
x Laad uitsluitend de originele accu op met de oplader.
x Trek na gebruik van de oplader steeds de stekker uit het
stopcontact.
x Trek aan de stekker en niet aan het snoer als u de oplader na
het opladen loskoppelt van het elektriciteitsnet.
x Lees de bijkomende veiligheidsinstructies op de behuizing van
de oplader.
2.4 Veiligheidsinstructies accu
GEVAAR
Vergiftigingen of dodelijke verwondingen bij brand van de accu
door ontsnappend rookgas en/of lekkende waterstoffluoride.
Levensgevaar!
x Verwijder uzelf en andere personen van de plaats van de
brandende accu.
WAARSCHUWING
Schade aan de accu kan leiden tot branden en explosies.
Brand- en ontploffingsgevaar!
x Probeer niet de accu zelf te blussen.
x Bewaar afstand tot de accu en laat deze gecontroleerd
opbranden.
18
Veiligheidsinstructies Pedelec/S-Pedelec
WAARSCHUWING
Interne schade aan de accu leidt tot een oververhitting of het
lekken van vloeistof zoals gas uit de accu.
Brand- en ontploffingsgevaar!
x Laat de accu na valpartijen of harde schokken controleren
door een specialist.
x Open, demonteer, doorboor of vervorm de accu en de
behuizing ervan niet.
VOORZICHTIG
Letsel aan de huid of de ogen door lekkend lithium bij een
beschadigde accu.
Risico op verwondingen!
x Raak beschadigde accu’s uitsluitend aan met beschermende
handschoenen.
x Draag een veiligheidsbril en een veiligheidsschort bij het
contact met een beschadigde accu.
19
VeiligheidsinstructiesPedelec/S-Pedelec
LET OP
Schade aan de aandrijving en de accu door een verkeerde
manier van opladen.
Beschadigingsgevaar!
x Laad de accu niet op als u schade vermoedt.
x Lees voor de eerste laadbeurt van de accu zeker het
hoofdstuk “Bediening / Accu / Accu opladen”.
x Laad de accu uitsluitend op met de originele oplader en
uitsluitend als er toezicht is.
x Plaats de accu tijdens het laden steeds op vuurvaste materialen
(bijv. steen, glas, keramiek).
x Vraag in geval van twijfel raad aan een specialist over de
omgang met accu’s.
LET OP
Schade aan de accu, aandrijving of voorwerpen in de buurt door
een verkeerd gebruik van de accu.
Beschadigingsgevaar!
x Gebruik de geleverde accu uitsluitend voor de originele
aandrijving.
x Houd de accu weg van vuur en andere warmtebronnen en
bescherm hem tegen intense zonnestralen.
x Bescherm de accu tegen vocht. Reinig of besproei de accu
nooit met vloeistoffen.
x Gebruik de accu niet als u een ongewone hitte of verkleuring
waarneemt of de accu duidelijke schade vertoont.
20
Veiligheidsinstructies Pedelec/S-Pedelec
2.5 Restrisico’s
Ondanks de naleving van alle veiligheidsinstructies en waarschuwingen is het gebruik
van de Pedelec/S-Pedelec verbonden met bijvoorbeeld de volgende onvoorzienbare
restrisico’s:
Autobestuurders en voetgangers kennen de eventueel hogere snelheid van een
Pedelec/S-Pedelec niet op het eerste zicht.
Zowel een lage als een hoge temperatuur en directe zonnestralen kunnen de accu
beschadigen.
Storing van de accu.
2.6 Algemene beschermingsmaatregelen
Wanneer er aan de accu storingen of beschadigingen worden vastgesteld:
x Gebruik de accu niet.
x Draag beschermende handschoenen als u de accu aanraakt.
x Draag voor uw veiligheid een veiligheidsbril.
x Adem de ontsnappende gassen of dampen niet in.
x Vermijd huidcontact met lekkende vloeistof.
2.6.1 Bij buitensporige warmte
Wanneer op de accu een buitensporige warmte-ontwikkeling wordt vastgesteld:
x Kunt u de accu zonder gevaar verwijderen, verwijder hem dan.
x Kies voor de kortstondige tussentijdse bewaring op een plaats buiten en bewaar
de accu in een vuurvast reservoir of leg hem op een vuurvaste ondergrond.
x Als u de accu buiten opbergt, dient u de opslagplaats duidelijk en ruim te beveiligen.
x Zorg ervoor dat de accu direct door een specialist wordt gecontroleerd.
2.6.2 Bij vervorming, reuk, vloeistof
Wanneer vervormingen, reuk of een lekkende vloeistof aan de accu worden vastgesteld:
x Kunt u de accu zonder gevaar verwijderen, verwijder hem dan.
x Kunt u de accu zonder gevaar bewegen, leg deze dan in een vuur- en zuurvast
reservoir, bijv. van steen of gebakken klei.
x Kies voor de kortstondige tussentijdse bewaring een vuurvaste plaats buiten. Als u
de accu buiten opbergt, dient u de opslagplaats duidelijk en ruim te beveiligen.
x Zorg ervoor dat de accu direct door een specialist wordt afgevoerd.
21
BasisinstellingenPedelec/S-Pedelec
3 Basisinstellingen
Dit hoofdstuk bevat informatie over de basisinstelling van de Pedelec/S-Pedelec en
informatie om het voertuig in gebruik te nemen.
3.1 Voorbereidingen
Dit hoofdstuk bevat informatie over de voorbereiding van de Pedelec/S-Pedelec voor het
gebruik.
3.1.1 Aanpassingen van de Pedelec/S-Pedelec aan de bestuurder
Individuele instellingen worden in de “Gebruiksaanwijzing voertuig” in het hoofdstuk
“Basisinstellingen” beschreven.
3.1.2 Instructies over de sleutel
x Laat het/de in de sleutel gedrukte sleutelnummer(s) noteren in de voertuigpas.
x Richt u bij verlies van de sleutel tot een specialist voor een vervangsleutel.
3.1.3 Oplader
x Neem de bijgeleverde informatie van de fabrikant in acht over de oplader.
x Lees de gegevens op het typeplaatje van de oplader.
x Stemmen de gegevens niet overeen met de stroomvoorziening, gebruik dan de
oplader niet.
x Vooraleer u de oplader op het stroomvoorziening aansluit, dient u het hoofdstuk
“Bediening / Accu / Accu opladen” te lezen.
3.1.4 Accu
x Laat de accu volledig op (zie hoofdstuk “Bediening / Accu / Accu opladen”).
3.2 Voor elke rit
De Pedelec/S-Pedelec moet volgens hoofdstuk “Basisinstellingen / Testinstructie”
worden gecontroleerd.
22
Basisinstellingen Pedelec/S-Pedelec
3.3 Voor de eerste rit
VOORZICHTIG
Onverwacht gedrag van de Pedelec/S-Pedelec door een
verkeerd gebruik.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Lees voor de eerste inschakeling het hoofdstuk “Bediening”.
De accu wordt voor de eerste rit volledig opgeladen (zie hoofdstuk “Bediening / Accu /
Accu opladen”).
3.4 De eerste rit
De componenten van de elektrische aandrijving vormen de belangrijke verschillen tussen
een gewone fiets en een Pedelec/S-Pedelec. Informatie over de verschillen tussen fiets,
Pedelec en S-Pedelec vindt u in de hoofdstukken “Grondslagen / Verschillen tussen
Pedelec en S-Pedelec” en “Grondslagen / Verschillen tussen Pedelec/S-Pedelec en fiets”.
x Lees deze hoofdstukken grondig voor de eerste rit.
x Leer de bediening en het gebruik aan op een vrij terrein buiten het wegverkeer met
een effen en vaste ondergrond met goede baanvastheid weg.
x Neem de bijgeleverde informatie van de fabrikant in acht over de bedieningseenheden.
1. Leer de duwhulp hanteren.
2. Leer de Pedelec/S-Pedelec hanteren en de functies ervan in eerste instantie zon-
der motorondersteuning. Drijf vervolgens stapgewijs het ondersteuningsniveau op.
3. Kies de geringste ondersteuning op de bedieningseenheid.
4. Begin langzaam te rijden.
5. Gebruik voorzichtig de remmen en leer wennen aan de werking ervan
(zie gebruiksaanwijzing voertuig, hoofdstuk “Rem”).
x Wanneer u de remmen veilig kunnen bedienen, dient u te wennen aan de
ondersteuning van de aandrijving.
x Wanneer veilig kunt rijden, herhaalt u de gewenningsfase met een remtest voor
de andere rijniveaus.
23
BedieningPedelec/S-Pedelec
3.5 Testinstructie
Gelieve voor elke rit volgende punten in acht te nemen:
x Controleer uw Pedelec/S-Pedelec volgens de testinstructie in de “Gebruiksaanwijzing
voertuig” (zie gebruiksaanwijzing voertuig, hoofdstuk “Voor de fietsrit / Voor elke rit”).
x Ga na of het accuslot is vergrendeld.
x Controleer de accu op beschadigingen (visuele inspectie).
x Controleer de aandrijving op beschadigingen (visuele inspectie).
x Controleer de kabelleidingen en stekkerverbindingen op schade en een stevig
houvast (visuele inspectie).
x Stelt u ontbrekende of beschadigde onderdelen vast, gebruik de Pedelec/
S-Pedelec dan niet.
x Laat de Pedelec/S-Pedelec repareren door een specialist.
x Bereid de accu en de oplader voor op de ingebruikneming van uw Pedelec/
S-Pedelec.
x Beschikt u over een S-Pedelec, kijk dan ook na of uw verzekeringsbewijs nog
geldig is.
4 Bediening
Afhankelijk van het voertuigmodel zijn er verschillende aandrijvingseenheden gemonteerd.
x Informeer u voor de eerste rit over de bediening van de aandrijving.
x Neem de bijgevoegde systeemhandleidingen in acht.
x Vraag uitleg aan uw handelaar over de bediening van de aandrijving.
4.1 Pedelec/S-Pedelec
VOORZICHTIG
Onverwacht gedrag van de Pedelec/S-Pedelec door een
verkeerd gebruik.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Lees voor de eerste inschakeling het hoofdstuk “Bediening”.
24
Bediening Pedelec/S-Pedelec
4.1.1 Aandrijving in-/uitschakelen
x Om de aandrijving in en uit te schakelen, drukt u op de aan/uit toets van de
bedieningseenheid.
x Houd er rekening mee dat bij de inschakeling van de aandrijving de pedalen
niet mogen worden belast.
4.1.2 Verlichting in-/ uitschakelen
WAARSCHUWING
Slechte zichtbaarheid in het wegverkeer.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg er voor het begin van de fietsrit voor dat het vermogen
van de accu van uw Pedelec/S-Pedelec volstaat voor de
verlichting tijdens het fietsen.
x Schakel de verlichting met de bedieningseenheid in of uit.
4.2 Oververhittingsbeveiliging van de aandrijving
VOORZICHTIG
Oververhitting van aandrijving en accu bij een storing.
Verbrandingsgevaar!
x Vermijd het contact met de aandrijving en de accu.
De aandrijving wordt automatisch beschermd tegen schade door oververhitting.
Wanneer de temperatuur van de aandrijving te hoog is, wordt de aandrijving
automatisch uitgeschakeld.
x Om een oververhitting van de aandrijving te vermijden, dient u bij een hoge
buitentemperatuur of een sterk hellende rijweg een geringe ondersteuning van
de aandrijving in te stellen.
x Wanneer de aandrijving tijdens het fietsen met een geladen accu wordt
uitgeschakeld, gebruikt u de Pedelec/S-Pedelec tijdelijk als een gewone fiets zodat
de aandrijving afkoelt. Schakel de ondersteuning uit.
x Wanneer de storing niet wordt verholpen door de afkoeling van de aandrijving,
dient u de Pedelec/S-Pedelec te laten controleren door een specialist.
25
BedieningPedelec/S-Pedelec
4.3 Bedieningseenheid
VOORZICHTIG
Vertraagde reactie van de bestuurder omdat deze is afgeleid.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Leer de functies van de bedieningseenheid kennen.
x Om u volledig op het wegverkeer te kunnen concentreren, dient u de functies van
de bedieningseenheid te kennen.
4.3.1 Duwhulp Pedelec
VOORZICHTIG
Inklemming en beknelling van lichaamsdelen door beweeglijke
onderdelen.
Risico op verwondingen!
x Gebruik de functie “Duwhulp” uitsluitend wanneer u de
Pedelec duwt.
x Gebruik de duwhulp alleen als de Pedelec op beide wielen staat.
Afhankelijk van het model is de Pedelec uitgerust met een duwhulp. De duwhulp maakt
het gemakkelijker de Pedelec te duwen. De snelheid in deze functie hangt af van de
ingestelde versnelling en bedraagt maximaal 6 km/h. Hoe lager de gekozen versnelling,
des te geringer de snelheid van de duwhulp.
4.3.2 Starthulp S-Pedelec
De S-Pedelec is uitgerust met een starthulp tot max. 18km/h. De starthulp is een puur
elektrische modus en vereist geen pedaalondersteuning.
26
Bediening Pedelec/S-Pedelec
4.4 Accu
LET OP
Onherstelbare schade aan de Pedelec/S-Pedelec door een
technisch veroorzaakte zelfontlading.
Beschadigingsgevaar!
x Laad een lege accu direct weer op.
Pedelecs/S-Pedelecs zijn doorgaans uitgerust met een lithium-ion-accu (li-ion-accu).
Bij een regulier gebruik zijn de li-ion-accu’s veilig. Li-ion-accu’s hebben een hoge
energiedichtheid. Daarom vereist de omgang met deze accu’s veel aandacht. Voor de
veiligheid van de bestuurder, een betrouwbare werking en een lange levensduur moeten
de volgende instructies zeker in acht worden genomen:
Na de eerste volledige oplaadbeurt mag de accu gedeeltelijk worden geladen. Deella-
dingen schaden de accu niet, omdat lithium-ion-accu’s geen memory effect hebben.
Deelladingen worden in overeenstemming met hun capaciteit verhoudingsgewijs
beoordeeld (een lading van 50% beantwoordt aan een halve laadcyclus).
Voor de perfecte werking van de accu moeten temperatuurbeperkingen in acht worden
genomen.
x Neem de bijgevoegde informatie van de fabrikant over de accu en de bijgeleverde
handleidingen over het aandrijfsysteem in acht.
Houd er rekening mee dat een omgevingstemperatuur onder +10°C en boven
+40°C het bereik kunnen verlagen.
Een bijzonder hoge en bijzonder lage omgevingstemperatuur kunnen op termijn
zorgen voor een snellere slijtage van de accu of de accu zelfs beschadigen.
x De accu is onderhevig aan een zekere slijtage. Precieze informatie over de laadcycli
en de betreffende vermogensverliezen verneemt u in de garantiebepalingen.
x Bestaat er een buitensporig vermogensverlies, zoals een duidelijk verkorte
werkingstijd, laat dan de accu door een specialist controleren.
x Verricht nooit zelf veranderingen aan de accu.
27
BedieningPedelec/S-Pedelec
4.4.1 Veiligheidssysteem
VOORZICHTIG
Oververhitting van aandrijving en accu bij een storing.
Verbrandingsgevaar!
x Vermijd het contact met de aandrijving en de accu.
De accu en/of de oplader zijn uitgerust met een temperatuurmonitoring die het opladen
uitsluitend toelaat in een temperatuurzone tussen 0°C en +45°C. Bevindt de accu zich
buiten de temperatuurgrenzen, dan wordt het laadproces automatisch stopgezet.
x Neem de instructies in de systeemhandleiding in acht wanneer het laden vroegtijdig
wordt beëindigd.
4.4.2 Gebruiksgebieden accu en oplader
De aandrijving, accu en oplader zijn op elkaar afgestemd en uitsluitend toegelaten voor
het gebruik voor de Pedelec/S-Pedelec.
4.4.3 Fietsen met een lege accu
Wordt de lading van de accu tijdens het fietsen volledig verbruikt, dan kan de Pedelec/
S-Pedelec worden gebruikt als een gewone fiets.
x Houd er rekening mee dat het moeilijker is een Pedelec/S-Pedelec zonder onder-
steuning te gebruiken dan een gewone fiets.
4.4.4 Accu verwijderen/plaatsen
LET OP
Beschadiging van de elektronica door een verkeerde verwijdering
van de accu.
Beschadigingsgevaar!
x Schakel de aandrijving uit vooraleer u de accu verwijdert.
28
Bediening Pedelec/S-Pedelec
LET OP
Beschadiging van de accu omdat deze valt.
Beschadigingsgevaar!
x Controleer voor het gebruik of de accu correct in de houder is
geplaatst en in het slot is vastgeklikt.
Afhankelijk van het aandrijfsysteem wordt de accu verschillend verwijderd/geplaatst.
x Neem de bijgevoegde systeemhandleidingen in acht.
4.4.5 Accu opladen
WAARSCHUWING
Hitte, lekken van gassen en beschadiging van de accu door een
foutieve manier van opladen.
Verwondings- en brandgevaar!
x Gebruik de accu en de oplader niet en raak hem niet aan als
u een ongewone hitte, geur of verkleuring waarneemt of de
accu duidelijke schade vertoont.
x Trek de stekker van de oplader uit het stopcontact.
x Trek aan de stekker en niet aan het snoer als u de oplader na
het opladen loskoppelt van het elektriciteitsnet.
Het opladen van de accu kan bij enkele modellen met een geplaatste accu op de Pedelec/
S-Pedelec gebeuren, bij andere modellen moet de accu worden verwijderd om te worden
opgeladen.
x Laad de accu uitsluitend op in een goed verluchte, droge ruimte.
x Wanneer u uw Pedelec/S-Pedelec droog en veilig ergens onder kunt zetten, laadt
u de accu op, terwijl deze is geplaatst, bijvoorbeeld in een garage of een fietsen-
stalling.
x Wanneer u uw Pedelec/S-Pedelec niet ergens onder kunt zetten, verwijder dan de
accu om deze op te laden (zie hoofdstuk “Bediening / Accu / Accu verwijderen/
plaatsen”).
29
BedieningPedelec/S-Pedelec
x Verwijder eventueel het vuil met een droge doek op de laadbus en de contacten.
x Laad de accu slechts op als er toezicht is.
x Opladen van een geplaatste accu: Schakel de Pedelec/S-Pedelec uit om de accu
op te laden.
x Opladen van een verwijderde accu: Plaats de oplader tijdens het opladen steeds
op vuurvaste materialen (bijv. steen, glas, keramiek).
4.4.6 Accu verbinden met de oplader
1. Steek de laadstekker van de oplader in de laadbus van de accu of van de
accuhouder.
2. Zorg er bij de positionering van de laadstekker voor dat de contacten van de
laadstekker en -bus overeenstemmen.
3. Houd het laadproces in het oog.
4.4.7 Laadproces beëindigen
Het laadproces kan ook worden beëindigd wanneer de accu niet volledig is opgeladen,
bijvoorbeeld om hem weg te bergen (zie hoofdstuk “Bewaring / Accu opbergen”).
4.4.8 Laadtijden
Bij een lege accu duurt een volledige laadbeurt doorgaans 3 tot 6uur. De duur van het
laadproces van de accu is afhankelijk van volgende factoren:
Laadtoestand van de accu
Temperatuur van de accu en temperatuur van de omgeving
Vermogen van de accu
Model van accu
Oplader
30
Reiniging en onderhoud Pedelec/S-Pedelec
5 Reiniging en onderhoud
WAARSCHUWING
Verwonding door elektrische stroom bij reinigings-, onderhouds-
werkzaamheden en reparaties.
Elektrocutie- en kortsluitingsgevaar!
x Trek de stekker van de oplader uit het stopcontact.
x Trek aan de stekker en niet aan het snoer als u de oplader
loskoppelt van het elektriciteitsnet.
x Verwijder de accu uit de Pedelec/S-Pedelec voor de reiniging
en het onderhoud.
x Reinig de componenten niet met stromend water of andere
vloeistoffen.
x Gebruik geen hogedrukapparaten voor de reiniging.
WAARSCHUWING
Aanraken van opgewarmde componenten.
Verbrandingsgevaar!
x Laat aandrijving en accu afkoelen alvorens de componenten
aan te raken.
x Informatie over de reiniging en het onderhoud verneemt u in de
“Gebruiksaanwijzing voertuig”.
x Controleer de veiligheidsrelevante componenten voor elke rit
(zie hoofdstuk “Basisinstellingen / Voor elke rit”).
x Controleer uw Pedelec/S-Pedelec na een valpartij.
x Laat onderhoudswerkzaamheden uitvoeren door een specialist.
31
Reiniging en onderhoudPedelec/S-Pedelec
5.1 Elektrisch aandrijfsysteem controleren
x Neem de bijgevoegde systeemhandleidingen in acht.
x Controleer alle elektrische leidingen op schade.
x Controleer het display op barsten, schade en een stevig houvast.
x Controleer de bedieningseenheid op barsten, schade en een stevig houvast.
x Controleer de accu op beschadigingen.
x Controleer of alle stekkerverbindingen naar behoren vastzitten en steek ze
eventueel weer vast.
x Controleer de kabelboom op beschadigingen. Controleer of de omhulling
beschadigd is.
x Onderwerp de ondersteuningsmotor aan een visuele controle.
5.2 Probleemanalyse
WAARSCHUWING
Werkzaamheden aan de Pedelec/S-Pedelec bij een geplaatste
accu of aangesloten oplader.
Gevaar voor elektrocutie!
x Verwijder de accu uit de houder.
x Koppel de oplader los van het stroomnet.
VOORZICHTIG
Beknelling van de vingers en de roterende onderdelen.
Risico op verwondingen!
x Verwijder de accu uit de houder alvorens het onderhoud te
verrichten.
32
Bewaring Pedelec/S-Pedelec
VOORZICHTIG
Aandrijving en accu kunnen heet worden bij storingen.
Verbrandingsgevaar!
x Laat aandrijving en accu afkoelen alvorens deze aan te raken.
De componenten van de Pedelec/S-Pedelec worden continu automatisch gecontroleerd.
Wordt een fout vastgesteld, dan verschijnt een passende foutmelding op het display.
x Neem de bijgevoegde systeemhandleidingen in acht.
x Bieden de opgesomde maatregelen geen oplossing, richt u dan tot een specialist.
Afhankelijk van de aard van de fout wordt de aandrijving eventueel automatisch
uitgeschakeld. Zonder ondersteuning van de aandrijving kan worden verder gefietst.
x Richt u voor de volgende rit tot een specialist om de aandrijving te controleren.
6 Bewaring
6.1 Accu opbergen
WAARSCHUWING
Irritatie van de luchtwegen, de ogen en de huid door
uitstromende dampen of vloeistoffen bij beschadiging of een
verkeerd gebruik van de accu.
Risico op verwondingen!
x Raadpleeg meteen een arts bij klachten.
x Zorg voor een voldoende toevoer van frisse lucht bij een
defecte accu.
x Trek aangetaste kleding onmiddellijk uit.
x Vermijd het contact met de vloeistof van de accu.
x Als er vloeistof van de accu in de ogen belandt, dient u de ogen
rijkelijk met water uit te spoelen. Zoek meteen een arts op.
x Spoel de huid grondig af met zeep en water.
33
BewaringPedelec/S-Pedelec
Wanneer de accu gedurende een langere tijd niet wordt gebruikt, moeten volgende
punten voor de bewaring in acht worden genomen:
x Laad de accu op tot ca. 60% van zijn vermogen.
x Neem de accu eventueel uit de houder om hem op te bergen.
x Bewaar de accu zodanig dat deze niet kan vallen en ontoegankelijk is voor
kinderen en dieren.
x Bewaar de accu optimaal op een temperatuur van ongeveer +10°C tot +15°C op
een goed verluchte, droge plaats, bijvoorbeeld in een passende kelderruimte.
x Bescherm de accu tegen vocht.
x Zorg ervoor dat de bovenste temperatuurgrens bij de bewaring niet wordt
overschreden en dat de ondergrens niet wordt onderschreden.
x Bij een bewaring gedurende meer dan 3maanden dient u de accu om de drie tot
zes maanden op te laden naargelang van de bewaaromstandigheden. Laad de
accu dan opnieuw op tot ca. 60% van zijn vermogen.
x Koppel na het laden steeds de accu los van de oplader en de oplader van het
elektriciteitsnet.
x Zorg er bij de bewaring van de accu voor dat de polen niet kortsluiten. Kleef even-
tueel de polen af.
6.2 Pedelec/S-Pedelec opbergen
Wanneer de Pedelec/S-Pedelec gedurende een langere tijd niet wordt gebruikt, moeten
volgende punten voor de bewaring in acht worden genomen:
x Reinig de Pedelec/S-Pedelec (zie hoofdstuk “Reiniging en onderhoud”).
x Berg de Pedelec/S-Pedelec op een plaats beschermd tegen vocht, stof en vuil op.
x Berg de Pedelec/S-Pedelec op in een droge, vorstvrije ruimte die beschermd is
tegen grote temperatuurverschillen.
x Om een vervorming van de banden te vermijden, dient u de Pedelec/S-Pedelec
hangend aan het frame op te bergen.
34
Afvalverwijdering Pedelec/S-Pedelec
7 Afvalverwijdering
7.1 Voertuig
Verwijder uw voertuig niet met het huisvuil. Geef deze af op een inzamelpunt van de
gemeente of een recyclagepark.
Als alternatief worden ook inzamelingen aangeboden die worden georganiseerd door
gemeenten en privéondernemingen. Richt u hiervoor tot uw bevoegd gemeente- of
stadsbestuur of neem informatie bij uw post in acht.
7.2 Elektrische elementen, batterijen en accu’s
Bij Pedelecs, S-Pedelecs, fietsen met elektrische versnelling
of dempingssystemen moeten vooraf alle batterijen en
accu’s of afneembare bedieningsonderdelen, die batterijen
en accu’s bevatten, worden verwijderd. D.w.z. de accu’s van
het aandrijfsysteem, displays met ingebouwde accu, in of
aan het frame bevestigde accu’s voor versnellings- of
dempingssystemen, enz. Bij afneembare displays met vast
ingebouwde accu, displays die nog een actieve weergave na het lostrekken van de
houder bieden en geen zichtbaar batterijcompartiment achteraan hebben, is de afval-
verwijdering van het hele display voorzien. Het is slechts toegestaan een van buiten
toegankelijk batterijvak (doorgaans een knoopcelbatterij) te openen. De behuizing van
het display mag niet worden geopend om een vast ingebouwde accu te verwijderen.
Vast ingebouwde display-accu’s zijn doorgaans lithium-ion-accu’s en dus speciaal afval.
Ze mogen niet worden verwijderd met het huisvuil, maar moeten worden afgegeven op
een inzamelpunt van de gemeente of een recyclagepark.
Dit geldt ook voor vervangen accu’s die op grond van hun slijtage of een defect niet
meer kunnen worden gebruikt. Gelieve hiervoor ook de instructies uit het hoofdstuk
“Veiligheidsinstructies / Veiligheidsinstructies accu” in de aanvullende gebruiksaanwijzing
Pedelec/S-Pedelec in acht te nemen.
In de handel gebruikelijke batterijen – zogenaamde apparaatbatterijen – kunnen niet
alleen worden afgegeven op een inzamelpunt van de gemeente of een recyclagepark,
maar kunnen ook in batterijverzamelboxen worden geworpen die in verschillende
handelszaken zijn opgesteld.
Na de verwijdering van de batterij(en) of accu(’s) wordt de rest van het voertuig
bestempeld als afgedankte elektronica en moet dan afzonderlijk worden meegegeven
voor de recycling.
Ook hier kunnen uw handelaar, maar ook het inzamelpnt van de gemeente of een
recyclagepark u verder helpen.
35
AfvalverwijderingPedelec/S-Pedelec
7.3 Elektronische componenten en onderdelen
Moeten led-voorlampen, led-achterlichten of naafdynamo’s en ook onderdelen zoals
fietscomputers of navigatietoestellen worden vervangen of zijn ze defect, dan moeten
deze eveneens afzonderlijk worden afgevoerd.
Geef zulke onderdelen en apparaten steeds af op een inzamelpunt van de gemeente of
een recyclagepark.
7.4 Verpakking
Verpakkingen waarmee uw voertuig tijdens de verzending werd beschermd,
zogenaamde transportverpakkingen, kunnen doorgaans worden afgegeven bij uw
handelaar. Elke andere soort verpakking moet gescheiden worden afgevoerd. Voeg
karton bij oud papier en folies bij afval voor recycling of vraag raad aan uw handelaar
over de afvalverwijdering.
7.5 Banden en binnenbanden
Banden en binnenbanden mogen niet altijd bij het huisvuil worden geworpen.
Vraag aan uw handelaar of deze instaat voor de inzameling en de afvalverwijdering of geef
deze af in een reclyclagepark of een inzamelpunt van uw gemeente- of stadsbestuur.
7.6 Smeer- en onderhoudsmiddelen
Verwijder smeer- en onderhoudsmiddelen niet via het huisvuil, in de riolering of in de
natuur. Deze moeten worden afgegeven op een inzamelpunt voor speciaal afval.
Respecteer hiervoor ook de instructies op de verpakking van de smeer- en
onderhoudsmiddelen.
Winora Group
Aanvullende
Gebruiksaanwijzing
Kinderfiets
2
Kinderfiets
I
Kinderfiets
1 Handvatten en stuur 11 Kettingkast
2 Remarm 12 Zadelbuis
3 Voorwielrem 13 Liggende achtervork
4 Band 14 Staande achtervork
5 Velg 15 Steunwiel
6 Spaak 16 Achterwielnaaf
7 Voorwielnaaf 17 Zadelpenklem
8 Ventiel 18 Zadel
9 Onderbuis 19 Bovenbuis
10 Pedaal
Afbeelding bij wijze van voorbeeld
1
2
3
4
5
6
9
8
7
10
13
12
14
15
16
19
17
18
11
Kinderfiets
Inhoud
1 Algemene instructies. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1
2 Veiligheidsinstructies. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3
3 Restrisico’s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
4 Regulier gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
5 Grondslagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
5.1 Instructies voor het wegverkeer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
5.2 Instructies over de rem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
5.3 Voor elke rit. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
5.4 Testinstructie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
5.5 Voor de eerste rit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
6 Steunwielen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
6.1 Steunwielen monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
6.2 Steunwielen demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
1
Algemene instructiesKinderfiets
1 Algemene instructies
Deze gebruiksaanwijzing is een aanvulling en richt zich tot de opvoedings-
verantwoordelijke voor het kind. Ze gaat uit van de kennisneming van de
“Gebruiksaanwijzing voertuig”. Lees grondig en volledig de
“Gebruiksaanwijzing voertuig”, in het bijzonder de veiligheidsinstructies en de
instructies over de instelling en bediening vooraleer het kind de kinderfiets in
gebruik neemt.
WAARSCHUWING
Ontbrekende kennis van het wegverkeer.
Risico op ongevallen!
x Leg aan uw kind de voorschriften voor het gedrag in het
wegverkeer uit.
x Leg aan uw kind uit dat het zich defensief en voorzichtig moet
gedragen in het wegverkeer.
x Laat het kind pas met de kinderfiets aan het wegverkeer
deelnemen wanneer het de bepalingen over het gedrag in het
wegverkeer heeft begrepen.
x Laat uw kind uitsluitend onder begeleiding van een
opvoedingsverantwoordelijke persoon aan het wegverkeer
deelnemen.
WAARSCHUWING
Ontbrekende kennis over de bediening van de kinderfiets.
Risico op ongevallen!
x Legt aan uw kind uit hoe het de kinderfiets moet bedienen.
x Laat uw kind pas deelnemen aan het wegverkeer met de
kinderfiets als het de kinderfiets veilig kan dienen.
2
Algemene instructies Kinderfiets
WAARSCHUWING
Breuk van componenten door overbelasting.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Leg aan uw kind uit dat de kinderfiets uitsluitend mag worden
gebruikt door één persoon en dat andere personen niet op de
bagagedrager, de stang of het stuur mogen worden vervoerd.
x Zorg ervoor dat het maximale toegestane totaal gewicht van
de kinderfiets niet wordt overschreden.
WAARSCHUWING
Ontoereikende kennis of vaardigheden.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat de kinderfiets niet wordt gebruikt door
kinderen met beperkte fysieke, sensorische of mentale
vaardigheden of een gebrek aan ervaring en vakkennis.
x Laat de reiniging en het onderhoud niet door kinderen
uitvoeren.
x Laat kleine kinderen niet spelen met het verpakkingsmateriaal,
vooral de verpakkingsfolie. Kinderen kunnen bij het spelen
hierin verstrikt raken en stikken of snijwonden oplopen.
x Lees de volledige gebruiksaanwijzing en leg aan uw kind de volledig de inhoud
ervan uit.
x Leer uw kind fietsen in het wegverkeer en laat het pas alleen fietsen als u denkt dat
het veilig is.
x Controleer regelmatig de zitpositie van uw kind en laat eventueel de instellingen
door een specialist aanpassen.
x Respecteer de instructies over de minimale insteekdiepte van het zadel en het
stuur (zie gebruiksaanwijzing voertuig, hoofdstuk “Basisinstellingen/Zadel/
Minimale insteekdiepte” of “Basisinstellingen / Stuur en stuurpennen / Minimale
insteekdiepte”).
3
VeiligheidsinstructiesKinderfiets
2 Veiligheidsinstructies
WAARSCHUWING
Een verlengde remweg en verminderde baanvastheid door een
gladde of vervuilde weg.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat uw kind zijn snelheid aan de
weersomstandigheden en de situatie van het wegdek
aanpast.
WAARSCHUWING
Hoog risico op ongevallen bij een verkeerd of oneigenlijk gebruik
van de kinderfiets.
Risico op ongevallen!
x Laat uw kind de kinderfiets slechts gebruiken in het
wegverkeer als de uitrusting beantwoordt aan de nationale
voorschriften voor het wegverkeer.
x Laat uw kind de kinderfiets slechts gebruiken mits
inachtneming van de nationale en regionale voorschriften in
het wegverkeer.
x Leg aan uw kind de nationale en regionale voorschriften voor
het gebruik van voetpaden, fietspaden en rijwegen uit.
4
Veiligheidsinstructies Kinderfiets
WAARSCHUWING
Slechte zichtbaarheid door verkeerde kleding.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Laat uw kind slechts deelnemen aan het wegverkeer met
heldere en opvallende kleding, bijvoorbeeld kleding met
reflecterende elementen.
WAARSCHUWING
Ontbrekend hoofddeksel.
Risico op verwondingen!
x Zorg ervoor dat uw kind de kinderfiets pas gebruikt als het
een geschikte en aangepaste helm draagt.
x Vraag aan uw handelaar welke helm voor uw kind geschikt is.
x Vraag aan uw handelaar dat hij toont hoe de helm bij uw kind
moet worden gebruikt.
WAARSCHUWING
Onachtzaamheid in het wegverkeer.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Leg aan uw kind uit dat het zich tijdens het fietsen niet mag
laten afleiden door andere activiteiten, bijvoorbeeld door het
inschakelen van een bijkomende verlichting.
x Verbied aan uw kind het gebruik van mobiele apparaten
tijdens het fietsen, bijv. smartphones of MP3-spelers.
5
VeiligheidsinstructiesKinderfiets
WAARSCHUWING
Storingen van de kinderfiets door gemonteerde delen en
veranderingen met verkeerde onderdelen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat veranderingen aan de kinderfiets uitsluitend
worden verricht door uw handelaar.
x Laat uitsluitend accessoires monteren die beantwoorden aan
de nationale bepalingen voor het wegverkeer.
x Informeer u bij uw handelaar over geschikte accessoires.
WAARSCHUWING
Breuk van het frame of de voorvork door oneigenlijk gebruik van
de kinderfiets.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Leg aan uw kind uit dat het met de kinderfiets niet over
hellingen of heuvels mag springen.
x Leg aan uw kind uit dat het met de kinderfiets geen hellingen
mag afrijden.
x Leg aan uw kind uit dat het met de kinderfiets niet door diepe
waterplassen en in de buurt van water mag rijden.
x Leg aan uw kind uit dat het met de kinderfiets niet door een
terrein mag fietsen waarbij de kinderfiets buitensporig vuil
wordt.
x Leg aan uw kind uit dat het met de kinderfiets niet over
trappen, stoepranden of andere verhogingen mag fietsen.
6
Restrisico’s Kinderfiets
3 Restrisico’s
Ondanks de naleving van alle veiligheidsinstructies en waarschuwingen is het gebruik
van de kinderfiets verbonden met bijvoorbeeld de volgende onvoorzienbare restrisico's:
Afgeleid worden van het wegverkeer door kinderlijke nieuwsgierigheid
Verkeerde inschattingen van het kind bijvoorbeeld met betrekking tot baanvastheid,
snelheid, eigen rijvaardigheden
Verkeerd gedrag van andere weggebruikers
Onvoorzienbare toestand van het wegdek, bijv. bij gladheid door ijzel
Onvoorzienbare materiaalfouten of -moeheid kunnen leiden tot het breken of het
niet meer functioneren van componenten.
4 Regulier gebruik
De fabrikant of handelaar is niet aansprakelijk voor schade die is ontstaan door
oneigenlijk of verkeerd gebruik.
De garantie vervalt bij oneigenlijk gebruik van de kinderfiets (zie gebruiksaanwijzing
voertuig, hoofdstuk “Garantie”).
De kinderfiets is bestemd voor het gebruik door één persoon, waarbij de correcte
zitpositie werd afgestemd op diens lengte (zie gebruiksaanwijzing voertuig, hoofdstuk
“Grondslagen/ Zitpositie”). Het is niet toegestaan andere personen, bijvoorbeeld op de
bagagedrager, mee te nemen.
Het maximale toegelaten totaal gewicht is eventueel genoteerd op het frame van de kinder-
fiets en de fiche die door de handelaar wordt overhandigd, en mag niet worden overschreden.
Kinderfietsen die niet zijn uitgerust voor het gebruik in het wegverkeer, zijn uitsluitend
bestemd voor privégebruik. Voor het gebruik in het wegverkeer moet de kinderfiets
voorzien zijn of eventueel worden van de noodzakelijke uitrusting die beantwoordt aan
de nationale en regionale voorschriften.
De kinderfiets is niet bestemd voor het gebruik met bovengemiddelde belasting
,
bijv. het gebruik tijdens koers- en wedstrijdevenementen geldt als
oneigenlijk
(zie gebruiksaanwijzing voertuig, hoofdstuk “Garantie”).
De kinderfiets is niet bestemd voor het gebruik van een kinderstoel.
Voor het eigenlijke gebruik van de kinderfiets moet de persoon die de kinderfiets gebruikt
de nationale en regionale voorschriften kennen, begrepen hebben en toepassen.
Voor het eigenlijke gebruik van de kinderfiets moet de kinderfiets beantwoorden aan de
nationale en regionale voorschriften (zie gebruiksaanwijzing voertuig, hoofdstuk
“Veiligheid / Instructies voor het wegverkeer”).
Gebruik de kinderfiets uitsluitend op de manier die in deze gebruiksaanwijzing is
beschreven. Elk andere gebruik geldt als oneigenlijk en kan leiden tot ongevallen,
lichamelijke letsels of materiële schade.
7
GrondslagenKinderfiets
5 Grondslagen
Dit hoofdstuk bevat instructies voor het wegverkeer en informatie om de kinderfiets in
gebruik te kunnen nemen.
5.1 Instructies voor het wegverkeer
Voor een kinder
fiets die bij de verkoop is voorzien van een niet voor het wegverkeer
toegela
ten uitrusting, geldt het volgende: Wanneer de kinderfiets in het wegverkeer moet
worden gebruikt, dient u de kinderfiets te laten voorzien van de betreffende
componenten voor de toelating tot het wegverkeer.
x Informeer u voor de eerste rit over de nationale en regionale voorschriften voor de
uitrusting van kinderfietsen. Bijvoorbeeld betreffende:
helmplicht
verplicht veiligheidsvest
remmen
verlichting en reflectoren
bel
x Zorg ervoor dat uw kind slechts deelneemt aan het wegverkeer als de
uitrusting beantwoordt aan de nationale en regionale voorschriften voor het
wegverkeer.
x Laat de kinderfiets eventueel voor gebruik in het wegverkeer voorzien van de
noodzakelijke uitrusting.
x Leg aan uw kind de nationale en regionale voorschriften voor de uitrusting van
kinderfietsen uit.
x Vraag in geval van twijfel raad aan uw handelaar.
x Informeer u over de nationale en regionale voorschriften voor het wegverkeer.
Voor kinderen en jongeren gelden doorgaans andere voorschriften dan voor
volwassenen.
x Leg aan uw kind het wegenverkeersreglement uit en hoe het zich moet
gedragen in het wegverkeer.
x Leg aan uw kind de nationale en regionale voorschriften uit voor het gebruik
van:
Voetpaden
Fietspaden
Rijbanen
8
Grondslagen Kinderfiets
x Zorg ervoor dat uw kind slechts alleen aan het wegverkeer deelneemt wanneer:
de nationale en regionale voorschriften dit toestaan.
U ervan overtuigd bent, dat uw kind aan het wegverkeer kan deelnemen.
x Leg aan uw kind uit dat het zich defensief en voorzichtig moet gedragen in het
wegverkeer.
x Leer uw kind zodanig te fietsen dat niemand wordt benadeeld, in gevaar wordt
gebracht, wordt belemmerd of gestoord.
x Zorg ervoor dat uw kind uitsluitend de kinderfiets gebruikt, als het een geschikte
en aangepaste helm draagt. Vraag advies aan een specialist over de keuze van een
geschikte helm.
In veel regio's worden cursussen voor kinderen aangeboden. Hierbij kan
uw kind op een speelse wijze leren fietsen en zich leren te gedragen
in het wegverkeer.
Wetten en voorschriften kunnen op elk moment worden gewijzigd.
Informeer u daarom regelmatig over de nationale en regionale
voorschriften en leg deze uit aan uw kind.
5.2 Instructies over de rem
De kinderfiets is uitgerust met minstens twee van elkaar onafhankelijke remmen waarvan
een werkt voor het voorwiel en een voor het achterwiel. Een van de remmen of een
bijkomende rem kan een terugtraprem zijn.
WAARSCHUWING
Bij vochtigheid verandert het remgedrag van de velgrem.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat uw kind leert remmen op een nat wegdek uit
de buurt van het wegverkeer.
x Leg aan uw kind uit dat het langzaam moet rijden als het
wegdek nat is.
9
GrondslagenKinderfiets
5.3 Voor elke rit
Voor elke rit moeten de volgende punten in acht worden genomen:
x Controleer de kinderfiets grondig op schade en buitensporige slijtage vooraleer uw
kind de kinderfiets gebruikt (zie hoofdstuk “Grondslagen / Testinstructie”).
x Leg aan uw kind uit dat de kinderfiets niet mag gebruiken als deze beschadigd is.
5.4 Testinstructie
Voor elke rit moeten de volgende punten in acht worden genomen:
x Controleer de toestand van het frame en de componenten.
x Controleer alle componenten op vervormingen, barsten en kleurveranderingen.
x Ga na of het stuur, de pedalen en het zadel correct bevestigd en ingesteld zijn
(zie gebruiksaanwijzing voertuig, hoofdstuk “Basisinstellingen”).
x Als uw kinderfiets uitgerust is met een bagagedrager, dient u na te gaan of de
bagagedrager correct is bevestigd.
x Als uw kinderfiets geschikt is voor het gebruik van een bagagedrager en
achteraf werd uitgerust met een bagagedrager, dient u na te gaan of de
bagagedrager correct is bevestigd.
x Controleer of de remmen werken.
x Gebruik de remarm en de terugtraprem en let op ongewone geluiden.
x Ga na of de kinderfiets met aangetrokken rem niet of slechts zeer moeizaam
kan worden verschoven, zodat de kinderfiets tijdens het fietsen veilig tot
stilstand kan worden gebracht.
x Ga na of de remblokken bij een losgelaten remarm slepen.
x Ga na of de verlichting en de bel werken.
x Schakel de verlichting in. Kijk na of de voorlamp en achterlamp branden. Draai
daarvoor aan het wiel waar de dynamo zich bevindt en controleer de laadtoe-
stand van de batterijen wanneer de verlichting met batterijen werd
geïnstalleerd.
x Ga na of u een duidelijk geluid hoort als u de bel gebruikt.
10
Grondslagen Kinderfiets
5.5 Voor de eerste rit
WAARSCHUWING
Het kind wordt afgeleid door een onverwacht gedrag van de
kinderfiets, bijvoorbeeld bij het remmen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat uw kind pas met de kinderfiets aan het weg-
verkeer deelneemt als het weet hoe de fiets zich gedraagt en
als het vertrouwd is met de bediening.
De handelaar is verantwoordelijk voor de volledige montage van de kinderfiets en past
de instelling van het stuur, het zadel en de remarm individueel op het kind aan.
x Ga na bij de overdracht van de kinderfiets of uw kind comfortabel en veilig kan
fietsen met de kinderfiets en of alle instellingen zijn aangepast aan uw kind.
x Zorg ervoor dat alleen een specialist de instellingen doet.
x Wanneer u zelf de instellingen doet, dient u zich bij een specialist te informeren
over de draaimomenten en een draaimomentsleutel te gebruiken.
x Wanneer u zelf de instellingen uitvoert, dient u de instellingen grondig en
deskundig te controleren vooraleer uw kind de kinderfiets in gebruik neemt.
x Zorg ervoor dat u zelf de kinderfiets kent vooraleer uw kind ermee gaat fietsen en
leg aan uw kind alle bedieningen uit.
x Oefen met uw kind buiten het wegverkeer zodat het leert wennen aan de
rij-eigenschappen van de kinderfiets.
x Leer uw kind veilig op- en afstappen en stoppen.
x Zorg ervoor dat uw kind bij een geringe snelheid leert remmen, vooral een terug-
traprem (indien aanwezig) leert gebruiken.
x Zorg ervoor dat uw kind leert remmen in een noodsituatie.
x Oefen met uw kind hoe het de richting moet aangeven voor het afslaan en het
achterom moet kijken.
x Laat uw kind pas rijden met de kinderfiets als u u dit veilig vindt.
11
SteunwielenKinderfiets
6 Steunwielen
Steunwielen zijn hulpwielen die het kind ondersteunen wanneer het met de fiets leert
rijden. Ze zorgen ervoor dat de kinderfiets niet kantelt.
x Schat in of uw kind steunwielen nodig heeft als het leert fietsen.
x Heeft uw kind steunwielen nodig als het leert fietsen, gebruik dan de eventueel in
de levering inbegrepen steunwielen.
x Zijn er geen steunwielen in de levering inbegrepen, richt u dan tot uw handelaar
voor de keuze en de montage van geschikte steunwielen.
6.1 Steunwielen monteren
WAARSCHUWING
Verkeerde of ontbrekende montage van steunwielen kan leiden
tot storing, bijv. het uitvallen van het achterwiel.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereed-
schappen voor de montage van de steunwielen, richt u dan
tot uw handelaar.
Naargelang van het model worden er bij de kinderfiets passende steunwielen geleverd.
Zijn er steunwielen nodig, dan moeten de in de levering inbegrepen steunwielen worden
gebruikt.
Bij het monteren van de steunwielen moet men zorgvuldig te werk gaan zodat ze hun
doel juist en veilig vervullen.
x Zorg ervoor dat de steunwielen, indien ze niet zijn bijgeleverd, passend bij de kin-
derfiets worden gekocht. De bouten aan het achterwiel van de kinderfiets moeten
lang genoeg zijn om de steunwielen veilig aan beide kanten te kunnen bevestigen.
x Vraag eventueel advies aan uw handelaar over de geschikte steunwielen.
x Neem de informatie van de producent in acht over de montage van de steunwielen.
1. Draai de dopmoeren van de beide askanten tegen de wijzers van de klok volledig
los van de as.
2. Neem de geplaatste sluitringen van de as.
12
Steunwielen Kinderfiets
Steunwielen bestaan vaak uit meerdere delen.
3. Monteer ze op de manier die is
beschreven in de handleiding van de
producent.
4. Steek het eerste gemonteerde steunwiel
op een as van de kinderfiets, schuif de
sluitring op de as en draai de dopmoer,
met inachtneming van het draaimo-
ment, terug vast (zie “Afb.: Steunwiel
monteren”).
5. Steek het tweede gemonteerde steun-
wiel op een as van de kinderfiets,
schuif de sluitring op de as en draai de
dopmoer, met inachtneming van het
draaimoment, terug vast
(zie “Afb.: Steunwiel monteren”).
x Zorg ervoor, wanneer u de dopmoer
vastdraait, dat het achterwiel met
het frame en het voorwiel een lijn
vormt.
x Zorg er bij het vastdraaien van de
dopmoer voor dat de ketting verder
gespannen blijft.
De steunwielen zijn verstelbaar in de hoogte.
x Ga na op welke plaats de door u gemonteerde steunwielen hiervoor met lange
gaten zijn voorzien. Neem de bijgeleverde informatie van de fabrikant in acht
over de montage.
Beide steunwielen moeten dezelfde afstand tot de grond hebben. Terwijl de kinderfiets
recht wordt gehouden, mogen de steunwielen de grond niet raken.
2
3
4
Afb.: Steunwiel monteren
(bij wijze van voorbeeld)
1 Achterwielas
2 Sluitring
3 Dopmoer
4 Steunwiel
1
13
SteunwielenKinderfiets
6.2 Steunwielen demonteren
1. Draai de beide dopmoeren zover tot u ze kunt verwijderen van de as.
2. Neem na elkaar de sluitringen en de steunwielen van de as.
3. Schuif de sluitringen op de as en draai de dopmoeren, met inachtneming van de
draaimomenten, vast.
4. Zorg ervoor, wanneer u de dopmoer vastdraait, dat het achterwiel met het frame
en het voorwiel een lijn vormt.
5. Zorg er bij het vastdraaien van de dopmoer voor dat de ketting verder
gespannen blijft.
Winora Group
Gebruiksaanwijzing
Kinderspeelfiets
Kinderspeelfiets
1 Handvatten en stuur 6 Zadelbuis
2 Band 7 Wielnaaf met dopmoer
3 Velg 8 Zadelpenklem
4 Spaak 9 Zadel
5 Ventiel
Afbeelding bij wijze van voorbeeld
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Kinderspeelfiets
Inhoud
1 Grondslagen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 1
1�1 Geldigheid � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 1
1�2 Gebruiksaanwijzing lezen en bewaren � � � � � � � � � � � � � � � � � 1
1�3 Instructies voor de draairichting van schroeven � � � � � � � � � � � � 1
1�4 Instructies over draaimomenten� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 2
2 Veiligheidsinstructies� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 3
3 Restrisico’s � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 6
4 Regulier gebruik � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 7
5 Goedkeuring door de ouders � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 7
6 Gebruik � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 7
6�1 Instructies over de rem � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 7
6�2 Helm � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 8
6�3 Voor elke rit� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 8
6�4 Testinstructie � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 9
6�5 Voor de eerste rit � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 9
6�6 Na een valpartij� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 10
7 Basisinstellingen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 10
7�1 Zadel instellen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 11
7�2 Bandenspanning controleren en instellen� � � � � � � � � � � � � � � � 12
7�3 Bandenspanning verlagen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 14
8 Reiniging � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 14
8�1 Benodigde reinigingsmiddelen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 14
8�2 Kinderspeelfiets reinigen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 14
9 Onderhoud� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 16*
9�1 Inspectie-intervallen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 17
9�2 Schroefverbindingen controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 18
9�3 Frame en voorvork controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 18
Kinderspeelfiets
9�4 Zadel controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 18
9�5 Stuur controleren� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 18
9�6 Voor- en achterwiel controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 19
9�7 Velgen en spaken controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 20
9�8 Banden controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 20
9�9 Beschermingselementen controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � � 20
10 Bewaring � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 21
11 Garantie � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 21
12 Afvalverwijdering � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 22
12�1 Kinderspeelfiets� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 22
12�2 Verpakking � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 22
12�3 Banden en binnenbanden � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 23
12�4 Smeer- en onderhoudsmiddelen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 23
13 Conformiteitsverklaring� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 23
* Hoofdstuk met bijkomende informatie die u in de online gebruiks-
aanwijzing krijgt, herkent u aan de blauwe kleur en de onderstreping,
hier: 9 Onderhoud.
1
GrondslagenKinderspeelfiets
1 Grondslagen
1.1 Geldigheid
Deze gebruiksaanwijzing is geldig voor kinderspeelfietsen zonder toelating voor het
wegverkeer. De kinderspeelfiets wordt aangeduid met het volgende symbool voor de
voertuigcategorie.
Symbool Voertuigcategorie Gebruik
Kinderspeelfiets 12" Gebruik uitsluitend onder toezicht van een
volwassene. Niet geschikt voor het
wegverkeer. Maximaal toegestane totaal
gewicht: 30 kg.
1.2 Gebruiksaanwijzing lezen en bewaren
Deze gebruiksaanwijzing bevat belangrijke informatie over het gebruik van de
kinderspeelfiets en richt zich tot de opvoedingsverantwoordelijke.
Lees zorgvuldig alle waarschuwingen en instructies in deze gebruiksaanwijzing
vooraleer uw kind de kinderspeelfiets in gebruik neemt en leg hem de volledige
inhoud ervan uit.
Zorg ervoor dat uw kind de kinderspeelfiets pas gebruikt wanneer u deze
gebruiksaanwijzing hebt gelezen en begrepen.
Bewaar de gebruiksaanwijzing binnen handbereik zodat ze op elk moment kan
worden ingezien. Overhandigt u de kinderspeelfiets aan derden, geef dan ook
deze gebruiksaanwijzing mee.
1.3 Instructies voor de draairichting van schroeven
LET OP
Materiaalschade door een verkeerde behandeling van de
schroefverbindingen.
Beschadigingsgevaar!
x Let op de draairichting van schroeven, steekassen en moeren.
x Draai schroeven, steekassen en moeren vast volgens de wijzers van de klok.
x Draai schroeven, steekassen en moeren los tegen de wijzers van de klok.
2
Grondslagen Kinderspeelfiets
Bestaat er een uitzondering op deze regel, dan wordt er in het betreffende
hoofdstuk verwezen naar een gewijzigde draairichting. Let op de passende
instructies.
1.4 Instructies over draaimomenten
WAARSCHUWING
Materiaalmoeheid door niet deskundig vastdraaien van de
schroefverbindingen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat uw kind de kinderspeelfiets niet gebruikt als
u vaststelt dat er schroefverbindingen los zitten.
x Schroefverbindingen moeten deskundig met een
draaimomentsleutel worden vastgedraaid.
x Schroefverbindingen moeten met de correcte draaimomenten
worden vastgedraaid.
Voor het correcte vastdraaien van de schroefverbindingen dienen de draaimomenten
in acht genomen te worden. Daarvoor is een draaimomentsleutel nodig met passend
instelbereik.
x Als u geen ervaring met de hantering van draaimomentsleutels hebt of geen
geschikte draaimomentsleutel hebt, dient u de schroefverbindingen door uw
handelaar te laten controleren.
Het correcte draaimoment van een schroefverbinding is afhankelijk van het materiaal en
de diameter van de schroef en van het materiaal en de constructie van de component.
x Als u schroefverbindingen vastdraait, dient u te controleren of de kinderspeelfiets
is uitgerust met aluminium componenten (zie fiche met technische gegevens,
die u van uw handelaar hebt gekregen).
x Neem de speciale draaimomenten in acht bij componenten van aluminium.
Afzonderlijke componenten van de kinderspeelfiets zijn aangeduid met gegevens
over draaimomenten of markeringen voor de
insteekdiepte.
x Gelieve deze gegevens en markeringen te respecteren.
3
VeiligheidsinstructiesKinderspeelfiets
2 Veiligheidsinstructies
WAARSCHUWING
Verstrikt raken en stikken of verwondingen door het spelen met
het verpakkingsmateriaal.
Risico op stikken en verwondingen!
x Laat kleine kinderen niet spelen met het verpakkingsmateriaal,
vooral de verpakkingsfolie. Kinderen kunnen bij het spelen
hierin verstrikt raken en stikken of snijwonden oplopen.
WAARSCHUWING
Inslikken van kleinere onderdelen.
Risico op stikken!
x Zorg ervoor dat uw kind niet speelt met kleine delen die
kunnen worden ingeslikt.
WAARSCHUWING
Gevaar voor het kind door gebruik van de kinderspeelfiets zonder
toezicht.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Houd uw kind in de gaten wanneer het speelt met de kinder-
speelfiets.
x Laat uw kind slechts fietsen met heldere en opvallende
kleding, bijvoorbeeld kleding met reflecterende elementen.
x Zorg ervoor dat uw kind niet fietst in de buurt van trappen,
stoepranden, hellingen en water.
x Zorg ervoor dat uw kind niet rijdt op terreinen voor het verkeer
(bijv. parkeerplaatsen of private erven).
4
Veiligheidsinstructies Kinderspeelfiets
WAARSCHUWING
Gevaar voor het kind door verkeerd gebruik van de
kinderspeelfiets.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Leg aan uw kind uit hoe het de kinderspeelfiets moet bedienen.
x Wijs uw kind op de gevaren, bijv. valpartijen en botsingen die
kunnen ontstaan wanneer de kinderspeelfiets wordt gebruikt.
x Leer uw kind de kinderspeelfiets te gebruiken om valpartijen
of botsingen te vermijden.
WAARSCHUWING
Een verlengde remweg en verminderde baanvastheid door een
gladde of vervuilde weg.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Leg aan uw kind uit dat het zijn rijgedrag en snelheid
moet
aanpassen aan de weersomstandigheden en de situatie van
het wegdek.
x Zorg ervoor dat uw kind
zijn rijgedrag en snelheid
aan de
weersomstandigheden en de situatie van het wegdek
aanpast.
WAARSCHUWING
Verwondingen door ontbrekende of verkeerde schoenen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat uw kind de kinderspeelfiets alleen gebruikt als
het gesloten schoenen met een harde antislipzool draagt.
5
VeiligheidsinstructiesKinderspeelfiets
WAARSCHUWING
Verwondingen door valpartijen zonder helm of beschermende
uitrusting.
Risico op verwondingen!
x Zorg ervoor dat uw kind de kinderfiets pas gebruikt als het
een geschikte en aangepaste helm draagt
.
x Zorg ervoor dat uw kind de kinderspeelfiets alleen gebruikt
wanneer het bescherming draagt, bijv. elleboog- en knie-
beschermers.
x Zorg ervoor dat uw kind de kinderspeelfiets alleen gebruikt als
het lange en eventueel gewatteerde kleding draagt.
VOORZICHTIG
Gevaar voor het kind door gebruik van de kinderspeelfiets op een
ongeschikte ondergrond.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Laat uw kind uitsluitend fietsen op een schone, droge en effen
ondergrond.
x Laat uw kind niet fietsen op een terrein of op afgelegen wegen.
VOORZICHTIG
Vangplaatsen aan de kinderspeelfiets.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat uw kind de kinderspeelfiets alleen gebruikt als
het een nauw aansluitende broek draagt.
x Zorg ervoor dat kledingstukken, bijv. veters of linten niet in de
bewegende delen verstrikt kunnen raken.
6
Restrisico’s Kinderspeelfiets
VOORZICHTIG
Ontbrekende beschermingselementen.
Risico op verwondingen!
x Ga na voor elke rit of alle beschermingselementen zoals
beschermkappen op moeren, de bescherming aan de
stuurpen en de einden van de handvaten adequaat zijn
gemonteerd en niet zijn beschadigd.
VOORZICHTIG
Storingen van de kinderspeelfiets door verkeerde montages,
veranderingen aan de kinderspeelfiets of verkeerde accessoires.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat veranderingen aan de kinderspeelfiets
worden verricht door uw handelaar.
x Laat uitsluitend originele onderdelen monteren.
x Zorg ervoor dat er geen onderdelen met scherpe randen
worden gemonteerd.
3 Restrisico’s
Ondanks de naleving van alle veiligheidsinstructies en waarschuwingen is het gebruik van
de kinderspeelfiets verbonden met bijvoorbeeld de volgende onvoorzienbare restrisico’s:
Het kind wordt afgeleid door kinderlijke nieuwsgierigheid en interesse voor zijn
omgeving
Overschatten van de fietsvaardigheden van het kind
Verkeerd gedrag van andere weggebruikers
Onvoorzienbare toestand van het wegdek, bijv. bij gladheid door ijzel
Onvoorzienbare materiaalfouten of -moeheid kunnen leiden tot het breken of het
niet meer functioneren van componenten.
x Kijk de kinderspeelfiets voor elke rit na op materiaalfouten of -moeheid.
x Laat de kinderspeelfiets na een valpartij of een ongeval door uw handelaar nakijken
op schade en breuken.
7
Regulier gebruikKinderspeelfiets
4 Regulier gebruik
De fabrikant of handelaar is niet aansprakelijk voor schade die is ontstaan door
oneigenlijk of verkeerd gebruik.
De garantie vervalt bij oneigenlijk gebruik van de kinderspeelfiets (zie hoofdstuk “Garantie”).
De kinderspeelfiets is bestemd voor privégebruik in een geschikt speelgebied.
De kinderspeelfiets is bestemd voor privégebruik door kinderen vanaf 3 jaar op
privéterreinen. Het maximale toegelaten totale gewicht is genoteerd op het frame van de
kinderspeelfiets en de fiche met technische gegevens die door de handelaar wordt
overhandigd, en mag niet worden overschreden. De kinderspeelfiets is geen voertuig in
de zin van het wegenverkeersreglement.
De kinderspeelfiets is bestemd voor het gebruik door een enkel kind op een vaste
ondergrond.
De kinderspeelfiets is niet bestemd voor de montage of het gebruik van de volgende
onderdelen:
Bagagedrager
Kinderstoel
Fietskar
Het kind mag de kinderspeelfiets slechts gebruiken op de manier die is beschreven in
deze gebruiksaanwijzing. Elk ander gebruik geldt als oneigenlijk en kan leiden tot
ernstige letsels of materiële schade.
5 Goedkeuring door de ouders
Opgelet! De kinderspeelfiets is niet bestemd voor kinderen jonger dan
3 jaar
.
6 Gebruik
Dit hoofdstuk bevat informatie over de basisinstelling van de kinderspeelfiets en informatie
om de kinderspeelfiets in gebruik te nemen.
6.1 Instructies over de rem
De kinderspeelfiets beschikt niet over een rem.
x Leg aan uw kind uit hoe het met de voeten veilig kan remmen en stoppen.
8
Gebruik Kinderspeelfiets
6.2 Helm
Een helm beschermt het hoofd bij een valpartij of een ongeval.
x Zorg ervoor dat uw kind de kinderspeelfiets alleen gebruikt als het een geschikte
en aangepaste helm draagt.
x Vraag advies aan uw handelaar over de keuze van een geschikte helm.
x Vraag uitleg aan uw handelaar over de correcte instelling van de helm.
6.3 Voor elke rit
WAARSCHUWING
Buitensporige slijtage of losse schroefverbindingen door beweging
en trilling.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Vraag aan uw handelaar dat hij toont hoe buitensporige
slijtage of losse schroevenverbindingen worden gecontroleerd.
x Kijk de kinderspeelfiets voor elke rit na volgens de testinstructie.
x Zorg ervoor dat uw kind de kinderspeelfiets alleen gebruikt als
u geen schade vaststelt.
x Zorg ervoor dat uw kind de kinderspeelfiets alleen gebruikt als
er geen buitensporige slijtage aanwezig is en alle schroef-
verbindingen vast zitten.
x Controleer de kinderspeelfiets voor elke rit op schade en buitensporige slijtage
(zie hoofdstuk “Gebruik / Testinstructie”).
x Controleer regelmatig de zitpositie van uw kind en laat eventueel de instellingen
door uw handelaar aanpassen.
9
GebruikKinderspeelfiets
6.4 Testinstructie
De testinstructie stelt voorop dat de volledige inhoud van de gebruiksaanwijzing werd
gelezen en begrepen en nageleefd.
x Controleer de toestand van het frame en alle componenten.
x Controleer alle componenten op vervormingen, barsten en kleurveranderingen.
x Ga na of alle componenten correct zijn bevestigd en gepositioneerd.
x Controleer de beschermingselementen zoals de beschermkappen op schade
.
x Slechts wanneer u alle componenten als deugdelijk functionerend hebt beoordeeld,
mag u kind de kinderspeelfiets gebruiken.
x Als u een component als niet goed functionerend hebt beoordeeld, dient u de
component door uw handelaar te laten repareren.
6.5 Voor de eerste rit
WAARSCHUWING
Uitvallen van componenten of de kinderspeelfiets door
veranderingen aan de spaken of schroefverbindingen na de
eerste afgelegde kilometers.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat de kinderspeelfiets regelmatig door uw
handelaar wordt onderhouden
. Respecteer de vermelde
inspectieintervallen.
De kinderspeelfiets werd volledig gemonteerd en afgesteld door de handelaar en
is rijklaar. Instructies over inspectie-intervallen vindt u in het hoofdstuk “Onderhoud”.
Het instellen door de handelaar is onderdeel van de garantie
(zie hoofdstuk “Garantie”).
x Ga zelf na hoe de kinderspeelfiets werkt vooraleer uw kind de kinderspeelfiets in
gebruik neemt.
x Leg aan uw kind uit hoe het de kinderspeelfiets moet bedienen.
x Oefen met uw kind het op- en afstappen.
x Leer uw kind bij geringe snelheid remmen met de voeten (zie hoofdstuk “Gebruik /
Instructie over de rem”).
10
Basisinstellingen Kinderspeelfiets
6.6 Na een valpartij
WAARSCHUWING
Schade aan componenten door een valpartij.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Buig vervormde componenten niet recht.
x Laat vervormde of beschadigde componenten meteen door
uw handelaar vervangen.
x Als er schade aan de kinderspeelfiets wordt vastgesteld of
vermoed, dient u de kinderspeelfiets niet te gebruiken.
x Controleer na lichte valpartijen alle onderdelen, bijv. wanneer de kinderfiets
is gevallen (zie hoofdstuk”Onderhoud”).
x Laat de schade door uw handelaar herstellen.
7 Basisinstellingen
WAARSCHUWING
Materiaalbreuk of beschadiging van componenten door
ontbrekende kennis over instellingen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat de componenten van de kinderspeelfiets
worden ingesteld door uw handelaar.
x Stel de componenten van de kinderspeelfiets niet in wanneer
u niet beschikt over de noodzakelijke vakkennis en
gereedschappen.
11
BasisinstellingenKinderspeelfiets
WAARSCHUWING
Materiaalmoeheid en -breuk door ondeskundig vastdraaien van
de schroefverbindingen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat losse schroefverbindingen door uw handelaar
worden vastgedraaid.
x Losse schroefverbindingen moeten deskundig met een
draaimomentsleutel en de correcte draaimomenten worden
vastgedraaid.
De handelaar is verantwoordelijk voor de volledige montage van de kinderspeelfiets en
past de instelling van het zadel aan de grootte van het kind aan.
x Ga na bij de overdracht van de kinderfiets of uw kind er comfortabel en veilig mee
kan fietsen en of de instellingen zijn aangepast aan uw kind.
x Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen, laat dan de
instellingen door uw handelaar uitvoeren.
x Wanneer u zelf de instellingen doet, dient u zich bij uw handelaar te informeren
over de draaimomenten en een draaimomentsleutel te gebruiken.
x Wanneer u zelf de instellingen uitvoert, dient u de instellingen grondig en
deskundig te controleren vooraleer uw kind de kinderfiets in gebruik neemt.
7.1 Zadel instellen
WAARSCHUWING
Materiaalbreuk of beschadiging van de zadelpen door
ontbrekende kennis over instellingen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat de zadelpen wordt ingesteld door uw handelaar.
x Stel de zadelpen niet zelf in wanneer u niet beschikt over de
noodzakelijke vakkennis en gereedschappen.
x Stelt u de zadelpen zelf in, houd er dan rekening mee dat de
markering op de zadelpen niet zichtbaar is.
12
Basisinstellingen Kinderspeelfiets
Om de kinderspeelfiets aan de grootte van het kind aan te passen, moet de hoogte van
het zadel worden ingesteld.
1. Maak de schroef van de zadelpenklem
zodanig los tot de zadelpen kan worden
verschoven.
2. Stel de hoogte van het zadel in zodat
het kind met de beide voeten de grond
volledig kan raken als het op het zadel
zit.
3. Zorg ervoor dat de markering op de
zadelpen niet zichtbaar is (zie “Afb.:
Markering zadelpen”).
4. Verdraai het zadel zodanig dat frame en
zadel één lijn vormen.
5. Draai de schroef met inachtneming van
de draai momenteel vast (zie hoofdstuk
“Grondslagen / Instructies over draai-
momenten”).
7.2 Bandenspanning controleren en instellen
WAARSCHUWING
Barsten of beschadiging van de banden door verkeerde
bandenspanning.
Beschadigingsgevaar!
x Gebruik voor het vullen van de banden een luchtpomp met
bandenspanningsweergave.
x Pomp de banden uitsluitend op met de toegelaten
bandenspanning.
x Laat uw kind niet met banden fietsen die beschadigingen, een
verhoogde slijtage of barsten vertonen.
x Vraag eventueel uitleg over de controle en instelling van de
bandenspanning aan uw handelaar.
Afb.: Markering zadelpen
(bij wijze van voorbeeld)
13
BasisinstellingenKinderspeelfiets
De bandenspanning is belangrijk voor de rolweerstand en de vering van de
kinderspeelfiets.
De waarden van de bandenspanning worden afhankelijk van de fabrikant
weergegeven in psi (pound per square inch), kPa (Kilopascal) of bar.
1. Lees de toegelaten maximale bandenspanning af aan de zijkant van de band van
de kinderspeelfiets (zie “Afb.: Band met vermelding van de bandgrootte”).
Afb.: Band met vermelding van de bandgroote
(bij wijze van voorbeeld)
1
2
X
2
¼
4
0
p
s
i
2
8
0
k
P
a
2
,
8
B
a
r
2. Om de bandenspanning in te stellen of de band met lucht te vullen, draait u de
beschermkap los van het ventiel.
3. Plaats het spanningscontroletoestel of een luchtpomp met spanningsweergave op
het ventiel en lees de bandenspanning af.
x Is de bandenspanning te laag, pomp dan de band met een luchtpomp op.
x Is de bandenspanning te hoog, laat dan lucht af uit de band (zie hoofdstuk
“Basisinstellingen / Bandenspanning verlagen”).
4. Kies een bandenspanning tot de bovengrens die is vermeld op de band en die
past bij het lichaamsgewicht van uw kind.
5. Draai de beschermkap na het instellen van de bandenspanning met de hand vast
op het ventiel.
6. Controleer na het instellen van de bandenspanning of de onderste kartelmoer
stevig vast zit en draai deze eventueel met de hand vast.
14
Reiniging Kinderspeelfiets
7.3 Bandenspanning verlagen
Om de bandenspanning te verlagen, kan via het ventiel lucht uit de band worden afgelaten.
x Om een geringere bandenspanning in te stellen, neemt u de beschermkap eraf en
opent het ventiel tot er lucht ontsnapt.
x Sluit na het instellen van een geringere bandenspanning het ventiel en draai de
beschermkap met de hand vast.
8 Reiniging
8.1 Benodigde reinigingsmiddelen
Voor de reiniging van de kinderspeelfiets kan het volgende worden gebruikt:
schone poetsdoeken
mild, lauw sopje
een zachte poetsspons of -doek
een zachte borstel
onderhouds- en conserveermiddelen
x Vraag advies aan uw handelaar over de geschikte onderhouds- en
conserveermiddelen.
8.2 Kinderspeelfiets reinigen
WAARSCHUWING
Ontoereikende kennis of vaardigheden.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat de kinderfiets niet wordt gebruikt door
kinderen met beperkte fysieke, sensorische of mentale
vaardigheden of een gebrek aan ervaring en vakkennis.
x Laat de reiniging en het onderhoud niet alleen door kinderen
uitvoeren.
15
ReinigingKinderspeelfiets
VOORZICHTIG
Klemmen en beknellen van lichaamsdelen door een ontbrekende
kennis of verkeerd gedrag bij de reiniging.
Risico op verwondingen!
x Zorg ervoor dat uw vingers en handen niet in de beweeglijke
componenten belanden.
x Zorg ervoor dat uw vingers en handen niet bekneld raken.
LET OP
Verkeerde reiniging van de kinderspeelfiets.
Beschadigingsgevaar!
x Gebruik geen agressieve reinigingsmiddelen.
x Gebruik geen stromend water.
x Gebruik geen scherpe of metalen reinigingsvoorwerpen.
x Gebruik geen hogedrukreiniger of elektrische
reinigingsapparaten.
Voor de reiniging van de kinderspeelfiets moeten de volgende punten in acht worden
genomen:
x Reinig de kinderspeelfiets ook regelmatig bij geringe verontreinigingen.
x Veeg alle oppervlakken en de componenten af met een lichtjes vochtige doek.
x Gebruik voor het bevochtigen van de doek een mild sopje.
x Veeg na de reiniging alle oppervlakken en componenten af tot ze droog zijn.
x Conserveer de gelakte en metalen oppervlakken van het frame minstens om de
zes maanden.
x Bij vragen over geschikte reinigingsmiddelen dient u zich tot uw handelaar te
wenden.
16
Reiniging Kinderspeelfiets
9 Onderhoud
WAARSCHUWING
Storing van componenten door een verkeerd en ontoereikend
onderhoud.
Risico op verwondingen!
x Voer het onderhoud slechts zelf door wanneer u beschikt over
de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen.
x Zorg ervoor dat de kinderspeelfiets minstens een keer per jaar
door uw handelaar wordt onderhouden.
WAARSCHUWING
Materiaalmoeheid en -breuk door ondeskundig vastdraaien van
de schroefverbindingen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
x Zorg ervoor dat losse schroefverbindingen door uw handelaar
worden vastgedraaid.
x Losse schroefverbindingen moeten deskundig met een
draaimomentsleutel en de correcte draaimomenten worden
vastgedraaid.
VOORZICHTIG
Klemmen of beknellen van lichaamsdelen door een ontbrekende
kennis of verkeerd gedrag bij het onderhoud.
Risico op verwondingen!
x Zorg ervoor dat uw vingers niet in de beweeglijke
componenten belanden.
x Zorg ervoor dat uw vingers niet bekneld raken.
x Draag beschermende handschoenen.
17
ReinigingKinderspeelfiets
De kinderspeelfiets moet regelmatig worden onderhouden.
x Voer de volgende onderhoudsbeurten één keer per maand uit of na een valpartij.
x Stelt u bij het onderhoud schade vast, zorg er dan voor dat uw kind de
kinderspeelfiets niet meer gebruikt en laat de kinderspeelfiets door uw handelaar
controleren of repareren.
x Laat alle uitgevoerde onderhoudsbeurten en reparaties die worden verricht door de
handelaar, noteren.
x Wanneer u zelf onderhoudswerkzaamheden verricht, dient u zich bij uw handelaar
te informeren over de draaimomenten en een draaimomentsleutel te gebruiken.
x Wanneer u zelf het onderhoud verricht, dient u de kinderspeelfiets na het onderhoud
grondig te controleren vooraleer uw kind de kinderspeelfiets in gebruik neemt.
9�1 Inspectie-intervallen
x Laat volgens de volgende intervallen een nazicht van de kinderspeelfiets door
uw handelaar verrichten:
Inspectie-intervallen
Inspectie Bedrijfsuren Gebruiksduur
1. Inspectie na 15bedrijfsuren* of na 3 maanden*
2. Inspectie na 100bedrijfsuren* of na een jaar*
elke verdere inspectie na nog eens 100bedrijfsuren* of na nog een jaar*
* naargelang van wat het eerst van toepassing is
Winora-Staiger GmbH wijst op het voorbehoud om in gevallen waar de garantie van
toepassing is, te controleren of de opgetreden fout door een adequaat onderhoud had
kunnen worden vermeden. Naargelang van het resultaat behouden we ons voor de
garantie eventueel te weigeren.
Op uw kinderspeelfiets bevinden zich diverse onderdelen die precies met het oog op de
belasting door vuil, stof of vocht of ook slechts omwille van de veiligheid bijzondere
aandacht vereisen. Het is daarom in uw eigen belang de inspectie-intervallen na te leven.
18
Reiniging Kinderspeelfiets
9�2 Schroefverbindingen controleren
x Til de kinderspeelfiets ca. 5cm van de grond en laat deze voorzichtig op de grond
vallen. Let daarbij op opvallende geluiden.
x Hoort u opvallende geluiden, draai dan de betreffende schroefverbindingen
vast (zie hoofdstuk “Grondslagen / Instructies over draaimomenten”).
x Zorg ervoor dat losse schroefverbindingen door uw handelaar worden
vastgedraaid wanneer u niet beschikt over de noodzakelijke vakkennis en
gereedschappen.
9�3 Frame en voorvork controleren
x Ga na of het frame en de voorvork vervormingen, barsten of kleurveranderingen
vertonen (visuele inspectie).
x Vertoont het frame of de voorvork vervormingen, barsten of kleurveranderingen,
laat dan het frame of de voorvork meteen door uw handelaar controleren en zorg
ervoor dat uw kind niet rijdt met de kinderspeelfiets.
9�4 Zadel controleren
x Ga na of het zadel kan worden gedraaid.
x Kunt u het zadel verdraaien, stel dan de zadelpenklem in (zie hoofdstuk
“Basisinstellingen / Zadel instellen”).
9�5 Stuur controleren
x Ga na of het stuur in een rechte hoek naar het voorwiel is gericht
(zie “Afb.: Correcte stuurpositie”).
x Laat het stuur instellen door uw handelaar als het stuur niet in een rechte hoek
tot het voorwiel staat.
Afb.: Correcte stuurpositie (bij wijze van voorbeeld)
19
ReinigingKinderspeelfiets
x Fixeer het voorwiel tegen zijdelings verdraaien, bijvoorbeeld in een fietsenrek
en ga na
of het stuur tegen het
voorwiel
kan worden verdraaid.
x Wanneer u het stuur kunt verdraaien, dient u het stuur of de stuurpen door uw
handelaar te laten instellen.
x Ga na of het stuur op- en neerwaarts kan worden bewogen.
x Wanneer u bij het op- en neerwaarts bewegen van het stuur speelruimte
opmerkt aan de buitenbalhoofdbuis of het stuur, dient u de buitenbalhoofdbuis
of het stuur door uw handelaar te laten instellen.
x Controleer het stuur en de stuurpen op barsten, vervormingen of kleurveranderingen
(visuele inspectie).
x Vertoont het stuur of de stuurpen barsten, vervormingen of kleurveranderingen,
laat dan het stuur of de stuurpen door uw handelaar controleren en zorg ervoor
dat uw kind niet rijdt met de kinderspeelfiets.
9�6 Voor- en achterwiel controleren
1. Houd de kinderspeelfiets vast aan de voorvork of het frame.
2. Probeer het voor- of achterwiel zijlings te bewegen. Ga na of de wielmoeren daarbij
bewegen.
x Bewegen de wielmoeren, draai ze dan vast (zie hoofdstuk “Grondslagen/
Instructies over draaimomenten”).
3. Til de kinderspeelfiets op en draai aan het voor- of achterwiel. Ga na of het voor- of
achterwiel zijlings of naar buiten slaat.
x Wanneer het voor- of achterwiel zijdelings of naar buiten slaat,
dient u de
kinderspeelfiets niet te gebruiken en het voor- of achterwiel door uw handelaar
te laten controleren.
20
Reiniging Kinderspeelfiets
9�7 Velgen en spaken controleren
1. Controleer de voorste en achterste velg op barsten, vervormingen of
kleurveranderingen (visuele inspectie).
x Vertoont een velg barsten, vervormingen of kleurveranderingen, laat uw kind
dan niet met de kinderspeelfiets rijden.
2. Druk de spaken met duim en vinger lichtjes samen en ga na of de spanning bij alle
spaken gelijk is.
x Bij een verschillende spanning of losse spaken kunt u de spaken door uw
handelaar laten aanspannen.
U kunt ook met een houten of plastic staaf over de spaken strijken en letten
op geluidsverschillen.
9�8 Banden controleren
1. Ga na of de juiste bandenspanning is ingesteld (zie hoofdstuk “Basisinstellingen/
Bandenspanning controleren en instellen”).
2. Controleer de banden op barsten en schade door vreemde voorwerpen.
3. Ga na of het profiel van de banden duidelijk voelbaar is.
x Wanneer een band barsten vertoont, beschadigd is of de profiel diepte
te gering is, dient u de band door uw handelaar te laten vernieuwen en ervoor
te zorgen dat uw kind niet met de kinderspeelfiets rijdt.
4. Controleer of de ventielen vast zitten en draai eventueel de onderste kartelmoer
volgens de wijzers van de klok met de hand vast.
5. Ga na of de ventielen zijn voorzien van een beschermkap.
x Ontbreekt de beschermkap, vervang dan de beschermkap.
9�9 Beschermingselementen controleren
x Ga na of de beschermingselementen zoals beschermkappen of moeren of aan de
handvaten voorhanden en onbeschadigd zijn.
x Ontbreken de beschermingselementen of zijn ze beschadigd, laat ze dan door
uw handelaar vernieuwen.
21
BewaringKinderspeelfiets
10 Bewaring
Wanneer de kinderspeelfiets gedurende een langere tijd niet wordt gebruikt, moeten
volgende punten voor de bewaring in acht worden genomen:
x Reinig de kinderspeelfiets (zie hoofdstuk “Reiniging”).
x Berg de
kinderspeelfiets
weg in een droge, vorstvrije ruimte die beschermd is tegen
grote temperatuurverschillen.
x Om een vervorming van de banden te vermijden, dient u de kinderspeelfiets
hangend aan het frame op te bergen.
11 Garantie
Winora-Staiger GmbH geeft naast de wettelijke garanties en daarbovenop een garantie
voor het frame van het voertuig. De garantie bedraagt sinds modeljaar 2017 vanaf de
datum van de verkoop aan de eerste koper
voor het aluminium frame: 5jaar
voor het carbon frame: 5jaar
voor een volledig geveerd frame (uitzondering lager en schokdemper): 5jaar
De garantie geldt uitsluitend in het kader van de eerste aankoop van het voertuig,
het bewijs van aankoop en ook de volledig ingevulde voertuigpas en het overdrachts-
protocol moeten worden voorgelegd wanneer aanspraak wordt gemaakt op de garantie.
De garantie dekt uitsluitend schade aan het frame met betrekking tot kwaliteit,
houdbaarheid en afwezigheid van defecten. De kosten van het transport van het defecte
frame en het transport terug, de arbeidskosten voor een eventuele vervanging van
het defecte frame tegen een nieuw en ook de vervolgkosten die door een defect frame
ontstaan, worden niet gedekt door de garantie.
Eveneens wordt alle schade uitgesloten die ontstaat door een gebrekkig onderhoud,
een buitensporige slijtage, ongevallen, overbelasting van het voertuig, verkeerde
montage en ook door verandering van het voertuig door het bevestigen en veranderen
van extra componenten. Er kan ook geen aanspraak worden gemaakt op de garantie bij
een niet reguliere sportieve bediening van het voertuig, zoals het uitvoeren van
inadequate sprongen voor de voertuigcategorie, en ook bij alle andere overbelastingen,
en ook voor gevallen waarin wordt gehandeld tegen de aanbevelingen in van onze
originele gebruiksaanwijzing of van onze handelaar. Alle details over de adequate
hantering van het frame verneemt u in de originele gebruiksaanwijzing.
Indien u andere garantie-eisen, zoals een waardevermindering, opzeggingsrecht
of schadevergoeding tegen de handelaar hebt, blijven deze onverlet door deze garantie.
De eisen bestaan naast elkaar. Indien op grond van deze garantie het frame moet
worden vervangen, vervalt de garantie en begint deze niet opnieuw te lopen.
22
Afvalverwijdering Kinderspeelfiets
Bij de aankoop van uw voertuig hebt u een overeenkomst gesloten met uw handelaar. Bij
garantie-eisen en andere problemen moet uitsluitend de handelaar worden gecontacteerd
bij wie u het voertuig hebt gekocht. Voor de probleemloze afhandeling moeten steeds het
volledige bewijs van aankoop en de voertuigpapieren worden voorgelegd. De handelaar
zal dan, indien nodig, contact met ons opnemen voor een verdere afhandeling.
Indien u voor het indienen van een schadegeval een andere specialist inschakelt,
kunnen daardoor eventueel andere kosten ontstaan. Deze worden dan echter niet door
ons overgenomen en moeten door u zelf worden gedragen.
Winora-Staiger GmbH behoudt zich voor bij een niet gerechtvaardigde klacht forfaitaire
behandelingskosten in rekening te brengen.
Informeer u over de nationale en regionale voorschriften betreffende de garantie in uw land.
Het ondertekende overdrachtsprotocol en de bewijzen van aankoop moeten voor het
eventuele inroepen van de garantie worden voorgelegd. Bewaar deze documenten.
De garantie heeft geen betrekking op schade die is ontstaan door een verkeerd gebruik,
door overmacht, door slijtage die is veroorzaakt door het gebruik (bijvoorbeeld van de
banden, de wielen of de lak of de verlichting) of door een ongeval.
12 Afvalverwijdering
12.1 Kinderspeelfiets
Verwijder uw kinderspeelfiets niet met het huisvuil. Geef deze af op een inzamelpunt van
de gemeente of een recyclagepark.
Als alternatief worden ook inzamelingen aangeboden die worden georganiseerd door
gemeenten en privéondernemingen. Richt u hiervoor tot uw bevoegd gemeente- of
stadsbestuur of neem informatie bij uw post in acht.
12.2 Verpakking
Verpakkingen waarmee uw voertuig tijdens de verzending werd beschermd,
zogenaamde transportverpakkingen, kunnen doorgaans worden afgegeven bij uw
handelaar. Elke andere soort verpakking moet gescheiden worden afgevoerd. Voeg
karton bij oud papier en folies bij afval voor recycling of vraag raad aan uw handelaar
over de afvalverwijdering.
23
ConformiteitsverklaringKinderspeelfiets
12.3 Banden en binnenbanden
Banden en binnenbanden mogen niet altijd bij het huisvuil worden geworpen.
Vraag aan uw handelaar of deze instaat voor de inzameling en de afvalverwijdering of geef
deze af in een reclyclagepark of een inzamelpunt van uw gemeente- of stadsbestuur.
12.4 Smeer- en onderhoudsmiddelen
Verwijder smeer- en onderhoudsmiddelen niet via het huisvuil, in de riolering of in de
natuur. Deze moeten worden afgegeven op een inzamelpunt voor speciaal afval.
Respecteer hiervoor ook de instructies op de verpakking van deze middelen.
13 Conformiteitsverklaring
De conformiteitsverklaring is apart bij de gebruiksaanwijzing van de kinderspeelfiets
gevoegd. Met de conformiteitsverklaring verklaart de fabrikant van uw kinderspeelfiets
dat het product beantwoordt aan alle eisen en andere betreffende bepalingen van de
norm EN71 en de richtlijn 2009/48/EG.
Woordenlijst
Woordenlijst
Begrip uit deze originele
gebruiksaanwijzing
vervangt het volgende
begrip (standaardbasis)
verklarende/alternatieve
benaming
Aero-stuur aerodynamisch accessoire
(DIN EN ISO 4210-1)
Triatlonstuur, timerstuur
Uitvaleinden Voorvorkpatte (DIN EN 15532)
Autoventiel (AV) Autoventiel (DIN EN 15532) Schraderventiel
Remblok Remblok (DIN EN 15532)
Remarm Remhendel (DIN EN 15532)
Remkrachtmodulator Remkrachtmodulator
(DIN EN ISO 4210-2)
Power modulator
Remkabel Binnenkabel (DIN EN 15532
en DIN EN ISO 4210-2)
City-fiets Stadsfiets (DIN EN 15532)
Voertuig Samenvatting van fietsen,
racefietsen, Pedelecs,
S-Pedelecs en kinderfiet-
sen en kinderspeelfietsen
onder de overkoepelende
term voertuig.
Voertuigpas (zie voertuig) Fietspas
Vangplaats Situatie, waarbij delen van
het lichaam of de kleding
kunnen verstrikt raken
Veerelement Veringselement
(DIN EN 15532)
Tegenhouder Remarm (DIN EN 15532)
Garantie Aansprakelijkheid bij
materiële fouten
Bel Bel
Helm Fietshelm
(DIN EN ISO 4210-2),
geschikte helm (S-Pedelec)
Fietshelmen en helmen,
die geschikt zijn bij het
fietsen met een
Pedelec/S-Pedelec.
Woordenlijst
Begrip uit deze originele
gebruiksaanwijzing
vervangt het volgende
begrip (standaardbasis)
verklarende/alternatieve
benaming
Liggende achtervork Liggende achtervork
(DIN EN 15532)
Staande achtervork Staande achtervork
(DIN EN 15532)
Kettingwiel Kettingwiel (DIN EN 15532)
Kinderspeelfiets Speelfiets (EN 71)
MTB MTB-terreinfiets
(mountainbike)
Pedelec EPAC
(DIN EN 15194)
EPAC, E-Bike,
Pedelec 25, E-fiets,
elektrische fiets
Reflector Reflector posteriori
(DIN EN 15532)
Bandenlichter Montagearm
Riem Aandrijfriem
(DIN EN ISO 4210-1)
Rondsel Tandwiel (DIN EN 15532)
Zadelpen Zadelbuis
Versnellingskabel Binnenkabel (DIN EN 15532)
Schijf Riemschijf
(DIN EN ISO 4210-1)
Achterlamp Achterlicht
Schroefverbinding Schroefverbinding
(DIN EN ISO 4210-1)
Sclaverandventiel (SV) Frans ventiel (DIN EN 15532)
S-Pedelec L1e richtliijn 2002/24/EC of
L1e-B verordening 168/2013
S-EPAC, snelle E-Bike,
Pedelec 45
Standaard Hollands
ventiel (Dunlop, DV)
Hollands ventiel
(DIN EN 15532)
Blitzventiel
Systeembagagedrager Bagagedrager
(DIN EN 15532)
Individuele eigenschappen van het voertuig
Framenummer: Sleutelnummer:
event. FIN (voertuig-identificatienummer S-Pedelec):
Varia
Montage van kinderstoelen: () toegestaan () niet toegestaan
Montage van fietskarren: () toegestaan () niet toegestaan
Voertuig beantwoordt aan de nationale voorschriften voor het wegverkeer: () Ja () Neen
Andere opmerkingen (afwijkingen van standaarduitrusting, accessoires, gebreken enz.):
Toestand van het voertuig
() nieuw
() tweedehands, aantal kilometer: Leeftijd:
Overdrachtsprotocol
Het voertuig werd volledig met het volgende overhandigd: (aanduiden wat past,
eventueel aantal vermelden)
() Sleutel accu (Pedelec) () Sleutel fietsslot (indien verschillend)
() Winora-Group-basishandleiding met verwijzing naar de volledige online handleiding
() event. Pedelec-snelstarthandleiding over het aandrijfsysteem met verwijzing naar de
volledige online handleiding
() event. S-Pedelec-handleiding voor het aandrijfsysteem
() alle functies van het voertuig werden verklaard
() het voertuig werd overhandigd in rijklare toestand
() het voertuig werd voorgemonteerd overhandigd, instructies voor het rijklaar maken
werden verstrekt
() de technische fiche met de technische gegevens over het voertuig werd overhandigd
Aankoop- of leveringsdatum: Koopsom:
Koper
Voor- en familienaam:
Adres:
E-mail: Tel.:
Voertuigpas en overdrachtsprotocol
Plaats, datum (handelaar) Plaats, datum (koper)
1. Inspectie
300 km/15 bedrijfsuren/3 maanden
Bestelnr.:
Opmerking:
Datum, stempel en handtekening van de
handelaar
2. Inspectie
2.000 km/100 bedrijfsuren/1 jaar
Bestelnr.:
Opmerking:
Datum, stempel en handtekening van de
handelaar
3. Inspectie
4.000 km/200 bedrijfsuren/2 jaar
Bestelnr.:
Opmerking:
Datum, stempel en handtekening van de
handelaar
4. Inspectie
6.000 km/300 bedrijfsuren/3 jaar
Bestelnr.:
Opmerking:
Datum, stempel en handtekening van de
handelaar
5. Inspectie
8.000 km/400 bedrijfsuren/4 jaar
Bestelnr.:
Opmerking:
Datum, stempel en handtekening van de
handelaar
6. Inspectie
10.000 km/500 bedrijfsuren/5 jaar
Bestelnr.:
Opmerking:
Datum, stempel en handtekening van de
handelaar
Inspectie-intervallen
WINORA GROUP | Winora-Staiger GmbH
Max-Planck-Straße 6 | 97526 Sennfeld (Germany)
Tel. +49 (0) 9721 6501-0 | Fax +49 (0) 9721 6501-45
info@winora-group.de | www.winora-group.de
Copyright
Teksten, beelden en informatie in deze documenten zijn beschermd door het
auteursrecht en onderworpen aan het copyright van Winora-Staiger GmbH.
Het vertalen, herdrukken, reproduceren of een ander economisch gebruik, bijv. op
elektronische media, ook bij wijze van uittreksel, is niet toegestaan zonder
voorafgaande schriftelijke goedkeuring van Winora-Staiger GmbH.
Winora Group originele gebruiksaanwijzing (online)
LANGUAGE: DUTCH
EDITION: 1 | 07/2016
18


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Winora MTB at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Winora MTB in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 30,65 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

Others manual(s) of Winora MTB

Winora MTB User Manual - English - 252 pages

Winora MTB User Manual - German - 272 pages


The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info