36
7
7. 3 Reiniging
De reiniging van de ketel moet doorgevoerd worden bij het
begin en op het einde van de stookperiode. Dit garandeert
een lange levensduur van de stookketel en een
energiebesparende werking.
1. Verwarming aan de hoofd- en gevaarschakelaar uit-
schakelen en tegen onverwacht inschakelen beveiligen.
2. Schakelaar op het ketelschakelveld op UIT (0).
3. Afdekkap en zijwanden afnemen.
4. Wachten tot de keteltemperatuur tot op minder dan
60°C afgekoeld is.
5. Aansluitstekker aan de brander uittrekken en keteldeur
openen.
Om de vlamkop niet te beschadigen, moet de
brander eerst naar boven geheven worden en
daarna gezwenkt worden.
6. Afdekking rookgasverzamelplaat openen en turbulato-
ren wegnemen.
7. K etel met bijgeleverde reinigingsborstels aan de
gekenmerkte vlakken (zie foto) reinigen.
Opmerking:Vastzittende verbrandingsresten kunnen door
inweken in warm water bij nog warme warm-
tewisselaar verwijderd worden. Bij chemische
reinigings- of conserveringsmiddelen moeten
de betreffende gebruiksvoorschriften geres-
pecteerd worden.
8. Verbrandingsresten van de vloer verwijderen (b.v. met
stofzuiger)
Dichtingen van de keteldeur niet beschadigen
bij het sluiten van de keteldeur.
Toegang voor de reiniging
Gebruik van de reinigingsborstel
alternatief
Na de reinigingswerken:
❐ Alle turbulatoren moeten ingezet zijn.
❐ Deksel rookgasplaat moet gesloten en vastgeschroefd
zijn. Dichting op beschadiging controleren en eventueel
vervangen.
❐ Keteldeuren moeten gesloten zijn en alle bevestigings-
bouten moeten gelijkmatig kruisgewijs aangedraaid
zijn.
❐ Dichtingssnoer uit de keteldeuren controleren en even-
tueel vervangen.
Keteldeur sluiten