484448
19
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/258
Next page
WEB EDITION
VOLVO V70 OWNER’S MANUAL TP 95122008
VOLVO V70
Instructieboekje
1
Beste Volvo-bezitter
Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij het ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw medepassagiers voorop gestaan.
Een Volvo is een van de veiligste auto’s ter wereld. Uw Volvo is ook ontworpen om aan alle geldende veiligheidsvoorschriften en milieueisen te voldoen.
Om nog meer plezier van uw auto te hebben, raden wij u aan om vertrouwd te raken met de uitrusting, de instructies en de onderhoudsinformatie in dit
instructieboekje.
Dank u dat u gekozen hebt voor Volvo!
2
Inleiding
Instructieboekje
Een goede manier om vertrouwd te raken met
uw nieuwe auto is om het instructieboekje te
lezen, bij voorkeur voordat u uw eerste rit maakt.
Zo maakt u kennis met nieuwe functies, krijgt u
tips hoe u het beste in verschillende situaties
met de auto kunt omgaan en leert u hoe u opti-
maal gebruik kunt maken van alle mogelijkheden
die uw auto biedt. Besteed ook aandacht aan
de veiligheidsinstructies in het boekje:
De in het instructieboekje beschreven uitrusting
is niet op alle modellen aanwezig. Als aanvulling
op de standaarduitrusting worden in dit instruc-
tieboekje ook de opties (af fabriek gemonteerde
uitrusting) en bepaalde accessoires (optie)
beschreven.
N.B. De uitrusting van de auto’s van Volvo hangt
af van de verschillende behoeften op de diverse
markten en de landelijke en/of regionale wet- en
regelgeving. Neem contact op met uw Volvo-
dealer voor informatie over de standaarduit-
rusting, opties en accessoires.
De specificaties, constructiegegevens en
afbeeldingen in dit instructieboekje zijn niet bin-
dend. We behouden ons het recht voor om zon-
der voorafgaande mededeling wijzigingen aan
te brengen.
Neem voor meer informatie contact op met uw
Volvo-dealer.
© Volvo Car Corporation
WAARSCHUWING!
Waarschuwingsteksten geven aan dat er
gevaar voor persoonlijk letsel bestaat, als u
de instructies niet opvolgt.
BELANGRIJK!
“Belangrijk”-teksten geven aan dat het
gevaar bestaat dat de auto beschadigd
raakt als u de instructies niet opvolgt.
3
Volvo Car Corporation en het milieu
Milieubeleid van Volvo
Zorg voor het milieu, veiligheid en kwaliteit zijn
de drie kernwaarden van Volvo Car Corporation
die van invloed zijn op alle activiteiten. We zijn
ervan overtuigd dat onze klanten onze zorg voor
het milieu delen.
Uw Volvo voldoet aan strenge internationale
milieueisen en is bovendien geproduceerd in
een fabriek die zeer schoon is en efficiënt met
hulpbronnen omgaat. De Volvo Car Corporation
is gecertificeerd volgens de milieunorm
ISO 14001 voor fabrieken, centrale functies en
de meeste andere eenheden. We eisen boven-
dien van onze samenwerkingspartners dat ze
systematisch aan milieuzorg doen.
Alle Volvo-modellen gaan vergezeld van een
milieuverklaring (EPI of Environmental Product
Information). Daarin staat de impact aangege-
ven die de auto gedurende zijn hele levenscy-
clus op het milieu heeft.
Bezoek www.volvocars.com/EPI om meer te
lezen.
Brandstofverbruik
De auto’s van Volvo zijn concurrerend in hun
klasse wat het brandstofverbruik betreft. Een
lager brandstofverbruik levert over het alge-
meen een geringere uitstoot van het broeikas-
gas kooldioxide op.
U als bestuurder kunt uw steentje bijdragen aan
een verlaging van het brandstofverbruik. Lees
voor meer informatie de tekst onder het kopje
Spaar het milieu op pagina 4.
Efficiënte uitlaatgasreiniging
Uw Volvo is gebouwd volgens het concept
Schoon aan binnen- en buitenkant
– een con-
cept dat een schone passagiersruimte combi-
neert met een uitermate efficiënt
uitlaatgasreinigingssysteem. In veel gevallen lig-
gen uitlaatgasemissies ver onder de geldende
normen.
Op de radiateur zit bovendien PremAir®
1
, een
speciale laag die schadelijk laaghangend ozon
kan omzetten in zuivere zuurstof wanneer het
ozon langs de radiateur stroomt. Hoeveel ozon
er wordt omgezet hangt af van het ozongehalte
van de buitenlucht.
1. Optie
PremAir® is een gedeponeerd
handelsmerk van de Engelhard
Corporation.
4
Volvo Car Corporation en het milieu
Schone lucht in passagiersruimte
Het interieurfilter zorgt dat stofdeeltjes en pollen
niet via de luchtinlaatopening in de passagiers-
ruimte kunnen dringen.
Een geavanceerd luchtreinigingssysteem,
IAQS
1
(Interior Air Quality System), zorgt ervoor
dat de lucht die de passagiersruimte binnen-
komt schoner is dan de lucht buiten in het ver-
keer.
Het systeem bestaat uit een elektronische sen-
sor en een koolstoffilter. De binnenkomende
lucht wordt continu gecontroleerd en als het
gehalte aan schadelijke gassen zoals koolmo-
noxide te hoog oploopt, wordt de luchtinlaat
gesloten. Iets dergelijks kan zich voordoen in bij-
voorbeeld druk verkeer, files of tunnels.
Het koolstoffilter zorgt ervoor dat stikstofoxiden,
laaghangend ozon en koolwaterstoffen niet bin-
nendringen.
Textielnorm
Het interieur van een Volvo werd dusdanig
vormgegeven dat het gerieflijk en comfortabel
is – ook voor mensen met contactallergieën of
astma. Alle stoelhoezen en bekledingsstoffen
zijn getest op stoffen en emissies die schadelijk
zijn voor de gezondheid en allergische reacties
kunnen veroorzaken. Dit betekent dat alle stof-
fen voldoen aan de eisen van de textielnorm
Öko-Tex 100
2
– een enorme stap op weg naar
een gezonder milieu in de passagiersruimte.
Het Öko-Tex-label stelt regels aan bijvoorbeeld
de veiligheidsgordels, de vloerbekleding en de
gebruikte garens en stoffen. De leren bekle-
dingsvarianten zijn chroomvrij gelooid met plant-
aardige stoffen en voldoen aan de gestelde
certificeringseisen.
Erkende Volvo-werkplaatsen en
het milieu
Met regelmatig onderhoud kunt u de voorwaar-
den scheppen voor een lange levensduur en
een laag brandstofverbruik. Op die manier
draagt u bij aan een schoner milieu. Wanneer u
de reparaties en het onderhoud aan de auto toe-
vertrouwd aan de werkplaatsen van Volvo,
wordt de auto een onderdeel van ons systeem.
We stellen duidelijke milieueisen aan de outil-
lage van onze werkplaatsen om te voorkomen
dat er schadelijke stoffen vrijkomen in het milieu.
Het personeel in de werkplaatsen van Volvo
beschikt over de kennis en het gereedschap om
optimale zorg voor het milieu te kunnen garan-
deren.
Spaar het milieu
U kunt eenvoudig meehelpen het milieu te
beschermen door zuinig te rijden, milieuvriende-
lijke autoverzorgingsproducten te kopen en de
auto te onderhouden of te laten onderhouden
aan de hand van de aanwijzingen in het instruc-
tieboekje.
Hieronder volgen een paar tips voor hoe u het
milieu kunt ontzien:
Verlaag het brandstofverbruik door de zoge-
heten ECO-bandenspanning aan te houden
(zie pagina 157).
Lading op het dak en een
skibox resulteren in een
grotere luchtweerstand
waardoor het brandstof-
verbruik aanzienlijk toe-
neemt. Verwijder ze
daarom meteen na
gebruik.
Laat spullen niet onnodig in de auto liggen.
Hoe groter de belasting van de auto, des te
hoger het brandstofverbruik.
Gebruik altijd de motorverwarmer voor een
koude start, als de auto hiermee is uitgerust.
Hierdoor nemen het brandstofverbruik en de
uitstoot af.
Rijd rustig en vermijd krachtig remmen.
1. Optie
2. Op www.oekotex.com vindt u meer
informatie
5
Volvo Car Corporation en het milieu
Rijd in de hoogst moge-
lijke versnelling. Een lager
toerental zorgt voor een
lager verbruik.
Laat het gaspedaal los
wanneer u van een helling
afrijdt.
Rem op de motor af om vaart te minderen.
Voorkom stationair draaien. Houd u aan de
plaatselijke voorschriften. Zet de motor af
wanneer u langere tijd stilstaat in een file.
Hanteer afvalstoffen die
schadelijk voor het milieu
zijn, zoals accu’s en olie,
op een milieuontlastende
manier. Neem contact op
met een erkende Volvo-
werkplaats als u niet
zeker weet hoe u dergelijk afval moet ver-
werken.
Onderhoud uw auto regelmatig.
Door deze tips op te volgen kan het brandstof-
verbruik worden verlaagd zonder dat dit van
invloed is op de reistijd of het plezier in het auto-
rijden. U spaart uw auto, bespaart geld en
gebruikt minder van de hulpbronnen op aarde.
6
7
Inhoud
Veiligheid 9
Instrumenten, schakelaars en bediening 33
Klimaatregeling 67
Interieur 79
Sloten en alarm 101
Starten en rijden 113
Wielen en banden 153
Verzorging 169
Onderhoud en service 175
Audiosysteem (optie) 203
Telefoon (optie) 225
Technische gegevens 239
8
9
Veiligheid
Veiligheidsgordels 10
Airbagsysteem 13
Airbags (SRS) 14
Airbag (SRS) activeren/deactiveren 17
SIPS-airbags, (zij-airbags) 19
Opblaasgordijn (IC-systeem) 21
WHIPS-systeem 22
Activering van de veiligheidssystemen 24
Kinderen en veiligheid 25
10
Veiligheid
Veiligheidsgordels
Heupgordel uittrekken. De gordel moet laag
gedragen worden.
Draag altijd een veiligheidsgordel
Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de
veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Let er
daarom op dat alle passagiers hun veiligheids-
gordel omhebben.
Veiligheidsgordel omdoen:
Trek de veiligheidsgordel langzaam uit en
maak deze vast door de borglip in de slui-
ting te steken. Een duidelijke “klik” geeft aan
dat de veiligheidsgordel vastzit.
Veiligheidsgordel losmaken:
Druk op de rode knop van de sluiting en laat
het oprolmechanisme de veiligheidsgordel
naar binnen trekken. Als de veiligheidsgor-
del niet volledig wordt opgerold, moet u de
gordel handmatig zo ver terugrollen dat
deze niet langer slap hangt.
De veiligheidsgordel is geblokkeerd en kan niet
verder worden uitgetrokken:
wanneer u de gordel te snel uittrekt
wanneer u remt of optrekt
als de auto sterk overhelt.
Voor optimale bescherming door de veiligheids-
gordel is het van belang dat de gordel goed
tegen het lichaam ligt. Laat de rugleuning niet te
ver achteroverhellen. De veiligheidsgordel biedt
de beste bescherming bij een normale rijhou-
ding.
Let erop dat:
u geen klemmen of andere accessoires
gebruikt waardoor u de veiligheidsgordel
niet strak langs uw lichaam kunt trekken
er geen slagen in de veiligheidsgordel zitten
en dat hij nergens achter blijft steken
de heupgordel moet laag zitten (niet over de
buik)
u de heupgordel over de heupen trekt door
aan de diagonale schoudergordel te trekken
zoals afgebeeld.
WAARSCHUWING!
De veiligheidsgordel en de airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of
onjuist wordt gebruikt, kan de bescherming
die de airbag bij een aanrijding biedt afne-
men waardoor u als klant ernstig letsel kunt
oplopen.
WAARSCHUWING!
Breng nooit zelf wijzigingen aan de veilig-
heidsgordels aan en probeer ze nooit zelf te
repareren. Neem contact op met een
erkende Volvo-werkplaats.
Als een veiligheidsgordel aan grote krachten
heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrij-
ding, moet u de veiligheidsgordel in zijn
geheel vervangen. De veiligheidsgordel kan
een deel van zijn beschermende eigen-
schappen hebben verloren, zelfs als de vei-
ligheidsgordel ogenschijnlijk niet
beschadigd is. Vervang de veiligheidsgordel
ook als deze versleten of beschadigd is. De
nieuwe veiligheidsgordel moet zijn goedge-
keurd en bedoeld voor montage op dezelfde
positie als de vervangen veiligheidsgordel.
11
Veiligheid
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordel en zwanger-
schap
Wanneer u zwanger bent, is het belangrijk dat u
de veiligheidsgordel altijd op de juiste manier
draagt. De veiligheidsgordel moet strak langs
de schouder lopen, waarbij het diagonale deel
van de veiligheidsgordel tussen de borsten en
tegen de zijkant van de buik ligt. Het heupge-
deelte van de veiligheidsgordel moet vlak tegen
de buitenkant van de bovenbenen liggen en zo
ver mogelijk onder de buik liggen. Het mag nooit
over de buik omhoog kunnen glijden. De veilig-
heidsgordel moet zo strak mogelijk over het
lichaam lopen zonder onnodige speling. Contro-
leer ook of de veiligheidsgordel nergens
gedraaid zit.
Naarmate de zwangerschap vordert moeten
zwangere bestuurders de stoel en het stuur
dusdanig verstellen dat ze de auto volledig
onder controle hebben (wat inhoudt dat ze met
gemak bij het stuur en de pedalen moeten kun-
nen komen). Streef ernaar de afstand tussen de
buik en het stuur zo groot mogelijk te maken.
Veiligheidsgordel en zwangerschap
WAARSCHUWING!
Elke veiligheidsgordel is bestemd ter
bescherming van slechts één persoon.
12
Veiligheid
Veiligheidsgordels
Gordelwaarschuwing
Het waarschuwingslampje voor de veiligheids-
gordels op het instrumentenpaneel en dat op de
bovenkant van de achteruitkijkspiegel branden,
zolang de bestuurder de veiligheidsgordel niet
heeft omgedaan. De gordelwaarschuwing
wordt na 6 seconden automatisch uitgescha-
keld, als de snelheid lager is dan 10 km/h. Als
vervolgens bij een snelheid hoger dan 10 km/h
blijkt dat de bestuurder de veiligheidsgordel
nog steeds niet omgedaan heeft, wordt de
waarschuwingsfunctie opnieuw ingeschakeld.
De waarschuwingsfunctie wordt vervolgens uit-
geschakeld, wanneer de snelheid tot onder
5 km/h daalt.
Als de bestuurder of voorpassagier de veilig-
heidsgordel tijdens het rijden losmaakt, wordt
de waarschuwingsfunctie opnieuw geactiveerd
bij snelheden hoger dan 10 km/h.
N.B. De gordelwaarschuwing is bestemd voor
volwassenen inzittenden.
Gordelspanners
Alle veiligheidsgordels (met uitzondering van de
gordel midden achter) hebben gordelspanners.
Dit is een mechanisme dat bij een aanrijding de
veiligheidsgordel rond het lichaam spant. De
veiligheidsgordel kan de passagier daarmee
beter in de stoel gedrukt houden.
13
Veiligheid
Airbagsysteem
Waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel
Het airbagsysteem
1
wordt continu gecontro-
leerd door de regeleenheid. Op het instrumen-
tenpaneel bevindt zich een
waarschuwingslampje. Dit lampje gaat branden,
wanneer u de contactsleutel naar stand I, II
of III draait. Het lampje dooft na ca.6 seconden,
wanneer de regeleenheid heeft vastgesteld dat
het airbagsysteem
1
geen storingen vertoont.
Behalve het brandende waar-
schuwingslampje verschijnt er,
in die gevallen waarin dat nodig
is, een melding op het display.
Als het waarschuwingslampje
niet werkt, gaat het waarschu-
wingsdriehoekje branden en
verschijnt er SRS-AIRBAG
SERVICE VEREIST op het
informatiedisplay. Neem zo spoedig mogelijk
contact op met een erkende Volvo-werkplaats.
1. Omvat SRS en gordelspanners,
SIPS en IC.
WAARSCHUWING!
Als het waarschuwingslampje voor het air-
bagsysteem blijft branden of tijdens het rij-
den kortstondig oplicht, betekent dit dat het
airbagsysteem niet naar behoren werkt. Het
lampje kan ook duiden op een storing in de
gordelspanners, het SIPS-, het SRS- of het
IC-systeem. Neem zo spoedig mogelijk con-
tact op met een erkende Volvo-werkplaats.
14
Veiligheid
Airbags (SRS)
Airbag (SRS) aan de bestuurders-
zijde
Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordels
ook een airbag (SRS - Supplemental Restraint
System) in het stuurwiel. De airbag zit opgevou-
wen in het midden van het stuurwiel. Het stuur-
wiel is voorzien van het opschrift SRS AIRBAG.
Airbag (SRS) aan de passagiers-
zijde
Als aanvulling op de veiligheidsgordel van de
passagiersstoel heeft uw auto ook een passa-
giersairbag
1
(SRS, Supplemental Restraint
System). De airbag aan de passagierszijde ligt
opgevouwen in een ruimte boven het dash-
boardkastje. Het paneel is voorzien van het
opschrift SRS AIRBAG.
WAARSCHUWING!
De veiligheidsgordel en de airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of
onjuist wordt gebruikt, kan de bescherming
die de airbag bij een aanrijding biedt afne-
men waardoor u als klant ernstig letsel kunt
oplopen.
1. Niet alle auto’s hebben een airbag
(SRS) aan de passagierszijde. Deze
kan optioneel worden weggelaten bij
de verkoop.
WAARSCHUWING!
Om de kans op letsel bij activering van de
airbags te beperken, moeten de passagiers
zo rechtop mogelijk zitten met hun voeten op
de vloer en hun rug tegen de rugleuning. De
veiligheidsgordel moet goed vastzitten.
WAARSCHUWING!
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
op een comfortkussen op de passagiers-
stoel, als de airbag (SRS) geactiveerd
1
is.
Laat kinderen nooit voor de passagierstoel
zitten of staan. Personen die kleiner zijn dan
1,40 m mogen nooit op de passagiersstoel
plaatsnemen, als de airbag (SRS) geacti-
veerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
bevelingen kan levensgevaarlijke situaties
opleveren voor uw kind.
1. Zie pagina 17 voor informatie over een
geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS).
15
Veiligheid
Airbags (SRS)
SRS-systeem, auto met het stuur links
SRS-systeem
Het SRS-systeem bestaat uit airbags en senso-
ren. Bij een voldoende krachtige aanrijding rea-
geren de sensoren, waarna de airbag wordt
opgeblazen. Daarbij wordt de airbag warm. Om
de klap op te vangen loopt de airbag leeg wan-
neer de inzittende de airbag raakt. Daarbij treedt
er rookvorming in de auto op. Dit is volkomen
normaal. Het totale verloop, van het opblazen tot
het leeglopen van de airbag, neemt enkele tien-
den van een seconde in beslag.
SRS-systeem, auto met het stuur rechts
N.B. De reactie van de sensoren hangt af van
de ernst van de aanrijding en van het feit of de
veiligheidsgordel aan de bestuurderszijde of de
passagierszijde vooraan wordt gedragen of niet.
Het kan dan ook zijn dat er bij ongelukken
slechts één (of geen) van de airbags wordt
opgeblazen. Het SRS-systeem registreert de
botskracht waaraan de auto blootstaat en stemt
de activering van een of meerdere airbags
daarop af. Ook de capaciteit van de airbags
wordt afgestemd op de botskracht waaraan de
auto blootstaat.
N.B. De airbags werken dusdanig dat de capa-
citeit ervan wordt afgestemd op de botskracht
waaraan de auto blootstaat.
WAARSCHUWING!
Reparaties mogen alleen door een erkende
Volvo-werkplaats worden uitgevoerd.
Ingrepen in het airbagsysteem kunnen sto-
ringen in de werking veroorzaken en leiden
tot ernstig letsel.
16
Veiligheid
Airbags (SRS)
Positie van de airbag aan de passagierszijde
in een auto met het stuur links of rechts.
WAARSCHUWING!
Plaats geen voorwerpen voor of boven op
het dashboard in het gebied waar de passa-
giersairbag is aangebracht.
17
Veiligheid
Airbag (SRS) activeren/deactiveren
Hiermee wordt aangeduid dat de airbag
(SRS) aan de passagierszijde gedeactiveerd
is
PACOS (optie)
De airbag (SRS) aan de passagierszijde voorin
kan gedeactiveerd worden met een schakelaar
als de auto is uitgerust met PACOS (Passenger
Airbag Cut Off Switch) (zie pagina 18).
Melding
Een tekst op de achteruitkijkspiegel geeft aan
dat de airbag (SRS) aan de passagierszijde
gedeactiveerd is.
Activeren/deactiveren
De schakelaar voor activering/deactivering van
de passagiersairbag, PACOS (Passenger Air-
bag Cut Off Switch) zit aan de passagierszijde
aan de zijkant van het dashboard en u kunt erbij
door het portier aan die kant te openen (zie
onder het kopje “Stand van de schakelaar” op
de volgende pagina). Controleer of de schake-
laar in de gewenste stand staat. Volvo adviseert
u het sleutelblad te gebruiken om de stand te
wijzigen. (U kunt ook andere voorwerpen
gebruiken die qua vorm op een sleutel lijken.)
WAARSCHUWING!
Zet nooit een kind in een kinderzitje op de
passagiersstoel als de airbag (SRS) geacti-
veerd is.
1
Het niet opvolgen van deze aanbeveling kan
levensgevaarlijke situaties opleveren voor
het kind.
1. Zie pagina 17 voor informatie over het acti-
veren/deactiveren van de airbag (SRS).
WAARSCHUWING!
Als de auto is uitgerust met een airbag
(SRS) aan de passagierszijde, maar geen
PACOS heeft, is de airbag altijd geacti-
veerd.
WAARSCHUWING!
Laat geen passagier op de passagiersstoel
plaatsnemen, als het waarschuwingssym-
bool voor het airbagsysteem op het instru-
mentenpaneel oplicht terwijl de tekst op het
plafondpaneel aangeeft dat de airbag (SRS)
aan die kant gedeactiveerd is. Het duidt op
een ernstige storing. Bezoek onmiddellijk
een erkende Volvo-werkplaats.
18
Veiligheid
Airbag (SRS) activeren/deactiveren
Schakelaar voor PACOS (Passenger Airbag
Cut Off Switch)
Stand van de schakelaar
1. De airbag is geactiveerd. Met de
schakelaar in deze stand kunnen passa-
giers groter dan 1,40 m op de voorstoel
aan de passagierszijde zitten, maar
kinderen in een kinderzitje of op een
comfortkussen beslist niet.
2. De airbag is gedeactiveerd. Met de
schakelaar in deze stand kunnen kinderen
in een kinderzitje of op een comfortkussen
op de voorstoel aan de passagierszijde
zitten, maar passagiers groter dan 1,40 m
beslist niet.
WAARSCHUWING!
Geactiveerde airbag (passagiersstoel):
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
op een comfortkussen op de passagiers-
stoel wanneer de airbag aan de passagiers-
zijde geactiveerd is. Laat evenmin personen
die kleiner zijn dan 1,40 m op deze stoel
plaatsnemen.
Gedeactiveerde airbag (passagiers-
stoel):
Laat personen die groter zijn dan 1,40 m
nooit plaatsnemen op de passagiersstoel
wanneer de airbag aan de passagierszijde
gedeactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
bevelingen kan levensgevaarlijke situaties
opleveren.
19
Veiligheid
SIPS-airbags (zij-airbags)
Positie van de SIPS-airbags
SIPS-airbags (zij-airbags)
Een groot deel van de botskracht wordt door
het SIPS-systeem (Side Impact Protection Sys-
tem) over balken, stijlen, vloer, dak en andere
delen van de carrosserie verspreid. De SIPS-air-
bags aan de bestuurders- en de passagierszijde
beschermen de borstkas en vormen een
belangrijk onderdeel van het SIPS-systeem. Het
SIPS-systeem bestaat uit twee hoofdonderde-
len: de SIPS-airbags en de sensoren. De SIPS-
airbags zijn aangebracht in de rugleuningframes
van de voorstoelen.
Kinderzitjes en SIPS-airbags
Een SIPS-airbag heeft wat kinderzitjes betreft
geen negatieve gevolgen voor de bescher-
mende functies van de auto.
Er kan een kinderzitje op de voorstoel worden
geplaatst, als de auto aan de passagierszijde
niet is uitgerust met een geactiveerde
1
airbag.
WAARSCHUWING!
De SIPS-airbags vormen een aanvulling op
de veiligheidsgordel.
Draag altijd de veiligheidsgordel.
WAARSCHUWING!
Reparaties mogen alleen door een erkende
Volvo-werkplaats worden uitgevoerd.
Ingrepen in de SIPS-airbags kunnen storin-
gen in de werking veroorzaken en leiden tot
ernstig letsel.
WAARSCHUWING!
Leg geen voorwerpen tussen de stoelen en
de portierpanelen, omdat dit gebied binnen
de actieradius van de SIPS-airbag ligt.
WAARSCHUWING!
Gebruik alleen door Volvo goedgekeurde
stoelhoezen. Andere stoelhoezen kunnen de
SIPS-airbags in hun werking hinderen.
1. Zie pagina 17 voor informatie over
een geactiveerde/gedeactiveerde
airbag (SRS).
20
Veiligheid
SIPS-airbags (zij-airbags)
Bestuurdersplaats, auto met stuur links
SIPS-airbagsysteem
Het SIPS-systeem bestaat uit SIPS-airbags en
sensoren. Bij een voldoende krachtige aanrij-
ding reageren de sensoren, die op hun beurt de
gasgeneratoren activeren. De SIPS-airbags
worden vervolgens opgeblazen tussen de inzit-
tende en het portierpaneel. Daarmee vangen de
SIPS-airbags de klap van de aanrijding op voor
de inzittende, waarna de airbags weer leeglo-
pen. De airbag loopt weer leeg wanneer de
inzittende de airbag raakt. De SIPS-airbag
wordt normaal gesproken alleen opgeblazen
aan de kant van de aanrijding.
Passagiersplaats, auto met het stuur links Positie van airbagsticker in voorportiero-
pening aan de passagierszijde
G020343
21
Veiligheid
Opblaasgordijn (IC-systeem)
Eigenschappen
Het opblaasgordijn van het IC-systeem (Inflata-
ble Curtain) vormt een aanvulling op het SIPS-
en SRS-systeem. Het zit verborgen achter de
plafondbekleding langs beide zijden van de auto
en beschermt inzittenden op de buitenste zit-
plaatsen. Bij een voldoende krachtige aanrijding
reageren de sensoren, waarna de opblaasgor-
dijnen worden geactiveerd. Het systeem helpt
voorkomen dat de bestuurder en eventuele pas-
sagiers bij een botsing met hun hoofd tegen de
binnenkant van de auto slaan.
WAARSCHUWING!
Hang of bevestig nooit iets aan de handgre-
pen aan het plafond. De haak is alleen
bedoeld voor niet al te zware kledingstukken
(en niet voor harde voorwerpen zoals para-
plu’s).
Schroef of bevestig geen onderdelen op de
plafondbekleding, de portierstijlen of de zij-
panelen van de auto. Ze kunnen daarbij hun
beschermende werking verliezen. Er mogen
uitsluitend originele Volvo-onderdelen,
bestemd voor montage op deze plaatsen,
worden gebruikt.
WAARSCHUWING!
Zorg dat de lading in de auto niet uitsteekt
boven de denkbeeldige, horizontale lijn op
50 mm onder de bovenkant van de zijruiten.
Anders is het mogelijk dat het opblaasgor-
dijn dat schuilgaat achter de plafondbekle-
ding geen bescherming meer biedt.
WAARSCHUWING!
Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op
de veiligheidsgordel.
Draag altijd de veiligheidsgordel.
22
Veiligheid
WHIPS-systeem
Bescherming tegen whiplash-
letsel, WHIPS
Het WHIPS-systeem (Whiplash Protection Sys-
tem) bestaat uit energieabsorberende rugleu-
ningen en speciaal voor het systeem
ontwikkelde hoofdsteunen op de beide voor-
stoelen. Het systeem wordt geactiveerd bij een
aanrijding van achteren, afhankelijk van de hoek
waaronder en de snelheid waarmee het achter-
opkomende voertuig de auto raakt en de mate-
riaaleigenschappen van dat voertuig.
Eigenschappen van de stoel
Bij activering van het WHIPS-systeem bewegen
de rugleuningen van de voorstoelen naar achte-
ren, zodat de positie van de bestuurder en de
passagier op de voorstoelen verandert. Zo
wordt de kans op een zogeheten whiplash
beperkt.
WHIPS-systeem en kinderzitjes
Het WHIPS-systeem heeft geen nadelige
invloed op de beschermende werking van de
kinderzitjes of comfortkussens in de auto.
Juiste zithouding
Voor optimale bescherming moeten de bestuur-
der en de voorpassagier zo veel mogelijk in het
midden van de stoel plaatsnemen en de afstand
tussen het hoofd en de hoofdsteun zo klein
mogelijk houden.
WAARSCHUWING!
Het WHIPS-systeem vormt een aanvulling
op de veiligheidsgordel. Draag altijd een vei-
ligheidsgordel.
WAARSCHUWING!
Breng nooit zelf wijzigingen aan de stoel of
het WHIPS-systeem aan en probeer ze nooit
zelf te repareren. Neem contact op met een
erkende Volvo-werkplaats.
23
Veiligheid
WHIPS-systeem
Zorg dat u de werking van het
WHIPS-systeem niet beïnvloedt
WAARSCHUWING!
Plaats geen koffer of iets dergelijks tussen
het zitgedeelte van de achterbank en de rug-
leuning van de voorstoelen. Let erop dat u
de werking van het WHIPS-systeem niet
nadelig beïnvloedt.
WAARSCHUWING!
Als u een van de ruggedeelten van de ach-
terbank hebt neergeklapt, moet u de voor-
stoel aan dezelfde kant naar voren schuiven
zodat de rugleuning van de stoel niet tegen
het neergeklapte ruggedeelte van de achter-
bank aankomt.
WAARSCHUWING!
Als de stoel heeft blootgestaan aan grote
krachten, zoals bij een aanrijding van achte-
ren, moet u het WHIPS -systeem laten con-
troleren bij een erkende Volvo-werkplaats.
Het WHIPS -systeem kan een deel van de
beschermende eigenschappen hebben ver-
loren, ook al ziet de stoel er intact uit. Neem
contact op met een erkende Volvo-werk-
plaats om het systeem te laten controleren,
ook na een lichte aanrijding van achteren.
24
Veiligheid
Activering van de veiligheidssystemen
Na activering van de airbags adviseren wij u het
volgende:
Sleep de auto naar een erkende Volvo-werk-
plaats. Rijd nooit met geactiveerde airbags.
Laat de onderdelen van het veiligheidssys-
teem in de auto door een erkende Volvo-
werkplaats vervangen.
Neem altijd contact op met een arts.
N.B. De SRS-, SIPS-, IC-systemen en de gor-
delspanners worden bij een botsing slechts
eenmaal geactiveerd.
Systeem Activering
Gordelspanners Bij een frontale botsing en/of aanrijding in de zij.
Airbags (SRS)
Bij een frontale botsing
1
.
SIPS-airbags
Bij een aanrijding in de zij
1
.
Opblaasgordijn (IC-systeem)
Bij een aanrijding in de zij
1
.
WHIPS-systeem (Whiplash-bescherming) Bij een aanrijding van achteren.
1. Het is mogelijk dat de airbags niet worden opgeblazen, ondanks dat de carrosserie van de auto danig vervormd raakt. Enkele factoren zoals de stijfheid en
het gewicht van het lichaam waarmee de auto in botsing komt, de snelheid van de auto, de hoek waaronder de botsing plaatsvindt e.d. zijn van invloed op
de wijze van activering van de verschillende veiligheidssystemen op de auto.
WAARSCHUWING!
De regeleenheid van het SRS -systeem zit in
de middenconsole. Ontkoppel de accuka-
bels als de vloer van de passagiersruimte vol
water of een andere vloeistof staat. Probeer
de auto niet te starten, omdat de airbags
daarbij geactiveerd kunnen worden. Sleep
de auto naar een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING!
Rijd nooit met geactiveerde airbags. Ze kun-
nen u bij het sturen danig in de weg zitten.
Ook de andere veiligheidssystemen kunnen
beschadigd zijn. Langdurige blootstelling
aan de rook en het stof die vrijkomen bij acti-
vering van de airbags kan oog- en huidirrita-
tie veroorzaken. Spoel bij irritatie met koud
water. De snelheid waarmee de airbags/gor-
dijnen worden opgeblazen kan in combinatie
met de toegepaste materialen resulteren in
schaaf- en brandwonden.
25
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
Kinderen moeten comfortabel en
veilig zitten
De plaats van het kind in de auto en de vereiste
uitrusting is afhankelijk van het gewicht en de
lengte van het kind (zie pagina 27 voor meer
informatie).
N.B. De wettelijke bepalingen voor het vervoer
van kinderen in de auto verschillen van land tot
land. Ga na welke regels er in uw land van
kracht zijn.
Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen
altijd met de gordel goed om in de auto zitten.
Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot zit-
ten.
De veiligheidsuitrusting voor kinderen die Volvo
biedt, is afgestemd op het gebruik in uw auto.
Door het gebruik van originele Volvo-onderde-
len bent u er zeker van dat de bevestigingspun-
ten en bevestigingsonderdelen op de juiste
wijze zijn aangebracht en sterk genoeg zijn.
Airbags (SRS) en kinderzitjes gaan niet
samen
Kinderzitjes
Volvo heeft kinderveiligheidsproducten die
afgestemd zijn op uw Volvo en uitvoerig door
Volvo getest zijn.
Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitje
nooit vast aan de hendel waarmee u de voor-
WAARSCHUWING!
Personen kleiner dan 1,40 m mogen alleen
op de voorstoel plaatsnemen als de passa-
giersairbag gedeactiveerd is.
WAARSCHUWING!
Bij gebruik van andere op de markt verkrijg-
bare kinderveiligheidsproducten is het van
belang dat u de bijgeleverde montage-
instructies zorgvuldig doorleest en nauwkeu-
rig opvolgt.
26
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
stoel in de lengterichting verstelt of aan veren,
rails of balken onder de stoel. Scherpe randen
kunnen de bevestigingsbanden beschadigen.
Laat de rugleuning van het kinderzitje tegen het
dashboard steunen. Dit geldt voor auto’s zonder
airbag aan de passagierszijde of auto’s waarvan
de airbag gedeactiveerd is.
Positie van kinderzitje
Het volgende kan worden gebruikt:
een kinderzitje op de passagiersstoel,
zolang de airbag aan de passagierszijde
gedeactiveerd
1
is;
een achterstevoren gemonteerd kinderzitje
op de achterbank dat tegen de rugleuning
van de voorstoel steunt.
Plaats een kind altijd op de achterbank als de
airbag aan de passagierszijde geactiveerd is.
Als de airbag wordt geactiveerd, kan een kind in
een kinderzitje aan de passagierszijde ernstig
letsel oplopen.
Sticker op zijwand dashboard Sticker op zijwand dashboard (alleen
Australië)
1. Zie pagina 17 voor informatie over
een geactiveerde/gedeactiveerde
airbag (SRS).
WAARSCHUWING!
Plaats nooit een kinderzitje op de voorstoel,
als de auto is uitgerust met een geactiveerde
airbag aan de passagierszijde. Bij problemen
tijdens de montage van kinderveiligheidspro-
ducten kunt u contact opnemen met de fabri-
kant voor nadere inlichtingen over de
montage.
27
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
Plaats van kinderen in de auto
Gewicht
(leeftijd)
Voorstoel
Buitenste zitplaats van de
achterbank
Middelste zitplaats achterbank
<10 kg
(tot 9
maanden)
Mogelijkheden:
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel.
L
1
: Typegoedk.: E5 03160
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met ISOFIX-systeem.
L
1
: Typegoedk.: E5 03162
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel en
bevestigingsband.
L
1
: Typegoedk.: E5 03135
Mogelijkheden:
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel en
steun.
L
1
: Typegoedk.: E5 03160
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met ISOFIX-systeem en
steun.
L
1
: Typegoedk.: E5 03162
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel,
steun en bevestigingsband.
L
1
: Typegoedk. E5 03135
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel,
steun en bevestigingsband.
L
1
: Typegoedk. E5 03135
9–18 kg
(9–36
maanden)
Mogelijkheden:
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel.
L
1
: Typegoedk.: E5 03161
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met ISOFIX-systeem.
L
1
: Typegoedk.: E5 03163
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel en
bevestigingsband.
L
1
: Typegoedk.: E5 03135
Mogelijkheden:
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel en
steun.
L
1
: Typegoedk.: E5 03161
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met ISOFIX-systeem en
steun.
L
1
: Typegoedk.: E5 03163
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel,
steun en bevestigingsband.
L
1
: Typegoedk. E5 03135
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel,
steun en bevestigingsband.
L
1
: Typegoedk. E5 03135
28
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
15–36 kg
(3–12 jaar)
Comfortkussen met of zonder rugleuning.
L
1
: Typegoedk. E5 03139
Mogelijkheden:
Comfortkussen met of zonder rugleu-
ning.
L
1
: Typegoedk. E5 03139
Geïntegreerd kinderzitje.
2
B
3
: Typegoedk.: E5 03159
Comfortkussen met of zonder
rugleuning.
L
1
: Typegoedk. E5 03139
1. L: Geschikt voor speciale kinderzitjes (zie overzicht onder genoemde typegoedkeuring). Kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor één bepaald merk auto,
voor een beperkte groep merken, semi-universeel of universeel zijn.
2. Optie
3. B: Geïntegreerd en goedgekeurd voor deze leeftijdscategorie
Gewicht
(leeftijd)
Voorstoel
Buitenste zitplaats van de
achterbank
Middelste zitplaats achterbank
29
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
Geïntegreerde kinderzitjes (optie)
De geïntegreerde kinderzitjes van Volvo op de
beide buitenste zitplaatsen achterin zijn spe-
ciaal ontworpen om kinderen maximale
bescherming te bieden.
In combinatie met de aanwezige veiligheidsgor-
dels zijn de geïntegreerde kinderzitjes goedge-
keurd voor kinderen met een gewicht van 15 tot
36 kg.
WAARSCHUWING!
Zet nooit een kind in een kinderzitje op de
passagiersstoel als de airbag (SRS) geacti-
veerd is.
Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit
op de passagiersstoel plaatsnemen als de
airbag (SRS) geactiveerd
1
is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
bevelingen kan levensgevaarlijke situaties
opleveren voor uw kind.
1. Zie pagina 17 voor informatie over een
geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS).
30
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
Kinderzitje uitklappen
Trek aan de handgreep zodat het kinderzitje
omhoogkomt (1).
Pak het zitje met beide handen vast en duw
het naar achteren (2).
Druk het zo ver achteruit dat het
vergrendelt (3).
Zorg dat:
het kinderzitje in de vergrendelde stand
staat;
de veiligheidsgordel goed strak langs het
lichaam van het kind loopt, nergens slap
hangt of verdraaid is en dat de veiligheids-
gordel goed over de schouder ligt;
de heupgordel laag over het bekken loopt
om maximale bescherming te bieden;
de veiligheidsgordel niet tegen de nek van
het kind aankomt of onder de schouder
langs loopt;
stel de stand van de hoofdsteun zorgvuldig
af op de lengte van het kind.
Kinderzitje inklappen
Trek aan de handgreep (1).
Duw het kussen zo ver omlaag dat het
vergrendelt (2).
N.B. Let erop dat u het geïntegreerde kinder-
zitje eerst moet inklappen voordat u de rugge-
deelten van de achterbank voorover kunt
klappen.
WAARSCHUWING!
Het kinderzitje moet in de vergrendelde
stand staan voordat u het kind in het zitje
aanbrengt.
WAARSCHUWING!
Reparatie of vervanging dient alleen te wor-
den uitgevoerd door een erkende Volvo-
werkplaats. Voer zelf geen wijzigingen of
aanpassingen uit aan het geïntegreerde kin-
derzitje.
Als een geïntegreerd kinderzitje aan grote
krachten heeft blootgestaan zoals tijdens
een aanrijding, moet u het geïntegreerde kin-
derzitje in zijn geheel vervangen. Ook al ziet
het geïntegreerde kinderzitje er intact uit,
kunnen er toch beschermende eigenschap-
pen verloren zijn gegaan. Het geïntegreerde
kinderzitje moet ook worden vervangen als
het erg versleten is.
31
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
Kinderzitje monteren
Volvo heeft kinderveiligheidsproducten die
afgestemd zijn op uw Volvo en uitvoerig door
Volvo getest zijn.
Bij het gebruik van andere op de markt verkrijg-
bare producten is het belangrijk dat u de bijge-
leverde montagevoorschriften zorgvuldig
doorleest en nauwkeurig opvolgt.
Zet de bevestigingsbanden van het kinder-
zitje nooit vast aan de hendel waarmee u de
voorstoel in de lengterichting verstelt of aan
veren, rails of balken onder de stoel.
Scherpe randen kunnen de bevestigings-
banden beschadigen.
Laat de rugleuning van het kinderzitje tegen
het dashboard steunen. Dit geldt voor
auto’s zonder airbag aan de passagierszijde
of auto’s waarvan de airbag gedeactiveerd
is.
ISOFIX-bevestigingssysteem voor
kinderzitjes (optie)
Achter de onderkant van de ruggedeelten op de
beide buitenste zitplaatsen van de achterbank
gaan de bevestigingspunten voor het ISOFIX-
systeem schuil.
Symbolen in de bekleding van de ruggedeelten
(zie bovenstaande afbeelding) geven de positie
van deze bevestigingspunten aan.
Duw het zitgedeelte van de zitplaats omlaag om
bij de bevestigingspunten te komen.
Houd u altijd aan de montage-instructies van de
fabrikant, wanneer u een kinderzitje/babyzitje
aan de ISOFIX-bevestigingspunten vastzet.
WAARSCHUWING!
Gebruik geen kinderzitjes met stalen beu-
gels of andere constructies die tegen de ont-
grendelingsknop van de gordelsluiting
kunnen aankomen. Dit om te voorkomen dat
de gordels plotseling losschieten.
Zorg dat het kinderzitje niet met de boven-
kant tegen de voorruit aankomt.
WAARSCHUWING!
Plaats nooit een kinderzitje op de voorstoel,
als de auto is uitgerust met een geacti-
veerde
1
airbag aan de passagierszijde. Bij
problemen tijdens de montage van kinder-
veiligheidsproducten kunt u contact opne-
men met de fabrikant voor nadere
inlichtingen over de montage.
1. Zie pagina 17 voor informatie over een
geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS).
32
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
Extra bankje (optie)
Het extra bankje is afgestemd op het vervoer
van twee kinderen met elk een gewicht van 15
tot 36 kg en een lengte van maximaal 1,40 m.
Het maximale totaalgewicht is 72 kg.
Uitklappen
Verwijder de bagagerolhoes voor zover uw
auto van iets dergelijks is voorzien.
Klap het ruggedeelte naar voren in de
geblokkeerde stand.
Klap het zitgedeelte naar voren.
Inklappen
Klap het zitgedeelte naar achteren.
Trek het ruggedeelte aan de handgreep
open en klap het omlaag.
Als u bij het gebruik van het extra bankje in de
bagageruimte ook de bagagerolhoes moet
meenemen, kunt u het volgende doen:
Zet de beide ruggedeelten van de achter-
bank rechtop (zie pagina 91).
Plaats de losse bagagerolhoes voorzichtig
tussen de ruggedeelten van de achterbank
en het extra bankje. Klap de hoofdsteunen
van het extra bankje omhoog.
WAARSCHUWING!
Als uw auto is uitgerust met een extra
bankje, moet de achterklep zijn voorzien van
een cilinderslot. U kunt de achterklep dan op
de normale manier van buitenaf openen (met
de sleutel in het bestuurdersportier en/of
met de afstandsbediening) en met de sleutel
in het cilinderslot van de achterklep.
Het kinderslot op de achterklep moet zijn
ingeschakeld om te voorkomen dat een kind
de achterklep van de binnenzijde kan ope-
nen.
WAARSCHUWING!
Bij gebruik van het extra bankje moeten de
beide ruggedeelten van de achterbank
rechtop staan, het bagagenet verwijderd zijn
en het kinderslot zijn uitgeschakeld. Dit om
ervoor te zorgen dat de kinderen bij een aan-
rijding zelf uit de auto kunnen komen.
Als uw auto is uitgerust met een stalen rek
moet u dit altijd verwijderen, voordat u het
extra bankje in gebruik neemt.
33
Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto met het stuur links 34
Overzicht auto’s met het stuur rechts 36
Instrumentenpaneel 38
Controle- en waarschuwingslampjes 39
Informatiedisplay 42
Schakelaars op middenconsole 44
Verlichtingspaneel 48
Linker stuurhendel 50
Rechter stuurhendel 51
Boordcomputer 53
Cruisecontrol (optie) 54
Handrem, elektrische aansluiting/aansteker 56
Stuurwielafstelling 58
Elektrisch bedienbare zijruiten 59
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels 61
Elektrisch bedienbaar schuifdak (optie) 64
34
Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto met het stuur links
35
Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto met het stuur links
Bedieningspaneel op bestuurdersportier
1. Mistlampen................................................................................. pagina 49
2. Koplampen, stadslichten/parkeerlichten vóór en
achterlichten............................................................................... pagina 48
3. Mistachterlicht ........................................................................... pagina 49
4. Richtingaanwijzers, schakelaarhendel groot licht/
dimlichtpagina ........................................................................................ 50
5. Cruisecontrol ............................................................................. pagina 54
6. Claxon...........................................................................................................
7. Instrumentenpaneel.................................................................. pagina 38
8. Toetsenset voor telefoon/
audiosysteem............................. pagina 226/pagina 211/pagina 204
9. Ruitenwissers ............................................................................ pagina 52
10. Handrem..................................................................................... pagina 56
11. Schakelaarpaneel ..................................................................... pagina 44
12. Klimaatregeling......................................................pagina 70, pagina 72
13. Audiosysteem ..........................................................................pagina 204
14. Elektrische aansluiting, aansteker......................................... pagina 45
15. Alarmlichten ............................................................................... pagina 46
16. Dashboardkastje....................................................................... pagina 87
17. Blaasmond ................................................................................. pagina 69
18. Display......................................................................................... pagina 42
19. Temperatuurmeter..................................................................... pagina 38
20. Kilometerteller, dagteller/cruisecontrol ............ pagina 38/pagina 54
21. Snelheidsmeter ......................................................................... pagina 38
22. Richtingaanwijzer.................................................. pagina 38/pagina 50
23. Toerenteller................................................................................. pagina 38
24. Buitentemperatuurmeter, klokje, schakelstandindicatie... pagina 38
25. Brandstofmeter ......................................................................... pagina 38
26. Controle- en waarschuwingslampjes................................... pagina 39
27. Blaasmonden............................................................................. pagina 69
28. Instrumentenverlichting ........................................................... pagina 49
29. Koplamphoogteregeling.......................................................... pagina 48
30. Verlichtingspaneel..................................................................... pagina 48
31. Leeslampjes............................................................................... pagina 82
32. Interieurverlichting .................................................................... pagina 82
33. Knop, elektrisch bedienbaar schuifdak................................ pagina 64
34. Gordelwaarschuwing............................................................... pagina 40
35. Achteruitkijkspiegel .................................................................. pagina 61
36. Vergrendelingsknop, simultaanvergrendeling alle
portieren....................................................................................pagina 106
37. Blokkeerknop ruitbediening achterportieren ...................... pagina 60
38. Knop, elektrisch bedienbare ruiten ....................................... pagina 59
39. Knop, buitenspiegels ............................................................... pagina 63
40. -.......................................................................................................................-
36
Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto’s met het stuur rechts
37
Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto’s met het stuur rechts
Bedieningspaneel op bestuurdersportier
1. Mistachterlicht ........................................................................... pagina 49
2. Koplampen, stadslichten/parkeerlichten vóór en
achterlichten............................................................................... pagina 48
3. Mistlampen................................................................................. pagina 49
4. Ruitenwissers ............................................................................ pagina 52
5. Toetsenset voor telefoon/
audiosysteem............................. pagina 204/pagina 211/pagina 226
6. Claxon...........................................................................................................
7. Instrumentenpaneel.................................................................. pagina 38
8. Cruisecontrol ............................................................................. pagina 54
9. Richtingaanwijzers, schakelaarhendel groot licht/dimlichtpagina 50
10. Handrem..................................................................................... pagina 56
11. Elektrische aansluiting, aansteker......................................... pagina 45
12. Klimaatregeling......................................................pagina 70, pagina 72
13. Audiosysteem ..........................................................................pagina 204
14. Schakelaarpaneel ..................................................................... pagina 44
15. Alarmlichten ............................................................................... pagina 46
16. Dashboardkastje....................................................................... pagina 87
17. Blaasmond ................................................................................. pagina 69
18. Controle- en waarschuwingslampjes................................... pagina 39
19. Brandstofmeter ......................................................................... pagina 38
20. Buitentemperatuurmeter, klokje, schakelstandindicatie... pagina 38
21. Toerenteller................................................................................. pagina 38
22. Richtingaanwijzer.................................................. pagina 38/pagina 50
23. Snelheidsmeter ......................................................................... pagina 38
24. Kilometerteller, dagteller/cruisecontrol ............ pagina 38/pagina 54
25. Temperatuurmeter..................................................................... pagina 38
26. Display......................................................................................... pagina 42
27. Blaasmonden............................................................................. pagina 69
28. Verlichtingspaneel..................................................................... pagina 48
29. Koplamphoogteregeling.......................................................... pagina 48
30. Instrumentenverlichting ........................................................... pagina 49
31. Leeslampjes............................................................................... pagina 82
32. Interieurverlichting .................................................................... pagina 82
33. Knop, elektrisch bedienbaar schuifdak................................ pagina 64
34. Gordelwaarschuwing............................................................... pagina 40
35. Achteruitkijkspiegel .................................................................. pagina 61
36. Vergrendelingsknop, simultaanvergrendeling alle
portieren....................................................................................pagina 106
37. Blokkeerknop ruitbediening achterportieren ...................... pagina 60
38. Knop, elektrisch bedienbare ruiten ....................................... pagina 59
39. Knop, buitenspiegels ............................................................... pagina 63
40. -.......................................................................................................................-
38
Instrumenten, schakelaars en bediening
Instrumentenpaneel
1. Temperatuurmeter
De temperatuurmeter geeft de temperatuur in
het koelsysteem van de motor aan. Op het dis-
play verschijnt een melding, als de temperatuur
abnormaal hoog is en de naald tot in het rode
gebied uitslaat. Let erop dat verstralers voor de
radiateurgrille het koelvermogen verminderen bij
een hoge buitentemperatuur en een zware
belasting van de motor.
2. Display
Op het display worden informatieve meldingen
en waarschuwingsmeldingen weergegeven.
3. Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de snelheid van de
auto aan.
4. Dagtellers, T1 en T2
De dagtellers gebruikt u om kortere afstanden
op te meten. Het rechter cijfer geeft de afstand
in honderden meters aan. U kunt de dagtellers
op nul zetten door de knop langer dan
2 seconden in te drukken. U wisselt van dagtel-
ler door de knop korte tijd in te drukken.
5.
Indicatie voor cruisecontrol
Zie pagina 54.
6. Kilometerteller
De kilometerteller geeft het totale aantal kilome-
ters aan dat er met de auto is gereden.
7. Grootlichtindicatie
8. Waarschuwingslampjes
Als er een storing optreedt, licht het waarschu-
wingslampje op en verschijnt er een melding op
het display.
9.
Toerenteller
De toerenteller geeft het motortoerental aan in
duizenden toeren per minuut. Laat de naald van
de toerenteller niet tot in het rode gebied uit-
slaan.
10. Indicatie voor automatische versnel-
lingsbak
Hier ziet u welk schakelprogramma er wordt
aangehouden. Als u een automatische versnel-
lingsbak met Geartronic hebt en het handma-
tige schakelprogramma gebruikt, ziet u hier
welke versnelling u hebt ingeschakeld.
11. Buitentemperatuurmeter
De buitentemperatuurmeter geeft de buitentem-
peratuur aan. Wanneer de temperatuur in het
interval van –5 °C tot +2 °C ligt, verschijnt er
een sneeuwvlokje op het display. Het symbool
wijst op het gevaar voor gladheid. Wanneer de
auto stilstaat of geparkeerd gestaan heeft, is het
mogelijk dat de buitentemperatuurmeter een te
hoge waarde aangeeft.
12. Klokje
Draai aan de knop om het klokje op de juiste tijd
in te stellen.
13.
Brandstofmeter
Er zit nog ongeveer 8 liter brandstof in de tank,
wanneer het lampje op het instrumentenpaneel
oplicht.
14. Controle- en waarschuwingslampjes
15. Indicatorlampjes richtingaanwijzers,
links/rechts
39
Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
Functietest, lampjes
Alle controle- en waarschuwingslampjes
1
gaan
branden, wanneer u de contactsleutel voor het
starten in stand II draait. De werking van de
lampjes wordt dan gecontroleerd. Alle lampjes
moeten weer uitgaan als de motor is aangesla-
gen, behalve het lampje voor de handrem. Dit
gaat pas uit als de auto van de handrem wordt
gehaald.
Als de motor niet binnen vijf secon-
den aanslaat, gaan alle lampjes uit,
behalve de lampjes voor storingen
in het uitlaatgasreinigingssysteem
van de auto en voor lage oliedruk.
Sommige lampjes hebben geen
functie. Dit hangt af van de uitrus-
ting van de auto.
Waarschuwingslampje midden op
instrumentenpaneel
Het waarschuwingslampje licht rood
of oranje op afhankelijk van de ernst
van de geregistreerde storing.
Rood licht:
Breng de auto op een veilige plek tot stil-
stand. Rijd niet verder met de auto.
Lees de informatie op het informatiedisplay.
Verhelp het probleem aan de hand van de
aanwijzingen of neem contact op met een
erkende Volvo-werkplaats.
Het lampje blijft branden en de displaytekst
staan totdat de storing is verholpen.
Oranje licht:
Lees de melding op het display. Verhelp de
storing!
U kunt de displaytekst verwijderen met een druk
op de knop READ (zie pagina 42). Wanneer u
2 minuten niets doet, verdwijnt de displaytekst
automatisch.
Wanneer de tekst “TIJD VOOR REG. SER-
VICE” verschijnt, doet u het waarschuwings-
lampje uit en verwijdert u de tekst met behulp
van de knop READ. Dit gebeurt automatisch na
2 minuten.
Storing in ABS
Als het waarschuwingslampje voor
het ABS -systeem oplicht, werkt het
ABS -systeem niet meer. Het normale
remsysteem van de auto werkt dan
nog, zij het zonder ABS -regeling.
Breng de auto op een veilige plaats tot stil-
stand en zet de motor af.
Start de motor opnieuw.
Als het waarschuwingslampje echter blijft bran-
den, moet u de auto naar een erkende Volvo-
werkplaats rijden om het ABS -systeem te laten
controleren.
Storing in remsysteem
Als het lampje voor het remsysteem
oplicht, is het mogelijk dat het rem-
vloeistofpeil te laag is.
1. Bij bepaalde motortypes is het lampje
voor een lage oliedruk niet in gebruik!
Er verschijnt in plaats daarvan een
displaytekst (zie pagina 181).
40
Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand
en controleer het peil in het remvloeistofreser-
voir (zie pagina 184).
Als de vloeistof lager staat dan het MIN -
merkje van het reservoir, dient u niet verder
te rijden met de auto. Laat de auto naar een
erkende Volvo-werkplaats slepen om het
remsysteem te controleren.
Als de waarschuwingslampjes voor
het remsysteem en het ABS-systeem
tegelijkertijd branden, kan er een sto-
ring in de remkrachtverdeling zijn
opgetreden.
Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en zet de motor af. Start de
motor opnieuw.
Als beide lampjes uitgaan, kunt u verder rij-
den.
Als de waarschuwingslampjes echter blijven
branden, moet u het peil in het remvloei-
stofreservoir controleren (zie pagina 184).
Als het peil lager is dan het MIN -merkje van
het remvloeistofreservoir, dient u niet verder
te rijden met de auto. Laat de auto naar een
erkende Volvo-werkplaats slepen om het
remsysteem te controleren.
Als de lampjes echter blijven branden
ondanks dat het peil in het remvloeistofpeil
in orde is, moet u de auto uiterst voorzichtig
naar de dichtstbijzijnde erkende Volvo-werk-
plaats rijden om het remsysteem te laten
Gordelwaarschuwing
Het waarschuwingslampje voor de
veiligheidsgordels brandt, zolang de
bestuurder de gordel niet heeft omge-
daan.
Te lage oliedruk
1
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht, is de druk van de motorolie te
laag. Zet de motor onmiddellijk af en
controleer het motoroliepeil. Als het
lampje oplicht ondanks dat het oliepeil in orde
is, dient u de auto tot stilstand te brengen en u
contact op te nemen met een erkende Volvo-
werkplaats.
Storing in uitlaatgasreinigings-
systeem
Rijd de auto naar een erkende Volvo-
werkplaats om het systeem te laten
controleren.
Airbags (SRS)
Als het waarschuwingslampje voor
het SRS-systeem oplicht, is er een
storing in het SRS-systeem geregis-
treerd. Rijd de auto naar een erkende
Volvo-werkplaats om het systeem te laten con-
troleren.
Dynamo laadt niet bij
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht, is er waarschijnlijk sprake van
een storing in het elektrisch systeem.
Breng een bezoek aan een erkende
Volvo-werkplaats.
Voorgloeifunctie motor (diesel)
Het lampje licht op wanneer de voorg-
loeifunctie van de motor actief is.
Wanneer het lampje dooft, kunt u de
motor starten. Geldt alleen voor die-
selmodellen.
Handrem aangetrokken
Het lampje brandt, wanneer de hand-
rem is aangetrokken. Haal de hand-
WAARSCHUWING!
Als de waarschuwingslampjes voor het rem-
systeem en ABS-systeem tegelijkertijd
oplichten, bestaat het gevaar dat de achter-
trein bij krachtig remmen gaat slippen.
1. Bij bepaalde motortypes is het lampje
voor een lage oliedruk niet in gebruik!
Er verschijnt in plaats daarvan een
displaytekst (zie pagina 181).
41
Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
remhendel bij het aantrekken altijd volledig
omhoog.
N.B. Het lampje brandt al wanneer de hendel
één “tandje” is aangetrokken.
Mistachterlicht
Dit lampje brandt wanneer u het mist-
achterlicht hebt ingeschakeld.
Controlelampje voor aanhanger
Het controlelampje knippert, wanneer
u de richtingaanwijzers op de auto en
op de aanhanger gebruikt. Als het
lampje niet knippert, is een van de
richtingaanwijzers op de auto of de
aanhanger defect.
Stabiliteitssysteem STC/DSTC
(optie)
D e verschillende functies en lampjes
van het systeem staan beschreven op
pagina 127.
42
Instrumenten, schakelaars en bediening
Informatiedisplay
Displaymelding
Wanneer er een controle- of waarschuwings-
lampje oplicht, verschijnt er tevens een melding
op het display. Wanneer u de melding gelezen
en begrepen hebt, kunt u op de knop READ (A)
drukken. De melding wordt dan van het display
gewist en in een geheugen opgeslagen. De
melding blijft in het geheugen opslagen, totdat
u de onderliggende storing hebt laten verhel-
pen.
Meldingen die duiden op zeer ernstige storin-
gen kunt u niet van het display wissen. De mel-
dingen blijven op het display staan, totdat u de
onderliggende storing hebt laten verhelpen.
Meldingen die in het geheugen liggen opgesla-
gen kunt u op een later tijdstip nogmaals door-
lezen. Druk op de knop READ (A), als u de
opgeslagen meldingen wilt bekijken. U kunt de
meldingen doorbladeren door op de knop
READ (A) te drukken.
Druk nogmaals op de knop READ om de mel-
dingen weer in het geheugen op te slaan.
N.B. Als er een waarschuwingsmelding ver-
schijnt terwijl u zich bijvoorbeeld in een menu
van de boordcomputer bevindt of wilt telefone-
ren, moet u eerst bevestigen dat u de melding
hebt gezien. U doet dat door op de knop
READ (A) te drukken.
43
Instrumenten, schakelaars en bediening
Informatiedisplay
Melding Betekenis
STOP AUTO Z.S.M. Breng de auto op veilige wijze tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade
ZET DE MOTOR AF Breng de auto op veilige wijze tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade
SERVICE SPOED Breng uw auto voor controle naar de werkplaats
ZIE HANDLEIDING Raadpleeg het instructieboekje
SERVICE VEREIST Laat uw auto zo spoedig mogelijk controleren
BIJ ONDERHOUD Laat uw auto tijdens de volgende servicebeurt controleren
TIJD VOOR REG. SERVICE Als de displaytekst verschijnt, moet de auto voor een servicebeurt naar de werkplaats. Wanneer de
tekst verschijnt, hangt af van de afgelegde afstand, het aantal maanden dat verstreken is sinds de
laatste servicebeurt en het aantal draaiuren van de motor
ROETFILTER VOL – ZIE HANDLEIDING
1
Het roetfilter van dieselmodellen is aan regeneratie toe (zie pagina 117).
STC/DSTC SPIN CONTROL UIT Er gelden beperkingen voor het stabiliteits- en tractieregelsysteem (zie pagina 127 voor meer
varianten).
1. Verschijnt samen met een oranje gevarendriehoek
44
Instrumenten, schakelaars en bediening
Schakelaars op middenconsole
N.B. De onderlinge positie van de knoppen kan
variëren.
Actief chassis, FOUR-C (optie)
Druk op de knop om een van
de chassistanden Comfort of
Sport te kiezen
(zie pagina 129). Op het infor-
matiedisplay verschijnt
10 seconden lang de actuele
stand.
BLIS (Blind Spot Information
System) (optie)
Druk op de knop om het sys-
teem te deactiveren of te her-
activeren (zie pagina 149 voor
meer informatie).
DSTC-systeem
1
Met deze knop kunt u de func-
ties van het DSTC-systeem
beperken of een geldende
beperking opheffen.
De led in de knop licht op om
aan te geven dat het DSTC-systeem actief is
(mits er geen sprake is van een storing).
N.B. Om de werking van het DSTC-systeem te
beperken moet u de knop ten minste een halve
seconde ingedrukt houden.
De led in de knop dooft dan en de melding
DSTC ANTISKID CONTROL UIT verschijnt op
het informatiedisplay.
Het DSTC-systeem wordt iedere keer dat u de
motor start, automatisch geactiveerd. Zie
pagina 127 voor meer informatie.
1. Optie op bepaalde markten.
WAARSCHUWING!
Let erop dat de rijeigenschappen van de
auto veranderen, als u het DSTC-systeem
uitschakelt.
45
Instrumenten, schakelaars en bediening
Schakelaars op middenconsole
Kinderslot op achterportieren
(optie)
Met deze knop kunt u het elek-
trisch kinderslot op de achter-
portieren in- of uitschakelen.
De contactsleutel moet daar-
bij in stand
I of II staan. Wan-
neer het kinderslot
geactiveerd is, brandt de led in de knop. Er ver-
schijnt een melding op het display, wanneer u
het kinderslot in- of uitschakelt.
Elektrische aansluiting/aansteker
(optie)
U kunt de elektrische aanslui-
ting gebruiken verschillende
accessoires die op een span-
ning van 12 V werken, zoals
een mobiele telefoon of een
koelbox.
De contactsleutel moet ten minste in stand I
staan, anders geeft de aansluiting geen stroom.
U activeert de aansteker door de knop in de
drukken. Wanneer de aansteker heet genoeg is,
veert de knop automatisch uit. Haal de aanste-
ker uit de opening en gebruik het roodgloeiende
deel om een sigaar of sigaret aan te steken. Om
veiligheidsredenen moet u het deksel altijd op
de aansluiting laten zitten, wanneer deze niet in
gebruik is. De maximale stroomsterkte is 10 A.
Inklapbare buitenspiegels (optie)
Met deze knop kunt u de elek-
trisch bedienbare buitenspie-
gels in- en uitklappen.
Ga als volgt te werk, als een
van de buitenspiegels per
ongeluk in- of uitgeklapt is:
Haal de buitenspiegel zo ver mogelijk naar
voren toe.
Draai de contactsleutel naar stand II.
Klap de buitenspiegel met behulp van de
knop eerst naar binnen en vervolgens weer
naar buiten toe. De buitenspiegels staan
daarna weer in hun oorspronkelijke stand.
Park Assist (optie)
Park Assist (parkeerhulp) is bij
het starten van de motor altijd
ingeschakeld. Druk op de
knop om Park Assist uit te
schakelen/opnieuw in te scha-
kelen (zie ook pagina 130).
Safelock-functie en alarmsen-
soren deactiveren
Maak gebruik van deze knop
om de Safelock-functie des-
gewenst uit te schakelen
(Safelock houdt in dat de por-
tieren na vergrendeling niet
meer van de binnenzijde te
openen zijn). Gebruik deze knop ook om de
bewegings- en niveausensoren van het alarm-
systeem
1
buiten werking stellen – wanneer u
bijvoorbeeld met de auto een veerverbinding
neemt. De led in de knop brandt, wanneer de
functies zijn uitgeschakeld c.q. buiten werking
zijn gesteld.
Verstralers (accessoires)
Druk op deze knop als u de
verstralers van de auto’s tege-
lijk met het groot licht wilt voe-
ren of als u de verstralers uit
wilt schakelen. De led in de
knop brandt om aan te geven
dat de functie actief is.
1. Optie
46
Instrumenten, schakelaars en bediening
Schakelaars op middenconsole
Active Bi-Xenon Lights, ABL
(optie)
De lichtbundels van de ABL-
koplampen draaien met het
stuurwiel mee. De functie
wordt bij het starten van de
motor automatisch geacti-
veerd en kan met de bijbeho-
rende knop worden uitgeschakeld/
ingeschakeld. De led in de knop brandt, wan-
neer de functie actief is.
Lichtbundel aanpassen aan links-/
rechtsrijdend verkeer
Houd de knop ten minste vijf seconden lang
ingedrukt. Bij het aanpassen van de lichtbundel
dient de auto stil te staan. De melding
DIMLICHT INST. V. RECHTSR. VERK. of
DIMLICHT INST. V. LINKSR. VERK. verschijnt
op het display. Zie pagina 144 voor meer infor-
matie over halogeen- of Bi-Xenonkoplampen en
het aanpassen van de lichtbundels.
Alarmlichten
Gebruik de alarmlichten (alle richtingaanwijzers
knipperen), wanneer u de auto noodgedwon-
gen tot stilstand moet brengen op een plaats
waar deze gevaar of hinder voor het verkeer kan
opleveren. Druk op de knop om de functie te
activeren.
N.B. De regels voor het gebruik van de alarm-
lichten verschillen van land tot land.
47
Instrumenten, schakelaars en bediening
Schakelaars op middenconsole
Elektrisch verwarmde buiten-
spiegels en achterruit
Schakel de elektrische
verwarming in om ijs en
wasem van de achterruit
en de buitenspiegels te
verwijderen. Wanneer u
op de schakelaar drukt,
wordt de verwarming van
de achterruit en de bui-
tenspiegels geactiveerd.
De led in de schakelaar
gaat daarbij branden.
De verwarming wordt na ca. 12 minuten auto-
matisch uitgeschakeld.
Elektrisch verwarmde
voorstoelen
Zie pagina 70 of
pagina 73 voor meer
informatie.
49
Instrumenten, schakelaars en bediening
Verlichtingspaneel
Lichtbundel actieve/niet-actieve koplampen
Active Bi-Xenon Lights, ABL
(optie)
De lichtbundels van de ABL-koplampen draaien
met het stuurwiel mee. De functie wordt auto-
matisch ingeschakeld bij het starten van de
motor en is te activeren/deactiveren met de
knop op de middenconsole (zie pagina 46).
Mistlichten
N.B. De regels voor het gebruik van de mistlich-
ten verschillen van land tot land.
Mistlampen vóór (optie)
De mistlampen vóór zijn in te schakelen in com-
binatie met het groot licht/dimlicht of de stads-
lichten/parkeerlichten vóór en de achterlichten.
Druk op de knop (2).
Het lampje in de knop (2) brandt, wanneer de
mistlampen aan de voorzijde branden.
Mistachterlicht
Het mistachterlicht is alleen in te schakelen
wanneer de koplampen branden wel of niet
gecombineerd met de mistlampen vóór.
Druk op de knop (4).
Het controlelampje voor het mistachterlicht op
het instrumentenpaneel en de led in de knop (4)
branden, wanneer het mistachterlicht is inge-
schakeld.
Instrumentenverlichting
De instrumentenverlichting brandt, wanneer de
contactsleutel in stand II staat en de
verlichtingsdraaiknop (1) in een van de eind-
standen. De verlichting wordt bij daglicht auto-
matisch gedimd en valt bij donker handmatig te
regelen.
Draai het duimwiel (5) omhoog of omlaag
voor een fellere of zwakkere verlichting.
50
Instrumenten, schakelaars en bediening
Linker stuurhendel
Standen stuurhendel
1. Korte serie knippersignalen, richtingaan-
wijzers
2. Onafgebroken serie knippersignalen, rich-
tingaanwijzers
3. Grootlichtsignalen
4. Wisselen tussen groot licht en dimlicht en
Follow-Me-Home-verlichting
Richtingaanwijzers
Onafgebroken serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag tot
in de eindstand (2).
De hendel blijft in de eindstand staan en kan
handmatig in de uitgangspositie teruggezet
worden of veert automatisch terug bij het terug-
draaien van het stuurwiel.
Korte serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag
naar stand (1) en laat deze weer los, waarna
de hendel terugveert naar de uitgangsposi-
tie. U kunt de stuurhendel ook in stand (2)
zetten en daarna meteen terugduwen in de
uitgangspositie.
De richtingaanwijzers lichten driemaal op.
De korte serie knippersignalen wordt onmiddel-
lijk beëindigd, als u de richtingaanwijzers
gebruikt om te signaleren dat u een bocht in de
tegenovergestelde richting wilt maken.
Wisselen tussen groot licht en
dimlicht
De contactsleutel moet in stand II staan om het
groot licht te kunnen inschakelen.
Draai de verlichtingsdraaiknop rechtsom
naar de eindstand (zie pagina 48).
Haal de stuurhendel tot in de eindstand (4)
naar het stuurwiel toe en laat de hendel los.
Grootlichtsignalen
Haal de hendel tot in stand (3) naar het
stuurwiel toe.
Het groot licht blijft vervolgens branden, totdat
u de hendel weer loslaat.
Follow-Me-Home-verlichting
Het is mogelijk om een deel van de buitenver-
lichting enige tijd ingeschakeld te houden en als
Follow-Me-Home-verlichting dienst te laten
doen na vergrendeling van de auto. De inscha-
kelduur bedraagt 30 seconden
1
, maar is in een
erkende Volvo-werkplaats te wijzigen in 60 of
90 seconden.
Neem de sleutel uit het contactslot.
Haal de stuurhendel tot in de eindstand (4)
naar het stuurwiel toe en laat de hendel los.
Stap uit de auto en vergrendel het portier.
1. Fabrieksinstellingen.
51
Instrumenten, schakelaars en bediening
Rechter stuurhendel
Ruitenwissers
De ruitenwissers zijn uitgeschakeld,
wanneer de hendel in stand 0 staat.
Wanneer u de hendel omhoogduwt,
maken de wissers slagen zolang u de
hendel in deze stand vasthoudt.
Intervalstand
U kunt het interval tussen de wissla-
gen zelf instellen. Draai het duimwiel
(1) omhoog voor een korter interval tussen de
slagen. Draai het omlaag om het interval te ver-
lengen.
De wissers bewegen op normale snel-
heid.
De wissers bewegen op hoge snel-
heid.
Regensensor (optie)
De regensensor registreert de hoeveelheid
regen op de voorruit en schakelt automatisch de
ruitenwissers op de voorruit in. De gevoeligheid
van de regensensor is in te stellen met het
duimwiel (1).
Draai het duimwiel omhoog voor een gro-
tere gevoeligheid of omlaag voor een lagere
gevoeligheid. (De wissers maken een extra
slag, als u het duimwiel omhoog draait.)
Aan/Uit
Om de regensensor te activeren dient het con-
tact/de contactsleutel in stand I of II te staan en
de ruitenwisserhendel in stand 0 (niet geacti-
veerd).
U activeert u de regensensor door:
op de knop (2) te drukken. De led in de
knop gaat branden om aan te geven dat de
regensensor actief is.
U schakelt de regensensor op een van de vol-
gende manieren weer uit:
druk op de knop (2) of
haal de hendel omlaag naar een ander wis-
programma. Als u de hendel omhoogduwt,
blijft de regensensor actief. De wissers
maken een extra slag en keren terug naar de
regensensorstand, wanneer u de hendel
laat terugveren naar stand 0.
De regensensor wordt automatisch uitgescha-
keld, wanneer u de sleutel uit het contactslot
neemt of vijf minuten nadat u de auto van het
contact hebt gezet.
Ruitensproeiers
U activeert de ruiten- en koplampsproeiers door
de hendel naar het stuurwiel toe te trekken. De
wissers maken nog enkele slagen nadat u de
hendel hebt losgelaten.
BELANGRIJK!
Sproei een royale hoeveelheid sproeier-
vloeistof op de voorruit wanneer de ruiten-
wissers werken. De voorruit moet nat zijn bij
gebruik van de ruitenwissers.
BELANGRIJK!
In automatische wasstraten:
Schakel de regensensor uit door op
knop (2) te drukken, terwijl de contactsleutel
in stand I of II staat. De ruitenwissers kun-
nen anders in beweging komen en daarbij
beschadigd raken.
52
Instrumenten, schakelaars en bediening
Rechter stuurhendel
Koplampsproeiers
(optie op bepaalde markten)
De koplampsproeiers worden automatisch
geactiveerd bij het gebruik van de ruiten-
sproeiers.
De hogedruksproeiers van de koplampen ver-
bruiken een grote hoeveelheid ruitensproeier-
vloeistof. Om vloeistof te besparen, worden de
koplampen alleen iedere vijfde keer dat u de
voorruitsproeiers activeert gesproeid (gerekend
over een periode van tien minuten). Wanneer er
meer dan tien minuten zijn verstreken sinds de
laatste sproeibeurt van de voorruit, worden ook
de koplampen weer gesproeid bij het activeren
van de ruitensproeiers. Wanneer u de hendel
naar het stuurwiel haalt, wordt alleen de voorruit
gesproeid.
Gereduceerde sproeifunctie
Wanneer er nog ongeveer één liter ruiten-
sproeiervloeistof in het reservoir zit, worden de
koplampen niet langer schoongesproeid. Dit
omdat het sproeifunctie van de voorruit de voor-
rang heeft.
Ruitenwisser/-sproeier, achterklep
Ruitensproeier en -wisser,
achterklep
Wanneer u de hendel naar voren haalt, activeert
u de ruitenwisser/-sproeier van de achterklep.
De ruitenwisser maakt na het sproeien een extra
slag. De knop aan het uiteinde van de hendel is
een schakelaar met drie mogelijke standen:
A. Intervalstand: Druk het bovenste gedeelte
van de schakelaar in.
0. Neutrale stand: Wisser/sproeier
uitgeschakeld.
B. Continu wissen: Druk het onderste
gedeelte van de schakelaar in.
Ruitenwisser achterklep – achteruit-
rijden
Als u de auto in de achteruitversnelling zet ter-
wijl de voorruitwissers actief zijn, zal de achter-
ruitwisser automatisch in de intervalstand
1
gaan
staan. Als de achterruitwisser echter al op nor-
male snelheid werkt, vindt er geen wijziging in
de wisfunctie plaats.
1. Deze functie (intervalfunctie tijdens
het achteruitrijden) kunt u desge-
wenst uitschakelen. Neem daarvoor
contact op met een erkende Volvo-
werkplaats.
53
Instrumenten, schakelaars en bediening
Boordcomputer
Bediening
Om toegang te krijgen tot de informatie van de
boordcomputer moet u de ring (B) op de hendel
stapsgewijs linksom of rechtsom draaien. Wan-
neer u na het laatste menu nogmaals aan de ring
draait, keert u terug in de uitgangspositie.
N.B. Als er een waarschuwingsmelding ver-
schijnt terwijl u zich bijvoorbeeld in een menu
van de boordcomputer bevindt of wilt telefone-
ren, moet u eerst bevestigen dat u de melding
hebt gezien. U doet dat door op de knop
READ (A) te drukken. U keert dan terug naar het
menu van de boordcomputer waarin u zich
bevond.
Functies
De boordcomputer toont de volgende informa-
tie:
GEMIDDELDE SNELHEID
SNELHEID IN MILES PER HOUR
1
ACTUEEL VERBR.
GEMIDDELD VERBRUIK
KILOMETER TOT LEGE BRANDSTOFTANK
STC/DSTC, zie pagina 128
Gemiddelde snelheid
De gemiddelde snelheid sinds de laatste maal
dat u de waarde op nul hebt gezet (RESET).
Wanneer u het contact uitzet, wordt de gemid-
delde snelheid opgeslagen om als uitgangs-
waarde te dienen bij het vervolg van de rit. U
kunt de waarde op nul zetten met een druk op
de knop RESET (C) op de hendel.
Snelheid in miles per hour
1
De actuele snelheid wordt weergegeven in
mph.
Actueel verbr.
In het menu voor het actuele brandstofverbruik
wordt het brandstofverbruik voortdurend bijge-
houden. Het brandstofverbruik wordt eenmaal
per seconde berekend. De waarde op het dis-
play wordt om de paar seconden bijgewerkt.
Wanneer de auto stilstaat, geeft het
display “----” aan.
N.B. Er kunnen onjuiste waarden verschijnen,
als u een standverwarming op brandstof hebt
gebruikt.
Gemiddeld verbruik
Het gemiddelde brandstofverbruik sinds de
laatste maal dat u de waarde op nul hebt
gesteld. U stelt de waarde op nul met RESET.
N.B. Er kunnen onjuiste waarden verschijnen,
als u een standverwarming op brandstof (optie/
accessoire) hebt gebruikt.
Kilometer tot lege brandstoftank
De actieradius wordt berekend aan de hand van
het gemiddelde brandstofverbruik over de laat-
ste 30 km en de resterende hoeveelheid brand-
stof. Het display geeft de afstand aan die bij
benadering kan worden afgelegd met de reste-
rende hoeveelheid brandstof in de tank. Wan-
neer de actieradius kleiner is dan 20 km, geeft
het display “----” aan.
N.B. Er kunnen onjuiste waarden verschijnen,
als u een standverwarming op brandstof (optie/
accessoire) hebt gebruikt of van rijstijl bent ver-
anderd.
1. Bepaalde landen
54
Instrumenten, schakelaars en bediening
Cruisecontrol (optie)
Inschakelen
De bedieningsorganen voor de cruisecontrol
vindt u links op het stuurwiel.
Gewenste snelheid instellen:
Druk op de knop CRUISE. Op het instru-
mentenpaneel verschijnt de tekst CRUISE.
Druk op + of om de snelheid van de auto
vast te zetten. Op het instrumentenpaneel
verschijnt CRUISE-ON.
De cruisecontrol kan niet worden ingeschakeld
bij snelheden lager dan 30 km/h of hoger dan
200 km/h.
Snelheid verhogen of verlagen
U kunt de snelheid verhogen of verlagen
door de knop + of in te drukken. De snel-
heid die de auto heeft op het moment dat u
de knop loslaat, zal vervolgens worden
geprogrammeerd.
Een korte druk (minder dan een halve
seconde) op + of komt overeen met een
snelheidswijziging van 1 km/h.
N.B. Een tijdelijke verhoging van de snelheid
(korter dan een minuut) met het gaspedaal,
zoals bij het inhalen, is niet van invloed op de
instelling van de cruisecontrol. Als u het gaspe-
daal loslaat, neemt de auto automatisch de
ingestelde snelheid weer aan.
Tijdelijk uitschakelen
Druk op 0 om de cruisecontrol tijdelijk uit te
schakelen. Op het instrumentenpaneel ver-
schijnt CRUISE. De eerder ingestelde snelheid
blijft na een tijdelijke uitschakeling in het geheu-
gen opgeslagen.
De cruisecontrol wordt bovendien tijdelijk uitge-
schakeld, als:
U het rempedaal of koppelingspedaal
bedient;
De snelheid heuvelop lager wordt dan
30 km/h;
U de keuzehendel in stand N zet;
Als de wielen de neiging hebben te gaan
slippen of blokkeren;
Een tijdelijke snelheidsverhoging langer dan
een minuut heeft geduurd.
G020085
55
Instrumenten, schakelaars en bediening
Cruisecontrol (optie)
Snelheid hervatten
Druk op de knop om de eerder inge-
stelde snelheid te hervatten. Op het
instrumentenpaneel verschijnt
CRUISE-ON.
Uitschakelen
Druk op CRUISE om de cruisecontrol uit te
schakelen. CRUISE-ON verdwijnt van het
instrumentenpaneel.
56
Instrumenten, schakelaars en bediening
Handrem, elektrische aansluiting/aansteker
Handrem
De handremhendel zit tussen de voorstoelen.
N.B. Het brandende waarschuwingslampje op
het instrumentenpaneel geeft alleen aan dát u
de handrem hebt aangetrokken maar niet hoe
hard!
Handrem aanzetten
Trap het rempedaal stevig in.
Trek de handremhendel stevig tot in de eind-
stand omhoog.
Laat het rempedaal los en controleer of de
auto volledig stilstaat.
Als de auto wegrolt dient u de handremhen-
del strakker aan te trekken.
Zet de versnellingspook/keuzehendel bij het
parkeren altijd in de 1e versnelling (hand-
bak) of in stand P (automaat).
Op een helling parkeren
Draai bij het parkeren op een oplopende helling
de wielen van de trottoirband af, als de neus van
de auto naar de top van helling wijst.
Draai bij het parkeren op een aflopende helling
de wielen naar de trottoirband toe, als de neus
van de auto naar de voet van de helling wijst.
Parkeerrem lossen
Trap het rempedaal stevig in.
Trek de handremhendel iets omhoog, druk
de knop in, duw de handrem omlaag en laat
de knop weer los.
Elektrische aansluiting/aansteker
Zorg dat het deksel op de aansluiting zit, wan-
neer u geen stroom via de aansluiting afneemt
of gebruik maakt van de aansteker.
57
Instrumenten, schakelaars en bediening
Handrem, elektrische aansluiting/aansteker
Elektrische aansluiting/Aansteker,
achterin
U kunt de elektrische aansluiting voor verschil-
lende accessoires gebruiken die op een span-
ning van 12 V werken, zoals een mobiele
telefoon of koelbox. De maximale stroomsterkte
is 10 A.
De contactsleutel moet ten minste in stand I
staan, anders geeft de aansluiting geen stroom.
U activeert de aansteker door de knop in te
drukken. Wanneer de aansteker heet genoeg is,
veert de knop automatisch uit. Haal de aanste-
ker uit de opening en gebruik het roodgloeiende
stuk metaal om een sigaar of sigaret aan te ste-
ken.
Om veiligheidsredenen moet u het klepje slui-
ten, wanneer u de aansluiting niet gebruikt.
58
Instrumenten, schakelaars en bediening
Stuurwielafstelling
U kunt het stuurwiel zowel in de hoogte als in de
lengte verstellen. Duw de hendel aan de linker-
zijde van de stuurkolom omlaag. Zet vervolgens
het stuurwiel in de gewenste stand. Duw de
hendel in positie terug om het stuurwiel in de
nieuwe stand te blokkeren. Als dit veel moeite
kost, kunt u lichtjes het stuurwiel omhoog- of
omlaagbewegen wanneer u de blokkeerhendel
terugduwt.
WAARSCHUWING!
Stel het stuurwiel af voordat u gaat rijden.
Doe dit nooit tijdens het rijden. Controleer of
het stuurwiel in de gekozen stand geblok-
keerd staat.
59
Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bedienbare zijruiten
Met de schakelaars op de armleuning van de
portieren kunt u de ruiten elektrisch bedienen. U
kunt de ruiten alleen bedienen, wanneer de
contactsleutel in stand I of II staat. Ook
wanneer de auto stilstaat en u de contactsleutel
hebt uitgenomen, kunt u de ruiten nog steeds
openen en sluiten zolang u geen van de
voorportieren hebt geopend.
De ruiten gaan open, wanneer u de voorzijde
van de schakelaar omlaagdrukt, of dicht, wan-
neer u de voorzijde van de schakelaar omhoog-
trekt.
Elektrisch bedienbare ruiten in de
voorportieren
U kunt de ruiten in de voorportieren op twee
manieren vanaf de voorstoelen openen.
Druk de schakelaars (A) voorzichtig omlaag
of trek ze voorzichtig omhoog. De elektrisch
bedienbare ruiten gaan dan steeds verder
omhoog of omlaag zolang u de schakelaars
bedient.
Druk de schakelaars (A) volledig omlaag of
trek ze volledig omhoog en laat ze vervol-
gens weer los. De ruiten gaan dan automa-
tisch volledig open of dicht. Als de ruiten
worden geblokkeerd, wordt de op- of neer-
gaande beweging van de ruiten afgebroken
en zakken de ruiten weer iets omlaag.
N.B. Alleen op bepaalde markten werkt de auto-
matische sluitingsfunctie ook aan de passa-
gierszijde.
Met de achterste schakelaars (B) bedient u de
ruiten in de achterportieren.
Gelaagde zijruiten (optie)
De ruiten van gelaagd glas in de voor- en ach-
terportieren zorgen voor een verbeterde
geluidsisolatie van de passagiersruimte en leve-
ren een verhoogde bescherming tegen inbraak
op.
WAARSCHUWING!
Let er bij het sluiten van de zijruiten met de
afstandsbediening op dat kinderen of
andere inzittenden niet bekneld kunnen
raken.
WAARSCHUWING!
Als er kinderen in de auto zitten:
Let er bij het verlaten van de auto op dat u de
stroomtoevoer naar de elektrisch bedienbare
zijruiten verbreekt door auto de contactsleutel
uit te nemen.
Let er bij het sluiten van de zijruiten op dat kin-
deren of andere inzittenden niet bekneld kun-
nen raken.
Bij het sluiten van de achterste zijruiten vanaf
het bestuurdersportier:
Let er bij het sluiten van de zijruiten op dat
achterpassagiers niet bekneld kunnen raken.
60
Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bedienbare zijruiten
Elektrisch bedienbare zijruiten in
achterportieren blokkeren
U kunt de elektrische bediening van de ruiten in
de achterportieren blokkeren met de schakelaar
op het bedieningspaneel op het bestuurder-
sportier.
Led in schakelaar gedoofd
De ruiten in de achterportieren zijn zowel met de
knoppen op de portieren als met de knoppen op
het bestuurdersportier te bedienen.
Led in schakelaar brandt
De zijruiten in de achterportieren zijn alleen
vanaf het bestuurdersportier te bedienen.
Elektrisch bedienbare ruit in
voorportier, passagierszijde
Met de schakelaars voor elektrische bediening
van de ruiten op het passagiersportier kunt u
alleen de ruit in het passagiersportier bedienen.
Elektrisch bedienbare ruiten in
achterportieren
U kunt de ruiten in de achterportieren zowel met
de schakelaars op de beide achterportieren als
met de schakelaars op het bestuurdersportier
bedienen. Als de led in de schakelaar waarmee
u de elektrische bediening van de ruiten in de
achterportieren blokkeert (op het bedieningspa-
neel op het bestuurdersportier) brandt, kunt u
de ruiten in de achterportieren alleen vanaf het
bestuurdersportier bedienen.
61
Instrumenten, schakelaars en bediening
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
Achteruitkijkspiegel
Fel licht van achteren kan hinderlijke reflecties in
de achteruitkijkspiegel veroorzaken en u verblin-
den. Zet de spiegel in de dimstand, wanneer u
de verlichting van het achteropkomend verkeer
als hinderlijk ervaart.
Dimfunctie
A. Normale stand
B. Dimstand
Autodimfunctie (optie)
Als het licht dat van achteren in de spiegel valt
te fel is, wordt de achteruitkijkspiegel automa-
tisch gedimd.
N.B. De afbeelding is een montage. De spiegel
is voorzien van een handmatige of automatische
dimfunctie, nooit allebei tegelijk.
Verzonken kompasknopje aan achterzijde
spiegel
Achteruitkijkspiegel met kompas
(optie op bepaalde markten)
In de linker bovenhoek van de achteruitkijkspie-
gel zit een display waarop wordt aangegeven in
welke richting de voorkant van de auto wijst. Er
worden acht verschillende richtingen met
Engelse afkortingen weergegeven: N (Noord),
NE (Noordoost), E (Oost), SE (Zuidoost), S
(Zuid), SW (Zuidwest), W (West) en NW
(Noordwest).
Het kompas wordt automatisch geactiveerd,
wanneer u het contactslot in stand II zet of wan-
neer de motor loopt, tenzij u het kompas hebt
uitgeschakeld. U kunt het kompas uitschakelen
of opnieuw inschakelen door op het verzonken
knopje aan de achterzijde van de achteruitkijk-
spiegel te drukken. Gebruik bijvoorbeeld een
rechtgebogen paperclip. Het knopje ligt ca.
2,5 cm diep in de spiegel.
Kalibratie van kompas
Juiste magnetische zone instellen
voor kompas
De aarde is in 15 magnetische zones verdeeld.
Het kompas werkt alleen naar behoren, als de
juiste zone is geselecteerd.
1. Contactstand II.
2. Houd het knopje aan de achterzijde van de
achteruitkijkspiegel ca. 3 seconden lang
ingedrukt (met een rechtgebogen paper-
clip bijvoorbeeld), totdat de tekst ZONE
verschijnt. Het cijfer van de huidige mag-
netische zone verschijnt.
3. Druk herhaaldelijk op het knopje totdat het
cijfer van de gewenste magnetische zone
(1 –15) verschijnt. Enkele seconden later
staat de kompasrichting weer op het dis-
play, wat aangeeft dat er van zone is
gewisseld.
62
Instrumenten, schakelaars en bediening
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
Magnetische zones voor kompas
Kalibreren
Het kompas moet soms voor de nauwkeurig-
heid worden gekalibreerd. Schakel voor het
beste resultaat alle stroomverbruikers uit en
haal metalen en magnetische voorwerpen uit de
buurt van de spiegel.
1. Breng de auto op een groot en open ter-
rein tot stilstand en laat de motor lopen.
2. Houd het knopje aan de achterzijde van de
achteruitkijkspiegel ingedrukt (met bijvoor-
beeld een paperclip), totdat de tekst CAL
verschijnt (ca. 6 seconden).
3. Rijd langzaam een rondje in de auto met
een snelheid van hoogstens 8 km/h, totdat
de tekst CAL van het display verdwijnt. Dit
geeft aan dat de kalibratie afgerond is.
Alternatieve kalibratiestap: rijd op de nor-
male manier weg. De tekst CAL verdwijnt
van het display, wanneer de kalibratie
afgerond is.
63
Instrumenten, schakelaars en bediening
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
Buitenspiegels
De schakelaars waarmee u de twee buitenspie-
gels bedient, vindt u voor op de armleuning van
het bestuurdersportier.
Druk op de schakelaar L of R (L = linker buiten-
spiegel, R = rechter buitenspiegel). De led in de
schakelaar brandt.
U stelt de stand van de buitenspiegels bij met
het centrale hendeltje. Druk vervolgens eenmaal
op de schakelaar. De led mag niet langer bran-
den.
Zie pagina 45 voor het inklappen van de buiten-
spiegels.
Buitenspiegels met geheugen
(optie)
Als de auto is uitgerust met buitenspiegels met
geheugen, werkt het geheugen synchroon met
dat van de bestuurdersstoel (zie pagina 81).
Geheugen in afstandsbediening (optie)
Wanneer u de auto met een van de afstandsbe-
dieningen ontgrendelt en de instelling van de
buitenspiegels wijzigt, wordt de nieuwe positie
van de spiegels in de afstandsbediening opge-
slagen. De volgende keer dat u de auto ontgren-
delt met dezelfde afstandsbediening en het
bestuurdersportier binnen vijf minuten na ont-
grendeling opent, gaan de buitenspiegels in de
opgeslagen positie staan.
Water- en vuilafstotende laag op
voorste zijruiten en/of buiten-
spiegels (optie)
De voorste zijruiten en/of de buitenspiegels zijn
voorzien van een speciale laag die bij regen voor
een beter zicht zorgt. Zie pagina 172 voor infor-
matie over het onderhoud van dergelijk glas-
werk.
Zijruiten en buitenspiegels
met de speciale water- en vui-
lafstotende laag zijn voorzien
van een klein symbool.
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
In bepaalde weersomstandigheden werkt de
vuilafstotende laag beter, als u de elektrische
verwarming van de buitenspiegels inschakelt
(zie pagina 47).
Verwarm de buitenspiegels:
als er sneeuw of ijs op de spiegels zit;
bij hevige regenval of vieze wegen;
bij beslagen spiegels.
WAARSCHUWING!
Stel de spiegels af, voordat u gaat rijden!
BELANGRIJK!
Gebruik de spiegelverwarming (zie
pagina 47) om de buitenspiegels van ijs te
ontdoen en geen ijskrabber. Een krabber
kan krassen op het spiegelglas veroorzaken.
BELANGRIJK!
Gebruik geen metalen ijskrabber om de
ruiten van ijs te ontdoen. De water- en
vuilafstotende laag kan beschadigd raken.
Gebruik de elektrische verwarming om de
buitenspiegels van ijs te ontdoen.
64
Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bedienbaar schuifdak (optie)
Openingsstanden
De bedieningsknoppen voor het schuifdak zit-
ten op het plafond. U kunt het schuifdak op
twee manieren bedienen:
achterkant omhoog/omlaag (ventilatiestand)
achteruit/vooruit (openingsstand/comfort-
stand)
1
De contactsleutel moet daarbij in stand I of II
staan.
1. Sluiten, automatisch
2. Sluiten, handmatig
3. Openen, handmatig
4. Openen, automatisch
5. Openen, ventilatiestand
6. Sluiten, ventilatiestand
Ventilatiestand
Openen: Duw de achterkant van de knop (5)
omhoog.
Sluiten: Trek de achterkant van de knop (6)
omlaag.
U kunt het schuifdak vanuit de ventilatiestand
rechtstreeks in de comfortstand zetten: Trek de
schakelaar achteruit in de eindstand (4) en laat
de schakelaar los.
1. In de comfortstand staat het
schuifdak niet helemaal open om de
rijwindgeluiden te beperken.
WAARSCHUWING!
Als er kinderen in de auto zitten:
Verbreek bij het verlaten van de auto de
stroomtoevoer naar het schuifdak door de
contactsleutel uit te nemen.
1
2
3
4
5
6
65
Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bedienbaar schuifdak (optie)
Automatische bediening
Duw de schakelaar door het drukpunt (3) in de
achterste eindstand (4) of via het drukpunt (2)
in de voorste eindstand (1) en laat de schake-
laar vervolgens los. Het schuifdak schuift dan
tot in de comfortstand open of helemaal dicht.
Doe het volgende om het schuifdak vanuit de
comfortstand volledig te openen: trek de scha-
kelaar nogmaals achteruit in de eindstand (4) en
laat de schakelaar vervolgens los.
Handmatige bediening
Openen: Trek de schakelaar achteruit naar het
drukpunt (3). Het schuifdak schuift steeds ver-
der open zolang u de schakelaar in deze stand
vasthoudt.
Sluiten: Duw de schakelaar vooruit naar het
drukpunt (2). Het schuifdak schuift steeds ver-
der dicht zolang u de schakelaar in deze stand
vasthoudt.
Zonnescherm
Aan de binnenkant van het schuifdak zit een
handbediend zonnescherm. Het glijdt automa-
tisch naar achteren bij het openen van het
schuifdak. Pak de handgreep vast en schuif het
scherm naar voren om het te sluiten.
Beveiliging tegen overbelasting
Het schuifdak is voorzien van een beveiliging
tegen overbelasting die wordt geactiveerd, als
het schuifdak door een voorwerp wordt gehin-
derd. Het schuifdak komt dan tot stilstand en
keert vervolgens automatisch terug naar de
laatst gebruikte, geopende stand.
WAARSCHUWING!
Als er kinderen in de auto zitten, moet u erop
letten dat ze bij het sluiten van het schuifdak
niet bekneld kunnen raken.
WAARSCHUWING!
De beveiliging tegen overbelasting werkt
alleen wanneer het schuifdak op de normale
manier openstaat – niet in de ventilatiestand.
Let er bij het sluiten van het schuifdak op dat
kinderen niet bekneld kunnen raken.
66
Instrumenten, schakelaars en bediening
67
Klimaatregeling
Algemene informatie over de klimaatregeling 68
Handmatige klimaatregeling met airconditioning, A/C 70
Elektronische klimaatregeling, ECC (optie) 72
Luchtverdeling 75
Standverwarming op brandstof (optie) 76
68
Klimaatregeling
Algemene informatie over de klimaatregeling
Beslagen ruiten
Poets de binnenzijde van de ruiten schoon om
te voorkomen dat ze beslaan. Gebruik een nor-
maal poetsmiddel voor glaswerk.
Interieurfilter
Zorg dat u het combifilter/interieurfilter op
gezette tijden vervangt. Informeer bij een
erkende Volvo-werkplaats.
Sneeuw en ijs
Veeg sneeuw en ijs van de luchtinlaat voor de
klimaatregeling (het rooster tussen de motorkap
en de voorruit).
Storingen opsporen
Een erkende Volvo-werkplaats beschikt over de
juiste uitrusting en instrumenten voor het
opsporen van storingen en het uitvoeren van
reparaties aan de klimaatregeling. Laat controle-
en reparatiewerkzaamheden over aan gekwalifi-
ceerd personeel.
Koudemiddel
De airconditioning maakt gebruik van het kou-
demiddel R134a. Het bevat geen chloor, waar-
door het koudemiddel onschadelijk voor de
ozonlaag is. Gebruik bij het bijvullen/verversen
van koudemiddel alleen R134a. Laat dergelijke
werkzaamheden over aan een erkende Volvo-
werkplaats.
Werking interieurventilator
Wanneer de motor is afgezet (ook al staat de
contactsleutel in stand I of II), zal de interieur-
ventilator automatisch worden uitgeschakeld.
Dit gebeurt om te voorkomen dat de accu uitge-
put raakt.
Om de interieurventilator te activeren moet u de
ventilatorknop in de gewenste snelheidsstand
draaien.
Auto’s met ECC
Werkelijke temperatuur
De door u gekozen temperatuur komt overeen
met de gevoelstemperatuur op grond van de
heersende omstandigheden in en om de auto
wat de luchtsnelheid, de luchtvochtigheids-
graad, de ingestraalde warmte e.d. betreft.
Sensoren
De zonnesensor zit boven op het dashboard.
Let erop dat u de zonnesensor niet mag afdek-
ken. Dek de interieurtemperatuursensor op het
bedieningspaneel van de klimaatregeling even-
min af.
Zijruiten en schuifdak
Voor een goede werking van het A/C-systeem
moet u de zijruiten en een eventueel schuifdak
gesloten houden. Let er tevens op dat u de
afvoerkanalen in de zijpanelen van de bagage-
ruimte niet mag afdekken.
Optrekken
Wanneer u volgas optrekt, wordt het A/C-sys-
teem tijdelijk uitgeschakeld. De temperatuur kan
dan tijdelijk iets oplopen.
Condensatie
In warme weersomstandigheden kan er ter
hoogte van de airconditioning een plasje water
onder de auto ontstaan. Dit is volkomen nor-
maal.
Brandstofbesparing
Bij gebruik van ECC wordt ook het A/C-sys-
teem automatisch geregeld en alleen dan inge-
schakeld wanneer de lucht in de
passagiersruimte moet worden afgekoeld en de
binnenkomende lucht van vocht moet worden
ontdaan. Zo wordt meer brandstof bespaard
dan bij gebruik van conventionele systemen,
waarbij het A/C-systeem tot net boven het vries-
punt de lucht voortdurend afkoelt.
69
Klimaatregeling
Algemene informatie over de klimaatregeling
Luchtverdeling
De binnenkomende lucht wordt verdeeld over
meerdere blaasmonden die op verschillende
punten in de auto zijn aangebracht.
Blaasmonden in dashboard
A. Open
B. Dicht
C. Luchtstroom naar links of rechts
D. Luchtstroom omhoog of omlaag.
Richt de buitenste blaasmonden naar buiten
om de voorste zijruiten te ontwasemen.
Blaasmonden in portierstijlen
A. Open
B. Dicht
C. Luchtstroom naar links of rechts
D. Luchtstroom omhoog of omlaag.
Richt de blaasmonden op de achterste zij-
ruiten om ze te ontwasemen.
Richt de blaasmonden naar binnen toe voor
een behaaglijke temperatuur achter in de
auto.
Let erop dat kinderen gevoelig kunnen zijn voor
luchtstromen en tocht.
70
Klimaatregeling
Handmatige klimaatregeling met airconditioning, A/C
1. A/C, Aan/Uit
2. Recirculatie
3. Luchtverdeling
4. Elektrisch verwarmde achterruit en buiten-
spiegels
5. Elektrisch verwarmde voorstoelen
6. Temperatuur, rechterzijde
7. Temperatuur, linkerzijde
8. Ventilator
Als u het A/C-systeem wilt inschakelen, moet u
de ventilatorknop (8) uit stand 0 draaien.
Gebruik het A/C-systeem ook bij lage tempera-
turen (0X15 °C)om de inkomende lucht van
vocht te ontdoen.
A/C, Aan/Uit (ON/OFF)
ON: De airconditioning staat
aan. De airconditioning wordt
automatisch geregeld. De bin-
nenkomende lucht wordt dan
automatisch afgekoeld en van
vocht ontdaan.
OFF: De airconditioning staat uit.
Bij het activeren van ontwasemingsfunctie
wordt automatisch ook de airconditioning inge-
schakeld (uit te schakelen met de knop AC).
Temperatuur, links/rechts
Draai aan de knop om de tem-
peratuur van de binnenko-
mende lucht te regelen.
Koeling is alleen mogelijk,
wanneer de airconditioning
actief is.
Elektrisch verwarmde
voorstoelen
Doe het volgende, als u extra
verwarming in de voor-
stoel(en) wenst:
–Eenmaal indrukken: Hoge
verwarmingsstand – beide leds in de scha-
kelaar(s) gaan branden.
Nogmaals indrukken: Lage verwarmings-
stand – een van de leds in de schakelaar(s)
gaat branden.
Nogmaals indrukken: De verwarming is uit-
geschakeld – geen van de leds in de scha-
kelaar(s) brandt.
U kunt de temperatuur van de verwarming in
een erkende Volvo-werkplaats laten bijstellen.
1 2
4
5
8
7
6
3
71
Klimaatregeling
Handmatige klimaatregeling met airconditioning, A/C
Ventilator
U kunt de snelheid waarmee
de ventilator draait verhogen
of verlagen door aan de knop
te draaien. Als de draaiknop in
stand 0 staat, is de aircondi-
tioning niet ingeschakeld.
Elektrische achterruit- en
buitenspiegelverwarming
Met deze knop kunt u de ach-
terruit en de buitenspiegels
snel ontdoen van condens of
ijs (zie pagina 47 voor meer
informatie over deze functie).
Recirculatie
U kunt de recirculatie inscha-
kelen, als u vieze lucht, uitlaat-
gassen en dergelijke buiten
wilt houden. De lucht in de
passagiersruimte wordt dan
gerecirculeerd, d.w.z. er wordt
geen lucht van buiten de auto aangezogen wan-
neer de functie actief is. Bij gebruik van de recir-
culatie (in combinatie met het A/C-systeem)
wordt de lucht in de passagiersruimte bij warm
weer sneller afgekoeld.
Als u de recirculatie lang laat aanstaan, kan er
met name in de winter wasem en ijs op de bin-
nenkant van de ruiten ontstaan. Met de timer-
functie beperkt u de kans op ijs, wasem en een
slechte lucht.
Ga als volgt te werk om deze te activeren:
Druk de knop langer dan
3 seconden in. De led knippert 5 seconden.
De lucht in de auto wordt afhankelijk van de
buitentemperatuur 3 tot 12 minuten lang
gerecirculeerd.
Telkens wanneer u op drukt, wordt
de timerfunctie geactiveerd.
Doe het volgende om de timerfunctie uit te
schakelen:
Druk de knop nogmaals maar dan
langer dan 3 seconden in. De led gaat
5 seconden branden ter bevestiging van uw
keuze.
Luchtverdeling
Voor optimaal comfort kunt u
de met stippen gemarkeerde
luchtverdelingsstanden tus-
sen de verschillende symbo-
len gebruiken om de
luchtverdeling precies af te
stellen.
Ontwaseming
Zet de knop voor de luchtverdeling in de stand
voor ontwaseming om de voorruit en de
zijruiten snel te ontwasemen en ontdooien. Er
stroomt dan op hoge snelheid lucht naar de rui-
ten.
Bij activering van deze functie gebeurt boven-
dien het volgende om de lucht in het interieur zo
veel mogelijk van vocht te ontdoen:
de airconditioning (A/C) wordt automatisch
ingeschakeld (uit te schakelen met de knop
AC);
de recirculatie wordt automatisch uitgescha-
keld.
Bij het uitschakelen van de ontwaseming
hervat de klimaatregeling de voorgaande instel-
lingen.
72
Klimaatregeling
Elektronische klimaatregeling, ECC (optie)
1. A/C, Aan/Uit
2. Recirculatie/Combifilter met Air Quality
Sensor
3. Recirculatie
4. AUTO
5. Luchtverdeling
6. Interieurtemperatuursensor
7. Ontwaseming voorruit en zijruiten
8. Elektrisch verwarmde achterruit en buiten-
spiegels
9. Stoelverwarming, rechterzijde
10. Stoelverwarming, linkerzijde
11. Temperatuur, rechterzijde
12. Temperatuur, linkerzijde
13. Ventilator
AUTO
Bij activering van de functie
AUTO wordt de klimaatrege-
ling automatisch dusdanig
ingesteld dat de gekozen tem-
peratuur wordt bereikt. De
automatische functie regelt de verwarming, het
A/C-systeem, de Air Quality Sensor, de ventila-
torsnelheid, de recirculatie en de luchtverdeling.
Ook als u een of meer van de genoemde func-
ties handmatig instelt, worden de resterende
functies nog automatisch geregeld. Alle hand-
matige instellingen worden uitgeschakeld, wan-
neer u de functie AUTO activeert.
Temperatuur
Met de twee draaiknoppen
kunt u de temperatuur aan de
bestuurderszijde en de passa-
gierszijde instellen. Let erop
dat de passagiersruimte niet
sneller warm of koud wordt,
wanneer u een hogere of lagere temperatuur
kiest dan de gewenste temperatuur.
Ventilator
U kunt de snelheid waarmee
de ventilator draait verhogen
of verlagen door aan de knop
te draaien. In de stand AUTO
wordt de ventilatorsnelheid
automatisch geregeld. De eerder ingestelde
ventilatorsnelheid wordt dan genegeerd.
73
Klimaatregeling
Elektronische klimaatregeling, ECC (optie)
N.B. Als u de knop voor de ventilatorsnelheid zo
ver linksom draait dat alleen de oranje led links
boven de knop oplicht, zijn de ventilator en het
A/C-systeem uitgeschakeld.
Elektrische achterruit- en buiten-
spiegelverwarming
Met deze knop kunt u de ach-
terruit en de buitenspiegels
snel ontdoen van condens of
ijs (zie pagina 47 voor meer
informatie over deze functie).
Ontwaseming, voorruit en zijruiten
Met deze knop kunt u de voor-
ruit en de zijruiten snel ontwa-
semen en ontdooien. De
ventilator draait dan op hoge
snelheid en stuurt lucht naar
de ruiten. De led in de ontwasemingsknop
brandt, wanneer de functie is ingeschakeld.
Bij activering van deze functie gebeurt boven-
dien het volgende om de lucht in het interieur zo
veel mogelijk van vocht te ontdoen:
de airconditioning (A/C) wordt automatisch
ingeschakeld (uit te schakelen met de knop
AC);
de recirculatie wordt automatisch uitgescha-
keld.
Bij het uitschakelen van de ontwaseming
hervat de klimaatregeling de voorgaande instel-
lingen.
Luchtverdeling
Lucht naar de ruiten.
Lucht naar hoofd en borstkas.
Lucht naar benen en voeten.
Druk op AUTO, wanneer u de
automatische luchtverdeling
weer wilt activeren.
A/C, Aan/Uit (ON/OFF)
ON: De airconditioning staat
aan. De airconditioning wordt
automatisch geregeld. De bin-
nenkomende lucht wordt dan
automatisch afgekoeld en van
vocht ontdaan.
OFF: De airconditioning staat uit.
Bij het activeren van ontwasemingsfunctie
wordt automatisch ook de airconditioning inge-
schakeld (uit te schakelen met de knop AC).
Elektrisch verwarmde voorstoelen
Doe het volgende, als u extra
verwarming in de voor-
stoel(en) wenst:
Eenmaal indrukken: Hoge verwarmings-
stand – beide leds in de schakelaar(s) gaan
branden.
Nogmaals indrukken: Lage verwarmings-
stand – een van de leds in de schakelaar(s)
gaat branden.
Nogmaals indrukken: De verwarming is uit-
geschakeld – geen van de leds in de scha-
kelaar(s) brandt.
U kunt de temperatuur van de verwarming in
een erkende Volvo-werkplaats laten bijstellen.
Recirculatie
De recirculatie kan handmatig
worden ingeschakeld, als u
vieze lucht, uitlaatgassen en
dergelijke buiten wilt houden.
De lucht in de passagiers-
ruimte wordt dan gerecircu-
leerd, d.w.z. er wordt geen
lucht van buiten de auto aan-
gezogen wanneer de functie
actief is.
Als u de recirculatie lang laat aanstaan, kan er
met name in de winter wasem en ijs op de bin-
nenkant van de ruiten ontstaan.
Met de timerfunctie (op modellen met een com-
bifilter en Air Quality Sensor ontbreekt de timer-
functie) beperkt u de kans op ijs, wasem en een
slechte lucht.
74
Klimaatregeling
Elektronische klimaatregeling, ECC (optie)
Ga als volgt te werk om deze te activeren:
Druk de knop langer dan
3 seconden in. De led knippert 5 seconden.
De lucht in de auto wordt afhankelijk van de
buitentemperatuur 3 tot 12 minuten lang
gerecirculeerd.
Telkens wanneer u op drukt, wordt
de timerfunctie geactiveerd.
Doe het volgende om de timerfunctie uit te
schakelen:
Druk de knop nogmaals maar dan
langer dan 3 seconden in. De led gaat
5 seconden branden ter bevestiging van uw
keuze.
Interior Air Quality System (optie)
Het Interior Air Quality System
bestaat uit een combifilter met
Air Quality Sensor. Het com-
bifilter ontdoet de binnenko-
mende lucht van gassen en
stofdeeltjes en beperkt zo hin-
derlijke geurtjes en verontreinigingen in de pas-
sagiersruimte. De Air Quality Sensor meet de
concentratie van verontreinigingen in de buiten-
lucht. Wanneer de sensor een verhoogde con-
centratie meet, wordt de luchtinlaat afgesloten
en wordt de lucht in de passagiersruimte gere-
circuleerd.
Wanneer de Air Quality Sensor actief is, brandt
de groene led AUT in de knop .
Bediening
Druk op om de Air Quality Sensor te
activeren (normale instelling).
Of:
Kies uit drie verschillende functies door verschil-
lende malen op de knop te drukken.
De led AUT brandt om aan te geven dat de
Air Quality Sensor actief is.
Geen van de leds brandt om aan te geven
dat de recirculatiefunctie niet is ingescha-
keld (voor zover dat niet nodig is om voor
verkoeling te zorgen bij warm weer).
De led MAN brandt om aan te geven dat de
recirculatiefunctie opnieuw ingeschakeld is.
Let erop dat:
U de Air Quality Sensor altijd hebt ingescha-
keld.
Er bij koud weer beperkingen voor de recir-
culatiefunctie gelden om te voorkomen dat
de ruiten beslaan.
U de Air Quality Sensor uitschakelt, wan-
neer de ruiten beslaan.
Wanneer de ruiten beslaan, u beter ook de
ontwaseming van de voorruit, de zijruiten en
de achterruit kunt inschakelen (zie
pagina 73).
Raadpleeg het serviceprogramma van Volvo
voor het aanbevolen vervangingsinterval
voor het combifilter. In zeer sterk verontrei-
nigde gebieden is het mogelijk dat u het
combifilter vaker moet vervangen.
75
Klimaatregeling
Luchtverdeling
Luchtverdeling Toepassing
Lucht via de blaasmonden
voor- en achterin.
Voor een goede koeling bij warm
weer.
Lucht naar de ruiten.
In deze stand vindt er geen
luchtrecirculatie plaats. Het
A/C-systeem is altijd ingeschakeld.
Er komt een bepaalde hoeveelheid
lucht uit de blaasmonden.
Voor het verwijderen van ijs en
wasem. Laat de ventilator op hoge
snelheid draaien.
Lucht naar de vloer en de
ruiten. Er komt een
bepaalde hoeveelheid lucht
uit de blaasmonden.
Voor een comfortabel klimaat en
een goede ontwaseming bij koude
weer. Laat de ventilator niet te
langzaam draaien.
Lucht naar de vloer. Er komt
een bepaalde hoeveelheid
lucht uit de blaasmonden en
uit de ontwasemingsopeningen voor
de voorruit en de zijruiten.
Voor verwarming van de voeten.
Lucht naar de vloer en de
blaasmonden.
Bij zonnig weer en matige buiten-
temperaturen.
76
Klimaatregeling
Standverwarming op brandstof (optie)
Algemene informatie
Voordat u de standverwarming kunt program-
meren, moet het elektrisch systeem worden
“gewekt”.
Dat doet u het eenvoudigst door:
op de knop READ te drukken, of
het groot licht te activeren, of,
het contact in te schakelen.
U kunt de standverwarming meteen inschakelen
of twee verschillende uitschakeltijden voor de
standverwarming instellen: TIMER 1 en
TIMER 2. Onder de uitschakeltijd wordt het tijd-
stip verstaan waarop de auto op de gewenste
temperatuur is.
De elektronica van de auto rekent aan de hand
van de buitentemperatuur zelf uit, wanneer de
standverwarming moet worden ingeschakeld
om de ingestelde uitschakeltijd te kunnen halen.
Bij een buitentemperatuur hoger dan 25 °C
vindt er geen activering van de standverwar-
ming plaats. Bij temperaturen van X10 °C en
lager is de maximale bedrijfstijd van de stand-
verwarming 60 minuten.
Als de standverwarming ondanks herhaalde
startpogingen niet aanslaat, verschijnt er een
melding op het display. Neem in dat geval con-
tact op met een erkende Volvo-werkplaats.
Displaymelding
Wanneer u de geprogrammeerde functies
TIMER 1, TIMER 2 en “Directe start” activeert,
brandt het oranje waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel. Op het display verschijnt
bovendien een verklarende tekst.
Wanneer u de auto verlaat, ontvangt u een mel-
ding met de status van de standverwarming. De
melding verdwijnt wanneer u de auto vanaf de
buitenzijde vergrendelt met de afstandsbedie-
ning.
Waarschuwingssticker op de tankvulklep
Op een helling parkeren
Wanneer u de auto op een steile helling par-
keert, moet u ervoor zorgen dat de voorkant
naar de top van de helling wijst. De standver-
warming krijgt dan voldoende brandstof.
Klokje en gebruik van de timer(s)
Als u na het instellen van de timer(s) het klokje
bijstelt, worden alle timerinstellingen om veilig-
heidsredenen geannuleerd.
WAARSCHUWING!
• Schakel voor het tanken de standverwar-
ming uit. Gemorste brandstof kan ontvlam-
men.
• Controleer op het display of de standver-
warming uit is. (Als de standverwarming
werkt, verschijnt er PARK.VERW AAN op
het display.)
WAARSCHUWING!
Bij gebruik van de standverwarming moet de
auto in de buitenlucht staan.
77
Klimaatregeling
Standverwarming op brandstof (optie)
TIMER 1 en 2 instellen
Om veiligheidsredenen kunt u alleen uitschakel-
tijden voor het volgende etmaal programmeren
en dus niet voor meerdere dagen tegelijk.
Draai aan de ring (B) totdat TIMER 1 op het
display verschijnt.
Druk kort op de knop RESET (C), zodat de
uuraanduiding gaat knipperen.
Ga met de draairing (B) naar het gewenste
tijdstip in uren.
Druk lichtjes op de knop RESET om toe-
gang te krijgen tot de knipperende minuten-
aanduiding.
Ga met de draairing (B) naar het gewenste
tijdstip in minuten.
Druk lichtjes op de knop RESET om uw
instelling te bevestigen.
Druk op de knop RESET om de timer te acti-
veren.
Wanneer u TIMER 1 hebt ingesteld, kunt u naar
TIMER 2 gaan. U stelt deze timer op dezelfde
manier in als TIMER 1.
Timergestuurde standverwarming
voortijdig uitschakelen
Doe het volgende om de timergestuurde stand-
verwarming uit te schakelen voordat de timer
dat doet:
Druk op de knop READ (A).
Ga met behulp van de ring (B) naar
TIMER PARK.VERW 1 (of 2). De tekst AAN
knippert op het display.
Druk op de knop RESET (C). De tekst UIT
brandt continu en de standverwarming
wordt uitgeschakeld.
Standverwarming meteen inscha-
kelen
Draai aan de ring (B) totdat de tekst
DIRECTE START op het display verschijnt.
Druk op de knop RESET (C) om de opties
AAN of UIT te selecteren. Selecteer AAN.
De standverwarming zal vervolgens 60 minuten
lang blijven werken. De verwarming van het inte-
rieur gaat van start, zodra de koelvloeistof in de
motor op temperatuur gekomen is.
Standverwarming meteen uitschakelen
Draai aan de ring (B) totdat de tekst
DIRECTE START op het display verschijnt.
Druk op de knop RESET (C) om een van de
opties AAN of UIT te selecteren.
Kies UIT.
Accu en brandstof
Als de accu niet voldoende opgeladen is of als
de brandstoftank bijna leeg is, wordt de stand-
verwarming uitgeschakeld.
Er verschijnt dan tevens een melding op het dis-
play. Bevestig deze melding met de knop
READ (A).
Hulpverwarming (diesel)
(bepaalde landen)
Bij koud weer kan hulpverwarming nodig zijn om
de passagiersruimte voldoende te verwarmen.
De hulpverwarming wordt automatisch inge-
schakeld wanneer er extra warmte nodig is als
de motor loopt. Deze wordt automatisch uitge-
schakeld wanneer het voldoende warm is of
wanneer de motor wordt uitgezet.
BELANGRIJK!
Herhaaldelijk gebruik van de standver-
warming bij korte ritten kan ertoe leiden dat
de accu uitgeput raakt en startproblemen
opleveren.
Bij regelmatig gebruik van de standverwar-
ming moet u even lang in de auto rijden als
de verwarming aanstond. Dit om te zorgen
dat de dynamo evenveel energie kan bijla-
den als de verwarming verbruikt.
78
Klimaatregeling
79
Interieur
Voorstoelen 80
Interieurverlichting 82
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte 84
Achterbank 89
Bagageruimte 94
80
Interieur
Voorstoelen
Zithouding
De bestuurders- en passagiersstoel kunnen
worden ingesteld op voor een optimale zit- en
rijhouding.
1. Vooruit/achteruit, til de hendel omhoog om
de juiste afstand tot het stuurwiel en de
pedalen in te stellen. Controleer of de
stoel na het afstellen in de nieuwe stand
geblokkeerd staat.
2. Voorkant zitting hoger/lager zetten –
omhoog-/omlaagpompen
1
.
3. Stoel hoger/lager zetten – omhoog-/
omlaagpompen.
4. Lendensteun wijzigen – aan de knop
draaien.
5. Hellingshoek rugleuning wijzigen – aan de
knop draaien.
6. Bedieningspaneel voor elektrisch bedien-
bare stoel.
Rugleuning voorstoel omklappen
De rugleuning van de passagiersstoel kan wor-
den omgeklapt om ruimte te maken voor lange
lading.
Schuif de stoel zo ver mogelijk naar achte-
ren.
Zet de rugleuning rechtop (90 graden).
Trek de pallen aan de achterzijde van de
rugleuning tijdens het omklappen naar
voren.
Duw de stoel zo ver naar voren dat de
hoofdsteun onder het dashboardkastje
“vast” komt te zitten.
1. Niet alle stoelmodellen zijn voorzien
van hendel (2).
WAARSCHUWING!
Stel de stand van de bestuurdersstoel in
voordat u gaat rijden. Doe dit nooit tijdens
het rijden.
Controleer of de stoel in zijn stand
vergrendeld staat.
81
Interieur
Voorstoelen
Voorbereidingen
Tot enige tijd nadat u het portier met de
afstandsbediening hebt ontgrendeld blijft het
mogelijk de stoel te verstellen, ook al steekt er
geen sleutel in het contactslot. Het is altijd
mogelijk de stoel te verstellen, wanneer het con-
tact is ingeschakeld.
Elektrisch bedienbare voorstoel
(optie)
1. Voorkant zitting omhoog/omlaag
2. Stoel vooruit/achteruit
3. Stoel omhoog/omlaag
4. Hellingshoek rugleuning
Er wordt een beveiliging tegen overbelasting
geactiveerd, als een van de stoelen wordt
geblokkeerd. Wanneer dit het geval is, dient u
het contact uit te schakelen en enige tijd te
wachten voordat u de stoel opnieuw probeert te
verstellen. U kunt slechts één verstelfunctie van
de stoel tegelijk activeren.
Knoppen voor geheugenfuncties
Stoel met geheugenfunctie (optie)
Instelling vastleggen
Verstel de stoel.
Houd knop MEM ingedrukt, terwijl u
knop 1, 2 of 3 indrukt.
Stoel in vastgelegde stand zetten
Houd een van de geheugenknoppen 13 inge-
drukt, totdat de stoel tot stilstand komt. Bij het
loslaten van de knop wordt de instelling van de
stoel onmiddellijk beëindigd.
Geheugen van transpondersleutel
De positie van de bestuurdersstoel wordt vast-
gelegd, wanneer u de auto met de transponder-
sleutel vergrendelt. Een volgende keer dat de
auto met dezelfde transpondersleutel wordt ont-
grendeld, nemen de bestuurdersstoel en de bui-
tenspiegels de vastgelegde positie in.
N.B. Het sleutelgeheugen werkt onafhankelijk
van de geheugenfunctie van de stoel.
Noodstop
Als de stoel per ongeluk in beweging komt, kunt
u op een van de knoppen drukken om de stoel
tot stilstand te brengen.
WAARSCHUWING!
Beknellingsgevaar! Laat kinderen niet met
de schakelaars spelen.
Zorg dat er geen voorwerpen voor, achter of
onder de stoel liggen tijdens het verstellen.
Zorg er tevens voor dat geen van de passa-
giers op de achterbank bekneld kan raken.
82
Interieur
Interieurverlichting
Leeslampjes voorin en interieurverlichting
Leeslampjes en interieurver-
lichting
1. Leeslampje linksvoor
2. Interieurverlichting
3. Leeslampje rechtsvoor
De leeslampjes voorin schakelt u in en uit met
knop (1) of knop (3).
De interieurverlichting schakelt u in en uit door
kort op knop (2) te drukken.
Leeslampjes achterin
4. Leeslampje linksachter
5. Leeslampje rechtsachter
De leeslampjes achterin schakelt u in en uit met
knop (4) of knop (5).
Automatische verlichting
Alle leeslampjes en de interieurverlichting doven
10 minuten nadat u de motor hebt afgezet auto-
matisch. Uiteraard kunt u de lampjes en de ver-
lichting ook eerder handmatig uitschakelen.
De interieurverlichting gaat automatisch
1
30 seconden lang branden, wanneer:
u de auto van de buitenzijde ontgrendelt
met de sleutel of de afstandsbediening;
u de contactsleutel na het afzetten van de
motor naar stand 0 draait.
De interieurverlichting gaat aan en blijft
10 minuten lang branden, wanneer:
een van de portieren wordt geopend tenzij u
de interieurverlichting hebt uitgeschakeld.
De algemene verlichting gaat uit, wanneer:
u de motor start;
u de auto van de buitenzijde ontgrendelt
met de sleutel of de afstandsbediening.
U kunt de automatische verlichting uitschakelen
door knop (2) meer dan 3 seconden ingedrukt
te houden. Bij kort indrukken van de knop scha-
kelt u de automatische verlichting weer in.
De geprogrammeerde inschakelduur
(30 seconden resp. 10 minuten) is te wijzigen in
een Volvo-werkplaats.
1. De functie is afhankelijk van de
lichtinval en wordt alleen geactiveerd
wanneer het donker is.
83
Interieur
Interieurverlichting
Make-upspiegel
1
Het lampje gaat automatisch aan, wanneer u het
klepje optilt.
1. Optie op bepaalde markten
84
Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
Opbergmogelijkheden
1. Vak in portierpaneel
2. Zonnebrilvak, bestuurderszijde (optie)
3. Parkeerkaarthouder
4. Dashboardkastje
5. Opbergvak
6. Opbergvak in middenconsole
7. Opbergvak
6
WAARSCHUWING!
Zorg dat er geen harde, scherpe of zware
voorwerpen in de weg liggen of uitsteken om
te voorkomen dat ze verwondingen veroor-
zaken bij een krachtige remmanoeuvre.
Maak grote en zware voorwerpen altijd vast
met een van de veiligheidsgordels of een
bagageband.
85
Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
Opbergvak in middenconsole
1. Opbergvak achterin
U kunt het achterste opbergvak in de midden-
console gebruiken om cd’s e.d. in op te bergen.
Dit opbergvak is bovendien uit te rusten met
een:
Handset + houder (optie)
2. Voorste opbergvak
(Voorzien van schuifklepje)
Het voorste opbergvak in de middenconsole is
uit te rusten met het volgende:
Bekerhouder (optie)
Asbak (optie)
3. 12 V-aansluiting
4. Asbak (optie)
Bekerhouder in achterste
opbergvak voor achterbank
Druk op de linker knop van de armleuning en
klap het deksel van de middentunnel naar ach-
teren toe open om bij het opbergvak of de hand-
set te komen. Druk op de rechter knop van de
armleuning en klap het bovenste gedeelte van
het deksel op de middentunnel naar achteren
toe open om de bekerhouder te gebruiken. De
bekerhouder en het deksel zijn elk apart te slui-
ten.
86
Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
Bekerhouder in voorste
opbergvak (optie)
De bekerhouder is eenvoudig te verwijderen:
1. Duw de bekerhouder naar voren (1), terwijl
u deze aan de achterkant (2) optilt.
2. Duw de bekerhouder achteruit (3), in de
uitsparing, onder het schuifklepje.
3. Kantel de voorkant van de bekerhouder (4)
omhoog en verwijder de houder.
4. Breng de bekerhouder in omgekeerde
volgorde weer aan.
Bekerhouder in voorste
opbergvak XC70 (optie)
De bekerhouder is eenvoudig te verwijderen:
Pak de bekerhouder aan de achterkant vast
en duw de achterwand naar binnen om de
achterkant los te maken.
Kantel de achterkant van de bekerhouder
omhoog en verwijder de houder.
Breng de bekerhouder in omgekeerde volgorde
weer aan.
N.B. Zorg ervoor dat de handremhoes niet klem
komt te zitten.
87
Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
Bekerhouder in dashboard (optie)
Druk op de houder om de bekerhouder uit
te doen schuiven.
Duw de bekerhouder na gebruik weer in het
dashboard.
N.B. Gebruik nooit glazen flessen. Let er tevens
op dat warme dranken gevaar voor brandwon-
den opleveren.
Dashboardkastje
In het dashboardkastje kunt u bijvoorbeeld het
instructieboekje, wegenkaarten, pennen en
tankpassen bewaren.
Vloermatten (optie)
Volvo biedt vloermatten die speciaal voor de
auto vervaardigd zijn.
Kledinghaak
De kledinghaak is alleen bestemd voor niet al te
zware kledingsstukken.
WAARSCHUWING!
Zorg dat de vloermat voor de bestuurders-
stoel goed in de bevestigingsklemmen op de
vloer vastzit om te voorkomen dat deze kan
gaan glijden en achter of onder de pedalen
blijft haken.
88
Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
Flessenhouder achterin (optie)
Doe het volgende om de flessenhouder te
gebruiken:
Klap de houder uit.
Zet de fles erin.
De flessenhouder is tevens te gebruiken als
afvalbak. Breng van onderaf een afvalzak in de
houder aan en vouw de randen van de zak om.
N.B. Er bestaan geen speciale afvalzakken voor
de houder. U kunt gebruik maken van gewone
plastic zakken.
Bekerhouder in armsteun, achterbank (optie)
89
Interieur
Achterbank
Uitklapbaar tafeltje (optie)
Trek aan het bandje en klap het zitgedeelte
naar voren toe om.
Om het tafeltje in zijn geheel uit te klappen,
moet u de armsteun van de achterbank eerst
vooroverklappen. Als u alleen de bekerhouders
wilt gebruiken, hoeft u het tafeltje niet uit te klap-
pen.
Sluiten:
Klap het tafeltje en de bekerhouders in.
Klap de arm onder het tafeltje naar binnen
toe weg. Zorg dat u niet met uw hand
bekneld raakt.
Klap de middenarmsteun tegen de achter-
bank op.
Trek aan het bandje en klap het zitgedeelte
terug.
91
Interieur
Achterbank
A. Pal in vergrendelde stand
B. Pal in ontgrendelde stand
Ruggedeelte omklappen
Duw de pal van het ruggedeelte naar achte-
ren en klap het ruggedeelte naar voren toe
om.
Middelste ruggedeelte (XC70 met een
achterbank in drie delen)
Middelste ruggedeelte omklappen
(XC70)
(modellen met een achterbank in drie delen)
Het linker en het middelste ruggedeelte zijn elk
apart om te klappen. Om het rechter rugge-
deelte om te klappen moet u echter ook het mid-
delste ruggedeelte omklappen.
Klap het middelste ruggedeelte als volgt om (los
van de beide buitenste ruggedeelten):
Zorg dat de hoofdsteun helemaal omlaagge-
duwd is. Druk op de knop boven op het mid-
delste ruggedeelte om de pal te
ontgrendelen.
Klap het ruggedeelte vervolgens voorover.
Afscheiding met opbergvakken
(XC70 – accessoire)
(modellen met een achterbank in drie delen)
Er is als accessoire een afscheiding met
opbergvakken verkrijgbaar voor de XC70 met
een achterbank in drie delen. De afscheiding
voorkomt dat voorwerpen vanuit de bagage-
ruimte de passagiersruimte in kunnen worden
geslingerd bij een krachtige remmanoeuvre.
Zie de instructies die bij de kit werden geleverd
of neem contact op met een erkende Volvo-
werkplaats voor de montage van de afschei-
ding.
WAARSCHUWING!
Wanneer u de ruggedeelten weer opklapt,
moet u ervoor zorgen dat ze goed vergren-
deld staan. Het opschrift “UNLOCKED
(ontgrendeld) mag niet zichtbaar zijn op de
pal.
92
Interieur
Achterbank
Middelste ruggedeelte verwij-
deren (XC70)
(modellen met een achterbank in drie delen)
Druk de knop boven op het middelste rug-
gedeelte in om de pal te ontgrendelen.
Klap het ruggedeelte vervolgens iets vooro-
ver.
Trek aan de handgreep achter op het rugge-
deelte (zie bovenstaande afbeelding) om de
onderkant van het ruggedeelte los te koppe-
len van de stang. Til het ruggedeelte uit de
auto.
Neem contact op met een Volvo-dealer voor
informatie over de verkrijgbare accessoires voor
montage tussen de beide buitenste ruggedeel-
ten.
Middelste ruggedeelte
aanbrengen
(modellen met een achterbank in drie delen)
Bij het terugplaatsen van het middelste rugge-
deelte moet het rechter ruggedeelte rechtop
staan.
Plaats het ruggedeelte terug door de onder-
kant van het ruggedeelte zover over de
stang omlaag te drukken dat het vergren-
deld wordt.
Neem contact op met een Volvo-dealer voor
meer informatie over de mogelijke accessoires
die u tussen de buitenste onderdelen van het
rug- en zitgedeelte kunt aanbrengen.
WAARSCHUWING!
(XC70 met een achterbank in drie delen)
Laat het ruggedeelte en het zitgedeelte, na
demontage, om veiligheidsredenen niet los
in de auto liggen.
Als u het middelste ruggedeelte hebt verwij-
derd, kunnen losse voorwerpen in de baga-
geruimte bij een krachtige remmanoeuvre
tussen de beide buitenste ruggedeelten
door naar voren worden geslingerd.
Het rechter ruggedeelte moet rechtop staan,
wanneer u het middelste ruggedeelte terug-
plaatst. Als u dat niet doet, kunt u het middel-
ste ruggedeelte niet vergrendelen en geen
gebruik maken van de middelste veiligheids-
gordel.
94
Interieur
Bagageruimte
Algemene informatie
Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar
gewicht van de auto verminderd met dat van de
gemonteerde accessoires. Bij het rijklaar
gewicht zijn het gewicht van de bestuurder, dat
van de brandstoftank die voor 90 % gevuld is en
dat van de resterende oliën/vloeistoffen inbe-
grepen. De gemonteerde accessoires zoals een
trekhaak, lastdragers, skibox e.d. zijn niet inbe-
grepen bij het rijklaar gewicht.
Het laadvermogen van de auto wordt bovendien
beïnvloed door het aantal passagiers en hun
gezamenlijke gewicht.
Lading in de bagageruimte
Veiligheidsgordels en airbags bieden de
bestuurder en de passagiers een goede
bescherming, met name bij frontale botsingen.
Zorg ook voor een goede afscherming in de rug.
Let er bij het vervoer van lading in de bagage-
ruimte op dat voorwerpen die niet goed zijn
vastgezet of op de juiste manier zijn ingeladen
bij een aanrijding of een krachtige remmanoeu-
vre met hoge snelheid en met grote kracht naar
voren kunnen worden geslingerd en daarbij ern-
stige verwondingen kunnen toebrengen.
N.B. Let erop dat een voorwerp met een
gewicht van 20 kg bij een frontale botsing op
een snelheid van 50 km/h zich gedraagt als een
voorwerp met een gewicht van 1000 kg.
Let op het volgende bij het inladen:
Breng de lading zo dicht mogelijk tegen de
rugleuning van de achterbank aan.
Leg zware voorwerpen zo veel mogelijk plat
op de vloer.
Breng zware lading dusdanig aan dat deze
recht voor de deellijn in de rugleuning van
de achterbank komt te zitten.
Zet de lading met sjorbanden aan de veran-
keringsogen vast.
Zorg dat de lading nooit boven de rugleu-
ning uitsteekt, wanneer u geen gebruik
maakt van een bagagenet.
Wanneer u het ruggedeelte van de achter-
bank hebt neergeklapt, moet u zorgen dat
de lading niet uitsteekt boven de denkbeel-
dige, horizontale lijn op 50 mm onder de
bovenkant van de ramen in de achterportie-
ren. Anders is het mogelijk dat het opblaas-
gordijn dat schuilgaat achter de
plafondbekleding geen bescherming meer
biedt.
WAARSCHUWING!
Afhankelijk van de belading van de auto en
het zwaartepunt van de lading treden er wij-
zigingen in de rijeigenschappen op.
95
Interieur
Bagageruimte
Laadcapaciteit (gemeten in 1 literdozen)
Ruggedeelte achterbank rechtop, bagage tot
bovenkant ruggedeelte: 485 l
Ruggedeelte achterbank neergeklapt, bagage
tot bovenkant ruggedeelte voorstoelen: 745 l
Ruggedeelte achterbank neergeklapt, lading tot
plafond: 1641 l
N.B. Zorg ervoor dat de openingen in de kunst-
stof bekleding boven op de rugleuning vastgrij-
pen om de haken aan de onderzijde van het
zitgedeelte.
Wanneer u het ruggedeelte en het zitgedeelte
terugklapt, moet u ook de hoofdsteunen weer in
de normale stand opklappen.
Zitgedeelte verwijderen
(achterbank in twee of drie delen)
Het zitgedeelte van de achterbank kan eenvou-
dig worden verwijderd. Zo kunt u de bagage-
ruimte iets verlengen.
Haal de rode borgnokken naar voren om de
vergrendeling van het zitgedeelte op te hef-
fen.
Til het zitgedeelte vervolgens uit de auto.
Voer de beschrijving in omgekeerde volgorde
uit, wanneer u het zitgedeelte weer in de auto
aanbrengt.
WAARSCHUWING!
Duw zware lading niet te dicht tegen de
voorstoelen aan om te voorkomen dat het
ruggedeelte van de achterbank onnodig
zwaar belast wordt. Zorg dat de lading nooit
boven de rugleuningen van de voorstoelen
uitsteekt! Als dat namelijk wel het geval is,
kan de lading bij een krachtige remmanoeu-
vre of een aanrijding naar voren worden
geslingerd en daarbij u of eventuele passa-
giers ernstig verwonden. Let er ook op dat u
de lading altijd goed verankert (vastbindt).
WAARSCHUWING!
Wanneer u het ruggedeelte van de achter-
bank hebt neergeklapt, moet u zorgen dat de
lading niet uitsteekt boven de denkbeeldige,
horizontale lijn op 50 mm onder de boven-
kant van de ramen in de achterportieren.
Anders is het mogelijk dat het opblaasgor-
dijn dat schuilgaat achter de plafondbekle-
ding geen bescherming meer biedt.
96
Interieur
Bagageruimte
A. Pal in vergrendelde stand
B. Pal in ontgrendelde stand
Ruggedeelten van achterbank
De beide ruggedeelten van de achterbank kun-
nen qua hellingshoek worden versteld. Zet een
ruggedeelte als volgt in de laadstand
1
:
Druk op de pal totdat het rode merkje zicht-
baar wordt.
Trek het ruggedeelte naar voren in de
nieuwe vergrendelde stand.
Zorg dat het ruggedeelte daadwerkelijk in de
nieuwe stand vergrendeld staat en dat het rode
merkje niet meer zichtbaar is.
U kunt het ruggedeelte op dezelfde manier weer
rechtop zetten.
Bagageruimteverlichting
Helemaal achter in de bagageruimte zit een
extra plafondlampje.
Houder voor boodschappen-
tassen (optie)
Open het luik in de bagageruimte.
Hang de boodschappentassen aan houders
of bind ze vast met bagagebanden.
De kunststof bagagebak kunt u verwijderen
door aan de twee knoppen aan de zijkant te
draaien.
1. De laadstand zorgt voor meer
bagageruimte
97
Interieur
Bagageruimte
Elektrische aansluiting bagage-
ruimte
Verwijder het kapje, wanneer u de aansluiting
wilt gebruiken. De elektrische aansluiting werkt
onafhankelijk van de stand van het contactslot.
Als bij het uitschakelen van het contact blijkt dat
de stroomsterkte die via de aansluiting wordt
afgenomen hoger is dan 0,1 A, verschijnt er een
waarschuwing op het display.
N.B. Let erop dat u de aansluiting niet gebruikt,
wanneer het contact is uitgeschakeld. Als u de
aansluiting dan namelijk wel gebruikt, bestaat
het risico dat de accu uitgeput raakt.
Rood merkje – onvergrendelde stand.
Groen merkje – vergrendelde stand.
Veiligheidsrek XC70
Als uw auto is uitgerust met een veiligheidsrek
in de bagageruimte, moet u dit rek voor de vei-
ligheid altijd op de juiste manier bevestigen en
verankeren.
Breng het bagagerek als volgt aan:
Klap de beide ruggedeelten voorover.
Druk de draaiknop (1) met een Torx-schroe-
vendraaier in en draai deze naar de rode
stand (onvergrendelde stand).
Steek de afgeveerde uiteinden van het vei-
ligheidsrek in de bevestigingspunten (zie
afbeelding).
Druk de draaiknop (1) in en draai deze naar
de groene stand (vergrendelde stand).
N.B. Het groene merkje op de console (2) en
het merkje op de draaiknop (1) moeten na mon-
tage recht tegenover elkaar staan. Als dat niet
het geval is, biedt het rek onvoldoende bescher-
ming.
Verwijder het veiligheidsrek als volgt:
Klap de beide ruggedeelten voorover.
Druk de draaiknop (1) in met een Torx-
schroevendraaier en draai deze naar de
rode stand, zodat het merkje op de draai-
knop overeenkomt met dat op de console.
Duw het veiligheidsrek in de richting van de
tegenoverliggende bevestiging, zodat het
van het plafondpaneel loskomt. Zodra u het
rek langs het plafondpaneel en de bevesti-
ging hebt gehaald moet u minder kracht uit-
oefenen en het rek voorzichtig naar u toe
trekken zodat het rek ook aan de andere
kant loskomt. Kantel het rek niet te veel,
omdat het dan klem kan komen te zitten en
moeilijk te verwijderen kan zijn.
98
Interieur
Bagageruimte
Nylon bagagenet V70
(achterbank in twee delen)
Het bagagenet is gemaakt van stevig nylonma-
teriaal, dat van het ruggedeelte van de achter-
bank kan worden uitgerold. Het bagagenet
wordt ca. 1 minuut na het uitrollen automatisch
geblokkeerd, als de ruggedeelten van de ach-
terbank in opgeklapte stand staan.
Trek het rechter bagagenet naar boven toe
uit.
Haak eerst de stang in de bevestiging aan
de rechterzijde (A) vast. Trek de stang ver-
volgens uit en haak deze ook aan de
linkerzijde (B) vast.
Trek het linker bagagenet naar boven toe uit
en bevestig het aan de stang.
Demonteer het bagagenet in omgekeerde
volgorde.
Het bagagenet kan ook worden gebruikt wan-
neer de achterbank naar voren toe omgeklapt is.
Nylon bagagenet XC70
(modellen met een achterbank in drie delen)
De Volvo XC70 kan worden uitgerust met een
bagagenet van stevig nylonmateriaal, dat u aan
de daarvoor bestemde plafondbevestigingen en
de ogen op de vloer kunt bevestigen
1
.
U kunt het net achter de opgeklapte ruggedeel-
ten van de achterbank langs vastzetten of, wan-
neer u de achterbank vooroverklapt, achter de
voorstoelen (zie de afbeeldingen).
A
B
F
E
1. Als uw auto is uitgerust met een
achterstevoren gemonteerd extra
bankje
124
Starten en rijden
Remsysteem
Rembekrachtiging
Als de auto rolt of wordt gesleept met een uitge-
schakelde motor, moet u ongeveer vijfmaal
zoveel druk uitoefenen op het rempedaal als
wanneer de motor loopt. Als u bij het starten van
de motor op het rempedaal trapt, kan het rem-
pedaal iets omlaagkomen. Dit is volkomen nor-
maal omdat de rembekrachtiging geactiveerd
wordt. Bij een auto met EBA (Emergency Brake
Assistance) kan dit nog duidelijker te merken
zijn.
N.B. Als geremd moet worden met een uitge-
schakelde motor, trap dan eenmaal hard en
resoluut op het rempedaal – dus niet pompen.
Remkringen
Het nevenstaande symbool licht op,
wanneer er een remkring defect is.
Als er een storing in een van de rem-
kringen optreedt, is remmen nog steeds moge-
lijk. U moet het rempedaal echter verder
intrappen en het pedaal kan minder stug aan-
voelen. U moet harder op het pedaal trappen
om de normale remkracht te verkrijgen.
Vocht kan de remeigenschappen
beïnvloeden
Door opspattend water (bij hevige regenval, in
waterplassen of tijdens een wasbeurt) worden
de onderdelen van het remsysteem nat. Daar-
door kunnen de wrijvingseigenschappen van de
remblokken gewijzigd worden, zodat u een
bepaalde verlenging van de aanspreekduur van
de remmen kunt merken.
Trap zo nu en dan lichtjes op het rempedaal, als
u lange afstanden in de regen of sneeuwmod-
der aflegt. Doe dit ook bij zeer vochtig of koud
weer. Op die manier verwarmt u de remblokken
waardoor het vocht verdampt. Deze procedure
is ook aan te raden voordat u de auto voor lan-
gere tijd in dergelijke weersomstandigheden
parkeert.
Als de remmen zwaar belast
worden
De remmen van de auto worden zwaar belast,
wanneer u in de bergen of op wegen met verge-
lijkbare niveauverschillen rijdt; zelfs als u niet bij-
zonder hard op het rempedaal trapt.
Omdat de snelheid in dergelijke omstandighe-
den vaak laag is, worden de remmen niet even
goed gekoeld als bij snelle ritten op vlakke
wegen.
Om de remmen niet overmatig te belasten, kunt
u tijdens het afdalen beter terugschakelen dan
het rempedaal gebruiken. Gebruik dezelfde ver-
snelling die u zou gebruiken wanneer u een hel-
ling oprijdt. Op die manier kunt u beter op de
motor afremmen en hoeft u de rem slechts korte
tijd te gebruiken.
Let erop dat u de remmen nog meer belast,
wanneer u met een aanhanger rijdt.
Antiblokkeerremsysteem (ABS)
Het ABS-systeem (Anti-lock Braking
System) is ontworpen om te voorko-
men dat de wielen tijdens het remmen
geblokkeerd raken. Hierdoor kan tij-
dens het remmen een zo groot mogelijke res-
pons van het stuurwiel worden verkregen. Het
ABS-systeem zorgt ervoor dat de auto beter
bestuurbaar blijft om bijvoorbeeld obstakels te
kunnen ontwijken. Het ABS-systeem verbetert
WAARSCHUWING!
De rembekrachtiging werkt alleen, als de
motor loopt.
WAARSCHUWING!
Als de waarschuwingslampjes voor het rem-
systeem en het ABS tegelijkertijd oplichten,
kan er een storing zijn opgetreden in het
remsysteem. Als het remvloeistofpeil in dat
geval in orde is, moet u de auto voorzichtig
naar de dichtstbijzijnde erkende Volvo-
werkplaats rijden om het remsysteem te
laten controleren.
Als de remvloeistof onder het MIN-streepje
van het reservoir staat, mag u niet verder rij-
den voordat u remvloeistof hebt bijgevuld.
Controleer tevens de oorzaak van het rem-
vloeistofverlies.
129
Starten en rijden
FOUR-C (Actief chassis)
Schakelaar voor FOUR-C op middenconsole
Actief chassis, FOUR-C
1
De auto is uitgerust met een zeer geavanceerd
actief chassissysteem FOUR-C (Continuously
Controlled Chassis Concept) dat elektronisch
gestuurd is. Het systeem werkt op basis van
enkele sensoren die continu de bewegingen en
reacties van de auto in de gaten houden, zoals
de verticale en zijdelingse versnelling, de rijsnel-
heid en de wielbewegingen.
De regeleenheid van FOUR-C analyseert gege-
vens afkomstig van de sensoren en regelt zo
nodig de schokdemperinstellingen tot 500 maal
per seconde bij. Dit levert een uitermate snelle
en nauwkeurige afregeling van elk van de
schokdempers op. Dit verklaart de verschillen in
de chassiseigenschappen.
Het systeem biedt u de mogelijkheid om de
chassiseigenschappen van de auto aan te pas-
sen, wanneer er wijzigingen in het wegdek op
treden of als u van rijstijl verandert. Deze aan-
passing neemt slechts enkele milliseconden in
beslag.
Comfort
In de stand Comfort is de vering van het chassis
dusdanig afgestemd, dat de carrosserie niets
van de oneffenheden in het wegdek merkt zodat
de auto als het ware over de weg zweeft. De
schokdemping is soepeler dan normaal, waar-
door de bewegingen van de carrosserie mini-
maal zijn. Deze stand wordt aanbevolen tijdens
lange ritten en bij gladheid.
Wanneer u het contact uitzet na een rit in de
stand Comfort, zal de volgende keer dat u het
contact aanzet dezelfde stand worden aange-
houden.
Sport
In de stand Sport reageert de auto sneller op de
bewegingen van het stuurwiel dan in de stand
Comfort. De vering is stugger en de carrosserie
volgt het wegdek om bij het snelle bochtenwerk
de mate van overhellen te beperken. De auto
doet sportiever aan.
Wanneer u het contact uitzet na een rit in de
stand Sport, zal de volgende keer dat u het con-
tact aanzet dezelfde stand worden aangehou-
den.
1. Optie op bepaalde markten.
133
Starten en rijden
Slepen en bergen
Sleepoog, achter
Sleepoog monteren
A. Haal de onderkant van het afdekkapje
1
voorzichtig los met bijvoorbeeld een munt-
stuk.
B. Schroef het sleepoog stevig vast tot aan
de flens (C). Maak bij voorkeur gebruik van
de wielmoersleutel.
Draai het sleepoog na gebruik los en plaats het
afdekkapje terug.
Om het sleepoog in de achterbumper te beves-
tigen moet u eerst de kunststof schroef uit de
console voor het achterste sleepoog verwijde-
ren. Gebruik de wielmoersleutel uit de gereed-
schapsset om de kunststof schroef los te halen.
Draai de kunststof schroef na gebruik van het
sleepoog weer vast.
N.B. Wanneer de afneembare trekhaak gemon-
teerd is, kunt u het sleepoog niet aanbrengen in
de achterste bevestiging. Bevestig de sleepka-
bel in dat geval aan de trekhaak. Om die reden
wordt geadviseerd de afneembare trekhaak in
de auto te bewaren wanneer u de trekhaak niet
nodig hebt.
Bergen
Het sleepoog is alleen te gebruiken voor het sle-
pen over de weg en niet geschikt voor berging,
wanneer de auto bijvoorbeeld in een sloot is
gereden. Voor bergingswerkzaamheden moet u
professionele hulp inroepen.
1. De opening in het afdekkapje kan
variëren.
134
Starten en rijden
Starten met hulpaccu
Starten met een hulpaccu
Als de accu om wat voor reden dan ook ontla-
den is, kunt u stroom “lenen” van een losse
reserveaccu of van een accu in een andere auto
om op die manier de motor te starten. Contro-
leer altijd of de accuklemmen goed vastzitten,
zodat ze geen vonken trekken tijdens de start-
pogingen.
Om explosiegevaar te voorkomen adviseren wij
u de volgende aanwijzingen nauwkeurig op te
volgen:
Draai de contactsleutel naar stand 0.
Zorg dat de hulpaccu een spanning van
12 volt levert.
Als de hulpaccu zich in een andere auto
bevindt, moet u de motor van deze auto
afzetten en zorgen dat de twee auto’s elkaar
niet kunnen raken.
Sluit de rode kabel aan tussen de pluspool
van de hulpaccu (1+) en de rode aansluiting
in de motorruimte van uw auto (2+).
Bevestig de klem aan het contactpunt dat
onder een zwart luikje met een plusteken
erop zit. Het luikje vormt een geheel met het
deksel van het zekeringenkastje.
Sluit de ene klem van de zwarte kabel aan
op de minpool (3–) van de hulpaccu.
Sluit de andere klem van de zwarte kabel
aan op een van de hijsogen van de motor
(4–).
Start de motor van de “hulpauto”. Laat de
motor enkele minuten draaien op een toe-
rental dat iets hoger ligt dan normaal,
1500 omw/min.
Start de motor van de auto met de lege
accu.
Verwijder de kabels in omgekeerde volg-
orde.
N.B. Kom niet aan de klemmen tijdens de start-
poging (gevaar voor vonkvorming).
WAARSCHUWING!
Accu’s kunnen een zeer explosief knalgas
produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt
door een onjuiste aansluiting van de startka-
bels, is voldoende om de accu tot ontplof-
fing te brengen.
Accu’s bevatten tevens zwavelzuur, wat ern-
stige chemische brandwonden kan veroor-
zaken. Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op
uw huid of kleren morst, moet u onmiddellijk
met grote hoeveelheden water spoelen.
Neem onmiddellijk contact op met een arts,
als u accuzuur in uw ogen krijgt.
135
Starten en rijden
Rijden met een aanhanger
De trekhaak van de auto moet goedgekeurd zijn.
De Volvo-dealer kan u informeren over de
mogelijke trekhaken.
Verdeel de lading in de aanhanger dusdanig
dat de druk op de trekhaak de maximale
kogeldruk niet overschrijdt.
Verhoog de bandenspanning tot de druk die
geldt voor maximale belasting. Raadpleeg
de bandenspanningstabel!
Maak de trekhaak regelmatig schoon en vet
de kogel
1
en alle bewegende delen in om
onnodige slijtage te voorkomen.
Rijd niet met een zware aanhanger, wanneer
de auto nog helemaal nieuw is! Wacht hier-
mee totdat de auto ten minste
1000 kilometer heeft gereden.
Bij het afdalen op lange en steile hellingen
worden de remmen veel zwaarder belast
dan normaal. Schakel dan terug naar een
lagere versnelling en pas uw snelheid aan.
Wanneer de auto bij warm weer zwaar
belast wordt, kunnen de motor en de ver-
snellingsbak oververhit raken. Bij oververhit-
ting slaat de temperatuurmeter in het
instrumentenpaneel tot in het rode gebied
uit. Breng de auto dan tot stilstand en laat
de motor enkele minuten afkoelen.
Bij oververhitting schakelt de airconditioning
zichzelf automatisch tijdelijk uit.
Bij oververhitting schakelt de versnellings-
bak een ingebouwde beschermingsfunctie
in. Zie de melding op het display.
Bij het gebruik van een aanhanger wordt de
motor zwaarder belast dan normaal.
Rijd om veiligheidsredenen niet sneller dan
80 km/h, ook al staat de wetgeving in
bepaalde landen een hogere snelheid toe.
Het maximaal toelaatbare gewicht voor een
ongeremde aanhanger bedraagt 750 kg.
Trek bij het parkeren met een aanhanger
altijd eerst de handrem aan, zet vervolgens
de keuzehendel in stand P (automatische
versnellingsbak) of schakel een versnelling
in (handgeschakelde versnellingsbak).
Gebruik wielblokken bij het parkeren op
steile hellingen.
Gebruik bij voorkeur geen aanhangers die
zwaarder zijn dan 1200 kg bij hellingsper-
centages van meer dan 12 %. Bij hellings-
percentages van meer dan 15 % ontraden
wij het gebruik van een aanhanger.
Aanhangergewichten
Zie pagina 242 voor de toelaatbare aanhanger-
gewichten.
N.B. De aangegeven maximaal toelaatbare aan-
hangergewichten zijn door Volvo bepaald. Let
erop dat er op grond van de wetgeving voor
motorvoertuigen in uw land verdere beperkin-
gen van het aanhangergewicht en de snelheid
kunnen gelden. Het is bovendien mogelijk dat
de trekhaak gespecificeerd is voor hogere
gewichten dan het maximaal toelaatbare aan-
hangergewicht van de auto.
1. Geldt niet voor de kogel bij gebruik
van een aanhangerkoppeling met
trillingsdemper.
WAARSCHUWING!
Houd u aan de opgegeven aanbevelingen
voor het aanhangergewicht. De aanhanger
en de auto kunnen anders moeilijk bestuur-
baar worden tijdens uitwijk- en remmanoeu-
vres.
166
Wielen en banden
Provisorische bandenreparatie
Overzicht
1. Sticker, toegestane maximumsnelheid
2. Knop
3. Kabel
4. Bushouder (oranje deksel)
5. Beschermdop
6. Drukreduceerventiel
7. Luchtslang
8. Bus met afdichtmiddel
9. Manometer
Band oppompen
De compressor is berekend op het oppompen
van de originele banden die op de auto zitten.
De compressor moet uitstaan. Zorg dat de
knop in stand 0 staat en neem de kabel en
de luchtslang erbij.
Draai het ventieldopje van het wiel los en
schroef de ventielaansluiting van de luchts-
lang zo ver mogelijk op het ventiel van de
band.
Sluit de kabel aan op een van de 12V-
aansluitingen in de auto en start de motor.
Schakel de compressor in door de knop in
stand I te zetten.
Pomp de band op tot de druk die in de ban-
denspanningstabel staat aangegeven. (Laat
eventueel lucht ontsnappen met het drukre-
duceerventiel, als de bandenspanning te
hoog is.)
Schakel de compressor uit. Koppel de
luchtslang en de kabel los.
Plaats het ventieldopje terug.
WAARSCHUWING!
Het inademen van uitlaatgassen kan levens-
gevaarlijk zijn. Laat de motor nooit draaien in
ruimten die zijn afgesloten of onvoldoende
geventileerd zijn.
BELANGRIJK!
Er bestaat gevaar voor oververhitting. De
compressor mag niet langer dan
10 minuten achtereen werken.
177
Onderhoud en service
Onderhoud
Let op het volgende, voordat u
met de werkzaamheden begint:
Accu
Zorg dat de accukabels op de juiste manier zijn
aangesloten en stevig vastzitten.
Koppel de accu nooit los, wanneer de motor
draait (bij het vervangen van de accu).
Gebruik nooit een snellader voor het opladen
van de accu. Zorg dat de accukabels zijn losge-
koppeld tijdens het opladen.
De accu bevat een zuur dat zowel giftig als cor-
rosief is. Het is daarom van belang dat u de
accu op een milieuvriendelijke manier verwerkt.
Neem hiervoor contact op met uw Volvo-dealer.
Auto omhoogbrengen
Als u de auto met een garagekrik omhoog-
brengt, moet u de krik tegen de voorzijde van de
motordraagarm aanbrengen. Zorg dat de spat-
plaat onder de motor niet beschadigd raakt. Let
erop dat u de krik dusdanig aanbrengt, dat de
auto er niet vanaf kan glijden. Maak altijd gebruik
van steunbokken of vergelijkbare hulpmiddelen.
Als u de auto met een tweekoloms hefbrug
omhoogbrengt, moet u zorgen dat de voorste
en achterste dragerarmen onder de hefpunten
bij de drempelkokers komen te zitten (zie afbeel-
ding).
WAARSCHUWING!
Het ontstekingssysteem van de auto wekt
zeer hoge spanningen op!
De spanning van het ontstekingssysteem is
levensgevaarlijk!
Raak bougies, bougiekabels of bobines niet
aan, wanneer de motor draait of het contact
is ingeschakeld!
Zet contact af bij:
het aansluiten van motortestapparatuur;
het vervangen van onderdelen van het
ontstekingssysteem zoals de bougies, de
bobine, de verdelerkap, de bougiekabels
e.d.
WAARSCHUWING!
Verricht nooit zelf reparaties aan het SRS- of
SIPS-systeem.
Ingrepen in het systeem kunnen aanleiding
geven tot storingen in de werking en ern-
stige verwondingen veroorzaken. Laat der-
gelijke ingrepen daarom over aan een
erkende Volvo-werkplaats.
19


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Volvo XC70 - 2008 classic at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Volvo XC70 - 2008 classic in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 8,07 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

Others manual(s) of Volvo XC70 - 2008 classic

Volvo XC70 - 2008 classic User Manual - English - 244 pages

Volvo XC70 - 2008 classic User Manual - German - 244 pages


The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info