WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
597
2. Schroef het sleepoog tot aan de aanslag in
de wielsleutel vast.
3. Verwijder de kunststof boutafdekkingen
met het demontagegereedschap.
4. Terwijl de auto nog op de grond staat,
gebruikt u de wielsleutel/het sleepoog om
de wielbouten ½–1 slag los te draaien
door omlaag te drukken (en linksom te
draaien). Begin altijd met de vergrendel-
bare wielbouten*.
5. Volg de instructies voor hoe de auto met
een krik veilig kan worden opgenomen.
6. Krik de auto zo ver op dat het wiel van de
grond komt. Verwijder de wielbouten en til
het wiel eraf.
Wiel monteren
1. Reinig de vlakken tussen wiel en naaf.
2. Breng het wiel aan. Haal de wielbouten
stevig aan.
Gebruik geen smeermiddel op de draad-
windingen van de wielbouten.
3. Breng de auto zo ver omlaag dat het wiel
niet meer ongehinderd kan draaien.
4. Draai de wielbouten kruiselings vast. Het
is belangrijk dat u de wielbouten stevig
aanhaalt. Haal aan met 140 Nm
(103 lbf ft). Controleer het aanhaalkoppel
met een momentsleutel.
5. Plaats de kunststof doppen terug op de
wielbouten.
6. Controleer de bandenspanning en pro-
grammeer de nieuwe bandenspanning in
het bandenspanningscontrolesysteem*.
WAARSCHUWING
Trek de wielbouten enkele dagen na het
verwisselen van de wielen nog eens na.
Temperatuurschommelingen en trillingen
kunnen ertoe leiden dat de wielbouten na
verloop van tijd minder strak vastzitten.
N.B.
•
Plaats na het oppompen van een band
altijd het ventieldopje terug om schade
aan het ventiel door grind, vuil e.d. te
voorkomen.
•
Gebruik alleen kunststof dopjes. Meta-
len ventieldopjes kunnen roesten en
zijn moeilijk los te draaien.
Gerelateerde informatie
•
Instellingen voor niveauregeling* (p. 491)
•
Gevarendriehoek (p. 621)
•
Auto opnemen (p. 629)
•
Gereedschapsset (p. 598)
•
De nieuwe bandenspanning opslaan in het
controlesysteem
*
(p. 593)