110
i) Temperatuurmeting
Tijdens de temperatuurmeting mag alleen de temperatuurvoeler van de te meten
temperatuur toegepast worden. De bedieningstemperatuur van het meetapparaat
mag niet naar boven of onder overschreden worden, omdat het anders tot meetfou-
ten kan leiden.
De contact-temperatuurvoeler mag niet op het spanningsvrije oppervlak gebruikt
worden.
Voor de temperatuurmeting kunnen alle K-type thermovo-
elers gebruikt worden. De temperatuur wordt aangeduid in °C
of in °F. Met de optionele voelers kan het totale meetbereik (-
40 tot +400 °C) toegepast worden.
Voor een temperatuurmeting gaat u als volgt te werk:
- Schakel de DMM in en kies het meetbereik „°C“. Druk op
de toets „SELECT” om de meetfunctie om te schakelen.
De symbolen voor de temperatuurmeting verschijnen op
het display. Door nogmaals op de knop te drukken, wordt
de eerste meetfunctie ingeschakeld.
- Steek de optionele thermovoeler in de richting van de
pool met de plus-pool in de V-meetbus (7) en met de min-
pool in de COM-meetbus (8). Gebruik indien nodig een
passende K-type stekkeradapter.
- In het hoofdscherm verschijnt de temperatuurwaarde in
°C, op een klein display wordt de temperatuur in °F weer-
gegeven.
- Verschijnt “OL” in het scherm, dan wordt het meerbereik overschreden.
- Verwijder na het meten de meetsnoeren van het meetobject en schakel de DMM uit.
Bij een overbrugde meetingang (bussen: °C – COM) wordt de temperatuur van het apparaat in
DMM weergegeven. De het aanpassen van de temperatuur aan de omgeving, vindt vanwege
de gesloten behuizingen, zeer langzaam plaats.