• ACHTERWAARTS RIJDEN
Bij het achterwaarts rijden (LINKER HAND) moet u goed opletten. De snelheid bij het achterwaarts
rijden ligt weliswaar lager dan bij het voorwaarts rijden, toch adviseren wij u om bij het achterwaarts
rijden de snelheidsregelaar op minimum te zetten.
Denk erom dat bij het achterwaarts rijden de stuurbewegingen omgekeerd worden uitgevoerd en dat
uw Scooter meteen de in gewenste richting draait.
L Maak u vertrouwd met de rijeigenschappen van de Scooter.
L Bij het achterwaarts rijden altijd de laagste snelheid gebruiken.
L Kijk bij het achterwaarts rijden altijd achterom.
• HELLINGEN
Let er bij het oprijden van hellingen op dat de maximale stijgingshoek van uw Scooter niet wordt
overschreden (zie „Technische gegevens“ in de betreffende handleidingen).
Rijd altijd recht op een helling en vermijd dat wielen loskomen van de grond (oprijden van hellingen,
opritten, enz.) omdat dan de Scooter kan kantelen. Omdat uw Scooter wordt aangedreven door een
differentieel, moeten beide aandrijfwielen steeds in contact blijven met de grond. Wanneer een
aandrijfwiel loskomt van de grond, is er om veiligheidsredenen geen krachtoverbrenging en kan de
Scooter niet verder rijden.
Wanneer u op een helling stopt omdat u de gashendel loslaat, is uw Scooter beveiligd tegen
onverhoeds wegrollen. Wanneer de gashendel in neutrale stand staat, wordt de motorrem geactiveerd.
Bij het verder rijden op de helling drukt u de gashendel zo ver mogelijk, zodat de Scooter voldoende
energie krijgt om verder te rijden. Uw Scooter zal de helling langzaam oprijden.
Wanneer de snelheid niet hoog genoeg is om de helling te nemen, draait u de snelheidsregelaar
hoger en probeert u opnieuw.
L Maak u vertrouwd met de rijeigenschappen van de Scooter.
L Zet op hellingen de Scooter nooit in vrijloop.
• DALINGEN
Rij nooit op hellingen die uw Scooter niet kan nemen. Let ook op de maximale hellingen die zijn
vermeld in de betreffende handleidingen.
Rij altijd recht een helling op. Anders kunnen wielen loskomen van de grond (gevaar voor kantelen).
Wanneer een van de achterwielen loskomt, is er geen krachtoverbrenging meer en kan de Scooter
niet meer rijden.
Door het eigen gewicht van de Scooter ligt de snelheid bij dalingen hoger. Zet de snelheidsregelaar op
een lagere snelheid en pas uw snelheid aan de situatie aan.
Vermijd sterke bochten op dalende hellingen. Door het eigen gewicht van de Scooter kan deze opzij
loskomen van de grond en omvallen.
L Maak u vertrouwd met de rijeigenschappen van de Scooter.
L Vermijd scherpe bochten.
L Zet op hellingen de Scooter nooit in vrijloop.
• ONBEGAANBAAR TERREIN