Installatiehandleiding geoTHERM VWS/VWW 0020072959_0014
500 mm
250 mm
600 mm
600 mm
600 mm
Afb. 4.2 Minimumafstanden voor plaatsing van de warmtepomp
4.4 Montage/installatie - Overzicht
— Verpakkingsmateriaal verwijderen.
— Transportbeveiligingen verwijderen.
— Warmtepomp naar plaatsingsruimte transporteren.
— Warmtepomp op de daarvoor bestemde montage-
plaats zetten en uitlijnen.
— Buizenwerk op de montageplaats monteren.
— Elektrische installatie uitvoeren.
— CV-circuit vullen.
— Warmtebroncircuit vullen.
— Mantel monteren.
— Bedieningsconsole monteren.
— Eerste inbedrijfstelling uitvoeren.
— Controlelijst inbedrijfstelling invullen.
— Installatie aan de gebruiker overdragen en hem instru-
eren.
4.5 Voorbereidende werkzaamheden in de
plaatsingsruimte
1
1
2
3
3
Afb. 4.3 Voorbereidende werkzaamheden in de plaatsingsruimte
• Zorg ervoor dat de ondergrond voldoende draagver-
mogen heeft (zie hfdst. 4.2 "Eisen aan de stand-
plaats").
• Voer met inachtneming van de apparaten- en aansluit-
afmetingen minimaal twee kernboringen uit (zie
afb. 4.3, pos. 1).
• Voor elke warmtebronleiding is een apart kerngat
nodig.
• Als het gevaar van binnendringen van grondwater be-
staat, moeten speciale buisdoorvoeren worden ge-
bruikt (informatie van de fabrikant in acht nemen).
• Houd rekening met de afstanden van de kernbuizen
voor de verdere installatie.
• Breng de warmtebronleidingen (2) van buitenaf in de
plaatsingsruimte binnen.
Er moet gezorgd worden voor een aansluiting voor de
condensafvoer.
• Leg de warmtebronleidingen (2) centrisch in de kern-
gaten (1), om een warmte-isolatie aan alle kanten mo-
gelijk te maken.
• Dicht de ringspleet (1) zoals afgebeeld af met daar-
voor geschikt bouwschuim (bijv. waterdicht montage-
schuim) (3).
• Isoleer de warmtebronleidingen in de kelderruimtes
dampdiffusiedicht, aangezien anders condenswater
vrijkomt (mogelijke buistemperatuur tot -15 °C).
4 Montage en installatie