529404
4
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/266
Next page
08-2008
01651-60009-00
Hiace  Handleiding
Hiace
Handleiding
I
Voorwoord
Welkom in de steeds groeiende groep van waardebewuste automobilisten,
die voor Toyota hebben gekozen. Wij zijn trots op de vooruitstrevende tech-
niek en hoge kwaliteit van elke auto diewij bouwen.
In dit instructieboekje worden de eigenschappenvanuwnieuweToyota
uiteengezet. Lees het door en volgdeaanwijzingennauwgezet op,
zodat ukunt rekenenopvele kilometersongestoordrijplezier.Op de
volgende bladzijden vindt u belangrijkeinformatieover dit instructie-
boekje en uw Toyota; lees zedaarom zorgvuldig.
Wanneer het op onderhoud aankomt, onthoud dan dat uw Toyota--dealer of
erkende reparateur uw auto zeer goed kent en het meest geïnteresseerd is
in uw volledige tevredenheid. Alleen een Toyota--dealer of erkende repara-
teur is in staat om onderhoud optimaal uit te voeren en hij kan u alle service
geven die u nodig heeft.
Laat dit boekjein de autoachter indienutot verkoopovergaat. Devol-
gendeeigenaar zal dehierin verstrekte informatie ook nodighebben.
Alleinformatie enspecificaties in dit boekje waren actueel ten tijde van de
druk. Door Toyota’s streven naar een doorlopende perfectionering van haar
producten behouden wij ons tussentijdsewijzigingen in specificaties en uit-
voeringen voor, zonder voorafgaande kennisgeving.
Dit instructieboekjeis bestemdvoor alle uitvoeringenvandit type
auto;allemogelijkeoptieszijninditboekje opgenomen. Er zullen dan
ookongetwijfeldonderwerpenwordenbeschrevendienietopuw
Toyotavantoepassingzijn.
E 2008 TOYOTA MOTOR CORPORATION
Alle rechten voorbehouden. Ditmateriaalmag noch geheel noch ge-
deeltelijk worden gereproduceerdofgekopieerd zondervoorafgaande
schriftelijke toestemming van Toyota Motor Corporation.
Vertaling en productie:WK automotive bv,Oosterhout(NB)
WKA 10G125--60009 --00
Finish
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
II
Informatie betreffende dit instructieboekje
Waarschuwingen met
betrekking tot veiligheid en
schade aan de auto
In dit instructieboekje treft u de aanwijzingen
WAARSCHUWING en OPMERKING aan. U
dient deze aanwijzingen zorgvuldig op te volgen
om letsel en schade te voorkomen.
Deze aanwijzingen worden als volgt gebruikt:
WAARSCHUWING
Dit is eenwaarschuwing tegeniets wat men-
sen letselkan toebrengen. U wordt geïnfor-
meerd over wat u moet doenof niet moet
doen, omhet risico voor uzelf envoor ande-
ren te verminderen.
OPMERKING
Dit is een waarschuwing tegenalles watscha-
de aande auto of uitrusting ervan kan veroor-
zaken. U wordt geïnformeerd over wat u moet
doenofnietmoetdoenomschadeaanuwauto
endeuitrustingervantevermijdenofhetrisico
daarop te verminderen.
Waarschuwingssymbool
In dit instructieboekje komt u een aantal ma-
len het bovenstaandesymbool tegen. Het
betekent dater iets niet magworden gedaan
of maggebeuren.
Finish
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
III
Informatie betreffende uw Toyota
Veiligheidssystemen
Toyota raadt u en uw passagiers aan hoofdstuk 1--3van dit instructieboekje
zorgvuldig door te lezen. Alleen dan kunt u maximaal profiteren vande
veiligheidssystemenin uw auto. Hoofdstuk 1--3is daarom het belangrijkste
hoofdstuk voor u en uw passagiers om door te lezen.
In hoofdstuk 1--3worden de werking en de bediening van de stoelen, de
veiligheidsgordels, de airbags en veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
van deze auto beschreven en wordt gewezen op eventueel gevaar. Deze
veiligheidssystemenzorgensamenmet dealgehele structuur van de auto
voor bescherming van de inzittenden in het geval van een aanrijding. De
veiligheidssystemenkomen het best tot hun recht wanneer ze volgens de
voorschriftenen incombinatie met deoverige veiligheidssystemengebruikt
worden. Geen van de veiligheidssystemenis in staat om afzonderlijk de-
zelfde mate van bescherming te bieden die deze systemenkunnen bieden
wanneer ze gecombineerd gebruikt worden. Daarom is het belangrijk dat u
en uw passagiers bekend zijn met het doel en de juiste wijze van gebruik
van de veiligheidssystemen, endat u weet hoe deze systemen incombina-
tie met elkaar werken.
Het doel van alle veiligheidssystemen is de kans op ernstigletsel bij een
aanrijding te verminderen. Geen van deze systemenkanechter garanderen
dat er bij een aanrijdinggeen letsel ontstaat. Hoe groter echter uw kennis
over deze systemen en het gebruik ervan, hoe groter de kans dat u geen
ernstig letsel aan een ongeval overhoudt.
Finish
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
IV
De veiligheidsgordels vormen de primaire bescherming voor alle inzitten-
den van de auto en deze dienen de veiligheidsgordels altijd en opde juis te
wijze te dragen. Kinderen dienen altijd verv oerdte worden in kinderzitjes
diegeschikt zijnvoor deleeftijden de grootte van het kind. Deairbags zijn
niet ontworpen om de veiligheidsgordels te vervangen, maar werken in
combinatie met, en zijn een aanvulling op, dev eiligheidsgordels. De air-
bags helpen de kans op letsel aan het hoofd, de borst en de knieën te ver-
minderen door te voorkomen dat deze bij een aanrijding inaanraking ko-
men met delen van het interieur van de auto.
Om effectief te zijn, moeten de airbags zeer snel worden opgeblazen. Hier-
door kunnen de airbags zelf letsel veroorzaken wanneer tijdens het opbla-
zen van de airbags een van de inzittenden te dicht bij de airbag zit of zich
een lichaamsdeel of voorwerp tussen het lichaam van de inzittende en de
airbag bevindt. Alleen dit voorbeeld geeft al aan in hoeverre de instructies
in hoofdstuk 1--3van dit instructieboekje u helpen de veiligheidssystemen
volgens de voorschriftente gebruiken en bijdragen aan de veiligheid voor u
enuw passagiers in het gev al van een aanrijding.
Toyota raadt u aan de voorschriftenin hoofdstuk 1--3zorgvuldig door te
lezen en deze, indien nodig, gedurende het bezit van deze auto te raadple-
gen.
Finish
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
V
Accessoires, onderdelen en
veranderingen aan uw Toyota
Er is een grote hoeveelheid originele en niet--originele onderdelen en ac-
cessoires voor uw Toyota te verkrijgen. Als een origineel onderdeel of ac-
cessoire uit de Toyota moet worden vervangen, raadt Toyota u aan om ori-
ginele Toyota--onderdelen en --accessoires te gebruiken. U kunt echter ook
andere onderdelen of accessoires van gelijkwaardige kwaliteit gebruiken.
Toyota kan evenwel geen garantie geven of betrouwbaarheid garanderen
voor onderdelen en accessoires die geen origineel Toyota--pr oduct zijn en
ook niet voor het vervangen door of monteren van dergelijke onderdelen.
Bovendien is het mogelijk dat s chade aan of slechte prestaties van niet--ori-
ginele Toyota--onderdelen ook niet onder de garantie vallen.
Inbouw van een radiografisch
afstandsbedieningssysteem
Aangezien de inbouw van een radiografisch afstandsbedieningssysteem de
regelsystemenvandeelektronischgeregelde brandstofpomp, het motorre-
gelsysteem, het antiblokkeersysteemenhet SRSairbagsysteem kanbeïn-
vloeden, is het aan te bevelen een Toyota--dealer of erkende reparateur te
raadplegen over voorzorgsmaatregelen of speciale voorschriften met be-
trekking tot de inbouw van een dergelijke installatie.
Nadere informatie met betrekking tot frequenties, vermogens, antenneposi-
ties en montagevoorwaarden voor radiografische afstandsbedieningen is op
verzoek beschikbaar bij een Toyota--dealer of erkende reparateur .
Finish
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
VI
Onderhoud en garantie
Zie hiervoor het onderhoudsboekje en het garantieboekje dat bij de nieuwe
auto is verstrekt.
Vernietigen van uw Toyota
De airbags en de gordelspanners in uw Toyota bevatten explosieve chemi-
caliën. Wanneer uw auto, om welke reden dan ook, wordt vernietigd, terwijl
het airbagsysteemen/of de gordelspanners nog intact zijn, kan tijdens de
vernietiging een ontploffing plaatsvinden en brand ontstaan. Laat daarom
het airbagsysteemende gordelspanners eerst verwijderen door een
Toyota--dealer of erkende reparateur.
Uw auto bevat batterijen en/of ac cu’s. Zorgervoor dat deze gescheiden
worden ingezameld en op een milieuvriendelijke manier worden afgevoerd
(richtlijn2006/66/EG).
Finish
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
VII
Inhoudsopgave
1 INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN Bladzijde
1 Overzicht van instrumenten en bedieningsorganen
1............
2 Sleutels en portieren 7....................................
3 Veiligheidssystemen 35...................................
4 Stuurwiel en spiegels 87..................................
5 Verlichting, ruitenwissers, achterruit-- en spiegelverwarming 91....
6 Meters, tellers en waarschuwingslampjes 105.................
7 Contactslot, transmissie en parkeerrem 117...................
8 Ventilatie/ verwarming/air conditioning 121..................
9 Overigeuitrust ing 131...................................
2 AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA 141.
3 STARTEN EN RIJDEN 155........................................
4 WAT TE DOEN BIJ PECH 171.....................................
5 BESCHERMING EN VERZORGING VAN DE CARROSSERIE 193.....
6 ONDERHOUD EN REPARATIE 199................................
7 ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES
1 Inleiding
203............................................
2 Motor en chassis 209.....................................
3 Elektrische onderdelen 221................................
8 SPECIFICATIES 235.............................................
9 TREFWOORDENLIJST 247.......................................
Finish
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
VIII
Modelcode
KLH12 -- R
Stel met behulp van de modelcode de uitvoeri ng van uw aut o vast.
Wielbasis
1: Korte wielbasis
2: Lange wielbasis
Aandrijv ing
2: Tweewielaandrijv ing
8: Vierwielaandrijving
Uitvoering
R: STANDAARD
D: DELUXE
N: GL
De modelcode staat vermeld op het typeplaatje bij het kopje MODEL. Zie “Identificatievan uw
Toyota” op bladzijde 152 in hoofdstuk 2 voor de plaats van het typeplaatje.
Finish
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
OVERZICHT VAN INSTRUMENTENEN BEDIENINGSORGANEN
1
Hoofdstuk 1--1
INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
Overzicht van instrumenten en bedieningsorganen
D Overzicht van dashboard 2...............................
D Overzicht van instrumentenpaneel 4.......................
D Waarschuwings-- en controlelampjes
op instrumentenpaneel 5.................................
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
2
OVERZICHT VAN INSTRUMENTENEN BEDIENINGSORGANEN
1. Schakelaars ruitbediening
2. Schakelaar centrale vergrendeling
(auto’s met elektrisch bedienbare ruiten)
3. Zijventilatieroosters
4. Instrumentenpaneel
5. Centraleventilatieroosters
6. Interieurverlichting of leeslampje
7. Dashboardkastje
(uitvoeringen zonder airbag
voorpassagier)
8. Handgreep voorstijl
9. Bekerhouder
10. Asbak
11. V ersnellingspook
12. Parkeerremhendel
13. Dashboardkastje
14. Ontgrendelingshendel motorkap
15. Blokkeerschakelaar ruitbediening
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Overzicht van dashboard
OVERZICHT VAN INSTRUMENTENEN BEDIENINGSORGANEN
3
1. Schakelaar stoelverwarming
2. Schakelaar centrale vergrendeling
(auto’s zonder elektrisch bedienbare
ruiten)
3. Schakelaar koplampverstelling
4. Lichtschakelaar, richtingaanwijzerschake-
laar en schakelaar mistachterlicht
5. Ruitenwisser-- en ruitensproeierschakelaar
6. Schakelaar achterruitverwarming en/of
spiegelverwarming
7. Schakelaar alarmk nipperlichten
8. Bedieningspaneel
ventilatie/v erwarming/airconditioning
9. Klok
10. Aansteker
11. Schakelaar verwarming achter
12. Contactslot
13. Ontgrendelingshendel stuurkolom
14. Schakelaars elektrisch bedienbare
buitenspiegels
15. Schakelaar extra verwarming
16. Schakelaar koplampsproeiers
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
4
OVERZICHT VAN INSTRUMENTENEN BEDIENINGSORGANEN
1. Waarschuwings-- en controlelampjes
2. Toerenteller
3. Terugstelknop dagteller/dimmer
instrumentenverlichting
4. Kilometerteller , twee dagtellers en display
regelbare dashboardverlichting
5. Snelheidsmeter
6. Koelvloeistoftemperatuurmeter
7. Waarschuwingslampje laag
brandstofniveau
8. Brandstofmeter
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Overzicht van instrumentenpaneel
OVERZICHT VAN INSTRUMENTENEN BEDIENINGSORGANEN
5
Waarschuwingslampje remsysteem
Laadstroomcontrolelampje
Waarschuwingslampje lage oliedruk
Waarschuwingslampje laag motoroliepeil
Motorcontrolelampje
Waarschuwingslampje airbagsysteem
Waarschuwingslampje antiblokkeersysteem
Waarschuwingslampje open portier/achterklep
Waarschuwingslampje vervangen distributieriem
Waarschuwingslampje brandstoffilter
Waarschuwingslampje motorolieverversen
Controlelampjes tartblok k ering
Controlelampjegrootlic ht
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Waarschuwings-- en controlelampjesopinstrumentenpaneel
6
OVERZICHT VAN INSTRUMENTENEN BEDIENINGSORGANEN
Controlelampjes richtingaanwijzers
Controlelampjemistachterlic ht
Controlelampje voorgloeien
De controle-- en waarschuwingslampjes die gemarkeerd zijn met
geven
aan dat onderhoud nodig is. Zie Waarschuwingslampjes en --zoemers” op
bladzijde 111in hoofdstuk 1--6 voor meer informatie.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
SLEUTELSEN PORTI EREN
7
Hoofdstuk 1--2
INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
Sleutels en portieren
D Sleutels 8..............................................
D Startblokkering 12......................................
D Afstandsbediening 15...................................
D Portieren 20...........................................
D Elektrisch bedienbare ruiten 24...........................
D Zijruiten 26............................................
D Achterklep 26..........................................
D Motorkap 31...........................................
D Tankdop 32............................................
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
8
SLEUTELSEN PORTI EREN
Dezesleutelswerkenbij ieder slot.
Aangezien alle portierenen de achterklep/ --
deuren zonder sleutel afgesloten kunnen wor-
den, raden wij u aan altijd een reservesleutel
mee te nemen voor het geval u uw sleutels in
de auto laat liggen.
PLAAT J EMETSLEUTELNUMMER
Het sleutelnummer isin het plaatjegesla-
gen. Bewaar het plaatjemet hetsleutelnum-
meropeenveiligeplaatsbuitendeauto.
Als u uw sleutels kwijtraakt of sleutels bij wilt
laten maken, kunt u daarvoor met het sleutel-
nummer terecht bij een Toyota--dealer of erken-
de reparateur.
Het verdient aanbeveling het sleutelnummer op
te schrijven enop een veiligeplek te bewaren.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Sleutels
(uitvoeringen zonder
startblokkering)
SLEUTELSEN PORTI EREN
9
Zonder afstandsbediening
Met afstandsbediening
Bij uwauto horentweeverschillendesoor-
ten sleutels.
1. Hoofdsleutels (zwart): Deze sleutels pas-
sen op alle sloten. Uw Toyota--dealer of er-
kende reparateur heeft een van de hoofd-
sleutels nodig om een nieuwe sleutel met
ingebouwde transponderchip te maken.
2. Garagesleutel (grijs): Dezes leutel past ook
op alle sloten.
De hoofd-- en garagesleutel zijn uitgerust met
een transponder die zich in de sleutelkop be-
vindt. Deze transponder is essentieel voor de
werkingv an de startblokk ering, dus zorger-
voor dat u des leutels niet verliest. Met een
zelfgemaak te reservesleutel kande startblok -
kering niet worden opgeheven en kan de motor
niet worden gestart.
Aangezien alle portierenen de achterklep/ --
deuren zonder sleutel afgesloten kunnen wor-
den, raden wij u aan altijd een reserve--hoofd-
sleutel mee te nemen voor het geval u uw
sleutels in de auto laat liggen.
Auto’s met afstandsbediening: Zie voor meer
informatie over het gebruik van de afstandsbe-
diening“Portieren op bladzijde20 indit hoofd-
stuk.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Sleutels
(uitvoeringen met
startblokkering)
10
SLEUTELSEN PORTI EREN
OPMERKING
Let bijhet gebruik vaneen sleutel met een
transponder op devolgende voorzorgsmaat-
regelen:
z Zorg ervoor dat,als de sleutel in hetcon-
tactslot zit, de sleutelring niet op de sleu-
telkop ligt en druk dering niet tegen de
sleutelkop. Anders kanhet gebeuren dat
de autoniet start of vlakna het starten af-
slaat.
z Zorg ervoor dat,als de sleutel in hetcon-
tactslot zit, er geenandere sleutel met een
transponder (ook niet van een andere
auto) tegen de sleutel aankomt en druk
niet met een andere sleutel tegen de sleu-
tel. Anders kanhet gebeuren dat de auto
niet start of vlak na het starten afslaat. Als
dit gebeurt, verwijder dan de sleutel uit
het contactslot, verwijder de andere sleu-
tels uit de buurt of scherm deze af met de
hand enstart vervolgens de motor op-
nieuw.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
SLEUTELSEN PORTI EREN
11
z Verbuigdesleutelkopniet.
z Bedek desleutel niet met iets dat geen
elektromagnetische golven doorlaat.
z Voorkom hardhandige aanrakingen vande
sleutel met andere voorwerpen.
z Stel desleutel niet langdurig blootaan ho-
ge temperaturen en direct zonlicht.
z Voorkom dat desleutel in water terecht-
komt enmaak de sleutel niet schoonin
een ultrasoon reinigingsbad.
z Houd desleutel uit de buurt van elektro-
magnetische voorwerpen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
12
SLEUTELSEN PORTI EREN
PLAAT J EMETSLEUTELNUMMER
Het sleutelnummer isin het plaatjegesla-
gen. Bewaar het plaatjemet hetsleutelnum-
meropeenveiligeplaatsbuitendeauto.
Als u uw sleutels kwijtraakt of sleutels bij wilt
laten maken, kunt u daarvoor met het sleutel-
nummer terecht bij een Toyota--dealer of erken-
de reparateur.
Het verdient aanbeveling het sleutelnummer op
te schrijven enop een veiligeplek te bewaren.
Destartblokkering iseenantidiefstalsys-
teem.Zodradesleutel inhet contactslot
wordt geplaatst,stuurt detransponder inde
sleutelkop een elektronische code naar de
auto. Als dezecodeovereenkomt metde
geprogrammeerde identificatiecode(ID-co-
de) van de auto, kan de motor worden ge-
start.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Startblokkering
SLEUTELSEN PORTI EREN
13
De startblokkering wordt automatisch inge-
schakeld zodra de sleutel uit het contactslot
wordt genomen. Het controlelampje zal gaan
knipperen om aan te geven dat het systeem is
ingeschakeld.
Neem in de volgende gevallen contact op met
een Toyota--dealer of erkende reparateur:
D Het controlelampje blijft branden.
D Het controlelampje gaat niet knipperen als
de sleutel uit het contactslot wordt verwij-
derd.
D Het controlelampje gaat onregelmatig knip-
peren.
Als de sleutel die bij de auto hoort in het con-
tactslot wordt gestoken, wordt deblokkering
automatisch opgeheven, waardoor de motor
kanworden gestart. Het controlelampje zal uit-
gaan.
Uw Toyota--deal er of erkende reparateur heeft
het sleutelnummer en een hoofdsleutel nodig
om een nieuwe sleutel met ingebouwde
transponderchip te maken. Het aantal sleutels
dat u kunt laten bijmaken, is echter gelimiteerd.
Met een zelfgemaaktereservesleutel kande
startblokkeringnietwordenopgehevenen
kandemotor niet wordengestart.
OPMERKING
Breng geen wijzigingen aande startblokke-
ring aan en probeer deze niet te verwijderen
of te demonteren. Anders kande juiste wer-
king vanhet systeem niet langer worden ge-
garandeerd.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
14
SLEUTELSEN PORTI EREN
Hereby, Tokai Rik a Co., Ltd., declares that this Immobilizer, model RI--2BTY, is in compliance
with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
SLEUTELSEN PORTI EREN
15
1. Toets LOCK
2. Toets UNLOCK
3. Controlelampje
Met de afstandsbediening kunt ualle
portieren en de achterklep/-deurenbinnen
ongeveer 1 m vandeautover- of
ontgrendelen.
Als u op een toets van de afstandsbediening
druk t, doedat dan rus tig enduidelijk.
De zender van de afstandsbediening is een
elektronisch onderdeel. Let bij het bedienen
van de afstandsbediening op de volgende pun-
ten om beschadigingen te voorkomen.
D Stel de sleutel niet langdurig bloot aan hoge
temperaturen; laat hem daarom niet op het
dashboard liggen.
D Probeer niet de afstandsbediening te de-
monteren.
D Voorkom hardhandige aanraking met ande-
re voorwerpen.
D Voorkom dat de zender in het water terecht-
komt.
U kunt maximaal 4 zenders gebruiken bij uw
auto. Neem voor meer informatie contact op
met een Toyota--dealer of erkende reparateur.
Als deportieren en deachterk lep/--deuren niet,
of niet binnen een normale afstand, met de af-
standsbediening kunnen worden bediend of als
het lampje op de sleutel niet of nauwelijks gaat
branden.
D Controleer of er geen andere zender (bij-
voorbeeld van een radiostation of een vlieg-
veld) in de buurt is die op de zender van de
afstandsbediening kan storen.
D De batterij kan leeg zijn. Controleer de
batterij in de sleutel. Zie “Vervangen van
batterij” opbladz ijde 17 voor het vervangen
vande batterij.
Als u uw sleutel bent verloren, neem dan zo
snel mogelijk contact op met een Toy ota--dea-
ler of erkende reparateur om diefstal en/of mis-
bruik te voorkomen. (Zie Als u uw sleutels ver-
liest op bladzijde 191 in hoofdstuk 4.)
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Afstandsbediening—
—Vergrendelen en ontgrendelen
portieren
16
SLEUTELSEN PORTI EREN
Vergrendelen
Ontgrendelen
Drukopdeschakelaar omalleportiersloten
enhet slot van de achterklep/-deuren tege-
lijktever- ofontgrendelen.
Vergrendelen: Druk op de toets LOCK. Alle
portierenen de achterklep/--deuren worden ge-
lijktijdigv ergrendeld. Tevens zullen de alarm-
knipperlic htenéénk eer knipperen.
Controleer of alle portieren en deachterklep/--
deuren zijn vergrendeld.
Als een portier of de achterklep/-- deuren niet
goed is/zijn gesloten of als de sleutel nog in het
contactslot zit, zullende portieren ende ac h-
terklep/--deuren niet worden vergrendeld wan-
neer er op de toets LOCK wordt gedrukt.
Ontgrendelen: Druk op de toets UNLOCK. Alle
portierenen de achterklep/--deuren worden ge-
lijktijdigontgrendeld. Tevens zullen de alarm-
knipperlic htentwee keer knipperen.
Na het ontgrendelen met de afstandsbediening
hebt u 30 seconden de tijd om een portier te
openen. Wordt binnen dat tijds bestek geen por-
tier geopend, dan zullen alle portieren en de
achterklep/--deuren automatisch weer worden
vergrendeld.
Deportierenwordenniet herhaaldelijk ver-- of
ontgrendeld als de toets LOCK of UNLOCK
ingedrukt wordt gehouden. Laat de toets los en
druk deze opnieuw in om de functie te herha-
len.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
SLEUTELSEN PORTI EREN
17
Zorg voor een lithium CR1616 batterij of gelijk-
waardig en een speciale schroevendraaier als
de batterij dient te worden vervangen.
WAARSCHUWING
Let erop dat kleine kinderen de batterij of
andere onderdelen nietin de mond doen.
OPMERKING
z Let er bij het vervangen van de batterij op
de onderdelen niet kwijt te raken.
z Vervang de batterij alleen met het door
een Toyota-dealerof erkende reparateur
aanbevolen type.
z Gooi batterijen nietweg, maar lever ze in
alsKCA.
Vervang de batterij door het volgen van de vol-
gende procedure:
1. Verwijder het schroefje en vervolgens het
afdekkapje.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—V ervangen van batterij
18
SLEUTELSEN PORTI EREN
2. Neem de module uit de sleutel.
O--ring
3. Verwijder de 2 schroeven en neem het dek-
sel van de module. Neem de lege batterij uit
de module en plaats een nieuwe met de po-
sitieve zijde naar boven gericht.
OPMERKING
Verbuig decontacten niet.
4. Plaats het deksel met behulp van de 2
schroeven als er een O--ring op de module
aanwezig is, zoals aangegeven in de af-
beelding.
5. Plaats de module in de sleutel en bevestig
het afdekkapje met de schroef.
6. Verzeker u ervan dat het controlelampje
gaat branden als op een toets van de zen-
der wordt gedrukt.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
SLEUTELSEN PORTI EREN
19
OPMERKING
z Verzeker u ervan datde batterijen goed
(met de positieve zijde naar bovengericht)
in demodule liggen.
z Raak debatterij niet aan met natte handen.
Door vocht kanroest ontstaan.
z Raak deonderdelen in deafstandsbedie-
ning nietaan en breng ergeen wijzigingen
in aan.Anders kanhet gebeuren datde
afstandsbediening niet goed werkt.
z Let er bij het plaatsen van de batterij op
dat decontacten niet verbuigen en dat er
geen stof of vloeistoffen in de afstandsbe-
diening terechtkomen.
z Let erop de schroeven ende O-ring niet
kwijt te raken.
z Sluit hetafdekkapje goed.
Controleer na het vervangen van de batterij of
de sleutel goed werkt. Raadpleeg een Toyota--
dealer of erkende reparateur als de sleutel nog
steeds niet goed werkt.
Hereby, DENSO CORPORATION, declares
that this 1512V/13BAA is in compliance with
the essential requirements and other rele-
vant provisions of Directive 1999/5/EC.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
20
SLEUTELSEN PORTI EREN
VERGRENDELENENONTGRENDELEN
METDESLEUTEL
Plaatsdesleutel inhet slot en draai desleu-
tel indegewensterichting.
Vergrendelen: Draai de sleutel naar de voorzij-
de van de auto.
Ontgrendelen: Draai de sleutel naar de achter-
zijde van de auto.
Als bij auto’s met centrale vergrendeling het
bes tuurdersportier wordt v ergrendeld of ont-
grendeld, worden alle portieren ende achter-
klep/--deuren tegelijkertijd res pectievelijk ver-
grendeld en ontgrendeld.
VERGRENDELENENONTGRENDELEN
VANBINNENUIT
Beweeg het vergrendelknopje.
Vergrendelen: Duw het knopje naar voren.
Ontgrendelen: T rek het knopje naar achteren.
Bij uitvoeringen met centrale vergrendeling
kan, als het knopje in de vergrendelstand staat,
het bestuurdersportier toc h van binnenuit wor-
den geopend.
Duw het knopje naar voren voordat u het por-
tier sluit, als ueenportier vanbuitenaf zonder
sleutel wilt vergrendelen. Houd bij het sluiten
vaneenvoorportier dehandgreep omhoog. Let
goed op dat u de portierennooit vergrendelt,
terwijl de sleutels zich nog in de auto bevinden.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Portieren
Voorportieren
SLEUTELSEN PORTI EREN
21
Auto’s zonder elektrisch bedienbare ruiten
Auto’s met elektrisch bedienbare ruiten
BEDIENENMETDESCHAKELAAR
CENTRALEVERGRENDELING
Drukopdeschakelaar.
Auto’s zonder elektrisch bedienbare ruiten
Vergrendelen: Druk op de bovenzijde van de
schakelaar.
Ontgrendelen: Druk op de onderzijde van de
schakelaar.
Auto’s met elektrisch bedienbare ruiten
Vergrendelen: Druk op de voorzijde van de
schakelaar.
Ontgrendelen: Druk op de achterzijde van de
schakelaar.
Alleportierenen de achterklep/--deuren worden
gelijk tijdig vergrendeld en ontgrendeld.
WAARSCHUWING
D Controleer vóór het rijden of deportieren
zijn gesloten.
D Als de portieren tijdens hetrijden ontgren-
deld blijven,kunnen ze naeen ongeval
worden geopend vanafde buitenzijde.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
22
SLEUTELSEN PORTI EREN
VERGRENDELENENONTGRENDELEN
METDESLEUTEL
Plaatsdesleutel inhet slot en draai desleu-
tel indegewensterichting.
Vergrendelen: Draai de sleutel naar de voorzij-
de van de auto.
Ontgrendelen: Draai de sleutel naar de achter-
zijde van de auto.
Uitvoeringen met centrale vergrendeling: Als
het bestuurdersportier wordt v ergrendeld of
ontgrendeld, wordt ook de schuifdeur tegelij-
kertijdrespectiev elijk vergrendeld en ontgren-
deld. (Ziev oor meer informatie“Voorportieren”
op bladzijde 20 in dit hoofdstuk.)
VERGRENDELENENONTGRENDELEN
VANBINNENUIT
Beweeg het vergrendelknopje.
Vergrendelen: Schuif het knopje naar voren.
Ontgrendelen: Schuif het knopje naar achteren.
Duw het knopje naar voren voordat u het por-
tier sluit, als ueenportier vanbuitenaf zonder
sleutel wilt vergrendelen. Let goed op dat u de
portierennooit vergrendelt, terwijl de sleutels
zich nog in de auto bevinden.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—Schuifdeur
SLEUTELSEN PORTI EREN
23
KINDERSLOTOPSCHUIFDEUR
Zet het palletje indestand UIT,zoalsaange-
gevenophet label.
Als het kinderslot ingeschakeld is, kan de
schuifdeur niet vanaf de binnenzijde worden
geopend. Wij adviseren u deze mogelijk heidte
gebruiken als er kleine kinderen in de auto zit-
ten.
WAARSCHUWING
D Controleer of het veilig isde deur teslui-
ten. Houd hoofd, handen en andere li-
chaamsdelen uitde buurt vande schuif-
deur. Het bekneld raken vaneen lichaams-
deel bijhet sluiten van de deur kan ernstig
letsel veroorzaken.
D Controleer vóór het rijden of dedeur is
gesloten.
D Als de deur tijdens het rijden ontgrendeld
blijft, kan deze naeen ongevalworden ge-
opend vanafde buitenzijde.
D Als de auto wordt stilgezet opeen helling,
zal de schuifdeur bijhet openen ofsluiten
sneller open-- of dichtschuiven. Wees er
extra attent op dat de passagiers niet ge-
raakt worden in de deuropening.
D Als de auto wordt stilgezet opeen dalende
weg, kan het nodig zijn om de schuifdeur
open tehouden, terwijl de passagiers in--
of uitstappen. Laat de schuifdeur nietlos,
omdat deze danspontaan dicht kan gaan,
wat ernstig letsel kan veroorzaken.
D Let erop dat, voordat de schuifdeur wordt
geopend, er zich geenlichaamsdelen inde
deuropening bevinden.
OPMERKING
Sluit de schuifdeur nooit door deremmen te
gebruiken. Dit kanschade veroorzaken aan
de deur.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
24
SLEUTELSEN PORTI EREN
WAARSCHUWING
Houd u aan het volgendeom letsel te voor-
komen.
D Let bijhet sluiten vande elektrisch be-
dienbare ruiten altijd op dat er niemand in
de buurt is. Verzeker u erook van dat er
zich geen lichaamsdelen in deruitopening
bevinden. Het bekneld raken van een li-
chaamsdeel kanernstig letsel veroorza-
ken. Zorg ervoor dat de ruiten op een ver-
antwoorde manier worden bediend.
D Zorg ervoor dat kleine kinderen niet met
de schakelaars spelen. Maak gebruik van
de blokkeerschakelaar ruitbediening om te
voorkomen dat de ruiten worden geopend
of gesloten.
D Verwijder de sleutel uit het contactslot als
u deauto verlaat.
D Laat kinderen nooit alleen inde auto ach-
ter ,terwijl desleutel nog in het contactslot
zit. Als een kind dan met de schakelaars
voor de ruitbediening gaatspelen, kan het
gemakkelijk bekneldraken. Vooral kleine
kinderen kunnen hierdoor ernstig letsel
oplopen.
Met de op elkportier aanwezigeschakelaar
kandedesbetreffenderuit worden geopend
engesloten.
Het contact moet AAN staan.
BEDIENING VANDERUIT VANHET
BESTUURDERSPORTIER
Gebruik de schakelaar op het bestuurders-
portier.
Normale werking: De ruit beweegt omlaag of
omhoog zolang de schakelaar wordt bediend.
Openen: Druk de schakelaar enigszins in.
Sluiten: T rek de schakelaar enigszins omhoog.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Elektrisch bedienbare ruiten—
—Voorzorgsmaatregelen
Schakelaar ruitbediening
SLEUTELSEN PORTI EREN
25
Automatischewerking: Druk de schakelaar
geheel in of trek de schakelaar geheel omhoog
en laat dan de schakelaar los. De ruit zal volle-
dig open-- of dichtgaan. De ruit stopt in een
tussenstand door de schakelaar even licht in
de andere richting te bewegen en vervolgens
los te laten.
Klembeveiliging:Tijdens het automatisch slui-
ten van de ruit zal de ruit weer tot halverwege
opengaan als er iets tussen de ruit en het ruit-
frame klem komt tez itten.
Dek lembeveiliging kan ook in werking treden
als de ruit tijdens het sluiten onderhevig is aan
schokken.
WAARSCHUWING
D Probeer de klembeveiligingniet te testen
door een lichaamsdeel tussen deruit en
het ruitframe te stekenomdat u hierdoor
ernstig letsel kuntoplopen.
D Het is mogelijk dat deklembeveiliging net
voordat de ruit volledigsluit niet werkt.
Blokkeerschakelaar
ruitbediening
BEDIENING VANDERUITEN VANDE
OVERIGE PORTIEREN
Gebruik de schakelaar op het passagiers-
portier of de schakelaar op het bestuurders-
portier.
De ruit beweegt omlaag of omhoog zolang de
schakelaar wordt bediend.
Openen: Druk de schakelaar in.
Sluiten: T rek de schakelaar omhoog.
Als de blokkeerschakelaar ruitbediening op het
bes tuurdersportier ingedrukt is, kan de passa-
giersruit niet geopend of gesloten worden.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
26
SLEUTELSEN PORTI EREN
Drukhet knopjeinom de zijruit teontgren-
delen en schuif dezeopen.
Controleer na het sluiten of de ruit weer goed
vergrendeld is.
BEDIENING VANBUITENAF
Plaatsdesleutel inhet slot en draai desleu-
tel indegewensterichting.
Vergrendelen: Draai de sleutel rechtsom.
Ontgrendelen: Draai de sleutel linksom.
Uitvoeringen met centrale vergrendeling: zodra
het bestuurdersportier wordt v ergrendeld of
ontgrendeld, wordt/worden ook de achterklep/--
deuren tegelijkertijdrespectiev elijk vergrendeld
en ontgrendeld. (Zie voor meer informatie “V er-
grendelen en ontgrendelen portieren op blad-
zijde 15 in dit hoofdstuk.)
Opendeachterklepdoor dezete ontgrende-
len, dehandgreep omhoog tetrekkenende
achterklep naar bovente klappen.
Zie Voorzorgsmaatregelen bij het beladen” op
bladzijde 150 in hoofdstuk 2 met betrekking tot
het laden.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de achterklep/--deur enge-
sloten is/zijn tijdenshet rijden. Hierdoor
wordt niet alleen voorkomen dat bagage uit
de laadruimte kan vallen, maar ook dat uit-
laatgassen het interieur binnendringen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Zijruiten Achterklep
SLEUTELSEN PORTI EREN
27
OPMERKING
Oefen geen druk uitop de gasdempers van
de achterklep, verf ze nieten houd de dem-
pers vrij vanvuil enverontreinigingen om
beschadiging tevoorkomen.
Instelbare gasdempers achterklep (op som-
mige uitvoeringen): De openingshoek van de
achterklep is te vergroten door de gasdempers
te ontgrendelen als de achterklep naar bene-
den getrokken is.
OPMERKING
Zorg dat er voldoende ruimte bovende ach-
terklep overblijft om beschadiging te voorko-
men.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
28
SLEUTELSEN PORTI EREN
BEDIENING VANBINNENUIT
Drukhet knopjeinom de achterkleptever-
grendelenentrek dezeuit omdeachterklep
te ontgrendelen. Draai dehendelrechtsom
endruk de achterklepnaar buiten om deze
te openen.
Uitvoeringenmet eenlusaandeachter-
klep—
Trekdeachterklep aan de lusnaar beneden
om dekleptesluiten.
Sluit de achterklep door deze naar beneden te
bewegen en in het slot te drukken. Probeer de
achterklep na het sluiten open te trekken om er
zeker van te zijn dat deze goed is gesloten. Als
de achterklep wordt gesloten met de vergren-
delknop ingedrukt, valt hij meteen op slot. Let
goed op dat u de portierennooit vergrendelt,
terwijl de sleutels zich nog in de auto bevinden.
Zie Voorzorgsmaatregelen bij het beladen” op
bladzijde 150 in hoofdstuk 2 met betrekking tot
het laden.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
SLEUTELSEN PORTI EREN
29
BEDIENING VANBUITENAF
Plaatsdesleutel inhet slot en draai desleu-
tel indegewensterichting.
Vergrendelen: Draai de sleutel rechtsom.
Ontgrendelen: Draai de sleutel linksom.
Opendeachterdeur door dehandgreep(1)
omhoog tetrekkenendandelinker achter-
deur door dehendel (2) naar benedentebe-
wegen.
Zie Voorzorgsmaatregelen bij het beladen” op
bladzijde 150 in hoofdstuk 2 met betrekking tot
het laden.
Open iedere deur volledig totdat deze in de
vergrendeling valt. Zie VASTZETTEN VAN DE
GEOPENDE ACHTERDEUREN op bladzijde
30 in dit hoofdstuk om de geopende achterdeur
goed vast te zetten.
Probeer de achterdeuren na het sluiten open te
trekken om er zeker van te zijn dat ze goed zijn
gesloten. Als de achterdeur wordt gesloten met
de vergrendelknop ingedrukt, valt hij meteen
op slot. Let goed op dat u de portieren nooit
vergrendelt, terwijl de sleutels zich nog in de
auto bevinden.
WAARSCHUWING
D Zorg ervoor dat de achterdeuren gesloten
zijn tijdens hetrijden. Hierdoor wordt niet
alleen voorkomen dat bagage uitde laad-
ruimte kan vallen, maar ook dat uitlaatgas-
sen hetinterieur binnendringen.
D Als uw autogeparkeerd staat en de rem--/
achterlichten en/of alarmknipperlichten
niet kunnenworden gezien door de ge-
opende achterdeuren, zet daneen geva-
rendriehoek op deweg om andere wegge-
bruikers op deaanwezigheid vanuw auto
te attenderen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Achterdeuren
30
SLEUTELSEN PORTI EREN
BEDIENING VANBINNENUIT
Beweeg het vergrendelknopje.
Vergrendelen: Beweeg het knopje naar links.
Ontgrendelen: Beweeg het knopje naar rechts.
Trekdehendel naar utoeendrukdeachter-
deuren naar buitenom dezete openen.
VASTZ ET T ENVAN DE GEOPENDE
ACHTERDEUREN
Toyotabeveelt hetten zeerste aan de ach-
terdeurenin stand2vasttezetten.
De achterdeuren worden automatisch vastge-
zet in stand 1. In deze stand kan het voorko-
men dat een achterdeur per ongeluk dichtvalt
en zo letsel veroorzaakt. Druk de achterdeuren
verder open en zet ze vast in stand 2.
WAARSCHUWING
Er bestaat eenkans op letsel door het plot-
seling sluitenvan een geopende achterdeur.
Zet daarom de arm in de vergrendelstand
(stand 2) om de achterdeur opente houden
als zich het volgende voordoet:
D Als de achterdeur gedurende langetijd
geopend blijft.
D Als de auto op eenhelling staat gepar-
keerd en de achterdeur geopend is.
D Als de achterdeur wordt geopend bij har-
de wind.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
SLEUTELSEN PORTI EREN
31
Opendemotorkap alsvolgt:
1. trekdeontgrendelingshendel naarutoe.
Demotorkap zal iets omhoogspringen.
WAARSCHUWING
Controleer, voordat uweer gaat rijden, of de
motorkap dicht engoed isvergrendeld. An-
ders kan de motorkap tijdens het rijden on-
verwachts opengaan, waardoor een ongeval
kan ontstaan.
2. Ganaar devoorkant vandeauto, trek de
veiligheidshaakomhoogenopendemo-
torkap.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Motorkap
32
SLEUTELSEN PORTI EREN
3. Demotorkapkanworden opengehouden
door de steunin de openingvandekap
tezetten.
Controleer voor het sluiten van de motorkap of
er geen gereedschap, doeken en dergelijke in
de motorruimte zijn achtergebleven en druk de
steun in het klemmetje om rammelen te voor-
komen. Laat dan de kap zakken en in het slot
vallen. Druk de kap, indien nodig, aan de voor-
zijde in het midden met de vlakke hand aan tot
deze in het slot valt.
WAARSCHUWING
Controleer of de steun goedin deuitsparing
zit als demotorkap openstaat.
OPMERKING
Leteropdesteuninhetklemmetjetedruk-
ken alvorens de motorkap te sluiten. Als de
motorkap wordt gesloten, terwijl desteun
nog inde motorkap isgeplaatst, kan deze
verbogen raken.
Type A
Type B
1. Trekdeontgrendelingshendel omhoog
om het tankdopklepjete openen.
Zet de motor uit alsubrandstof tankt.
WAARSCHUWING
D Niet roken engeen open vuur bij het tan-
ken. De dampen zijn licht ontvlambaar.
D Verwijder de tankdop niet direct na het
opendraaien. Bij warm weer e.d.kan de
brandstof onder druk staanen dan uit de
vulpijp spuiten.Dit kan letsel veroorzaken.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Tankdop
SLEUTELSEN PORTI EREN
33
2. Draai de tankdoplangzaam linksom los;
wacht even voordat udedoperaf haalt.
Het is niet ongewoon als u bij het verwijderen
van de tankdop even een licht sissend geluid
hoort. Draai de tankdop rechtsom vast tot u
een klikgeluid hoort.
WAARSCHUWING
D Controleer of de dop goedvastzit, zodat
er bij een ongeval geenbrandstof uit de
vulpijp kanstromen.
D Omdat de dop ook dedruk in debrand-
stoftank regelt, raadt Toyota aan om alleen
de originele T oyota--tankdop tegebruiken.
Er kan ook een andere tankdop van dezelf-
de kwaliteit worden gebruikt.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
34
SLEUTELSEN PORTI EREN
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
35
Hoofdstuk 1--3
INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
Veiligheidssystemen
D Stoelen 36............................................
D Voorstoelen 36.........................................
D Achterbank 39.........................................
D Armsteunen 42........................................
D Hoofdsteunen 42.......................................
D Stoelverwarming 43....................................
D Veiligheidsgordels 44...................................
D Bestuurdersairbag 53...................................
D Bestuurdersairbag en voorpassagiersairbag 59.............
D Baby-- en kinderzitjes 66................................
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
36
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
Als deautorijdt, dienen alle inzittenden rechtop
en goed tegen de rugleuning te zittenen de
gordel op de juiste manier te dragen.
WAARSCHUWING
D Rijd niet met de auto als de inzittenden
niet goedop hun zitplaats zitten. Zorg dat
passagiers niet op een neergeklapte rug-
leuning ofin de laadruimte gaanzitten.
Als passagiers nietop de juiste manier
gebruik maken van de aanwezige zitplaat-
sen enveiligheidsgordels kan erbij een
noodstop of een aanrijding ernstig letsel
optreden.
D Sta tijdens het rijden niet toedat passa-
giers van hun plaats opstaanof van plaats
verwisselen. Anders kunnen zij bij hard
remmen of bij een aanrijding ernstig letsel
oplopen.
Bestuurdersstoel
WAARSCHUWING
De bestuurdersairbag wordt met eenaan-
zienlijke kracht opgeblazen waardoor ern-
stig letsel kan ontstaan, vooral wanneer de
bestuurder zich dicht bijde airbag bevindt.
Het gevaarlijkste gebied bevindt zich op
50 -- 75 mm afstand vande airbag. Daarom is
het raadzaam om minimaal 250 mm afstand
te houden.Dit is deafstand gemeten vanaf
het middenvan het stuurwiel tot aanuw
borstbeen. Als unu minder dan250 mmvan
de airbag af zit, kunt uuw zitpositie op ver-
schillende manieren wijzigen:
D plaats uw stoel zo ver mogelijk naar achte-
ren, terwijl de pedalen nog goedkunnen
worden bediend.
D Zet derugleuning iets achterover. Hoewel
auto’sverschillen, verkrijgen veel bestuur-
ders, zelfs met de bestuurdersstoel hele-
maal naar voren, deafstand van 250 mm
door simpelweg derugleuning iets achter-
over te zetten. Als udoor het achterover
zetten vanuw stoel deweg niet goedmeer
kunt zien, kuntu een stevig, antislipkus-
sen gebruiken om hoger te zitten, of uw
stoel hoger zetten, indien uw auto deze
mogelijkheid biedt.
D Als het stuurwiel verstelbaar is, kantelhet
naar beneden. Hierdoor wijst de airbag
naar uw borst in plaats vanuw hoofd en
nek.
De stoel dient te worden afgesteld zoals
aanbevolen, terwijl deauto nog steeds goed
bediend kanworden.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Stoelen
Voorstoelen—
—Voorzorgsmaatregelen
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
37
Voorpassagiersstoel
(metairbag voorpassagier)
WAARSCHUWING
De airbag voor de voorpassagier wordt ook
met eenaanzienlijke kracht opgeblazen,
waardoor ernstig letsel kanontstaan, vooral
wanneer de voorpassagier zich dicht bij de
airbag bevindt. De passagiersstoel moet zo
ver mogelijk van de airbagstaan met derug-
leuning zo ingesteld datde voorpassagier
rechtop zit.
WAARSCHUWING
D Verstel destoel niet tijdens het rijden, aan-
gezien de stoel danonverwachts kanbe-
wegen. Daardoor kan debestuurder de
controle over deauto verliezen.
D Let erop dat de stoel geen passagier of
bagage raakt.
D Laat nahet verstellen van de stoel dehen-
del los,en controleer of de stoel goedis
vergrendeld door te proberen de stoel te
verschuiven.
D Controleer nahet verstellen van de rug-
leuning ofdeze goedis vergrendeld, door
met het lichaam tegen deleuning te druk-
ken.
D Berg geen voorwerpen op onder de voor-
stoelen. Deze kunnen het vergrendelme-
chanisme hinderen en de hendelvoor de
stoelverstelling omhoog drukken, waar-
door de stoel onverwachts kanbewegen
en debestuurder de controle over de auto
kan verliezen.
D Houd bij het verstellen van de stoel uw
handen envingers weg vande schuivende
delen. U kunt anders klem komen te zitten
en letseloplopen aan uw handen of vin-
gers.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—Voorzorgsmaatregelen
38
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
1. HENDELVOORVERSTEL L ING
VAN DE STOEL
Trekdehendel omhoog. Schuif destoel in
degewenste standenlaat dehendellos.
2. HENDELVOORVERSTEL L ING
VANDERUGLEUNING
Leunietsvoorover entrekdehendel om-
hoog. Leun vervolgens achterover tot de
gewenste standbereikt isenlaat dehendel
los.
WAARSCHUWING
Zet derugleuning niet verder achterover dan
noodzakelijk. De veiligheidsgordels geven
de bestuurder ende voorpassagier alleen
maximale bescherming wanneer zij geheel
rechtop en goed tegen derugleuning zitten.
Als de rugleuning achterover gezet is,kan
het heupgedeelte van de veiligheidsgordel
voorbij uw heupenschuiven endirect druk
uitoefenen op uw onderbuik, of kanhet
schoudergedeelte van de gordel tegen uw
nek komente liggen. De kansop ernstig let-
sel bijeen frontale aanrijding neemt toe
naarmate de rugleuning verder achterover
wordt gezet.
3. HENDELVOORVERSTEL L ING
VANZITTINGHOEK(VOORZIJDE)
Trekdehendel omhoog.
4. HENDELVOORVERSTEL L ING
VANZITTINGHOEK(ACHTERZIJDE)
Trekdehendel omhoog.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—V erstellen van de voorstoelen
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
39
Trekdehendel omhoog en beweegderug-
leuningnaar voren.
Beweeg als de passagier is ingestapt de rug-
leuning naar boven tot deze vergrendelt.
WAARSCHUWING
Let, omletsel te voorkomen bij een aanrij-
ding ofplotseling remmen, ophet volgende
bij hetterugzetten van destoelen in de oor-
spronkelijke stand:
D Of de leuning goed vergrendeld isdoor te
proberen de leuningvooruit en achteruit
te duwen. Als ditniet wordt gecontroleerd,
kan hetgebeuren dat degordel zijn func-
tie niet goed kan uitoefenen.
D Controleer of de gordels niet gedraaid zijn
of vastzitten achter de rugleuning en of ze
zich in de juiste positie bevinden.
VOORHETWEGKLAPPENVANDE
ACHTERBANK
Controleer vóór hetopklappenvandeach-
terbankof de buitenstegordelsindegelei-
ders zitten.
Hierdoor wordt voorkomen dat de gordel be-
schadigd kan raken.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordels moetenuit de houders
worden genomen alsze worden gebruikt.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Achterbanken—
—Gedeeltelijk neerklappen
(uitvoeringen met derde zitrij) —Wegklappen achterbank
40
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
Type A
Type B
WEGKLAPPENVANDEACHTERBANK
1. Verwijder dehoofdsteunen.
Type A
Type B
2. Ontgrendel derugleuningenklapdeze
voorover.
Door de achterbank weg te klappen, wordt de
laadruimte vergroot. Zie “V oorzorgsmaatrege-
len bij het beladen” op bladzijde 150 in hoofd-
stuk 2 met betrekking tot het laden.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
41
Type A
Type B
3. Ontgrendel dezitting.Kantel destoelin
zijn geheel voorover.
Let erop dat de hoofdsteunen worden terugge-
plaatst als dederde zitrij weer inde uitgangs-
pos itie wordt gezet.
WAARSCHUWING
Let, omletsel te voorkomen bij een aanrij-
ding ofplotseling remmen, ophet volgende
bij hetterugzetten van debanken inde oor-
spronkelijke stand:
D Controleer of de rugleuning ende zitting
goed vergrendeld zijn door te proberen de
bovenkant vande rugleuning naar voren
en achteren te duwenen te proberen de
rand van de zitting bij delus omhoogte
trekken. Controleer ook of het rode merk-
teken opde knop op de bovenkantvan de
rugleuning aan beide kanten niette zien
is. Als dit niet wordt gecontroleerd, kan
het gebeuren dat de gordel zijn functie
niet goedkan uitoefenen. Zorg ervoor dat
de hoofdsteunen weer terug worden ge-
plaatst.
D Controleer of de gordels niet gedraaid zijn
of vastzitten onder dezitting enof ze zich
in dejuiste positie bevinden.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
42
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
Klap de armsteunenopdeaangegevenma-
nier naar beneden.
OPMERKING
Plaats geen zware voorwerpen opde armleu-
ning omschade te voorkomen.
Voorstoelenentweedezitrij
Derdezitrij
Stel vóór het rijden de hoofdsteunengoed
in.
Hoger stellen: Omhoogtrekken.
Lager afstellen: Druk de ontgrendelknop in en
druk de hoofdsteun omlaag.
Een hoofdsteun is het meest effectief indien
deze zich vlak bij uw hoofd bevindt. Een kus-
sentje in uw rug is daarom af te raden.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Armsteunen Hoofdsteunen
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
43
WAARSCHUWING
D De hoofdsteun isgoed afgesteld als de
bovenzijde hiervan gelijkligt met debo-
venzijde van uw oren.
D Plaats de hoofdsteun altijdop dedaarvoor
bestemde stoel.
D Controleer nahet verstellen of de hoofd-
steungoedindenieuwestandisvergren-
deld.
D Rijd nooit zonder hoofdsteunen.
Voor de
bestuurdersstoel
Voor de
voorpassagiersstoel
Destoelverwarming kan op tweestanden
ingeschakeldworden;HI vooreenhoge
temperatuur en LO vooreenlage tempera-
tuur.
Het contact moet AAN staan om de stoelver-
warming te kunnen gebruiken.
Uitschakelen geschiedt door licht op de andere
zijde van de schakelaar te drukken.
WAARSCHUWING
Weesvoorzichtig met het gebruik van de
stoelverwarming bijinzittenden, omdat het
voor hen te warm kan aanvoelenof brand-
wondjes kan veroorzaken. Weesextra voor-
zichtig bij:
D Baby’s, kleine kinderen, oudere personen,
zieken en gehandicapten
D Personen met eengevoelige huid
D Personen die oververmoeid zijn
D Personen die alcoholhebben gedronken
of personen die rustgevende medicijnen
(slaapmiddel, middeltegen verkoudheid,
enz.) gebruiken
Gebruik de stoelverwarming niet alser een
deken, kussenof een ander isolerend voor-
werp op dezitting vande stoel ligt, om over-
verhitting van destoel te voorkomen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Stoelverwarming
44
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
OPMERKING
z Plaats geenongelijkmatig verdeeld ge-
wicht op de stoel enleg geen scherpe
voorwerpen (naalden,punaises enz.) op
de stoel.
z Gebruik geen organische middelen(ver-
dunner, wasbenzine, alcohol, benzine,
enz.) om destoel te reinigen. Deze kunnen
de stoelverwarming en de stoel beschadi-
gen.
z Gebruikdeverwarmingalleenalsdemo-
tor draait, om te voorkomen dat de accu
wordt ontladen.
Toyota adviseert de bestuurder en de passa-
giers van de auto de veiligheidsgordels altijdop
de juiste manier te dragen. Het niet in acht ne-
men van de voorzorgsmaatregelen kan bij aan-
rijdingen ernstig letsel tot gevolg hebben.
De veiligheidsgordels in de auto zijn ontworpen
voor volwassenen.
Kinderen. Gebruik een passend baby-- of kin-
derz itje of zitkussen totdat het kind groot ge-
noeg is voor de standaard gemonteerde veilig-
heidsgordels. Toyota raadt aan om een zitje te
kiezen met het keurmerk “ECE nr. 44”. Zie “Ba-
by-- en kinderzitjes” op bladzijde 66 in dit
hoofdstuk voor meer informatie.
Kinderen die te groot zijn voor een baby-- of
kinderzitje, dienen plaats te nemen op de ge-
wone stoel en gebruik te maken van de stan-
daard gemonteerde veiligheidsgordels
D Uitvoeringen met gordels achter: Laat het
kind plaatsnemen op de achterbank en ge-
bruik de gordel. In ongevallenstatistieken is
aangetoond dat kinderen minder verwondin-
gen oplopen als zij op de achterbank mee-
rijden.
D Uitvoeringen zonder gordels achter: Wij ra-
den u aan om veiligheidsgordels achter te
laten monteren. Neem contact op met een
Toyota--dealer of erkende reparateur voor
het plaatsen van veiligheidsgordels achter.
Vraag bij uitvoeringen zonder achterbank of
er een achterbank met veiligheidsgordels
kan worden gemonteerd.
Als een dergelijkemontage mogelijk is, laat
dan het kind plaatsnemen op de achterbank
en gebruik de gordel. In ongevallenstatistie-
ken is aangetoond dat kinderen minder ver-
wondingen oplopen als zij op de achterbank
meerijden. Als een dergelijke montage niet
mogelijk is, laat dan het kindplaatsnemen
op de voorstoel en gebruik de gordel.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Veiligheidsgordels
—Voorzorgsmaatregelen
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
45
Uitvoeringen met een passagiersairbag: Als
een kind op de voorstoel moet zitten, let er dan
op dat de gordel goed wordt omgedaan. Als de
gordel niet goed is omgedaan, kan het kind bij
een ongeval door de kracht van de in werking
tredende airbag ernstig letsel oplopen.
Laat kinderen niet staan of op hun knieën zitten
opde zitting van dev oorstoel of deachter-
bank. Als een kind geen gordel draagt, kan het
bij hard remmen of een ongeval ernstig letsel
oplopen. Neem kinderen ook nooit mee op uw
schoot. Wanneer u een kind in uw armen vast-
houdt, biedt dat niet voldoende bescherming.
Zwangerevrouwen. Toyota adviseert het ge-
bruik van een veiligheidsgordel. Overleg even-
tueel met uw huisarts. De heupgordel dient
strak enzo laag mogelijk over het bek ken ge-
dragen te worden, nooit over buik of middel.
Gehandicapten. Toyota adviseert het gebruik
van een veiligheidsgordel. Raadpleeg, afhan-
kelijk vande handicap, eerst uw arts.
Als er in het land waarin u woont regels zijn
voor veiligheidsgordels, neem dan contact op
met uw Toyota--dealer of erkende reparateur
voor het vervangen of plaatsen van veiligheids-
gordels.
WAARSCHUWING
Alle inzittenden dienen tijdens het rijden een
gordel te dragen zoals op de volgendeblad-
zijden wordt getoond. Anders neemt de kans
op letselbij hard remmen en bij eenongeval
sterk toe.
Houd u bij het dragen van de veiligheidsgor-
dels aanhet volgende:
D Iedere veiligheidsgordel magslechts door
één persoon tegelijk worden gedragen.
Gebruik een veiligheidsgordel nooit voor
twee of meer personen, zelfs niet voor
twee kinderen.
D Zet derugleuning niet verder achterover
dan noodzakelijk. De veiligheidsgordels
geven debestuurder en de voorpassagier
alleen maximalebescherming wanneer zij
geheel rechtop en goed tegende rugleu-
ning zitten. Als de rugleuning achterover
gezet is, kanhet heupgedeelte van de vei-
ligheidsgordel voorbij uw heupen schui-
ven endirect druk uitoefenen opuw on-
derbuik of kan het schoudergedeelte van
de gordel tegen uw nek komen te liggen.
De kans op letsel bijeen frontale aanrij-
ding neemttoe naarmate de rugleuning
verder achterover wordt gezet.
D Zorg ervoor dat geen enkel onderdeel van
de veiligheidsgordels beschadigd raakt.
Voorkom dat de gordels tussen de stoelen
of portieren klem komen te zitten.
D Controleer deveiligheidsgordels regelma-
tig. Let op beschadigingen, zoals scheu-
ren en rafels enop losseonderdelen. Be-
schadigde onderdelen moeten worden
vervangen. Demonteer of wijzig het sys-
teem niet.
D Houd de gordels schoonen droog. Ge-
bruik lauw water eneventueel milde zeep
wanneer ze moeten worden gereinigd.
Zorg dat er geen bleekmiddel, verf of
schuurmiddel op de gordels komt. Deze
middelen kunnende sterkte vande gor-
dels ernstig verminderen. (Zie hiervoor
“Schoonmaken van hetinterieur” op blad-
zijde 197 in hoofdstuk 5.)
D Het is absoluut noodzakelijk om deveilig-
heidsgordels compleet (inclusief bevesti-
gingsbouten) te vervangen alsdeze tij-
dens eenernstig ongeval zijn gedragen.
Ook al lijkt de gordel op het eerste gezicht
hiervan niet geleden te hebben,hij moet
toch compleet worden vervangen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
46
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
Gesp
Gordelsluiting
Stel destoel inengagoedrechtopenach-
ter in de stoelzitten. Trek de gordel uit de
blokkeerautomaat en maakdeze vast door
degespin de sluitingtesteken.
U hoort een “klik” als de gesp in de sluiting
wordt vergrendeld.
De veiligheidsgordels passen zich automatisch
aan uw postuur en de stand van uw stoel aan.
De blokkeerautomaat blokkeert de gordel van-
zelf als u zeer krachtig remt of betrokken raakt
bij een botsing. Het kan echter ook gebeuren
dat de gordel wordt geblokkeerd als u snel
vooroverbuigt. Bij rustige bewegingen verleent
de gordel u daarentegen volledige bewegings-
vrijheid.
Trek, als de gordel niet verder kan worden uit-
getrokken, stevig aan de gordel en laat deze
dan los. Het moet nu mogelijk zijnom degor-
del soepel uit de automaat te trekken.
D-- en N--uitvoering: Als een gordel op de
tweede zitrij wordt opgerold, ook al is het
slechts een klein stukje, nadat deze volledig
uitgetrokken is geweest, dan wordt de gordel in
die stand vergrendeld en kan niet verder wor-
den uitgetrokken. Deze voorziening zorgt er-
voor dat een baby-- of kinderzitje stevigk an
worden vastgezet. (Zie “Baby-- en kinderzitjes”
op bladzijde 66 in dit hoofdstuk voor meer in-
formatie.) Deze blokkering kan worden opge-
heven door de gordel volledig op te rollen.
Hierna kan de gordel weer normaal worden
gebruikt. (Zie Modelcode” op bladzijde VIII aan
het begin van dit instructieboekje als u de uit-
voering van uw auto niet zeker weet.)
WAARSCHUWING
D Controleer nahet omdoen vande gordel
of degesp goed is vergrendeld in degor-
delsluiting enof de gordel nietgedraaid
zit.
D Probeer nooit muntstukken, paperclips
o.i.d. inde sluiting te steken. Dit omte
voorkomen dat de gesp nietin de sluiting
kan worden vergrendeld.
D Laat deauto zo snel mogelijk nakijken
door een T oyota--dealer of erkende repara-
teur als de veiligheidsgordel niet goed
werkt. Gebruik, voor uw eigen veiligheid
en dievan anderen, dedesbetreffende zit-
plaats niet totdat degordel gerepareerd is.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Type driepuntsgordelvastmaken
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
47
Zo laag mogelijk
over bekken
Te hoog
Trek gordel
strak
Brengdeschouder- en heupgordel inde
juistepositieom hetlichaam.
De heupgordel moet zo laag mogelijk omuw
bekken worden gedragen. Draag de gordel in
geen geval om uw middel. Trek de heupgordel
strak door het schouderdeel omhoog te trek-
ken.
WAARSCHUWING
D Zowel door eenhoogliggende heupgordel
alsook door een te losseschoudergordel
kan eeninzittende eerder onder de gordel
doorschuiven. Dit kande kans op letsel
vergroten. Draag een heupgordel zo laag
mogelijk.
D Draag het schouderdeel van uw gordel
nooit onder uw arm.
Gordels met verstelbaar schouderbevesti-
gingspunt
Stel het schouderbevestigingspunt afopuw
lengte.
Hoger stellen: Schuif het bevestigingspunt om-
hoog.
Lager stellen: Druk de knop in en schuif het
bevestigingspunt omlaag.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de gordel goed over het
midden vande schouder ligt.De gordel mag
niet tegen de nek aan liggen, maar ook niet
van uw schouder afglijden. Als uhier niet
voor zorgt, wordt de mate van bescherming
bij eenongeluk minder ende kansop letsel
groter.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
48
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
Door opderodeontgrendelknopvande
sluitingtedrukkenkandegordel worden
losgemaakt; laat de gordel oprollen.
Trek de gordel uit en controleer, als hij niet vol-
ledig oprolt, of hij dubbel zit of gedraaid is. Let
er dan op dat de gordel tijdens het oprollen niet
verdraait.
Gesp
Gordelsluiting
Verlengen
Gagoedrechtopenachter indestoel zit-
ten. Maakdegordel vastdoor degespinde
sluitingtesteken.
U hoort een “klik” als de gesp in de sluiting
wordt vergrendeld.
Houd de gesp in een rechte hoek ten opzichte
van de gordel en trek aan de gesp als de gor-
del niet lang genoeg is.
WAARSCHUWING
D Controleer nahet omdoen vande gordel
of degesp goed is vergrendeld in degor-
delsluiting enof de gordel nietgedraaid
zit.
D Probeer nooit muntstukken, paperclips
o.i.d. inde sluiting te steken. Dit omte
voorkomen dat de gesp nietin de sluiting
kan worden vergrendeld.
D Laat deauto zo snel mogelijk nakijken
door een T oyota--dealer of erkende repara-
teur als de veiligheidsgordel niet goed
werkt. Gebruik, voor uw eigen veiligheid
en dievan anderen, dedesbetreffende zit-
plaats niet totdat degordel gerepareerd is.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Type tweepuntsgordel
vastmaken
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
49
Zo laagmogelijk over bekken
Te hoog
Trek gordel
strak
Kort de gordel inals dezete langis en
draagdegordelzolaagmogelijkover uw
heupen.
U kunt de gordel inkorten door aan het vrije
einde van de gordel te trekken.
De heupgordel moet zo laag mogelijk omuw
bekken worden gedragen. Draag de gordel in
geen geval om uw middel. Trek de heupgordel
strak.
WAARSCHUWING
Zowel door eenhoogliggende alsdoor een
te losseheupgordel kan eeninzittende eerd-
er onder deheupgordel doorschuiven. Dit
kan dekans opernstig letselvergroten.
Draag een heupgordel zo laagmogelijk.
Door opderodeontgrendelknopvande
sluitingtedrukkenkandegordel worden
losgemaakt.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
50
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
Degordelspannersvoor de bestuurder en
devoorpassagier zijnontwikkeldomgeacti-
veerd tewordenbij eenernstige frontale
aanrijding.
Als de airbagsensor een ernstige frontale aan-
rijding regis treert, worden de veiligheidsgordels
snel strakker getrokken, zodat de inzittenden
stevig worden tegengehouden.
Beide gordelspanners treden tegelijk in wer-
king, ook als er niemand op de passagiersstoel
zit.
Bij aanrijdingen met een bepaalde snelheid en
hoek, worden de gordelspanners en de airbags
mogelijk niet gelijktijdig geactiveerd.
De gordelspanners bestaan hoofdzakelijk uit
bovenstaande onderdelen, en hun locatie is
aangegeven in de afbeelding.
1. Voorste airbagsensoren
2. Waarschuwingslampje airbagsysteem
3. Airbag--ECU
4. Gordelspanners
De gordelspanners worden aangestuurd door
de airbag--ECU. De airbag--ECU omvat een
safing--sensor en een airbagsensor.
Als de gordelspanners worden geactiveerd, zal
dit duidelijk tehoren zijn. Daarbij kan een klei-
ne hoeveelheid niet--giftig gas v rijk omen. Dit
duidt niet op brand. Het gas is onschadelijk.
Als de gordelspanners zijn geactiveerd, zullen
de gordels geblokkeerd blijven.
Als deautobetrokk en is bij meerdere aanrijdin-
gen, wordt de gordelspanner geactiveerd voor
deeersteaanrijding, maar niet voor de tweede
of voor volgende aanrijdingen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—Gordelspanners
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
51
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in
acht omde kans op letsel bijplotseling rem-
men ofeen aanrijding tebeperken. Het niet
in achtnemen van de voorzorgsmaatregelen
kan ernstig letsel tot gevolghebben.
D Als de gordelspanner isgeactiveerd, zal
de veiligheidsgordel geblokkeerd worden:
Deze kan niet verder worden uitgetrokken
of terugkeren naar deingetrokken positie.
Laat deveiligheidsgordel zo snel mogelijk
vervangen door eenToyota--dealerof er-
kende reparateur aangezien deze niet op-
nieuw kan worden gebruikt.
D Breng geen wijzigingen aanin onderdelen
van hetsysteem van degordelspanners,
de airbagsensor, deomgeving van de on-
derdelen en de bedrading envoorkom har-
de aanrakingen met en bijdeze onderde-
len. Verwijder en/of openze ookniet.
Raadpleeg een T oyota--dealer of erkende
reparateur voor reparaties of aanpassin-
gen.
OPMERKING
Voer geenvan onderstaande veranderingen
uit zonder eerst eenToyota-dealer of
erkende reparateur te raadplegen. Zekunnen
de correcte werking vande gordelspanners
in sommigegevallen hinderen.
z Plaatsen vanelektronische onderdelen
zoals een radiografisch afstandsbedie-
ningssysteem, cassettespeler, CD-speler
z Reparaties aan of in debuurt van deblok-
keerautomaten
z Veranderingen aande wielophanging
z Veranderingen aande structuur aan de
voorzijde van de auto
z Montage van eenlier of enigander voor-
werp aan devoorzijde vande auto
z Reparaties aan of in debuurt van despat-
borden, de voorzijde van de auto ofde
middenconsole
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
52
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
Dit controlelampjezal gaanbranden zodra
het contact AANwordtgezet. Naongeveer 6
secondenzal het lampje weer uitgaan. Dit
betekent datdewerking van de gordelspan-
ners inordeis.
Het waarschuwingssysteem controleert de
werking van de airbag--ECU, de airbagsenso-
ren, de gordelspanners, de opblaasmechanis-
men, de bedrading en de voeding. (Zie Waar-
schuwingslampjes en --zoemers” op bladzijde
111 in hoofdstuk 1--6voor meer informatie.)
De volgende omstandigheden kunnen duiden
opeen defect in het airbagsysteemof inhet
systeem van de gordelspanners. Neem zo snel
mogelijk contact op met een Toy ota--dealer of
erkende reparateur.
D Als het contact AAN wordt gezet, gaat het
lampje niet branden, blijft het lampjelanger
dan 6 seconden branden of knippert het
lampje.
D Het lampje gaat branden of knipperen tij-
dens het rijden.
D Als een van de veiligheidsgordels voor niet
oprolt of niet kan worden uitgetrokken door
een storing of door het activeren van de
desbetreffende gordelspanner.
D De gordelspanner of het gedeelte rondom
de gordelspanner is beschadigd.
Laat uw auto in de volgende gevallen zo snel
mogelijk nakijken door een Toyota--deal er of
erkende reparateur:
D Schade aan de voorzijde van de auto (don-
ker gedeelte in de afbeelding) ten gevolge
vaneenaanrijding dieniet vanzodanige
aard was dat de gordelspanners werden
geactiveerd.
D Krassen, scheuren of andere beschadigin-
gen aan de gordelspanner of directe omge-
ving.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
53
Het SRS(Supplemental Restraint System,
aanvullendveiligheidssysteem)airbagsys-
teem vóóris zo ontworpen dat het debe-
stuurder,in combinatiemet hetgebruik van
deveiligheidsgordel, nog meer veiligheid
verschaft bij een ernstigefrontale aanrij-
ding.
Bij eenernstige frontaleaanrijdingwordt de
airbag snel opgeblazen om zo, samen met de
veiligheidsgordel, de kans op letsel te verklei-
nen. Hierdoor wordt de kans op letsel aan met
name het hoofd of de borstkas, dat wordt ver-
oorzaakt door raken van het interieur, vermin-
derd.
Draag uw veiligheidsgordel altijdop de juiste
manier.
WAARSCHUWING
Het airbagsysteem vóór isniet ontworpen
ter vervanging vande veiligheidsgordel van
de bestuurder, maar alsaanvulling hierop.
Als de bestuurder de gordel nietgoed
draagt, kan deze ernstig letseloplopen wan-
neer het airbagsysteem inwerking treedt.
Tijdenshard remmen net voor een ongeval
kan debestuurder, als deze geen gordel
draagt, naar voren bewegen entegen of
dicht bijde airbag komen,die tijdens het on-
geval kanworden opgeblazen. Als deauto
rijdt, dienen alle inzittenden gebruik tema-
ken vande veiligheidsgordels. Het dragen
van eengordel tijdens eenongeval vermin-
dert de kans op ernstig letsel of het uit de
auto geslingerd worden. Zie voor aanwijzin-
gen envoorzorgsmaatregelen Veiligheids-
gordels” op bladzijde 44in dit hoofdstuk.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Bestuurdersairbag
54
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
Deairbag isontworpenom inwerkingte
tredenbij ernstige (meestalfrontale) aanrij-
dingen waarbijdeomvang en duur vande
voorwaartsedeceleratievandeauto een
bepaalde drempelwaardeoverschrijdt.
De airbag wordt pas geactiveerd als een be-
paalde drempelwaarde wordt overschreden.
Deze drempelwaarde is te vergelijken met een
frontale aanrijding met eensnelheid van
30 km/h tegen een voorwerp dat niet kan be-
wegen of vervormen.
De drempelsnelheid kan echter veel hoger lig-
gen als iets dat kan bewegen en/of vervormen
(geparkeerde auto, lantaarnpaal) wordt geraakt
of als u betrokken raakt bij een ongeval waarbij
de neus van de auto onder een vrachtwagen
terec htkomt.
In bepaalde gevallen, bij aanrijdingen waarbij
de deceleratie in voorwaartse richting dicht bij
de drempelwaarde ligt, kan het gebeuren dat
de airbags en de gordelspanners niet gelijktij-
dig worden geactiveerd.
Draag uw veiligheidsgordel altijdop de juiste
manier.
Aanrijding van achteren
Aanrijding van opzij
Over dekop slaan
Het airbagsysteem isniet ontworpenom in
werking tetredenbij aanrijdingenvanopzij
of van achteren, als deautoover de kop
slaat ofbij eenfrontaleaanrijdingoplage
snelheid. Maar wanneer eenaanrijding vol-
doendevoorwaartsedeceleratieveroor-
zaakt, wordt deairbagmogelijkgeactiveerd.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
55
Raken van een
stoeprand of eenandere
harde ondergrond
Hard neerkomen
In eendiep gat
terechtkomen of
er overheen rijden
Deairbag kanookgeactiveerdwordenbij
zware stoten tegendeonderkant vande
auto. Ziedeafbeelding voor eenaantal
voorbeelden.
De belangrijkste onderdelen van het airbagsys-
teem vóór zijn aangegeven in de bovenstaande
afbeelding en zijn:
1. Voorste airbagsensoren
2. Airbag (airbag en ontsteking)
3. Airbag--ECU
4. Waarschuwingslampje airbagsysteem
De airbag--ECU omvat een safing--sensor en
een airbagsensor.
De airbagsensor vóór controleert voortdurend
de voorwaartse deceleratie van de auto. Als
door een aanrijdingde voorwaarts e dec eleratie
een bepaalde drempelwaarde overschrijdt, stelt
het systeem het opblaasmechanisme van de
airbag in werking. Door een chemische reactie
wordt de airbag snel gevuld met een niet--giftig
gas, waardoor de voorwaartse beweging van
de bestuurder wordt afgeremd en gestopt. De
airbag voor de bestuurder loopt vervolgens
snel leeg, zodat het zicht van de bestuurder
niet wordt belemmerd wanneer het nodig is
verder te rijden.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
56
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
Als de airbag wordt opgeblazen, zal dit duide-
lijk te horenzijn. Daarbij zullenrook, poeder-
deeltjes en niet --giftige gassen vrijkomen. Deze
rook duidt niet op brand of kortsluiting. De rook
kanenige tijdin deautoachterblijven, en lichte
irritatieaande ogen of huid veroorzaken of het
ademen bemoeilijken. Als er poederdeeltjes op
uw huid zijn terechtgekomen, was deze er dan
zo snel mogelijk met water en zeep af omhuid-
irritatiete voorkomen. Als ude autov eilig kunt
verlaten, doedat dan onmiddellijk.
Omdat het opblazen van de airbag in een frac-
tie van een seconde gebeurt, gaat dit gepaard
met een aanzienlijke kracht. Hoewel het sys-
teem is ontworpen om de kans op ernstig let-
sel, vooral aan hoofd en borstkas, te verklei-
nen, kan er wel ander, minder ernstig letsel
ontstaan aan hoofd, borstkas, armen en han-
den. Dit heeft meestal het karakter van kleine
brandwondjes of schaafwondjes en zwellingen.
Maar de kracht van een geactiveerde airbag
kan ook ernstiger letsel veroorzaken, vooral
wanneer op het moment dat de airbag in wer-
king treedt de handen, armen, borstkas of het
hoofd van de inzittende zich dicht bij de airbag
bevinden. Daarom moet de bestuurder: geen
voorwerpen of lichaamsdelen plaatsen tussen
het lichaam en de airbag; zo rechtop mogelijk
in zijn stoel zitten; de veiligheidsgordel op de
juiste manier dragen; zo ver mogelijk van de
airbag vandaan zitten, waarbij uiteraard wel de
controle over de auto moet worden behouden.
Raak de delen van de airbag (stuurwielnaaf en
opblaasmechanisme) niet aan. Deze kunnen
gedurende enkele minuten na activering nog
heet zijn! De airbag wordt maar een keer opge-
blazen. Door het absorberen van de kracht van
de geactiveerde airbag kan de voorruit bescha-
digd raken.
WAARSCHUWING
Als een bestuurder te dicht op het stuurwiel
zit bij hetin werking treden vanhet airbag-
systeem vóór, kandit resulteren in ernstig
letsel. Toyota beveelt u het volgende aan:
D De bestuurder dient destoel zodanig inte
stellen dat deze zo ver mogelijk naar ach-
teren staat, weg vanhet stuurwiel, maar
dat deauto toch goedkan worden be-
diend.
D Alle inzittenden dienen hun gordels op de
juiste manier om te doen.
Zie voor aanwijzingen en voorzorgsmaat-
regelen met betrekking tot de zitpositie de
“Voorzorgsmaatregelen” op bladzijde 36in
dit hoofdstuk.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
57
WAARSCHUWING
D Plaats geen voorwerpen of lichaamsdelen
op ofvoor de ruimtes waarin zich eenair-
bag bevindt.Dit kan het opblazen vande
airbag belemmeren enletsel veroorzaken.
Bovendien mag de bestuurder geen voor-
werpen in dehanden of op de knieënmee-
nemen.
D Breng geen wijzigingen aanin de bedra-
ding enverwijder debedrading niet.
Breng geen wijzigingen aanin onderdelen
van hetairbagsysteem, zoals het stuur-
wiel, de stuurkolom, destuurkolomkap en
de airbag--ECU. Verwijder en/of openze
ook niet.Dit kan ertoe leidendat de air-
bags nietop de juiste wijze worden geacti-
veerd, plotseling worden geactiveerd, of
helemaal nietworden geactiveerd. Dit kan
ernstig letsel tot gevolg hebben.
Het niet inacht nemen van deze waarschu-
wingen kan resulteren in ernstig letsel.
Raadpleeg een T oyota--dealer of erkende
reparateur voor reparaties of aanpassingen.
OPMERKING
Voer geenvan onderstaande veranderingen
uit zonder eerst eenToyota-dealer of
erkende reparateur te raadplegen. Zekunnen
de correcte werking vanhet airbagsysteem
in sommigegevallen hinderen.
z Plaatsen vanelektronische onderdelen
zoals een radiografisch afstandsbedie-
ningssysteem, cassettespeler, CD-speler
z Veranderingen aande wielophanging
z Veranderingen aande structuur aan de
voorzijde van de auto
z Montage van eenlier of enigander voor-
werp aan devoorzijde vande auto
z Reparaties aan of in debuurt van devoor-
zijde van de auto, demiddenconsole, de
stuurkolom, het stuurwiel of het dash-
board bij de airbag voor de voorpassagier
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
58
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
Dit controlelampjezal gaanbranden zodra
het contact AANwordtgezet. Naongeveer 6
secondenzal het lampje weer uitgaan. Dit
betekent dathet airbagsysteem inordeis.
Het waarschuwingssysteem controleert de
werking van de airbag--ECU, de airbagsenso-
ren, de gordelspanners, de opblaasmechanis-
men, de bedrading en de voeding. (Zie Waar-
schuwingslampjes en --zoemers” op bladzijde
111 in hoofdstuk 1--6voor meer informatie.)
De volgende omstandigheden kunnen duiden
opeen defect in het airbagsysteemof inhet
systeem van de gordelspanners. Neem zo snel
mogelijk contact op met een Toy ota--dealer of
erkende reparateur.
D Als het contact AAN wordt gezet, gaat het
lampje niet branden, blijft het lampjelanger
dan 6 seconden branden of knippert het
lampje.
D Het lampje gaat branden of knipperen tij-
dens het rijden.
Laat uw auto in de volgende gevallen zo snel
mogelijk nakijken door een Toyota--deal er of
erkende reparateur:
D Na het opblazen van de airbag.
D Schade aan de voorzijde van de auto (don-
ker gedeelte in de afbeelding) ten gevolge
vaneenaanrijding dieniet vanzodanige
aard was dat de airbag werd opgeblazen.
D Krassen, scheuren of andere beschadigin-
gen in het middelste deel van het stuurwiel
(donker gedeelte in de afbeelding).
OPMERKING
Neem de accukabels niet loszonder eerst
een Toyota-dealerof erkende reparateur te
raadplegen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
59
Het SRS(Supplemental Restraint System,
aanvullendveiligheidssysteem)airbagsys-
teem vóóris zo ontworpen dat het debe-
stuurder endevoorpassagier, incombinatie
met hetgebruikvandeveiligheidsgordels,
nogmeer veiligheid verschaftbijeenernsti-
gefrontaleaanrijding.
D Uitvoeringen met aparte voorstoelen: De
airbags zijn ontworpen om de bestuurder en
de voorpassagier extra bescherming te bie-
den tijdens een frontale aanrijding.
D Uitvoeringen met voorbank: De airbags zijn
ontworpen om de bestuurder en de buiten-
ste voorpassagier extra bescherming te
bieden tijdens een frontale aanrijding. Ze
zijn niet ontworpen om de middelste passa-
gier te beschermen.
Bij eenernstige frontaleaanrijdingworden de
airbags snel opgeblazen om zo, samen met de
veiligheidsgordels, de kans op letsel te verklei-
nen. De airbags verminderen de kans dat het
hoofd of de borstkas van de bestuurder of de
voorpassagier (uitvoeringen met aparte voor-
stoelen) of het hoofd of de borstkas van de be-
stuurder of de buitenste voorpassagier (uitvoe-
ringen met voorbank) het voertuiginterieur
raakt.
Beide airbags treden tegelijk in werking, ook al
zit er niemand op de passagiersstoel.
Draag uw veiligheidsgordel altijdop de juiste
manier.
WAARSCHUWING
D Het airbagsysteem is niet ontworpen ter
vervanging van de veiligheidsgordel van
de bestuurder ende voorpassagier, maar
als aanvullinghierop. Als debestuurder
en devoorpassagier hun gordel niet goed
dragen, kunnen zij ernstig letsel oplopen
als hetairbagsysteem in werking treedt.
Tijdenshard remmen net voor een onge-
val kunnende bestuurder en de voorpas-
sagier, als zij hun gordel niet dragen, naar
voren bewegen entegen of dicht bij de
airbag komen, die tijdens hetongeval kan
worden opgeblazen. Als deauto rijdt, die-
nen alleinzittenden gebruik te maken van
de veiligheidsgordels. Het dragen van een
gordel tijdens een ongeval vermindert de
kans opernstig letsel of het uit deauto
geslingerd worden. Zie voor aanwijzingen
en voorzorgsmaatregelen “Veiligheidsgor-
dels” op bladzijde 44in dit hoofdstuk.
D Kinderen die niet(goed) op destoel zitten
en/of geengordel dragen of de gordel niet
op dejuiste manier dragen, kunnen letsel
oplopen door in werking tredende airbags.
Gebruik de veiligheidsgordels nooit voor
baby’sof kleine kinderen. Gebruik hier-
voor speciale baby-- of kinderzitjes.
Toyota beveelt ten zeerste aandat alle kin-
deren achterin plaatsnemen en de veilig-
heidsgordels altijd op de juistemanier
dragen. Achterin zitten kinderen het vei-
ligst. Zievoor aanwijzingen voor het plaat-
sen vaneen baby-- en kinderzitje “baby--
of kinderzitjes” op bladzijde 66in dit
hoofdstuk.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Bestuurdersairbag en
voorpassagiersairbag
60
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
Deairbags zijnontworpenom inwerking te
tredenbij ernstige (meestalfrontale) aanrij-
dingen waarbijdeomvang en duur vande
voorwaartsedeceleratievandeauto een
bepaalde drempelwaardeoverschrijdt.
De airbag wordt pas geactiveerd als een be-
paalde drempelwaarde wordt overschreden.
Deze drempelwaarde is te vergelijken met een
frontale aanrijding met eensnelheid van
30 km/h tegen een voorwerp dat niet kan be-
wegen of vervormen.
De drempelsnelheid kan echter veel hoger lig-
gen als iets dat kan bewegen en/of vervormen
(geparkeerde auto, lantaarnpaal) wordt geraakt
of als u betrokken raakt bij een ongeval waarbij
de neus van de auto onder een vrachtwagen
terec htkomt.
In bepaalde gevallen, bij aanrijdingen waarbij
de deceleratie in voorwaartse richting dichtbij
de drempelwaarde ligt, kan het gebeuren dat
de airbags en de gordelspanners niet gelijktij-
dig worden geactiveerd.
Draag uw veiligheidsgordel altijdop de juiste
manier.
Aanrijding van achteren
Aanrijding van opzij
Over dekop slaan
Deairbags zijnin principeniet ontworpen
om inwerkingte tredenbij eenaanrijding
vanopzij of vanachteren, bij over dekop
slaan of bij een frontaleaanrijdingmet lage
snelheid. Maar wanneer eenaanrijding vol-
doendevoorwaartsedeceleratieveroor-
zaakt, wordt deairbagmogelijkgeactiveerd.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
61
Raken van een
stoeprand of eenandere
harde ondergrond
Hard neerkomen
In eendiep gat
terechtkomen of
er overheen rijden
Deairbag kanookgeactiveerdwordenbij
zware stoten tegendeonderkant vande
auto. Ziedeafbeelding voor eenaantal
voorbeelden.
De belangrijkste onderdelen van het airbagsys-
teem vóór zijn aangegeven in de bovenstaande
afbeelding en zijn:
1. Voorste airbagsensoren
2. Airbag voorpassagier
(airbag en opblaasmechanisme)
3. Airbag bestuurder
(airbag en opblaasmechanisme)
4. Airbag--ECU
5. Waarschuwingslampje airbagsysteem
De airbag--ECU omvat een safing--sensor en
een airbagsensor.
De airbagsensor vóór controleert voortdurend
de voorwaartse deceleratie van de auto. Als
door een aanrijdingde voorwaarts e dec eleratie
een bepaalde drempelwaarde overschrijdt, stelt
het systeem het opblaasmechanisme van de
airbag in werking. Op dat moment worden de
airbags door een chemische reactie kortston-
dig gevuld met gas, waardoor de voorwaartse
beweging van de inzittenden wordt afgeremd
en gestopt. De airbags vóór lopen vervolgens
snel leeg, zodat het zicht van de bestuurder
niet wordt belemmerd wanneer het nodig is
verder te rijden.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
62
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
Als de airbag wordt opgeblazen, zal dit duide-
lijk te horenzijn. Daarbij zal enige rook enon-
schadelijk gas ontstaan. Deze rook duidt niet
opbrand of kortsluiting. De rook kan enigetijd
in de auto achterblijv en, en lichte irritatie aan
de ogen of huid veroorzaken of het ademen
bemoeilijken. Als er poederdeeltjes op uw huid
zijn terechtgekomen, was deze er dan zo snel
mogelijk met water en zeepaf omhuidirritatie
te voorkomen. Als u de auto veiligk unt verla-
ten, doedat dan onmiddellijk.
Omdat het opblazen van de airbags in een
fractie van een seconde gebeurt, gaat dit ge-
paard met een aanzienlijke kracht. Hoewel het
systeem is ontworpenom de kans op ernstig
letsel, vooral aan hoofd en borstkas, te verklei-
nen, kan er wel ander, minder ernstig letsel
ontstaan aan hoofd, borstkas, armen en han-
den. Dit heeft meestal het karakter van kleine
brandwondjes of schaafwondjes en zwellingen.
De kracht van een geactiveerde airbag kan
echter ook ernstiger letsel veroorzaken, vooral
wanneer op het moment dat de airbag in wer-
king treedt de handen, armen, borstkas of het
hoofd van de inzittende zich dicht bij de airbag
bevinden. Daarom moeten inzittenden: geen
voorwerpen of lichaamsdelen plaatsen tussen
het lichaam en de airbag; zo rechtop mogelijk
in hun stoel zitten; de veiligheidsgordel op de
juiste manier dragen; zo ver mogelijk van de
airbag vandaan zitten, waarbij de bestuurder
uiteraard wel de controle over de auto moet
kunnen behouden.
Raak de delen van de airbag (stuurwielnaaf,
afdekkap van de airbag en opblaasmechanis-
me) niet aan! Deze kunnen gedurende enkele
minuten na activering nog heet zijn De airbags
worden maar een keer opgeblazen. Door het
absorberen van de kracht van de geactiveerde
airbag kan de voorruit beschadigen.
WAARSCHUWING
Als de bestuurder te dicht op het stuurwiel
of eenvoorpassagier te dicht ophet dash-
board zit bij het in werking treden van het
airbagsysteem, kan dit resulteren inernstig
letsel. Toyota beveelt u het volgende aan:
D De bestuurder dient destoel zodanig inte
stellen dat deze zo ver mogelijk naar ach-
teren staat, weg vanhet stuurwiel, maar
dat deauto toch goedkan worden be-
diend.
D De voorpassagier dient de stoel zo ver
mogelijk naar achteren, weg van het dash-
board in te stellen.
D Alle inzittenden dienen hun gordels op de
juiste manier om te doen.
Zie voor aanwijzingen en voorzorgsmaat-
regelen met betrekking tot de zitpositie de
“Voorzorgsmaatregelen” op bladzijde 36in
dit hoofdstuk.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
63
D Ga tijdens het rijden niet opde rand van
de stoelzitten enleun niet tegen het dash-
board. Als deairbags in werking treden,
gebeurt dit zeer snelen met grote kracht.
Iemand dietegen of zeer dicht bijeen air-
bag zit diegeactiveerd wordt, kan hierbij
ernstig letsel oplopen.Ga altijd rechtop
achter in de stoel zitten en gebruik de vei-
ligheidsgordels.
D Toyota beveelt tenzeerste aandat alle kin-
deren achterin plaatsnemen en de veilig-
heidsgordels altijd op de juistemanier
dragen.
D Laat eenkind niet staanof knielen op de
passagiersstoel. Als deairbag in werking
treedt, gebeurt dit zeer snelen met grote
kracht. Hierdoor kan danernstig letsel
ontstaan.
D Houd een kind nooit biju inde gordel ofin
uw armen. Gebruik eenbaby-- of kinderzit-
je opde achterbank alsu eenkind mee-
neemt inde auto. Zie voor aanwijzingen
voor het plaatsen van een baby-- of kinder-
zitje “baby-- en kinderzitjes” op bladzijde
66 indit hoofdstuk.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
64
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
D Plaats geen voorwerpen of lichaamsdelen
op ofvoor de ruimtes waarin zich eenair-
bag bevindt.Dit kan het opblazen vande
airbags belemmeren enletsel veroorza-
ken. Bovendien mogen de bestuurder en
de voorpassagier geenvoorwerpen inhun
handen ofop hun knieën meenemen.
D Breng geen wijzigingen aanin de bedra-
ding enverwijder debedrading niet.
Breng geen wijzigingen aanin onderdelen
van hetSRS, zoals deairbag voor debe-
stuurder,de stuurkolomkap, deafdekplaat
van depassagiersairbag, deairbag voor
de voorpassagier ende airbag--ECU. Ver-
wijder en/of openze ook niet. Dit kaner-
toeleidendatdeairbagsnietopdejuiste
wijze worden geactiveerd, plotseling wor-
den geactiveerd, of helemaal niet worden
geactiveerd. Dit kan ernstig letseltot ge-
volg hebben.
Het niet inacht nemen van deze waarschu-
wingen kan resulteren in ernstig letsel.
Raadpleeg een T oyota--dealer of erkende
reparateur voor reparaties of aanpassingen.
OPMERKING
Voer geenvan onderstaande veranderingen
uit zonder eerst eenToyota-dealer of
erkende reparateur te raadplegen. Zekunnen
de correcte werking vanhet airbagsysteem
in sommigegevallen hinderen.
z Plaatsen vanelektronische onderdelen
zoals een radiografisch afstandsbedie-
ningssysteem, cassettespeler, CD-speler
z Veranderingen aande wielophanging
z Veranderingen aande structuur aan de
voorzijde van de auto
z Montage van eenlier of enigander voor-
werp aan devoorzijde vande auto
z Reparaties aan of in debuurt van despat-
borden, de voorzijde van de auto, demid-
denconsole, destuurkolom, het stuurwiel
of het dashboard bij de airbag voor de
voorpassagier.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
65
Dit controlelampjezal gaanbranden zodra
het contact AANwordtgezet. Naongeveer 6
secondenzal het lampje weer uitgaan. Dit
betekent dathet airbagsysteem inordeis.
Het waarschuwingssysteem controleert de
werking van de airbag--ECU, de airbagsenso-
ren, de gordelspanners, de opblaasmechanis-
men, de bedrading en de voeding. (Zie Waar-
schuwingslampjes en --zoemers” op bladzijde
111 in hoofdstuk 1--6voor meer informatie.)
De volgende omstandigheden kunnen duiden
opeen defect in het airbagsysteemof inhet
systeem van de gordelspanners. Neem zo snel
mogelijk contact op met een Toy ota--dealer of
erkende reparateur.
D Als het contact AAN wordt gezet, gaat het
lampje niet branden, blijft het lampjelanger
dan 6 seconden branden of knippert het
lampje.
D Het lampje gaat branden of knipperen tij-
dens het rijden.
Laat uw auto in de volgende gevallen zo snel
mogelijk nakijken door een Toyota--deal er of
erkende reparateur:
D Na het opblazen van de airbags.
D Schade aan de voorzijde van de auto (don-
ker gedeelte in de afbeelding) ten gevolge
vaneenaanrijding dieniet vanzodanige
aard was dat de airbags werden opgebla-
zen.
D Krassen, scheuren of andere beschadigin-
gen in het middelste deel van het stuurwiel
of het dashboard voor de voorpassagier
(donker gedeelte in de afbeelding).
OPMERKING
Neem de accukabels niet loszonder eerst
een Toyota-dealerof erkende reparateur te
raadplegen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
66
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
Toyotaraadt aangebruikte makenvanba-
by- enkinderzitjeszolangeenkindteklein
is voor destandaardgemonteerde veilig -
heidsgordels.
Kinderen die te groot zijn voor een baby-- of
kinderzitje, dienen plaats te nemen op de ach-
terbank en gebruik te maken van de standaard
gemonteerde veiligheidsgordels. Zie “Veilig-
heidsgordels op bladzijde 44 in dit hoofdstuk
voor meer informatie.
WAARSCHUWING
D De meest effectieve bescherming van een
kind tijdenseen ongeval of bij hard rem-
men, ishet gebruik vaneen veiligheids-
systeem dat is afgestemd opde grootte en
het gewicht vanhet kind. Het vasthouden
van eenkind inde armen isgeen vervan-
ging voor een veiligheidssysteem. Bij een
ongeval kaneen kinddan de voorruit ra-
ken of(als u geen veiligheidsgordel om
heeft) klem komen te zitten tussen u en
het dashboard.
D Toyota beveelt hetgebruik van eenzitje
aan datop de lengte en het gewicht van
het kindis afgestemd endat op de achter-
bank wordt geplaatst. In ongevallenstatis-
tieken isaangetoond dat kinderen minder
verwondingen oplopen alszij op eenach-
terstoel meerijden.
D Uitvoeringen metairbag voor voorpassa-
gier:
Gebruik geen baby-- of kinderzitje waarbij
het kindachteruit kijktop de voorstoel. Bij
een ongevalkan het kind letsel oplopen
door de kracht waarmee deairbag wordt
opgeblazen.
Plaats een baby-- of kinderzitje waarbij het
kind naar voren kijktalleen opde voor-
stoel alshet niet anders kan. Zet destoel
altijd zo ver mogelijk naar achteren, aan-
gezien de passagiersairbag met aanzienlij-
ke kracht en snelheid wordt opgeblazen.
Hierdoor kan dan ernstig letselontstaan.
D Volg bij het plaatsen vaneen zitje altijd de
gebruiksaanwijzing vande fabrikant en
controleer na het plaatsen van hetzitje of
het stevig is bevestigd. Als het zitje niet
stevig vastzit, kan het kind bijhard rem-
men ofeen ongeval letsel oplopen.
Alleen veiligheidsgordel metvergrendelmo-
gelijkheid:
D Laat het kind niet spelenmet de gordel
met blokkeerfunctie. Als de gordel om de
nek vanhet kind draait, kande gordel niet
meer naar buitenworden getrokken waar-
door het kind kan stikkenof ernstig letsel
kan oplopen.Als de gordelsluiting in dit
geval nietkan worden losgemaakt, knip de
gordel dan door met een schaar.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Baby-- en kinderzitjes—
—Voorzorgsmaatregelen
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
67
Eenbaby- ofkinderzitjedientmetdeheup-
gordel of het heupdeelvandegordel opde
zittingvastgezet teworden. Volg hierbij
nauwgezet de gebruiksaanwijzingvande
fabrikant vanhet zitje.
Gebruik een zitjedat is afges temd op delengte
en het gewicht van het kind.
Toyota raadt aan om een zitje tek iezen met het
keurmerk ECE nr. 44”.
Volgbij het plaatsen vaneenzitje altijdde ge-
bruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
Houd hierbij de volgende richtlijnenaan.
Het is veiliger voor het kind om het zitje opde
achterbank te plaatsen. In ongevallenstatistie-
ken is aangetoond dat kinderen minder ver-
wondingen oplopen als zij op een achterstoel
meerijden.
WAARSCHUWING
Als het baby-- of kinderzitje niet ingebruik
is:
D Laat het baby-- of kinderzitje goed vastzit-
ten opde stoel als het niet wordt gebruikt.
Plaats het zitje niet los in hetpassagiers-
compartiment.
D Als het zitje moet worden losgemaakt,ver-
wijder het danuit de auto of berg het vei-
lig opin delaadruimte. Dit voorkomt dat
inzittenden bij een ongevalof bij hard
remmen hierdoor verwond worden.
Typendriepuntsgordel
Er zijn 2 typen driepuntsgordel. Controleer het
typealvorens eenz itje te plaatsen.
Veiligheidsgordel met vergrendelmogelijk heid
De blokkeerautomaat blokkeert de gordel van-
zelf als deze snel uit de automaat wordt getrok-
ken. Vergrendel de veiligheidsgordel door het
schouderdeel van de gordel geheel uit te trek-
ken; hierna kan de gordel na gedeeltelijk oprol-
lenniet meer wordenuitgetrokken (speciale
functie om een baby-- of kinderzitje vast tez et-
ten). Maak gebruik van deze vergrendelmoge-
lijkheid bij het plaatsen van een zitje.
De buitenste veiligheidsgordels van de achter-
bank (bij uitvoeringen zonder derde zitrij) of de
tweede zitrij en de middelste zitting van de der-
dezitrij (bij uitvoeringen met derde zitrij) heb-
ben een vergrendelmogelijkheid.
Veiligheidsgordel zonder vergrendelmogelijk-
heid—
De blokkeerautomaat blokkeert de gordel van-
zelf als deze snel uit de automaat wordt getrok-
ken. Dit type gordel heeft echter niet de ver-
grendelmogelijkheidzoals hierboven is
aangegeven. Voor het plaatsen van een baby--
of kinderzitje is een speciale blokkeerclipno-
dig.
Als uw kinderzitje niet over eenblokkeerclip
beschikt, kunt u deze kopen bij een Toyota--
dealer of erkende reparateur.
Blokkeerclip voor baby-- of kinderzitje (on-
derdeelnr . 73119--22010)
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—Baby-- en kinderzitjes
68
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
Het keurmerk “ECE nr. 44” maakt onderscheid
tussen 5 groepen baby-- en kinderzitjes.
Groep 0: Minder dan 10 kg (22 lb.)
(0 -- 9 maanden)
Groep 0
+
: Minder dan 13 kg (28 lb.)
(0 -- 2 jaar)
Groep I: 9 -- 18 kg (20 -- 39 lb.)
(9 maanden -- 4 jaar)
Groep II: 15 -- 25 kg (34 -- 55 lb.)
(4 -- 7 jaar)
GroepIII: 22 -- 36 kg (49 -- 79lb.)
(6 -- 12 jaar)
In dit instructieboekje wordt het plaatsen van
de volgende 3 zitjes nader uitgelegd:
(A) Babyzitje Komt overeenmet.......
groep0en0
+
vanECE nr. 44
(B) Kinderzitje Komt overeenmet......
groep 0
+
,IenII
vanECE nr. 44
(C) Zitkussen Komt overeenmet.......
groep III van ECE
nr . 44
Let er bij de aanschaf van een zitjeop dat het
zitje geschikt is voor uw kind en dat het inuw
auto past.
Kies uit de volgende tabel het zitjedat het best
geschikt is voor de door u gewenste zitpositie
van uw kind.
Volgbij het plaatsen vaneenzitje altijdde ge-
bruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
(A) Babyzitje
(B) Kinderzitje
(C) Zitkussen
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—Types zitjes
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
69
In deze tabel wordt aangegeven in hoeverre de baby-- en kinderzitjes inverschillende zitposities
kunnen worden geplaatst.
Voorstoel
0
Minder dan
10 kg (22 lb.)
(0 -- 9 maanden)
0
+
Minder dan
13 kg (28 lb.)
(0 -- 2 jaar)
I
9--18kg
(20 -- 39 lb.)
(9 maanden --
4 jaar)
II, III
15 -- 36 kg
(34 -- 79 lb.)
(4 -- 12 jaar)
Zitpositie
Gewichts-
groep
Voorstoel
Passagierszijde
Met airbag Zonder airbag
Middelste (alleen bank)
X
Niet toegestaan
X
Niet toegestaan
Tegen de rijrichtingin
UF
U
U
U
U
X
X
X
X
In de rijrichting—
X
Niet toegestaan
UF
Verklaring van lettercodes in de tabel:
U: Geschikt voor een“universeel” z itje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
UF: Geschikt voor eenin derijric htinggeplaatst “universeel zitje dat is goedgekeurd voor gebruik
in deze gewichtsgroep.
X: Geen ges c hikte zitpositie voor kinderen in deze gewichtsgroep
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—Geschiktheid baby-- en kinderzitjes voor diverse zitposities
70
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
Tweedezitrij enderde zitrij
0
Minder dan
10 kg (22 lb.)
(0 -- 9 maanden)
0
+
Minder dan
13 kg (28 lb.)
(0 -- 2 jaar)
I
9--18kg
(20 -- 39 lb.)
(9 maanden --
4 jaar)
II, III
15 -- 36 kg
(34 -- 79 lb.)
(4 -- 12 jaar)
Zitpositie
Gewichts-
groep
Met derde zitrij
Zonder
derde zitrij
Buitens te
Middel-
ste
Buiten-
ste
Middel-
ste
X
X
UF
UF
U
U
U
U
U
U
U
U
X
X
UF
UF
Bestuur-
derszijde
Passagiers-
zijde
X
Derdezitrij
Buiten-
ste
Middel-
ste
L1
L1
L2
L3
L1
L1
L2
L3
Verklaring van lettercodes in de tabel:
U: Geschikt voor een“universeel” z itje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
UF: Geschikt voor eenin derijric htinggeplaatst “universeel zitje dat is goedgekeurd voor gebruik
in deze gewichtsgroep.
L1: Geschikt voor een TOYOTA BABYSAFE--zitje (0 -- 13k g [0 -- 28 lb.]) dat is goedgekeurd voor
gebruik in deze gewichtsgroep
L2: Geschikt voor een TOYOTADUO-- z itje (zonder ISOFIX, 9 -- 18 kg [20 -- 39 lb.]) dat is
goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
L3: Geschikt voor een TOYOTA KID (15 -- 36 kg [34 -- 79 lb.]) dat is goedgekeurd voor gebruik in
deze gewichtsgroep.
X: Geen ges c hikte zitpositie voor kinderen in deze gewichtsgroep
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
71
Het kan voorkomen dat de in de tabel genoem-
de baby-- en kinderzitjes buitenEuropaniet
verkrijgbaar zijn.
Controleer bij z itjes die niet wordengenoemd
in de tabel of ze geschikt zijn voor gebruik in
deze auto. Raadpleeg hiervoor de fabrikant of
deleverancier vanhet zitje.
WAARSCHUWING
Het gebruik vaneen zitje dat niet geschikt is
voor deze auto kan ernstig letsel tot gevolg
hebben.
AANWIJZING:
Als u een zitjegebruikt waarbij het kind met het
gez ic ht in de rijrichting zit, moet destoel zo ver
mogelijk naar achteren worden gezet. (Zie AF-
BEELDING 1.)
Zie Plaatsen met een tweepuntsgordel” op
bladzijde 72, Plaatsen met driepuntsgordel
met vergrendelmogelijkheid” op bladzijde 75 en
“Plaatsen met driepuntsgordel zonder vergren-
delmogelijkheid op bladzijde83 indit hoofd-
stuk voor meer informatie.
AFBEELDING 1
Zet destoel zo ver mogelijknaar achteren.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
72
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
(B) PLAATSENVANKINDERZITJE
Eenkinder z itjekanzowel metderijrichting
mee alstegenderijrichtingin worden ge-
plaatst, afhankelijkvanhetgewicht ende
lengtevanhet kind. Volg de gebruiksaanwij-
zingvandefabrikantvanhet zitjevoor wat
betreft het gewicht en de lengte van het
kind, alsookdeplaatsing van het zitje.
WAARSCHUWING
Uitvoeringen met voorbank:
Plaats een zitje niet in het midden.Dit is
geen geschiktezitpositie voor kinderen in
deze gewichtsgroep.
Als het zitje in het midden wordt geplaatst,
kan dit,afhankelijk van het type, het juiste
gebruik van de veiligheidsgordel voor de
bestuurder en devoorpassagier in de weg
staan. Het kanbovendien hinderlijk zijn tij-
dens hetrijden.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—Plaatsen met een
tweepuntsgordel
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
73
Het kinderzitje bevestigen:
1. Bevestighet zitje met demiddelste veilig-
heidsgordel zoals wordt aangegeven door
defabrikant van het zitje. Steek degesp in
degordelsluiting en controleer of de gordel
niet gedraaid zit.
WAARSCHUWING
D Controleer nahet omdoen vande heup-
gordel of de gesp goedis vergrendeld in
de gordelsluiting en of degordel niet ge-
draaid zit.
D Probeer geen muntstukken, paperclips
o.i.d. inde sluiting te steken. Dit omte
voorkomen dat de gesp nietin de sluiting
kan worden vergrendeld.
D De gordel kanuw kind nietbeschermen
als deze niet op eennormale manier is te
gebruiken. Laat uw auto zo snel mogelijk
nakijken door een Toyota--dealer of
erkende reparateur.Gebruik tot die tijd de
betreffende zitplaats niet.
2. Druk het z itje stevig inde achterbank en
trek de heupgordel strak, door aan het vrije
einde van de gordel te trekken.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
74
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
WAARSCHUWING
Controleer of het zitje goed isbevestigd
door te proberen het zitje in alle richtingen
te bewegen. Volgbij het plaatsenaltijd de
gebruiksaanwijzing vande fabrikant van het
zitje.
Het kinderzitje verwijderen:
Druk op de ontgrendelknop.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
75
(A) PLAATSENVANBABYZ ITJE
Eenbabyzitjemaguitsluitendtegen de rij-
richtingin worden geplaatst.
WAARSCHUWING
D Plaats een zitje niet op de achterbank (bij
uitvoeringen zonder derde zitrij) of op de
tweede zitrij (bij uitvoeringen met derde
zitrij) alshierdoor de stoel ervoor niet ver-
grendeld kan worden. Anders kanhet kind
of deinzittende opde voorstoel ernstig
letsel oplopenbij plotseling remmen of
een aanrijding.
D Plaats het zitje op de zitplaats rechts ach-
ter wanneer door depositie van de be-
stuurdersstoel nietvoldoende ruimte
overblijft. Een zitje opde achterbank mag
de rugleuningen ervoor niet raken.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—Plaatsen met driepuntsgordel
met vergrendelmogelijkheid
76
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
Het babyzitje bevestigen:
Bevestig het zitje met de veiligheidsgordel
zoals wordt aangegeven door de fabrikant van
het z itje. Steek de gesp inde gordelsluiting en
controleer of de gordel niet gedraaid zit. Trek
het heupdeel van de gordel strak.
WAARSCHUWING
D Controleer nahet plaatsen vande gespin
de gordelsluiting of de gespgoed is ver-
grendeld en of het heup-- en schouderdeel
van degordel niet gedraaid zitten.
D Probeer geen muntstukken, paperclips
o.i.d. inde sluiting te steken. Dit omte
voorkomen dat de gesp nietin de sluiting
kan worden vergrendeld.
D De gordel kanuw kind nietbeschermen
als deze niet op eennormale manier is te
gebruiken. Laat in dit gevaluw auto zo
snel mogelijknakijken door eenToyota--
dealer of erkende reparateur. Plaats geen
zitje op dezitplaats waarvan deveilig-
heidsgordel niet kan worden vastgemaakt.
WAARSCHUWING
Controleer of het zitje goed isbevestigd
door te proberen het zitje in alle richtingen
te bewegen. Volgbij het plaatsenaltijd de
gebruiksaanwijzing vande fabrikant van het
zitje.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
77
Het babyzitje verwijderen:
Druk op de ontgrendelknop en laat de gordel
geheel oprollen. De vergrendeling is nu uitge-
schakeld en de gordel kan nu weer op de nor-
male wijze gebruikt worden.
(B) PLAATSENVANKINDERZITJE
Eenzitjekanzowelmet derijrichtingmee
als tegenderijrichtinginwordengeplaatst,
afhankelijkvanhet gewicht endelengtevan
het kind. Volg de gebruiksaanwijzingvande
fabrikant vanhet zitjevoorwat betreft het
gewicht endelengtevanhetkind,alsookde
plaatsingvanhetkinderzitje.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
78
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
WAARSCHUWING
D Plaats een zitje niet op de achterbank (bij
uitvoeringen zonder derde zitrij) of op de
tweede zitrij (bij uitvoeringen met derde
zitrij) alshierdoor de stoel ervoor niet ver-
grendeld kan worden. Anders kanhet kind
of deinzittende opde voorstoel ernstig
letsel oplopenbij plotseling remmen of
een aanrijding.
D Plaats het zitje op de zitplaats rechts ach-
ter wanneer door depositie van de be-
stuurdersstoel nietvoldoende ruimte
overblijft. Een zitje opde achterbank mag
de rugleuningen ervoor niet raken.
Het kinderzitje bevestigen:
1. Bevestighet zitje met dev eiligheidsgordel
zoals wordt aangegeven door de fabrikant
vanhet zitje. Steek de gesp in de gordel-
sluiting en controleer of de gordel niet ge-
draaid zit. T rek het heupdeel van de gordel
strak.
WAARSCHUWING
D Controleer nahet plaatsen vande gespin
de gordelsluiting of de gespgoed is ver-
grendeld en of het heup-- en schouderdeel
van degordel niet gedraaid zitten.
D Probeer geen muntstukken, paperclips
o.i.d. inde sluiting te steken. Dit omte
voorkomen dat de gesp nietin de sluiting
kan worden vergrendeld.
D De gordel kanuw kind nietbeschermen
als deze niet op eennormale manier is te
gebruiken. Laat in dit gevaluw auto zo
snel mogelijknakijken door eenToyota--
dealer of erkende reparateur. Plaats geen
kinderzitje opde zitplaats waarvan de
veiligheidsgordel niet kan worden
vastgemaakt.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
79
2. Trek het schouderdeel van de gordel geheel
uit om de vergrendelmogelijkheidin te
schakelen. Hierna kan de gordel na gedeel-
telijk oprollen niet meer uitgetrok k en wor-
den (speciale functie om een baby-- of kin-
derz itje vast te zetten).
Verzeker u ervan dat het vergrendelmechanis-
mein werking is alvorens degordel te laten
oprollen, om het zitje stevig vast te zetten.
3. Druk het z itje stevig inde achterbank en
laat de gordel z o ver mogelijk oprollen om
het z itje zo stevigmogelijk tebevestigen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
80
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
WAARSCHUWING
Controleer of het zitje goed isbevestigd
door te proberen het zitje in alle richtingen
te bewegen. Volgbij het plaatsenaltijd de
gebruiksaanwijzing vande fabrikant van het
zitje.
Het kinderzitje verwijderen:
Druk op de ontgrendelknop en laat de gordel
geheel oprollen. De vergrendeling is nu uitge-
schakeld en de gordel kan nu weer op de nor-
male wijze gebruikt worden.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
81
(C) PLAATSENVANZ ITKUSSEN
Eenzitkussenmaguitsluitend inderijrich-
tingwordengeplaatst.
Het zitkussen bevestigen:
Laat het kind op het zitkussen plaatsnemen.
Bevestig de veiligheidsgordel zoals wordt aan-
gegeven door de fabrikant van het kussen.
Steek de gesp inde gordelsluiting en contro-
leer of de gordel niet gedraaid zit.
Verzeker u ervan dat het schouderdeel van de
gordel over de schouder van het kind loopt en
dat het heupdeel zo laag mogelijk over deheu-
pen van het kind loopt. Zie “V eiligheidsgordels
op bladzijde 44 in dit hoofdstuk voor meer in-
formatie.
WAARSCHUWING
D Zorg ervoor dat de gordel goed over het
midden vande schouder vanhet kindligt.
De gordel magniet tegen de nek aanlig-
gen, maar ook niet vande schouder afglij-
den. Anders kanhet kind ernstig letsel
oplopen bijplotseling remmen ofeen aan-
rijding.
D Zowel door eenhoog liggendeheupgordel
alsook door een te losseschoudergordel
kan eeninzittende eerder onder de gordel
door schuiven. Dit kande kansop letsel
vergroten. Zorg ervoor datde heupgordel
zo laag mogelijk loopt.
D Het schouderdeel vande gordel maguit
veiligheidsoverwegingen nooit onder de
arm van het kind worden gedragen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
82
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
D Controleer nahet plaatsen vande gespin
de gordelsluiting of de gespgoed is ver-
grendeld en of het heup-- en schouderdeel
van degordel niet gedraaid zitten.
D Probeer geen muntstukken, paperclips
o.i.d. inde sluiting te steken. Dit omte
voorkomen dat de gesp nietin de sluiting
kan worden vergrendeld.
D De gordel kanuw kind nietbeschermen
als deze niet op eennormale manier is te
gebruiken. Laat in dit gevaluw auto zo
snel mogelijknakijken door eenToyota--
dealer of erkende reparateur. Plaats geen
kinderzitje opde zitplaats waarvan de
veiligheidsgordel niet kan worden
vastgemaakt.
Het zitkussen verwijderen:
Druk op de ontgrendelknop en laat de gordel
oprollen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
83
Volgbij het plaatsen vaneenzitje altijdde ge-
bruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
Afhankelijk van het type baby-- of kinderzitje
dat u wilt monteren, kan het nodig zijn dat u
een blokkeerclip gebruikt.
Als uwzitje niet over een blok k eerclipbeschikt,
kunt u deze kopen bij een Toyota--dealer of er-
kende reparateur . (Zie “Baby-- en kinderzitjes”
op bladzijde 67 in dit hoofdstuk.)
WAARSCHUWING
D Uitvoeringen metairbag voor voorpassa-
gier:
Gebruik geen baby-- of kinderzitje waarbij
het kindachteruit kijktop de voorstoel. Bij
een ongevalkan het kind letsel oplopen
door de kracht waarmee deairbag wordt
opgeblazen. Bij uitvoeringen meteen air-
bag voor de voorpassagier bevindt zich
een labelaan dezijkant vanhet dashboard
om uhieraan te herinneren.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—Plaatsen met driepuntsgordel
zonder ve rgrendelmogelijkheid
84
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
Stoel zo
ver mogelijk
naar achteren
D Plaats een baby-- of kinderzitje waarbij het
kind naar voren kijktalleen opde voor-
stoel alshet niet anders kan. Zet destoel
altijd zo ver mogelijk naar achteren, aan-
gezien de passagiersairbag met aanzienlij-
ke kracht en snelheid wordt opgeblazen.
Hierdoor kan dan ernstig letselontstaan.
D Gebruikgeenzitjeopdederdezitrijalsdit
het vergrendelen vande rugleuning opde
tweede zitrij verhindert. Anders kunnen de
passagiers op de tweede zitrij en/of het
kind bijplotseling hard remmen of een on-
geval letseloplopen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
85
D Controleer nahet plaatsen vande gespin
de gordelsluiting of de gespgoed is ver-
grendeld en of het heup-- en schouderdeel
van degordel niet gedraaid zitten.
D Probeer geen muntstukken, paperclips
o.i.d. inde sluiting te steken. Dit omte
voorkomen dat de gesp nietin de sluiting
kan worden vergrendeld.
D De gordel kanuw kind nietbeschermen
als deze niet op eennormale manier is te
gebruiken. Laat uw auto zo snel mogelijk
nakijken door een Toyota--dealer of
erkende reparateur.Plaats geen kinderzit-
je opde zitplaats waarvan de veiligheids-
gordel niet kan worden vastgemaakt.
D Controleer of het zitje goed isbevestigd
door te proberen het zitje in alle richtingen
te bewegen. Volgbij het plaatsenaltijd de
gebruiksaanwijzing vande fabrikant van
het zitje.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
86
VEILIGHEI DSSYSTEMEN
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
STUURW IEL ENSPI EGELS
87
Hoofdstuk 1--4
INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
Stuurwiel en spiegels
D In hoogte verstelbaar stuurwiel 88........................
D Buitenspiegels 88......................................
D Binnenspiegel met antiverblindingsstand 90................
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
88
STUURW IEL ENSPI EGELS
Verstel hetstuurwiel door het vast tepak-
ken, de ontgrendelingshendel naar u toete
trekken, het stuurwiel in de gewenstestand
te zettenendaarnadehendellostelaten.
Als het stuurwiel laag staat ingesteld, zal het
automatisch in de hoogste stand terechtkomen
wanneer u de ontgrendelingshendel naar u toe
trekt.
WAARSCHUWING
D Verstel hetstuur niet tijdens het rijden.
Hierdoor verslapt de aandacht van de be-
stuurder voor het verkeer enkan eenon-
geval ontstaan, resulterend in letsel.
D Controleer nahet verstellen van het stuur-
wiel of het goed isvergrendeld door te
proberen het omhoogen omlaag te bewe-
gen.
Stel debuitenspiegelszodanigaf dat dezij-
kant van uw autonognet indespiegel iste
zien.
Bij sommige uitvoeringen wordt bij het bedie-
nen van de schakelaar voor de achterruitver-
warming ook de spiegelverwarming ingescha-
keld. (Zie“Achterruit-- en
buitenspiegelverwarming” op bladzijde 102 of
“Buitenspiegelverwarming” op bladzijde 103 in
hoofdstuk 1--5.)
WAARSCHUWING
D Verstel despiegel niettijdens het rijden.
Hierdoor verslapt de aandacht van de be-
stuurder voor het verkeer enkan eenon-
geval ontstaan, resulterend in letsel.
D Raak de spiegels niet aanals deachter-
ruit-- en buitenspiegelverwarming is inge-
schakeld, omdatde spiegels zeer heet
kunnen zijn.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
In hoogte verstelbaarstuurwiel Buitenspiegels—
STUURW IEL ENSPI EGELS
89
Verstel debuitenspiegels met de schake-
laars.
1. Hoofdschakelaar: om de te verstellen spie-
gel te selecteren.
Zet de schakelaar in stand L voor de linker
buitenspiegel of stand R voor de rechter
buitenspiegel.
2. Bedieningsschakelaar: om de spiegel te
verstellen
Beweeg de bedieningsschakelaar in de ge-
wensteric hting.
OPMERKING
Als het stelmechanisme vastzit als gevolg
van bevriezing, magde spiegel niet worden
versteld. Bespuit de spiegel met ruitontdooi-
er om deze weer beweegbaar temaken.
Het wegklappenvandebuitenspiegelskan
nuttigzijnvoor het parkerenin krapperuim-
tes.
Druk de buitenspiegel naar achteren om deze
weg te klappen.
WAARSCHUWING
Rijd niet met de auto als de spiegels zijn
weggeklapt. Beide buitenspiegels dienen in
de normale stand te staan en goed te zijn
ingesteld voordat metde auto wordt gere-
den.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—Schakelaar elektrisch
bedienbarebuitenspiegels
—Wegklapbarebuitenspiegels
90
STUURW IEL ENSPI EGELS
Stel despiegel zodanig af dat de achterkant
vanuwauto nog net indespiegelistezien.
Verblinding door dekoplampen van achter-
opkomend verkeer kan voorkomen worden
door het hendeltjeaandespiegel alsvolgt
te bedienen.
Normale stand: hendeltjein stand1
Stel de spiegel af met het hendeltjein dez e
stand. In deze stand is het zicht in de binnen-
spiegel maximaal.
Antiverblindingsstand: hendeltje instand2
Houd er rekening mee dat uw zicht via de spie-
gel enigszins afneemt, als u de antiverblin-
dingsstand gebruikt.
WAARSCHUWING
Verstel despiegel niettijdens het rijden.
Hierdoor verslapt de aandacht van de be-
stuurder voor het verkeer enkan eenonge-
val ontstaan, resulterend in letsel.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Binnenspiegelmet
antiverblindingsstand
VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT -- EN SPIEGELVERWARMING
91
Hoofdstuk 1--5
INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
Verlichting, ruitenwissers, achterruit--
en spiegelverwarming
D Verlichting en richtingaanwijzers 92.......................
D Koplampverstelling 93..................................
D Alarmknipperlichten 96..................................
D Mistachterlicht 96......................................
D Interieurverlichting 97...................................
D Leeslampjes 97........................................
D Laadruimteverlichting 98................................
D Contactslotverlichting 98................................
D Instapverlichting 99.....................................
D Ruitenwissers en --sproeiers 99..........................
D Achterruitenwisser en --sproeier 101......................
D Koplampsproeiers 101..................................
D Achterruit-- en buitenspiegelverwarming 102...............
D Buitenspiegelverwarming 103............................
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
92
VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT -- EN SPIEGELVERWARMING
KOPLAMPEN
Om de volgendeverlichting inte schakelen:
Draai aan het uiteindevandeschakelaar.
Stand1: alleen de park eerlichten, achterlich-
ten, kentekenplaat-- en instrumentenverlichting
branden
Stand 2: bovengenoemde verlichtingbrandt nu
in combinatie met de koplampen
Bij sommige uitvoeringen gaat de bovenge-
noemde verlichting ook branden als de motor
gestart is, terwijl de schakelaar nog uit staat.
Uitvoeringen met koplampverstelling: Stel de
stand van de koplampen in voordat u de ver-
lichting inschakelt. (Zie Koplampverstelling” op
bladzijde 93 in dit hoofdstuk.)
Zoemer verlichting
Een zoemer helpt u herinneren de lichten uit te
schakelen als het bes tuurdersportier wordt ge-
opend, terwijl de sleutel uit het contact is geno-
men en de lichten aan zijn.
OPMERKING
Laat delichten niet aangedurende een lan-
gere periode, terwijl demotor niet draait. Dit
om tevoorkomen dat deaccu ontladen
raakt.
Grootlicht/dimlicht:Zet de lichtschakelaar in
stand 2 en druk de hendel van u af voor groot-
licht (stand 1 van de bovenstaande afbeelding).
Wanneer u de hendel weer naar u toe trekt
(stand 2), brandt het dimlicht.
Een blauw lampje op het dashboard geeft aan
dat het grootlicht brandt.
Lichtsignaal (stand 3): trek de hendel naar u
toe. Het grootlic ht blijft branden, zolang u de
hendel naar u toe trekt.
Het lichtsignaal werkt ook, als de verlichtingis
uitgeschakeld.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Verlichting en richtingaanwijzers
VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT -- EN SPIEGELVERWARMING
93
RICHTINGAANWIJZERSCHAKELAAR
Door delichtschakelaar opdegebruikelijke
manier naar bovenofnaar benedentebe-
wegen, kunt uderichtingaanwijzers inscha-
kelen (stand 1).
Het contact moet AAN staan.
De schakelaar keert in de ruststand terug na
een bocht, maar na bijvoorbeeld een rijbaan-
wisseling kande schak elaar aanblijven staan
en dient u de richtingaanwijzers zelf uit te
schakelen.
Een rijbaanwisseling kunt u aangeven door de
schakelaar licht omhoog of omlaag te drukken
(stand 2) en even vast te houden.
Wanneer het controlelampje sneller knippert
dan normaal, is een richtingaanwijzerlampje
defect.
Draai aan deschakelaar om destandvande
koplampenintestellen.
In de tabel hierna wordt een aantal voorbeel-
den van schakelaarinstellingen gegeven. Voor
andere beladingstoestanden moet de schake-
laar in een zodanige stand worden gezet dat de
lichtbundels even ver reiken als wanneer de
bestuurder alleen in de auto zit. Hoe hoger het
nummer op de schakelaar , des te lager is de
lichtbundel afgesteld.
Zorg ervoor dat dek oplampenaltijd juist z ijn
afgesteld, anders kunnen tegenliggers door uw
koplampen worden verblind.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Koplampverstelling
94
VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT -- EN SPIEGELVERWARMING
D- EN N-UITVOERING
Type auto
Beladingstoestand Korte wielbasis
w
i
l
s
i
s
Zonder achterbank M et achterbank
ange w
i
e
l
as
i
s
Alleen bestuurder of
bestuurder en één
voorpassagier
0 0 0
Bestuurder en één
voorpassagier en alle
passagiers op de
achterbanken, zover
mogelijk naar achteren
1 1
Maximaal aantal
passagiers
2 1
Alle stoelen bezet en
maximale belading in
laadruimte
3 3 2
Bestuurder en
maximale belading in
laadruimte
3 5 4
: Zie “Modelcode” op bladzijde VIII aan het begin van dit instructieboekje als u de uitvoering van
uw auto niet zeker weet.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT -- EN SPIEGELVERWARMING
95
R-UI TVOERING
Type auto
Tweewielaandrijving
Beladingstoestand
Korte wielbasis
Gesloten uitvoering
Personenbus-
uitvoering
Lange wielbasis
Bestuurder alleen 0 0 0
Bestuurder en
maximale belading in
laadruimte
4 5 4
Type auto
Beladin
stoestand
Vierwielaandrijv ing
B
l
i
s
t
s
t
G
s
l
t
i
t
v
r
i
Personenbus-
G
es
l
oten u
i
tvoer
i
ng
P
r
s
s
uitvoering
Bestuurder alleen 0 0
Bestuurder en
maximale belading in
laadruimte
3 5
: Zie “Modelcode” op bladzijde VIII aan het begin van dit instructieboekje als u de uitvoering van
uw auto niet zeker weet.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
96
VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT -- EN SPIEGELVERWARMING
Drukopdeschakelaar omdealarmknipper-
lichteninwerkingtestellen.
Alle richtingaanwijzers gaan nu gelijktijdig knip-
peren, ongeacht of de motor nu draait of niet.
Schakel ze uit door nogmaals op de schakelaar
te drukken.
Schakel dealarmknipperlic htenin om andere
bestuurders te waarschuwen als uw auto tot
stilstandmoet wordengebracht op een plaats
waar dit gevaar oplevert voor het overige ver-
keer.
Zet de auto altijd zo ver mogelijk naast de weg.
U kunt de richtingaanwijzers niet gelijk tijdig
met dealarmknipperlic htengebruiken.
OPMERKING
Wanneer de motor niet draait, laat dan de
alarmknipperlichten niet langer ingeschakeld
dan nodigis, omte voorkomen dat de accu
ontladen raakt.
Draai de ring van de licht- enrichtingaan-
wijzerhendel omhet mistachterlicht inte
schakelen. Het zal gaan brandenals de kop-
lampenbranden.
Een controlelampje op het dashboard geeft aan
dat het mistachterlicht brandt.
Als deverlichting wordt uitges c hakeld, wordt
het mistachterlic ht ook automatisch uitgescha-
keld.
Als deverlichting werduitges c hakeld, terwijl
het mistachterlic ht was ingeschakeld, zal het
mistachterlicht niet gaan branden wanneer de
verlichting opnieuw wordt ingeschakeld.
Draai de ring van de licht-- en richtingaanwij-
zerhendel nogmaals in de aangegeven stand
omhet mistac hterlicht opnieuw in te schakelen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Alarmknipperlichten Mistachterlicht
VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT -- EN SPIEGELVERWARMING
97
Voor
Achter
Zet de schakelaar indegewenstestandom
deinterieurverlichting inof uit teschakelen.
Des c hakelaar voor de interieurverlichting heeft
de volgende standen:
ON: de verlichtingwordt ingeschakeld.
OFF: de verlichting wordt uitgeschakeld.
DOOR:
Voor: De verlichting gaat branden als een voor-
portier, de schuifdeur of de achterklep/--deuren
wordt/worden geopend. De verlichtingwordt
uitgeschakeld als alle portieren, deschuifdeur
en de achterklep/--deuren zijn gesloten.
Achter: De verlichting gaat branden als de
schuifdeur of de achterklep/--deuren wordt/wor-
den geopend. De verlichtinggaat uit als de
schuifdeur en de achterklep/--deuren worden
gesloten.
Drukopdeschakelaar omhet desbetreffen-
deleeslampjeinteschakelen.
Druk op de schakelaar van het lampje dat u
wilt inschakelen. Schakel het lampje uit door
nogmaals op de schakelaar te drukken.
Wanneer u de schakelaar DOOR indrukt, zul-
len beide lampjes gaan branden als één van de
voorportieren, de schuifdeur of de achterklep/--
deuren wordt/worden geopend. De verlichting
wordt uitgeschakeld als alle portieren, de
schuifdeur en de achterklep/--deuren zijn geslo-
ten.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Interieurverlichting Leeslampjes
98
VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT -- EN SPIEGELVERWARMING
Opendeachterklep/-deurenendruk de
schakelaar in om de laadruimteverlichting
in teschakelen. Deverlichting gaat uit wan-
neer u de achterklep/-deuren of deschuif-
deur sluit.
Om het contactslot inhet donker gemakke-
lijktekunnen vinden, gaat decontactslot-
verlichting brandenzodra één van de voor-
portieren wordt geopend.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Laadruimteverlichting Contactslotverlichting
VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT -- EN SPIEGELVERWARMING
99
Drukdeschakelaar omhoogomdeopstap-
verlichting inte schakelen.
Dev erlichtingwordt uitges c hakeldals de
schuifdeur en de achterklep/--deuren zijn geslo-
ten.
Drukdehendelomlaagom de ruitenwissers
in teschakelen.
Het contact moet AAN staan.
Schakelaarstand
Snelheid
Stand 1 Interv al
Stand 2 Normaal
Stand 3 Snel
In stand 1kan met de ring INT TIME het inter-
val tussen de wisslagen worden ingesteld.
Draai de ring naar boven voor een langer inter-
val of naar beneden voor een korter interval
tussen de wisslagen.
Deruitensproeiers werken zolang u de
schakelaar naar u toetrekt.
De ruitenwissers maken tijdens het sproeien
automatisch een paar slagen, zelfs als de hen-
del in stand OFF staat.
Zie bladzijde 226 in hoofdstuk 7--3voor het bij-
vullen van het ruitensproeierreservoir .
Verwarm de voorruit in de winter door de voor-
ruitontwaseming in te schakelen voordat u de
ruitensproeiers gebruikt. U voorkomt zo ijsvor-
ming waardoor uw zicht beperkt kan worden.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Opstapverlichting
Ruitenwissers en --sproeiers
(met intervalafstelling)
100
VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT -- EN SPIEGELVERWARMING
OPMERKING
Schakel dewissers nietin als de ruit droog
is. Anders kunnener krassen ontstaan.
Drukdehendelomlaagom de ruitenwissers
in teschakelen.
Het contact moet AAN staan.
Schakelaarstand
Snelheid
Stand 1 Interv al
Stand 2 Normaal
Stand 3 Snel
Deruitensproeiers werken zolang u de
schakelaar naar u toetrekt.
Zie bladzijde 226 in hoofdstuk 7--3voor het bij-
vullen van het ruitensproeierreservoir .
Verwarm de voorruit in de winter door de voor-
ruitontwaseming in te schakelen voordat u de
ruitensproeiers gebruikt. U voorkomt zo ijsvor-
ming waardoor uw zicht beperkt kan worden.
OPMERKING
Schakel dewissers nietin als de ruit droog
is. Anders kunnener krassen ontstaan.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Ruitenwissers en
--sp roeiers
(zonder intervalafstelling)
VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT -- EN SPIEGELVERWARMING
101
Draai het uiteindevandehendel rechtsom
om deachterruitenwisser inte schakelen.
Het contact moet AAN staan.
Schakelaarstand
Snelheid
Stand 1 Interv al
Stand 2 Normaal
Deruitensproeier werkt in de twee uiters te po-
sities vande draaischakelaar (s tand3 en4) en
stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.
Hierna keert de schakelaar terug in de vorige
stand.
Zie bladzijde 226 in hoofdstuk 7--3voor het bij-
vullen van het ruitensproeierreservoir .
OPMERKING
Schakel dewisser niet in als de ruit droog is.
Anders kunnen er krassen ontstaan.
Als op de schakelaar wordt gedrukt, terwijl
dekoplampenzijn ingeschakeld, gaande
koplampsproeiers werken.
Het contact moet AAN staan.
Controleer regelmatig het niveau in het door-
schijnende sproeierreservoir.
Gebruik uitsluitend ruitensproeiervloeistof om
het reservoir te vullen. Zie bladzijde 226 in
hoofdstuk 7--3 voor het bijvullen van het ruiten-
sproeierreservoir.
OPMERKING
Schakel dekoplampsproeiers nietin als het
ruitensproeierreservoir leegis. Dit kanover-
verhitting van desproeiermotor veroorza-
ken.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Achterruitenwisser en --sproeier Koplampsproeiers
102
VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT -- EN SPIEGELVERWARMING
Deachterruitverwarmingwordt ingescha-
keld door opdeschakelaar tedrukken.
Het contact moet AAN staan.
Door de dunne verwarmingsdraden op de ach-
terruit zal de ruit snel ontwasemen. Een contro-
lelampje gaat branden om aan te geven dat de
verwarming is ingeschakeld.
Bij sommige uitvoeringen bedient de schake-
laar voor de achterruitverwarming ook de ver-
warming van de buitenspiegels. Raak de spie-
gels niet aan als de verwarming aan staat.
Druk nogmaals op de schakelaar om de ver-
warming uit te schakelen.
Het systeem wordt automatischuitgeschakeld
nadat de verwarming ongeveer 15 minuten in
werking is geweest.
WAARSCHUWING
Raak de spiegels niet aanals deachterruit--
en buitenspiegelverwarming is ingescha-
keld, omdatde spiegels zeer heet kunnen
zijn.
Schakel de verwarming uit, zodra het zicht hel-
der is. Langdurig gebruik van de verwarming
put de accu uit, vooral bij het rijden van over-
wegend korte ritten. De verwarming is niet be-
doeld om een natte ruit of spiegel te laten dro-
gen of om sneeuw te laten smelten.
Als er veel ijs op de spiegel zit, bespuit dan de
spiegel met ruitontdooier alvorens de verwar-
ming van de buitenspiegels in te schakelen.
OPMERKING
z Gebruikdeverwarmingalleenalsdemo-
tor draait, om te voorkomen dat de accu
wordt ontladen.
z Maak de binnenzijde vande achterruit
voorzichtig schoonzonder de verwar-
mingsdraden of de aansluitingen te be-
schadigen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Achterruit-- en
buitenspiegelverwarming
VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT -- EN SPIEGELVERWARMING
103
Drukopdeschakelaar omdebuitenspie-
gels teontwasemenof teontdooien.
Het contact moet AAN staan.
De verwarmingspanelen in de buitenspiegels
zullen het spiegeloppervlak snel vrijmaken.
Druk nogmaals op de schakelaar om de ver-
warming uit te schakelen.
Het systeem slaat automatischaf nadat de ver-
warming ongeveer 15 minuten in werking is
geweest.
WAARSCHUWING
Raak de spiegels niet aanals deachterruit--
en buitenspiegelverwarming is ingescha-
keld. De spiegels kunnen danzeer heet zijn.
Schakel de verwarming uit, zodra het zicht in
de buitenspiegels helder is. Langdurig gebruik
van de verwarming put de accu uit, vooral bij
het rijden van overwegend korte ritten. De ver-
warming is niet bedoeld om een natte spiegel
te laten drogen of om sneeuw te laten smelten.
Als er veel ijs op de spiegel zit, bespuit dan de
spiegel met ruitontdooier alvorens de verwar-
ming van de buitenspiegels in te schakelen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Buitenspiegelverwarming
104
VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT -- EN SPIEGELVERWARMING
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
METERS, TELLERS ENWAARSCHUWI NGSLAMPJES
105
Hoofdstuk 1--6
INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
Meters, tellers en waarschuwingslampjes
D Brandstofmeter 106....................................
D Koelvloeistoftemperatuurmeter 106.......................
D Toerenteller 107........................................
D Kilometerteller , twee dagtellers en
display regelbare dashboardverlichting 107................
D Indicatiesysteem motorolie verversen 108.................
D Waarschuwingslampjes en --zoemers 111..................
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
106
METERS, TELLERS ENWAARSCHUWI NGSLAMPJES
Waarschuwings-
lampje laag
brandstofniveau
Wanneer het contact AANstaat, geeft de
meter aan hoeveel brandstofer nogonge-
veer indetank over is.
Bijna vol: Aanwijz ing 1/1
Bijna leeg: Aanwijzing R
Wij adviseren u de tank minstens voor 1/4 ge-
vuld te houden.
Vul detank zo snel mogelijk als het brandstof-
niveau onder R komt of als het waarschu-
wingslampje laag brandstofniveau gaat bran-
den.
Door de beweging van de brandstof in de tank
kan op hellingen en in bochten de meter wat
bewegen en kan het waarschuwingslampje iets
eerder dan normaal gaan branden.
Demeter geeft de koelvloeistoftemperatuur
aanwanneer hetcontact AANstaat. Demo-
tortemperatuur varieert met de weersom-
standighedenenmotorbelasting.
Als de naald in het rode gebied komt, is de mo-
tor te warm geworden. Als de motor oververhit
raakt, zet dan de auto stil en laat de motor af-
koelen.
De temperatuur kan te hoog oplopen als gevolg
van extreme omstandigheden zoals:
D Een steile hellingoprijdenop een warme
dag.
D Afremmen of stoppen na een snelle rit.
D Langdurig filerijden met de airconditioning
aan.
D Het trekken van een aanhangwagen.
OPMERKING
z Verwijder nooit de thermostaat uit het
koelsysteem, want danzou de motor over-
verhit kunnen raken. De thermostaat re-
gelt dedoorstroming vande koelvloeistof
en zorgt ervoor dat de motortemperatuur
binnen bepaaldewaarden blijft.
z Rijd nooitdoor als demotortemperatuur
te hoogis. Zie bladzijde 177in hoofdstuk 4
voor meer informatie.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Brandstofmeter Koelvloeistoftemperatuurmeter
METERS, TELLERS ENWAARSCHUWI NGSLAMPJES
107
Detoerenteller geeft het toerental vande
motor aan inomwentelingenper minuut
(schaalaanduidingx1.000). Let tijdenshet
rijden op de toerenteller omdejuiste scha-
kelmomenten tekiezenenvoorkomzodat
demotor meteentehoogoftelaagtoeren-
taldr aait.
Het rijden met een te hoog toerental heeft ab-
normale motorslijtage en een tehoog brand-
stofverbruik tot gevolg. Bedenk dat in de mees-
te gevallen geldt: hoe lager het motortoerental,
des te lager het brandstofverbruik.
OPMERKING
Laat denaald van de toerenteller nooit in het
rode gebied komen. U riskeert dan ernstige
motorschade.
Dezetellersgevendeafgelegdeafstand
aan.
1. Kilometerteller: registreert de totale afstand
die de auto heeft afgelegd.
2. 2 dagtellers: registreren onafhankelijk v an
elkaar twee verschillende afstanden die de
auto heeft afgelegd sinds de laatste keer
dat de terugstelknop werd ingedrukt.
Met de ene dagteller kan bijvoorbeeld de
afstand die met één tank brandstof wordt
afgelegd, worden geregistreerd, terwijl de
andere dagteller tegelijkertijdde afgelegde
afstand tijdens een rit kan registreren. Als
de accukabel wordt losgemaakt, wordt het
geheugen van de dagtellers gewist.
3. Display regelbare dashboardverlichting (als
deverlichtingis ingeschakeld): Geeft de
lichtsterkte van de dashboardverlichting
aan. De lichtsterkte neem toe naarmate er
meer streepjes te zien zijn.
4. Terugstelknop dagteller/regelknop dash-
boardverlichting: Met deze knop kunnen de
beide dagtellers op nul worden gezet en
kande instrumentenverlichtingworden ge-
regeld.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Toerenteller
Kilometerteller, twee dagtellers
en display regelbare
dashboardverlichting
108
METERS, TELLERS ENWAARSCHUWI NGSLAMPJES
Druk kort op de knop om de weergave van
het display te veranderen. De aanwijzing op
het display verandert door het drukken op
de knop in de volgorde: kilometerteller, dag-
teller A, dagteller B, display regelbare dash-
boardverlichting, kilometerteller, enz.
Zet dagteller A op nul door de weergave
van het display op dagteller A te zetten en
dan de terugstelknop in te drukken totdat de
dagteller op nul staat. Hetzelfde geldt voor
dagteller B.
Regel de lichtsterkte van de dashboardver-
lichting door de weergave van het display
op dashboardverlichting te zettenen net
zolang de terugstelknop in te drukken totdat
de gewenste lichtsterkte bereikt is.
Het indicatiesysteem motorolieverversen
geeft met een lampjeaanwanneer de mo-
torolieenhet oliefilter moetenwordenver-
verst/vervangen.
VERVERSENMOTOROLIEENVERVANGEN
OLIEFILTER
Laat in de volgende gevallen de motorolie ver-
versenen het oliefilter vervangen:
D Alshet waarschuwingslampje motorolie
verversen brandt.
D Alshet systeem isgerepareerd.
D Alshet waarschuwingslampje motorolie
verversen niet gaat brandenals er meer
dantwee jaar verstreken zijnsinds de
laatste olieverversing.
D Alshet waarschuwingslampje motorolie
verversen niet gaat brandenals er meer
dan30.000 km geredenis sindsdelaat-
ste olieverversing.
Het moment waarop het lampje gaat branden is
afhankelijk van de rijomstandigheden.
Omdatdemotoroliekwaliteitnaverloopvan
tijdminderwordt, kanhetzijn dat hetnodig
is de motoroliete verversenvoordat het
waarschuwingslampjemotorolieverversen
gaat branden. Laat in zulke gevallen de mo-
torolieverversenenhet oliefilter vervangen
volgens het onderhoudsschema. (Ziehet
onderhouds- engarantieboekje voor het
onderhoudsschema.)
OPMERKING
Zorg ervoor dat na het verversen vande
motorolie en het vervangen van het oliefilter
het systeemwordt gereset. (Zie RESETTEN
VAN HET SYSTEEM op bladzijde 109 in dit
hoofdstuk.) Als het systeem niet wordt
gereset, kan het niet het juiste tijdstip voor
verversing van demotorolie en vervanging
van hetoliefilter aangeven.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Indicatiesysteem motorolie
verversen
METERS, TELLERS ENWAARSCHUWI NGSLAMPJES
109
WAARSCHUWINGSLAMPJEMOTOROLIE
VERVERSEN
Dit lampje gaat branden zodra het contact AAN
wordt gezet. Na een paar seconden zal het
lampje weer uitgaan. Het geeft aan dat het sys-
teem normaal functioneert.
Als dit lampjetijdens het rijdengaat bran-
den, laat dan zosnel mogelijkvolgensde
voorschriftendemotorolieverversenenhet
oliefiltervervangen. Zievoor meer informa-
tieover oliesoort enviscositeit “Controle
vanhet motoroliepeil op bladzijde210in
hoofdstuk7-2.
Na het verversen van de motorolie en het ver-
vangen van het oliefilter moet altijd het sys-
teem worden gereset met de resetschakelaar
waarschuwings lampje motorolie verversen,
zodat het lampje uitgaat. Het systeem moet
ook worden gereset als het verversen/vervan-
gen heeft plaatsgevonden voordat het lampje is
gaan branden. Als het systeem niet wordt gere-
set, kanhet niet het juiste tijds tip voor verver-
sing van de motorolie en vervanging van het
oliefilter aangeven.
In de volgendegevallenkanhet zijndat het
systeem niet goed functioneert. Laat de
auto controlerenbij eenToyota-dealerof
erkende reparateur.
D W anneer het contact AAN wordt gezet gaat
het lampje niet branden.
D Het lampje knippert.
D Na het verversen van de motorolie, het ver-
vangen van het oliefilter enhet res ettenv an
het systeem blijft het lampje branden of
gaat het snel weer branden.
RESETTENVANHET SYSTEEM
Voer na het vervangenvandemotorolie en
het oliefilter devolgende handeling uit om
het systeemteresetten.
1. Ga, terwijl het contact AAN staat, op het
display van de kilometerteller en twee dag-
tellers naar dagteller A en draai de sleutel
naar stand LOCK.
2. Zet het contact AAN, terwijl u de terugstel-
knop van de dagteller ingedrukt houdt. Blijf
de knop ingedrukt houden, maar start de
motor niet.
3. Wanneer op de dagteller 000000 wordt
weergegeven, laat u de terugstelknop lan-
ger dan een seconde los. Het systeem is
gereset.
Zie voor de plaats van de tellers en de terug-
stelknop en de resetprocedure Kilometertel-
ler, 2 dagtellers en display regelbare dash-
boardverlichting op bladzijde 107.
Het systeem moetook worden gereset als het
verversen/vervangen heeft plaatsgevonden
voordat het lampje zou gaan branden.
Als de resetknop te kort wordt ingedrukt, kan
het zijndat het indicatiesysteem motoroliever-
versen niet wordt gereset. Herhaal dan de bo-
venstaande procedure.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
110
METERS, TELLERS ENWAARSCHUWI NGSLAMPJES
OPMERKING
Reset het systeemalleen na het verversen
van deolie enhet vervangen vanhet oliefil-
ter .Als het systeemop een ander moment
wordt gereset, kan hetniet het juistetijdstip
voor verversing van de motorolie en vervan-
ging vanhet oliefilter aangeven.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
METERS, TELLERS ENWAARSCHUWI NGSLAMPJES
111
Als l am pj e gaat branden of
zoem er is t e horen...
Doe dan dit.
(a)
(waarschuwingslampje
en --zoemer)
Als de park eer r em niet wer k t, laat de aut o dan zo snel
mogelijk nakijk en door een Toyota--dealer of erkende
repar ateur.
(b)
Breng de auto onmiddellijk tot stils tand en laat uw auto
zo snel mogelijk nakijken door een Toyota--deal er of
erkende reparat eur.
(c)
Stoppen en controleren.
(d)
Vul m ot orolie bij.
(e)
Laat de aut o nakijk en door een Toyota--deal er of
erkende reparat eur.
(f)
Waarschuwingslampje
laag brandstofniveau
Vul brands t oftank.
(g)
Laat de aut o zo snel mogelijk nakijken door een
Toyota--deal er of erk ende reparateur.
(h)
Laat de aut o nakijk en door een Toyota--deal er of
erkende reparat eur.
(i)
(waarschuwingslampje
en --zoemer)
Sluit alle portieren en de achterklep/--deuren.
(j)
Laat de aut o nakijk en door een Toyota--deal er of
erkende reparat eur.
(k)
Tap water af.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Waarschuwingslampjes en --zoemers
112
METERS, TELLERS ENWAARSCHUWI NGSLAMPJES
Als l am pj e gaat branden of
zoem er is t e horen...
Doe dan dit.
(l)
Vervang de motorolie en het oliefilter.
(m)
Zoemer sleutel
in contactslot
Ver wijder s leutel uit c ontac t sl ot .
(n)
Zoemer
verlichting
Schakel verlichting uit.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
METERS, TELLERS ENWAARSCHUWI NGSLAMPJES
113
(a) W aarschuwingslampjeen
-zoemer remsysteem
Dit lampje gaat onder de volgende omstandig-
heden branden als het contact AAN staat.
D Alsdeparkeerrem isvastgezet...
Als derijsnelheid hoger wordt dan 5 km/h ter-
wijl de parkeerrem is aangetrokken, gaat er
een zoemer klinken.
D Alshet remvloeistofniveaute laagis...
WAARSCHUWING
Gewoon doorrijden, terwijl het niveau vande
remvloeistof te laagis, is gevaarlijk.
D Alshet vacuüm telaag is...
Laat de autoin de volgendegevallen
nakijkendoor een Toyota-dealer oferkende
reparateur:
Het lampje gaat ook niet branden als de par-
keerrem wordt aangetrokken, terwijl het con-
tact AANstaat.
WAARSCHUWING
Als het lampje niet dooft nadat de parkeer-
rem is uitgeschakeld terwijl de motor draait,
stop dande auto onmiddellijk op eenveilige
plaats enneem contact opmet een T oyota--
dealer of erkende reparateur. In ditgeval kan
het zijn datde remmen nietgoed functione-
ren, waardoor de remweg langer wordt.
Breng de autoonmiddellijk tot stilstand door
het rempedaal stevig in te trappen.
(b) Waarschuwingslampje laadsysteem
Dit waarschuwingslampje gaat branden wan-
neer het contact AAN wordt gezet en gaat uit
wanneer de motor wordt gestart.
Het waarschuwingslampje gaat branden wan-
neer er problemen zijn in het laadsysteem ter-
wijl de motor loopt.
OPMERKING
Wanneer het waarschuwingslampje vanhet
laadsysteem gaat branden terwijl de motor
loopt, isde aandrijfriem van de motor moge-
lijk gebroken. Als hetwaarschuwingslampje
gaat branden, stop de auto danonmiddellijk
op eenveilige plaats en neem contactop met
een Toyota-dealerof erkende reparateur.
(c) W aarschuwingslampjelage oliedruk
Dit lampje gaat branden als de oliedruk te laag
is.
Wanneer het lampje gaat knipperen of branden
tijdens het rijden, zet dan de auto zo snel mo-
gelijk aan de kant en zet het contact af. Rijd
niet door, zelfs geen 50 meter, want dit kan
ernstige motorschade tot gevolg hebben. Bel
onmiddellijk eenToyota--dealer of erkende re-
parateur voor assistentie.
Het lampje mag een enkele keer tijdens statio-
nair draaien of na zeer krachtig remmen oplich-
ten. Als het lampje uitgaat zodra een beetje
gas wordt gegeven, is er niets aan de hand.
Het lampje kan oplichten wanneer het oliepeil
extreem laag is. Het lampje is niet ontworpen
om een laag oliepeil aan te geven, maar geeft
alleen een te lage oliedruk aan. Het oliepeil
dient regelmatig te worden gecontroleerd met
depeilstok.
OPMERKING
Rijd niet door als het waarschuwingslampje
brandt, zelfs geen 50 meter. Dit kan ernstige
motorschade tot gevolghebben.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
114
METERS, TELLERS ENWAARSCHUWI NGSLAMPJES
(d) Waarschuwingslampje laag
motoroliepeil
Het lampje gaat branden als het motoroliepeil
te laag is. Vul zo snel mogelijk olie bij. (Zie
bladzijde 210 in 7--2 voor het controleren van
het motoroliepeil.)
Als er op een steilehelling of ov er slechtewe-
gen wordt gereden waarbij de auto veel be-
weegt of in bochten kan dit lampje gaan bran-
den door de beweging van de olie in het carter .
Onder normale omstandigheden kan dit lampje,
door normaal motorolieverbruik, gaan branden
nog voordat de auto volgens het onderhouds-
schema een onderhoudsbeurt nodig heeft. Dit
komt doordat het minimum oliepeil door het
motorolieverbruik is bereikt voordat de auto
een onderhoudsbeurt nodig heeft en geeft geen
probleem aan. (Zie Feiten betreffende oliever-
bruik” op bladzijde 145 in hoofdstuk 2 voor
meer informatie hierover .)
OPMERKING
Doorrijden meteen te laag motoroliepeil zal
resulteren in motorschade.
(e) W aarschuwingslampjeelektrisch
systeem motor
Dit lampje waarschuwt dat er ergens in het
elektrischsysteem van de motor of inhet elek-
tronisch motorregelsysteem eenstoring zit.
Als het lampje tijdens het rijden gaat branden,
laat de auto dan zo snel mogelijk door een
Toyota--dealer of erkende reparateur nakijken.
Als het motortoerental niet toeneemt terwijl het
gaspedaal wordt ingetrapt, is er mogelijk een
storing in het elektronische motorregelsysteem
opgetreden. Zet de auto stil en neem zo snel
mogelijk contact op met een Toy ota--dealer of
erkende reparateur, of rijdde auto voorzichtig,
aangezien de auto minder goed werkt dan nor-
maal, naar een Toyota--deal er of erkende repa-
rateur.
Ook al wordt de storing in het elektronische
motorregelsysteem bij lage snelheidgecorri-
geerd, het systeem kan pas wordenhersteld
als de motor is afgezet en het contact in stand
ACC of UIT wordt gezet.
(f) Waarschuwingslampjelaag brandstof-
niveau
Dit lampje gaat branden als de tank bijna leeg
is. Tank bij de eerstvolgende gelegenheid.
Door de beweging van de brandstof in de tank
kan op hellingen en in bochten het waarschu-
wingslampje wat eerder dan normaal gaan
branden.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
METERS, TELLERS ENWAARSCHUWI NGSLAMPJES
115
(g) Waarschuwingslampje airbagsysteem
Dit controlelampjezal gaanbranden zodra
het contact AANwordtgezet. Naongeveer 6
secondenzal het lampje weer uitgaan. Dit
betekent dathet airbagsysteem en de gor-
delspannersin orde zijn.
Het waarschuwingssysteem controleert de
werking van de airbag--ECU, de airbagsenso-
ren, de gordelspanners, de opblaasmechanis-
men, de bedrading en de voeding.
De volgende omstandigheden kunnen duiden
opeen defect in het airbagsysteemof inhet
systeem van de gordelspanners. Neem zo snel
mogelijk contact op met een Toy ota--dealer of
erkende reparateur.
D Als het contact AAN wordt gezet, gaat het
lampje niet branden, blijft het lampjelanger
dan 6 seconden branden of knippert het
lampje.
D Het lampje gaat branden of knipperen tij-
dens het rijden.
(h) Waarschuwingslampje ABS
Het lampje gaat branden zodra het contact
AAN wordt gezet. Als het antiblokkeersysteem
goed werkt, gaat het lampje na een paar se-
conden uit. Bij een storing zal het lampje gaan
branden.
Als het waarschuwingslampje ABS brandt (en
het waarschuwingslampjevanhet remsysteem
brandt niet), werkt het remsysteem als een
conventioneel remsysteem, dus zonder de an-
tiblok k eerfunctie.
Als het waarschuwingslampje ABS brandt (en
het waarschuwingslampjeremsysteem brandt
niet), kunnen de wielen dus blokkeren als hard
wordt geremd en bij het remmen op een gladde
ondergrond.
Devolgende omstandighedenkunnendui-
denopeendefect ineenonderdeeldat door
het waarschuwingslampjewordt gecontro-
leerd. Laat uwauto zosnel mogelijknakij-
kendoor een Toyota-dealer oferkende
reparateur .
D W anneer het contact AAN wordt gezet gaat
het lampje niet branden, of het lampje blijft
branden.
D Het lampje gaat branden tijdens het rijden.
Als het lampje tijdens het rijden kort brandt,
duidt dit niet op een storing.
(i) Waarschuwingslampjeen -zoemer
openportier/achterklep/-deuren
Dit lampje blijft branden zolang beide portieren,
de schuifdeur en de achterklep/--deuren niet
geheel zijn gesloten.
Als derijsnelheid hoger wordt dan 5 km/h ter-
wijl eenvan de voorportieren, des c huifdeur of
de achterklep/--deuren openstaat/--staan, klinkt
dezoemer en blijft het lampjeknipperen totdat
het portier/de ac hterklep/--deuren wordt/worden
gesloten.
(j) Waarschuwingslampjevervangen
distributieriem
Dit lampje gaat branden om aan te geven dat
de distributieriem moet worden vervangen. Als
het lampje gaat branden, ga dan onmiddellijk
naar een Toyota--dealer of erkende reparateur
om de distributieriem te laten vervangen en het
waarschuwingslampje te laten resetten.
OPMERKING
Blijven rijden zonder deriem te vervangen
kan resulteren ineen gebroken riem en mo-
torschade.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
116
METERS, TELLERS ENWAARSCHUWI NGSLAMPJES
(k) W aarschuwingslampjebrandstoffilter
Het lampje waarschuwt als er te veel water
verzameld is in het brandstoffilter.
Als het lampje brandt, dient direct het water te
worden afgetapt. (Zie voor meer informatie
bladzijde 213 in hoofdstuk 7--2.)
OPMERKING
Rijd niet als het waarschuwingslampje
brandt. Rijden met te veel water inhet brand-
stoffilter kan de brandstofpomp beschadi-
gen.
(l) Waarschuwingslampjemotorolie
verversen
Dit lampje gaat branden op het tijdstip dat de
motorolie ververst en het oliefilter v ervangen
moet worden.
Als dit lampje gaat branden, laat dan zo snel
mogelijk de motoroliev erversenen het oliefilter
vervangen. Zie voor meer informatie “Indicatie-
systeem motorolieverversen opbladzijde108
in dit hoofdstuk.
(m) Zoemer sleutelincontactslot
Deze zoemer helpt u herinneren de sleutel uit
het contactslot te nemen wanneer u het be-
stuurders portier opent en het contact in stand
ACC of UIT staat.
(n) Zoemer verlichting
Als de sleutel uit het contact is genomen en het
bes tuurdersportier wordt geopend, treedt een
zoemer in werking als de verlichting nog
brandt.
CONTROLEVAN
WAARSCHUWINGSLAMPJES
(behalvedat voor eenlaagbrandstofniveau)
1. Zet de parkeerrem vast.
2. Openeenportier, de schuifdeur of de ach-
terklep/--deuren. Het lampje voor een open
portier/achterklep/--deuren moet nu gaan
branden.
3. Sluit het portier.
Het lampje voor een open portier/achter-
klep/--deuren moet nu uitgaan.
4. Zet het contact in stand ACC.
Het waarschuwingslampje voor het airbag-
systeem moet nu gaan branden. Na onge-
veer 6 seconden zal het lampje weer uit-
gaan.
5. Zet het contact AAN, maar start de motor
niet.
Alle waarschuwingslampjes, behalve dat
voor een open portier en het waars c hu-
wingslampje airbagsysteem, moeten nu
gaan branden. Het waarschuwingslampje
ABS en het waarschuwingslampje motorolie
verversen gaan na een paar minuten uit.
Als een van de lampjes of zoemers niet op de
hierboven beschreven manier werkt, laat de
auto dan nakijken door een Toyota--dealer of
erkende reparateur.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
CONTACTSLOT, TRANSMISSIE ENPARKEERREM
117
Hoofdstuk 1--7
INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
Contactslot, transmissie en parkeerrem
D Contactslot 118.........................................
D Handgeschakelde transmissie 119.........................
D Parkeerrem 120........................................
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
118
CONTACTSLOT, TRANSMISSIE ENPARKEERREM
START: destartmotor draait. Laat decon-
tactsleutel loszodrademotor aanslaat. De
sleutel keert vanzelfinstandAAN terug.
Zie bladzijde 155 in hoofdstuk 3 voor tips bij
het starten.
AAN: contact aanenalleaccessoires kun-
nenwerken. Indeze standzijn de gloeibou-
gies vóór het starteningeschakeldomeen
vlot aanslaanvandemotor tebewerkstelli-
gen.
Dit is de stand van de contactsleutel tijdens het
rijden.
ACC: Accessoires zoals de aansteker kun-
nenwerken, maar demotor draait niet.
Wanneer het contact in stand ACC of UIT
staat, terwijl het bestuurdersportier wordt ge-
opend, zal een zoemer te horen zijn om aan te
geven dat de sleutel dient te worden verwijderd
voordat de auto wordt afgesloten.
UIT:demotor isuit enhetstuurwiel isge-
blokkeerd. Alleenindezestand kan de sleu-
tel uit het slot worden genomen.
Druk de sleutel in om deze vanuit stand ACC
naar UIT te kunnen draaien.
Uitvoeringen met startblokkering: Zodra de
sleutel uit het slot wordt genomen, wordt auto-
matisch destartblok keringingeschakeld. (Zie
“Startblokkering” op bladzijde 12 in hoofdstuk
1--2.)
Soms kande sleutel bij het s tartenmoeilijk uit
stand UIT worden gedraaid. Controleer dan
eerst of de sleutel helemaal in het contactslot
is geplaatst en beweeg dan het stuurwiel licht
heen en weer, terwijl u de sleutel voorzichtig
verdraait.
WAARSCHUWING
Verwijder de sleutel nooit als deauto rijdt.
De auto wordt dan onbestuurbaar!
OPMERKING
Laat het contact nooit AAN staan alsde mo-
tor niet draait. Dit put de accu uit.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Contactslot
CONTACTSLOT, TRANSMISSIE ENPARKEERREM
119
Het schakelpatrooniszoalshierbovenis
aangegeven.
Trap het koppelingspedaal bij het schakelen
helemaal in en laat het langzaam opkomen.
Laat uw voet onder het rijden niet op het kop-
pelingspedaal rusten omdat een dergelijke ge-
woonte onnodige slijtage vande koppeling tot
gevolg heeft. Gebruik de koppeling niet om de
auto opeenhelling stil te latens taan. Gebruik
in zo’n geval de parkeerrem.
Als u te vroeg in een hogere versnelling scha-
kelt of te laat terugschakelt, gaat de motor bok-
kenen mogelijk pingelen. Regelmatig in elke
versnelling tot het maximumtoerental doortrek-
ken alvorens over te schakelen, zal de motor
abnormaal doen slijten en het brandstofver-
bruik aanmerkelijk verhogen.
Maximaal toegestane snelheden
Voor het invoegen op een snelweg of voor het
inhalen van langzamer verkeer kan het nood-
zakelijk zijnom max imaal te ac c elereren. Zorg
er dan echter voor dat daarbij de onderstaande
snelheden niet worden overschreden in de di-
verse versnellingen:
versnelling km/h (mph)
1 31 (19)
2 58 (36)
3 93 (58)
OPMERKING
Schakel niet terug alsu sneller rijdt dan de
maximaal toegestane snelheid voor delage-
re versnelling.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Handgeschakelde transmissie
120
CONTACTSLOT, TRANSMISSIE ENPARKEERREM
Goederijgewoonten
D Als het inschakelen van de achteruitver-
snellingmoeilijk gaat, zet dan de versnel-
lingspook in vrij, laat dekoppeling even op-
komen en schakel vervolgens de achteruit
in.
D Schakel bij het trekken van een aanhang-
wagen niet naar de vijfdeversnelling, om
maximaal te kunnen profiterenvan de mo-
torremwerking.
WAARSCHUWING
Weesvoorzichtig wanneer uop een glad
wegdek een lagere versnellinginschakelt.
Abrupt schakelen kande auto in een slip
brengen.
OPMERKING
z Gebruik voor hetwegrijden alleende eer-
ste versnelling. Anders kan de koppeling
beschadigd raken.
z Breng de auto altijd eerst geheeltot stil-
stand voordat ude achteruitversnelling
inschakelt.
Zet de parkeerrem goedvastvoordatde
auto wordt achtergelaten.
Parkeerrem aangetrokken: Trek de hendel om-
hoog. Dit kunt u het beste doen, terwijl u het
rempedaal ingetrapt houdt.
Parkeerrem los: T rek de hendel iets omhoog
(1), druk de knop met de duim in (2) en be-
weeg de hendel omlaag (3).
Om u eraan te herinneren dat de parkeerrem is
vastgezet, zal een waarschuwingslampje gaan
branden op het instrumentenpaneel.
WAARSCHUWING
Controleer, voordat uwegrijdt, of de par-
keerrem geheel vrij is en het waarschu-
wingslampje voor degeactiveerde parkeer-
rem uit is.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Parkeerrem
VENTILATIE/VERWARMI NG/AI RCONDITI ONING
121
Hoofdstuk 1--8
INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
Ventilatie/verwarming/airconditioning
D Bediening 122.........................................
D Keuze luchtcirculatie 125................................
D Bedieningstips 125.....................................
D Uitstroomopeningen in het dashboard 127.................
D Verwarming achter 128..................................
D Schakelaar extra verwarming 129........................
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
122
VENTILATIE/VERWARMI NG/AI RCONDITI ONING
1. Luchttoevoerknop
2. Luchtcirculatieknop
3. Temperatuurknop
4. Aanjagerknop
5. Toets A/C (sommige uitvoeringen)
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Bediening
VENTILATIE/VERWARMI NG/AI RCONDITI ONING
123
Aanjagerknop
Schuif de knop in de gewenste stand om de
aanjagersnelheid in te stellen. Schuif de knop
naar rechts voor een hogere snelheid en naar
links voor een lagere snelheid.
Temperatuurknop
Schuif de knop om de gewenste temperatuur in
te stellen. Schuif de knop naar rechts voor een
hogere temperatuur of naar links voor een la-
gere temperatuur .
Luchtcirculatieknop
Met de luchtcirculatieknop kunnen de gewen-
ste uitstroomopeningen worden gekozen.
1. HOOFD:Delucht komt v oornamelijk uit de
ventilatieroosters in het dashboard.
2. HOOFD/VOETEN:De lucht komt zowel uit
deventilatieroosters in de voetenruimteals
uit de ventilatieroosters in het dashboard.
3. VOETEN:Delucht komt v oornamelijk uit de
ventilatieroosters in de voetenruimte.
4. VOETEN/VOORRUIT: De lucht komt voor-
namelijk uit de ventilatieroosters voor de
voorruit en uit de ventilatieroosters in de
voetenruimte.
5. VOORRUIT: In deze stand komt de lucht
voornamelijk uit de ventilatieroosters voor
devoorruit.
Zie ook “Keuze luchtcirculatie” op bladzijde 125
in dit hoofdstuk voor meer informatie over de
luchtcirculatie.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
124
VENTILATIE/VERWARMI NG/AI RCONDITI ONING
Luchttoevoerknop
Beweeg de knop om de luchttoevoer te rege-
len.
1. Recirculatie: Recirculatie vande luc ht in
het interieur.
2. Buitenlucht: In deze stand wordt er verse
buitenlucht aangezogen.
ToetsA/C (sommigeuitvoeringen)
Druk op de toets A/C om de airconditioning in
te schakelen. Het controlelampje A/C gaat
branden. Druk nogmaals op de toets om de
airconditioning uit te schakelen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
VENTILATIE/VERWARMI NG/AI RCONDITI ONING
125
D Nadat de auto in de zon heeft gestaan, is
het aan te bevelen eerst een paar minuten
met open ruiten te rijdenom snelle ventila-
tie te verkrijgen. Sluit daarna de ruiten om
de warmte buiten te houden. Een effectieve
koeling kan alleen bereikt worden met ge-
sloten ruiten.
D Zorg ervoor dat de inlaatopeningen vlak
voor de voorruit niet zijn bedekt door blade-
ren, sneeuw en dergelijke.
D Houd de ruimte onder de voorstoelen vrij,
zodat de lucht vrij door de auto kan circule-
ren.
D Schakel, als het koud is, de aanjager even
in de hoogste stand om zo de inlaatopenin-
gen vrij te maken van sneeuw of vocht.
Hierdoor kan het beslaan van de ruiten wor-
den verminderd.
D Houd bij het rijden op stoffige wegen alle
ruiten gesloten. Als er na het sluiten van de
ruiten nog altijds tof wordt aangezogen, laat
dan de luchttoevoerknop in de stand BUI-
TENLUCHT staan en schakel de aanjager
in.
D Zet de luchttoevoerknop in de stand voor
circulatie van de binnenlucht als u een an-
dere auto volgt op een stoffige weg. Op de-
ze wijze komt er geen stof in het interieur.
Zet z odrahet mogelijk is de luchttoevoer-
knop weer in de stand BUITENLUCHT.
WAARSCHUWING
Om te voorkomen datde voorruit beslaat,
dient ude uitstroomopeningen van de voor-
ruit niet samenmet de airconditioning bij
zeer vochtig weer te gebruiken. Door het
verschil in temperatuur tussen debuiten-
lucht ende voorruit kan de buitenzijde van
de voorruit beslaan,waardoor het zicht
wordtbelemmerd.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Keuze luchtcirculatie Bedieningstips
126
VENTILATIE/VERWARMI NG/AI RCONDITI ONING
OPMERKING
Laat deairconditioning niet langer ingescha-
keld dannoodzakelijk is alsde motor niet
draait om te voorkomen datde accu uitgeput
raakt.
Verwarmen
Gebruik de volgende instellingen voor een opti-
maal resultaat:
Aanjagersnelheid Gewenste stand
behalve OFF
Temperatuur Warm (rood
gemarkeerd)
Luchttoevoer Buitenlucht
Luchtcirculatie VOETEN
Airconditioning Uit
D Zet de luchttoevoerknop in de stand RE-
CIRCULATIE als u het interieur extra snel
wilt verwarmen. Om te voorkomen dat de
ruiten beslaan, is het aan te raden de stand
buitenlucht weer te selecteren zodra het
interieur is opgewarmd.
D Schakel de airconditioning in voor verwar-
ming met droge lucht.
D Se lecteer de stand VOET EN/VOORRUIT
omhet interieur te verwarmen en tegelijk de
voorruit te ontwasemen.
Airconditioning
Gebruik de volgende instellingen voor een opti-
maal resultaat:
Aanjagersnelheid Gewenste stand
behalve OFF
Temperatuur Koud (blauw
gemarkeerd)
Luchttoevoer Buitenlucht
Luchtcirculatie HOOFD
Airconditioning Aan
D Zet de luchttoevoerknop een paar minuten
in de stand recirc ulatieals u het interieur
extra snel wilt koelen.
Ventileren
Gebruik de volgende instellingen voor een opti-
maal resultaat:
Aanjagersnelheid Gewenste stand
behalve OFF
Temperatuur Koud (blauw
gemarkeerd)
Luchttoevoer Buitenlucht
Luchtcirculatie HOOFD
Airconditioning Uit
Ontwasemen
Wasem aan de binnenzijde verwijderen:
Gebruik de volgende instellingen voor een opti-
maal resultaat:
Aanjagersnelheid Gewenste stand
behalve OFF
Temperatuur Naar hoge
temperatuur om
te verwarmen;
lage temperatuur
om te koelen
Luchttoevoer Buitenlucht
Luchtcirculatie VOORRUIT
Airconditioning Aan
D Zorg ervoor dat bij zeer vochtig weer geen
koude lucht op de voorruit wordt gericht.
Het verschil tussen de temperatuur van de
buitenlucht en die van de voorruit kan de
buitenkant van de ruit doen beslaan, waar-
door uw zicht wordt beperkt.
Ontwasemen
Rijp aan de buitenzijde verwijderen:
Gebruik de volgende instellingen voor een opti-
maal resultaat:
Aanjagersnelheid Gewenste stand
behalve OFF
Temperatuur Warm (rood
gemarkeerd)
Luchttoevoer Buitenlucht
Luchtcirculatie VOORRUIT
Airconditioning Uit
D Zet de luchtcirculatie in de stand VOETEN/
VOORRUIT om het interieur te verwarmen
entegelijk de voorruit te ontwasemen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
VENTILATIE/VERWARMI NG/AI RCONDITI ONING
127
Zijventilatieroosters
Centrale ventilatieroosters
Het kan voorkomen dat de luchtstroom door de
ventilatieroosters niet goed is. Controleer dan
of de ventilatieroosters wel geopend zijn. De
ventilatieroosters in het dashboard kunnen
worden geopend en gesloten zoals aange-
geven in de afbeelding.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Uitstroomopeningen in het
dashboard
128
VENTILATIE/VERWARMI NG/AI RCONDITI ONING
1. Aanjagerknop
Schuif de knop in de gewenste stand om de
aanjagersnelheid in te stellen. Schuif de knop
naar rechts voor een hogere snelheid en naar
links voor een lagere snelheid.
2. Temperatuurknop
Schuif de knop om de gewenste temperatuur in
te stellen. Schuif de knop naar rechts voor een
hogere temperatuur of naar links voor een la-
gere temperatuur .
3. Hoofdschakelaar
Druk op deze schakelaar om de verwarming en
ventilatieachter in tesc hakelen. Ophet dash-
board bevindt zich hiervoor ook een schake-
laar. Zie Overzicht van dashboard en bedie-
ningsorganen” op bladzijde 2 in hoofdstuk 1--1
voor de locatie van de schakelaar.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Verwarming achter
VENTILATIE/VERWARMI NG/AI RCONDITI ONING
129
Drukopdeschakelaar omdeextraverwar-
minginteschakelen. Druknogmaalsopde
schakelaar omdeextra verwarming uit te
schakelen.
Gebruik de schakelaar extra verwarming om
het interieur extra teverwarmen bij extreme
koude.
Wanneer de schakelaar voor de extra verwar-
ming wordt aangezet, gaat het motortoerental
omhoog als de motor draait.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Schakelaar extra verwarming
130
VENTILATIE/VERWARMI NG/AI RCONDITI ONING
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
OVERIGE UITRUSTING
131
Hoofdstuk 1--9
INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
Overige uitrusting
D Klok 132..............................................
D Aansteker en asbakken 132.............................
D Dashboardkastjes 133..................................
D Extra opbergvak 134....................................
D Bekerhouder 135.......................................
D Fleshouders 136.......................................
D Tafeltje naast stoel 136..................................
D Riempjes gevarendriehoek 137...........................
D Bevestigingsogen 137..................................
D T ussenstang 138.......................................
D Handgreep voorstijl 139.................................
D Vloermat 140..........................................
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
132
OVERIGE UITRUSTING
Om de uren in te stellen: Druk op het knopje H.
Om de minuten in te stellen: Druk op het knop-
je M.
Op het hele uur kunt u het klokje gelijkzetten
door op het knopje :00 te drukken.
Als bijvoorbeeld het knopje :00 wordt ingedrukt
en het klokje tussen 1:01 en 1:29 staat, veran-
dert de tijdin 1:00. Als het klokje tussen 1:30
en 1:59 staat, verandert de tijdin 2:00.
Het contact moet in stand ACC of AAN staan.
Na onderbreking van de voeding zal het klokje
1:00 aanwijzen.
Zodra de verlichtingwordt ontstoken, zal de
lichtsterktevan de cijfers gereduceerd worden.
Aansteker en asbakvóór
Asbakachter (type A)
Asbakachter (type B)
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Klok Aansteker en asbakken
OVERIGE UITRUSTING
133
AANSTEKER
Naindrukken begintdeaansteker tegloei-
en. Zodrahij klaar isvoor gebruik springt
deaansteker automatisch terug.
Als de motor niet draait, moet het contact in
stand ACC staan.
Houd de aansteker niet ingedrukt als deze
reeds gloeit.
Gebruik voor vervanging uitsluitend een origi-
nele Toyota--aansteker.
ASBAKKEN
Asbakvoor enachter (type A):
Trekdeasbaknaar u toeom hem teopenen.
Druk uw sigaret of sigaar helemaal uit in de
asbak als u hem hebt opgerookt. Dit om te
voorkomen dat de andere peuken in de asbak
vlam vatten. Sluit de asbak na gebruik.
De asbak kan verwijderd worden door het ver-
grendelplaatje naar beneden te drukken en
hem eruit te trekken.
Asbakachter (typeB):
Openhet deksel omdeasbakte kunnen ge-
bruiken.
Druk uw sigaret of sigaar helemaal uit in de
asbak als u hem hebt opgerookt. Dit om te
voorkomen dat de andere peuken in de asbak
vlam vatten. Sluit de asbak na gebruik.
De asbak kan worden verwijderd door het dek-
sel te openen en de asbak eruit te trekken.
WAARSCHUWING
Sluit na gebruik deasbak weer omde kans
op letselbij een ongeval of bijhard remmen
te verkleinen.
Type A
Type B
Handel alsvolgt omhet dashboardkastjete
gebruiken.
Type A: Trek aan de hendel.
Type B: Druk de ontgrendelingshendel in
en beweeg de klep omhoog.
WAARSCHUWING
Houd het dashboardkastje tijdens het rijden
gesloten, omletsel te voorkomen bij een on-
geval ofplotseling remmen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Dashboardkastjes
134
OVERIGE UITRUSTING
Trekhet extra opbergvakvoor gebruikuit
derugleuning van de voorpassagiersstoel
enopenhet deksel.
WAARSCHUWING
Houd het extra opbergvak tijdens het rijden
gesloten omletsel te voorkomen bij een on-
geval ofplotseling remmen.
Het extra opbergvak is voorzien van een docu-
menthouder en een penhouder.
Verwijder het deksel om dit als documenthou-
der te kunnen gebruiken, zie afbeelding.
WAARSCHUWING
Gebruik de documenthouder niet tijdens het
rijden.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Extraopbergvak (typeA)
OVERIGE UITRUSTING
135
Draai aan deknopenopenhet dekselom
het opbergvakte gebruiken.
In de bekerhouder kunnendrinkbekers en
blikjes wordengeplaatst.
Trek de bekerhouder naar u toe om hem te
kunnen gebruiken.
WAARSCHUWING
D Plaats niets in de bekerhouders waarvoor
deze niet zijn ontworpen. Dergelijke voor-
werpen kunnen bijeen ongevalof bij hard
remmen door deauto slingeren ende in-
zittenden letsel toebrengen. Dek indien
mogelijk warme dranken af om verbran-
ding tevoorkomen.
D Houd het deksel van debekerhouder tij-
dens hetrijden gesloten alsdeze niet
wordt gebruikt, om letselte voorkomen bij
een ongevalof plotseling remmen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Extraopbergvak (typeB) Bekerhouder
136
OVERIGE UITRUSTING
In de fleshouderskunnenflessenworden
geplaatst.
WAARSCHUWING
Plaats niets in de houder waarvoor deze niet
is ontworpen. Dergelijke voorwerpen kun-
nen bijeen ongevalof bij hardremmen door
de autoslingeren en deinzittenden letsel
toebrengen.
OPMERKING
Plaats geen beker of open fles in defleshou-
der omdat de inhoud daarvan gemorst kan
worden als hetportier geopendof gesloten
wordt.
Trekhettafeltjeomhoog tot het vastklikt.
Trek de ontgrendelhendel omhoog om het tafel-
tje weer in te kunnen drukken.
Het tafeltje is voorzien van bekerhouders en
een muntenhouder.
WAARSCHUWING
D Plaats niets in de bekerhouders waarvoor
deze niet zijn ontworpen. Dergelijke voor-
werpen kunnen bijeen ongevalof bij hard
remmen door deauto slingeren ende in-
zittenden letsel toebrengen. Dek indien
mogelijk warme dranken af om verbran-
ding tevoorkomen.
D Houd het tafeltje tijdens het rijden inge-
klapt alshet niet wordt gebruikt, omletsel
te voorkomen bij een ongevalof plotseling
remmen.
OPMERKING
Plaats, om schade te voorkomen, geen zwa-
re voorwerpen op hettafeltje.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Fleshouders Tafeltjenaast stoel
OVERIGE UITRUSTING
137
Type A
Type B
Dezeriempjeszijn ontworpenomeengeva-
rendriehoekopzijn plaats tehouden.
1. Klap de derde zitrij op. (Ziev oor details
“Opklappen van de achterbank op blad-
zijde 39 in hoofdstuk 1--3. )
2. Zet de gevarendriehoek vast met de
riempjes .
Verzeker u ervan dat de gevarendriehoek goed
vastzit.
Type A
Type B
Type C
Plaats van bevestigingsogen
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Riempjes gevarendriehoek B evestigingsogen
138
OVERIGE UITRUSTING
Type 1
Type 2
Type 3
Soort bevestigingsogen
Gebruik de bevestigingsogenomdebagage
goedvast tezetten.
Zie Voorzorgsmaatregelen bij het beladen” op
bladzijde 150 in hoofdstuk 2 met betrekking tot
het laden.
Om de tussenstang teverwijderen moethet
ontgrendelknopjenaar dezijdeUNLOCK
gedraaidworden. Houd het knopje indie
stand en schuif het uiteindevandetussen-
stang naar binnen.
Om de tussenstang teplaatsenmoet het
ontgrendelknopjenaar dezijdeUNLOCK
gedraaidworden. Houd het knopje indie
stand en schuif het uiteindevandetussen-
stang naar binnen. Plaats de uiteindenvan
destang indesteun en laat het knopjelos.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Tussenstang
OVERIGE UITRUSTING
139
De tussenstang kan ook achter de tweede zitrij
geplaatst worden.
WAARSCHUWING
Controleer nahet plaatsen vande tussen-
stang of deze goedvergrendeld isdoor te
proberendezenaarvorenenachterentedu-
wen.
Gebruik de handgreepopdevoorstijl voor
eengemakkelijkeinstap.
Als u rijdt met 3personen voorin, laat dan de
middelste persoon de handgreep aan passa-
gierszijde vasthouden, zodat deze u niet kan
hinderen als u over bochtige of slechte wegen
rijdt.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Handgreep voorstijl
140
OVERIGE UITRUSTING
Gebruik een passendevloermat.
WAARSCHUWING
Houd u aan de volgendevoorzorgsmaat-
regelen:Alsdevloermatnietgoedopde
vloerbedekking is geplaatst, kan deze de be-
diening vande pedalenhinderen, wat kan
resulteren in een ongeval.
D Zorg ervoor dat de vloermat op de juiste
manier op de vloerbedekking ligt, met de
goede zijde omhoog.
D Plaats geen vloermatten opreeds aanwe-
zige matten.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Vloermat
AANWIJ ZINGEN VOORDATU GAAT RIJDEN METUW TOYOTA
141
Hoofdstuk 2
AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN
MET UW TOYOTA
D Inrijden 142............................................
D Brandstof 142..........................................
D Rijden in het buitenland 143.............................
D Katalysator 143........................................
D Belangrijke waarschuwingen voor uitlaatgassen 144........
D Feiten betreffende olieverbruik 145.......................
D Remsysteem 146......................................
D Remblokslijtage--indicatoren 149.........................
D Voorzorgsmaatregelen bij het beladen van de laadruimte 150
D Differentieel met beperkte slip 151........................
D Identificatie van uw Toyota 152...........................
D Wielophanging en chassis 153...........................
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
142
AANWIJ ZINGEN VOORDATU GAAT RIJDEN METUW TOYOTA
Rijdrustigenvermijdhogetoerentallen.
Het is niet nodig uw nieuwe Toyota volgens een
speciaal schema in te rijden. Enkele eenvoudi-
gerijtips voor de eerste 1.000 km kunnen ech-
ter veel bijdragen aan de toekomstige zuinig-
heid en lange levensduur van uw auto:
D Accelereer niet met volgas.
D Voorkom dat de motor met een te hoog toe-
rental draait.
D Probeer de eerste 300 km krachtig remmen
te vermijden.
D Rijd niet langzaam met een handgeschakel-
de transmissie in een hoge versnelling.
D Rijd niet langdurig met een constante snel-
heid, of deze snelheid nu hoog of laag ligt.
D Trek geen aanhangwagen gedurende de
eerste 800 km.
Dekeuzevandejuistebrandstof isessen-
tieel voor degoedewerkingvandemotor .
Motorschade ontstaan door het gebruik van
onjuiste brandstof wordt niet door de Toyota--
garantie gedekt.
OPMERKING
Gebruik geen brandstof fen die niet geschikt
zijn. Als brandstoffen worden gebruikt die
niet geschikt zijn, zal de motor beschadigd
raken.
BRANDST OF SOORT
Gebruik alleendiesel.
CETAANGETAL
Gebruik brandstof met een cetaangetal van
48of hoger.
Gebruik van brandstof met een lager cetaange-
tal dan hierboven aangegeven, kan leiden tot
aanhoudend zwaar pingelen. Ernstig pingelen
zal leiden tot motorschade.
Alsdemotorpingelt...
Als er zwaar pingelen te horen is, ook al wordt
de aanbevolen brandstof gebruikt, of als er re-
gelmatig pingelen te horen is bij rijden met een
constante snelheid op vlakke wegen, laat de
auto dan nakijken door een Toyota--dealer of
erkende reparateur.
Het kan zijn dat u eens een enkele keer kort
licht pingelen hoort tijdens accelereren of bij
het oprijden van een heuvel. Dit is normaal en
niets om u zorgen over te maken.
INHOUD BRANDSTOFTANK
75liter (19,8 gal., 16,5Imp. gal.)
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Inrijden Brandstof
AANWIJ ZINGEN VOORDATU GAAT RIJDEN METUW TOYOTA
143
Als u van planbent met uw Toyota naar het
buitenland tegaan...
Teneerste: zorg ervoor dat uw auto voldoet
aan de in dat land geldende wettelijke voor-
schriften.
Tentweede: informeer of de juiste brandstof er
wel verkrijgbaar is.
Dekatalysator is een voorzieningdiedeuit-
stoot vanschadelijkestoffenbeperkt.
Deze ziet er ongeveer uit als een uitlaatdem-
per , maar de werking is geheel anders.
WAARSCHUWING
D Houd mensen en brandbare materialen uit
de buurt van de uitlaat zolang demotor
nog draait. De uitlaatgassen zijn zeer heet.
D Rijd, parkeer of stop nooitboven materiaal
dat licht ontvlambaar is, zoals papier, doe-
ken,grasenbladeren.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Rijden in het buitenland Katalysator
144
AANWIJ ZINGEN VOORDATU GAAT RIJDEN METUW TOYOTA
OPMERKING
Wanneer veel onverbrand gas naarde kataly-
sator stroomt, kan dat oververhitting tot ge-
volg hebbenen zelfs brand veroorzaken. Het
is daarom van groot belang om de volgende
instructiesoptevolgen:
z Gebruik alleen diesel.
z Rijd nooitmet te weinig brandstof inde
tank. Als tijdelijk niet voldoende brandstof
naar de motor kan komen, kan dit een
slechte verbranding tot gevolg hebben.
z Laat de motor nietlanger dan 20minuten
stationair draaien.
z Sleep ofduw de autoniet aan.
z Zet nooit het contact uitzolang de auto
nog rijdt.
z Laat de motor vanuw auto altijdvolgens
het schemaonderhouden. Storingen aan
de elektrische installatie ofhet brandstof-
systeem kunneneen extreem hogekataly-
satortemperatuur veroorzaken.
z Als demotor moeilijk start ofvaak afslaat,
laat deauto dan nakijken door een
Toyota-dealer of erkende reparateur.
z Om dekatalysator goed te kunnen laten
functioneren, dient uw Toyota volgenshet
voorgeschreven onderhoudsschema te
worden onderhouden. Zie het onder-
houds- en garantieboekje voor het onder-
houdsschema.
WAARSCHUWING
D Uitlaatgassen bevatten schadelijk koolmo-
noxide (CO), een kleur-- enreukloos gas.
Het inhaleren vanuitlaatgas kan koolmo-
noxidevergiftiging veroorzaken.
D Het uitlaatsysteem dient regelmatig
gecontroleerd te worden. Laat uw auto
nakijken door een Toyota--dealer of
erkende reparateur bij gaten of scheuren
als gevolgvan corrosie of beschadigingen
aan verbindingsstukken, of bij een
abnormaal geluid aan het uitlaatsysteem.
Anders zouden er uitlaatgassen in de auto
terecht kunnen komen,wat koolmonoxide-
vergiftiging kan veroorzaken.
D Zet demotor uit als de auto zich in een
slecht geventileerde ruimte bevindt. In een
afgesloten ruimte, bijv. een garage, kun-
nen uitlaatgassen in de auto terechtko-
men. Hierdoor kan koolmonoxidevergifti-
ging ontstaan.
D Blijf niet langetijd in de auto zitten alsde-
ze stilstaat en de motor draait. Als dit ech-
ter onvermijdelijk is,mag het alleen in de
buitenlucht gebeuren. Stel de verwarming/
ventilatie van uw auto zo af dat er verse
buitenlucht in het interieur wordt gevoerd.
D Zorg ervoor dat de achterklep/--deur enge-
sloten is/zijn tijdenshet rijden. Als deze
niet goedis/zijn gesloten,kunnen er uit-
laatgassen inhet interieur worden gezo-
gen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Belangrijkewaarschuwingen
voor uitlaatgassen
AANWIJ ZINGEN VOORDATU GAAT RIJDEN METUW TOYOTA
145
D Openderuitenalsuindeautouitlaatgas-
sen ruikt. Als gevolgvan eengrote con-
centratie uitlaatgas in de auto kande be-
stuurder buiten bewustzijn raken en een
ernstig ongeval veroorzaken. Laatuw auto
direct controleren door een Toyota--dealer
of erkende reparateur.
D Laat demotor niet draaien opeen plaats
waar sneeuw de afvoer van de uitlaatgas-
sen zou kunnen hinderen. Als sneeuw de
afvoer van uitlaatgassen hindert wanneer
de motor draait, kaner uitlaatgas in de
auto terechtkomen. Hierdoor kan koolmo-
noxidevergiftiging ontstaan.
D Zet altijd de motor uit als u evengaat sla-
pen inde auto. Anders zou uper ongeluk
de versnellingspook uit de vrijstand kun-
nen zetten of het gaspedaal inkunnen
trappen, wat tot eenongeval kanleiden of
tot brand alsgevolg vaneen oververhitte
motor .Verder kaner in eenslecht geventi-
leerde omgeving uitlaatgas in de autote-
rechtkomen, waardoor koolmonoxidever-
giftiging kan ontstaan.
FUNCTIESVANMOTOROLIE
Motorolie heeft als belangrijke functie de bin-
nenzijde van de motor te smeren en te koelen
en speelt daarom een grote rol bij het in goede
conditiehouden van de motor.
OLIEVERBRUIK
Het isheel normaal dateenmotor eenbeet-
je olie verbruikt gedurendedegewone wer-
king van de motor.Deoorzaken hiervanzijn
devolgende.
D Olie wordt gebruikt om zuigers, zuigerveren
en cilinders te smeren. Als een zuiger in de
cilinder naar beneden gaat, wordt op de ci-
linderwand een dunne oliefilm achtergela-
ten. Door hoge onderdruk die ontstaat tij-
dens deceleratie van de auto, wordt een
beetje olie de verbrandingskamer ingezo-
gen. Dit beetje aangezogen olie en een
klein gedeelte van de achtergelaten oliefilm
worden tijdens het verbrandingsproces door
de hoge temperatuur verbrand.
D Ook wordt olie gebruikt om de inlaatklepste-
len te smeren. Een beetje van deze olie
wordt tezamen met de lucht en brandstof in
de verbrandingskamer verbrand. De hoge
temperatuur van de uitlaatgassen zorgt ook
voor verbranding van de olie die de uitlaat-
klepstelen smeert.
Dehoeveelheidmotorolie diewordt ver-
bruikt, hangt o.a.af vandeviscositeit van
deolie,dekwaliteit vandeolieendewijze
waaropmet de autowordt gereden.
Bij het rijden op hoge snelheden en veelvuldig
accelereren en decelereren zal een hoger olie-
verbruik optreden.
Een splinternieuwe motor gebruikt tijdelijk meer
olie omdat zuigers, zuigerveren en cilinders
nog niet op elkaar zijn ingelopen.
Technischverantwoordolieverbruik: Maxi-
maal 1,0 liter per 1.000 km
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Feiten betreffende olieverbruik
146
AANWIJ ZINGEN VOORDATU GAAT RIJDEN METUW TOYOTA
Bij debeoordeling van het olieverbruik
moet voorzichtigheidworden betracht, om-
dat de olie kan zijnverdundenhetmoeilijk
is het juisteniveau tebepalen.
Als een auto bijvoorbeeld herhaaldelijk korte
rittenrijdt eneennormalehoeveelheid olie ver-
bruikt, kan het zijn dat aan de hand van het
oliepeil geen verbruik is te constateren, zelfs
niet na 1.000 km of meer. Dit komt omdat de
oliegeleidelijk aandoor brandstof en vocht
wordt verdund. Dan lijk t het dat het oliepeil niet
is veranderd.
Als daarna met hoge snelheden gereden wordt,
verdampen vocht en brandstof uit de olie en
lijkt demotor ineens een hoog olieverbruik te
hebben.
MOT OROLIEPEILENIS BELANGRIJK
Een van de belangrijkste punten van auto--on-
derhoud is het op peil houden van de motor-
olie, zodat de werking van de olie niet achteruit
kan gaan. Daarom is het van wezenlijk belang
om het oliepeil regelmatig te controleren. Aan-
bevolen wordt om steeds na het tanken of een-
maal per week de olie te peilen.
OPMERKING
Het nalaten vanregelmatig olie peilenkan
leiden tot motorstoringen ten gevolgevan
onvoldoende smering en koeling.
Voor informatie ov er oliepeilen, zie“Controle
van het motoroliepeil op bladzijde 210 in
hoofdstuk 7--2.
Uw Toyota is uitgerust met een gescheiden
remsysteem. Dat wil zeggen dat de remmen
door twee afzonderlijke hydraulischec ircuits
worden bediend. Bij een lek in één van de rem-
circuits blijft het andere nog werken. U zult dan
wel met meer kracht het rempedaal moeten
intrappen, terwijl de remweg langer zal zijn.
Ook kan het waarschuwingslampje voor het
remsysteem gaan branden.
WAARSCHUWING
Blijf niet doorrijden alséén vande twee rem-
circuits defect is.Laat uw remmen zo snel
mogelijk repareren door uw Toyota--dealer
of erkende reparateur.
REMBEKRACHTIGER
De remmen van uw Toyota worden door het
motorvacuüm bekrachtigd. Als de motor onder
het rijden afslaat, kunt u uw auto met de nor-
male pedaalkracht tot stilstand brengen. Voor
een paar keer remmen, maar niet meer dan
dat, is er nog voldoende reservevacuüm aan-
wezig.
WAARSCHUWING
D Rem niet pompend als demotor afgesla-
gen is.Bij elke keerintrappen vanhet
rempedaal verbruikt u een gedeelte van
uw reservevoorraad motorvacuüm.
D Ook zonder bekrachtiging blijven de rem-
men werken, maar het rempedaal moet
dan metmeer kracht worden ingetrapt dan
anders en de remweg zal langer zijn.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Remsysteem
AANWIJ ZINGEN VOORDATU GAAT RIJDEN METUW TOYOTA
147
ANTIBLOKKEERSYSTEEM(ABS)
(uitvoeringen met waarschuwingslampje
antiblokkeersysteem)
Dit systeem isontworpen om hetblokkeren
vandewielentijdens hardremmen en bij
remmen op eengladwegdekte voorkomen.
Hierdoor ishet mogelijkonderdezeom-
standighedendekoersstabiliteittebehou-
denente kunnen blijvensturen.
Effectief gebruikvanhetantiblokkeer-
systeem:Als het antiblokkeersysteemin
werking treedt, zal een trilling inhet pedaal
voelbaar worden en een geluid hoorbaar zijn.
Laat het antiblokkeersysteem danzijn werk
doen en houd het rempedaal stevig ingetrapt.
Rem niet pompend als u een noodstop moet
maken. Daardoor zou de remwerking alleen
maar minder worden.
Het antiblokkeersysteemtreedt in werking zo-
dra de snelheid boven 10 km/h komt. Het wordt
uitgeschakeld zodra de snelheid onder 5 km/h
komt.
Bij remmen op gladde weggedeelten, zoals bij-
voorbeeld putdeksels, staalplaten bij wegwerk-
zaamheden, overgang van brugdelen en bij
regenachtig weer, zal het antiblokkeersysteem
vrij snel in werking treden.
Tijdens het starten en vlak na het wegrijden
vande autokan inde motorruimte een zacht
tikkend geluid worden gehoord. Dit betekent
niet dat er een storingin het systeemzit, maar
dat het systeem bezigis met een zelfdiagnose.
Als het antiblokkeersysteem inwerking
treedt, kandit gepaardgaanmet devolgen-
deomstandigheden. Deze duidenniet op
eenstoring:
D Er is een geluid hoorbaar en er kunnen tril-
lingen ontstaan in het rempedaal, de car-
rosserieen het stuurwiel. Als de auto stil-
staat, kan het geluid van een elektromotor
in de motorruimte hoorbaar zijn.
D Aan het einde van de antiblokkeerwerking
kan het rempedaal iets wegzakken.
WAARSCHUWING
Overschat het antiblokkeersysteem niet:
Hoewel het antiblokkeersysteem bijdraagt
aan debestuurbaarheid vande auto, blijft
het te allen tijde belangrijk voorzichtig te
zijn, niet tehard te rijden en voldoende af-
stand vande voorligger te houden. Als het
antiblokkeersysteem in werking is,zijn er
grenzen aan de stabiliteit en bestuurbaar-
heid vande auto.
Het antiblokkeersysteem helpt nietals de
banden hungrip verliezen en ookniet tij-
dens aquaplaning.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
148
AANWIJ ZINGEN VOORDATU GAAT RIJDEN METUW TOYOTA
Het antiblokkeersysteem is niet ontworpen
om deremweg teverkleinen: Rijd niet te
hard en houd altijd voldoendeafstand tot uw
voorligger.Uw auto heeft, tenopzichte van
auto’szonder antiblokkeersysteem, eenlan-
gere remweg in de volgende omstandighe-
den:
D Als wordt gereden opslechte wegen,
grind, zand endergelijke, of opbesneeuw-
de wegen.
D Als wordt gereden met sneeuwkettingen.
D Als wordt gereden opwegen met drem-
pels, zoals bij de overgang van betonpla-
ten.
D Als wordt gereden opwegen met kuilenof
andere oneffenheden.
Zorg ervoor dat alle 4 bandende juiste maat
en dejuiste bandenspanning hebben: Het
antiblokkeersysteem werkt door de snelheid
waarmee de wielen draaien te meten.Als er
banden meteen verkeerde maat zijn gemon-
teerd, is het niet mogelijk de snelheid nauw-
keurig te bepalen, waardoor het antiblok-
keersysteem niet goedmeer werkt en de
remweg groter wordt.
WaarschuwingslampjeABS
Het lampje gaat branden zodra het contact
AAN wordt gezet. Als het antiblokkeersysteem
goed werkt, gaat het lampje na een paar se-
conden uit. Bij een storing zal het lampje gaan
branden.
Als het waarschuwingslampje ABS brandt (en
het waarschuwingslampjevanhet remsysteem
brandt niet), werkt het remsysteem als een
conventioneel remsysteem, dus zonder de
antiblokkeerfunctie.
Als het waarschuwingslampje ABS brandt (en
het waarschuwingslampjeremsysteem brandt
niet), kunnen de wielen dus blokkeren als hard
wordt geremd en bij het remmen op een gladde
ondergrond.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
AANWIJ ZINGEN VOORDATU GAAT RIJDEN METUW TOYOTA
149
Devolgende omstandighedenkunnendui-
denopeendefect ineenonderdeeldat door
het waarschuwingslampjewordt gecontro-
leerd. Laat uwauto zosnel mogelijknakij-
kendoor een Toyota-dealer oferkende
reparateur .
D W anneer het contact AAN wordt gezet gaat
het lampje niet branden, of het lampje blijft
branden.
D Het lampje gaat branden tijdens het rijden.
Als het lampje tijdens het rijden kort brandt,
duidt dit niet op een storing.
Deslijtage -indicatorenvanderemblokken
geveneengeluidssignaal alsderemblokken
door slijtageaanvervanging toezijn.
Als er tijdens het rijden een piepend of schu-
rend geluid hoorbaar is, laat dan de remblok-
kenonmiddellijk nakijken bij de dic htstbijzijnde
Toyota--dealer of erkende reparateur.
Blijf niet doorrijden als udezegeluiden hoort.
Ver doorrijden met versleten remblok k en kan
schade aan de remschijven veroorzaken en
een grotere kracht op het rempedaal vergen
om dezelfde remkracht te verkrijgen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Remblokslijtage--indicatoren
150
AANWIJ ZINGEN VOORDATU GAAT RIJDEN METUW TOYOTA
Let bij het beladen van de laadruimte op de
volgende punten:
D Berg de lading of bagage zoveel mogelijk in
de laadruimte op. Zorg ervoor dat de baga-
gestevig vastligt.
D Let erop dat de auto niet uit balans raakt
door zware lading aan één zijde van de
auto te leggen. Leg zware voorwerpen zo
ver mogelijk naar voren.
D Neem geen onnodige bagage mee. Dit helpt
u brandstof te besparen.
WAARSCHUWING
D Stapel in de vergrote laadruimte nooit ho-
ger dan de rugleuning vande voorstoelen,
om tevoorkomen dat ladingof bagage tij-
dens hard remmen naarvoren schuift.
Plaats lading of bagage altijdzo laagmo-
gelijk.
D Sta nooit toe dater personen inde laad-
ruimte meerijden. De laadruimte isniet
ontworpen om personen te vervoeren.
Personen dienen plaats tenemen opeen
zitplaats en een gordel op de juistemanier
om tedoen. Anders neemt de kans oplet-
sel bijhard remmen enbij een ongeval
sterk toe.
D Zorg ervoor dat er niets op het dashboard
ligt alser met deauto wordt gereden. Het
uitzicht kan er door worden belemmerd.
Bij fel accelereren of scherp sturen kan
het gaanbewegen en zo de bestuurder
hinderen. Bij eenongeval kanhet bij de
inzittenden letselveroorzaken.
D Alleen uitvoeringen met dakconsole:
Plaats, om de kans opletsel bijeen snelle
acceleratie of bijhard remmen te voorko-
men, geenzware voorwerpen op dedak-
console enleg geenvoorwerpen op of bo-
ven deopstaande rand. Het totale gewicht
van devoorwerpen magniet meer dan
2kgbedragen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Voorzorgsmaatregelen bijhet
beladen van de laadruimte
AANWIJ ZINGEN VOORDATU GAAT RIJDEN METUW TOYOTA
151
Uitvoeringenmet tweewielaandrijving
Sommige uitvoeringen met tweewielaandrijving
zijn voorzien van een differentieel met beperkte
slip. Het differentieel met beperkte slip is
ervoor om de grip te vergroten door
automatisch kracht door te geven naar het
andere achterwiel, als één achterwiel begint te
slippen. Als u niet zeker weet of uw auto
hiermee is uitgerust, kunt u dit navragen bij
een Toyota--dealer of erkende reparateur.
Uitvoeringenmet vierwielaandrijving
Uw Toyota is voorzien van een tussenbak met
een differentieel met beperkte slip en/of een
achterdifferentieel met beperkte slip.
De tussenbak met beperkte slip is ervoor om
de grip te vergroten door automatisch kracht
door te geven naar de andere wielen, als één
wiel, voor of achter, begint te slippen. Als een
achterwiel begint te slippen wordt de aandrijf-
kracht naar de voorwielen overgebracht en an-
dersom.
Uitvoeringen met vierwielaandrijving en achter-
differentieel met beperkte slip: Het differentieel
met beperkte slip is ervoor om de grip te ver-
groten door automatisch kracht door te geven
naar het andere achterwiel, als één achterwiel
begint te slippen. Als u niet zeker weet of uw
auto hiermee is uitgerust, kunt u dit navragen
bij een Toyota--deal er of erkende reparateur .
WAARSCHUWING
Start de motor nieten laat de motor ook niet
draaien als de auto opeen krik staat.De
auto kanvan de krik schietenwaardoor een
gevaarlijke situatie ontstaat of ernstig letsel
kan worden veroorzaakt.
OPMERKING
Zorg ervoor dat beide achterwielen zijn uit-
gerust met dezelfde banden.Banden met
een afwijkende maat, andere constructie en
draagvermogen kunnen schadeveroorzaken
aan hetdifferentieel met beperkte slip.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Differentieel met beperkte slip
152
AANWIJ ZINGEN VOORDATU GAAT RIJDEN METUW TOYOTA
Voertuigidentificatienummer (VIN)
Typeplaatje
HetVoertuigidentificatienummer (VIN) ishet
wettelijkeidentificatienummer vanuw
Toyota. Dit nummer isingeslagenin de op-
staptrede bij het rechter portier.
Dit is het belangrijkste identificatienummer van
uw Toyota. Het wordt gebruikt voor het op
naam zetten van de auto.
Het Voertuigidentificatienummer (VIN) staat
ook op het typeplaatje.
Het motornummer isopdeaangegeven
plaatsingeslagenin het motorblok.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Identificatie van uw Toyota—
—Voert uigidentificatienummer
—Motornummer
AANWIJ ZINGEN VOORDATU GAAT RIJDEN METUW TOYOTA
153
—Chargenummer
DEZESTICKER NOOIT VERWIJDEREN
Louwman & Parqui B.V.Postbus 212
4940 AE Raamsdonksveer
Chargenummer
Chassisnummer AA123BBB12A123456
HB31885
Alleenvoor Nederland:
Elke door Louwman & Parqui ingevoerde
Toyota-automobiel krijgt een chargenum-
mer.Ditnummer staat op de sticker die aan
debinnenzijdevandeklep van het dash-
boardkastje isgeplakt. Vermeldbij eventue-
le correspondentieofhet inwinnen van tele-
fonischeinformatie, altijdhet
chargenummer vanuwauto.
WAARSCHUWING
Wijzig de wielophanging/het chassisniet
met verhogingssets, tussenstukken, andere
veren, enz. Anders kunnengevaarlijke rij-
eigenschappen ontstaan, die tot het verlies
van decontrole over de auto kunnen leiden.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Wielophanging en chassis
154
AANWIJ ZINGEN VOORDATU GAAT RIJDEN METUW TOYOTA
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
STARTEN ENRIJ DEN
155
Hoofdstuk 3
STARTEN EN RIJDEN
D Vóór het starten 156....................................
D Starten van de motor 156...............................
D Voorzorgsmaatregelen voor het
afzetten van een turbomotor 158.........................
D Controle van de auto voor een lange rit 158................
D T ips voor het rijden onder diverse omstandigheden 159......
D Rijden in de regen 160..................................
D T ips voor het rijden met vierwielaandrijving 161.............
D Rijden in de winter 162..................................
D Het trekken van een aanhangwagen 163..................
D T ips voor brandstofbesparing en een lange levensduur
van uw Toyota 169.....................................
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
156
STARTEN ENRIJ DEN
1. Controleer, voordat u instapt, de omgeving
van de auto.
2. Verstel, indien nodig, de stoel, de rugleu-
ning, de hoofdsteun en het stuurwiel, zodat
u prettig zit.
3. Verstel indien nodig de binnenspiegel en de
buitenspiegels.
4. Sluit alleportieren en deachterk lep/--deu-
ren.
5. Doe de veiligheidsgordel om.
1. Zet de parkeerrem stevig vast.
2. Schakel onnodige verlichting enaccessoi-
res uit.
3. Trap het koppelingspedaal in en zet de ver-
snellingspook vrij. Houd het koppelingspe-
daal ingetrapt totdat de motor is aangesla-
gen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Vóór het starten
Starten van de motor
(a) Voorhet starten
STARTEN ENRIJ DEN
157
Volgaltijd eerst deinstructies onder “(a) Vóór
het starten”.
Normale startprocedure
1. Zet het contact AAN en controleer of het
voorgloeilampje brandt. Laat het contact
AAN staan totdat het lampje uitgaat.
2. Start de motor door het contact in stand
START te zetten zonder het gaspedaal aan
te raken. Laat de sleutel los zodra de motor
aanslaat.
Laat de motor warmdraaien door te rijden, niet
door stationair te draaien. Rijd tijdens deze op-
warmperiode rustig totdat de motor op tempe-
ratuur is.
Alsdemotorafslaat...
Start de motor gewoon opnieuw volgens de
bovengenoemde procedure, afhankelijk vande
temperatuur.
Als de motor niet wil aanslaan...
Zie Als de motor niet wil aanslaan” op bladzij-
de 172 in hoofdstuk 4.
OPMERKING
z Laat de startmotor niet langer dan 30 se-
conden onafgebroken werken. Anders
kunnen destartmotor en de bedrading
oververhit raken.
z Jaag een nogkoude motor nooitop toe-
ren.
z Laat de motor meteennakijken als deze
dikwijls moeilijk start of vaak afslaat.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
(b) Starten vande motor
158
STARTEN ENRIJ DEN
De motor moet na langdurig op hoge snelhe-
den en/of hoge motorbelasting te hebben gere-
den de gelegenheid krijgen om een bepaalde
tijd stationair te draaien voordat het contact
wordt afgezet. Als dit niet gebeurt, kan er ern-
stige motorschade ontstaan.
Rijomstandigheden en vereistetijdvan
stationair draaien
Normaal stadsgebruik
Stationair laten draaien—niet nodig
Rijden met hoge snelheid
Bij ongeveer 80 km/h
Ongeveer 20 seconden stationair
laten draaien
Bij ongeveer 100 km/h
Ongeveer 1 minuut stationair laten
draaien
Bij steile hellingen of continu boven100 km/h
Ongeveer 2 minuten stationair
laten draaien
OPMERKING
Zet, ombeschadiging te voorkomen, demo-
tor niet direct uit nadat deze zwaar belast is.
Een goede gewoonte! Door uw auto te contro-
leren kunt u uz elf ervan verzekeren dat u veilig
en plezierig kunt autorijden. Slechts enige ver-
trouwdheid met uw auto en een oplettend oog
zijn hiervoor vereist. Indien gewenst kunt u de-
ze controle tegen een minimale vergoeding ook
laten doen door een Toyota--dealer of erkende
reparateur.
WAARSCHUWING
Als u deze controles in een geslotengarage
uitvoert, zorg dan voor ruim voldoendeven-
tilatie. Uitlaatgassen zijn namelijkgiftig.
VÓÓRHETSTARTEN
Debuitenkant van de auto
Banden(inclusief reservewiel). Controleer de
spanning van alle banden met behulp van een
bandenspanningsmeter en kijk goed of u insnij-
dingen, beschadigingen of abnormale slijtage
ziet.
Wielmoeren. Controleer of er geen moeren
ontbreken en of ze allemaal goed vastzitten.
Vloeistoflekkages. Als de auto enigetijd ge-
parkeerd heeft gestaan, controleer dan onder
de auto of lekkage van olie, brandstof, water of
andere vloeistof heeft plaatsgevonden (na ge-
bruik van de airconditioning is waterlekkage
normaal).
Verlichting. Controleer dewerkingvan alle
lampen. Controleer ook de afstellingvan de
koplampen.
In de auto
Krik en wielmoersleutel. Overtuig uervan dat
krik en wielmoersleutel in de auto aanwezig
zijn.
Veiligheidsgordels. Controleer of de sluitingen
goed werken. Controleer of de gordels niet ver-
sleten of gerafeld zijn.
Instrumenten en bedieningsorganen. Let
erop dat de waarschuwingslampjes, instrumen-
tenv erlichting en dev oorruitontwaseming goed
werken.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Voorzorgsmaatregelen voorhet
afzetten van een turbomotor
Controle van de auto voor een
langerit
STARTEN ENRIJ DEN
159
Remmen.Overtuig u ervan dat het rempedaal
enige speling heeft.
Accuenkabels. Alleaccucellen moeten tot
het juiste niveau zijn gevuld. Vul, indien nodig,
bij met gedestilleerd water. Controleer of de
accupolen en klemmen goed schoon zijn en de
klemmen goed vastzitten. Let ook op scheur-
tjes in de accubak. Controleer of de accuka-
bels in goede staat verkeren en goed zijn aan-
gesloten.
Indemotorr uimte
Reservezekeringen. Zorg dat u reservezeke-
ringen bij u hebt. Zorg ervoor dat u van alle
voorkomende stroomsterktes reservezekerin-
gen bij u hebt (zie het deksel van het zekerin-
genkastje).
Koelvloeistofniveau. Controleer of het niveau
van de koelvloeistof goed is. (Zie bladzijde 212
in hoofdstuk 7--2voor meer informatie.)
Bedrading. Controleer of er draden zijn be-
schadigd of losgeraakt.
Brandstofleidingen. Controleer de leidingen
op lekkage of losse verbindingen.
NAHETSTARTEN
Uitlaatsysteem. Luister of het geluid niet af-
wijkt van normaal en controleer of u geen uit-
laatgassen ruikt. Laat een eventuele lekkage
onmiddellijk verhelpen. (Zie Belangrijk e waar-
schuwingen voor uitlaatgassen” op bladzijde
144 in hoofdstuk 2.)
Motoroliepeil.Stop de motor en controleer het
motoroliepeil als de auto horizontaal staat. (Zie
bladzijde 210 in hoofdstuk 7--2 voor meer infor-
matie.)
TIJDENSHET RIJDEN
Instrumenten. Controleer of alle meters wer-
ken.
Remmen.Controleer op een veiligeplaats of
de auto tijdens remmen niet naar een kant
trekt.
Ietsongewoons?Controleer op loszittende
onderdelen en lekkages. Luister of u abnorma-
le geluiden hoort.
Als alles in orde is, kunt u onbezorgd gaan rij-
den.
D Matig bij rukwinden altijd uwsnelheid. Hier-
door hebt u een betere controle over de
auto.
D Rijd, als dit niet te vermijden is, langzaam
een stoeprand op en als het mogelijk is on-
der een rechte hoek. Rijd niet tegen hoge of
scherpe voorwerpenen dergelijke aan of
eroverheen. Als u dit toch doet, kunnen de
banden ernstig beschadigd raken. Hiervan
kan een klapband het resultaat zijn.
Rijd voorzichtig over drempels, andere gro-
te oneffenheden en slechte wegen. Anders
kan er ernstige schade ontstaan aan de
banden en/of wielen.
D Draai bij het parkerenop een hellingde
wielen zodanig tegen de stoeprand aan dat
de auto niet naar beneden kan rollen. Zet
de parkeerrem stevig vast en schakel de
versnellingspook in de eerste versnelling of
de achteruit. Plaats, indien nodig, wielblok-
ken.
D Door de auto te wassen of bij het rijden
door diepe plassen kunnen de remmen nat
worden. Om te controleren of de remmen
nat zijn, dient u er zeker van te zijn dat er
geen verkeer in uw nabijheid is. T rap dan
licht op het rempedaal. Als u niet de norma-
le vertragingskracht voelt, zullen de rem-
men nat zijn. Om de remmen droog te ma-
ken dient u tijdens langzaam en voorzichtig
doorrijden het rempedaal licht ingetrapt te
houden. Als ze hierna nog steeds niet veilig
werken, zet de auto dan aan de kant en bel
een Toyota--dealer of erkende reparateur
voor assistentie.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Tips voor het rijden onder
diverseomstandigheden
160
STARTEN ENRIJ DEN
WAARSCHUWING
D Controleer, voordat uwegrijdt, of de par-
keerrem geheel vrij is en het waarschu-
wingslampje voor degeactiveerde par-
keerrem uit is.
D Laat uw auto nietonbeheerd achter met
draaiende motor.
D Laat devoet niet ophet rempedaal rusten
tijdens het rijden. Anders kunnen de rem-
men gevaarlijk oververhit raken. Daar-
naast zullen deremmen sneller slijten en
zal het brandstofverbruik hoger worden.
D Schakel terug enmatig uw snelheid,wan-
neer u aan een langeof steile afdaling be-
gint. Door aanhoudendgebruik van de
remmen kunnen deze oververhit raken en
kan deremwerking achteruitgaan.
D Weesvoorzichtig bijaccelereren, op-- en
terugschakelen en remmen opgladde we-
gen. Door hetplotseling wijzigen van het
motortoerental, zoals bijacceleratie en
afremmen op de motor ,kunnen debanden
hun grip verliezen en kan de autoin een
slip geraken.
D Matig uw snelheid als deremmen nat zijn.
Alsderemmennatzijn,isuwremweglan-
ger. Ook kande auto naareen kant trek-
ken bijhet remmen. Ook kan het gebeuren
dat deparkeerrem niet goed meer werkt.
Rijdenopeenglad wegdek
Rijd voorzichtig als het regent, het zicht is dan
immers minder, de ruiten kunnen beslaan en
de weg kan glad zijn.
D Rijd extra voorzichtig wanneer het begint te
regenen, de weg kan dan immers bijzonder
glad zijn.
D Matig uw snelheid bij het rijden in de regen,
tussen band en wegdek kan er zich dan
immers eenwaterfilm vormen die het s turen
enremmen kanbemoeilijk en.
WAARSCHUWING
D Door plotseling remmen, accelereren en
sturen op glad wegdek kunnen de banden
doorslippen, met controleverlies en moge-
lijk eenongeval tot gevolg.
D Plotselinge veranderingen in het motor-
toerental, bijvoorbeeld bij afremmen opde
motor ,kunnen deauto in eenslip brengen
met mogelijkeen ongeval tot gevolg.
D Trap na hetrijden in eenplas hetrempe-
daal lichtjesin om ervoor te zorgen dat de
remmen goed werken. Door natte rem-
blokjes kande remwerking afnemen. Rem-
men dieaan éénkant van deauto nat zijn
en nietgoed werken, kunnen de besturing
bemoeilijken metmogelijk een ongeval tot
gevolg.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Rijden in de regen
STARTEN ENRIJ DEN
161
Overstroomde wegen
Rij niet op wegen die na zware regenval e.d.
zijn overstroomd. Indien u dat toch doet, kan
de auto hierdoor ernstig worden beschadigd.
OPMERKING
Door op eenoverstroomde weg te rijden,
kan demotor stilvallen enkunnen andere
ernstige problemen optreden zoals bijvoor-
beeld kortsluiting inelektrische onderdelen
en motorschade door onderdompeling in
water.Alsdeautotochnatisgewordenna
het rijden op een overstroomde weg, moet u
de remwerking, het peil en dekwaliteit van
motorolie en andere vloeistoffen van demo-
tor ,de transmissie, detussenbak (auto’ smet
4WD), het differentieel, enz. alsook de sme-
ring van de cardanas, delagers en dewiel-
ophanging (indienmogelijk) en de werking
van allekoppelingen enlagers laten nakijken
door een Toyota-dealerof erkende repara-
teur.
D Alle banden moeten dezelfde maat hebben
envan hetzelfdetype tez ijn. Controleer re-
gelmatig de bandenspanning. (Zie bladzijde
243 in hoofdstuk 8 voor meer informatie.)
D De vierwielaandrijving is het mees t effectief
als alle banden gelijkmatig slijten. Wissel
de banden daarom regelmatig van plaats.
(Zie bladzijde 217 in hoofdstuk 7--2 voor het
wisselen van banden.)
D Als meer grip is vereist bij het rijdenover
met zand, modder of sneeuw bedekte we-
gen, dienen sneeuwkettingen op de voor-
wielen te worden gebruikt.
D Als de auto regelmatig zwaar wordt belast,
moet er vaker onderhoud aan de auto wor-
den uitgevoerd. (Zie hiervoor het onder-
houdsboekje en het garantieboekje.)
OPMERKING
Ga met uw Toyota niet terreinrijden. Uw auto
is daar niet voor ontworpen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Tips voor het rijden met
vierwielaandrijving (uitvoeringen
met vierwielaandrijving)
162
STARTEN ENRIJ DEN
Zorg ervoor datdekoelvloeistof voldoende
tegen vorst beschermd is.
Gebruik alleen originele Toyota--koelvloeistof of
een gelijk waardige hoogwaardige koelvloeistof
op basis van ethyleenglycol. (Long--life
koelvloeistof is een combinatie van
fosfaatarme en organische zuren.)
Zie Controle van koelvloeistofniveau” op blad-
zijde 212 in hoofdstuk 7--2voor meer informa-
tie over de koelvloeistofkeuze.
“Toyota Super Long Life Coolant is een meng-
sel van 50% koelvloeistof en 50% gedeminera-
liseerd water. Deze koelvloeistof biedt bescher-
ming tot ongeveer --35_C.
OPMERKING
Gebruik geen kraanwater.
Controleer de staat van de accu en de ka-
bels.
Lage temperaturen verminderen de capaciteit
van de accu, dus moet deze in optimale condi-
tie verkeren om voldoende vermogen te kun-
nen leveren voor het starten in de winter. Zie
hoofdstuk 7--3 voor controle van de accu. Uw
Toyota--dealer of erkende reparateur is gaarne
bereid de conditiev an de accu voor u tec on-
troleren.
Overtuiguervan dat deviscositeit vande
motorolie aan het koudeweer isaangepast.
Zie bladzijde 210 in hoofdstuk 7--2voor de
aanbevolen viscositeit. Als u relatief dikke olie
voor gebruik in de zomer gedurende de winter-
maanden in de motor laat zitten, zal dit moei-
zaam starten tot gevolg hebben. Als u niet
zeker bent welke olie u het beste kunt gebrui-
ken, aarzel dan niet om contact op te nemen
met een Toyota--dealer of erkende reparateur,
die u graag zal helpen.
Zorg ervoor datdeportiersloten niet kun-
nenbevriezen.
Spuit speciale slotontdooier in de sloten en
smeer de rubbers in met glycerine om te ver-
hinderen dat ze vastvriezen. U kunt proberen
een bevroren slot toch open te krijgen, door de
sleutel teverhitten alv orens deze inhet slot te
steken.
Gebruik indewinter een vorstbestendige
ruitensproeiervloeistof.
Dit product is verkrijgbaar bij elke Toyota--dea-
ler of erkende reparateur en bij de meeste au-
toshops. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing
voor de juiste mengverhouding met water .
OPMERKING
Gebruik geen motorantivries of enig ander
vervangingsmiddel, omdat daardoor de lak
van uw auto kan worden aangetast.
Gebruik de parkeerrem niet alsdekansbe-
staat datdezevastvriest.
Blokkeer dan de auto door de versnellingspook
in de eers te versnelling of de achteruit te zet-
ten. En gebruik, indien nodig, wielblokken om
de voorwielen te blokkeren. Zet de parkeerrem
niet vast, omdat deze anders door het water en
de sneeuw die zich in het mechanisme hebben
verzameld, kan vastvriezen.
Voorkom dater zichveelijsensneeuw on-
der de spatschermenophoopt.
De besturing kan erdoor belemmerd worden.
Stop af en toe als u over besneeuwde wegen
rijdt en verwijder, indien nodig, de sneeuwklon-
ten onder de spatschermen.
Afhankelijkvandeomstandighedenwaarin
umoet rijden, kunt ueenkleinenooduitrus-
tingmeenemen.
Zaken die u bijvoorbeeld in de laadruimte kunt
meenemen, zijn sneeuwkettingen, een ruiten-
krabbertje, eenpechlamp, hulpstartkabels e.d.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Rijden in de winter
STARTEN ENRIJ DEN
163
Uw auto is in eerste instantie ontworpen voor
het vervoer van personen en hun bagage. Het
trekken van een aanhangwagen zal een nega-
tief effect hebben op de rijeigenschappen,
prestaties, remvermogen, duurzaamheid en het
brandstofverbruik. Met name bij het trekken
van een aanhangwagen hangen uw veiligheid
encomfort af van de juiste uitrustingen een
voorzichtig rijgedrag. V oor uw veiligheid en die
van anderen, mag de aanhangwagen niet te
zwaar worden beladen. Raadpleeg voordat u
een aanhangwagen gaat trekken eerst uw
Toyota--dealer of erkende reparateur voor meer
informatie. In sommige landen zijn er namelijk
wettelijkev oorschriften voor het trekken van
aanhangwagens.
LAADVERMOGEN
Controleer vóór het trekken van een aanhang-
wagen of het totale aanhangwagengewicht, het
totaalgewicht van de auto (GVW), de asbelas-
ting en de kogeldruk de maximale waarden niet
overschrijden. Deze worden weergegeven op
bladzijde 237 in hoofdstuk 8.
Let bij het trekken van een aanhangwagen op
het volgende:
D Het totale aanhangwagengewicht (aanhang-
wagen + lading) moet minder zijn dan het
maximaal toelaatbare aanhangwagenge-
wicht.
D Als het totale aanhangwagengewicht hoger
is dan het gewicht van de auto, raden wij u
aan een stabilisator te gebruiken.
D De lading in de aanhangwagen moet zoda-
nig zijn verdeeld dat de kogeldruk meer is
dan 4% van het maximaal toelaatbare aan-
hangwagengewicht, of minimaal 25 kg. De
maximale kogeldruk (zie bladzijde 237 in
hoofdstuk 8) mag echter niet worden over-
schreden.
Totaalgewicht Kogeldruk
D Het totale gewicht van de auto, bestuurder,
passagiers, trekhaak en kogeldruk mag het
maximaal toelaatbare totaalgewicht (GVW)
niet overschrijden.
D De achterasbelasting mag de maximale
achterasbelasting niet overschrijden.
Het opgegeven laadvermogen geldt voor het
rijden op zeeniveau. Bij het rijden op een hoog-
vlakte neemt het vermogen van de motor en
daarmee het maximum laadvermogen af.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Het trekken van een
aanhangwagen
164
STARTEN ENRIJ DEN
Maximale achterasbelasting
Maximaal toelaatbaar
totaalgewicht (GVW)
Typeplaatje
WAARSCHUWING
D Het gewicht van de aanhangwagen mag
niet hoger zijn dande maximale waarde,
weergegeven op bladzijde 237 in hoofd-
stuk 8.Het is gevaarlijk om deze waarde te
overschrijden.
D Het maximale gewicht dat met een trek-
haak getrokken mag worden, wordt be-
paald door de fabrikant van de trekhaak.
Ook als de auto zelf eenzwaardere aan-
hanger mag trekken, magde aanhanger
niet zwaarder zijn dan het maximalege-
wicht waarmee de trekhaak belast mag
worden. Het overschrijden van het door
de fabrikant opgegevenmaximale gewicht
is gevaarlijk.
D Het totale gewicht vande auto, bestuur-
der, passagiers, trekhaak enkogeldruk
mag hetmaximaal toelaatbare totaalge-
wicht (GVW) niet overschrijden. Het isge-
vaarlijk om deze waarde teoverschrijden.
Het maximaal toelaatbare totaalgewicht is
ook vermeld op het typeplaatje.
D De achterasbelasting mag de maximale
achterasbelasting niet overschrijden. Het
is gevaarlijk om deze waarde te overschrij-
den. De maximale toelaatbare achterasbe-
lasting isook vermeld ophet typeplaatje.
D Rijd niet met de auto als één vandeze
waarden wordt overschreden.
TREKHAAK
Toyota raadt u aan een originele Toyota--trek-
haak te gebruiken. Er kan ook een andere trek-
haak van gelijkwaardige kwaliteit worden ge-
bruikt.
Montagepunten voor trekhaak en afstand van
bevestigingspunten tot kogel: mm (in.)
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
STARTEN ENRIJ DEN
165
UITVOERINGEN MET KORTE WIELBASIS
A 447 (17,6)
B 491 (19,3)
C 448 (17,6)
D 520 (20,5)
E 477 (18,8)
F 521 (20,5)
G 1010 (39,8)
H 435 (17,1)
I 295 (11,6)
J 263 (10,4)
K 44 (1,7)
L 36 (1,4)
M 42 (1,7)
N U itvoeringen met
tweewielaandrijving
444 (17,5)
Uitvoeringen met
vierwielaandrijving
479 (18,9)
: Zie “Modelcode” op bladzijde VIII aan het
begin van dit instructieboekje als u de uitvoe-
ring van uw auto niet zeker weet.
UITVOERINGEN MET LANGE WIELBASIS
A 447 (17,6)
B 491 (19,3)
C 448 (17,6)
D 520 (20,5)
E 477 (18,8)
F 521 (20,5)
G 1010 (39,8)
H 435 (17,1)
I 295 (11,6)
J 263 (10,4)
K 44 (1,7)
L 36 (1,4)
M 42 (1,7)
N U itvoeringen met
tweewielaandrijving
439 (17,3)
Uitvoeringen met
vierwielaandrijving
477 (18,8)
: Zie “Modelcode” op bladzijde VIII aan het
begin van dit instructieboekje als u de uitvoe-
ring van uw auto niet zeker weet.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
166
STARTEN ENRIJ DEN
BANDEN
D Overtuig u ervan dat de banden de juiste
spanning hebben. Zie bladzijde 214 in
hoofdstuk 7--2 en bladzijde 243 in hoofdstuk
8 voor aanwijzingen.
D De banden van de aanhangwagen dienen te
zijn opgepompt tot de door de fabrikant van
de aanhangwagen voorgeschreven waarde.
VERLICHTING
D Controleer vóór het rijden of alle verlichting
van de aanhangwagen correct functioneert.
Uw dealer kan voor een juiste aansluiting
vande verlichting zorgdragen.
INRIJDEN
D Toyota raadt u aan bij een nieuwe auto en
als een onderdeel in de aandrijflijn (motor,
transmissie, differentieel, wiellager, enz.) is
vervangen, de eerste 800 km geen aan-
hangwagen te trekken.
ONDERHOUD
D Als veelvuldig een aanhangwagen wordt
getrokken, heeft uw auto frequenter onder-
houd nodig.
D Controleer na ongeveer 1.000 km rijden
met een aanhangwagen of alle bouten van
de trekhaak goed vastzitten.
CONTROLESVOORHETRIJDENMETEEN
AANHANGWAGEN
D Zorg ervoor dat de maximale kogeldruk niet
wordt overschreden. Hoe hoger de kogel-
druk, des te zwaarder de auto wordt belast.
Overschrijd de maximaleachterasbelasting
niet.
D Zorg dat de lading van de aanhangwagen
goed vastligt, zodat deze niet kan gaan
schuiven.
D Als het verkeer achter de aanhangwagen
met de standaard spiegels niet meer kan
worden gezien, monteer dan speciale cara-
vanspiegels. Beide buitenspiegels dienen te
worden gemonteerd op wegklapbare armen
en zodanig te worden afgesteld dat te allen
tijdeeengoed zicht naar achteren wordt
verkregen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
STARTEN ENRIJ DEN
167
AANWIJZINGEN VOOR HETRIJDEN MET
EENAANHANGWAGEN
Bij het rijdenmet eenaanhangwagenzal uw
auto andersreageren dan u gewend bent.
Dedrie belangrijksteoorzakenvanongeval-
len metaanhangwagens zijnfoutenvande
bestuurder,eente hoge snelheid en onjuis-
te belading. Houddevolgendepuntenin
gedachte bij het trekkenvaneenaanhang-
wagen:
D Controleer vóór het wegrijden de werking
vanalle verlichting. Herhaal deze controle
naenige tijd rijden. Probeer, alvorens in het
normale verkeer een aanhangwagen te
trekken, op een stilleweg vertrouwd te ra-
ken met de combinatie van auto en aan-
hangwagen door bochten te maken, te rem-
men en achteruit te rijden.
D De remweg van de auto zal met een aan-
hangwagen langer zijn dan wanneer er zon-
der aanhangwagen wordt gereden. Houd
daarom meer afstand tot uw voorganger .
Voorkom plotseling remmen, omdat u hier-
door in een slip kunt raken, waardoor de
aanhangwagen kan scharen ten opzichte
van de auto. Let hier vooral op bij natte of
gladde wegen.
D Rijd niet te snel weg en voorkom plotseling
accelereren. V oorkom dat de koppeling
(handgeschakelde transmissie) bij het weg-
rijden overmatig slipt. Rijdaltijd inde eerste
versnelling weg.
D Voorkom plotselinge stuurbewegingen en
het maken van scherpe bochten. In een erg
scherpe bocht zou de aanhangwagen de
achterkant van de auto kunnen raken. Min-
der voor een bocht vaart om plotseling rem-
men te voorkomen.
D Ac hteruitrijdenmet een aanhangwagen is
moeilijk en vereist gewenning. Houd de on-
derzijde van het stuurwiel vast en beweeg
dit naar links om de aanhangwagen een lin-
ker bocht te laten maken. Beweeg het naar
rechts om de aanhangwagen een rechter
bocht te laten maken. (Dit is dus precies
tegengesteld aan normaal achteruitrijden
zonder aanhangwagen.) Draai het stuurwiel
slechts een klein beetje. Laat iemand indien
mogelijk buitende auto kijkenof er geen
gev aarlijkesituatie optreedt.
D Denk er bij het rijden door een bocht om dat
de wielen van de aanhangwagen een klei-
nere bocht maken dan de wielen van de
auto. Neem de bocht daarom ruimer dan
zonder aanhangwagen.
D Sterke zijwind en een slecht wegdek heb-
ben een zeer negatieve invloed op de han-
delbaarheid van de auto met een aanhang-
wagen. Let hierop en matig bijtijds uw
snelheid. Denk hier ook aan wanneer u
wordt ingehaald door een grote vrachtwa-
gen of een bus. Gaat de combinatie van
auto en aanhangwagen toch slingeren,
houd dan het stuurwiel stevig vast en matig
geleidelijk uw snelheid. Geef nooit gas bij.
Als het nodig is om te remmen, doe dat dan
rustig en langzaam. Blijf rechtuit sturen. Als
u geen extreme correcties uitvoert met stu-
ren of remmen, zullen de auto en de aan-
hangwagen stabiliseren.
D Let op bij het passeren van andere auto’s.
U hebt meer ruimte nodig bij het inhalen.
De combinatie van auto en aanhangwagen
is veel langer en u hebt dus een aanzienlijk
langere weg nodig om een inhaalmanoeu-
vre uit te voeren.
D Gebruik dev ijfde versnellingniet, om maxi-
maal te kunnen profiterenvan de motorrem-
werking.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
168
STARTEN ENRIJ DEN
D Doordat de motor met het trekken van een
aanhangwagen zwaarder wordt belast, kan
oververhittingvan de motor eerder optreden
op warme dagen (meer dan 30_C) of bij het
beklimmen van een helling. Schakel in dat
geval de airconditioning uit (indien in ge-
bruik) en stop aan de kant van de weg
als dat mogelijk is. Zie ook “Als demotor
oververhit raakt op bladzijde 177 in hoofd-
stuk 4.
D Plaats bij het parkerenaltijd wielblokken
onder de wielen van de auto en de aan-
hangwagen. Zet de parkeerrem stevig vast.
Zet de versnellingspook in de achteruit of
de eerste versnelling. V oorkom dat een
auto met aanhangwagen op een helling
wordt geparkeerd. Als het niet anders kan,
handel dan als volgt:
1. Trap het rempedaal in en houdt het inge-
trapt.
2. Laat iemand wielblokken plaatsen onder de
wielen van de auto en de aanhangwagen.
3. Laat het rempedaal voorzichtig los als de
wielblokken zijn geplaatst totdat de wiel-
blokken de auto tegen houden.
4. Zet de parkeerrem stevig vast.
5. Schakel deeerstev ersnelling of de achter-
uit in en zet de motor uit.
Wegrijdenals de auto op eenhelling staat ge-
parkeerd:
1. Start de motor met ingetrapt koppelingspe-
daal.
2. Schakel een versnelling in.
3. Ontgrendel de parkeerrem en rijdlangzaam
weg van de wielblokken. Stop de auto en
trap het rempedaal in.
4. Laat iemand de wielblokken opruimen.
WAARSCHUWING
D Overschrijd demaximum snelheidvoor
het rijden met een aanhangwagen niet.
D Neem wat snelheidterug enschakel een
versnelling terug bijhet afdalen vaneen
lange, steilehelling. Schakel nietabrupt
terug.
D Trap niet langaaneengesloten en niet te
vaak opde rem. Probeer indat geval meer
gebruik te maken van demotorremwer-
king.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
STARTEN ENRIJ DEN
169
Meer kilometers met eenliter brandstof rijden
is eenvoudig: rijd rustig! Uw auto zal danook
langer meegaan. De volgende tips zullen u hel-
pen geld te besparen op brandstof-- en repara-
tiekosten:
D Houddebandensteedsopdejuiste
spanning. Te lage bandenspanning bevor-
dert s lijtageen verspilt brandstof. Zie blad-
zijde 214 in hoofdstuk 7--2voor meer infor-
matie.
D Voergeenonnodigeballast inuwauto
mee. Door extra gewicht wordt de motor
zwaarder belast, waardoor het brandstof-
verbruik toeneemt.
D Vermijdlangdurig stationair warmdraai-
envandemotor .Rijd weg zodra de motor
regelmatig draait, maar ontzie de motor zo-
lang dez e zijn bedrijfs temperatuur nog niet
heeft bereikt. In de winter duurt het wat lan-
ger voor de motor op temperatuur is.
D Trekr ustigengeleidelijkop.Vermijd snel
accelereren. Schakel zo snel mogelijk in
een hogere versnelling.
D Vermijdonnodigstationair draaien.Als u
lang moet wachten, kunt u de motor beter
afzetten.
D Rijd niet met een telaag of tehoogmo-
tortoerental. Kies de versnelling die het
beste bij de gereden snelheid past.
D Rijd zoveel mogelijkmetgelijkmatige
snelheid. Door herhaaldelijk accelereren
en vaart minderen wordt er kostbare brand-
stof verspild.
D Voorkomonnodig stoppenenremmen.
Houdeenconstantesnelheid. Kijk onder
het rijden ver vooruit en houd rekening met
veranderingen in de verkeerssituatie. Kies
doorgaande wegen om zoveel mogelijk v er-
keerslichten te vermijden. Houd altijd vol-
doende afstand tot uw voorligger, zodat u
plotseling remmen kunt vermijden. U spaart
zo tevens uw remmen.
D Vermijdzoveel mogelijkfilesenandere
verkeersopstoppingen.
D Laatuwvoet nooit op het rem- ofkoppe-
lingspedaal rusten tijdenshet rijden. Dit
veroorzaakt voortijdigeslijtage, warmlopen
en een hoog brandstofverbruik.
D Rijd ook op snelwegenrustigengelijk-
matig. Hoe hoger de snelheid, des te hoger
het brandstofverbruik. Door uw snelheid te
matigen, bespaart u op uw brandstofkosten.
D Zorgervoor dat devoorwielen goed uit-
gelijndblijven. Rijd niet tegen stoepranden
aan en minder vaart op slechte wegen. Als
de wielen niet goed uitgelijnd zijn, slijten de
banden sneller en moet de motor een ho-
gere rolweerstand overwinnen, waardoor
het brandstofverbruik toeneemt.
D Houddeonderzijdeenwielkasten van
uwauto vrijvanmodder, vuil en dergelij-
ke. Hiermee worden corrosie en nodeloze
gewichtstoename tegengegaan.
D Houduwautodoor regelmatigonder-
houdin topconditie.Eenv ervuildluchtfil-
ter, onjuiste klepspeling, vervuilde bougies,
vervuilde en/of verouderde smeermiddelen,
niet goed afgestelde remmen, enz. vermin-
deren de prestaties van de motor en verho-
gen het brandstofverbruik. Voor een lange
levensduur en een lage kilometerprijs is het
van belang dat de onderhoudsbeurten vol-
gens het onderhoudsschema worden uitge-
voerd. Als u vaak over stoffige wegen rijdt
of dik wijls zeer korte afs tanden rijdt, dient
uw auto vaker een onderhoudsbeurt te krij-
gen.
WAARSCHUWING
Probeer nooit brandstof te besparen door
tijdens het afdalen van eenhelling demotor
af te zetten. De rem-- en stuurbekrachtiging
zullen dan niet meer werken. Het is dan ook
niet meer mogelijk om opde motor afte
remmen om het remsysteem te sparen. Bo-
vendien werkt het emissiesysteem alleen
goed alsde motor draait.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Tips voor brandstofbesparing en
een lange levensduur van uw
Toyota
170
STARTEN ENRIJ DEN
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
WAT TEDOEN BIJ PECH
171
Hoofdstuk 4
WAT TE DOEN BIJ PECH
D Als de motor niet wil aanslaan 172........................
D Als de motor afslaat tijdens het rijden 176.................
D Als het motortoerental niet verhoogd kan worden 177.......
D Als de motor oververhit raakt 177.........................
D Als de auto een lekke band heeft 178.....................
D Als uw auto vast komt te zitten 187.......................
D Als uw auto moet worden gesleept 188....................
D Als u uw sleutels verliest 191............................
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
172
WAT TEDOEN BIJ PECH
Verzeker u er vóór het uitvoeren van deze con-
troles van dat u de juiste startprocedure hebt
gevolgd, zoals aangegeven in Het starten van
de motor op bladzijde 156 in hoofdstuk 3 en
dat er voldoende brandstof in de tank zit. Con-
troleer ook of de motor met een reservesleutel
kan worden gestart. Als de motor dan wel kan
worden gestart, kan uw sleutel defect zijn. Laat
de sleutel controleren bij een Toyota--dealer of
erkende reparateur. Als de motor met geen van
de sleutels gestart kan worden, kan de start-
blokkering defect zijn. Neem contact op met
een Toyota--dealer of erkende reparateur. (Zie
“Sleutels op bladzijde 8 in hoofdstuk 1--2.)
Als de startmotor niet of telangzaam draait:
1. Controleer beide accukabels. Overtuig u
ervan dat de aansluitingen op de accu, het
chassis en de startmotor goed vastzitten en
schoon zijn.
2. Schakel deinterieurverlichting in wanneer
de bovengenoemde aansluitingen goed
vastzittenen schoon zijn.
3. Als de interieurv erlichting niet brandt, zwak
brandt of uitgaat als de startmotor wordt
ingeschakeld, is de accu ontladen. U kunt
proberen door middel van hulpstartkabels
en een hulpaccu de motor te starten. Zie
“(c) Hulpstart” op bladzijde 173 voor meer
informatie.
Als deinterieurverlichtingin orde is, maar
de motor niet aanslaat, moet deze worden
afgesteld of gerepareerd. Neem contact op
met een Toyota--dealer of erkende repara-
teur.
OPMERKING
Sleep of duw de auto niet aan. Hierdoor kan
de autobeschadigd raken ofeen ongeval
veroorzaken alsde motor aanslaat. Ook kan
de katalysator daardoor oververhit raken en
zelfs brand veroorzaken.
Als de startmotor metnormalesnelheid
draait, maar demotor niet aanslaat:
1. Wanneer u de motor wilt starten nadat deze
is afgeslagen door een lege brandstoftank,
kan het zijn dat u eerst het brandstofsys-
teem moet ontluchten. Zie “(b) Ontluchten
van het brandstofsysteem opbladzijde 173
voor verdere informatie.
2. Als het brandstofsysteemin orde lijkt, maar
de motor toch niet aanslaat, moet het sys-
teem worden afgesteld of gerepareerd. Bel
onmiddellijk eenToyota--dealer of erkende
reparateur voor assistentie.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Als de motor niet wil aanslaan
(a) Eenvoudige controles
WAT TEDOEN BIJ PECH
173
Als de tankonverhooptisleeggeredenen
demotor isafgeslagen, ishet mogelijkdat
demotor na het tankenniet meer wil aan-
slaan. Indat geval moet het brandstofsys-
teem met behulpvanhethandpompjewor-
denontlucht. Beweegdepompknopopen
neer tot u meer weerstandvoelt.
Als de volgendeaanwijzingen niet nauwge-
zet wordenopgevolgd, kan letsel ontstaan
of kunnen de autoof elektronische onderde-
len beschadigdraken door het exploderen
vandeaccu, door accuzuur of elektriciteit.
Als u er niet helemaal zeker van bent hoe u de
procedure dient te volgen, neem dan contact
op met een Toyota--dealer of erkende repara-
teur of een sleepdienst.
WAARSCHUWING
D Accu’s bevatten hetgiftige en corrosieve
zwavelzuur.Gebruik eenveiligheidsbril
tijdens dehulpstart envoorkom dat er
zuur op dehuid, kleding of auto terecht-
komt.
D Als er zuur opde huid of in deogen komt,
trek dan onmiddellijk kleding diein con-
tact is gekomen met accuzuur uit en spoel
overvloedig met water .Schakel gelijk
daarna medische hulp in. Blijf zo mogelijk
water op deogen deppen met een spons
of doek,terwijl unaar een arts of het zie-
kenhuis gaat.
D In deaccu ontstaat hetlicht ontvlambare
en explosievewaterstof. Gebruik tijdens
de hulpstart uitsluitend goede hulpstartka-
bels; rook niet en steek nooit een lucifer
of eenaansteker aan.
OPMERKING
De hulpaccu dient een 12V-accu te zijn. Voer
de hulpstart pasuit als u er zeker van bent
dat dehulpaccu voor ditdoel geschikt is.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
(b) Ontluchten van het
brandstofsysteem
(c) Hulpstart
174
WAT TEDOEN BIJ PECH
HULPSTARTPROCEDURE
1. Controleer of de auto’s elkaar niet raken als
de hulpaccu zich in een andere auto be-
vindt. Schakel onnodige verlichting enac-
cessoires uit.
Gebruik bij de hulpstartprocedure een accu
met een gelijk e of groterec apaciteit. Een
andere accu is waarschijnlijk niet krachtig
genoeg voor een hulpstart.
Laad de accu enige tijd op als de hulpstart
moeizaam verloopt.
2. Als de motor in de auto met de hulpaccu
niet draait, start deze dan en laat hem een
paar minuten draaien. Laat tijdens de hulp-
start de motor met ongeveer 2.000 omw/
min draaien door het gaspedaal iets in te
drukken.
Ontladen
accu
Hulpaccu
Pluspool
accu
(merkteken+)
Pluspool accu
(merkteken +)
Start-
kabel
3. Sluit de hulpaccukabels in de volgorde a, b,
c, d aan.
a. Sluit de rode hulpstartkabel aan op de
pos itieve accupool (+) van de ontladen ac-
cu.
b. Sluit de andere zijde van de rode hulp-
startkabel aan op de positieveaccupool (+)
van de hulpaccu.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
WAT TEDOEN BIJ PECH
175
Ontladen
accu
Minpool
accu
(merkteken
-- )
Startkabel
Hulpaccu
c. Sluit de zwarte hulpstartkabel aan op de
negatieve accupool (–) van de hulpaccu.
d. Sluit de andere zijde van de zwarte hulp-
startkabel aan op de auto met de ontladen
accu op een stevig, stabiel, niet gelakt me-
talen punt.
In de volgende afbeeldingen worden de
aanbevolen punten gegeven waarop de
hulpstartkabel het beste kan worden aange-
sloten:
Aansluitpunt
Sluit de kabel niet aan op of bij een onder-
deel dat beweegt tijdens het starten.
WAARSCHUWING
Let er bij het aansluiten van de hulpstartka-
bels opdat u niet over de accu gaat hangen
en datde hulpstartkabels en de accuklem-
men nietsanders dan deaccupolen of mas-
sa raken, om letsel tevoorkomen.
4. Wacht na het aansluiten van de startkabels
ongeveer 5 minuten om de ontladen accu
wat op te laden. Laat gedurende deze tijd
de motor van de auto met de hulpaccu met
ongeveer 2.000 omw/min draaien door het
gaspedaal iets in te drukken.
5. Start de motor volgens de normale proce-
dure. Laat, na het aanslaan, de motor gedu-
rende enkele minuten met ongeveer 2.000
omw/min draaien door het gaspedaal iets in
te drukken.
6. Neem de startkabels voorzichtig in de om-
gekeerde volgorde los: eerst de negatieve
kabel en dan de positieve kabel.
Als de reden voor het ontladen van de accu
niet duidelijk is (zoals bijvoorbeeld wanneer u
hebt vergeten de lampen uit te zetten), moet u
de auto laten nakijken door een Toyota--dealer
of erkende reparateur .
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
176
WAT TEDOEN BIJ PECH
Als de eerstestartpogingniet succesvol
ver loopt...
Controleer of de klemmen van de hulpstartka-
bel goed contact maken. Laad de lege accu
met aangesloten hulpstartkabel gedurende en-
kele minuten en start de motor op de normale
manier.
Als deze poging ook zonder succes blijft, is de
accu mogelijk tever ontladen. Laat hem con-
troleren bij een Toyota--dealer of erkende repa-
rateur.
Als de motor afslaat tijdens het rijden...
1. Verminder geleidelijk aan uws nelheid en let
erop dat u in een rec hte lijnblijft rijden. Rijd
voorzichtig de vluchtstrook op of de weg af.
Zet de auto op een veiligeplaats neer.
2. Schakel dealarmknipperlic htenin.
3. Probeer de motor weer te starten.
Als de motor niet aanslaat, zie dan “Als de mo-
tor niet wil aanslaan” op bladzijde 172 in dit
hoofdstuk.
WAARSCHUWING
Als de motor niet draait, werken de rem-- en
stuurbekrachtiging niet.Hierdoor zal het
remmen en sturen veelzwaarder gaan dan
normaal.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Als de motor afslaat tijdens het
rijden
WAT TEDOEN BIJ PECH
177
Als het motortoerental niet toeneemt terwijl het
gaspedaal wordt ingetrapt, kan er een storing
in het elektronische motorregelsysteem zijn
opgetreden. Zet de auto stil en neem zo snel
mogelijk contact op met een Toy ota--dealer of
erkende reparateur, of rijdde auto voorzichtig,
aangezien de auto minder goed werkt dan nor-
maal, naar een Toyota--deal er of erkende repa-
rateur.
Ook al wordt de storing in het elektronische
motorregelsysteem bij lage snelheidgecorri-
geerd, het systeem kan pas wordenhersteld
als de motor is afgezet en het contact in stand
ACC of UIT wordt gezet.
Wanneer umerkt datdemotor minder goed
trekt of als u eenluidkloppendofpingelend
geluidhoort, terwijl de koelvloeistoftempe-
ratuurmeter eente hoge temperatuur aan-
geeft,isdemotor waarschijnlijkteheetge-
worden. Voer de volgendeprocedure uit...
1. Zet de auto zov er mogelijk aan dek ant van
dewegen schak el dealarmknipperlic hten
in. Zet de versnellingspook vrij en zet de
parkeerrem vast. Schakel de airconditioning
uit (indien van toepassing).
2. Zet de motor af als er kokende vloeistof of
stoom uit de radiateur of het reservoir ont-
snapt. Wacht met het openen van de motor-
kap tot er geen stoom meer te zien is. Als
er geen kokende vloeistof of stoom ont-
snapt, laat u de motor lopen.
WAARSCHUWING
Laat demotorkap gesloten tot er geen
stoom meer ontsnapt omletsel te voorko-
men. Ontsnappende stoom of koelvloeistof
is eenteken dat hetkoelsysteem onder een
zeer hoge druk staat, metalle gevaren van
dien.
3. Controleer visueel of de aandrijfriem (venti-
latorriem) gebroken is of loszit. Controleer
de radiateur, de slangen en de onderzijde
van de auto op lekken. Waterlekkage van
de airconditioning is echter normaal wan-
neer deze gebruikt is.
WAARSCHUWING
Houd handen en kleding uitde buurt vande
ventilator en deaandrijfriemen vande motor
als deze draait.
4. Zet het contact direct af als de aandrijfriem
gebroken is of het koelsysteem lek is. Bel
onmiddellijk eenToyota--dealer of erkende
reparateur voor assistentie.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Als het motortoerental niet
verhoogdkan worden
Als de motor oververhit raakt
178
WAT TEDOEN BIJ PECH
5. Als de aandrijfriem inordeis en er geen
lekkage kan worden vastgesteld, kunt u de
motor sneller af laten koelen door geduren-
de een paar minuten de motor met onge-
veer 1.500 omw/min te laten draaien.
6. Controleer het koelvloeistofniveau in het
reservoir. Als het reservoir leeg is, dient het
bij draaiende motor met koelvloeistof te
worden bijgevuld. Vul het reservoir tot on-
gev eer de helft. Zie voor het type koelvloei-
stof, “Selectie van koelvloeistof op bladzij-
de 212 in hoofdstuk 7--2.
WAARSCHUWING
Verwijder de radiateurdop nooit wanneer de
motor en de radiateur nog heet zijn. Door de
hoge druk in het koelsysteemkunnen ko-
kende vloeistof en stoom naar buiten spui-
ten waardoor ernstige brandwonden kunnen
ontstaan.
7. Controleer nogmaals het koelvloeistofni-
veau in het reservoir als de motortempera-
tuur weer tot de normale waarde is gedaald.
Vul, indien nodig, het reservoir bij tot het
halfv ol is. Als het niveau ink orte tijddaalt,
is het koelsysteem tochlek.Laat de auto zo
snel mogelijk nakijken door een Toyota--
dealer of erkende reparateur.
1. Verminder geleidelijk aan uws nelheid en let
erop dat u in een rec hte lijnblijft rijden. Rijd
voorzichtig de vluchtstrook op of de weg af.
Stop nooit in de middenberm. Zet de auto
opeenv eiligeplaats neer. Parkeer de auto
op een vlakke en stevige ondergrond.
2. Zet de motor af en schakel de alarmknip-
perlic htenin.
3. Zet de parkeerrem stevig vast en schakel
de versnellingspook in de achteruit.
4. Laat de passagiers aan de rechterkant uit
de auto stappen en wijs ze op de gevaren
vanhet voorbijrijdende verkeer.
5. Lees de hierna gegeven aanwijzingen aan-
dachtig door.
WAARSCHUWING
Belangrijke punten dieu bij het opkrikken in
acht moet nemen ter voorkoming vanletsel:
D Volg de instructies diehierna gegeven
worden stipt op.
D Zorg ervoor dat er zich geenlichaamsde-
len bevindenonder een autodie alleen
door een krik wordt ondersteund. Dit zou
namelijk kunnenleiden tot ernstig letsel.
D Start de motor nieten laat de motor ook
niet draaien als de autoop een krik staat.
D Parkeer de auto op een stevigevlakke on-
dergrond, zet de parkeerrem stevig vast
en schakelde versnellingspook inde ach-
teruit. Plaats, indien nodig, een wielblok
voor of achter het wiel dat zich schuin te-
genover het wiel metde lekke band be-
vindt.
D Verzeker u ervandat de krikkopgoed in
het kriksteunpunt aangrijpt. Als de auto
wordt opgekrikt, terwijl de krik niet goed
is geplaatst, kan de auto beschadigd ra-
ken ofvan de krik vallenen ernstig letsel
veroorzaken.
D Kruip nooit onder de auto alsdeze alleen
door de krik wordt ondersteund.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Als de auto een lekke band
heeft—
WAT TEDOEN BIJ PECH
179
D Gebruik de krik uitsluitend omuw auto op
te krikken bij het verwisselen vaneen wiel.
D Krik de autoniet op als er zich nogie-
mand inde auto bevindt.
D Plaats niets op of onder de krik als de
auto wordt opgekrikt.
D Krik de autoniet hoger opdan nodig is
om hetreservewiel te monteren.
OPMERKING
Rijd nooit door met een lekke band. Zelfsals
u slechtseen klein stukje doorrijdt, kunnen
de banden het wiel onherstelbaar bescha-
digd raken.
1. Pakdegereedschapstas, dekrikenhet
reservewiel uit de auto.
1. Reservewiel
(onder de vloer van de laadruimte)
2. Krik en gereedschapstas
(onder de rechter voorstoel)
Om op een lekke band voorbereid te zijn, kunt
u zich het beste van tevoren met de krik en het
gereedschap vertrouwd maken. Ook dient u te
weten waar alles is opgeborgen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—Gereedschap en reservewiel
180
WAT TEDOEN BIJ PECH
Zet de stoel zover mogelijk naar voren als u
de krik en het gereedschap wilt gaan gebrui-
ken. Draai met de hand aan de schroefas van
dekrik .
Verwijderen: Draai de schroefas van de krik,
zoals in de afbeelding wordt aangegeven bij 1,
totdat de krik kan worden verwijderd.
Opbergen: Draai de schroefas van de krik
zoals in de afbeelding wordt aangegeven bij 2,
totdat dek rik stev ig vastzit, om tevoorkomen
dat deze bij een ongeluk of plotseling remmen
losschiet en letsel veroorzaakt.
Uitvoeringen met enkele haak
Uitvoeringen met dubbele haak
Verwijderen van het reserv ewiel:
Open de achterklep/--deur en, dan ziet u in het
midden van de laadvloer het afdekplaatje waar-
onder zich de bout van de reservewielhouder
bevindt.
1. Draai de bout los met de wielmoersleutel.
Bij auto’s met dubbele haak moet de extra
haak losgedrukt worden van de beugel.
2. Til de reservewielhouder iets op en trek de
klem naar buiten om deze van de houder af
te krijgen.
3. Als de reservewielhouder de grond raakt,
kan het reservewiel uit de houder worden
genomen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
WAT TEDOEN BIJ PECH
181
Leg bij het opbergen de buitenkant van het wiel
naar boven. Zet daarna het wiel weer vast door
bovenstaande procedure in omgekeerde volg-
orde uit te voeren om te voorkomen dat het bij
een ongeluk of bij plotseling remmen naar vo-
rensc hiet.
OPMERKING
Draai de klemboutvan de reservewieldrager
goed vast.
2. Blokkeer het wiel schuintegenover het
wiel met de lekkebandmet eenwielblok,
om tevoorkomendatdeautokangaan
rijden alsdezeisopgekrikt.
Plaats het wielblok aan de voorzijde van een
van de voorwielen of aan de achterzijde van
een vande achterwielen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—Plaatsen van een wielblok
182
WAT TEDOEN BIJ PECH
Type A
Type B
3. Verwijder dewieldop.
Verwijder de wieldop met de platte zijde van de
wielmoersleutel, zoals in de afbeelding is aan-
gegeven.
WAARSCHUWING
Probeer de wieldop niet met de hand te ver-
wijderen. Neem voldoende voorzichtigheid
in achtom letsel te voorkomen.
4. Draai alle wielmoeren los.
Draai de wielmoeren altijdeenhalve slag los
voordat u de auto opkrikt.
De wielmoeren moeten linksom worden losge-
draaid. Om een maximale hefboomwerking te
verkrijgen, zet u de sleutel zo op de moer dat
de handgreep horizontaal naar rechts wijst.
Pak de sleutel bij het uiteinde vast en trek deze
naar boven om de moer los te draaien. Pas op
dat de sleutel niet van de moer afschiet.
Draai de wielmoeren er nog niet helemaal af,
maar draai ze slechts een halve slag los.
WAARSCHUWING
Breng nooit olieof vet aanop dewielbouten
of --moer en.Hierdoor zouden dewielmoeren
los kunnenlopen, waardoor het wiel van de
auto afloopt, hetgeen kan leiden tot een ern-
stig ongeluk.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—Verwijderen van de wieldop —Losdraaien van de wielmoeren
WAT TEDOEN BIJ PECH
183
5. Plaatsdekrik onder hetjuiste kriksteun-
punt.
1. Krikpunt voor
2. Krikpunt achter
Verzeker u ervan dat de krik op een vlakke en
harde ondergrond staat.
6. Controleer of er zich niemand indeauto
bevindt enkrikdandeautozohoogop
dat het reservewiel kanwordengemon-
teerd.
Denk eraan dat de auto hoger moet worden
opgekrikt om het reservewiel te monteren dan
om het wiel met de lekke band te verwijderen.
Krik de auto op door het eindstuk op de krik
aan te sluiten (dit is een losse verbinding) en
de krikhendel rechtsom te draaien; let er hierbij
op dat de hendel stevig blijft vastzittenop het
eindstuk. Zodra de krik de auto raakt en deze
iets op begint te tillen, c ontroleert uvoor de
zekerheid nogmaals of de krikkop goed onder
het steunpunt zit.
WAARSCHUWING
Kruip nooit onder de auto alsdeze alleen
door de krik wordt ondersteund.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—Plaatsen van de krik —Opkrikken van de auto
184
WAT TEDOEN BIJ PECH
7. Verwijder dewielmoerenenverwissel
het wiel.
Til het wiel met de lekke band er recht af en leg
het weg.
Zet het reservewiel in de goede stand voor de
wielkast. Til dan het reservewiel op en zorg
ervoor dat ten minste het bovenste draadeind
door het bovenste gat van het wiel steekt. Be-
weeg het wiel dan voorzichtig heen en weer en
druk het wiel ook over de andere draadeinden.
Voordat u een wiel monteert, reinigt u de plaat-
sen waar wiel en naaf of remtrommel elkaar
raken met behulp van een staalborstel of een
doek. Als een wiel wordt gemonteerd zonder
dat de metalen delen goed op elkaar dragen,
kunnen de wielmoeren loslopen. Hierdoor kan
een wiel op den duur onder het rijden losraken.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—V erwisselen van het wiel
WAT TEDOEN BIJ PECH
185
8. Plaatsallewielmoeren en draai de
moerenhandvast.
Draai de moeren met de schuine kant naar het
wiel toe met de hand zo ver mogelijk op de
draadeinden. Druk daarna het wiel naar binnen
en probeer de moeren met de hand nog verder
aan te draaien.
WAARSCHUWING
Breng nooit olieof vet aanop dewielbouten
of --moer en.Als dat wel gebeurt, kunnende
wielmoeren met eente hoog aanhaalmoment
vastgezet worden en kunnen dewielbouten
beschadigd raken. Hierdoor zouden de wiel-
moeren los kunnen lopen, waardoor het wiel
van deauto afloopt, hetgeenkan leiden tot
een ernstig ongeluk. Als er olieof vet op een
bout of moer zit, maak die danschoon.
9. Laat de autohelemaal zakkenendraai
dewielmoerenvast.
Laat de auto zakken door het verlengstuk links-
om te draaien met de hendel; let er hierbij op
dat de hendel stevig blijft vastzittenop het ver-
lengstuk.
Gebruik alleen de Toyota--w ielmoersleutel om
de moeren (rechtsom) vast te draaien. Gebruik
geen andere gereedschappen; zet alleen met
uw handen kracht op de wielmoersleutel, doe
dit nooit met een hamer, pijp of voet. Let erop
dat de sleutel goed over de moer zit.
Draai de moeren in de aangegeven volgorde
eerst een beetje vast. Draai de moeren in de-
zelfde volgorde iets vaster en herhaal dit tot ze
goed vastzitten.
WAARSCHUWING
D Controleer wanneer ude auto laatzakken
of er niets of niemand onder komt.
D Laat zo spoedigmogelijk nahet verwisse-
len vaneen wiel demoeren met eenaan-
haalmoment van100 Nm (10,5kgm,
76 ft.lbf) vastzetten. Anders kunnende
moeren losraken ende wielen eraf vallen,
wat tot eenernstig ongeval kan leiden.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—Monteren van de wielmoeren —Auto laten zakken
186
WAT TEDOEN BIJ PECH
Type A
Type B
10. Plaatsdewieldop.
1. Plaats de wieldop op de velg.
Bij sommige uitvoeringen dient de uitspa-
ringin dewieldopin lijn met het ventieldop-
je te worden geplaatst.
2. Druk één hand stevig op de ene zijde van
de wieldop en tik de andere zijde met uw
andere hand stevig vast rondom de hele
lengte van de wieldop.
WAARSCHUWING
D Neem voldoende voorzichtigheid in acht
om letselte voorkomen.
D Laat eenbeschadigde wieldop nietop het
wiel zitten. Een beschadigdewieldop kan
tijdens het rijden van het wiel raken enon-
gelukken veroorzaken.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—Plaatsen van de
wieldop/naafdop
WAT TEDOEN BIJ PECH
187
11. Controleer despanningvandezojuist
gemonteerde reserveband.
Breng de bandenspanning op de voorgeschre-
ven waarde, zie bladzijde 243 in hoofdstuk 8.
Als de bandenspanning te laag is, rijddanlang-
zaam naar het dichtstbijzijnde tankstation en
breng de banden op de juiste spanning.
Vergeet niet te controleren of bij elk wiel het
ventiel met een dopje is afgesloten, zodat er
geen vuil en vocht in het ventiel kunnen drin-
gen. Hierdoor zou het ventiel kunnen gaan lek-
ken. Breng zo spoedig mogelijk eennieuw dop-
je aan als er eenblijkt te ontbreken.
12. Berghet gereedschap, de krikenhet
wiel met de lekkebandweer op.
Draai zo spoedig mogelijk nahet verwisselen
van een wiel de wielmoeren vast met het voor-
geschreven aanhaalmoment, zie bladzijde 243
in hoofdstuk 8. Laat de lekke band repareren.
Deze procedure dient ook te worden gevolgd
bij het wisselen van wielen.
WAARSCHUWING
Controleer voor het rijden of allegereed-
schap, dekrik en hetwiel met delekke band
weer goed zijn opgeborgen enbevestigd. Dit
om tevoorkomen dat eenvan deze voorwer-
pen bijeen aanrijding ofbij hard remmen
letsel veroorzaakt.
Als uw autovastzit in sneeuw,modder,
zando.i.d.,kunt u proberendeauto vrij te
krijgen door te schommelen.
WAARSCHUWING
Probeer de auto niet vrij te krijgen door
schommelen inde onmiddellijkenabijheid
van mensenof voorwerpen. Tijdenshet
schommelen kande auto ineens naar voren
of naar achteren bewegen, waardoor schade
of letsel kan ontstaan alser zich voorwerpen
of mensendicht bij de auto bevinden.
OPMERKING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
alvorens uw autovrij te makendoor te
schommelen, omschade aande transmissie
en andere onderdelen tevoorkomen.
z Trap het gaspedaal niet intijdens het
schakelen ofals de versnelling nogniet
geheel isingeschakeld.
z Laat de motor nietmet te veeltoeren
draaien en voorkom datde wielen door-
slippen.
z Laat uw auto wegslepen als na een aantal
pogingen uw auto nog nietvrij is.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—Na het verwisselen van
het wiel
Als uw auto vast komt te zitten.
188
WAT TEDOEN BIJ PECH
(a) Slepen met een bril—
—Aan de voorzijde
—Aan de achterzijde
(b) Vervoeren op een
trailer/autoambulance
Uitvoeringen met tweewielaandrijving
(a) Slepen met een bril—
—Aan de voorzijde
—Aan de achterzijde
(b) Vervoeren op een
trailer/autoambulance
Uitvoeringen met vierwielaandrijving
Wanneer slepennoodzakelijkis,dientdit te
geschieden door eenToyota-dealerof er-
kendereparateur of eengespecialiseerdbe-
drijf.Laatuwauto,inoverlegmet desleep-
dienst, op manier (a) of (b) wegslepen.
Laat uw autoalleenwegslependoor een
Toyota-dealerof reparateur of een ander
gespecialiseerdbedrijf.Ingevalvannood
mag uw autowordenweggesleept zoalsbe-
schreven inSlepen ineennoodgeval” op
bladzijde190in dit hoofdstuk.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Als uw auto moet worden
gesleept—
WAT TEDOEN BIJ PECH
189
Door goed materiaal te gebruiken wordt voor-
komen dat uw auto beschadigd raakt tijdens
het slepen. Uw Toyota--dealer of erkende repa-
rateur en de sleepdiensten zijn op de hoogte
van de te volgen procedure.
Uw auto kan beschadigd raken als het slepen
niet goed wordt gedaan. Ondanks dat de
meeste sleepdiensten op de hoogte zijn van de
juiste procedure, is een vergissing niet uit te
sluiten. Let erop dat de volgende voorzorgs-
maatregelen altijd in ac ht worden genomen.
Laat, indien nodig, deze bladzijde aan de
chauffeur van de sleepdienst zien.
VOORZORGSMAAT REGEL EN
Gebruik een stevige sleepkabel en neem de
wettelijkev oorschriften in ac ht. Dewielenen
de as die niet van de grond worden getakeld,
dienen in een goede conditie te verkeren. Ge-
bruik een trailer of dolly als dit niet het geval is.
(a) Slepenmet eenbril
Uitvoeringenmet tweewielaandrijving
Met de voorwielen ineenbril: Het wordt aan-
bevolen om een dolly onder de achterwielen te
plaatsen. Als er geen dolly wordt gebruikt, zet
dan de parkeerrem vrij en de transmissie in
neutraal.
Met de achterwielenin een bril:Zorg ervoor
dat het contact in stand ACC staat.
OPMERKING
z Let erop dat deandere zijde van de auto
dan dieop debril staat voldoendegrond-
speling heeft. Anders kande bumper en/of
de onderkant van de autobeschadigd ra-
ken tijdenshet wegslepen.
z De automag niet gesleept worden als de
sleutel niet in het contactslot steekt ofmet
het contact UIT. Het stuurslotmechanisme
is nietsterk genoeg om devoorwielen tij-
dens hetslepen recht te houden.
Uitvoeringenmet vierwielaandrijving
Gebruik een dolly onder de wielen die niet in de
bril staan.
(b) V ervoerenopeentrailer/autoambulance
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
190
WAT TEDOEN BIJ PECH
(c) Slepen met een
takelwagen
(c) Slepenmet eentakelwagen
OPMERKING
Sleep deauto niet meteen takelwagen, noch
vooruit, noch achteruit. Anders kan er scha-
de ontstaan aan de carrosserie.
Voor
Achter
Wanneer slepennoodzakelijkis,dientdit te
geschieden door eenToyota-dealerof er-
kendereparateur of eengespecialiseerdbe-
drijf.
In geval vannoodkuntueensleepkabel of
-kettingaanéénvandesleepogenvastma-
ken. Weesextravoorzichtigals er opdeze
manier wordt gesleept.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—Slepen in een noodgeval
WAT TEDOEN BIJ PECH
191
OPMERKING
Gebruik alleen hetaangegeven sleepoog,
anders kan de auto beschadigdraken.
Er moet een bestuurder inde auto zitten om te
sturen en te remmen.
Uw auto mag op deze manier alleen op een
verharde weg en met lage snelheid over een
korte afstand worden gesleept. Ook dienen de
wielen, de assen, de aandrijflijn, destuurinrich-
ting en de remmen in een goede conditie te
zijn.
WAARSCHUWING
Weesextra voorzichtig alser op deze manier
wordt gesleept. Voorkom plotseling wegrij-
den ofplotselinge bewegingen waardoor er
extreme krachten op het sleepoog ende
sleepkabel of --ketting worden uitgeoefend.
Het sleepoog en de sleepkabelof --ket ting
kunnen breken, waardoor er ernstig letselof
schade kanontstaan.
OPMERKING
Gebruik uitsluitend een speciale sleepkabel
of -ketting om een auto teslepen. Maakde
kabel ofde ketting goedvast aan het sleep-
oog.
Zet vóór het slepen de parkeerrem en de ver-
snellingspook in de vrijs tand. Het contact moet
in stand ACC (motor uit) of AAN (draaiende
motor) staan.
WAARSCHUWING
Als de motor niet draait, werken de rem-- en
stuurbekrachtiging niet.Hierdoor zal het
remmen en sturen veelzwaarder gaan dan
normaal.
Ukunt nieuwesleutelslatenmakenbij elke
Toyota-dealerof erkende reparateur met
behulp van het sleutelnummer .Als de auto
is uitgerust met startblokkering,heeftde
dealer ookdehoofdsleutel nodig.
Bij auto’s met startblokkering dient u zelfs wan-
neer u slechts één sleutel kwijt bent, een nieu-
we sleutel te laten maken bij een Toyota--dealer
of erkende reparateur . Als u al uw hoofdsleu-
tels bent verloren, kunnen er geen sleutels
worden bijgemaakt. De volledige startblokke-
ring moet dan worden vervangen.
Zie hiervoor de aanwijzing in Sleutels op
bladzijde 8 in hoofdstuk 1--2.
Auto’s met afstandsbediening:
De nieuwe afstandsbediening moet op uw cen-
trale vergrendeling worden afgestemd. Neem
voor meer informatie contact op met een
Toyota--dealer of erkende reparateur.
Als uw sleutels zich in de afgesloten auto be-
vinden en het niet mogelijk is een sleutel bij te
laten maken, kan een Toyota--dealer of erken-
de reparateur in veel gevallen een portier van
uw auto met speciaal gereedschap voor u
openmaken. Als u onverhoopt een ruit moet
inslaan om in de auto te kunnen komen, raden
wij uaanhiervoor het kleinste ruitjete kiezen
omdat dit het minste kost. Wees extra voor-
zichtig dat u zich niet aan het glas snijdt!
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Als u uw sleutels verliest
192
WAT TEDOEN BIJ PECH
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
BESCHERMING ENVERZORGING VANDE CARROSSERIE
193
Hoofdstuk 5
BESCHERMING EN VERZORGING
VAN DE CARROSSERIE
D Bescherming van uw Toyota tegen roest 194...............
D HetwassenenindewaszettenvanuwToyota 195.........
D Het schoonmaken van het interieur 197...................
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
194
BESCHERMING ENVERZORGING VANDE CARROSSERIE
Toyota heeft met behulp van de meest vooruit-
strevende technologie in ontwerp en construc-
tie voor u eenkwaliteitsauto gebouwd die goed
is beschermd tegen roest. Doordat de auto nu
aan u wordt toevertrouwd, is de zorg waarmee
u de carrosserie de komende jaren onderhoudt
bepalend voor het voorkomen van roest.
Demeest voorkomende oorzakenvanroest
aandeauto zijn:
D Het ophopen van strooizout, vuil en modder
opmoeilijk bereikbareplaats en onder de
auto.
D Het afspringen van de lak of de antiroestbe-
schermlaag door lichte aanrijdingen of
steenslag.
Het onderhoud vandecarrosseriekanin
bepaalde gebiedenof onder ongunstigerij-
omstandighedenvanextra groot belang
zijn:
D Strooizout en stofwerende chemicaliën be-
vorderen de roestvorming evenals het zout
in de zeelucht en de luchtverontreiniging in
industriegebieden.
D Een hoge relatieve vochtigheid versnelt de
vorming van roest, vooral bij temperaturen
net boven het nulpunt.
D Langdurig vochtig of nat blijven van bepaal-
de delen van de carrosserie werkt de vor-
ming van roest in de hand; controleer van
tijd tot tijd uwautoop dit punt (bijvoorbeeld
onder de vloermatten).
D Hoge temperaturen bevorderen roest op die
delen van de carrosserie die door gebrek
aan een goede ventilatie niet snel kunnen
drogen.
Het zal nu duidelijk zijnhoebelangrijk het is uw
auto zo schoon mogelijk tehouden en bescha-
diging van de lak of de beschermingslaag zo
snel mogelijk te(laten) repareren.
Neem de volgendeaanwijzingenzorgvuldig
in acht omroest aanuwToyotate helpen
voorkomen:
Wasuwautodikwijls.Het is uiteraard nood-
zakelijk om uw auto door regelmatig wassen
schoon te houden. Ter voorkoming van roest
en andere corrosieverschijnselen zijn de vol-
gende punten van belang:
D Als u in de winter over gepekelde wegen
hebt gereden of in de buurt van de kust
woont, is het verstandig om de carrosserie
en de onderkant van de auto regelmatig
met een krachtige waterstraal schoon te
spuiten (ten minste eenmaal per maand).
D De onderzijde en de wielkasten kunt u het
beste schoonmaken met hoge waterdruk of
met stoom. Besteed extra aandacht aan
deze gebieden daar het moeilijk is alle mod-
der en vuil te zien. Let op dat daar alle aan-
gekoekte modder wordt verwijderd, want
alleen nat maken zonder het te verwijderen
maakt de zaak alleen maar erger. De on-
derz ijde van de portierenen div erse ele-
menten van de bodemplaat hebben wateraf-
voeropeningen die niet verstopt mogen
raken. Er zou zich water kunnen verzame-
len, wat roestvorming in de hand werkt.
D Het verdient aanbeveling om na de winter
de onderzijde van de auto grondig te reini-
gen.
Zie“Hetwassenenindewaszettenvanuw
Toyota” op bladzijde 195 voor verdere aanwij-
zingen.
Controleer de conditievandelakvanuw
auto. Werk krassendirect bij, om tevoorko-
men dat er roest ontstaat. Als door steenslag
en krassen het onderliggende metaal zichtbaar
is geworden, laat dan uw Toyota--dealer of er-
kende reparateur een en ander in orde bren-
gen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Bescherming van uw Toyota
tegen roest
BESCHERMING ENVERZORGING VANDE CARROSSERIE
195
Controleer het interieur van uw auto. Onder
de vloermatten in het interieur en in de laad-
ruimte kan zich vuil en water ophopen, waar-
door roest kan gaan optreden. Controleer dus
af en toe of de vloer onder de matten droog is.
Wees vooral voorzichtig met het vervoer van
chemicaliën, reinigingsmiddelen, kunstmest,
zout, enz . en vervoer dergelijkestoffen ineen
goed afgesloten verpakking. Bij morsen of lek-
ken de auto direct reinigen en laten drogen.
Gebruik spatlappen. Als u veel over gepekel-
de wegen of grindwegen rijdt, helpen spatlap-
pen uw auto te beschermen. Spatlappen van
royale afmetingen, die bijna tot de grond rei-
ken, hebben het meeste effect. Het is raad-
zaam om de plaats waar de spatlappen worden
aangebracht tevoren tegen roest te behande-
len. Een Toyota--dealer of erkende reparateur
kan spatlappen monteren als uw rijomstandig-
heden dat wenselijk maken.
Zet uw autoin een goed geventileerdegara-
geof onder eencarport. Zet uw autoniet in
eenvochtige, slecht geventileerde garage.
Als u uw auto in de garage wast of een natte of
besneeuwde auto in de garage zet, kan er zo-
veel vocht vrijkomen dat er corrosiek an ont-
staan. Een natte auto kan zelfs in een ver-
warmde garage gaan roesten, als deze ruimte
slecht geventileerd is.
WassenvanuwToyota
Houduwautoschoondoor hem regelmatig
te wassen.
De volgende omstandigheden kunnen de lak
aantasten en corrosie aan de carrosserie en
andere onderdelen veroorzaken. Was uw auto
zo spoedig mogelijk.
D Bij het rijden in een kustgebied
D Bij het rijden over gepekelde wegen
D Als uw auto is verontreinigd met teer,
boomsappen, vogeluitwerpselen of insecten
D Als u gereden hebt in gebieden met een
overmatige hoeveelheid rook, roet, metaal-
deeltjes of chemischev erontreinigingen.
D Als de auto erg vuil is geworden van stof of
modder
Met de hand wassenvanuwToyota
Wasuwautoaltijdindeschaduwenalsde
carrosserie niet tewarmaanvoelt.
WAARSCHUWING
D Let erop uw handen niet te verwonden bij
het reinigen van de bodemplaaten/of het
chassis.
D Uitlaatgassen zorgen ervoor dat de uitlaat-
pijp heetwordt. Raak bij het wassen van
de autode uitlaatpijp nietaan zolang deze
nog nietvoldoende is afgekoeld omdat u
anders brandwonden kunt oplopen.
1. Spoel eerst al het losse vuil en stof met een
slang van de auto af. Als de onderzijde en
de wielkasten van de auto met modder of
strooizout bedekt zijn, gebruikt u een harde
straal om het te verwijderen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Het wassen en in de was zetten
van uw Toyota
196
BESCHERMING ENVERZORGING VANDE CARROSSERIE
2. Was de auto dan met een bij uw Toyota--
dealer verkrijgbaar autowasmiddel. V olg de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant zorg-
vuldig op. Gebruik geen sterk reinigende
huishoudelijke schoonmaakmiddelen. Spoel
uw spons of doek veelvuldig in het water
uit. Wrijf niet te hard ov er delak; laat het
zeepwater het vuil verwijderen.
Wieldoppen: Kunststof wieldoppen kunnen ge-
makkelijk bes chadigd raken bij gebruik van
sterke oplosmiddelen. Als er toch oplosmiddel
op de wieldop terechtkomt, spoel deze dan af
met water en controleer of de wieldop bescha-
digd is.
Kunststof bumpers: Was deze met de nodige
voorzichtigheid. Gebruik geen schuurmiddelen.
De bumpers hebben een zacht oppervlak.
Verlichting: Was deze met de nodige voorzich-
tigheid. Gebruik geen sterke oplosmiddelen of
harde borstel. Deze kunnen de verlichting be-
schadigen.
Teervlekken: Teervlekken kunt u verwijderen
met terpentine. Hiervoor zijn overigens ook
speciale producten in de handel.
3. Spoel de auto grondig na. Als zeepresten
op de auto opdrogen, zullen er strepen ont-
staan. Bij warm weer kan het nodig zijn om
de auto in gedeelten te wassen en ieder ge-
deelte meteen na te spoelen.
4. Droog de auto na met een vochtige zeem of
een zachte doek. De voornaamste bedoe-
ling van het nadrogen is het verwijderen
vanhet overtolligewater, zodat de auto
zonder vlekken zal opdrogen. Wrijf of druk
daarom beslist niet te hard, omdat er an-
ders krassen in de lak kunnen ontstaan.
OPMERKING
z Gebruik geen organische reinigingsmid-
delen, zoals benzine ensterke oplosmid-
delen. Deze kunnengiftig zijn en schade
veroorzaken.
z Boen deauto niet met een harde borstel,
aangezien dit beschadigingenkan veroor-
zaken.
Wassenindewasstraat
Uw auto mag gewassen worden in een was-
straat, maar houd in de gaten dat sommige
borstels, ongefilterd water of de wasprocedure
zelf soms krassen kunnen veroorzaken. Door
krassen wordt de lak aangetast en verliest de
lak zijn glans, wat vooral opvalt bij donkere
kleuren. De exploitant van de wasstraat kan u
wellicht meer informatiehierover verstrekk en.
OPMERKING
Zorg ervoor dat de antenne isingeschoven
voordat u van een autowasserette gebruik
maakt.
Het indewaszettenvanuwToyota
Regelmatigin de was zettenwordt aanbevo-
len om deoorspronkelijkeglansvandelak
te behouden en de laktegen milieu-invloe -
dente beschermen.
Zet uw auto één keer in de maand of als de
auto het water niet goed meer afstoot in de
was.
1. Was en droog de auto altijdv oordat u met
het in de was zetten begint, ook als u een
gecombineerde cleaner en was gebruikt.
2. Gebruik cleaner en was van een goede
kwaliteit. Als de lak erg verweerdis, ge-
bruikt u eerst een aparte cleaner en zet u
de auto daarna nogmaals in de was. Volg
hierbij de gebruiksaanwijzing van de fabri-
kant zorgvuldig op. Behandel bij het poet-
sen en in de was zetten ook de chroomde-
len, of gebruik hiervoor een speciaal
reinigings-- en beschermend middel.
3. Wanneer het water niet meer in druppels op
delak blijft liggen, moet de auto opnieuw in
de was worden gezet.
Verlichting: Breng geen was aan op de verlich-
ting. Was kan het lampglas beschadigen. Als
er per ongeluk was op de verlichting komt,
veeg of was dit er dan af.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
BESCHERMING ENVERZORGING VANDE CARROSSERIE
197
Lakstift
Uw Toyota-dealer kan u een lakstiftleveren
om kleineplekjesenkrassenin het lakwerk
bij tewerken.
Wanneer u zo’n beschadiging ontdekt, kunt u
het plekje het beste meteen bijwerken, anders
zal het plaatwerk gaan roesten. Handel als
volgt: Schud de lak goed. Zorg ervoor dat het
te behandelen oppervlak goed schoon en
droog is. De truc om de plek zo onzichtbaar
mogelijk bij te werk en is alleen dat s tukje met
het kwastje aan te raken waar de lak af is. Ge-
bruik zoweinig mogelijk lak enlak niet delak
rondom de beschadigde plek mee.
WAARSCHUWING
Let erop geen waterspetters of vloeistofin
de autote morsen. Dit kanbrand of storin-
gen inde elektrische componenten,enz. ver-
oorzaken.
OPMERKING
Reinig de vloerbedekking inhet interieur niet
met water en let erop dat er geen water op
blijft staan na het reinigen van het in- of ex-
terieur.Water kanin onderdelen vanhet au-
diosysteem komenof onder devloerbedek-
king(of-matten)komenenstoringeninhet
elektrisch systeem veroorzaken; bovendien
kan debodemplaat hierdoor corroderen.
Vinyl bekleding
Devinyl bekledingkangemakkelijkworden
gereinigd met water waaraanwat milde
zeep of mildreinigingsmiddel istoege-
voegd.
Gebruik eerst de stofzuiger om het losse vuil
en stof te verwijderen. Neem de bekleding
daarna af met een spons of doek en zeepsop.
Laat het sop een paar minuten op de bekleding
inwerken om het vuil los te weken en verwijder
dan het vuil en de zeepresten met een schone,
vochtige doek. Als het vuil nog niet geheel is
verdwenen, kunt u deze procedure herhalen.
Er zijn ook reinigingsmiddelen op schuimbasis
in de handel die goed gebruikt kunnen worden.
Volgde instructies vande fabrikant zorgvuldig
op.
OPMERKING
Gebruik nooit oplosmiddelen,verdunner,
benzine of ruitenreiniger om het interieur
schoon temaken.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Het schoonmaken van het
interieur
198
BESCHERMING ENVERZORGING VANDE CARROSSERIE
Vloerbedekking
Gebruik een goedreinigingsmiddel op
schuimbasisom de vloerbedekkingtereini-
gen.
Verwijder eerst zoveel mogelijk v uil met de
stofzuiger. Er zijn diverse soorten reinigings-
middelen op schuimbasis in de handel: in spuit-
bus of als poeder of vloeistof die met water
moet worden vermengd om schuim te krijgen.
Gebruik een spons of een borstel om het
schuim op de vloerbedekking aan te brengen.
Wrijf met elkaar overlappende cirkels.
Voeg geen water toe. Het beste resultaat wordt
verkregen door de vloerbedekking zo droog
mogelijk tehouden. Lees de gebruiksaanwij-
zing aandachtig en volg deze stipt op.
Veiligheidsgordels
Deveiligheidsgordelskunnenwordengerei-
nigd metmilde zeepenwater of met hand-
warm water.
Gebruik een doek of een spons. Controleer de
gordels tijdens het schoonmaken op abnormale
slijtage, rafels en scheuren.
OPMERKING
z Gebruik geen textielverf of bleekmiddelen
voor de riemen, omdatdeze de sterkte
kunnen aantasten.
z Gebruik de gordels niettotdat deze droog
zijn.
Ruiten
Maakdebinnenzijdevandeachterruit niet
schoonmet eenruitreiniger; eendergelijk
middelkandeverwarmingsdradenbescha-
digen. Veegderuit voorzichtig schoon met
eendoekenlauw water.Maakderuit inho-
rizontalerichtingschoon, evenwijdigaande
verwarmingsdraden.
OPMERKING
Maak de binnenzijde van deachterruit voor-
zichtig schoon zonder deverwarmingsdra-
den tebeschadigen.
Bedieningspaneel airconditioning,audio-
systeem,dashboard, middenconsoleen
schakelaars
Gebruik een zachte, vochtige doek om deze
delen schoon temaken.
Dompel een schone, zachte doek onder in lauw
water, wring hem goed uit en veeg dan voor-
zichtig het vuil weg.
OPMERKING
z Gebruik geen organische reinigingsmid-
delen (oplosmiddelen,kerosine, alcohol,
benzine, enz.), alkalische of zuurhoudende
middelen. Deze chemicaliënveroorzaken
verkleuring, vlekvorming en het loslaten
van hetoppervlak.
z Als ugebruik maakt vaneen schoon-
maak- of poetsmiddel,verzeker u er dan
van datde bovenstaande ingrediënten
daarin niet voorkomen.
z Let er bij het gebruik van een vloeibare
luchtverfrisser op dat er geen vloeistof
wordt gemorst op dekunststof delen in
het interieur. Het kan zijn datde vloeistof
één ofmeerdere vanbovenstaande be-
standdelen bevat. Als er toch wat is ge-
morst, maak het dan zo snelmogelijk
schoon volgensde hiervoor beschreven
methode.
Als u vragenhebt overhet reinigenvanuw
Toyota, aarzel dan nietom contact op te
nemen met eenToyota-dealerof erkende
reparateur ,die gaarnebereidisutehelpen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
ONDERHOUD ENREPARATI E
199
Hoofdstuk 6
ONDERHOUD EN REPARATIE
D Feiten betreffende onderhoud 200........................
D Wanneer moet uw auto worden gerepareerd? 201..........
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
200
ONDERHOUD ENREPARATI E
Regelmatigonderhoud isessentieel.
Om uw nieuwe auto langdurig te kunnen ge-
bruiken, raden wij u met klem aan uw Toyota
overeenkomstig het onderhoudsschema te la-
ten onderhouden. Zie hiervoor het onderhouds-
boekje en het garantieboekje. Door uw auto
regelmatig te onderhouden, bent u verzekerd
van:
D een zo gunstig mogelijk brandstofverbruik
D een lange levensduur van de auto
D optimaal rijgenot
D maximale veiligheid
D maximale betrouwbaarheid
D volledige bescherming van uw garantie--
aanspraken
D het voldoen aan de overheids
voorschriften
Uw Toyota is ontworpen voor zuinig rijden en
voordelig onderhoud. Veel van het vroeger ver-
eiste onderhoud is niet langer of niet zo vaak
meer nodig. Zorg ervoor dat uw auto zo voor-
delig mogelijk kan rijden enz o lang mogelijk
kan meegaan door het onderhoudsschema
nauwkeurig op te volgen.
Zie het onderhouds- engarantieboekje voor
het onderhoudsschema.
Waar naar toevoor goedonderhoud?
Om uw auto in de bes t mogelijke staat te hou-
den, raadt Toyota u aan om alle reparaties en
onderhoudswerkzaamheden te laten uitvoeren
door uw Toyota--dealer of erkende reparateur.
Laat door de garantie gedekte reparaties en
servicewerkzaamheden uitvoeren door uw
Toyota--dealer of erkende reparateur, die origi-
nele Toyota--onderdelen gebruikt. Er kunnen
ook voordelen aanzitten om niet door de ga-
rantie gedekte reparaties en servicewerkzaam-
heden te laten uitvoeren door uw Toyota--dealer
of erkende reparateur , aangezien zij gespeciali-
seerd zijn in Toyota--auto’s en u daarom met
hun expertisekunnen helpen problemen met
uw auto op te lossen.
Uw Toyota--deal er of erkende reparateur voert
alle onderhoudswerkzaamheden aan uw auto
betrouwbaar en tegen zo laag mogelijke kosten
uit.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Feitenbetreffende onderhoud
ONDERHOUD ENREPARATI E
201
Kandebestuurder zelf onderhoudencon-
troles uitvoeren?
Als u een beetje technisch inzicht en wat een-
voudig gereedschap hebt, zijn veel onder-
houdswerkzaamheden en reparaties zelf uit te
voeren. Hoe deze werkzaamheden dienen te
worden uitgevoerd, wordt op bladzijde 203 in
hoofdstuk 7 nader uitgelegd.
Houd er echter rekening mee dat voor
bepaalde werkzaamheden speciaal gereed-
schap en kennis benodigd zijn. Dit soort
werkzaamheden kunt u beter overlaten aan uw
Toyota--dealer of erkende reparateur. Zelfs als
u een ervaren doe--het--zelfmonteur bent,
raden wij u aan om reparaties en onderhoud
door uw Toyota--dealer of erkende reparateur
uit te laten voeren. Een Toyota--dealer of
erkende reparateur houdt de onderhoudshisto-
rie van uw Toyota bij, wat handig kan zijn als u
ooit werkzaamheden moet laten uitvoeren die
onder de garantie vallen. Indien u de onder-
houdswerkzaamheden door een andere dan uw
Toyota--dealer of erkende reparateur laat
uitvoeren, raden wij u aan te vragen of de
onderhoudshistorie kan worden bijgehouden.
Deaanwijzing van de kilometerteller ofde
verstrekentijdbepaaltwanneer eenonder-
houdsbeurt noodzakelijkis.Inhetalgemeen
zal deaanwijzingvandekilometerteller be-
palen wanneer deonderhoudsbeurt nodig
is. Als u echter minder dan15.000km per
jaar rijdt, dient uw auto1keer perjaar een
onderhoudsbeurt tekrijgen. Onder zware
rijomstandighedenis frequenter onderhoud
vereist.
Rubber slangen(van het verwarmings-,
rem- enbrandstofsysteem) dienendoor een
Toyota-dealerof erkende reparateur vol-
genshet onderhoudsschema tewordenge-
controleerd.
Dit zijn extra belangrijk e onderhoudsgevoelige
onderdelen. Laat vervuilde of beschadigde
slangen onmiddellijk vervangen. Rubber slan-
gen verslijtendoor het ouder worden, resulte-
rend in zwellen, schuren of scheuren.
Wees attent op veranderingen van de presta-
ties en geluiden en op zichtbare tekenen die
erop wijzen dat onderhoud noodzakelijk is. Een
paar belangrijke aanwijzingen zijn de volgende:
D De motor hapert, pingelt of slaat over.
D Een merkbaar verlies aantrekkracht.
D Vreemde motorgeluiden.
D Lekkage onder de auto (na gebruik van de
airconditioning is waterlekkage echter nor-
maal).
D Verandering in het uitlaatgeluid. Dit kan wij-
zenop eenzeer gevaarlijk koolmonoxide-
lek. Rijd met alle ruiten open en laat het uit-
laatsysteem onmiddellijk c ontroleren.
D Abnormaal zachte banden; ongewoon veel
bandengepiep bij het nemen van bochten;
ongelijkmatige bandenslijtage.
D De auto trekt naar één kant, terwijl u recht-
uitrijdt op een vlakke weg.
D Vreemde geluiden die kennelijk in verband
staan met de bewegingen van de wielop-
hanging.
D Verlies vanremkracht; “sponzig” aanvoe-
lend rem-- of koppelingspedaal; het pedaal
kan bijna tot op de vloer worden ingetrapt;
scheeftrekken van deautobij remmen.
D Motortemperatuur voortdurend hoger dan
normaal.
Als u een van deze zaken merkt, laat dan uw
auto zo snel mogelijk nakijken door uw Toyota--
dealer of erkende reparateur. De auto moet
waarschijnlijk wordenafges teld of gerepareerd.
WAARSCHUWING
Blijf niet doorrijden wanneer uéén vande
genoemde verschijnselen hebt geconsta-
teerd. Daardoor kan niet alleen de auto ern-
stige schadeoplopen, maar ookernstig let-
sel worden veroorzaakt.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Wanneer moet uw auto worden
gerepareerd?
202
ONDERHOUD ENREPARATI E
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Inleiding
203
Hoofdstuk 7--1
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD
EN CONTROLES
Inleiding
D Overzicht van de motorruimte 204........................
D Plaats van zekeringen 205...............................
D Voorzorgsmaatregelen bij controles
en onderhoudswerkzaamheden 206......................
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
204
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Inleiding
1. Zekeringenkastjes
2. Motoroliepeilstok
3. Motoroliev uldop
4. Intercooler
5. Brandstoffilter
6. Sproeierreservoir
(voorruit, achterruit, koplampen)
7. Accu
8. Expansievat koelvloeistof
9. Condensor
10. Radiateur
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Overzicht van de motorruimte
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Inleiding
205
Reservezekeringen
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Plaats van zekeringen
206
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Inleiding
Als u controlesenonderhoudswerkzaamhe-
denuitvoert, dient u dit preciestedoen
zoalsin dit hoofdstuk wordt beschreven.
U dient er rekening mee te houden dat on-
nauwkeurige of onvolledige uitvoering van de
beschreven controles en onderhoudswerk-
zaamheden kan leiden tot schade aan de auto
of tot letsel.
Dit hoofdstuk geeft alleen aanwijzingen voor
werkzaamheden die door de bestuurder een-
voudig zijn uit te voeren. Zoals uitgelegd in
hoofdstuk 6, zijn er nog steeds werkzaamhe-
den die door uw dealer en met speciaal ge-
reedschap dienen te worden uitgevoerd.
Wees uiterst voorzichtig als u aan uw auto
werkt. Houd u aan de volgende voorzorgs-
maatregelen:
WAARSCHUWING
D Houd handen, kleding en gereedschapuit
de buurt van de ventilator ende aandrijf-
riemen van de motor als deze draait.
(Draag geen sieraden en/of een stropdas
bij werkzaamheden in de motorruimte.)
D Na het rijden metde auto zal de motor-
ruimte (motor, radiateur,uitlaatspruitstuk
en reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof)
heet zijn. Leter daarom op dat ze niet wor-
den aangeraakt. De olie,andere vloeistof-
fen ende bougies kunnen ook heetzijn.
D Verwijder de radiateurdop niet alsde mo-
tor heet isen draai ook geen aftappluggen
los. Dit om te voorkomen dat u brandwon-
den oploopt.
D Laat geenbrandbare voorwerpen, zoals
een stukpapier of eendoek, achter inde
motorruimte.
D Niet roken engeen open vuur bij brand-
stof en bij de accu. De brandstof-- en ac-
cudampen zijn licht ontvlambaar.
D Weesuiterst voorzichtig alsu aan de accu
werkt. De accubevat namelijk het giftige
en corrosieve zwavelzuur.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Voorzorgsmaatregelen bij
controlesen
onderhoudswerkzaamheden
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Inleiding
207
D Kruip niet onder uw auto wanneer deze
alleen maar door de krik wordt onder-
steund. Gebruik altijd speciale bokken of
gelijkwaardige steunen.
D Gebruik een veiligheidsbril als u aanof
onder de auto aan hetwerk bent,omdat u
bloot staat aan wegvliegend en vallend
materiaal, vloeistoffen, enz.
D Afgewerkte motorolie bevat schadelijke
stoffen die huidaandoeningen zoals ont-
steking of huidkanker kunnen veroorza-
ken. Wees daarom voorzichtig envermijd
langdurig en herhaaldelijk contactmet de
huid. Verwijder afgewerkte motorolie door
goed metwater enzeep tewassen.
D Houd motorolie buiten het bereik van kin-
deren.
D Voer afgewerkte motorolie en een gebruikt
oliefilter op eenveilige enacceptabele ma-
nier af. Gooi afgewerkte motorolie eneen
gebruikt oliefilter nooit weg in de vuilnis-
bak, inhet riool ofzomaar ergens. Bel uw
dealer of een servicestation voor informa-
tie over het innemen of recycling van afge-
werkte motorolie.
D Weesvoorzichtig bijhet bijvullen vanhet
remvloeistof-- en koppelingsvloeistofre-
servoir,aangezien remvloeistof gevaarlijk
is voor uw handen enogen. Als urem-
vloeistof op uw handen of in uw ogen
krijgt, spoel ze danonmiddellijk met
schoon water. Als ulast blijft houdenvan
uw handen of ogen, raadpleeg dan uw
huisarts.
OPMERKING
z De kabelsvan deaccu en de ontsteking
staan onder (hoge) spanningof geleiden
een grote stroom. Pas daarom opdat u
geen kortsluiting maaktmet gereedschap.
z Gebruik alleen originele Toyota-koelvloei-
stof of een gelijkwaardige hoogwaardige
koelvloeistof op basis van ethyleenglycol.
“Toyota Super Long Life Coolant” is een
mengsel van50% koelvloeistof en 50% ge-
demineraliseerd water.
z Als er koelvloeistof wordt gemorst bij het
vullen, verwijder dat dan met veelwater,
om tevoorkomen dat het de lak of onder-
delen aantast.
z Vul niet te veel stuurbekrachtigingsvloei-
stof bij; de stuurbekrachtiging kandaar-
door beschadigd raken.
z Als er remvloeistof wordt gemorst bijhet
vullen, verwijder dat dan met veelwater,
om tevoorkomen dat het de lak of onder-
delen aantast.
z Rijd nietmet een verwijderd luchtfilter,
omdat er dan ernstige motorschade kan
ontstaan. Ook kaner dan door terugslag
brand ontstaan inde motorruimte.
z Let erop dat, alsde ruitenwisserbladen
worden vervangen, de ruitenwissers niet
worden ingeschakeld. Anders kunnen
krassen in de voorruit ontstaan.
z Controleer,voordat u demotorkap sluit,of
er geen doeken, gereedschap e.d.in de
motorruimte zijn achtergebleven.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
208
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Inleiding
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Motor enc hass i s
209
Hoofdstuk 7--2
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD
EN CONTROLES
Motor en chassis
D Controle van motoroliepeil 210...........................
D Controle van koelvloeistofniveau 212......................
D Aftappen van water uit brandstoffilter 213..................
D Controle van radiator, condensor en intercooler 214.........
D Controle van bandenspanning 214........................
D Controle en vervangen van banden 215...................
D Wisselen van banden 217...............................
D Monteren van winterbanden en sneeuwkettingen 217.......
D Velgen vervangen 219..................................
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
210
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Motor enc hass i s
Onderste
merkteken
Bovenste
merkteken
Bijvullen In orde Te veel
Controleer het oliepeil met behulpvande
peilstok bij bedrijfswarme,afgezettemotor.
1. Om het juiste peil af te kunnen lezen moet
de auto op een horizontale ondergrond
staan. Wacht, nadat de motor afgezet is,
minstens vijf minuten om de olie de gele-
genheid te geven naar het carter terug te
stromen.
2. Trek de peilstok uit de motor en veeg deze
met een schone doek af.
3. Steek de peilstok weer in de houder en druk
hem goed aan, anders krijgt ugeenbe-
trouwbare aanwijzing.
4. Trek de peilstok er opnieuw uit en contro-
leer het oliepeil terwijl u een doek onder het
uiteinde houdt.
WAARSCHUWING
Raak het hete uitlaatspruitstuk niet aan.
OPMERKING
Let erop dat er geen motorolie oponderde-
len vande auto terechtkomt.
Als het oliepeil onderhet onderstemerkte-
kenof er netbovenligt,moet uoliebijvul-
len van het typezoalshierna isvermeld, of
vanhetzelfdetype waarmeedemotor eer-
der werd gevuld.
Verwijder de olievuldop en giet beetje voor
beetje motorolie in de vulopening. Controleer
het oliepeil ondertussen steeds door middel
van de peilstok. Wij bevelen u aan om voor het
bijvullen van olie een trechter te gebruiken.
De globale hoeveelheid olie die moet worden
bijgevuld om het niveau van minimum naar
maximum op de peilstok te krijgen is als volgt
vermeld:
1,5 l (1,6 qt., 1,3 lmp.qt.)
Zie“Servicespecificaties” op bladzijde 240 in
hoofdstuk 8 voor meer informatie over de hoe-
veelheid motorolie.
Als het oliepeil weer tussen het onderste en
bovenste merkteken ligt, brengt u de olievuldop
weer aan en draait u deze handvast.
OPMERKING
z Let erop dat er geen motorolie op onder-
delen vande auto terechtkomt.
z Vul nooit te veel oliebij; het oliepeil mag
nooit bovenhet bovenste merkteken ko-
men, aangezien de motor dan beschadigd
kan raken.
z Controleer na het bijvullen het oliepeil
nogmaals opde peilstok.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Controle van motoroliepeil
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Motor enc hass i s
211
KEUZEMOTOROLIE
De motor is af fabriek gevuld met originele
Toyota--motorolie. Toyota beveelt het gebruik
van originele Toyota--motorolie aan. Er kan ook
andere motorolie van gelijkwaardigekwaliteit
worden gebruikt.
Oliesoort:
ACEA B1, API CF--4 of CF
(U mag ook API CE of CD gebruiken.)
Aanbevolen viscositeit (SAE):
Te verwachten temperatuurbereik tot de
volgende verversing
Aanbevolen viscositeit: 5W-30
Motoroliemet deviscositeitSAE 5W-30is
debeste keuzevoor uwautovanwegeeen
zuinig brandstofverbruikengoedestartei-
genschappenbij koudweer .
Bij het gebruik van motoroliemet eenvisco-
siteit vanSAE10W-30ofhoger,kanhet bij
extreme kou voorkomen dat demotor moei-
lijkstart.Daaromwor dtdanmotor oliemet
eenviscositeit van SAE5W-30aanbevolen.
Gebruik voor de beste prestaties originele
Toyota-- motorolie of een gelijkwaardige
motorolie.
Neem contact op met uw Toyota--dealer of er-
kende reparateur voor meer informatie over
originele Toyota--motorolie. Er kan ook andere
motorolie vangelijkwaardige kwaliteit worden
gebruikt.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
212
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Motor enc hass i s
Controleer het koelvloeistofniveau inhet
doorschijnende reservoir.Het koelvloeistof-
niveau iscorrect alshet zich tussende
streepjes FULLenLOWbevindt. Vul koel-
vloeistof bij alshet niveaute laagis. (Zie
“Selectievankoelvloeistof hierna voor
meer informatie over het typekoelvloeistof.)
Het koelvloeistofniveau in het reservoir (expan-
sietankje) zal met de motortemperatuur va-
riëren. Als het niveau zich echter op of onder
het onderste streepje (LOW) bevindt, moet
koelvloeistof worden bijgevuld. Vul bij tot aan
het FULL--streepje.
Als het koelvloeistofniveauk orte tijdna het bij-
vullenweer is gezakt,is er misschien eenlek
inhetkoelsysteem. Controleer de radiateur, de
slangen, de radiateurdop, de aftapkraan en de
waterpomp.
Als u geen lekkage kunt vinden, laat dan uw
Toyota--dealer of erkende reparateur de druk
opde dop controlerenen controlerenop lekka-
ges in het koelsysteem.
WAARSCHUWING
Verwijder de radiateurdop nooit alsde motor
nog heetis, om te voorkomen dat u brand-
wonden oploopt.
Selectie van koelvloeistof
Het gebruik van de verkeerde koelvloeistof kan
leiden tot beschadiging van het koelsysteem.
Gebruik alleen originele Toyota--koelvloeistof of
een gelijk waardige hoogwaardige koelvloeistof
op basis van ethyleenglycol. (Long--life
koelvloeistof is een combinatie van
fosfaatarme en organische zuren.)
“Toyota Super Long Life Coolant is een meng-
sel van 50% koelvloeistof en 50% gedeminera-
liseerd water. Deze koelvloeistof biedt bescher-
ming tot ongeveer --35_C.
OPMERKING
Gebruik geen kraanwater.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Controle van koelvloeistofniveau
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Motor enc hass i s
213
Toyota adviseert Toyota Super Long Life
Coolant, dat onder normale omstandigheden
corrosieenproblemen inhet koelsysteem
voorkomt. Originele Toyota--koelvloeistof is
gemaakt op basis van organische zuren en is
speciaal ontwikkeld om defecten aan het
koelsysteemvanToyota’s te voorkomen.
Neem voor meer informatie contact op met een
Toyota--dealer of erkende reparateur.
Indienhet waarschuwingslampjeophet
dashboard aangeeft dat er teveel water in
het brandstoffilter zit, moetdit onmiddellijk
wordenafgetapt.
Plaats een klein bakje onder de aftapplug om
het water in op te vangen.
1. Draai de aftapplug 2 -- 2,5 slag linksom los
zoals hierboven is afgebeeld. (Als u de af-
tapplug meer slagen losdraait, zal het water
ook om de plug heen sijpelen.)
2. Beweeg de pompknop tot er brandstof uit
de aftapplug komt.
Draai na het aftappen de aftapplug weer met
de hand vast. Gebruik geen gereedschap.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Aftappen van water uit
brandstoffilter
214
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Motor enc hass i s
Als een van bovenstaande onderdelen extreem
vuil is of als u niet zeker bent van de staat er-
van, laat dan uw auto nakijken door een
Toyota--dealer of erkende reparateur.
WAARSCHUWING
Weeser om brandwonden tevoorkomen op
attent dat deradiateur, de condensor ende
intercooler na het rijden nog warm kunnen
zijn.
OPMERKING
Laat ombeschadigingen te voorkomen werk-
zaamheden aan de radiateur,de condensor
en deintercooler uitvoeren door uw Toyota-
dealer of erkende reparateur.
Houddebandenspanning op de juistewaar-
de.
Zie bladzijde 243 in hoofdstuk 8 voor de juiste
bandenspanning (bij koude banden).
Het is aan te bevelen de bandenspanning eens
per twee weken of ten minste eenmaal per
maand te controleren. Vergeet het reservewiel
niet!
Een onjuiste bandenspanning kan leiden tot
onnodig brandstofverbruik, vermindering van
het rijc omfort, een kortere lev ensduur van de
banden en een minder veilige auto.
Als een band vaak moet worden opgepompt,
laat deze dan controleren door een Toyota--
dealer of erkende reparateur.
Neem de volgendeaanwijzingenter contro-
le van de bandenspanningin acht:
D Controleer despanningvandebanden
uitsluitend alsdeze koud zijn. Als uw
auto ten minste 3 uur heeft stilgestaan en
daarna niet meer dan 1,5 km heeft gereden,
kunt u de bandenspanning voor koude ban-
den correct aflezen.
D Gebruikaltijdeenbandenspanningsme-
ter. Het uiterlijk vande banden kan mislei-
dend zijn. Bovendien kunnen banden waar-
van de spanning enkele tienden van de
voorgeschreven waarde afwijkt, toch al de
stuur-- enrijeigenschappen negatief beïn-
vloeden.
D Laatnahet rijdengeenlucht uit deban-
denlopen om despanningte verlagen.
Het is normaal dat de spanning van een
band na een rit opgelopen is.
D Vergeet niet de dopjesweer opdeven-
tielen aan tebrengen. Zonder de ventiel-
dopjes kan er vuil en vocht in het inwendige
van de ventielen doordringen. Hierdoor kan
de afdichting in gevaar komen. Vervang
kwijtgeraakte dopjes daarom zo spoedig
mogelijk .
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Controle van radiator, condensor
en intercooler
Controle van bandenspanning
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Motor enc hass i s
215
WAARSCHUWING
Houd de bandenspanning op dejuiste waar-
de. Anders kunnenzich de volgendeom-
standigheden voordoen, die kunnen leiden
tot ongevallen en letsel.
Te lagebandenspanning:
D Overmatige slijtage
D Ongelijkmatige slijtage
D Slecht sturen
D Klapband als gevolg van oververhitting
D Slechte afdichting vande bandop de velg
D Wielvervorming en/of loslaten van de
band
D Een grotere kans op beschadiging vande
band door op de wegliggende objecten
Te hogebandenspanning:
D Slecht sturen
D Overmatige slijtage
D Ongelijkmatige slijtage
D Een grotere kans op beschadiging vande
band door op de wegliggende objecten
Slijtage--indicator
CONTROLERENVANBANDEN
Controleer of deslijtage-indicator enzicht-
baar zijninhetloopvlakvandeband. Ver-
vangdebandenals dat hetgeval is. De
plaatsvandeslijtage-indicatorenwordt
aangegevenmet detekst TWIof deindicatie
opdewangvandeband.
De banden waarmee uw Toyota wordt afgele-
verd, zijn voorzien van slijtage--indic atoren, die
aangeven wanneer uw banden moeten worden
vervangen. Wanneer de profieldiepte minder
wordt dan 1,6 mm, worden des lijtage--indicato-
ren zichtbaar. Als ze zichtbaar zijn in twee of
meer groeven naast elkaar , moet de band wor-
den vervangen. Hoe minder diep het profiel is,
des te groter is de kans om te slippen.
Dewerkzaamheid van winterbandenraakt
verlorenals de profieldiepte minder wordt
dan4mm.
Controleer de banden regelmatigopbe-
schadigingen, zoals insnijdingen, scheuren,
barstenof bulten. Laatbandenvervangenof
reparerenals u dergelijkeonregelmatighe-
denvindt.
Als een band vaak leegloopt of niet goed kan
worden gerepareerd vanwege de grootte of
plaats van de beschadiging, dient hij te worden
vervangen. Neem contact op met een Toyota--
dealer of erkende reparateur als u er niet zeker
van bent.
Rijd niet verder als er tijdens het rijden lucht-
verlies optreedt. Zelfs als u slechts een klein
stukje doorrijdt, kan de band onherstelbaar be-
schadigd raken.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Controle en vervanging van
banden
216
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Motor enc hass i s
Bandendie ouder zijn dan 6 jaar moeten
altijddoor gekwalificeerdwerkplaatsperso-
neel worden gecontroleerd, zelfs alsdeban-
denniet lijkente zijnbeschadigd.
Banden verouderen zelfs als ze niet of nauwe-
lijks zijn gebruikt.
Dit geldt ook voor het reservewiel en voor ban-
den die voor toekomstig gebruik zijn opgesla-
gen.
VERVANGEN VANBANDEN
Kies bij het vervangen een band metdezelf-
debandenmaat,vanhetzelfde typeenmet
minimaal hetzelfdedraagvermogen alsde
af-fabriekgemonteerdebanden.V erder die-
nendemaat,het merk, hettype en het pro-
fiel voor allebandengelijktezijn.
Het gebruik van een band met een andere
maat of van een ander type kan de rijeigen-
schappen, het comfort, de aanwijzing van de
snelheidsmeter en de kilometerteller, de grond-
spelingendespelingtussendecarrosserieen
de banden of de sneeuwkettingbeïnv loeden.
WAARSCHUWING
Houd u aan de volgendeinstructies. Anders
kan er een ongeval ontstaan,resulterend in
ernstig letsel.
D Gebruik geen radiaalbanden in combinatie
met diagonaalbandenomdat een dergelij-
ke combinatiede handelbaarheid vande
auto innegatieve zin beïnvloedt. In
Duitsland is het gebruik van verschillende
type bandenop een auto verboden door
StVZO.
D Gebruik alleen dedoor de fabrikant aanbe-
volen maatbanden. Een anderemaat kan
leiden tot gevaarlijke stuureigenschappen
en resulteren ineen slechtere controle
over de auto.
D Uitvoeringen metvierwielaandrijving:
Gebruik geen bandenvan verschillende
merken, maten, constructie of profielen
omdat dit de handelbaarheid innegatieve
zin kan beïnvloeden.
Gebruik nooitgebruiktebandenonder uw
Toyota.
Door het gebruik van banden waarvan het ver-
leden onbekend is, loopt u extra risico.
Uitvoeringenmet tweewielaandrijving:
Toyotaraadt aanomallebanden, of ten
minstebeidevoor- of achterbandentegelijk
als één set tevervangen.
Uitvoeringenmet vierwielaandrijving:
Toyotabeveelt aanomallebandenals één
set tevervangen.
Zie Als de auto een lekke band heeft” op blad-
zijde 178 in hoofdstuk 4 voor het verwisselen
vanwielen.
Als een band wordt vervangen, moet het
wielaltijdwordengebalanceerd.
Een wiel dat niet is gebalanceerd, kan de rij-
eigenschappen en de levensduur beïnvloeden.
Door normaal gebruik kunnen wielen uit balans
raken; laat de wielen regelmatig balanceren.
Als een tubeless band (zonder binnenband)
wordt vervangen, moetookhet ventiel door
eennieuw ventiel worden vervangen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Motor enc hass i s
217
Toyotabeveelt aanomdebandenongeveer
elke 5000 km vanplaats tewisselenom een
gelijkmatigslijtagepatrooneneenlangere
levensduur vandebandenteverkrijgen.
Pasdit schemaaandehandvanrijgewoon-
ten en soort wegdekaan.
Zie Als de auto een lekke band heeft” op blad-
zijde 178 in hoofdstuk 4 voor het verwisselen
vanwielen.
Controleer bij het wisselen de banden op onge-
lijkmatige slijtage enbeschadigingen. Abnor-
male slijtage wordt meestal veroorzaakt door
een verkeerde bandenspanning, slechte wiel-
uitlijning, niet --uitgebalanceerde wielen of rem-
men met blokkerende wielen.
GEBRUIK VANWINTERBANDENEN
SNEEUWKETTINGEN
Voor het rijdenopwegen diemet sneeuw of
ijszijn bedekt, ishet gebruikvanwinterban-
denof sneeuwkettingenaante bevelen.
Op een droog of nat wegdek bieden de stan-
daard gemonteerde banden echter een betere
grip.
KEUZEVANWINTERBANDEN
Kies winterbanden metdezelfdebanden-
maat,vanhetzelfde typeenmet hetzelfde
draagvermogen alsdeoorspronkelijke
band. Verder dienendemaat, het merk, het
type en het profiel voorallebandengelijkte
zijn.
Gebruik geen andere banden. Het gebruik van
spijkerbanden is gebonden aan wettelijke re-
gels.
WAARSCHUWING
Houd u aan de volgendevoorzorgsmaat-
regelen. Anders kan er een ongevalont-
staan, resulterend in ernstig letsel.
D Gebruik alleen dedoor de fabrikant aanbe-
volen maatwinterbanden. Een andere
maat kanleiden tot gevaarlijke stuureigen-
schappen enresulteren ineen slechtere
controle over deauto.
D Uitvoeringen metvierwielaandrijving:
Gebruik geen winterbanden vanverschil-
lende merken, maten, constructie of pro-
fielen omdat dit de handelbaarheid in ne-
gatieve zin kanbeïnvloeden.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Wisselen van banden
Monteren van winterbanden en
sneeuwkettingen
218
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Motor enc hass i s
MONTERENVANWINTERBANDEN
Winterbandendienen op alle wielen tewor-
dengemonteerd.
Door alleen op de achterwielen winterbanden
te plaatsen kan er een groot verschil in grip
ontstaan tussen de voor-- en achterwielen,
waardoor u de controle over de auto kunt ver-
liezen.
Bewaar verwijderde banden op een koele dro-
ge plaats.
Geef de draairichting aan en let erop dat deze
na het monteren weer hetzelfde is als vóór het
verwijderen.
WAARSCHUWING
D Rijd niet met de auto als de bandenspan-
ning vande winterbanden niet goed is.
D Overschrijd detoegestane maximum snel-
heid vande winterbanden en de snelheid
op dedesbetreffende weg niet.
Zijketting
Dwarsketting
KEUZEVANSNEEUWKETT INGEN
Gebruik sneeuwkettingenmet dejuiste
maat.
Gebruik het volgende type sneeuwkettingen
voor 195/70R15C--banden.
mm (in.)
A Diameter sc hakel zijketting 4 (0,16)
B Breedte schakel zijketting 15 (0,59)
C Lengt e schakel zijketting 40 (1,57)
D Diameter sc hakel dwarsketting 5 (0,20)
E Breedte schakel dwarsketting 15 (0,59)
F Lengte schakel dwarsketting 35 (1,38)
Voorschriftenmetbetrekkingtot hetgebruik
vansneeuwkettingen verschillenperlocatie
of typeweg. Volgvoor het monterenvan
sneeuwkettingen altijddeplaatselijkevoor-
schriften.
OPMERKING
Als de verkeerde combinatie van band en
ketting wordt gebruikt, kunnen de kettingen
de carrosserie beschadigen.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Motor enc hass i s
219
PLAAT SENVAN SNEEUWKETTINGEN
Plaatsdesneeuwkettingenzo strak moge-
lijkom deachterwielen. Gebruikgeen
sneeuwkettingen om devoorwielen. Zetde
sneeuwkettingen na 0,5 - 1,0kmopnieuw
vast.
Volgde voorschriftenvan de fabrikant vande
sneeuwkettingen zorgvuldig op.
Verwijder de wieldoppen (indien aanwezig) al-
vorens de sneeuwkettingen te monteren, om
beschadiging van de wieldoppen te voorko-
men.
WAARSCHUWING
D Rijd niet met een hogere snelheid dan die
de fabrikant vande sneeuwkettingen aan-
geeft, maar maximaal50 km/h.
D Rijd voorzichtig, ontwijk oneffenheden en
kuilen enprobeer het maken van scherpe
bochten te voorkomen. Anders kan de
auto gaanstuiteren.
D Voorkom het maken vanscherpe bochten
en remmen met geblokkeerde wielen; door
het gebruik van sneeuwkettingen worden
de rijeigenschappen negatief beïnvloed.
D Rijd voorzichtig wanneer u sneeuwkettin-
gen hebtgemonteerd. Minder voor een
bocht vaart omte voorkomen datu de
controle over deauto verliest. Anders kan
er een ongeval ontstaan.
WANNEER DIENEN VELGEN TEWORDEN
VERVANGEN
Vervangdevelg alsdeze beschadigingen,
zoalsverbuigingenofscheurenvertoont of
erg gecorrodeerdis.
Als een beschadigde velg niet wordt vervan-
gen, kan de band van de velg raken of kan de
auto moeilijk beheersbaar worden.
KEUZEVANVEL G
Let er bij hetvervangen van een velgopdat
deze hetzelfdedraagvermogen, dezelfde
diameter,velgbreedteenoffsetheeft.
De juiste vervangende velgen zijn verkrijgbaar
bij uw Toyota--dealer of erkende reparateur .
Een velg van een afwijkende maat of van een
ander type kan de rijeigenschappen, de levens-
duur van de velg en het wiellager , de koeling
van de remmen, de aanwijzing van de snel-
heidsmeter en de kilometerteller, het remver-
mogen, de koplampafstelling, de bumperhoog-
te, de grondspeling en de speling tussen de
band of de sneeuwkettingen de carrosserie of
het chassis negatief beïnvloeden.
Het vervangen van velgen door gebruikte vel-
gen is niet aan te bevelen, omdat er ruw mee
omgegaan kan zijn of omdat er veel mee gere-
den kan zijn en ze zonder waarschuwing kapot
kunnen gaan. Verbogen wielen die hersteld
zijn, kunnen structurele schade hebben en mo-
gen daarom niet meer worden gebruikt. Ge-
bruik nooit een binnenband bij een poreuze
velg die ontworpen is voor een tubeless band.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Velgen vervangen
220
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Motor enc hass i s
WAARSCHUWING
Houd u aan de volgendevoorzorgsmaat-
regelen. Anders kan er een ongevalont-
staan, resulterend in ernstig letsel.
D Gebruik alleen dedoor de fabrikant aanbe-
volen maatwielen. Een andere maat kan
leiden tot gevaarlijke stuureigenschappen
en resulteren ineen slechtere controle
over de auto.
D Uitvoeringen metvierwielaandrijving:
Gebruik geen velgenvan verschillende
merken, maten en typen omdat dit de han-
delbaarheid in negatieve zin kan beïnvloe-
den.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Elektr is che onderdelen
221
Hoofdstuk 7--3
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD
EN CONTROLES
Elektrische onderdelen
D Controle van de accu 222...............................
D Voorzorgsmaatregelen bij het opladen van de accu 224.....
D Controleren en vervangen van zekeringen 225.............
D Bijvullen van het sproeierreservoir 226....................
D Vervangen van gloeilampen 227..........................
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
222
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Elektr is che onderdelen
WAARSCHUWING
VOORZORGSMAATREGELEN
In deaccu ontstaat hetlicht ontvlambare en
explosieve waterstof.
D Veroorzaak geen vonkenmet gereed-
schap.
D Rook nooit en steek nooit een lucifer of
een aansteker aan bij deaccu.
Elektrolyt bevat het giftige encorrosieve
zwavelzuur.
D Voorkom dat ogen, huidof kleren incon-
tact komen met de elektrolyt.
D Slik nooit elektrolyt in.
D Gebruik een veiligheidsbril als u bijde ac-
cu bezig bent.
D Laat kinderen niet in debuurt spelen alsu
met deaccu bezig bent.
NOODMAATREGELEN
D Spoel deogen minstens 15minuten alser
elektrolyt in komten schakel direct medi-
sche hulpin. Blijf zo mogelijk water op de
ogen deppenmet een spons of doek,ter-
wijl u naar een arts ofhet ziekenhuis gaat.
D Alsuelektrolytopdehuidkrijgt,wastu
de desbetreffende plaats zeer grondig. Als
het pijndoet of brandt, roept umeteen
medische hulpin.
D Als u elektrolyt opuw kleding krijgt, kan
het erdoorheen opde huid komen. Trek de
kleding waar hetop gekomen is uit en
handel indiennodig zoals hierboven be-
schreven.
D Als u per ongeluk elektrolyt inslikt, moet u
veel water of melk drinken. Drink dan
magnesiummelk, gekloptrauw ei of plan-
taardige olie. Roep meteenmedische hulp
in.
Debetekenisvandewaarschuwingssymbo-
len aan de bovenzijdevandeaccuis als
volgt:
Niet roken, geen open
vuur, geen vonken
Draag een veiligheidsbril
Buiten bereik van
kinderen houden
Accuzuur
Lees de
gebruiksaanwijzing
Explosief gas
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Controle van de accu
—Voorzorgsmaatregelen
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Elektr is che onderdelen
223
Accupolen
Klembeugel
Massa-
kabel
Controleer de accu op gecorrodeerde of
loszittende klemmen,scheureneneenlos-
zittendebevestigingsbeugel.
a. Als er opde ac cu een witte, poedervormige
afzettingvoorkomt, k unt udeze met warm
water en wat soda afwassen. Smeer de ac-
cupolen en --klemmen in met zuurvrije va-
seline om verdere corrosie tegen te gaan.
b. Draai de moeren van de poolklemmen wat
verder aan als deze loszitten, maar draai ze
niet te vast.
c. Draai de bouten/moeren van de klembeugel
niet verder aan dan nodig is om de accu
stevig op zijn plaats te houden. De accubak
kan beschadigd raken als de bouten/moe-
ren te vast worden aangedraaid.
OPMERKING
z Zet de motor afen schakel alle stroomver-
bruikers uit voordat er onderhoudswerk-
zaamheden aan een accu worden uitge-
voerd of een accu wordt opgeladen.
z De massakabel(-)moet altijd het eerste
worden losgemaakt enals laatste weer
worden vastgemaakt.
z Pas opdat umet het gereedschap geen
kortsluiting maakt.
z Zorg ervoor dathet schoonmaakmiddel
dat ugebruikt niet in de accu kan komen.
Bovenstelijn
Onderste lijn
CONTROLEMETBEHULPVAN
NIVEAULIJNEN
Het niveauvandeaccuvloeistof (elektrolyt)
moet tussendebovenste en de onderste lijn
liggen.
Kijk bij het controleren van het niveau naar alle
zes de cellen, niet naar slechts een of twee.
Vul gedestilleerdwater bij als het niveaute
laag is. (Zie BIJVULLEN VAN GEDESTIL-
LEERD WATER op bladzijde 224.)
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—Controle van de buitenkant
van de accu
—Controle van de accuvloeistof
224
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Elektr is che onderdelen
Laag In orde
BIJVULLENVANGEDEST ILLEERDWATER
1. Verwijder de vuldoppen.
2. Vul gedestilleerdwater bij inde cellenwaar-
in het niveau te laag is.
Als de zijkant van de accu niet zichtbaar is,
kan het niveau van de accuvloeistof worden
gecontroleerd door van bovenaf recht in de
vulopeningen te kijken.
3. Draai de vuldoppen na het bijvullen van de
accuweer vast.
OPMERKING
Vulniet te veelgedestilleerd water bij. An-
ders kan er bij intensief laden accuvloeistof
uit deaccu treden, waardoor corrosie en be-
schadigingen kunnenworden veroorzaakt.
Tijdenshet opladenwordter indeaccuwa-
terstofgasopgewekt.
Voer daarom vóór het laden de volgende han-
delingen uit:
1. Neem de massakabel los als de bij te laden
accu zich in een auto bevindt.
2. Controleer of de schakelaar van de accula-
der uit staat als de kabels van de acculader
worden aangesloten op of losgenomen van
de accu.
WAARSCHUWING
Laad deaccu altijd op in eenopen ruimte.
Laad deaccu niet bij in eengarage of ineen
afgesloten ruimte waar onvoldoendeventila-
tie is.
OPMERKING
Probeer de accunooit bij te ladenbij draai-
ende motor. Controleer ook of alle accessoi-
res zijn uitgeschakeld.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Voorzorgsmaatregelen bijhet
opladen van de accu
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Elektr is che onderdelen
225
Type A
Type B
Goed Defect
Defec tGoed
Controleer de zekeringenwanneer éénvan
delampenofeenanderestroomverbruiker
niet werkt. Alseenzekeringis doorgebrand,
dient deze teworden vervangen.
Zie Plaats van zekeringen” op bladzijde 205 in
hoofdstuk 7--1 voor de plaats van de zekerin-
gen.
Zet het contact en de niet-werkende compo-
nent uit. Trek de verdachte zekering recht
uit dezekeringkast encontroleer hem.
Stel vast welk e zekering verantwoordelijk kan
zijn voor de storing. Op het deksel van het ze-
keringenkastje is aangegeven welk circuit door
welke zekering wordt beveiligd. Raadpleeg in-
dien nodig bladzijde 244 in hoofdstuk 8 waarin
alle stroomverbruikers per circuit worden opge-
somd.
Zekeringen van het type A moeten met de ze-
keringtrek ker eruit worden getrokken. De
plaats van de zekeringtrekker is aangegeven in
de afbeelding.
Als u er niet zeker van bent of de zekering is
doorgebrand, kunt u de verdachte zekering
vervangen door een zekering waarvan u zeker
weet dat dat een goede is.
Als de zekering isdoorgebrand, drukdan
eennieuwe indehouder.
Monteer uitsluitend een zekering voor dezelfde
stroomsterkte zoals vermeld is op het deksel
van het zekeringenkastje.
Mocht u onverhoopt niet over een reservezeke-
ring beschikken, dan kunt u desnoods de zeke-
ring DOME of C gebruiken, mits de stroom-
sterkte niet groter is dan die van de defecte
zekering.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Controleren en vervangen van
zekeringen
226
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Elektr is che onderdelen
Als u geen zekering bij de hand hebt die ge-
schikt is voor dezelfde stroomsterkte, kunt u
een zekering gebruiken voor een lagere
stroomsterkte. Gebruik dan wel een zekering
waarvan de stroomsterktezo dicht mogelijk bij
die van de defecte zekering ligt. Een zekering
voor een lagere stroomsterkte kan eveneens
doorslaan, maar dat hoeft niet te betekenen dat
het desbetreffende circuit defect is. Zorg zo
snel mogelijk voor een nieuwe zekering en
breng de vervangende zekering weer op de
oors pronk elijke plaats aan.
Het is verstandig om een doosje met reserve-
zekeringen in de auto te hebben.
Als de nieuwe zekering direct doorslaat, is het
door deze zekering beveiligde circuit defect.
Laat het circuit zo snel mogelijk repareren door
een Toyota--dealer of erkende reparateur.
WAARSCHUWING
Monteer nooit een zekering voor een hogere
stroomsterkte of één of ander stukje metaal.
Hierdoor kan aanzienlijke schadeen moge-
lijk zelfs brand ontstaan.
Als een sproeier niet werkt,kanhet sproei-
erreservoir leeg zijn. Vul uitsluitendbij met
specialeruitensproeiervloeistof.
U kunt schoon water gebruiken als er onver-
hoopt geen speciale vloeistof verkrijgbaar is.
Bij vorst moet er speciale ruitensproeiervloei-
stof worden gebruikt die niet kan bevriezen. Dit
product is verkrijgbaar bij uw Toyota--deal er en
bij de meeste autoshops. Raadpleeg de ge-
bruiksaanwijzing voor de juiste mengverhou-
ding met water.
OPMERKING
Gebruik geen motorantivries of enig ander
vervangingsmiddel, omdat daardoor de lak
van uw auto kan worden aangetast.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Bijvullen van
ruitensproeiervloeistof
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Elektr is che onderdelen
227
In de volgende afbeeldingen wordt aangegeven
hoe u bij de diverse gloeilampen kunt komen.
Zet bij het vervangen van een gloeilamp de
motor uit en schakel ook de verlichting uit.
Monteer alleen gloeilampen van hetzelfde ver-
mogen. Het juiste vermogen is in de tabel hier-
onder weergegeven.
WAARSCHUWING
D Vervang de gloeilampen nietals deze nog
heet zijn, omte voorkomen datu zich
brandt.
D In halogeenlampenbevindt zich gasonder
druk. Deze lampen moeten dan ook voor-
zichtig worden behandeld. Zekunnen
scheuren of uit elkaar spatten alser kras-
sen opkomen of als ze vallen. Houd een
halogeenlamp alleenvast bij de metalen of
kunststof lampvoet. Raak het glas nietaan
met deblote handen.
OPMERKING
Gebruik uitsluitend een gloeilamp van het
aangegeven type.
Deglazenvan de verlichting vande auto, zoals
de koplampglazen, kunnen tijdelijk beslaan als
ze door de regen of in een wasstraat nat zijn
geworden. Dat is geen probleem omdat de
condensvorming het gevolg is van het
temperatuurverschil tussen de binnenzijde en
de buitenzijde van de lens, net zoals een
voorruit beslaat als het regent. Als er echter
een grote druppel water op de binnenzijde van
het lampglas zit, of als er water in de lamp
staat, neem dan contact op met een
Toyota--dealer of erkende reparateur.
Gloeilampen
W Type
Koplampen 60/55 A
Parkeerlichten 5 C
Richtingaanwijzers vóór 21 D
Richtingaanwijzers opzij 5 D
Richtingaanwijzers achter 21 F
Rem--/achterlichten 21/5 B
Mistachterlicht 21 B
Achteruitrijlicht 21 B
Kentekenplaatverlichting 5 C
Derderemlicht
Met achterklep
Met achterdeuren
21
21
B
C
Interieurverlichting 10 E
Leeslampjes 8 B
Instapverlichting 5 E
Laadruimteverlichting 5 E
A: H4 halogeenlamp
B: Bol-- of peervormig lampje (helder)
C: Glassokkellamp (helder)
D: Glassokkellamp (amber)
E: Buislampje
F: Bol-- of peervormig lampje (amber)
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Vervangen van gloeilampen—
228
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Elektr is che onderdelen
1. Opendemotorkap.Neem destekker los.
Als de stekker klemt, kunt u hem bij het los-
trekken iets heen en weer bewegen.
2. Verwijder derubber kap.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—Koplampen
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Elektr is che onderdelen
229
3. Neem de klemveer losenverwijder de
lamp.Plaats een nieuwelampende
klemveer .
Breng bij het plaatsen van een nieuw lampje de
nok k en hiervan inlijn met de uitsparingen in de
reflec tor.
4. Plaatsderubber kap met het merkteken
TOPomhoogenschuif dezeover de
rand van het lamphuis. Sluitdestekker
aan.
Zorg ervoor dat de rubber kap goed op de
lampvoet en het lamphuis aansluit.
De koplampen hoeven niet opnieuw te worden
afgesteld na het vervangen van een gloeilamp.
Als ze wel moeten worden afgesteld, neem dan
contact op met een Toyota--deal er of erkende
reparateur.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
230
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Elektr is che onderdelen
a: Richtingaanwijzer vóór
b: Parkeerlicht
Gebruik een kruiskopschroevendraaier.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—Parkeerlichten en
richtingaanwijzers vóór
—Richtingaanwijzers opzij
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Elektr is che onderdelen
231
Gebruik een kruiskopschroevendraaier.
a
b
c
d
a: Rem--/achterlicht
b: Achteruitrijlicht
c: Richtingaanwijzer achter
d: Mistachterlicht (alleenbestuurderszijde)
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—Richtingaanwijzers achter, rem--
en achterlichten, mistachterlichten
en achteruitrijlichten
232
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Elektr is che onderdelen
Gebruik een kruiskopschroevendraaier.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—Kentekenplaatverlichting
—Derde remlicht
(met achterklep)
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Elektr is che onderdelen
233
Verwijder en plaats de clips zoals in de vol-
gende afbeeldingenwordt weergegeven.
Verwijderen van clips
Plaatsen van clips
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
—Derde remlicht
(met achterdeuren)
234
ZELFUIT TEVOEREN ONDERHOUDEN CONTROLES: Elektr is che onderdelen
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
SPECIFICATIES
235
Hoofdstuk 8
SPECIFICATIES
D Afmetingen 236........................................
D Gewichten 237.........................................
D Motor 239.............................................
D Brandstof 239..........................................
D Servicespecificaties 240.................................
D Banden 243...........................................
D Zekeringen 244........................................
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
236
SPECIFICATIES
mm (in.)
Uitvoeringen met korte
wielbasis
Uitvoeringen met lange
wielbasis
Totale lengte 4795 (188,8) 5240 (206,3)
Totale breedte 1800 (70,9) 1800 (70,9)
Totale hoogte
2000 (78,7)
1
1985 (78,1)
2
1995 (78,5)
3
1995 (78,5)
1
1980 (77,9)
5
1990 (78,3)
3
Wielbasis 2985 (117,5) 3430 (135,0)
Spoorbreedte vóór
1560 (61,4)
4
1550 (61,0)
3
1560 (61,4)
4
1550 (61,0)
3
Spoorbreedte achter 1540 (60,6) 1540 (60,6)
1
: R--uitvoeringen met tweewielaandrijving
2
: D-- en N--uitvoeringen met tweewielaandrijving
3
: Uitvoeringen met vierwielaandrijving
4
: Uitvoeringen met tweewielaandrijving
5
: D--uitvoeringen met tweewielaandrijving
Zie Modelcode” op bladzijde VIII aan het begin van dit instructieboekje als u de uitvoering van uw
auto niet zeker weet.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Afmetingen
SPECIFICATIES
237
Uitvoeringenmet tweewielaandrijvingenkortewielbasis
1
kg (lb.)
UITVOERINGEN
Maxi-
maal
toelaat-
baar
Maximale
asbelasting
Kogel-
d
r
u
k
Maximaal
aanhangwagen-
gewicht
U
I
O
R
I
N
G
N
b
a
a
r
voertuig-
gewicht
(GVW)
Voor Achter
druk
Geremd
Onge-
remd
Uitvoerin
g
en
D--uitvoeringen
2600
(5732)
1400
(3086)
1630
(3594)
80
(176)
2000
(4409)
750
(1653)
U
i
t
v
o
e
r
i
n
g
e
n
zonder achterbank
R--uitvoeringen
2800
(6173)
1400
(3086)
1760
(3880)
80
(176)
2000
(4409)
750
(1653)
Uitvoeringen zonder derde zitrij
2700
(5952)
1400
(3086)
1700
(3748)
80
(176)
2000
(4409)
750
(1653)
Uitvoeringen met derde zitrij
2600
(5732)
1400
(3086)
1630
(3594)
80
(176)
2000
(4409)
750
(1653)
1
: Zie “Modelcode” op bladzijde VIII aan het begin van dit instructieboekje als u de uitvoering van
uw auto niet zeker weet.
2
: Hellingspercentage maximaal 12%
Uitvoeringenmet tweewielaandrijvingenlangewielbasis
1
kg (lb.)
UITVOERINGEN
Maxi-
maal
toelaat-
baar
Maximale
asbelasting
K
o
g
eldruk
Maximaal
aanhangwagen-
gewicht
U
I
O
R
I
N
G
N
b
a
a
r
voertuig-
gewicht
(GVW)
Voor Achter
K
o
g
e
l
d
r
u
k
Geremd
Onge-
remd
Uitvoeringen zonder achterbank
3000
(6614)
1470
(3240)
1760
(3880)
80
(176)
2000
(4409)
750
(1653)
Uitvoeringen zonder derde zitrij
2900
(6393)
1470
(3240)
1740
(3836)
80
(176)
2000
(4409)
750
(1653)
Uitvoeringen met derde zitrij
2650
(5842)
1400
(3086)
1630
(3594)
80
(176)
2000
(4409)
750
(1653)
1
: Zie “Modelcode” op bladzijde VIII aan het begin van dit instructieboekje als u de uitvoering van
uw auto niet zeker weet.
2
: Hellingspercentage maximaal 12%
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Gewichten
238
SPECIFICATIES
Uitvoeringenmet vierwielaandrijving
1
kg (lb.)
UITVOERINGEN
Maxi-
maal
toelaat-
baar
Maximale
asbelasting
K
o
g
eldruk
Maximaal
aanhangwagen-
gewicht
U
I
O
R
I
N
G
N
b
a
a
r
voertuig-
gewicht
(GVW)
Voor Achter
K
o
g
e
l
d
r
u
k
Geremd
Onge-
remd
K
o
r
t
e
w
i
e
l
b
a
s
i
s
R--uitvoeringen
2900
(6393)
1450
(3197)
1760
(3880)
80
(176)
2000
(4409)
750
(1653)
K
orte wielbasis
N--uitvoeringen
2650
(5842)
1450
(3197)
1560
(3439)
80
(176)
2000
(4409)
750
(1653)
Lange wielbasis
3000
(6614)
1550
(3417)
1760
(3880)
80
(176)
2000
(4409)
750
(1653)
1
: Zie “Modelcode” op bladzijde VIII aan het begin van dit instructieboekje als u de uitvoering van
uw auto niet zeker weet.
2
: Hellingspercentage maximaal 12%
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
SPECIFICATIES
239
Uitvoering:
2KD--FTV
Type:
4--cilinder in lijn, 4--takt dieselmotor
(met turbo)
Boringx s lag, mm(in.):
92,0 × 93,8 (3,62 × 3,69)
Cilinderinhoud, cm
3
(cu. in.):
2494 (152,2)
Brandstofsoort
Dieselbrandstof met een cetaangetal van
48 of hoger
Inhoud brandstoftank, liter (gal., Imp.gal.):
75 (19,8, 16,5)
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Motor Brandstof
240
SPECIFICATIES
MOT OR
Klepspeling bij koude motor, mm (in.):
Inlaat 0,20 -- 0,30 (0,008 -- 0,012)
Uitlaat 0,35 -- 0,45 (0,014 -- 0,018)
MOT OROL IE
Inhoud (verversen), liter (qt., Imp. qt.):
Uitvoeringen met tweewielaandrijving
Met filter 7,3 (7,7, 6,4)
Zonder filter 6,6 (7,0, 5,8)
Uitvoeringen met vierwielaandrijving
Met filter 7,6 (8,0, 6,7)
Zonder filter 6,9 (7,3, 6,1)
De motor is af fabriek gevuld met originele
Toyota--motorolie. Toyota beveelt het gebruik
van originele Toyota--motorolie aan. Er kan ook
andere motorolie van gelijkwaardigekwaliteit
worden gebruikt.
Oliesoort:
ACEA B1, API CF--4 of CF
(U mag ook API CE of CD gebruiken.)
Aanbevolen viscositeit (SAE):
Te verwachten temperatuurbereik tot de
volgende verversing
Aanbevolen viscositeit: 5W-30
Neem voor meer informatie contact op met een
Toyota--dealer of erkende reparateur.
KOELSYSTEEM
Totale inhoud, liter (qt., Imp.qt.):
Met verwarming vóór en achter
12,0 (12,7, 10,6)
Met verwarming vóór
9,1 (9,6, 8,0)
Soort koelvloeistof:
Het koelsysteem is af fabriek gevuldmet
originele Toyota--koelvloeistof. Gebruik om
technische problemen te voorkomen alleen
originele Toyota--koelvloeistof of een
gelijk waardige hoogwaardige koelvloeistof op
basis van ethyleenglycol. (Long--life
koelvloeistof is een combinatie van fosfaat-
arme en organische zuren.)
Gebruik geen kraanwater.
Neem voor meer informatie contact op met
een Toyota--dealer of erkende reparateur.
ACCU
Soortelijk e massa bij 20_C(68_F):
1,250 -- 1,290 Volledig geladen
1,160 -- 1,200 Half geladen
1,060 -- 1,100 Ontladen
Laadstroom:
Niet--onderhoudsvrije accu
Snelladen max. 15 A
Druppelladen max. 5 A
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Servicespecificaties
SPECIFICATIES
241
KOPPELING
Vrije slagpedaal, mm (in.):
5--15(0,2--0,6)
Soort vloeistof:
SAE J1703 of FMVSS nr. 116 DOT 3
HANDGESCHAKELDETRANSMISSIE
Inhoud, liter (qt., Imp. qt.):
Uitvoeringen met tweewielaandrijving
2,6 (2,7, 2,3)
Uitvoeringen met vierwielaandrijving
2,2 (2,3, 1,9)
Oliesoort:
Transmissie--olie API GL-- 4 of GL--5
Aanbevolen viscositeit:
SAE 75W--90
TUSSENBAK(uitvoeringenmet
vierwielaandrijving)
Inhoud, liter (qt., Imp. qt.):
1,3 (1,4, 1,1)
Oliesoort:
Transmissie--olie API GL-- 4 of GL--5
Aanbevolen viscositeit:
SAE 75W--90
VOORDIFFERENTIEEL
(uitvoeringen met vierwielaandrijving)
Inhoud, liter (qt., Imp. qt.):
1,35 (1,4, 1,2)
Het differentieel van uw Toyota is af fabriek
gevuld met originele Toyota--dif ferentieelolie.
Toyota beveelt het gebruik van originele diffe-
rentieelolie aan. Er kan andere differentieelolie
vangelijkwaardige kwaliteit wordengebruikt.
Oliesoort:
Hypoid--olie API GL--5
Aanbevolen viscositeit:
Boven --18_C(0_F)
SAE 90
Beneden --18_C(0_F)
SAE 80W of 80W--90
Neem voor meer informatie contact op met een
Toyota--dealer of erkende reparateur.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
242
SPECIFICATIES
ACHTERDIFFERENTIEEL(alleuitvoeringen)
Inhoud, liter (qt., Imp. qt.):
1,25 (1,3, 1,1)
Het differentieel van uw Toyota is af fabriek
gevuld met originele Toyota--dif ferentieelolie.
Toyota beveelt het gebruik van originele diffe-
rentieelolie aan. Er kan andere differentieelolie
vangelijkwaardige kwaliteit wordengebruikt.
Oliesoort:
Standaard differentieel
Hypoid--olie API GL--5
Differentieel met beperkte slip
Hypoid--olie API GL--5 voor differentieel
met beperkte slip
Aanbevolen viscositeit:
Boven --18_C(0_F)
SAE 90
Beneden --18_C(0_F)
SAE 80W of 80W--90
Neem voor meer informatie contact op met een
Toyota--dealer of erkende reparateur.
CHASSISSMERING
Wiellagers:
Wiellagervet op lithiumbasis, NLGI nr. 2
REMMEN
Minimum afstand van pedaal tot vloer bij een
pedaalkracht van 490 N (50 kg, 110 lbf) met
draaiende motor, mm (in.):
70 (2,8)
Vrije slagpedaal, mm (in.):
1 -- 6 (0,04 -- 0,24)
Vrije slagparkeerremhendel bij aantrekken met
196 N (20 kg, 44 lbf):
4 -- 7 klikken
Vloeistofsoort:
SAE J1703 of FMVSS nr. 116 DOT 3
STUURINRICHTING
Vrije slagstuurwiel:
Minder dan 30 mm (1,2 in.)
Stuurbekrachtigingsvloeistof:
Automatische-- transmissievloeistof
DEXRONrII of III
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
SPECIFICATIES
243
Bandenmaat:
195/70R15C
Controlevanbandenspanningkoud:
kPa(kg/cm
2
, bar, psi)
UITVOERINGEN Voor Achter
Uitvoeringen met
t
w
e
e
w
i
e
l
D-- en N--uitvoeringen 330 (3,4, 3,3, 48) 400 (4,1, 4,0, 58)
Uitvoeringen
m
e
t
k
o
r
t
e
tweewiel-
aandrijving
R--uitvoeringen 330 (3,4, 3,3, 48) 440 (4,5, 4,4, 64)
met korte
wielbasis
Uitvoeringen met
v
i
e
r
w
i
e
l
N--uitvoeringen 350 (3,6, 3,5, 51) 380 (3,9, 3,8, 55)
w
i
e
l
b
a
s
i
s
vierwiel-
aandrijving
R--uitvoeringen 350 (3,6, 3,5, 51) 440 (4,5, 4,4, 64)
U
i
t
v
o
e
r
i
n
g
e
n
Uitvoeringen met
t
w
e
e
w
i
e
l
D--uitvoeringen 330 (3,4, 3,3, 48) 400 (4,1, 4,0, 58)
U
i
tvoer
i
ngen
met lange
i
l
b
i
tweewiel-
aandrijving
R--uitvoeringen 350 (3,6, 3,5, 51) 440 (4,5, 4,4, 64)
g
wielbasis
Uitvoeringen met vierwielaandrijving 375 (3,8, 3,75, 54) 440 (4,5, 4,4, 64)
: Zie “Modelcode” op bladzijde VIII aan het begin van dit instructieboekje als u de uitvoering van
uw auto niet zeker weet.
Aanhaalmoment wielmoeren, Nm(kgm, ft·lbf):
100 (10,5, 76)
AANWIJZING Zie voor de volledige informatie over banden (zoals bijvoorbeeld vervangen en
wisselen) “Controle van bandenspanning” t/m “V elgen vervangen” op bladzijde 214
t/m 219 in Hoofdstuk 7--2.
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
Banden
244
SPECIFICATIES
Zekeringen
Zijpaneel bestuurderszijde
Linkerzijde motorruimte
Rechterzijde motorruimte
(uitvoeringen zonder
motorvoertuigverlichting overdag)
Rechterzijde motorruimte
(uitvoeringen met
motorvoertuigverlichting overdag)
Zekeringen(typeA)
1. DEF 30 A: Achterruit-- en spiegelverwar-
ming
2. TAIL7,5A: Achterlichten, parkeerverlich-
ting, kentekenplaatverlichting, verlichting
bedieningspaneel verwarming achter, mist-
achterlicht, waarschuwings z oemer, kop-
lampverstelling, motorvoertuigverlic hting
overdag, instrumenten en meters
3. PANEL7,5A:Dashboardverlichting, klok,
motorvoertuigverlichting overdag, instru-
menten en meters
4. STOP7,5 A: Antiblokkeersysteem, elektro-
nisch geregelde brandstofpomp
5. IGN7,5A:Airbagsysteem, elektronisch
geregelde brandstofpomp, instrumenten en
tellers
6. ST7,5A: Elektronisch geregelde brand-
stofpomp, startsysteem
7. SEATHTR 10 A: Stoelverwarming
8. CIG·RADIO15A:Airbagsysteem, aanste-
ker, klok, achteruitrijlichten, audiosysteem,
waarschuwingszoemer
9. IDL/UP 7,5A: Regelsysteem verhoogd sta-
tionair toerental
10. OBD 7,5A: Diagnosesysteem
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
SPECIFICATIES
245
11. ECU-B15A:Antiblokkeersysteem, motor-
voertuigv erlichting ov erdag, mistachterlicht,
dimsysteem koplampen
12. RRHTR1 5A:Airconditioning(v erwarming
achter)
13. SRS 7,5A: Airbagsysteem, instrumenten
enmeters
14. FUEL HTR 20A:Niet gebruikt
15. WIPER 30 A: Ruitenwissers en --sproeiers,
achterruitensproeier en koplampsproeiers
16. GAUGE15A:W aarschuwingszoemer, mo-
torvoertuigverlichting overdag, achteruitrij-
lichten, instrumenten en meters
17. C15A: Airconditioning
18. ECU-IG 15 A: Antiblokkeersysteem
19. RR WIP 10 A: Achterruitenwissers
20. TURN 10 A:Richtingaanwijzers, alarmknip-
perlic hten
21. AM2 20 A: Elektronisch geregelde brand-
stofpomp, emissieregelsysteem(uitlaatgas-
recirculatie)
22. EGR·ALT-S7,5 A: Laadsysteem
23. DOME10A:Klok, interieurverlichting voor
24. HAZ-HORN 15A: Claxon, alarmknipper-
lichten
25. HEAD(RH)10A:Rechter koplamp
26. HEAD(LH)10A:Linker koplamp
27. HEADLO(RH)10A:Rechter koplamp,
dimsysteem koplampen, motorvoertuigver-
lichting overdag
28. HEADLO(LH)10A:Linker koplamp, dim-
systeem koplampen, motorvoertuigverlich-
tingoverdag
29. HEADHI(RH) 10A: Rechter koplamp,
dimsysteem koplampen, motorvoertuigver-
lichting overdag
30. HEADHI(LH) 10A: Linker koplamp, dim-
systeem koplampen, motorvoertuigverlich-
tingoverdag
Zekeringen(typeB)
31. HTR 40 A: Airconditioning
32. DOOR30A:Centrale vergrendeling
33. POWER30A: Elektrisch bedienbare ruiten
34. AM1 60 A: Startsysteem, zekeringen
CIG·RADIO, FUEL HTR, WIPER, GAUGE,
A·C, ECU--IG, SEAT HTR, TURN
35. GLOW80A:Voorgloeisysteem
36. ALT120A: Laadsysteem
37. ALT100A: Niet gebruikt
38. ABS 50 A:Niet gebruikt
39. PTC 40 A: Extraverwarmingssysteem
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
246
SPECIFICATIES
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
TREFWOORDENLIJST
247
Hoofdstuk 9
TREFWOORDENLIJST
HIACE S. B.V._EE
(L/O 0808)
248
TREFWOORDENLIJST
A
Aansteker en asbakken 131................
Accu
Controle vande accu 221................
Omgang met accu 221..................
Rijden in de winter 161..................
Voorzorgsmaatregelen bij opladen 223.....
Waarschuwing gas 221..................
Achterbanken 38.........................
Achterklep/--deur en 26, 29.................
Achterruitverwarming 101..................
Afstandsbediening 15.....................
Airbag 52...............................
Airbags 58..............................
Airconditioning 121.......................
Armsteunen 41...........................
B
Baby-- en kinderzitjes
Baby-- en kinderzitjes 66, 67..............
Plaatsen 71, 74, 82......................
Voorzorgsmaatregelen 65................
Banden
Afmeting 242..........................
Bandenspanning 213, 242................
Controleren en vervangen 214............
Lekke band 177........................
Reserve 178...........................
Velgen vervangen 218...................
Verwis s elen 177........................
Winterbanden en sneeuwkettingen 216....
Wisselen van banden 216................
Bedieningsorganen, dashboard 2, 4.........
Bekerhouder 134.........................
Beschermen van uw Toyota tegen roest 193..
Bescherming tegen corrosie 193............
Bestuurdersairbag 52.....................
Bestuurdersairbag en
voorpassagiersairbag 58.................
Bevestigingsogen 136.....................
Bijvullen van het sproeierreservoir 225.......
Binnenspiegel met antiverblindingsstand 89..
Brandstof
Aftappen van water uit brandstoffilter 212...
Brandstofverbruik 168...................
Meter 105.............................
Ontgrendelingshendel tankdopklep 32.....
Ontluchten van het brandstofsysteem 172..
Rijden in het buitenland 142..............
Tankdop 32............................
Brandstoffilter
Aftappen van water uit brandstoffilter 212...
Brandstofinformatie 141...................
Buitenland(rijdenin) 142..................
Buitenspiegels
Antiverblinding 89......................
Buitenz ijde 87..........................
Elektrisch bedienbaar 88................
Wegklappen 88........................
Buitenspiegelverwarming 102..............
C
Chargenummer 152.......................
Condensor
Controle van condensor 213..............
Contactslot 117..........................
Contac tslotverlichting 97...................
Controle van de auto voor een lange rit 157...
Controle van motoroliepeil 209..............
Controle van radiateur, condensor
en intercooler 213......................
Controlelampjes 5........................
Controleren en vervangen
van zekeringen 224.....................
D
Dagteller 106............................
Dashboard
Aansteker en asbakken 131..............
Brandstofmeter 105.....................
Controlelampjes 5......................
Dagteller 106..........................
Helderheid regelen 106..................
Kilometerteller 106......................
Klok 131..............................
Toerenteller 106........................
Dashboardkastje 132......................
Differentieel met beperkte slip 150..........
Dimschakelaar, koplampen 91..............
Draaiknopkoplampverstelling 92............
E
Elektrischsysteem
Accu 221, 223..........................
Plaats van zekeringen 204...............
Zekeringen 224........................
Extra opbergvak 133, 134..................
F
Feiten betreffende olieverbruik 144..........
Fleshouders 135.........................
TREFWOORDENLIJST
249
G
Gereedschap 178........................
Gloeilampen
Achterlicht 230.........................
Achteruitrijlicht 230.....................
Derde remlicht 231, 232.................
Kentekenplaatverlichting 231.............
Koplamp 227...........................
Mistachterlicht 230......................
Parkeerlicht 229........................
Remlicht 230...........................
Richtingaanwijzer achter 230.............
Richtingaanwijzer opzij 229..............
Richtingaanwijzer voor 229...............
Goede rijgewoonten 118...................
Gordelspanners 49.......................
H
Handgeschakelde transmissie
Rijden met een handgeschakelde
transmissie 118......................
Schakelpatroon 118.....................
Handgreep voorstijl 138...................
Helderheid regelen 106....................
Hoge snelheid
Tijdens inrijperiode 141..................
Hoofdsteunen 41.........................
Houder gevarendriehoek 136...............
Hulpstart 172............................
I
Identificatie
Auto 151..............................
Motor 151.............................
In hoogte verstelbaar stuurwiel 87...........
Inrijden van een nieuwe auto 141...........
Interc ooler
Controle van intercooler 213..............
Interieurverlichting
Contac tslotverlichting 97.................
Leeslampje 96.........................
Opstapverlichting 98....................
K
Katalysator 142..........................
Kilometerteller 106........................
Klok 131................................
Koelsysteem
Koelvloeistofniveau 211.................
Oververhittingv an de motor 176..........
Radiateur en reservoir 211...............
Radiateurdop 176.......................
Rijden in de winter 161..................
Koelvloeistof
Rijden in de winter 161..................
Temperatuurmeter 105..................
Krik
Plaats 178.............................
L
Laadruimteverlichting 97...................
Lampen vervangen 226....................
Lekke band
Als de auto een lekke band heeft 177......
Auto laten zakken 184...................
Losdraaien van de wielmoeren 181........
Na het verwisselen van het wiel 186.......
Opkrikken van de auto 182...............
Plaatsen van de krik 182.................
Plaatsen van de wieldop/naafdop 185......
Verwijderen van de wieldop 181...........
Verwisselen van wiel 183................
Voorzorgsmaatregelen bij opkrikken 177...
Wielblok 180...........................
Wielmoeren 184........................
Lichtschakelaar 91........................
Lichtsignaal 91...........................
M
Maximaal toegestane snelheid
Handgeschakelde transmissie 118........
Meter
Brandstof 105..........................
Koelvloeistoftemperatuur 105.............
Motor
Afzetten van een turbomotor 157..........
Controle van koelvloeistofniveau 211......
Emissiesysteem 142....................
Identificatienummer 151.................
Katalysator 142........................
Motorruimte 203........................
Oliepeil 209............................
Olieverbruik 144........................
Ontgrendeling motorkap 31..............
Oververhitting 176......................
Startprocedure 155.....................
Uitlaatgassen
(belangrijk e waarschuwingen) 143.......
Vóór het starten 155....................
Motorcontrolelampje 110...................
Motorolie
Rijden in de winter 161..................
250
TREFWOORDENLIJST
O
Olie
Verbruik 144...........................
Viscositeit en soort 209..................
Olieverbruik 144..........................
Onderhoud
Onderhoud en reparatie 199..............
Voorzorgsmaatregelen bij
zelf uitvoeren 205.....................
Waar naar toe voor goed onderhoud 199...
Wanneer moet uw auto worden
gerepareerd? 200.....................
Zelf uit te voeren onderhoud 205..........
Ontgrendeling motorkap 31................
Ontluchten 172...........................
Oververhitting, k oelvloeistof 105............
Oververhitting, motor 176..................
Overzicht
Motorruimte 203........................
Overzicht van dashboard 2................
P
Parkeerrem
Waarschuwingslampje 119...............
Werking 119...........................
Pech, wat te doen
Als de motor afslaat tijdens het rijden 175..
Als de motor niet wil aanslaan 171........
Als het motortoerental niet verhoogd
kan worden 176......................
Als u uw sleutels verliest 190.............
Als uw auto moet worden gesleept 187.....
Als uwautov ast komt tez itten 186........
Defecte zekering 224....................
Hulpstart 172..........................
Lekke band 177........................
Ontluchten van het brandstofsysteem 172..
Oververhitting 176......................
Schakelaar alarmknipperlic hten 95........
Slepen 187............................
Plaats van zekeringen 204.................
Poetsen 194.............................
Portieren
Schuifdeur 22..........................
Voorportieren 20........................
Portiersloten 20..........................
R
Radiateur
Controle van radiateur 213...............
Koelvloeistof, motor 211.................
Regelen dashboardverlichting 106...........
Remblokslijtage--indicatoren 148............
Remmen
Parkeren 119..........................
Remblokslijtage--indicatoren 148..........
Remsysteem 145.........................
Reservewiel 178.........................
Reservezekering 224.....................
Richtingaanwijzers 91.....................
Rijden
Handgeschakelde transmissie 118........
Rijtips 155.............................
Rijden in de regen 159....................
Rijden in de winter 161....................
Rijden in het buitenland 142................
Rijden met vierwielaandrijving 160..........
Rijtip
Controle vande auto
voor een lange rit 157.................
Goede rijgewoonten 118.................
Rijden in de regen 159..................
Rijden in de winter 161..................
Rijden met een handgeschakelde
transmissie 118......................
Rijden met vierwielaandrijving 160........
Rijden onder diverse
omstandigheden 158..................
Zuinig rijden 168........................
Ruitensproeiervloeistof
Bijvullen van het sproeierreservoir 225.....
TREFWOORDENLIJST
251
S
Schakelaars
Achterruitenwisser en --sproeier 100.......
Achterruitverwarming 101................
Alarmknipperlichten 95..................
Buitenspiegelverwarming 101, 102.........
Elekt r is ch bedienbare buitenspi egel s 88..
Extra verwarming 128...................
Koplam psproeiers 100..................
Licht--,dim-- en
richtingaanwijzerschakelaar 91.........
Mistachterlicht 95.......................
Motor 117.............................
Ontsteking 117.........................
Ruitenwissers en --sproeier 98, 99.........
Ruitenwi ss er en --s proeier ac hter 100....
Ruitbediening 24.......................
Stoelv er w ar m i ng 42....................
Schoonmaken van het interieur 196.........
Schuifdeur 22............................
Schuifdeursloten 22.......................
Service en onderhoud 199.................
Sleutels 8, 9, 190.........................
Slot achterklep/--deuren 26, 29..............
Specificaties 235.........................
Spiegels
Binnenspiegel met
antiverblindingsstand 89...............
Buitenspiegels 87.......................
Elektrisch bedienbare buitenspiegels 88....
Wegklapbare buitenspiegels 88...........
Startblok kering 12........................
Starten 155, 172..........................
Hulpstart 172..........................
Koud weer 155.........................
Motor 155.............................
Stuurinric hting 87.........................
In hoogte verstelbaar stuurwiel 87.........
Stuurslot 117............................
T
Tafeltje naast stoel 135....................
Tijdens 141..............................
Inrijden 141............................
Tips voor inrijperiode 141..................
Toerenteller 106..........................
Trekken
Aanhangwagen 162.....................
Als uw auto moet worden gesleept 187.....
Slepen in een noodgeval 189.............
Trekken van een aanhangwagen 162........
Tussenstang 137.........................
U
Uitlaatgassen
(belangrijk e waarschuwingen) 143.........
V
Veiligheidsgordels 43, 49, 196..............
Gordelspanners 49.....................
Schoonmaken 196......................
Vastmaken 43..........................
Voorzorgsmaatregelen
veiligheidsgordels 43..................
Veiligheidshaak, motorkap 31..............
Velgen 218..............................
Velgen vervangen 218...................
Vergrendeling
Achterklep/--deur en 15, 26, 29............
Schuifdeur 15, 22.......................
Stuurkolom 117........................
Voorportieren 15, 20.....................
Verstelling
Veiligheidsgordel 43.....................
Voorstoelen 37.........................
Verwarming achter 127....................
Verzorging van uw auto
Beschermen van uw Toyota
tegen roest 193......................
Schoonmaken van het interieur 196.......
Wassenenindewaszetten 194..........
Vloeistofniveau
Ruitensproeiervloeistof 225..............
Vloermat 139............................
Voertuigidentificatienummer 151............
Vóór het starten 155......................
Voorportieren 20.........................
Voorstoelen 36, 37........................
Voorzorgsmaatregelen bij het
afstellen van de stoel 36.................
Voorstoelen 36.........................
Voorzorgsmaatregelen bij het afzetten
van een turbomotor 157.................
Voorzorgsmaatregelen bij het beladen
van de laadruimte 149...................
252
TREFWOORDENLIJST
W
Waarschuwingslampjes 110................
Airbagsysteem 110.....................
Antiblokkeersysteem 110...............
Brandst offilter 110.....................
Laadsysteem 110......................
Laag brandst ofniveau 110...............
Laag motorol iepeil 110..................
Lage oliedr uk 110......................
Openportier/achterklep/--deuren 110.....
Turbo 110.............................
Ver vangen distributieriem 110...........
Remsysteem 110......................
Zoemer 110...........................
Wanneer moet uw auto
worden gerepareerd? 200................
Wassenenindewaszetten 194............
Wielophanging en chassis 152..............
Z
Zekering 224.............................
Zekeringenkast 224.....................
Zijruiten 26..............................
Zitplaatsen 35............................
Zoemer sleutel in contactslot 110...........
Zoemer verlichting 110....................
Zuinig rijden 168..........................
Geld besparen op brandstof
en reparaties 168.....................
NOTITIES
NOTITIES
NOTITIES
NOTITIES
08-2008
01651-60009-00
Hiace Instructieboekje
Hiace
Instructieboekje
4


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Toyota Hiace 2008 at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Toyota Hiace 2008 in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 4,15 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info