NEDERLANDS
NL NL
Wanneer de start/stopbeugel niet meer werkt,
stop dan de motor door de bougiekabel los te
maken van de bougie. Breng de grasmaaier onmiddellijk
naar een erkende werkplaats voor reparatie.
ACHTERWIELAANDRIJVING (*)
Schakel de overbrenging in door de koppelingsbeugel J
tegen de duwboom te drukken. Ontkoppel de overbrenging
door de koppelingsbeugel J los te laten (afb. 9).
SNELHEID (*)
De toerenregelaar niet aanraken als de motor
loopt. Dit kan de werking van de toerenregelaar
aantasten.
Op een geschikte snelheid zetten door de toerenregelaar in
een van de 4 standen te plaatsen (afb. 10).
De verschillende standen corresponderen met de volgende
snelheid:
Stand : ong. 2,8 km/u
Stand 2: ong. 3,1 km/u
Stand 3: ong. 3,6 km/u
Stand : ong. 4,5 km/u
MAAIHOOGTE
Stel de maaihoogte niet zo laag in dat het mes (de
messen) in contact komt(en) met oneffenheden
op de grond.
De grasmaaier heeft een hendel voor het instellen van de
maaihoogte. Trek de hendel naar buiten en stel de maai-
hoogte in op een van de negen standen die het best
geschikt is voor uw gazon (afb. 11).
RAADGEVINGEN VOOR DE ZORG VAN HET GAZON
Iedere soort gras heeft verschillende kenmerken en er kun-
nen dus verschillende werkwijzen nodig zijn om het gazon te
verzorgen; lees steeds de aanwijzingen op de zaadverpak-
kingen met betrekking op de maaihoogte, en al naargelang
de groeicondities van de zone waar men werkt.
Houd er rekening mee dat de meeste soorten gras uit een
steel en een of meerdere bladeren bestaan. Als de bladeren
volledig afgemaaid worden, wordt het gazon beschadigd en
zal het moeilijker teruggroeien.
Over het algemeen, gelden de volgende aanwijzingen:
– een te laag maainiveau veroorzaakt scheuren en leegtes
in het grasveld, en een "gevlekt" aspect”;
– in dezomer, moet het gras hoger gemaaid worden om te
vermijden dat het terrein uitdroogt;
– maai het gras niet wanneer het nat is; dit zou de werk-
zaamheid van het mes verminderen omwille van het gras
dat aan het mes vastkleeft en zou scheuren in het gra-
sveld veroorzaken;
– indien het gras bijzonder hoog is, is het raadzaam eerst te
maaien op de maximaal toegestane hoogte en vervolgens
een tweede maaibeurt te doen na twee of drie dagen.
ONDERHOUD
BELANGRIJK – Een regelmatig en zorgvuldig onder-
houd is van wezenlijk belang om de veiligheid en oor-
spronkelijke prestaties van de machine in stand te
houden.
Draag sterke werkhandschoenen vóór elke reiniging,
onderhoudsbeurt of afstelling van de machine.
Indien het nodig is toegang te hebben tot de onderkant
van de machine, wordt de machine uitsluitend overge-
held langs de zijde aangeduid op de handleiding van de
motor, volgens de aangegeven instructies.
SCHOONMAKEN
Was de machine zorgvuldig na elk gebruik; verwijder
gras en modder die zich opgehoopt hebben aan de
binnenkant van het chassis, om te voorkomen dat deze
ter plaatse drogen en de machine de daaropvolgende
keer moeilijk gestart wordt.
De laklaag aan de binnenkant van het chassis kan met-
tertijd loskomen door de schurende werking van het
gemalen gras; mocht dit voorvallen, werk de laklaag dan
tijdig bij met een roestvrije verf, om te voorkomen dat
roest ontstaat dat het metaal aantast.
Verwijder de kap van de transmissie door de schroeven S
(afb. 12) te verwijderen en maak het gebied rond de trans-
missie (*) en de aandrijfriemen (*) een of twee keer per jaar
schoon met een borstel of perslucht.
Ieder seizoen moeten de aandrijfwielen (*) aan de binnenzij-
de schoongemaakt worden. Verwijder beide wielen.
Verwijder met een borstel of perslucht gras en vuil van het
tandwiel en de velg (afb. 13).
ACCU (*)
Bij normaal gebruik in het maaiseizoen wordt de accu opge-
laden door de motor. Als de motor niet gestart kan worden
met de startsleutel, kan de oorzaak een lege accu zijn.
Verwijder de accu door het accudeksel te openen, de con-
tactpunten met de motor los te maken en de accu uit te
nemen (afb. 16). Sluit de accu aan op de acculader (bijgele-
verd), sluit de acculader daarna aan op een stopcontact.
Laat de accu 24 uur opladen (afb. 17).
Na opladen de accu weer plaatsen en aansluiten op de
motor (afb. 18).
De acculader mag niet direct op het aansluitcontact van de
motor worden aangesloten. Het is niet mogelijk de motor te
starten met de acculader. De motor en acculader kunnen
beschadigd raken.
WINTERSEIZOEN
Verwijder de accu en bewaar deze volledig opgeladen (zie
boven) op een droge en koele plaats (tussen de 0°C en
47