8Veilig rijden
Daarom krijgt u informatie waarom deze voorzieningen zo belangrijk zijn,
hoe ze u beschermen, waarop moet worden gelet bij het gebruik ervan en
hoe u en uw passagiers het grootste voordeel uit de aanwezige veiligheids-
voorzieningen kunnen halen. Deze brochure omvat belangrijke waarschu-
wingsaanwijzingen waarop de inzittenden moeten letten om het risico op li-
chamelijk letsel te reduceren.
Vastzetten gaat iedereen iets aan!
Vóór elke rit
De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor zijn bijrijders
en voor de bedrijfsveiligheid van de wagen.
Let vóór elke rit op de volgende punten voor uw eigen veiligheid en
die van uw bijrijders:
–Zorg ervoor dat de verlichting en de knipperlichten van uw wa-
gen optimaal werken.
–Controleer de bandenspanning.
–Zorg ervoor dat alle ruiten een helder en goed zicht naar buiten
bieden.
–Bagage goed en veilig bevestigen ⇒ pagina 16.
–Zorg ervoor dat geen enkel voorwerp de bediening van de peda-
len kan belemmeren.
–Spiegels, stoel en hoofdsteun instellen naargelang uw li-
chaamslengte.
–Bijrijders erop wijzen de hoofdsteunen naargelang hun li-
chaamslengte in te stellen.
–Kinderen beschermen door een geschikt kinderzitje en juist om-
gegespte veiligheidsgordel ⇒ pagina 49.
–Juiste zithouding aannemen. Ook bijrijders erop wijzen de juis-
te zithouding aan te nemen ⇒ pagina 10.
–Veiligheidsgordel juist omgespen. Ook bijrijders erop wijzen de
gordel juist om te gespen ⇒ pagina 19.
Wat beïnvloedt de rijveiligheid?
De rijveiligheid wordt verder beïnvloed door uw rijstijl en
het gedrag van alle inzittenden.
Als bestuurder draagt u de verantwoordelijkheid voor uzelf en de
inzittenden van de wagen. Als uw rijveiligheid wordt beïnvloed,
brengt u uzelf en ook andere verkeersdeelnemers in gevaar ⇒ .
Daarom:
–Dient u zich niet van het verkeer te laten afleiden door bijvoor-
beeld inzittenden of een telefoongesprek.
–Nooit rijden als uw rijvaardigheid is beïnvloed (bijv. door medi-
cijnen, alcohol, drugs).
–Neem de verkeersregels en de geldende maximumsnelheden in
acht en houd een veilige afstand ten opzichte van uw voorgan-
ger aan.
–De snelheid altijd aan de weg-, verkeers- en weersomstandig-
heden aanpassen.
–Tijdens lange ritten regelmatig pauzeren - ten minste eens in de
twee uur.