[15]
De opnamemodus starten
■ De modus PROGRAMMA ( ) gebruiken
Als u de programmamodus selecteert, worden
de optimale instellingen geconfigureerd voor de
camera. U kunt nog steeds alle functies
configureren, met uitzondering van de
diafragmawaarde en de sluitertijd.
1. Selecteer de Programmamodus door op de
modusknop te drukken.
2. Druk op de menuknop om geavanceerde functies te configureren, zoals
beeldformaat (p. 29), kwaliteit (p. 30), effecten (p.31), scherpte (p. 32),
lichtmeting (p. 33) en continue opname (p. 32).
※ Raadpleeg pagina's 28-34 voor meer informatie over de menu's.
■ De modus AUTO ( ) gebruiken
Selecteer deze modus om snel en eenvoudig foto's te maken met minimale
gebruikersinteractie.
[Modus AUTO]
[Modus PROGRAMMA]
1. Plaats de batterijen(p.11). Plaats de batterijen
en zorg ervoor dat deze in de juiste richting
zitten (+ / -).
2. Plaats de geheugenkaart (p.11). Aangezien
deze camera een intern geheugen van 22MB
heeft, hoeft u geen geheugenkaart te plaatsen.
Als geen geheugenkaart wordt geplaatst,
worden opnamen opgeslagen in het interne
geheugen. Als de geheugenkaart is geplaatst,
worden opnamen opgeslagen op de
geheugenkaart.
3. Sluit het klepje voor het batterijvak.
4. Druk op de aan/uit-knop om de camera in te
schakelen.
(Als de datum en tijd die worden weergegeven op het LCD-scherm onjuist
zijn, stelt u deze opnieuw in voordat u een opname gaat maken.)
5. Selecteer de Automodus door op de modusknop te drukken (p.21).
6. Wijs met de camera in de richting van het onderwerp en bekijk welke opname
u wilt maken met behulp van de zoeker of het LCD-scherm.
7. Druk op de sluiterknop om de opname te maken.
● Als het kader voor automatische scherptestelling rood wordt wanneer u de
sluiterknop halverwege indrukt, betekent dit dat u niet kan scherpstellen op
het onderwerp. In dat geval is de camera niet in staat een scherpe opname
van een tafereel te maken.
INFORMATIE