21
Temperatuurregeling van de circulatiepomp
De verwarmingskring mag niet constant worden rondgepompt, dit veroorzaakt bij een
koude wisselaar onnodige elektriciteitskosten en onttrekt op een inefficiënte manier
warmte aan de buffer. Daarom wordt de circulatiepomp afhankelijk van de
wisselaarstemperatuur enkel ingeschakeld wanneer het water daar temperaturen van
minstens 60 °C tot 63 °C heeft bereikt.
Dit kan in de opwarmingsfase maar ook bij het einde van het verwarmingsgebruik
kortstondig leiden tot een herhaaldelijk in- en uitschakelen van de pomp. Dit gewenste
effect laat enkel water door de wisselaar circuleren wanneer daar ook voldoende hoge
temperaturen en daarmee samenhangend voldoende vermogen beschikbaar is.
Temperatuurverschilregelaar
Een verdere verhoging van de doeltreffendheid van het systeem wordt bereikt door een
regeling die de circulatiepomp alleen van stroom voorziet wanneer de temperatuur van de
warmtewisselaar boven die van het bufferreservoir ligt. Zo wordt vermeden dat er warmer
water uit de buffer wordt onttrokken en kouder water vanuit de wisselaar wordt ingevoerd.
Vergelijkbaar met het regelprincipe van zonneboilers moet in de warmtewisselaar eerst
een hogere temperatuur aanwezig zijn dan in het bufferreservoir alvorens de pomp wordt
geactiveerd.
In extreme gevallen wordt zo ook een overbelasting van het bufferreservoir vermeden,
wanneer dit bv. al door een zonneboiler tot meer dan 90 °C zou zijn opgewarmd.
Enkel met een temperatuurverschilregelaar kan voor de bediening van de pomp worden
vastgesteld of de warmte eigenlijk wel in de wisselaar van het verwarmings- of
kachelelement wordt opgewekt. Indien de circulatiepomp enkel zou worden aangestuurd
via de temperatuur van de wisselaar, dan zou er warmte aan het opgewarmde
bufferreservoir kunnen worden onttrokken.
Veiligheidstemperatuuruitschakeling
Vermits de gebruikelijke verwarmingsinstallatie, de armaturen, de dichtingen, isolatie,
maar ook bv. het bufferreservoir niet voor toevoertemperaturen van meer dan 95 °C zijn
uitgerust, kunnen er grote problemen ontstaan wanneer de toevoertemperaturen
daarboven liggen.
Door de thermische afloopveiligheid wordt weliswaar de maximale keteltemperatuur
begrensd, maar de maxima liggen toch bij 105 °C tot 110 °C. Ter bescherming van de
installatie wordt de circulatiepomp dan bij keteltemperaturen boven 95 °C door de
veiligheidstemperatuuruitschakeling uitgeschakeld.
De terugslagklep
Dit niet onbelangrijke kleine bouwelement voorkomt een ongewenste circulatie van de
ketelkring wanneer de circulatiepomp niet draait.