530425
114
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/304
Next page
1
Instructieboekje
Saab 9-3
Veiligheid 15
Sloten en diefstalalarm 47
9-3 Cabriolet 63
Instrumenten en bediening 83
Interieur 123
Starten en rijden 151
Onderhoud van de auto 205
Technische gegevens 273
Trefwoordenregister 291
2
Voorwoord
In dit instructieboekje vindt u de informatie
en aanwijzingen die u nodig hebt voor het
gebruik en onderhoud van uw Saab.
In dit boekje worden weliswaar de belang-
rijkste verschillen tussen de modelvarianten
weergegeven, maar het heeft niet de inten-
tie om de specificatie van de verschillende
modellen in detail te beschrijven. Ook van-
wege verschillende wettelijke eisen kunnen
de nodige verschillen voorkomen.
In het boekje komen de volgende belang-
rijke waarschuwingsteksten voor die u altijd
moet respecteren:
U wordt geadviseerd dit instructieboekje
nauwkeurig door te lezen, voordat u een
eerste rit met uw nieuwe auto maakt.
Bewaar het boekje daarna in de auto.
Aan de hand van de acht overzichten
(blz. 3–10) krijgt u een duidelijk beeld van
de inhoud van dit boekje. Ieder hoofdstuk
begint met een inhoudsopgave en achter in
het boekje vindt u een register met trefwoor-
den in alfabetische volgorde.
Bij de aflevering van de auto werd u een
Garantie- en Onderhoudsinspectieboekje
overhandigd waarin de gegevens over het
periodieke onderhoud van de auto kunnen
worden genoteerd. In dit boekje vindt u ook
belangrijke informatie over de garantievoor-
waarden die van toepassing zijn.
Saab Automobile houdt zich voortdurend
bezig met nieuwe ontwikkelingen op het
gebied van autotechniek. Saab Automobile
AB behoudt zich daarom het recht voor om
tijdens de lopende productie zonder vooraf-
gaande mededeling wijzigingen aan te
brengen in de uitrusting en/of specificatie.
3
Een sterretje geeft aan dat de uitrusting
niet op alle auto’s is aangebracht (afhanke-
lijk van het model, de motorvariant, de
marktspecificatie, de gekozen opties en/of
accessoires).
Als u vragen hebt over de werking van de
auto, het onderhoud, de garantievoorwaar-
den e.d., is een erkende Saab-dealer graag
bereid u over het een en ander te informe-
ren.
Met vriendelijke groeten,
Saab Automobile AB
Saab Automobile AB wijst alle aansprakelijkheid
af voor eventuele schade als gevolg van de mon-
tage van reserveonderdelen, ruilonderdelen en
accessoires die niet zijn goedgekeurd door Saab
Automobile AB.
De specificaties, constructiegegevens en illustra-
ties die in dit instructieboekje staan zijn niet
bindend.
WAARSCHUWING
De tekst onder de kop WAARSCHU-
WING geeft een gevaar voor verwondin-
gen aan, als u de waarschuwingen in de
tekst niet opvolgt.
N.B.
De tekst onder de kop N.B. geeft een
gevaar voor schade aan de auto aan, als
u de aanwijzingen in de tekst niet opvolgt.
3
Dashboard
Mistachterlicht ___________ 105
Voorste mistlichten _______ 106
Groot licht/dimlicht________ 102
Gloeilampen vervangen ___ 225
Koplamphoogteregeling ___ 103
Stadslichten_____________ 102
Richtingaanwijzers _______ 106
Cruisecontrol ____________ 173
Groot licht/dimlicht, hendel _ 102
Brandstofmeter _______________ 92
Snelheidsmeter _______________ 90
Turbodrukmeter_______________ 91
Temperatuurmeter _____________ 91
Waarschuwings- en controlelampjes 84
Toerenteller __________________ 90
Kilometer- en dagteller _________ 93
SID ________________________ 92
Asbak ______________________ 135
Aansteker ___________________ 135
Wisserbladen vervangen __ 223
Sproeiers/wissers________ 108
Sproeiervloeistof_________ 224
Automatische klimaatregeling 112
Onderhoud en service ____ 270
Bediening stoelverwarming 119
Alarmlichten ____________ 107
4
Exterieur
Cabriolet _______________ 63
Carrosserie _____________ 267
Lakschade herstellen _____ 268
Bescherming tegen corrosie 268
Onderhoudsprogramma ___ 269
Zonnedak ______________ 130
Wassen ________________ 265
In de was zetten en
oppoetsen _____________ 267
Achterlichten ____________ 232
Remlichten _____________ 232
Gloeilampen vervangen ___ 225
Verlichtingsdraaiknop _____ 102
Slepen _________________ 196
Sleepogen ______________ 196
Rijden met een aanhanger _ 192
Bagageruimte ___________ 138
Verlichting ______________ 232
Achterbank neerklappen ___ 138
Doorsteekluik ___________ 139
Reservewiel_____________ 141
Gereedschap____________ 141
Max. toelaatbaar gewicht________ 274
Bevestigingsgaten voor imperiaal _ 195
Lading op het dak _____________ 195
Motorkap ____________________ 206
Motorruimte, schoonmaken ______ 267
Centrale vergrendeling ____ 48
Slot, bagageklep_________ 52
Vergrendelknop _________ 48
Kinderslot ______________ 53
Koplampen _____________ 227
Richtingaanwijzers _______ 106
Gloeilampen vervangen ___ 225
Koplamphoogteregeling ___ 103
Hendel, groot licht/dimlicht _ 102
Bediening, koplampen ____ 102
Koplampsproeiers _______ 224
Brandstofkwaliteit ________ 277
Brandstofmeter__________ 92
Zuinig rijden ____________ 187
Tankvulklep_____________ 160
Tanken ________________ 160
Remmen ____________________ 175
Banden _____________________ 250
Bandenspanning ______________ 282
Velgen ______________________ 279
Banden verwisselen ___________ 256
Reservewiel__________________ 253
Tijdens de winter rijden _________ 189
5
Interieur
Airbag _________________ 35
Stuurwielverstelling _______ 124
Achteruitkijkspiegel ____________ 129
Make-upspiegel _______________ 134
Zijspiegels ___________________ 128
Airbag_________________ 35
Kinderzitjes_____________ 28
Veiligheidsgordels _______ 16
Veiligheidsgordels,
onderhoud_____________ 264
Kinderslot ______________ 53
Dashboardkastje ________ 136
Opbergvakken __________ 136
Automaatbak ___________ 167
Handbak_______________ 166
Schakelen______________ 166
Achterbank __________________ 138
Kinderzitjes __________________ 28
Veiligheidsgordels _____________ 16
Achterbank neerklappen ________ 138
Bekleding, schoonmaken _______ 264
Stoelen, verstellen_____________ 22
Stoelverwarming ______________ 119
Binnenverlichting, lampjes
vervangen___________________ 238
Binnenverlichting, bediening _____ 133
Zonnedak____________________ 130
Inrijperiode___________________ 165
Rijden tijdens de zomer/winter____ 189
Parkeren ____________________ 182
Motor starten _________________ 153
Contactslot___________________ 152
Handrem ____________________ 181
Zekeringen _____________ 240
Elektrisch bediende zijruiten 125
6
Motorruimte,
injectiemotor 3
Chassisnummer _________ 283
Kleurcode ______________ 283
Motornummer ___________ 283
Waarschuwingsstickers____ 11
Versnellingsbaknummer ___ 283
Uitlaatgasreiniging________ 158
Aandrijfriem _____________ 222
Eenvoudig storingzoeken
(ACC) _________________ 270
Dynamo________________ 222
Bougies ________________ 278
Ontstekingssysteem ______ 278
Motorolie, peil controleren _______ 213Automaatbak _________________ 167
Handbak ____________________ 166
Motor, beschrijving_____________ 207
Motorolie, verversen ___________ 213
Motorolie, bijvullen_____________ 213
Oliekwaliteit, viscositeit _________ 276
Technische gegevens, motor_____ 276
Belangrijke informatie voor het rijden 156
Stuurbekrachtiging________ 219
Vloeistof controleren/bijvullen 219
Koelvloeistof, controleren/bijvullen 216
Rijden tijdens de zomer _________ 191
Radiateur ____________________ 276
Temperatuurmeter _____________ 91
Anti-blokkeerremsysteem
(ABS)_________________ 175
Remblokken ____________ 218
Remsysteem ___________ 278
Remvloeistof____________ 218
Zekeringen vervangen ____ 240
Relais- en zekeringhouder _ 240
Relais _________________ 245
Zekeringentabel _________ 245
Hendel, sproeiers/wissers _ 108
Vloeistof bijvullen ________ 224
Sproeikoppen ___________ 225
Sproeiervloeistof_________ 224
Accu________________________ 220
Ladingstoestand accu __________ 220
Starthulp met hulpaccu _________ 200
7
Motorruimte,
turbobenzinemotor
Chassisnummer _________ 283
Kleurcode ______________ 283
Motornummer ___________ 283
Waarschuwingsstickers____ 11
Versnellingsbaknummer ___ 283
Uitlaatgasreiniging________ 158
Aandrijfriem _____________ 222
Eenvoudig storingzoeken
(ACC) _________________ 270
Dynamo________________ 222
Turbodrukmeter__________ 91
Bougies ________________ 278
Ontstekingssysteem ______ 278
Motorolie, peil controleren __ 213
Automaatbak _________________ 167
Handbak ____________________ 166
Accu________________________ 220
Ladingstoestand accu __________ 220
Starthulp met hulpaccu _________ 200
Motor, beschrijving_____________ 207
Motorolie, verversen ___________ 213
Motorolie, bijvullen_____________ 213
Oliekwaliteit, viscositeit _________ 276
Technische gegevens, motor_____ 276
Belangrijke informatie voor het rijden 156
Hendel, sproeiers/wissers _ 108
Vloeistof bijvullen ________ 224
Sproeikoppen ___________ 225
Sproeiervloeistof_________ 224
Stuurbekrachtiging_____________ 219
Vloeistof controleren/bijvullen ____ 219
Koelvloeistof, controleren/bijvullen 216
Rijden tijdens de zomer _________ 191
Radiateur____________________ 276
Temperatuurmeter _____________ 91
Zekeringen vervangen ____ 240
Relais- en zekeringhouder _ 240
Relais _________________ 245
Zekeringentabel _________ 245
Anti-blokkeerremsysteem
(ABS)_________________ 175
Remblokken ____________ 218
Remsysteem ___________ 278
Remvloeistof____________ 218
8
Motorruimte,
benzinemotor V6
Chassisnummer _________ 283
Kleurcode ______________ 283
Motornummer ___________ 283
Waarschuwingsstickers____ 11
Versnellingsbaknummer ___ 283
Uitlaatgasreiniging________ 158
Aandrijfriem _____________ 222
Eenvoudig storingzoeken
(ACC) _________________ 270
Dynamo________________ 222
Turbodrukmeter__________ 91
Bougies ________________ 278
Ontstekingssysteem ______ 278
Motorolie, peil controleren _______ 213Automaatbak _________________ 167
Handbak ____________________ 166
Stuurbekrachtiging _______ 219
Vloeistof controleren/bijvullen 219
Accu________________________ 220
Ladingstoestand accu __________ 220
Starthulp met hulpaccu _________ 200
Motor, beschrijving_____________ 210
Motorolie, bijvullen_____________ 213
Oliekwaliteit, viscositeit _________ 276
Technische gegevens, motor_____ 276
Belangrijke informatie voor het rijden 156
Koelsysteem, inhoud ___________ 276
Koelvloeistof, controleren/bijvullen 216
Rijden tijdens de zomer _________ 191
Temperatuurmeter _____________ 91
Anti-blokkeerremsysteem
(ABS)_________________ 175
Remblokken ____________ 218
Remsysteem ___________ 278
Remvloeistof____________ 218
Zekeringen vervangen ____ 240
Relais- en zekeringhouder _ 240
Relais _________________ 245
Zekeringentabel _________ 245
Hendel, sproeiers/wissers _ 108
Vloeistof bijvullen ________ 223
Sproeikoppen ___________ 225
Sproeiervloeistof_________ 224
9
Motorruimte,
dieselmotor 3
Chassisnummer _________ 283
Kleurcode ______________ 283
Motornummer ___________ 283
Waarschuwingsstickers____ 11
Versnellingsbaknummer ___ 283
Motor, beschrijving_____________ 207
Motorolie, verversen ___________ 213
Motorolie, bijvullen_____________ 213
Oliekwaliteit, viscositeit _________ 276
Technische gegevens, motor_____ 276
Belangrijke informatie voor het rijden 156
Anti-blokkeerremsysteem
(ABS)_________________ 175
Remblokken ____________ 218
Remsysteem ___________ 278
Remvloeistof____________ 218
Zekeringen vervangen ____ 240
Relais- en zekeringhouder _ 240
Relais _________________ 245
Zekeringentabel _________ 245
Uitlaatgasreiniging________ 158
Aandrijfriem _____________ 222
Eenvoudig storingzoeken
(ACC) _________________ 270
Dynamo________________ 222
Koelvloeistof, controleren/bijvullen 216
Rijden tijdens de zomer _________ 191
Radiateur____________________ 276
Temperatuurmeter _____________ 91
Stuurbekrachtiging_____________ 219
Vloeistof controleren/bijvullen ____ 219
Handbak ____________________ 166 Accu________________________ 220
Ladingstoestand accu __________ 220
Starthulp met hulpaccu _________ 200
Hendel, sproeiers/wissers _ 108
Vloeistof bijvullen ________ 224
Sproeikoppen ___________ 225
Sproeiervloeistof_________ 224
Motorolie, peil controleren __ 213
10
Motorruimte,
dieselmotor TTiD 3
Motor, beschrijving_____________ 207
Motorolie, verversen ___________ 213
Motorolie, bijvullen_____________ 213
Oliekwaliteit, viscositeit _________ 276
Technische gegevens, motor_____ 276
Belangrijke informatie voor het rijden 156
Koelvloeistof, controleren/bijvullen 216
Rijden tijdens de zomer _________ 191
Radiateur ____________________ 276
Temperatuurmeter _____________ 91
Handbak ____________________ 166 Stuurbekrachtiging_____________ 219
Vloeistof controleren/bijvullen ____ 219
Accu________________________ 220
Ladingstoestand accu __________ 220
Starthulp met hulpaccu _________ 200
Chassisnummer _________ 283
Kleurcode ______________ 283
Motornummer ___________ 283
Waarschuwingsstickers____ 11
Versnellingsbaknummer ___ 283
Motorolie, peil controleren __ 213
Anti-blokkeerremsysteem
(ABS)_________________ 175
Remblokken ____________ 218
Remsysteem ___________ 278
Remvloeistof____________ 218
Zekeringen vervangen ____ 240
Relais- en zekeringhouder _ 240
Relais _________________ 245
Zekeringentabel _________ 245
Hendel, sproeiers/wissers _ 108
Vloeistof bijvullen ________ 224
Sproeikoppen ___________ 225
Sproeiervloeistof_________ 224
Uitlaatgasreiniging________ 158
Aandrijfriem _____________ 222
Eenvoudig storingzoeken
(ACC) _________________ 270
Dynamo________________ 222
11
Koelvloeistof:
Nooit openen zolang de koel-
vloeistof nog warm is!
Koelventilator:
Koelventilator kan spontaan
aanslaan.
Accu:
Vonken en open vuur vermijden en verboden te roken.
Uw ogen altijd beschermen: explosieve gassen kunnen blindheid of ander letsel veroorzaken.
Zwavelzuur kan blindheid of ernstige brandwonden veroorzaken.
Bij ongelukken onmiddellijk schoonspoelen met water en zo spoedig mogelijk medische hulp inroepen.
De accu nooit schuin houden of openen.
VONKEN EN OPEN VUUR VERMIJDEN, VERBODEN TE ROKEN
UW OGEN BESCHERMEN
BUITEN BEREIK VAN KINDEREN HOUDEN
BIJTEND ZUUR
ZIE INSTRUCTIEBOEKJE
EXPLOSIEF GAS
Waarschuwingsstickers
A/C-systeem:
Koudemiddel onder hoge druk.
Maak of neem geen aansluitingen van het A/C-systeem los, voordat het sys-
teem is afgetapt. Een onjuiste werkwijze kan verwondingen veroorzaken.
Werkzaamheden aan het A/C-systeem mogen alleen door vakkundig
personeel worden uitgevoerd. Werkbeschrijving (zie Werkplaatshandboe-
ken).
Het A/C-systeem voldoet aan de norm SAE J639.
Koudemiddel R134a: 4-cil. – 680 g; 6-cil. en Z19DTR (1.9 TTiD) 650 g.
Compressorolie: PAG-olie SP-10 of
Saab-olie 4759106.
Maintenance Free
P/N 127 93 955
12V 60Ah 580A (EN)
000 A-12102-EP
LEVEL INDICATOR
DARK OK
CLEAR LOW
Standverwarming op brandstof 3
Zet de verwarming uit tijdens het tanken.
12
Banden verwisselen:
De krik alleen voor het aangegeven model
gebruiken. De krik niet zwaarder belasten dan
1100 kg. De krik alleen gebruiken op een egale
en stevige ondergrond. Niet onder een auto krui-
pen die slechts op een krik steunt, maar steun-
bokken gebruiken. Eventuele passagiers eerst
laten uitstappen.
U wordt geadviseerd con-
tact op te nemen met een
erkende Saab-werkplaats
voor het vervangen van een
xenonlamp 3.
Een kinderzitje NOOIT op een passagiers-
stoel met AIRBAG aanbrengen.
Gevaar voor ERNSTIG of DODELIJK
letsel.
13
Vonken en
open vuur ver-
mijden. Ver-
boden te
roken
Veiligheids-
gordel
omdoen
U vindt meer
informatie in
het Instructie-
boekje
Airbag
Uw ogen
beschermen
Nooit een
naar achteren
gericht kinder-
zitje op deze
stoel plaatsen
Buiten bereik
van kinderen
houden
Elektrisch
bediende zij-
ruiten
De accu bevat
zwavelzuur
Bediening
achterste zij-
ruiten buiten
werking
Gevaar voor
vorming van
explosief gas
Centrale ver-
grendeling,
vergrendelen
Centrale ver-
grendeling,
ontgrendelen
Bagageklep
ontgrendelen
Koplampen
Voorruitwis-
sers
Richtingaan-
wijzers
Voorruit-
sproeiers
Stadslichten Ontwaseming
Alarmlichten
Achterruitver-
warming
Voorste mist-
lichten
Interieurventi-
lator
Mistachter-
licht
Koelvloeistof-
temperatuur
Koelventilator:
Accu word niet
bijgeladen
Brandstof
Voetrem
Automatische
bandenspan-
nings-
controle 3
Koelvloeistof-
peil
Motoroliedruk
Anti-blokkeer-
remsysteem
(ABS)
TCS/ESP
®
Gloeibougie
(modellen met
een dieselmo-
tor)
Voorbeelden van symbolen die u in uw auto kunt aantreffen
14
(Hier is met opzet een lege bladzijde ingevoegd.)
15Veiligheid
Veiligheidsgordels _____ 16
Stoelen _______________ 22
Hoofdsteunen _________ 27
Kinderen en veiligheid __ 28
Airbag________________ 35
Veiligheid
3 Een sterretje geeft aan dat de uitrusting niet op
alle autos is aangebracht (afhankelijk van het
model, het motortype, de marktspecificatie, de
gekozen opties en/of accessoires).
16 Veiligheid
Veiligheidsgordels
Alle zitplaatsen van de auto zijn voorzien
van zogeheten driepuntsgordels met een
automatisch oprolmechanisme.
Onderzoek heeft aangetoond dat rijden
zonder veiligheidsgordels op de achterbank
net zo gevaarlijk is als rijden zonder veilig-
heidsgordels op de voorstoelen.
Let erop dat het gebruik van een veiligheids-
gordel in sommige landen verplicht is voor
alle inzittenden.
Gordelwaarschuwing
Als het contact wordt ingeschakeld, gaat de
gordelwaarschuwing branden als de
bestuurder en/of de passagier voor de vei-
ligheidsgordel niet heeft omgedaan.
De gordelwaarschuwing voor de bestuurder
wordt op het hoofdinstrument en voor de
passagier op het dashboard weergegeven.
Het volgende geldt voor zowel de
bestuurder als een eventuele passagier
voor:
Als de gordel niet wordt omgedaan
voordat de auto begint te rijden, verschijnt
er een waarschuwing als de snelheid hoger
wordt dan 25 km/h. De tekst
Use your seatbelt.
(Doe veiligheidsgordel(s) om.)
gaat dan op het SID branden en het bijbe-
horende symbool knippert.
Als de gordel in deze stand niet wordt omge-
daan, klinkt na een tijdje een belsignaal.
De tekst op het SID kan met stuurknop CLR
worden gewist.
WAARSCHUWING
Met het oog op de verkeersveiligheid
moet u de veiligheidsgordels omdoen
en afstellen, terwijl de auto stilstaat.
De veiligheidsgordels moeten
altijd
en door alle inzittenden van de auto
worden gebruikt. Zie ook Kinderen en
veiligheid (zie blz. 28).
Controleer of de vergrendeltong goed
in de gordelsluiting vastklikt.
Bij een ongeval zullen de achterpas-
sagiers die geen gebruik maken van
de veiligheidsgordel tegen het rugge-
deelte van de voorstoelen aan worden
geslingerd. De kracht die inwerkt op
de voorpassagiers en hun veiligheids-
gordels wordt vele malen groter. Dit
kan ertoe leiden dat alle inzittenden
verwondingen oplopen met mogelijk
dodelijke afloop.
Gordelwaarschuwing voor de bestuurder
Gordelwaarschuwing voor de passagier
voor
17Veiligheid
Positie van vergrendelde
veiligheidsgordels
Zorg dat u het heupgedeelte van de
gordel strak en zo laag mogelijk over de
heup trekt, zodat het net tegen uw boven-
benen aankomt. Trek het diagonale
gedeelte van de gordel zo ver mogelijk
over uw schouder tegen de nek aan.
Zorg dat de veiligheidsgordel niet
verdraaid is of langs scherpe randen
schuurt.
Zorg dat de veiligheidsgordel nergens
slap hangt. Trek de gordel aan. Dit is
vooral belangrijk, als u een dikke jas
draagt.
Laat het ruggedeelte niet te ver achter-
overhellen, daar de veiligheidsgordel de
beste bescherming biedt wanneer u
rechtop zit.
Elke gordel mag slechts door één
persoon tegelijk worden gebruikt.
Bij gebruik van de veiligheidsgordel is het
oprolmechanisme normaal gesproken
niet vergrendeld. Dit levert een grote
bewegingsvrijheid op. Het oprolmecha-
nisme vergrendelt automatisch, wanneer
de gordel snel worden uitgetrokken,
wanneer de auto sterk vooroverhelt,
wanneer u krachtig remt of wanneer u
betrokken raakt bij een aanrijding.
Vervoer kinderen tot en met 6 jaar altijd in
een kinderzitje. Saab adviseert het
gebruik van een kinderzitje voor kinderen
tot 10 jaar.
Kinderen die uit het kinderzitje zijn
gegroeid moeten gebruik maken van de
normale driepuntsgordel.
WAARSCHUWING
Wanneer u bij een aanrijding onder de
gordel doorglijdt, kan het heupge-
deelte van de gordel snijwonden in de
maagstreek veroorzaken. Houd het
heupgedeelte daarom altijd vol-
doende strak.
Elke veiligheidsgordel mag door
slechts één persoon tegelijk worden
gebruikt. Wanneer twee personen van
dezelfde gordel gebruik maken,
kunnen ze bij een aanrijding bekneld
raken en verwondingen oplopen.
Laat het diagonale gedeelte van de
veiligheidsgordel
nooit achter de rug
langs lopen. Laat de gordel evenmin
over of onder uw bovenarm langs
lopen.
De juiste zithouding
18 Veiligheid
Veiligheidsgordels, voor
Doe de gordel om door deze langzaam naar
buiten te trekken en de vergrendeltong in de
gordelsluiting te duwen. Zorg dat de ver-
grendeltong goed vastklikt.
Trek het heupgedeelte zo laag mogelijk
over de heupen.
Pak het diagonale gedeelte van de gordel
bij de gordelsluiting beet en trek de gordel
naar de schouder toe omhoog om het heup-
gedeelte strak te trekken.
Trek het diagonale gedeelte van de gordel
zo ver mogelijk over uw schouder tegen de
nek aan.
Met een druk op de rode knop van de gor-
delsluiting kunt u de gordel losmaken.
De onderste bevestigingspunten van de
gordels voorin zitten op de stoelen vast en
bewegen daardoor mee, wanneer u de
stoelen in de lengterichting verstelt.
Voor informatie over het controleren en
schoonmaken van de gordels e.d.
(zie blz. 264).
Gordelgeleider, Sport Sedan en
Sport Estate
De gordelgeleiders voorin kennen verschil-
lende standen. Bij de Cabriolet zijn de gor-
delgeleiders voorin niet verstelbaar.
Stel de gordel zo hoog mogelijk af. Bij
minder lange personen is het mogelijk de
geleider zo ver omlaag te zetten, dat de
gordel enkele centimeters van de nek af
komt te liggen zonder dat de bescherming
hierdoor afneemt.
Vastzetten van de veiligheidsgordel Druk op de rode knop om de gordel los te
maken
Gordelgeleider, voor, Sport Sedan en
Sport Estate
19Veiligheid
U kunt de gordelgeleider hoger zetten door
deze in de gewenste positie te duwen. Om
de geleider lager te laten zetten moet u de
ontgrendelknop indrukken en tegelijkertijd
de geleider omlaagduwen. Let erop dat de
geleider in de nieuwe positie vastklikt.
Aanstaande moeders
Aanstaande moeders moeten de gordel
dusdanig omdoen, dat de gordel
nooit druk
uitoefent op de buik. Trek het heupgedeelte
van de gordel zo laag mogelijk over de
heupen.
20 Veiligheid
Gordelspanners
Sport Sedan en Sport Estate: De veilig-
heidsgordels voor de voorstoelen hebben
gordelspanners en krachtbegrenzers. Deze
worden bij een krachtige frontale aanrijding
of bij een aanrijding van opzij geactiveerd.
De gordelspanners worden alleen geacti-
veerd als de veiligheidsgordel is omgedaan.
De gordelspanners worden niet geacti-
veerd, wanneer de auto over de kop slaat.
De gordelspanners beperken de voor-
waartse beweging van uw lichaam, doordat
ze de gordel aanspannen. De krachtbe-
grenzers beperken de kracht die op uw
lichaam wordt uitgeoefend doordat de vei-
ligheidsgordel “iets wordt gevierd” om de
voorwaartse beweging van het lichaam zo
goed mogelijk op te vangen.
Cabriolet: De veiligheidsgordels van de
voorstoelen en de achterbank zijn voorzien
van gordelspanners en krachtbegrenzers.
De gordelspanners en krachtbegrenzers
worden geactiveerd bij een krachtige fron-
tale aanrijding, een aanrijding van opzij, een
aanrijding van achteren en als de auto over
de kop slaat. De gordelspanners van de
voorstoelen worden alleen geactiveerd, als
de bijbehorende gordels zijn omgedaan.
De gordelspanners beperken de voor-
waartse beweging van uw lichaam, doordat
ze de gordel aanspannen. De krachtbe-
grenzers beperken de kracht die op uw
lichaam wordt uitgeoefend doordat de vei-
ligheidsgordel “iets wordt gevierd” om de
voorwaartse beweging van het lichaam zo
goed mogelijk op te vangen.
WAARSCHUWING
Laat veiligheidsgordels, gordelspanners
en bijbehorende onderdelen na een aan-
rijding in een Saab-werkplaats nakijken.
U wordt geadviseerd contact op te nemen
met een erkende Saab-werkplaats.
Wijzig of herstel veiligheidsgordels nooit
zelf. U wordt geadviseerd contact op te
nemen met een erkende Saab-
werkplaats.
21Veiligheid
Veiligheidsgordels, achterbank,
Sport Sedan en Sport Estate
Veiligheidsgordel, achterbank, Cabriolet
(zie blz. 77)
Alle drie de zitplaatsen op de achterbank
zijn voorzien van een driepuntsgordel met
automatisch oprolmechanisme.
Doe de gordel om door deze langzaam naar
buiten te trekken en de vergrendeltong in de
gordelsluiting te duwen. Zorg dat de ver-
grendeltong goed in de gordelsluiting
vastklikt.
Pak het diagonale gedeelte van de gordel
bij de gordelsluiting beet en trek de gordel
naar de schouder toe omhoog om het heup-
gedeelte strak te trekken. Trek het heupge-
deelte zo laag mogelijk over de heupen.
Trek het diagonale gedeelte van de gordel
zo ver mogelijk over uw schouder tegen de
nek aan.
Met een druk op de rode knop van de gor-
delsluiting kunt u de gordel losmaken.
Voor informatie over het controleren en
schoonmaken van de gordels e.d. (zie
blz. 264).
WAARSCHUWING
Let erop dat de veiligheidsgordels niet
klem komen te zitten, wanneer u het
ruggedeelte van de achterbank voor-
of achteroverklapt (zie blz. 138).
Lading op de achterbank moet u altijd
zorgvuldig vastzetten met behulp van
de veiligheidsgordel. Zo voorkomt u
dat de lading in geval van een aanrij-
ding naar voren schiet en verwondin-
gen kan veroorzaken.
Zorg dat de gordel niet langs scherpe
randen schuurt.
Zorg dat u gebruik maakt van de juiste
gordelsluiting. De gordelsluitingen
voor de middelste zitplaats en de links
op de achterbank zitten verwarrend
dicht bij elkaar.
Veiligheidsgordels, achterbank, Sport Sedan en Sport Estate
Bevestiging van lading op de achterbank
22 Veiligheid
Stoelen
Handmatig bediende stoelen
Voor een goede zithouding kunt u de vol-
gende instellingen van de stoel veranderen:
Positie in de hoogterichting 3
Positie in de lengterichting
Helling van het ruggedeelte
Hardheid van de lendensteun 3
Hoogte van de hoofdsteun
Voor het verstellen van de bestuurdersstoel
kunt u het beste de onderstaande volgorde
aanhouden:
1 Positie in de hoogterichting
2 Positie in de lengterichting
3 Helling van het ruggedeelte
4 Hoogte van de hoofdsteun
U verstelt het stuurwiel het allerlaatst
(zie blz. 124).
Elektrisch bediende voorstoelen 3
Zie blz. 24.
Elektrisch verwarmde voorstoelen 3
Zie blz. 119.
Verstelling in hoogterichting 3
Stel de hoogte in met de hendel aan de bui-
tenkant van de stoel.
Trek de hendel meerdere malen omhoog
om de stoel hoger te zetten. Duw de hendel
meerdere malen omlaag om de stoel lager
te zetten.
WAARSCHUWING
Verstel de bestuurderstoel alleen, wan-
neer de auto stilstaat.
De afbeelding toont de bestuurdersstoel
in de Sport Sedan en de Sport Estate
23Veiligheid
Verstelling in de lengterichting
Stel de positie van de stoel in de lengterich-
ting in met de hendel voor op de stoel.
Helling van het ruggedeelte
Stel de hellingshoek van het ruggedeelte in
door aan te verstelknop te draaien.
Lendensteun 3
Stel de hardheid van de lendensteun in door
aan de verstelknop te draaien.
WAARSCHUWING
Controleer na het verstellen of de stoel in
de nieuwe stand is vastgeklikt. Als dat
niet het geval is, kan het gebeuren dat de
stoel tijdens het rijden plotseling uit posi-
tie schiet en bij een eventuele aanrijding
voor verwondingen zorgen.
WAARSCHUWING
Zorg dat het ruggedeelte tijdens het rijden
rechtop staat, zodat de veiligheidsgordel,
de airbag en het ruggedeelte maximale
bescherming bieden bij een krachtige
remmanoeuvre of een eventuele aanrij-
ding, en dan met name bij een aanrijding
van achteren.
Verstelling van het ruggedeelteVerstelling in de lengterichting Verstelling van de lendensteun
24 Veiligheid
Elektrisch bediende
voorstoelen 3
Om veiligheidsredenen kunt u de stoelen
alleen verstellen, wanneer het contact in
stand ON staat.
Om het instappen te vergemakkelijken kunt
u, als een van de voorportieren openstaat,
beide voorstoelen verstellen. De voorstoe-
len kunnen echter nog tot 2 minuten na het
sluiten van de beide voorportieren worden
versteld (dit geldt uitsluitend voor modellen
zonder klembeveiliging op de elektrisch
bediende zijruiten en het zonnedak).
Verstelling in de hoogterichting
en hellingshoek
Zet de stoel hoger of lager met de achter-
kant van de voorste hendel.
Kantel de stoel in de gewenste stand met de
voorkant van de voorste hendel.
Verstelling in de lengterichting
Zet de stoel voor- of achteruit met de voor-
ste hendel.
WAARSCHUWING
De elektromotoren voor de verstelling
van de elektrisch bediende voorstoe-
len zijn erg krachtig. Let daarop tijdens
het verstellen van de stoel en zorg dat
niets bekneld raakt of beschadigingen
oploopt.
Let erop dat kinderen zich kunnen
bezeren bij het spelen met de elek-
trisch bediende stoelen.
Neem daarom
altijd de autosleutel
(afstandsbediening) uit het contact-
slot, als u de auto verlaat. Dit om te
voorkomen dat kinderen bijvoorbeeld
verwondingen kunnen oplopen bij het
spelen met de elektrisch bediende
stoelen. Zie blz. 25 voor informatie
over elektrisch bediende voorstoelen
met geheugen.
Verstelling in de lengterichtingVerstelling in de hoogterichting en hel-
lingshoek
25Veiligheid
Helling van het ruggedeelte
Kantel het ruggedeelte met de achterste
hendel.
Lendensteun 3
Stel de hardheid van de lendensteun in door
aan de verstelknop te draaien.
Cabriolet: Een elektrisch bediende
bestuurdersstoel is voorzien van een len-
densteun met een luchtpomp. De bedie-
ningsschakelaar voor de lendensteun zit op
de buitenkant van de stoel.
Geheugenfunctie 3
WAARSCHUWING
Zorg dat het ruggedeelte tijdens het rijden
rechtop staat, zodat de veiligheidsgordel,
de airbag en het ruggedeelte maximale
bescherming bieden bij een krachtige
remmanoeuvre of een eventuele aanrij-
ding, en dan met name bij een aanrijding
van achteren.
WAARSCHUWING
U kunt de elektrisch bediende bestuur-
dersstoel met geheugen altijd vooruit- of
achteruitzetten, of het portier nu open-
staat of niet. Het maakt evenmin uit in
welke stand het contactslot staat.
Verstelling van het ruggedeelte Verstelling van de lendensteun
De afbeelding toont de bestuurdersstoel
in de Sport Sedan en de Sport Estate
Knoppen voor geheugenfunctie
26 Veiligheid
Wanneer het contact ingeschakeld is, zijn
alle verstelfuncties van de stoel te active-
ren. Wanneer er een portier openstaat en
de afstandsbediening niet in het contactslot
steekt, zijn de verstelfuncties 20 minuten
lang te activeren.
In het geheugen wordt ook de stand van de
zijspiegels opgeslagen.
Voorkeurstand opslaan en oproepen
1 Zet de stoel en de zijspiegels in de
gewenste stand. De lendensteun is niet
opgenomen in de geheugenfunctie.
2 Houd de knop M ingedrukt en druk
gelijktijdig op een van de geheugen-
knoppen 1, 2 of 3. Om aan te geven dat
de instellingen zijn opgeslagen zult u
een belsignaal horen.
Om de stoel en de zijspiegels in een van de
voorkeurstanden te zetten moet u de
gewenste geheugenknop ingedrukt hou-
den, totdat de stoel en de zijspiegels de
juiste stand hebben ingenomen. In het
geheugen wordt ook de stand van de zij-
spiegels opgeslagen.
Om het achteruit insteken te vereenvoudi-
gen kunt u de zijspiegel op het passagier-
sportier iets omlaagkantelen (zie 128).
Ruggedeelte passagiersstoel
neerklappen
3
Om het vervoer van lange en smalle voor-
werpen te vereenvoudigen kunt u het rug-
gedeelte van de passagiersstoel naar voren
toe neerklappen.
1 Zet de hoofdsteun in de laagste stand
(zie blz. 27).
2 Duw de stoel naar achteren zodat het
ruggedeelte volledig kan worden neer-
geklapt en daarbij niet tegen het dash-
board aankomt.
3 Til de hendel aan de buitenste zijkant
van het ruggedeelte op om het rugge-
deelte naar voren toe neer te klappen.
Wanneer het ruggedeelte volledig neer-
geklapt is, wordt het automatisch
vergrendeld.
Rechtop zetten
1 Ontgrendel het ruggedeelte met de
hendel aan de buitenste zijkant van het
ruggedeelte.
2 Bij het rechtop zetten hoort u een klik
wanneer het ruggedeelte weer goed
rechtop staat.
Lading verankeren (zie blz. 145).
WAARSCHUWING
Laat niemand op de achterbank achter de
passagiersstoel plaatsnemen, wanneer
het ruggedeelte van de stoel neergeklapt
is.
Naar voren toe neerklappen van rugge-
deelte passagiersstoel
1 Hendel om het ruggedeelte naar voren neer
te klappen
27Veiligheid
Hoofdsteunen
Sport Sedan en Sport Estate
Hoofdsteun, Cabriolet (zie blz. 76)
De voorstoelen zijn uitgerust met SAHR
(Saab Active Head Restraint). Dit systeem
beperkt de kans op nekletsel bij aanrijdin-
gen van achteren.
SAHR is een mechanisch systeem dat door
het lichaamsgewicht wordt geactiveerd. Het
mechanisme is ingebouwd in het rugge-
deelte en staat in verbinding met de hoofd-
steun.
Bij een aanrijding van achteren wordt het
lichaam achteruit tegen het ruggedeelte
aan geduwd. Het mechanisme in de stoel
duwt de hoofdsteun tegelijkertijd naar voren
toe omhoog. De achterwaartse beweging
van het hoofd wordt zo beperkt.
Normaal gesproken hoeven de SAHR-
hoofdsteunen na een lichte aanrijding van
achteren niet te worden vervangen.
De hoofdsteunen voor en achter zijn op ver-
schillende hoogte af te stellen.
Stel de hoofdsteunen voorin dusdanig af dat
er minstens één groef aan de achterkant
van de hoofdsteunpoten zichtbaar is.
De hoofdsteunen voor en achter kunt u in de
hoogterichting verstellen en in een groot
aantal verschillende standen zetten.
Omhoog: houd de hoofdsteun aan beide
zijden vast en trek hem recht omhoog.
Omlaag: duw de
linker pal in en duw de
hoofdsteun omlaag.
Wanneer er niemand op de achterbank zit,
kunt u de hoofdsteunen helemaal achter-
overkantelen om zo het zicht naar achteren
toe te verbeteren.
WAARSCHUWING
Stel de hoogte van de hoofdsteun dus-
danig af dat deze maximale steun
biedt en de kans op nekletsel bij een
eventuele aanrijding beperkt.
Klap de hoofdsteun omhoog op de zit-
plaatsen die in gebruik zijn.
28 Veiligheid
Kinderen en veiligheid
WAARSCHUWING
Zet kinderen altijd in de gordel vast.
Een kinderzitje NOOIT op
een passagiersstoel met
AIRBAG aanbrengen.
Gevaar voor ERNSTIG of
DODELIJK letsel.
WAARSCHUWING
Laat kleine kinderen nooit zonder toe-
zicht in de auto achter; zelfs niet voor
korte tijd.
Kleine kinderen en huisdieren raken al
snel door de warmte bevangen en
kunnen daaraan bezwijken.
Kinderen kunnen de auto in beweging
brengen en zichzelf of anderen daarbij
verwonden.
Neem tijdens het tanken de afstands-
bediening uit het contactslot.
Laat kinderen niet op of onder de auto
kruipen.
Controleer altijd of er zich geen kinde-
ren achter de auto ophouden, wan-
neer u achteruit een garage uitrijdt of
een oprit afrijdt.
Laat de motor nooit stationair lopen in
een garage wegens het gevaar voor
koolmonoxidevergiftiging.
Houd kinderen altijd in de gaten tij-
dens het schoonmaken van de auto.
Kleine kinderen al binnen enkele
minuten verdrinken in geringe hoe-
veelheden water.
WAARSCHUWING
Zorg dat kinderen niet ingesloten
raken in de bagageruimte
Leer kinderen dat ze niet in of rond de
auto mogen spelen.
Houd kinderen in de gaten bij het in-
en uitladen van de bagageruimte om
te voorkomen dat u ze per ongeluk
insluit.
Sluit de auto altijd af en houd de
afstandsbediening buiten het bereik
van kinderen.
Houd de blokkering van de beide rug-
gedeelten van de achterbank intact
om te voorkomen dat kinderen vanuit
de passagiersruimte de bagageruimte
in kunnen klimmen.
29Veiligheid
Algemene informatie over
kinderen en veiligheid
De veiligheid van uw kinderen is uiteraard
net zo belangrijk als die van volwassenen.
Kinderen moet u vervoeren in speciale vei-
ligheidsuitrusting. Deze bescherming moet
worden aangepast aan de lengte en het
gewicht van het kind.
U wordt geadviseerd contact op te nemen
met een erkende Saab-dealer als u de auto
wilt uitrusten met babyzitjes, kinderzitjes of
verhogingskussens.
Informeer naar de voorschriften in uw
land wat het vervoer van kinderen
betreft
.
Sommige naar achteren gerichte kinder-
zitjes zijn voorzien van verankeringsban-
den. U moet deze banden aan bevesti-
gingsogen onder de stoel bevestigen.
Volg altijd de montagevoorschriften op
die bij de uitrusting worden geleverd.
Zorg dat de veiligheidsuitrusting op de
voorgeschreven manier kan worden
gemonteerd.
Saab adviseert u kinderen tot ca. 4 jaar (of
zolang dit mogelijk is) te vervoeren in een
naar achteren gericht kinderzitje. Gebruik
een kinderzitje dat goedgekeurd is voor het
gewicht en de lengte van het kind (zie
blz. 32).
Saab adviseert u speciaal aangepaste vei-
ligheidsuitrusting te gebruiken, totdat het
kind een lengte heeft van 1,40 m.
Kinderzitjes van Saab 3
Bij een erkende Saab-dealer zijn kinder-
zitjes verkrijgbaar die speciaal zijn afge-
stemd op uw auto. De zitjes zijn goedge-
keurd door Saab Automobile AB en
ontwikkeld om kinderen dezelfde bescher-
ming te bieden als volwassenen.
De kinderzitjes zijn verkrijgbaar in twee ver-
schillende uitvoeringen, afhankelijk van het
gewicht van het kind: zie tabel.
Voor kinderen tot 9 maanden oud die u in
het kleinere kinderzitje vervoert, is een
accessoire verkrijgbaar dat het kind meer
steun biedt. Neem voor meer informatie
contact op met een erkende Saab-dealer.
De kinderzitjes die een erkende Saab-
dealer aanbiedt zijn goedgekeurd door
Saab Automobile AB en kunnen zonder
extra bevestigingen met de aanwezige drie-
puntsgordels worden vastgezet.
Volg altijd de montagevoorschriften van
Saab op die bij het zitje werden geleverd.
Zie blz. 30 voor het monteren van een
naar achteren gericht kinderzitje op de
achterbank.
30 Veiligheid
Modellen met passagiersairbag Achterbank, kinderzitje
monteren
Naar achteren gerichte kinderzitjes met ver-
ankeringsbanden moet u vastzetten aan de
bevestigingsogen onder de bestuurders- en
de passagiersstoel (zie afbeelding).
ISOFIX-zitje monteren (zie blz. 34).
Sport Sedan en Sport Estate
Bevestig iedere verankeringsband aan de
dichtstbijzijnde bevestigingsoog.
Cabriolet
1 Bevestig de buitenste verankeringsband
aan het buitenste oog op de voorstoel
vóór het zitje.
2 Bevestig de binnenste verankerings-
band aan het binnenste oog op de
andere voorstoel (zie afbeelding).
WAARSCHUWING
Een kinderzitje NOOIT op
een passagiersstoel met
AIRBAG aanbrengen.
Gevaar voor ERNSTIG of
DODELIJK letsel.
Achterste bevestigingsogen voor veranke-
ringsbanden kinderzitje
Kinderzitje op achterbank gemonteerd,
Cabriolet
31Veiligheid
Modellen waarbij de
passagiersairbag buiten werking
gesteld is 3
Kinderzitje monteren
De passagiersairbag van een Cabriolet kan
niet buiten werking worden gesteld.
Op modellen
met een buiten werking
gestelde passagiersairbag
vindt u twee
bevestigingsogen aan de voorzijde van de
passagiersstoel. Gebruik deze twee ogen
om een kinderzitje met verankeringsban-
den aan te bevestigen (zie afbeelding).
WAARSCHUWING
Bij gebruik van een kinderzitje op een
passagiersstoel met een passa-
giersairbag die buiten werking gesteld
is, mag u het zitje niet aan de verstel-
knop vastzetten waarmee u de stoel in
de lengterichting verstelt. Als u dat
namelijk wel doet, kan de stoel in
geval van een aanrijding uit positie
schieten. Daarbij kan de bevestiging
van het kinderzitje niet langer worden
gegarandeerd. Zet het kinderzitje aan
de bevestigingsogen onder de stoel
vast (zie afbeelding).
Het is belangrijk dat u de veranke-
ringsbanden van het kinderzitje goed
strak trekt. De banden mogen in geen
geval slap hangen. Voor optimale
bescherming van het kind moet u
het kinderzitje zo stevig mogelijk
vastzetten.
Bevestigingsogen voor kinderzitje met
verankeringsbanden (modellen waarvan
de passagiersairbag buiten werking
gesteld is)
Voorbeeld van het gebruik van kinderzitjes
op de achterbank
32 Veiligheid
Saab adviseert u overal in de auto bij voorkeur een kinderzitje van Saab te gebruiken 3.
Bij gebruik van andere merken geldt echter het volgende:
Groep Gewicht
(leeftijd)
lengte
Passagiersstoel Buitenste zitplaats
achterbank
Middelste zitplaats
achterbank
0 en
0+
tot 13 kg
(tot ca. 2 jaar)
X
1)
UL
1 9–18 kg
(ca. 9 mnd–4 jaar)
X
1)
UL
2 en
3
15–36 kg
(ca. 3–12 jaar)
korter dan 1,40 m
X
1)
UL
X: er mogen hier geen kinderen kleiner dan 1,40 m zitten
U: Universeel goedgekeurd zitje
L: zie de volgende bladzijde voor aanbevolen kinderzitjes
1)
De passagiersairbag van de Saab 9-3 Sport Sedan en Sport Estate kan in een erkende Saab-werkplaats buiten
werking worden gesteld. Er kan dan een kind in een van de door Saab geadviseerde kinderzitjes (zie volgende blad-
zijde) zitten.
Hoelang u een kinderzitje moet gebruiken hangt niet alleen van het lichaamsgewicht van het kind af maar ook van de
lengte (zie het instructieboekje bij het kinderzitje).
33Veiligheid
Groep Gewicht
(leeftijd)
lengte
Kinderzitjes 3 aanbevolen door Saab, goedgekeurd conform ECE R44.03
0 en
0+
tot 13 kg
(tot ca. 2 jaar)
Saab Child Seat (Saab-kinderzitje)
met stoelverkleiner voor de allerkleinsten
1 9–18 kg
(ca. 9 mnd–4 jaar)
Saab Child Seat (Saab-kinderzitje)
2 15–25 kg
(ca. 3–6 jaar)
Saab Child Seat (Saab-kinderzitje),
goedgekeurd voor groep 2 alleen op de passagiersstoel voorin, met een buiten werking
gestelde passagiersairbag
3 15–36 kg
(ca. 3–12 jaar)
korter dan 1,40 m
Saab Belt Seat (Saab-zitverhoger met rugleuning) of
Saab Booster Cushion (Saab-zitverhoger)
34 Veiligheid
ISOFIX
Ter vereenvoudiging van de montage van
kinderzitjes zijn er bevestigingspunten con-
form het ISOFIX-systeem in de auto aange-
bracht. ISOFIX vormt de norm voor mon-
tage van kinderzitjes binnen de
automobielindustrie. Dergelijke bevesti-
gingspunten vindt u op de beide buitenste
zitplaatsen van de achterbank.
De bevestigingspunten bestaan voor ieder
kinderzitje uit twee beugels. Deze beugels
mogen alleen worden gebruikt voor daar-
voor bestemde speciale kinderzitjes. De
bevestigingspunten zitten tussen het zit- en
ruggedeelte. Om de bevestigingspunten
eenvoudiger te kunnen lokaliseren zitten er
kleine textieletiketten boven de bovenste
bevestigingspunten. U kunt ook met uw
hand het gebied tussen het rug- en zitge-
deelte onder de etiketten aftasten om de
bevestigingspunten te lokaliseren.
Maak alleen gebruik van de gordel die bij
het ISOFIX-zitje hoort.
Volg
altijd de montagevoorschriften op die
bij het ISOFIX-zitje horen.
Er kunnen beperkingen gelden voor de ver-
krijgbaarheid van kinderzitjes die voldoen
aan de ISOFIX-norm.
Op de afbeelding staan de bevestigingspunten conform het ISOFIX-systeem, Sport
Sedan en Sport Estate.
Op de afbeelding staan de bevestigingspunten conform het ISOFIX-systeem, Cabriolet.
35Veiligheid
Airbag
Onderdelen van het
airbagsysteem
stuurairbag
passagiersairbag
zij-airbags in het ruggedeelte van de voor-
stoelen
Cabriolet: de zij-airbags dragen tevens
bij aan de bescherming tegen hoofdletsel
gordijnairbags aan de lange kanten van
het plafond (tussen de voorste en de
achterste dakstijlen) (Sport Sedan en
Sport Estate)
gordelspanners op de beide voorstoelen
Cabriolet: ook op de twee buitenste
zitplaatsen van de achterbank.
Het airbagsysteem vormt een aanvulling op
de veiligheidsgordels en biedt een ver-
hoogde bescherming van inzittenden met
een lengte van meer dan 1,50 m.
Wanneer het systeem tijdens een aanrijding
in werking treedt, wordt de airbag opgebla-
zen. De airbag zal vervolgens weer leeglo-
pen via gaten aan de achterzijde. Het totale
verloop neemt ca. 0,1 seconden in beslag,
sneller dan een oogwenk.
De stuurairbag en de passagiersairbag zijn
zogeheten tweetraps airbags. Dit houdt in
dat het systeem bij een aanrijding onder
meer rekening houdt met de kracht van de
aanrijding.
Wanneer het airbagsysteem in werking
treedt, worden alle portieren vergrendeld
terwijl de binnen- en buitenverlichting en de
alarmknipperlichten gaan branden.
Opmerking!
Hoe de sensor reageert hangt af van de
vraag of de veiligheidsgordel aan de
bestuurderszijde of de passagierszijde wel
of niet is omgedaan. Er kunnen zich daar-
door situaties voordoen, waarbij er slechts
een van de airbags wordt opgeblazen of
waarbij niet de airbags maar wel de gordel-
spanners worden geactiveerd.
Als bij een aanrijding alleen trap I geacti-
veerd werd, zal even later alsnog trap II
worden geactiveerd om de gasgenerator in
de airbag onschadelijk te maken.
WAARSCHUWING
Doe het volgende om het gevaar voor
verwondingen te beperken:
Maak
altijd gebruik van de veilig-
heidsgordel.
Stel de stoel
altijd dusdanig af dat u zo
ver mogelijk van het stuurwiel/dash-
board af zit, maar toch nog goed bij het
stuurwiel, de bedieningselementen en
de pedalen kunt komen.
Als de auto is uitgerust met een pas-
sagiersairbag, moeten kinderen tot
1,50 m
altijd plaatsnemen op de ach-
terbank.
Breng
nooit een kinderzitje op de pas-
sagiersstoel aan.
36 Veiligheid
De stuurairbag en de passagiersairbag
worden opgeblazen bij een krachtige fron-
tale aanrijding. De airbags worden echter
niet geactiveerd, wanneer de auto betrok-
ken raakt bij lichte frontale aanrijdingen of
aanrijdingen van achteren, recht in de zijde
wordt geraakt of over de kop slaat.
Boven op de voorbumper (onder de gelakte
bumpermantel) zitten twee aanrijdingssen-
soren. Deze twee sensoren registreren in
een vroegtijdig stadium of er sprake is van
een aanrijding. Aan de hand van de infor-
matie die deze twee sensoren en de
centrale sensor binnen in de stuur-unit voor
het airbagsysteem afgeven, bepaalt de
stuur-unit of de airbags wel of niet geacti-
veerd moeten worden. De stuur-unit
bepaalt eveneens of de overige onderdelen
van het airbagsysteem geactiveerd moeten
worden: de gordelspanners, de gordijnair-
bags (Sport Sedan en Sport Estate) en de
rolbeugels (Cabriolet).
Welke onderdelen van het airbagsysteem
geactiveerd worden, hangt af van verschil-
lende factoren zoals de grootte van de
krachten die tijdens de aanrijding ontketend
worden en waar de auto wordt geraakt.
Als de aanrijdingssensoren krachten regis-
treren die overeenkomen met een aanrij-
ding op hoge snelheid (fase II van de air-
bags wordt geactiveerd), worden ook de
gordijnairbags geactiveerd (Sport Sedan en
Sport Estate) (zie blz. 41).
Bij activering van de airbags wordt de
pluspool van de accu losgekoppeld (geldt
voor modellen met een V6-motor) (zie
blz. 222).
Als er tijdens het rijden een storing optreedt
in het airbagsysteem, gaat het waarschu-
wingslampje voor het airbagsysteem op het
hoofdinstrument branden en verschijnt de
volgende melding op het SID:
Airbag malfunction.
Contact service. (Storing air-
bags. Bezoek een werk-
plaats.)
Twee voorste airbags opgeblazenOpgeblazen airbag (bestuurderszijde).
Het opblazen en leeglopen van de airbag
neemt ca. 0,1 seconden in beslag
37Veiligheid
Airbagsysteem
1 Stuurwiel met airbag
2 Passagiersairbag
3 Zij-airbag
4 Gordijnairbag (Sport Sedan en Sport Estate)
5 Frontsensoren, op voorbumper
6 Sensor voor bescherming bij aanrijdingen
van opzij
7 Sensor voor bescherming bij aanrijdingen
van opzij (Sport Sedan en Sport Estate)
8 Elektronica-unit met centrale sensor
Het is niet toegestaan accessoires of
andere uitrusting te monteren in de gear-
ceerde gebieden, waar in geval van
een aanrijding airbags zich kunnen
ontvouwen.
38 Veiligheid
WAARSCHUWING
Alle inzittenden van de auto moeten
altijd gebruik maken van de veilig-
heidsgordels, ook al is de auto uitge-
rust met airbags.
Aangezien de airbag zeer snel wordt
opgeblazen en weer leegloopt, zal de
airbag bij een eventuele tweede bot-
sing tijdens dezelfde aanrijding geen
bescherming meer bieden. Gebruik
daarom
altijd de veiligheidsgordel.
Het gas waarmee de airbag bij active-
ring wordt gevuld is zeer heet. Onder
bepaalde omstandigheden kan het
hete gas bij het leeglopen van de
airbag lichte brandwonden aan de
armen en handen veroorzaken.
Wanneer de airbag wordt opgeblazen,
komt er rook vrij die ontstaat door de
chemische reactie bij activering van
de airbag.
Was de huid bij tekenen van irritatie zo
snel mogelijk schoon met water en
een milde zeep.
Bij irritatie van de ogen minstens
20 minuten lang uitspoelen met een
ruime hoeveelheid schoon water.
Bij aanhoudende klachten moet u con-
tact opnemen met uw huisarts.
Zet uw stoel altijd zo ver mogelijk naar
achteren en zorg dat u tijdens het
rijden met uw rug tegen het rugge-
deelte zit. Als u dat niet doet, zult u
wanneer de airbag wordt opgeblazen
met kracht tegen het ruggedeelte
worden geslingerd. Daarbij kunt u ver-
wondingen met eventueel dodelijke
afloop oplopen. Zorg dat de airbag vol-
doende ruimte heeft om uit te zetten.
Bevestig geen voorwerpen op het
stuurwiel, het dashboard of de dakstij-
len, omdat dergelijke voorwerpen ver-
wondingen kunnen veroorzaken als
de airbag wordt opgeblazen. Dit geldt
eveneens voor voorwerpen, zoals een
pijp, die u tijdens het rijden in uw mond
hebt.
Zorg dat u tijdens het rijden niet met
uw onderarmen/handen op de
stuurairbag steunt.
Als het waarschuwingslampje niet
dooft na het starten of tijdens het rijden
gaat branden of knipperen, moet u de
auto onmiddellijk laten nakijken.
U wordt geadviseerd contact op te
nemen met een erkende Saab-
werkplaats. Een brandend airbag-
lampje geeft aan dat het SRS in geval
van een aanrijding mogelijk niet wordt
geactiveerd of spontaan wordt geacti-
veerd wanneer daartoe geen reden is.
39Veiligheid
Passagiersstoel met airbag
Het airbagsysteem voor de passagiersstoel
is identiek aan dat voor de bestuurders-
stoel.
De beide systemen zijn aan elkaar gekop-
peld en voorzien van een gemeenschappe-
lijk waarschuwingslampje. De passa-
giersairbag is boven het dashboardkastje in
het dashboard weggewerkt en voorzien van
het opschrift “AIRBAG”.
Bij een frontale aanrijding worden beide
systemen geactiveerd, ook al zit er niemand
op de passagiersstoel.
WAARSCHUWING
Een kinderzitje NOOIT op
een passagiersstoel met
AIRBAG aanbrengen.
Gevaar voor ERNSTIG of DODELIJK
letsel.
Laat kinderen kleiner dan 1,50 m
nooit op een passagiersstoel met
airbag plaatsnemen.
Laat kinderen
niet voor een passa-
giersstoel met airbag staan of op
schoot meerijden. Dit omdat ze bij het
opblazen van de airbag zeer ernstige
of dodelijke verwondingen kunnen
oplopen.
Houd het dashboardkastje tijdens het
rijden altijd gesloten. Een dashboard-
kastje dat openstaat kan in geval van
een aanrijding ernstig letsel veroorza-
ken.
U rijdt veiliger, als u uw voeten op de
vloer houdt en niet op het dashboard
of op de stoel legt of uit het raam
steekt.
Neem geen voorwerpen op schoot
mee.
Leg of bevestig geen voorwerpen op
het dashboard of voor de stoel, omdat
deze voorwerpen bij een aanrijding de
inzittenden kunnen verwonden of de
werking van de airbag kunnen versto-
ren. Monteer evenmin accessoires op
het dashboard.
Werking van de stuurairbag bij een fron-
tale botsing
Begin van de botsing.
De sensoren hebben
de vertraging waarge-
nomen en geven via
de centrale sensor
een signaal af aan de
gasgenerator die
ervoor zorgt dat de air-
bag wordt opgeblazen.
De airbag bereikt de
bestuurder.
De airbag is nu hele-
maal opgeblazen.
De airbag begint leeg
te lopen.
40 Veiligheid
Bescherming tegen hoofdletsel
De bekleding van de dakstijlen en het pla-
fond (niet in de kap van de Cabriolet) zijn
dusdanig vormgegeven dat ze energie
absorberen, wanneer u er met uw hoofd
tegenaan stoot. Na een aanrijding moet u
de beschermende elementen verwijderen
op de plaatsen die bezet waren. Het is niet
toegestaan om andere onderdelen op de
bekleding van de dakstijlen en het plafond
aan te brengen, omdat ze de werking van de
gordijnairbags (Sport Sedan en Sport
Estate) negatief kunnen beïnvloeden.
Bescherming bij aanrijdingen
van opzij
De zij-airbags van de voorstoelen bescher-
men het bovenlichaam (in de Cabriolet
wordt ook het hoofd beschermd) en zijn
weggewerkt in de buitenkant van het rugge-
deelte van de voorstoelen. In de Sport
Sedan en de Sport Estate maken ook de
gordijnairbags deel uit van de bescherming
bij aanrijdingen van opzij (zie blz. 41).
De zij-airbags zijn dusdanig geconstrueerd
dat ze alleen geactiveerd worden bij
bepaalde aanrijdingen van opzij. Bepa-
lende factoren zijn de kracht en de snelheid
waarmee, de plaats waar en de hoek waar-
onder de auto geraakt wordt.
Er zitten aan weerszijden van de auto twee
sensoren. De voorste zitten helemaal
achter op de dorpel in de voorportierope-
ning, terwijl de achterste onder op de ach-
terste dakstijl zijn aangebracht. De bescher-
ming bij aanrijdingen van opzij wordt alleen
geactiveerd aan de kant die wordt aangere-
den.
Cabriolet: Op een Cabriolet zitten er twee
sensoren voor de bescherming bij aanrijdin-
gen van opzij, aan weerszijden van de auto
één. De sensoren zitten achteraan in de
dorpelbalken.
WAARSCHUWING
Breng geen extra stoelhoezen aan.
Een slecht passende stoelhoes kan
tot gevolg hebben dat de zij-airbags
op de verkeerde manier worden opge-
blazen en niet de gewenste bescher-
ming bieden.
Plaats geen losse voorwerpen binnen
het bereik van een opgeblazen airbag.
Voor de maximale bescherming moet
u rechtop zitten en de veiligheidsgor-
del op de juiste manier hebben omge-
daan.
De zij-airbags worden alleen opgebla-
zen bij aanrijdingen van opzij en niet
bij aanrijdingen van achteren of wan-
neer de auto over de kop slaat (zie
blz. 78 voor Roll-over-bescherming,
Cabriolet).
Slijtage van de stoelbekleding of de
naden in het gebied rond de zij-airbag
moet u onmiddellijk laten repareren.
U wordt geadviseerd contact op te
nemen met een erkende Saab-
werkplaats.
41Veiligheid
Gordijnairbag 3
WAARSCHUWING
Het is belangrijk dat u niet met uw
hoofd tegen de zijruit aangeleund zit.
De gordijnairbag wordt namelijk opge-
blazen in juist dit gebied tussen de
zijruit en uw hoofd. Als u wel tegen de
zijruit aangeleund zit, biedt de gordij-
nairbag mogelijk niet de juiste
bescherming.
Gebruik de kleerhaken op de achter-
ste steunhandgrepen alleen om lichte
kledingsstukken aan op te hangen.
Zorg dat er geen zware of scherpe
voorwerpen in de zakken van de kle-
dingsstukken zitten. Maak geen
gebruik van kleerhangers.
Plaats geen zonnekleppen e.d.
binnen het bereik van een opgeblazen
airbag.
Zet het plafond, de portierbekleding of
de zijpanelen niet met schroeven vast
en bevestig er evenmin andere onder-
delen aan. Het kan de bescherming bij
aanrijdingen van opzij negatief beïn-
vloeden.
Stapel de bagage niet dusdanig hoog
op dat deze de gordijnairbags bij een
eventuele aanrijding in de weg zit.
Geactiveerde zij-airbag en gordijnairbag,
Sport Sedan en Sport Estate
Opgeblazen zij-airbag met bescherming
tegen hoofdletsel, Cabriolet
42 Veiligheid
Er zijn gordijnairbags ingebouwd in de
lange kanten van het plafond (tussen de
voorste en de achterste dakstijlen) om
bescherming te bieden tegen hoofdletsel.
Wanneer de zij-airbags in de voorstoelen
worden opgeblazen, worden ook de gordij-
nairbags geactiveerd. Dit is het geval bij
aanrijdingen van opzij.
De gordijnairbags beperken het gevaar
voor hoofdletsel van de inzittenden die op
de buitenste zitplaatsen zitten. De gordij-
nairbags beslaan het gebied tussen de
voorste en achterste dakstijlen.
Als het airbagsysteem krachten registreert
van een omvang die worden ontketend bij
frontale aanrijdingen op hoge snelheden
(zodat trap II van de stuur- en passagiersair-
bag wordt geactiveerd), zullen ook de gor-
dijnairbags worden geactiveerd.
Voor maximale bescherming mag u niet te
dicht op het portier zitten. Houd daar reke-
ning mee als een passagier bijvoorbeeld
slaapt tijdens de rit. Wanneer de gordijnair-
bags in de plafondbekleding uitvouwen,
bedekken ze namelijk een groot deel van de
zijruiten tot aan de portierbekleding.
Opgeblazen gordijnairbag, Sport Sedan De afbeelding toont hoe u niet mag zitten,
Sport Sedan en Sport Estate
43Veiligheid
Waarschuwingslampje airbag Onderhoud van het
airbagsysteem
Het systeem moet volgens het Onder-
houdsprogramma worden gecontroleerd.
Voor het overige is het systeem onder-
houdsvrij.
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje op het
hoofdinstrument na het starten niet dooft
of tijdens het rijden gaat branden, werkt
het airbagsysteem niet meer naar beho-
ren. Laat de auto dan zo spoedig mogelijk
nakijken. U wordt geadviseerd contact op
te nemen met een erkende Saab-
werkplaats (zie blz. 88).
44 Veiligheid
Hanteren en verschroten van
airbags en gordelspanners
Veel voorkomende vragen over
de werking van airbags
Is het nodig om de veiligheidsgordel te
gebruiken, als de auto is uitgerust met een
airbag?
Ja, altijd! De airbag is uitsluitend bedoeld
als aanvulling op de normale veiligheids-
systemen van de auto. Een airbag wordt
alleen geactiveerd bij krachtige frontale bot-
singen en biedt dan ook geen bescherming
bij lichte aanrijdingen en aanrijdingen van
achteren en evenmin wanneer de auto over
de kop slaat.
Het gebruik van de veiligheidsgordel kan
voorkomen dat de inzittenden tegen het
interieur of uit de auto worden geslingerd en
daarbij ernstig letsel oplopen of gedood
worden.
De veiligheidsgordel zorgt ook dat u bij een
frontale botsing de airbag op de beste
manier raakt, d.w.z. recht van voren. Als u
de airbag schuin raakt, biedt de airbag een
minder goede bescherming.
De airbag zal bij een eventueel tweede bot-
sing tijdens dezelfde aanrijding geen
bescherming meer bieden. Gebruik daarom
altijd de veiligheidsgordels.
Ga niet te dicht op de airbag zitten, omdat
deze ruimte nodig heeft om uit te zetten.
De airbag wordt zeer snel en met grote
kracht opgeblazen om in geval van een
krachtige frontale botsing een volwassene
voldoende bescherming te bieden, voordat
het hoofd naar voren beweegt.
WAARSCHUWING
Het is niet toegestaan om wijzigingen
aan te brengen in het stuurwiel of in de
elektrische installatie van het airbag-
systeem.
Bij alle laswerkzaamheden moet u
beide accupolen loskoppelen en
afdekken.
Wanneer u na spuitwerkzaamheden
in de nabijheid van de elektronica-unit
de onderdelen geforceerd wilt laten
drogen, moet u eerst de massapunten
en de bedrading afdekken.
De airbag en de gordelspanners
moeten onschadelijk worden
gemaakt, voordat de auto naar een
sloperij wordt gebracht of wanneer
onderdelen van de auto voor ver-
schroting worden gedemonteerd. Air-
bags en gordelspanners die tijdens
een aanrijding werden geactiveerd,
moeten worden vervangen.
De inzittendenbeveiliging van de auto
is opgebouwd verschillende bescher-
mende onderdelen zoals de airbags,
de veiligheidsgordels, de stoelen, het
stuurwiel en het dashboard. Voor opti-
male bescherming zijn deze onderde-
len op elkaar afgestemd. Monteer
daarom nooit een airbag uit een
andere auto.
Er bestaan geen garanties dat deze
airbag maximale bescherming biedt
bij een aanrijding.
Alle werkzaamheden met betrekking
tot het vervangen of verschroten van
airbags of gordelspanners moeten in
een werkplaats worden uitgevoerd.
U wordt geadviseerd contact op te
nemen met een erkende Saab-
werkplaats.
45Veiligheid
Wanneer worden de stuurairbag en de
passagiersairbag opgeblazen?
De airbags worden alleen opgeblazen bij
bepaalde frontale aanrijdingen afhankelijk
van de kracht van de botsing, de hoek van
impact, de snelheid van de auto en het
deformatievermogen van het object dat
wordt geraakt.
Het airbagsysteem kan tijdens een botsing
slechts eenmaal worden geactiveerd.
Rijd
niet verder met de auto, wanneer de
airbag is opgeblazen, ook al is dit mogelijk.
Wanneer wordt de airbag niet opgeblazen?
Het airbagsysteem zal bij alle frontale aan-
rijdingen worden geactiveerd. Als de auto
tegen een obstakel rijdt dat meegeeft (bij-
voorbeeld sneeuwbanken of struiken) of bij
lage snelheid tegen een hard obstakel rijdt,
wordt het airbagsysteem mogelijk niet
geactiveerd.
Veroorzaakt de chemische reactie tijdens
het opblazen een harde knal?
Het opblazen van de airbag gaat gepaard
met een krachtig geluid dat echter niet scha-
delijk is voor uw gehoor. U kunt echter korte
tijd last hebben van suizende of piepende
oren.
De meeste mensen die een aanrijding
hebben meegemaakt, kunnen zich het
geluid van de airbag die wordt opgeblazen
niet meer herinneren. De klap van de bot-
sing blijft echter nog lang hangen.
Is het toegestaan om een kinderzitje op de
passagiersstoel te plaatsen, als de auto is
uitgerust met een passagiersairbag?
Nee, nooit! De airbag wordt met zoveel
kracht en dusdanig snel opgeblazen, dat
het kinderzitje met grote kracht naar achte-
ren wordt geslingerd. Daarbij kan het kind
ernstig en mogelijk dodelijk letsel oplopen.
Wat moet ik doen, als het waarschuwings-
lampje voor het airbagsysteem op het
hoofdinstrument gaat branden?
De diagnosefunctie van het airbagsysteem
heeft in dat geval een storing ontdekt. Het is
mogelijk dat het systeem dan niet meer feil-
loos werkt of spontaan wordt geactiveerd.
Breng zo snel mogelijk een bezoek aan een
werkplaats. U wordt geadviseerd contact op
te nemen met een erkende Saab-
werkplaats.
46 Veiligheid
Is het materiaal (stof/rook) dat vrijkomt
schadelijk voor de gezondheid?
De meeste mensen die na het opblazen van
de airbag langere tijd hebben doorgebracht
in een auto met weinig of geen ventilatie,
klagen over lichte irritatie van de luchtwe-
gen of ogen. Zorg dat zo weinig mogelijk
van het stof in aanraking komt met uw huid
om huidirritatie te voorkomen.
Bij aanhoudende klachten moet u contact
opnemen met uw huisarts.
Astmapatiënten kunnen een astma-aanval
krijgen en moeten in een dergelijke situatie
handelen op de manier zoals die door hun
arts is voorgeschreven. Daarna moeten ze
contact opnemen met een arts.
47Sloten en diefstalalarm
Portieren _____________ 48
Sloten ________________ 48
Diefstalalarm 3 ________ 56
Tankvulklep handmatig
openen 3____________ 62
Sloten en diefstalalarm
3 Een sterretje geeft aan dat de uitrusting niet op
alle autos is aangebracht (afhankelijk van het
model, het motortype, de marktspecificatie, de
gekozen opties en/of accessoires).
48 Sloten en diefstalalarm
Portieren
Open het portier door de portierhandgreep
onderhands omhoog te trekken.
De onderstaande melding verschijnt op het
SID, wanneer een van de portieren of de
bagageklep openstaat of niet goed dicht is
(de bijbehorende tekst verschijnt pas, wan-
neer de snelheid oploopt tot boven 25 km/h
en het portier of de klep nog steeds niet
gesloten is).
Sloten
Afstandsbediening
De afstandsbediening en de autosleutel
vormen een eenheid en worden in dit
instructieboekje voortaan aangeduid als
afstandsbediening.
Binnen in de afstandsbediening zit een
mechanische sleutel die in de rest van het
instructieboekje wordt aangeduid als de
traditionele sleutel. U moet van deze tradi-
tionele sleutel gebruik maken om in nood-
gevallen het bestuurdersportier te kunnen
openen (zie blz. 51). De traditionele sleutel
past echter niet op het contactslot.
Bij de auto is een sleutelnummer geleverd.
Dit nummer hebt u nodig om een traditio-
nele sleutel (die binnen in de afstandsbedie-
ning zit) bij te bestellen. Bewaar dit sleutel-
nummer daarom op een veilige plaats.
De afstandsbediening is voorzien van een
elektronische code die gekoppeld is aan uw
auto. Wanneer u de afstandsbediening in
het contactslot steekt, vindt een controle
van deze code plaats. Als de code juist is,
kunt u de motor starten.
De auto wordt geleverd met twee afstands-
bedieningen. U kunt maximaal vijf verschil-
lende afstandsbedieningen tegelijk aan uw
auto koppelen. Als er één zoek mocht
raken, moet u zo spoedig mogelijk een
nieuwe bijbestellen. U wordt geadviseerd
daarvoor contact op te nemen met een
erkende Saab-dealer. Bij het programme-
ren van een nieuwe afstandsbediening
wordt de zoekgeraakte afstandsbediening
gedeprogrammeerd.
Close doors.
(Sluit portieren.)
WAARSCHUWING
Wanneer u tijdens het rijden de portieren
vergrendeld houdt, verkleint u de kans:
dat inzittenden, vooral kinderen, het
portier openen en naar buiten vallen;
dat iemand de auto binnendringt, wan-
neer u langzaam rijdt of stilstaat;
Let er echter op dat vergrendelde portie-
ren bij een ongeval hulpverlening van bui-
tenaf eveneens kunnen bemoeilijken.
49Sloten en diefstalalarm
Opmerking!
Om een nieuwe afstandsbediening bij te
bestellen moet u er minstens één overheb-
ben. Dit om ervoor te zorgen dat de elektro-
nica-unit van het vergrendelingssysteem de
nieuwe (bijbestelde) afstandsbediening
leert herkennen. Neem daarom bij langere
reizen e.d. een extra afstandsbediening
mee en houd deze apart.
Functies van de afstandsbediening
*) stadslichten, zijrichtingaanwijzers, ach-
terlichten en kentekenplaatverlichting. Bij
de Sport Estate ook de sidemarkers.
De paniekfunctie is alleen beschikbaar op
modellen met diefstalalarm (mogelijke optie
voor modellen zonder diefstalarm: u wordt
geadviseerd daarvoor contact op met een
erkende Saab-werkplaats) (zie blz. 59).
N.B.
De afstandsbediening bevat gevoelige
elektronica.
Bescherm de afstandsbediening
tegen vocht.
Spring niet te ruw met de afstandsbe-
diening om.
Leg de afstandsbediening niet op
plaatsen waar deze blootstaat aan
hoge temperaturen zoals boven op
het dashboard.
Als de afstandsbediening erg koud is,
kunnen er storingen optreden. Houd
de afstandsbediening in dat geval
enkele minuten in uw hand om deze
op te warmen.
Hoe u het batterijtje vervangt leest u
op blz. 54.
Knop Eenmaal indrukken De knop meer
dan 2 seconden
lang indrukken
Alle portieren, de tank-
vulklep en de bagageklep
vergrendelen. De portieren
zijn niet vanaf de binnen-
zijde te openen.
Op afstand slui-
ten (zie blz. 126).
Alle portieren, de tank-
vulklep en de bagageklep
ontgrendelen.
Op afstand
openen (zie
blz. 125).
Bagageklep openen.
Aantal afstandsbedienin-
gen controleren
(zie blz. 54).
_
Buitenverlichting *) en bin-
nenverlichting inschakelen
(om 30 seconden lang te
branden) of uitschakelen.
Paniekalarm uitschakelen.
Modellen met
diefstalalarm:
Paniekalarm
inschakelen
(alarm gefor-
ceerd activeren).
Afstandsbediening
1 Vergrendelen
2 Ontgrendelen en binnenverlichting aan
3 Bagageklep openen.
Aantal afstandsbedieningen controleren
(zie blz. 54).
4 Buitenverlichting en binnenverlichting aan.
Paniekfunctie activeren (modellen met dief-
stalalarm)
50 Sloten en diefstalalarm
Vergrendelen/ontgrendelen
Het op afstand vergrendelen of ontgrende-
len is van invloed op het diefstalalarm voor
zover de auto daarmee uitgerust is.
Wanneer u de portieren vanaf de buiten-
zijde hebt vergrendeld, zijn ze evenmin
vanaf de binnenzijde te openen.
Op afstand vergrendelen
Druk eenmaal op de knop – om alle
portieren en de bagageklep te vergrende-
len. De TSL-functie van de auto is geacti-
veerd.
De richtingaanwijzers lichten eenmaal op.
Om de TSL-functie te kunnen activeren,
moeten alle portieren en de bagageklep van
de Sport Estate zijn gesloten bij het vergren-
delen van de auto. Als dat niet het geval is,
wordt de auto alleen vergrendeld en wordt
de TSL-functie niet geactiveerd.
TSL-functie activeren 3
Activering van de TSL-functie (Theft Secu-
rity Lock) houdt in dat u de portieren alleen
vanaf de buitenzijde kunt openen met de
afstandsbediening. Het linker voorportier is
te ontgrendelen met de traditionele sleutel
(zie blz. 51).
Als u in de auto zit kunt u de TSL-functie
deactiveren door de afstandsbediening in
het contactslot te steken. De auto blijft
echter vergrendeld.
Als u de auto wilt vergrendelen zonder de
TSL-functie te activeren, moet u tijdens het
vergrendelen vanaf de afstandsbediening
een passagiersportier openhouden. Sluit
daarna het portier dat u openhield.
Op afstand ontgrendelen
Druk eenmaal op de knop – om alle
portieren, de tankvulklep en de bagageklep
te ontgrendelen.
De richtingaanwijzers lichten tweemaal op.
SID (zie blz. 92).
Als ontgrendeling op afstand niet werkt (zie
blz. 51).
WAARSCHUWING
Wanneer u de auto hebt vergrendeld, kan
geen van de portieren (ook de bagage-
klep niet) vanaf de binnenzijde worden
geopend. De TSL-functie
3 van de auto
is geactiveerd.
Laat bij het vergrendelen
nooit personen
in de auto achter.
51Sloten en diefstalalarm
Tijdelijke functiestoringen
Er kunnen plaatselijk storingen in de functie
van de afstandsbediening voorkomen
onder invloed van interferentie door instal-
laties of apparaten die op dezelfde frequen-
tie als de afstandsbediening zitten. Bij even-
tuele storingen kunt u proberen of de
afstandsbediening wel goed werkt vanaf
een andere plaats rond de auto. U kunt de
afstandsbediening ook op de ontvanger
richten die bij het stuurwiel is aangebracht.
Als ontgrendeling op afstand niet werkt
1 Haal de traditionele sleutel uit de
afstandsbediening door op het
embleem op de achterkant van de
afstandsbediening te drukken (de tradi-
tionele sleutel past alleen op het linker
voorportier).
2 Ontgrendel het portier handmatig.
Opmerking: Als uw auto is uitgerust met
diefstalalarm, zal het alarm vervolgens
afgaan. Het alarmsignaal verdwijnt weer,
wanneer u de afstandsbediening in het con-
tactslot steekt en naar stand ON draait.
Vergrendeling/ontgrendeling van linker
voorportier met traditionele sleutel
1 Vergrendelen
2 Ontgrendelen
52 Sloten en diefstalalarm
Vergrendelen als de accu
uitgeput is
U kunt het stuurslot alleen inschakelen en
opheffen, wanneer de accuspanning hoog
genoeg is. Als de accuspanning te laag
wordt met de afstandsbediening in het con-
tactslot, kunt u de afstandsbediening niet
uitnemen.
Om in dat geval de auto te kunnen verlaten,
moet u het volgende doen:
Vergrendel de auto door de vergrendel-
knoppen op de portieren omlaag te duwen.
Vergrendel het linker voorportier daarna
vanaf de buitenzijde met de traditionele
sleutel (zie blz. 51). De auto is vervolgens
vergrendeld. Als de auto is uitgerust met
diefstalalarm, is het alarm echter niet geac-
tiveerd.
Bagageklep
Wanneer u de portieren van de auto ont-
grendelt, ontgrendelt u tegelijkertijd de
bagageklep.
U opent de bagageklep met de handgreep
boven de kentekenplaat.
Sport Sedan: U kunt de bagageklep ook
afzonderlijk ontgrendelen en openen met
de knop op de afstandsbediening.
Sport Estate: U kunt de bagageklep ook
afzonderlijk ontgrendelen met de knop
op de afstandsbediening.
Modellen met diefstalalarm: De bewe-
gingsmelder en de hellingssensor in de pas-
sagiersruimte zijn daarmee buiten werking
gesteld.
Opmerking! Bij het sluiten van de bagage-
klep wordt deze niet vergrendeld. Vergren-
del de bagageklep met een druk op de
knop op de afstandsbediening. Een
eventueel diefstalalarm wordt dan opnieuw
geactiveerd.
Knoppen op het
bestuurdersportier
U kunt de centrale vergrendeling ook bedie-
nen met de knop bij de openingshandgreep
van het bestuurdersportier.
Knop voor bediening van de centrale ver-
grendeling
53Sloten en diefstalalarm
Wanneer u de auto vanaf de buitenzijde
hebt vergrendeld, werkt deze knop echter
niet.
Als u zittend in de auto de portieren
vergrendeld met de afstandsbediening,
activeert u de TSL-functie. Dit houdt in dat
u de bedieningsknop op het bestuurder-
sportier buiten werking stelt, zodat u de
auto alleen met de afstandsbediening
kunt ontgrendelen. Als u in dat geval de
afstandsbediening in het contactslot
steekt, zal de TSL-functie worden opge-
heven. De bedieningsknop op het
bestuurdersportier werkt dan weer. De
portieren zijn niet vanaf de buitenzijde te
openen.
Als u één of meer portieren van de auto laat
openstaan, zal de binnenverlichting na
20 minuten automatisch doven. Dit om te
voorkomen dat de accu uitgeput raakt. Ook
de elektrisch bediende stoelen (voor zover
aanwezig) kunnen dan niet meer worden
bediend.
Kinderslot
De achterportieren zijn voorzien van een
kinderslot, dat u in werking stelt met een
cilindertje bij het slot van het portier.
Steek een schroevendraaier of de traditio-
nele sleutel (in de afstandsbediening) erin
en draai 45°.
Wanneer het kinderslot in werking gesteld
is, kunt u het portier alleen vanaf de buiten-
zijde openen.
Kinderslot
54 Sloten en diefstalalarm
Vergrendelfuncties wijzigen
Het is mogelijk enkele functies van het ver-
grendelingssysteem te wijzigen. U wordt
geadviseerd contact op te nemen met een
erkende Saab-werkplaats (zie blz. 284).
Aantal afstandsbedieningen
controleren
Om te controleren hoeveel afstandsbedie-
ningen er aan uw auto gekoppeld zijn kunt
u het volgende doen:
1 Steek de afstandsbediening in het
contactslot en draai deze naar stand
ON.
2 Druk binnen 30 seconden nadat u het
contact naar stand ON hebt gedraaid
meer dan 2 seconden op de knop
van de afstandsbediening.
3 Op het SID verschijnt vervolgens het
aantal afstandsbedieningen dat aan uw
auto gekoppeld is en welke (1–5) u op
dat moment gebruikt.
Voorbeeld van SID-melding:
Batterijtje vervangen
Wanneer de spanning die het batterijtje van
de afstandsbediening levert tot onder een
bepaald niveau daalt, zal de volgende aan-
duiding op het SID verschijnen:
Vervang het batterijtje zo snel mogelijk om
functiestoringen te voorkomen.
Batterijtype: Voor de beste temperatuur-
bestendigheid en levensduur wordt Sony of
Panasonic CR2032, 3V Lithium geadvi-
seerd.
Het batterijtje gaat ca. 4 jaar lang mee.
De type-aanduiding van het batterijtje staat
op de binnenkant van het dekseltje. Kom
niet aan de polen (platte zijden) van het
batterijtje.
Number of keys:
Active key number:
(Aantal sleutels:
Actief sleutelnummer:)
WAARSCHUWING
Het batterijtje en andere kleine onderde-
len van de afstandsbediening buiten het
bereik van kinderen houden.
N.B.
Elektronische onderdelen zijn gevoelig
voor statische elektriciteit. Wanneer u het
batterijtje op de verkeerde manier ver-
vangt, kan de afstandsbediening bescha-
digd raken. Raak de elektrische onderde-
len van de afstandsbediening dan ook
niet aan.
Remote control battery
low. Replace battery. (Batte-
rijtje afstandsbediening uit-
geput. Vervang batterijtje.)
55Sloten en diefstalalarm
1 Druk op het embleem op de achterkant
van de afstandsbediening om de tradi-
tionele sleutel uit de afstandsbediening
te halen.
2 Steek het uiteinde van de sleutel in de
kleine opening en draai de sleutel om de
beide helften van de afstandsbediening
van elkaar te halen.
3 Vervang het batterijtje. Breng het
nieuwe batterijtje op dezelfde manier
aan als het oude (met de pluspool (+)
omlaag).
4 Monteer de beide helften van de
afstandsbediening en druk ze zo ver aan
(zonder de knoppen aan te raken) dat u
meerdere klikgeluiden hoort. Breng de
traditionele sleutel weer in de afstands-
bediening aan.
5 Na vervanging van het batterijtje in de
afstandsbediening hebt u een beperkt
aantal pogingen tot uw beschikking om
de afstandsbediening af te stemmen op
de auto. Druk daarom meteen na
vervanging van het batterijtje niet
herhaalde malen achtereen op de knop-
pen van de afstandsbediening.
Ontgrendel de auto en steek de
afstandsbediening in het contactslot om
de afstandsbediening op de auto af te
stemmen.
Als na vervanging van het batterijtje mocht
blijken dat de centrale vergrendeling niet
werkt, kunt u (wanneer de auto vergrendeld
is) het volgende doen:
1 Ontgrendel het linker voorportier met de
traditionele sleutel. Als de auto is uitge-
rust met diefstalalarm zal het alarm
vervolgens afgaan.
2 Open het portier en steek de afstands-
bediening in het contactslot. Als de auto
is uitgerust met diefstalalarm, zullen de
alarmsignalen stilvallen ten teken dat de
afstandsbediening en de ontvanger van
de auto op elkaar zijn afgestemd.
Vervang het batterijtje en zet vervolgens
de beide helften van de afstandsbedie-
ning op elkaar vast.
Druk op het embleem om de traditionele
sleutel eruit te halen.
56 Sloten en diefstalalarm
Elektronische startblokkering
(immobilisatie)
De afstandsbediening is voorzien van een
elektronische code die gekoppeld is aan de
auto. Wanneer u de sleutel in het contact-
slot steekt, vindt een controle van deze
code plaats. De lichtdiode geeft dan
3 seconden lang met tussenpozen twee
korte lichtsignalen af. Als de code juist is,
kunt u de motor starten.
Telkens wanneer u de afstandsbediening
uit het contact neemt, treedt de elektroni-
sche startblokkering in werking (de licht-
diode geeft om de 3 seconden twee lichts-
ignalen af) en wordt de auto als het ware
“geïmmobiliseerd”. Als u de verkeerde
afstandsbediening in het contactslot steekt
(bijvoorbeeld die van een andere auto), blijft
de immobilisatiefunctie actief (de lichtdiode
geeft niet meer om de 3 seconden twee
lichtsignalen af) en kunt u de motor niet
starten.
Als er een storing optreedt wanneer het
contactslot de elektronische code van de
afstandsbediening controleert, verschijnt
de volgende aanduiding op het SID:
Neem contact op met een erkende Saab-
werkplaats om het systeem te laten contro-
leren/repareren.
Diefstalalarm 3
Het diefstalalarm is verkrijgbaar in twee uit-
voeringen: één met en één zonder hellings-
sensor. Diefstalalarm met hellingssensor is
voorzien van een aparte sirene. Diefstala-
larm zonder hellingssensor maakt gebruikt
van de claxon van de auto.
U activeert het diefstalalarm, wanneer u de
auto met de afstandsbediening vergrendelt.
Het diefstalalarm gaat niet af, als u de auto
vergrendelt met de traditionele sleutel (zie
blz. 51).
Alle portieren plus de motorkap en de baga-
geklep worden bewaakt. Een bewegings-
melder laat het alarm afgaan, wanneer er
bewegingen worden waargenomen in de
passagiersruimte. Bijvoorbeeld wanneer
dieven via een ingeslagen ruit iets uit de
auto proberen te grissen.
Key not accepted.
Contact service. (Sleutel niet
geaccepteerd. Bezoek een
werkplaats.)
WAARSCHUWING
Laat kleine kinderen of huisdieren nooit in
de auto achter. Bij warm weer kan de tem-
peratuur in de passagiers- en bagage-
ruimte oplopen tot maar liefst 70–80 °C.
57Sloten en diefstalalarm
Houd alle ruiten dicht, wanneer u het dief-
stalalarm activeert. De bewegingsmelder
zou anders voorbijgangers voor potentiële
dieven kunnen houden en het alarm laten
afgaan.
11 seconden nadat u de auto op afstand
hebt vergrendeld, zal het alarm worden
ingeschakeld.
Gedurende de vertragingstijd brandt de
lichtdiode (led) continu. Na afloop van de
vertragingstijd licht de lichtdiode om de
3 seconden eenmaal op. De lichtdiode zit
boven op het dashboard.
Als een van de portieren, de motorkap of de
bagageklep openstaat terwijl u de auto (op
afstand) vergrendelt, zal de lichtdiode
11 seconden lang knipperen met een fre-
quentie van 3 lichtsignalen per seconde.
Controleer in dat geval of alle portieren, de
motorkap en de bagageklep goed zijn
gesloten.
Als de lichtdiode op een storing blijft wijzen,
moet u contact opnemen met een werk-
plaats om het systeem te laten controleren
en repareren. U wordt geadviseerd contact
op te nemen met een erkende Saab-werk-
plaats.
Bagageklep vergrendelen: Als u de baga-
geklep vanaf de buitenzijde ontgren-
delt/opent met de knop op de afstands-
bediening, blijft de bagageklep na het
sluiten onvergrendeld staan. Vergrendel de
bagageklep met een druk op de knop
op de afstandsbediening. Het diefstalalarm
wordt vervolgens opnieuw geactiveerd.
Om problemen te voorkomen wordt aange-
raden de overige gebruikers van de auto te
informeren over de werking van de vergren-
deling en het diefstalalarm.
Als het alarm afgegaan is sinds de laatste
maal dat u de auto vergrendelde, verschijnt
het volgende op het SID:
Als er iets mis is met het diefstalalarm ver-
schijnt de volgende aanduiding op het SID:
Activeren van het alarm
Het alarm wordt geactiveerd, wanneer u alle
portieren, de motorkap en de bagageklep
hebt gesloten en de auto met de afstands-
bediening vergrendelt.
Wanneer gaat het alarm af?
Het alarm gaat af, als:
een van de portieren, de motorkap of de
bagageklep wordt geopend;
de bewegingsmelder bewegingen in de
passagiersruimte registreert;
de hellingssensor een verandering in de
helling van de auto registreert (voor zover
het diefstalalarm over een hellingssensor
beschikt);
iemand de sirene van het alarm onklaar
tracht te maken;
iemand het contactslot probeert te mani-
puleren;
de accu losgekoppeld wordt.
Signalen wanneer het alarm
afgaat
Als het alarm afgaat, worden de volgende
signalen afgegeven:
alle richtingaanwijzerlampen knipperen
5 minuten lang;
de claxon/sirene klinkt 30 seconden lang
met tussenpozen van 10 seconden en
dat maximaal 10 keer.
De signalen kunnen van markt tot markt
verschillen afhankelijk van de wettelijke
vereisten en/of de voorwaarden die ver-
zekeringsmaatschappijen stellen.
Alarm tripped during
last arming period. (Alarm
afgegaan tijdens voorgaande
activeringsduur.)
Theft protection failure.
Contact service. (Storing
diefstalbeveiliging. Bezoek
een werkplaats.)
58 Sloten en diefstalalarm
Alarm uitschakelen wanneer het is afge-
gaan
Als het alarm is afgegaan (de richtingaan-
wijzers knipperen en de sirene klinkt), kunt
u het weer uitschakelen met een druk op
een van de knoppen op de afstandsbedie-
ning of (wanneer u in de auto zit) door de
afstandsbediening naar stand ON te
draaien (zie onder).
Bewegingsmelder 3
De bewegingsmelder bewaakt de passa-
giersruimte van de auto. Het alarm gaat af,
wanneer er bewegingen in de passagiers-
ruimte worden waargenomen. Bijvoorbeeld
wanneer dieven via een ingeslagen ruit iets
uit de auto proberen te grissen.
Cabriolet: De bewegingsmelder wordt
automatisch buiten werking gesteld bij het
openen van de kap.
Opmerking: De bewegingsmelder rea-
geert tevens op een losse interieurverwar-
ming. Om vals alarm te voorkomen is het
belangrijk dat u bij gebruik van een interieur-
verwarming de bewegingsmelder uitscha-
kelt volgens de aanwijzingen op blz. 59.
Hellingssensor 3
De hellingssensor houdt de helling van de
auto in de gaten. Het alarm gaat af, als er
wijzigingen optreden in de hellingshoek die
de auto had bij het vergrendelen (bijvoor-
beeld wanneer de auto wordt opgekrikt).
De licht- en geluidssignalen ver-
dwijnen. De auto wordt ontgren-
deld.
De licht- en geluidssignalen ver-
dwijnen. De auto blijft vergrendeld
staan.
De licht- en geluidssignalen ver-
dwijnen. De bagageklep wordt ont-
grendeld.
De licht- en geluidssignalen ver-
dwijnen. De buiten- en binnenver-
lichting gaan aan. De auto blijft
vergrendeld staan.
Zittend in de auto: draai de
afstandsbediening in het contact-
slot naar stand ON.
N.B.
Het is mogelijk dat u het alarm deacti-
veert en de auto daarmee ontgrendelt,
wanneer u per ongeluk aan de ont-
grendelingsknop op de sleutel komt
en de auto zich binnen het bereik van
de afstandsbediening bevindt.
Wanneer u de auto bij strenge vorst
vergrendelt, moet u controleren of de
vergrendeling daadwerkelijk plaats-
vindt. De vergrendelingsknoppen van
de portieren moeten omlaagzakken.
Als dit niet het geval is, moet u eerst
ontgrendelen en daarna nogmaals
vergrendelen.
59Sloten en diefstalalarm
Bewegingsmelder en hellingssensor
buiten werking stellen
Als u bijvoorbeeld uw hond alleen in de auto
achterlaat, de auto op een veerpont par-
keert of een interieurverwarming aansluit,
moet u de sensoren buiten werking stellen.
U doet dat als volgt:
1 Kies voor
Settings (Instellingen)
met de stuurknoppen, of (zie ook
blz. 98).
2 Houd de knop SET ingedrukt totdat er
een geluidssignaal klinkt.
3 Kies voor
Theft Alarm (Diefstalalarm).
4 Druk de SET-knop in.
5 Kies voor
DOOR ONLY (Alleen
portier)
.
6 Sluit af met een druk op de knop SET.
De bewegingsmelder en een eventuele hel-
lingssensor worden de volgende keer dat u
de motor start automatisch ingeschakeld.
Op de bovenstaande manier kunt u ze ook
handmatig inschakelen, voordat u de motor
start. Kies in dat geval voor FULL ALARM
(Volledig alarm) onder punt 5.
Uitleg bij de opties FULL ALARM (Volledig
alarm) en DOOR ONLY (Alleen portier).
Paniekalarm
Het diefstalalarm is voorzien van een spe-
ciale functie die wordt aangeduid als het
paniekalarm (mogelijke optie voor modellen
zonder diefstalarm). U wordt geadviseerd
daarvoor contact op te met een erkende
Saab-werkplaats. De functie maakt het
mogelijk om het alarm geforceerd te laten
afgaan en op die manier bijvoorbeeld de
aandacht van anderen te trekken.
U kunt het paniekalarm alleen activeren,
wanneer de auto stilstaat. Als u wegrijdt valt
het alarmsignaal stil.
De licht- en geluidssignalen die het diefsta-
lalarm afgeeft verdwijnen na 3 minuten of
eerder als u op een van de knoppen van de
afstandsbediening drukt.
U kunt het alarm als volgt geforceerd laten
afgaan:
houd de knop langer dan
2 seconden lang ingedrukt of doe het
volgende als u in de auto zit;
houd een van de knoppen of op
het bestuurdersportier meer dan
2 seconden lang ingedrukt.
U kunt het alarm als volgt weer uitschake-
len:
druk op een van de knoppen van de
afstandsbediening of, als u in de auto zit,
op de knoppen of op het
bestuurdersportier.
Theft Alarm (Diefstalalarm)
FULL ALARM (Volledig alarm)
DOOR ONLY (Alleen portier)
FULL ALARM (Volledig alarm)
Als een van de ruiten wordt ingetikt en
dieven via de opening iets uit de auto
proberen te grissen, zal het alarm
afgaan. Houd alle ruiten en een even-
tueel zonnedak dicht bij activering van
de functie FULL ALARM (Volledig
alarm).
DOOR ONLY (Alleen portier)
Bij activering van deze functie zijn de
bewegingsmelder en een eventuele
hellingssensor buiten werking gesteld.
Deze optie leent zich voor die gevallen
dat u bij het vergrendelen bijvoorbeeld
uw hond alleen in de auto achterlaat of
de auto op een veerpont parkeert.
60 Sloten en diefstalalarm
Functies, overzicht
Vergrendelen/
activeren
De richtingaanwijzers lichten eenmaal op.
Ontgrendelen/
deactiveren
De richtingaanwijzers lichten tweemaal op.
Ontgrendelen/
deactiveren van
bagageklep
De richtingaanwijzers lichten driemaal op.
Het alarm gaat af De richtingaanwijzers knipperen 5 minuten
lang.
De sirene klinkt 30 seconden lang met tus-
senpozen van 10 seconden en dat maximaal
10 maal achtereen. U kunt de alarmsignalen
opheffen door op een van de knoppen van de
afstandsbediening te drukken of de afstands-
bediening in het contactslot naar stand ON te
draaien.
Bewegingsmelder De bewegingsmelder laat het alarm afgaan,
als er bewegingen in de passagiersruimte
worden geregistreerd.
Cabriolet: De bewegingsmelder wordt auto-
matisch buiten werking gesteld bij het openen
van de kap.
Hellingssensor De hellingssensor laat het alarm afgaan, als
er wijzigingen optreden in de hellingshoek die
de auto had bij het vergrendelen.
Afstandsbediening Het bereik van de afstandsbediening is nor-
maal gesproken 5–15 meter.
Onder gunstige omstandigheden is het
bereik echter aanzienlijk groter.
Bij gebruik van de afstandsbediening voor de
zijruiten/het zonnedak
3/de kap (Cabriolet) is
het bereik van de afstandsbediening beperkt
tot ongeveer de helft van het normale bereik.
Batterijtje
afstandsbediening
Het batterijtje gaat normaal gesproken ca.
4 jaar mee.
Wanneer het batterijtje aan vervanging toe is,
verschijnt de volgende melding op het SID:
Remote control battery
low. Replace battery. (Batterijtje afstands-
bediening uitgeput. Vervang batterijtje.)
Zie Batterijtje vervangen (zie blz. 54).
Accuspanning
auto
Als de accu wordt losgekoppeld wanneer het
alarm geactiveerd is, zal het alarm afgaan.
Het is mogelijk enkele functies en signalen van het diefstalalarm
te wijzigen. Voor meer informatie wordt u geadviseerd contact op
te nemen met een erkende Saab-werkplaats (zie blz. 284).
61Sloten en diefstalalarm
Quickguide, led en SID-melding
Saab Automobile AB verklaart dat de originele uitrusting voor afstandsbe-
diening van de portiersloten en het alarm alsmede de uitrusting voor het
decoderen van het immobilisatiesignaal van de motor in overeenstemming
zijn met de essentiële vereisten van de R&TTE-richtlijn 1999/5/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioappa-
ratuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning
van hun conformiteit.
Activiteit Led-signaal
Activering (vertragingstijd) Brandt 11 seconden lang.
Alarm geactiveerd Om de 3 seconden een kort
lichtsignaal.
Deactivering Dooft.
Alarm niet geactiveerd Brandt niet.
Eén van de portieren, de motor-
kap of de bagageklep staat open
of wordt geopend tijdens de ver-
tragingstijd.
Gedurende 11 seconden korte
lichtsignalen, vervolgens om
de 3 seconden een kort lichts-
ignaal.
Auto is geïmmobiliseerd maar
niet vergrendeld.
Brandt niet.
Wijziging in de status van de
immobilisatiefunctie, geldige
afstandsbediening in contactslot
gestoken of uitgenomen.
Om de 3 seconden twee lichts-
ignalen.
SID-melding Oorzaak/Maatregel
Key not accepted.
Contact service. (Sleutel niet
geaccepteerd. Bezoek een
werkplaats.)
Er wordt een fout geregistreerd
bij het insteken van de
afstandsbediening in het con-
tactslot.
Remote control battery
low. Replace battery. (Batterij-
tje afstandsbediening uitge-
put. Vervang batterijtje.)
Vervang het batterijtje
(zie blz. 54).
Number of keys:
Active key number:
(Aantal sleutels:
Actief sleutelnummer:)
Controle van het aantal
afstandsbediening dat aan uw
auto gekoppeld is (zie blz. 54).
Alarm tripped during
last arming period. (Alarm
afgegaan tijdens voorgaande
activeringsduur.)
Het alarm is afgegaan sinds de
laatste maal dat u de auto ver-
grendelde.
62 Sloten en diefstalalarm
Tankvulklep handmatig
openen 3
Sport Sedan
Als u de tankvulklep die wordt aangestuurd
door de centrale vergrendeling niet kunt
ontgrendelen, moet u de volgende maatre-
gelen treffen.
Controleer zekering 7 in de zekeringhouder
aan de korte kant van het dashboard (zie
blz. 242). Als deze zekering kapot is of na
vervanging opnieuw doorbrandt, kunt u de
tankvulklep als volgt handmatig openen.
1 Open het klepje rechts in de bagage-
ruimte. Haal de kunststof klinknagel los
door de centrale pen 3 mm in te drukken
(niet meer). Pak de kraag van de klin-
knagel vervolgens beet en trek de klin-
knagel naar buiten (zie ook blz. 233).
2 Draai de twee schroeven los (zonder ze
te verwijderen), haal ze omhoog en duw
ze naar buiten toe.
U kunt de tankvulklep vervolgens op de
gebruikelijke manier openen.
Tankvulklep handmatig openen,
Cabriolet
(zie blz. 81).
Handmatig openen van tankvulklep
639-3 Cabriolet
Adviezen voor de
bediening van de kap _ 64
Kap bedienen_________ 65
Kap handmatig sluiten _ 70
Waarschuwingen en
meldingen die op SID
kunnen verschijnen __ 73
“Easy Entry” _________ 75
Hoofdsteun __________ 76
Veiligheidsgordel,
achterbank, Cabriolet_ 77
Roll-over-bescherming__ 78
Elektrisch bediende
zijruiten _____________ 79
Binnenverlichting ______ 80
Tankvulklep handmatig
openen, Cabriolet _____ 81
Bagageklep handmatig
ontgrendelen ________ 82
9-3 Cabriolet
3 Een sterretje geeft aan dat de uitrusting niet op
alle autos is aangebracht (afhankelijk van het
model, het motortype, de marktspecificatie, de
gekozen opties en/of accessoires).
64 9-3 Cabriolet
Adviezen voor de
bediening van de kap
Nadat de kap is gesloten en voordat u
wegrijdt, moet u altijd controleren of de
kap goed in de plafondbalk is vergrendeld
(zie blz. 68).
Nadat de kap is geopend, moet u voor het
wegrijden controleren of de kapafdekking
is vergrendeld (zie blz. 66).
Bij temperaturen lager dan –5 °C mag u
de kap niet bedienen.
Let erop dat sommige automatische
wasstraten schade aan de kap kunnen
veroorzaken. Dit geldt in het bijzonder
voor wasstraten waar gebruik wordt
gemaakt van mechanische voelsprieten.
Saab raadt u dan ook af een Cabriolet in
een automatische wasstraat schoon te
maken.
Laat de kap na het wassen en regenbuien
eerst goed drogen, voordat u deze opent.
Het openen van een natte of vochtige kap
kan waterschade aan het interieur of
schimmeling van de kap veroorzaken.
Monteer geen lastdragers en skidragers
op de kap.
Plaats in geen geval voorwerpen in het
opbergvak voor de kap (onder de kapaf-
dekking), aangezien ze de kap tijdens het
openen hinderen.
Zorg dat er geen voorwerpen op de afdek-
king van de rolbeugels liggen die de
werking van de roll-over-bescherming
negatief kunnen beïnvloeden.
Zorg dat er geen bagage tegen het
kapomhulsel van de kap ligt, omdat de
kap er tijdens het openen sluiten door kan
worden gehinderd.
Zorg dat u de kap altijd volledig opent of
sluit totdat SID het sein klaar (geluidssig-
naal) geeft. Laat de kap niet halverwege
staan, omdat de kap na 20 seconden snel
omlaagzakt om de aandrijving tegen
overbelasting te beschermen.
Kap schoonmaken (zie blz. 266).
WAARSCHUWING
Kom tijdens het openen en sluiten van
de kap niet aan de scharnieren en de
geleiders van de kap en/of de boven-
ste kokerbalk van de voorruit.
Bedien de kap niet wanneer er
omstanders dicht bij de auto staan.
659-3 Cabriolet
Kap bedienen
Voordat u de kap bedient, moet u het hoofd-
stuk “Adviezen voor de bediening van de
kap” op blz. 64 doorlezen.
U bedient de kap met de schakelaar op het
dashboard. Houd de schakelaar in de
gewenste stand vast zolang de kap
beweegt.
Een geluidssignaal geeft aan dat de kap vol-
ledig geopend of gesloten is.
Op blz. 73 staan de storingsmeldingen die
op het SID kunnen verschijnen.
WAARSCHUWING
Kom niet aan de scharnieren en gelei-
derails bij het openen van de kap. Zorg
dat u niet met uw handen bekneld
raakt tussen de kap en de voorruit-
balk.
Bedien de kap niet wanneer er
omstanders dicht bij de auto staan.
Controleer na het openen van de kap
of de kapafdekking goed vergrendeld
is.
Controleer na het sluiten van de kap of
de kap goed vastzit aan de bovenkant
van de voorruit.
N.B.
Als u tijdens het openen en sluiten van de
kap wegrijdt en daarbij sneller rijdt dan
30 km/h, wordt de beweging van de kap
onderbroken. Deze snelheidslimiet kan
worden ingesteld op een willekeurige
waarde (0–30 km/h). U wordt geadvi-
seerd daarvoor contact op te nemen met
een erkende Saab-werkplaats. De bewe-
gingen van de auto en de rijwind die ont-
staat kunnen ernstige schade toebren-
gen aan de onderdelen van het
kapsysteem.
Knop voor bediening van de kap
a Rechtop zetten
b Kap openen
66 9-3 Cabriolet
Kap openen
De kap kan alleen worden geopend wan-
neer:
de auto niet sneller rijdt dan
30 km/h;
de accuspanning hoger is dan 10 V;
de buitentemperatuur hoger is dan –5 °C;
de bagageklep vergrendeld is;
de bagageruimte ruimte biedt voor de
kap.
1 Start de motor en laat deze stationair
lopen. Benodigde dakhoogte bij bedie-
ning van de kap: min. 2,2 m. Benodigde
ruimte achter de auto, min. 5 cm.
2 Druk de kapbedieningsknop omlaag en
houd de knop in deze stand vast, totdat
de kap volledig geopend en de kapaf-
dekking gesloten is. Een geluidssignaal
geeft aan dat de kap volledig geopend
is. Eventuele storingen verschijnen in de
vorm van een storingsmelding op het
SID (zie blz. 73).
Druk tijdens het bedienen van de kap
niet op een andere knop in de buurt van
de kapbedieningsknop op het dash-
board. De kap komt dan namelijk tot stil-
stand en zakt ca. 20 seconden later
omlaag.
Als u de kapbedieningsknop na het geluids-
signaal omlaag blijft drukken, zullen alle
ruiten na enige vertraging worden geopend.
Kap op afstand openen 3
U kunt de kap ook op afstand openen wan-
neer u naast de auto staat door op de ont-
grendelingsknop op de afstandsbe-
diening te drukken (zie ook blz. 125).
Kap openen
679-3 Cabriolet
3 De kap wordt geopend. 4 De kapafdekking gaat dicht.1 De achterruit komt iets omhoog. Het
kapomhulsel in de bagageruimte komt
omlaag.
2 De kapafdekking gaat open.
a2,2m
b5cm
68 9-3 Cabriolet
Kap sluiten
De kap kan alleen worden gesloten wan-
neer:
de auto niet sneller rijdt dan 30 km/h;
de accuspanning hoger is dan 10 V;
de bagageklep vergrendeld is.
1 Start de motor en laat deze stationair
lopen. Benodigde dakhoogte bij bedie-
ning van de kap: min. 2,2 m. Benodigde
ruimte achter de auto, min. 5 cm.
2 Druk de kapbedieningsknop omhoog en
houd de knop in deze stand vast, totdat
de kap volledig gesloten en de kapaf-
dekking dicht is. Een geluidssignaal
geeft aan dat de kap volledig gesloten is.
Eventuele storingen verschijnen in de
vorm van een storingsmelding op het
SID (zie blz. 73).
Druk tijdens het bedienen van de kap
niet op een andere knop in de buurt van
de kapbedieningsknop op het dash-
board. De kap komt dan namelijk tot stil-
stand en zakt ca. 20 seconden later
omlaag.
Alle zijruiten worden tijdens het sluiten
van de kap automatisch iets geopend
om de afdichtrubbers te beschermen.
Controleer of kap met de vergrende-
lingshaken vastzit aan de voorruitbalk.
Als u de kapbedieningsknop na het geluids-
signaal omhoog blijft drukken, zullen alle
ruiten na enige vertraging worden gesloten.
Rechtop zetten
699-3 Cabriolet
1 De kapafdekking gaat open. 2 De kap wordt gesloten. 3 De kapafdekking gaat dicht.
4 De achterruit komt omlaag.
a2,2m
b5cm
70 9-3 Cabriolet
Kap handmatig sluiten
U kunt de kap pas handmatig sluiten wan-
neer er 20 seconden zijn verstreken sinds
de laatste normale bediening van de kap
(het hydraulisch systeem is dan drukloos
geworden).
Als de auto geen stroom heeft, moet u de
bagageklep handmatig ontgrendelen
(zie blz. 82).
1 Pak een wielsleutel, een inbussleutel en
een schroevendraaier.
2 Verwijder de twee dekplaten (links en
rechts) in de zijbekleding van de baga-
geruimte.
Wanneer u met zijn tweeën bent, kunt u het
beste elk aan een kant van de auto gaan
staan om samen de punten 3–6 en 9–10 uit
te voeren.
3 Ontgrendel de kapafdekking door de
twee beugels (links en rechts) naar
voren te duwen.
WAARSCHUWING
U mag de kap alleen geforceerd sluiten
om deze in noodgevallen (bijvoorbeeld bij
een elektrische storing) te sluiten.
Wanneer u de kap handmatig sluit, mag u
niet aan de kapbedieningsknop op het
dashboard komen. U kunt anders ver-
wondingen oplopen of schade toebren-
gen aan het kapmechanisme.
Wanneer u de kap handmatig hebt geslo-
ten, mag u deze niet handmatig openen.
Het kapmechanisme kan dan namelijk
schade oplopen.
Positie van gereedschap onder vloerplaat
bagageruimte
Beugel voor ontgrendeling van kapafdekking
719-3 Cabriolet
4 Sluit de bagageklep volledig om te voor-
komen dat de kapafdekking tegen de
bagageklep aankomt.
5 Klap de kapafdekking naar achteren toe
open.
6 Klap de ruggedeelten van de voorstoe-
len voorover.
7 Voordat u de kap optilt, moet u de twee
vergrendelingshaken aan de voorkant
van de kap losmaken. Ga op de achter-
bank staan en schuif het dekplaatje met
een schroevendraaier opzij (het
dekplaatje zit midden tussen de
vergrendelingshaken). Draai de cilinder
met de stukken gereedschap zo ver
rechtsom dat de vergrendelingshaken
worden geopend.
Ga op de achterbank staan, til de kap
omhoog en trek deze naar de voorruit
toe. Benodigde dakhoogte bij bediening
van de kap: 2,2 m.
WAARSCHUWING
Kom niet aan de scharnieren en gelei-
derails bij het sluiten van de kap.
Houd uw handen uit de buurt van de
voorruitbalk.
Er bestaat anders gevaar voor
beknelling.
De kapafdekking gaat open Begin van handmatig sluiten Kap wordt tegen voorruitbalk getrokken
72 9-3 Cabriolet
8 Ga op de ene voorstoel zitten en
vergrendel de kap aan de voorruitbalk.
Maak gebruik van de wielsleutel en de
inbussleutel. Draai deze ongeveer een
kwartslag
linksom. Controleer of de kap
vergrendeld is door de voorkant van de
kap te proberen omhoog te duwen. De
kap mag daarbij niet omhoogkomen.
9 Til de achterruit
volledig omhoog en
houd de ruit in deze stand vast. Sluit de
kapafdekking. Bij het handmatig sluiten
van de kap kan de kapafdekking niet
worden vergrendeld.
10 Duw het achterste gedeelte van de kap
zo ver mogelijk tegen de kapafdekking
aan.
11 U moet de achterruit vervolgens aan de
kapvergrendeling vastzetten. Ga op de
achterbank zitten en steek het gereed-
schap (hetzelfde stuk gereedschap dat
u gebruikte om de kap aan de voorruit-
balk te vergrendelen) in het zeskantige
gat van het kapmechanisme. Draai het
gereedschap een kwartslag linksom
aan de rechterzijde en rechtsom aan de
linkerzijde. Houd uw ogen op de kapaf-
dekking terwijl u de achterruit vergren-
delt. De achterruit moet goed op de
kapafdekking aansluiten.
Laat het kapsysteem zo spoedig mogelijk
controleren en eventueel repareren. U
wordt geadviseerd daarvoor contact op te
nemen met een erkende Saab-werkplaats.
N.B.
Om lakschade aan de kapafdekking en
de bagageklep te voorkomen moet u
voorzichtig zijn bij het sluiten van de kap.
De kapafdekking wordt gesloten De achterruit wordt op de kapafdekking
vergrendeld
De kap wordt op de voorruitbalk vergren-
deld
739-3 Cabriolet
Oorzaak Passende maatregel
Soft top front
not locked. (Voorkant kap
niet vergrendeld.)
De automatische vergrendeling van de kap op de
voorruit is mislukt.
Verrijd de auto zodat deze horizontaal staat,
als de auto op een steile helling stond.
Druk de kapbedieningsknop zo ver omlaag
dat de kap van de voorruit afkomt. Onder-
breek de openingsfunctie en sluit de kap
opnieuw.
Soft top power pack
overheated. (Kapbedie-
ningsmotor oververhit.)
Deze melding verschijnt, als de kap meer dan
3 minuten achtereen wordt bediend.
Wacht 6 minuten om de hydraulische pomp te
laten afkoelen.
Move goods away from
soft top storage area.
(Bagage uit de buurt van
kapomhulsel houden.)
Verplaats het obstakel dat de kap in de weg zit.
Operation at low temp.
may damaged soft top.
(Bediening bij lage temp. kan
kap beschadigen.)
De kap werd geopend bij een buitentemperatuur
lager dan –5 °C.
Only manual operation
possible. (Alleen handma-
tige bediening mogelijk.)
Soft top cover not
locked. Try again. (Kapafdek-
king niet vergrendeld.
Probeer het opnieuw.)
Waarschuwingen en meldingen die op SID kunnen verschijnen
Op het SID kunnen de onderstaande meldingen verschijnen met betrekking tot het kapsysteem. De meldingen gaan vergezeld van een
geluidssignaal:
74 9-3 Cabriolet
Battery low. (Slecht geladen
accu.)
De accu van de auto levert een te lage spanning
om de kap te kunnen bedienen.
Soft top obstructed.
Clear obstacles. (Kap wordt
mogelijk gehinderd. Verwij-
der obstakel.)
Complete soft top
operation to open boot.
(Bediening kap afronden om
bagageklep te openen.)
Beëindig de kapbediening.
Complete soft top
operation before driving.
(Bediening kap afronden
alvorens weg te rijden.)
Beëindig de kapbediening.
Close boot.
(Sluit bagageklep.)
Sluit de bagageklep.
Driver seat unlocked.
(Bestuurdersstoel niet ver-
grendeld.)
Het ruggedeelte van de voorstoel staat niet
geblokkeerd.
Klap het ruggedeelte volledig naar achteren tot
in de vergrendelde stand (zie blz. 75).
Passenger front seat
unlocked. (Passagiersstoel
niet vergrendeld.)
Het ruggedeelte van de voorstoel staat niet
geblokkeerd.
Klap het ruggedeelte volledig naar achteren tot
in de vergrendelde stand (zie blz. 75).
759-3 Cabriolet
“Easy Entry”
Om het in- en uitstappen van de achterpas-
sagiers te vereenvoudigen kunnen de voor-
stoelen naar voren gezet worden.
Handmatig bediende stoelen
1 Trek de handgreep bij de hoofdsteun
omhoog.
2 Klap het ruggedeelte voorover en duw
de stoel naar voren.
Terugzetten
1 Klap het ruggedeelte achterover.
2 Duw de stoel weer in de gewenste posi-
tie terug.
Controleer of het ruggedeelte en de stoel
goed geblokkeerd worden.
Elektrisch bediende voorstoelen 3
1 Trek de handgreep bij de hoofdsteun
omhoog.
2 Klap het ruggedeelte voorover.
3 De stoel gaat in de voorste stand staan.
Resetten (stoelen met geheugen)
1 Klap het ruggedeelte in de oorspronke-
lijke positie terug.
2 Til de handgreep op en houd deze vast
terwijl de stoel naar achteren schuift.
Laat de handgreep los, wanneer de
stoel weer in de oorspronkelijke positie
staat.
Resetten (stoelen zonder geheugen):
1 Klap het ruggedeelte terug, maar niet
naar de oorspronkelijke positie.
2 Til de handgreep op en houd het in deze
stand vast, totdat de stoel weer in de
oorspronkelijke stand staat.
3 Laat de handgreep los en breng het
ruggedeelte terug naar de vergrendelde
stand.
WAARSCHUWING
Controleer altijd of het ruggedeelte
geblokkeerd staat, nadat u het weer
rechtop hebt gezet.
Controleer of het verstelmechanisme
voor de positie in de lengterichting
goed vastzit. Zowel het ruggedeelte
als het zitgedeelte moet geblokkeerd
staan om de kans op verwondingen bij
een remmanoeuvre of een aanrijding
te beperken. Dit geldt in het bijzonder
bij gebruik van een naar achteren
gericht kinderzitje op de achterbank.
“Easy Entry”-functie. De afbeelding toont een elektrisch bediende stoel
3
76 9-3 Cabriolet
Hoofdsteun
De voorstoelen zijn uitgerust met SAHR
(Saab Active Head Restraint). Dit systeem
beperkt de kans op nekletsel bij aanrijdin-
gen van achteren.
SAHR is een mechanisch systeem dat door
het lichaamsgewicht wordt geactiveerd. Het
mechanisme is ingebouwd in het rugge-
deelte en staat in verbinding met de hoofd-
steun.
Bij een aanrijding van achteren wordt het
lichaam achteruit tegen het ruggedeelte
aan geduwd. Het mechanisme in de stoel
duwt de hoofdsteun tegelijkertijd naar voren
toe omhoog. De achterwaartse beweging
van het hoofd wordt zo beperkt.
De hoofdsteunen voor kunt u in de hoogte-
richting verstellen en in een groot aantal
verschillende standen zetten.
De hoofdsteunen achter hebben twee stan-
den: hoog en laag.
Omhoog: houd de hoofdsteun aan beide
zijden vast en trek hem recht omhoog.
Omlaag: duw de linker pal in en duw de
hoofdsteun omlaag.
Wanneer er niemand op de achterbank zit,
kunt u de hoofdsteunen helemaal achter-
overkantelen om zo het zicht naar achteren
toe te verbeteren.
WAARSCHUWING
Stel de hoogte van de hoofdsteun dusda-
nig af dat deze maximale steun biedt en
de kans op nekletsel bij een eventuele
aanrijding beperkt.
Hoofdsteunen op achterbankHoofdsteunen op voorstoelen
779-3 Cabriolet
Veiligheidsgordel,
achterbank, Cabriolet
De twee zitplaatsen op de achterbank zijn
voorzien van een driepuntsgordel met auto-
matisch oprolmechanisme.
Doe de gordel om door deze langzaam naar
buiten te trekken en de vergrendeltong in de
gordelsluiting te duwen. Zorg dat de ver-
grendeltong goed in de gordelsluiting
vastklikt.
Pak het diagonale gedeelte van de gordel
bij de gordelsluiting beet en trek de gordel
naar de schouder toe omhoog om het heup-
gedeelte strak te trekken. Trek het heupge-
deelte zo laag mogelijk over de heupen.
Trek het diagonale gedeelte van de gordel
zo ver mogelijk over uw schouder tegen de
nek aan.
Met een druk op de rode knop van de gor-
delsluiting kunt u de gordel losmaken.
Voor informatie over het controleren en
schoonmaken van de gordels e.d. (zie
blz. 264).
Zie blz. 21 voor het verankeren van lading
op de achterbank.
WAARSCHUWING
Lading op de achterbank moet u altijd
zorgvuldig vastzetten met behulp van
de veiligheidsgordel. Zo voorkomt u
dat de lading in geval van een aanrij-
ding naar voren schiet en verwondin-
gen kan veroorzaken.
Zorg dat de gordel niet langs scherpe
randen schuurt.
Zorg dat u gebruik maakt van de juiste
gordelsluiting.
Veiligheidsgordel, achterbank, Cabriolet
78 9-3 Cabriolet
Roll-over-bescherming
De roll-over-bescherming maakt deel uit
van de totale inzittendenbescherming van
de auto die bestaat uit twee rolbeugels
achter de hoofdsteunen van de twee zit-
plaatsen op de achterbank, het voorruit-
frame en de gordelspanners.
De rolbeugels en de gordelspanners
worden automatisch geactiveerd, als de
auto bij een aanrijding over de kop slaat. De
rolbeugels worden ook geactiveerd bij een
frontale botsing of een aanrijding van opzij.
Als de rolbeugels om andere redenen
omhooggekomen zijn, kunt u ze handmatig
terugduwen. U moet daarvoor een blokke-
ring bij de beide rolbeugels opheffen.
Wanneer de rolbeugels omhooggekomen
zijn, mag u de kap
niet bedienen.
1 Hef de blokkering op en duw de rolbeu-
gel stevig zo ver omlaag dat deze
geblokkeerd staat.
2 Monteer de twee dekplaten.
Als u de rolbeugels handmatig omlaagge-
duwd hebt, moet u ze zo spoedig mogelijk
laten controleren. U wordt geadviseerd
daarvoor contact op te nemen met een
erkende Saab-werkplaats.
WAARSCHUWING
De roll-over-bescherming werkt met
krachtige veren die de rolbeugels bij
een aanrijding met kracht omhoogdu-
wen. Als de rolbeugels niet goed ver-
grendeld zitten, is letsel niet uitgeslo-
ten.
Als u de rolbeugels na activering
handmatig terugduwt, bieden ze bij
een volgende aanrijding geen
bescherming meer.
Rolbeugel Blokkering van de rolbeugel opheffen
799-3 Cabriolet
Elektrisch bediende
zijruiten
Openen
Kap gesloten – de zijruiten worden ieder
afzonderlijk geopend.
Kap geopend – beide zijruiten zijn te
openen met de knop voor de voorste zijruit.
Automatisch openen: Druk de knop volle-
dig omlaag en laat deze weer los. Als de kap
geopend is, worden ook de achterste zijrui-
ten geopend.
Sluiten
Kap gesloten – de zijruiten worden ieder
afzonderlijk gesloten.
Kap geopend – beide zijruiten zijn te sluiten
met de knop voor de voorste zijruit.
Voorste zijruiten automatisch sluiten:
Trek de knop volledig omhoog en laat deze
weer los. De achterste zijruiten moeten vol-
ledig gesloten zijn. De voorste zijruiten zijn
verkrijgbaar met klembeveiliging
3.
Zie blz. 125 voor meer informatie over de
elektrisch bediende zijruiten.
Elektrische bediening van zijruit
passagiersportier buiten
werking stellen
Met de knop op het bestuurdersportier
kunt u de knoppen voor de ruitbediening op
het passagiersportier buiten werking stel-
len.
Het symbool op de knop verandert daarbij
van groen in oranje (buiten werking).
WAARSCHUWING
Let op het gevaar voor beknelling tijdens
het sluiten van de zijruiten om ernstig of
dodelijk letsel te voorkomen.
Haal bij het verlaten van de auto altijd
de afstandsbediening uit het contact-
slot. Dit om te voorkomen dat kinderen
met de elektrisch bediende zijruiten
kunnen gaan spelen en ze kunnen
activeren.
Zorg dat eventuele passagiers, en dan
met name kinderen, niet met hun
hoofd, handen of vingers in de raamo-
pening zitten bij het sluiten van de
zijruiten.
Bediening, zijruiten
80 9-3 Cabriolet
Elektrisch bediende zijruiten
vooraan met klembeveiliging
afstellen 3
De elektrisch bediende zijruiten moeten
worden afgesteld, wanneer de automati-
sche sluitingsfunctie niet werkt of als de
auto stroomloos is geweest. De klembevei-
liging werkt namelijk pas na afstelling.
Voor afstelling geldt het volgende:
1 De kap moet zijn gesloten.
2 De portieren en de achterste zijruiten
moeten zijn gesloten.
3 De motor moet stationair lopen.
4 Houd de kapbedieningsknop net zolang
omhoog totdat u een belsignaal hoort.
Tijdens het afstellen zullen de vier zijrui-
ten enkele malen op en neer bewegen.
Als de afstelling tweemaal achtereen mis-
lukt, moet u de auto laten controleren en zo
nodig repareren. U wordt geadviseerd daar-
voor contact op te nemen met een erkende
Saab-werkplaats.
Klembeveiliging tijdelijk buiten werking
stellen
(zie blz. 127).
Binnenverlichting
De binnenverlichting bestaat uit een pla-
fondlampje, twee leeslampjes voorin, ver-
lichting van de voetruimte en instapverlich-
ting in de portieren. De schakelaars zitten
op de plafondconsole.
De binnenverlichting licht op:
wanneer u een van de portieren opent
terwijl het contact is uitgeschakeld;
wanneer u de afstandsbediening uit het
contact neemt.
De verlichting dooft:
wanneer u de auto vergrendelt;
wanneer u het contact inschakelt;
ca. 20 seconden na het sluiten van de
portieren.
De verlichting dooft geleidelijk.
Als u de portieren laat openstaan terwijl u
het contact hebt uitgeschakeld, zal de bin-
nenverlichting na 5 minuten automatisch
doven om te voorkomen dat de accu uitge-
put raakt.
De binnenverlichting kan geheel worden uit-
geschakeld.
1 Open het bestuurdersportier.
2 Schakel de binnenverlichting uit met de
middelste knop.
De volgende keer dat u het contact inscha-
kelt of de auto vanaf de afstandsbediening
vergrendelt, gaat de verlichting weer over
op portiergestuurde inschakeling.
De verlichting van het dashboardkastje gaat
branden, wanneer u de klep van het kastje
opent. De verlichting dooft weer, wanneer u
de klep sluit.
Gloeilampen vervangen (zie blz. 235).
Binnenverlichting voorin, Cabriolet
1 Linker leeslampje
2 Interieurlampje
3 Rechter leeslampje
819-3 Cabriolet
Zonneklep
Op de zonnekleppen zit een make-upspie-
geltje met verlichting. De verlichting gaat
branden, zodra u het spiegelklepje opent.
Bagageruimteverlichting
De verlichting van de bagageruimte licht
op/dooft, wanneer u de bagageklep opent of
sluit.
Als u de bagageklep langer dan 20 minuten
laat openstaan, zal de verlichting automa-
tisch doven om te voorkomen dat de accu
uitgeput raakt.
Gloeilampen vervangen (zie blz. 237).
Tankvulklep handmatig
openen, Cabriolet
Als u de tankvulklep die wordt aangestuurd
door de centrale vergrendeling niet kunt
ontgrendelen, moet u de volgende maatre-
gelen treffen.
Controleer zekering 7 in de zekeringhouder
aan de korte kant van het dashboard (zie
blz. 242). Als deze zekering kapot is of
meteen na vervanging opnieuw doorbrandt,
kunt u de tankvulklep als volgt handmatig
openen.
1 Open de twee ronde inkepingen in de
rechter zijbekleding van de bagage-
ruimte.
2 Draai de twee schroeven los (zonder ze
te verwijderen).
3 Haal de schroeven uit de gaten. U moet
de tankvulklep nu vanaf de buitenzijde
kunnen openen.
Tankvulklep handmatig openen 3
(zie blz. 62).
Handmatig openen van tankvulklep
82 9-3 Cabriolet
Bagageklep handmatig
ontgrendelen
Als de bagageklep niet via de centrale ver-
grendeling ontgrendeld wordt, kunt u de
bagageklep handmatig ontgrendelen.
1 Haal de traditionele sleutel uit de
afstandsbediening door op het
embleem op de achterkant van de
afstandsbediening te drukken (zie
blz. 51).
2 Haal het ronde dekplaatje voorzichtig
los met bijvoorbeeld een nagel of een
creditcard om de lak niet te beschadi-
gen.
3 Ontgrendel de bagageklep met de tradi-
tionele sleutel.
U wordt geadviseerd contact op te nemen
met een erkende Saab-werkplaats om
het vergrendelingssysteem te laten
controleren.
Spoiler op bagageklep 3
Windscherm 3
Er is een windafbuigplaat als accessoire
verkrijgbaar. Volg de montagevoorschriften
die bij de windafbuigplaat geleverd worden
nauwkeurig op.
WAARSCHUWING
Bij bepaalde varianten zit er een spoiler
op de bagageklep. In dat geval bestaat
het gevaar dat u bij het sluiten van de klep
bekneld raakt tussen de spoiler en het
achterspatbord.
Bagageklep handmatig ontgrendelen
83Instrumenten en bediening
Waarschuwings- en
controlelampjes ______ 84
Instrumenten __________ 90
SID (Saab Information
Display) _____________ 92
Schakelaars ___________ 102
Wissers en sproeiers ___ 108
Automatische
klimaatregeling (ACC) _ 112
Instrumenten en bediening
3 Een sterretje geeft aan dat de uitrusting niet op
alle autos is aangebracht (afhankelijk van het
model, het motortype, de marktspecificatie, de
gekozen opties en/of accessoires).
84 Instrumenten en bediening
Hoofdinstrument
Waarschuwings- en
controlelampjes
Welke waarschuwingen en aanduidingen er
kunnen verschijnen hangt af van de motor-
variant en het uitrustingsniveau.
Het waarschuwingslampje voor het ABS
gaat branden, wanneer er een storing in het
anti-blokkeerremsysteem optreedt.
De volgende aanduiding verschijnt op het
SID:
Het remsysteem werkt dan weliswaar maar
zonder ABS-regeling.
Waarschuwingslampje,
ABS
Antilock brake malfunc.
Contact service. (Storing
anti-blokkeerremsysteem.
Bezoek een werkplaats.)
Hoofdinstrument
1 Toerenteller
2 Snelheidsmeter
3 Turbodrukmeter 3
4 Brandstofniveaumeter
5 Temperatuurmeter, motor
6 Informatievenster, SID
7 Resetknop, dagteller
85Instrumenten en bediening
Het lampje brandt, wanneer de accu niet
wordt opgeladen door de dynamo. Als het
lampje tijdens het rijden oplicht, moet u de
auto zo spoedig mogelijk tot stilstand bren-
gen en de motor afzetten.
De volgende aanduiding verschijnt op het
SID:
Aandrijfriem controleren (zie blz. 222).
Het waarschuwingslampje voor de banden-
spanning gaat branden, wanneer de ban-
denspanning van één of meer banden te
laag is (zie blz. 247).
Hieronder staat een voorbeeld van een
mogelijke displaymelding op het SID:
Het waarschuwingslampje voor de oliedruk
licht op, als de oliedruk in de motor te laag
is. Als het waarschuwingslampje tijdens het
rijden gaat knipperen of branden, moet u
onmiddellijk stoppen, de motor afzetten en
het oliepeil controleren (zie blz. 213).
De volgende aanduiding verschijnt op het
SID:
Waarschuwing,
laadstroom
Battery not charging.
Make a safe stop. (Accu wordt
niet bijgeladen. Breng auto
veilig tot stilstand.)
Waarschuwing,
bandenspanning
3
Tyre pressure low,
rear left. Check tyres. (Ban-
denspanning laag, linksach-
ter. Controleer banden.)
Waarschuwingslampje,
oliedruk (motorolie)
N.B.
Wanneer het waarschuwingslampje voor
de oliedruk brandt, mag u absoluut niet
met de auto verder rijden. Een lage olie-
druk leidt tot ernstige schade aan de
motor.
Oil pressure low.
Make a safe stop. (Oliedruk
laag. Breng auto veilig tot stil-
stand.)
Storingsmelding, motor
(CHECK ENGINE)
WAARSCHUWING
De storingsmelding CHECK ENGINE
gaat branden, als er sprake is van een
storing in de motorfunctie. Hoewel u
verder kunt rijden wanneer de storings-
melding CHECK ENGINE oplicht, is het
raadzaam de auto zo snel mogelijk te
laten controleren. U wordt geadviseerd
daarvoor contact op te nemen met een
erkende Saab-werkplaats.
Als u de storing niet laat verhelpen, kan er
ernstige gevolgschade aan de auto ont-
staan. Daarbij kunnen er problemen tij-
dens het rijden optreden. Als dat laatste
het geval is, moet u de nodige maatrege-
len nemen (zoals voorzichtig remmen, de
versnellingspook/keuzehendel in de neu-
trale stand zetten, de auto op een pas-
sende plek tot stilstand brengen en het
contact uitschakelen).
86 Instrumenten en bediening
Het lampje voor de storingsmelding gaat
branden, wanneer er een storing optreedt in
het brandstof- of ontstekingssysteem.
U kunt dan alleen nog voorzichtig en met
een beperkt motorvermogen rijden
(zie blz. 156).
De volgende melding verschijnt op het SID:
Het controlelampje voor het groot licht gaat
branden, wanneer het groot licht ontstoken
is (zie blz. 102).
Het controlelampje voor de voorste mistlich-
ten gaat branden, wanneer de mistlichten
voor ontstoken is (zie blz. 106).
Het controlelampje voor het mistachterlicht
licht op, wanneer het mistachterlicht brandt
(zie blz. 105).
Het mistachterlicht wordt automatisch uit-
geschakeld bij het afzetten van de motor.
Als u de motor vervolgens opnieuw start,
gaat het mistachterlicht pas weer branden
wanneer u de schakelaar voor het mistach-
terlicht nogmaals indrukt.
Het waarschuwingslampje voor de voetrem
gaat branden, wanneer het peil in het rem-
vloeistofreservoir te laag is (zie blz. 218).
De volgende aanduiding verschijnt op het
SID:
Stop voor de zekerheid om het remvloei-
stofpeil in het reservoir te controleren
(zie blz. 218).
Reduced engine power.
Contact service. (Beperkt
motorvermogen. Bezoek een
werkplaats.)
N.B.
Laat de auto onmiddellijk nakijken om
ernstige gevolgschade te voorkomen.
U wordt geadviseerd daarvoor contact op
te nemen met een erkende Saab-
werkplaats.
Controlelampje, groot
licht
Voorste mistlichten 3
Controlelampje,
mistachterlicht
Waarschuwingslampje,
voetrem
Brake fluid level low.
Make a safe stop. (Peil rem-
vloeistof laag. Breng auto
veilig tot stilstand.)
WAARSCHUWING
Rijd nooit met de auto als het boven-
staande controlelampje en tekstmel-
ding tegelijkertijd worden weergege-
ven. De kans bestaat dat de rem
wegvalt.
Als het peil in het remvloeistofreser-
voir tot onder het MIN-streepje is
gezakt, moet u de auto door een ber-
gingsdienst laten wegslepen.
Laat het remsysteem onmiddellijk
nakijken. U wordt geadviseerd daar-
voor contact op te nemen met een
erkende Saab-werkplaats.
87Instrumenten en bediening
Als het peil in orde is moet u het rempedaal
twee- tot driemaal stevig intrappen en ver-
volgens het remvloeistofpeil opnieuw con-
troleren. Als het peil dan nog steeds in orde
is, kunt u – heel voorzichtig – verder rijden
naar de dichtstbijzijnde werkplaats om het
remsysteem te laten nakijken. U wordt
geadviseerd daarvoor contact op te nemen
met een erkende Saab-werkplaats.
Het remsysteem is voorzien van een spe-
ciale regeling die EBD (Electronic Brake-
force Distribution) wordt genoemd. Deze
regeling verdeelt de remdruk dusdanig over
de voor- en achterwielen, dat het remver-
mogen ongeacht de belasting altijd opti-
maal is.
Bij een storing in de EBD-regeling gaan de
volgende waarschuwingslampjes ,
en branden. De volgende aanduiding
verschijnt bovendien op het SID:
Als dat gebeurt, moet u voorzichtig verder
rijden en zo spoedig mogelijk contact opne-
men met een werkplaats U wordt geadvi-
seerd daarvoor contact op te nemen met
een erkende Saab-werkplaats (zie Waar-
schuwingslampje, voetrem, blz. 86, Waar-
schuwingslampje, ABS, blz. 84 en Contro-
lelampje, TCS OFF of ESP
®
OFF 3,
blz. 89).
Het lampje brandt als de bestuurder de vei-
ligheidsgordel niet heeft omgedaan
(zie blz. 16).
Het waarschuwingslampje voor de hand-
rem gaat branden, wanneer u de handrem
aanzet (zie blz. 182).
De handrem werkt mechanisch op de ach-
terwielen.
Als u wegrijdt met de handrem aangetrok-
ken, verschijnt de volgende melding op het
SID:
Brake malfunction.
Make a safe stop. (Storing
remmen. Breng auto veilig tot
stilstand.)
Waarschuwingslampje,
veiligheidsgordel
Waarschuwingslampje,
handrem
WAARSCHUWING
Trek bij het parkeren altijd de handrem
aan.
Trek altijd de handrem aan, voordat u
de afstandsbediening uit het contact
neemt.
Gebruik de handrem niet tijdens het
rijden (zie blz. 182).
Release park brake.
(Haal auto van handrem.)
88 Instrumenten en bediening
Het lampje brandt wanneer er een storing in
het airbagsysteem is ontstaan (zie blz. 35).
De volgende aanduiding verschijnt op het
SID:
Het lampje brandt ca. 4 seconden lang,
wanneer u het contact naar de start- of
rijstand draait.
Het waarschuwingslampje voor de brand-
stofreserve gaat branden, wanneer er
minder dan ca. 10 liter brandstof in de
brandstoftank zit (zie ook de functie D.T.E.
(actieradius) op blz. 93).
Modellen met een dieselmotor: Wanneer
u de tank hebt leeggereden (zie blz.164).
Het controlelampje licht op, wanneer u de
koplampen of de stadslichten hebt inge-
schakeld.
Het lampje brandt wanneer het systeem is
ingeschakeld. zie blz. 173.
Het onderstaande controlelampje is
alleen aanwezig op auto’s met een die-
selmotor
Het controlelampje voor de gloeibougie
gaat branden, wanneer de koelvloeistof-
temperatuur van de motor lager is dan
+5 °C als u de afstandsbediening in het con-
tactslot naar stand ON draait. Wacht met
het starten van de motor, totdat het contro-
lelampje is gedoofd (zie blz. 155).
Waarschuwing, airbag
Airbag malfunction.
Contact service. (Storing air-
bags. Bezoek een werk-
plaats.)
WAARSCHUWING
Wanneer het waarschuwingslampje
voor het airbagsysteem een storing
aangeeft, werkt het airbagsysteem
niet meer naar behoren.
Laat het systeem in dat geval onmid-
dellijk nakijken bij een werkplaats.
U wordt geadviseerd daarvoor con-
tact op te nemen met een erkende
Saab-werkplaats.
Controlelampje,
brandstofreserve
N.B.
Wanneer u de brandstoftank helemaal
leegrijdt, bestaat het gevaar dat er met de
brandstof mee lucht de motor in wordt
gepompt. De temperatuur in de katalysa-
tor kan daardoor zo hoog oplopen dat
deze beschadigd raakt.
Controlelampje,
koplampen en
stadslichten
Controlelampje,
cruisecontrol 3
Controlelampje,
gloeibougie
(modellen met een
dieselmotor)
89Instrumenten en bediening
Het controlelampje voor het TCS gaat bran-
den, wanneer het systeem in werking
treedt.
Wanneer het TCS of ESP
®
-systeem in wer-
king treedt, is er sprake van een verlaagde
frictie tussen de banden en het wegdek.
U moet dan ook extra voorzichtig rijden.
Het controlelampje gaat branden wanneer
het systeem wordt uitgeschakeld (zie
blz. 178/180).
Als er een storing ontstaat, kan het symbool
niet worden gedoofd.
De volgende aanduiding verschijnt op het
SID als er een storing in een van de syste-
men is opgetreden:
of
Laat het systeem in dat geval nakijken bij
een werkplaats. U wordt geadviseerd daar-
voor contact op te nemen met een erkende
Saab-werkplaats.
Zie ook het hoofdstuk Traction Control
System (TCS), blz. 177/Electronic Stability
Program (ESP
®
) 3, blz. 179.
Controlelampje.
TCS of ESP
®
3
WAARSCHUWING
In normale rijomstandigheden verhoogt
het TCS de veiligheid en het rijcomfort,
maar beschouw het systeem niet als een
vrijbrief om sneller te kunnen rijden.
Betracht altijd de nodige voorzichtigheid
bij het nemen van bochten en het rijden
over gladde wegen (zie blz.177/179).
Controlelampje,
TCS OFF of ESP
®
OFF 3
WAARSCHUWING
In normale rijomstandigheden verhoogt
het TCS de veiligheid en het rijcomfort,
maar beschouw het systeem niet als een
vrijbrief om sneller te kunnen rijden.
Betracht altijd de nodige voorzichtigheid
bij het nemen van bochten en het rijden
over gladde wegen (zie blz.177/179).
Traction control failure.
Contact service. (Storing
aandrijfregelsysteem.
Bezoek een werkplaats.)
Stability control failure.
Contact service. (Storing
stabiliteitsprogramma.
Bezoek een werkplaats.)
90 Instrumenten en bediening
Lampcontrole
De bovenstaande waarschuwings- en con-
trolelampjes moeten gaan branden, wan-
neer u het contact naar stand ON draait.
De lampjes moeten ca. 4 seconden na het
aanslaan van de motor weer doven of wan-
neer tijdens een interne controle gebleken
is, dat de gecontroleerde functies/systemen
feilloos werken.
Instrumenten
Toerenteller
De toerenteller geeft het aantal duizenden
omwentelingen aan dat de motor per minuut
maakt.
Een beveiligingsfunctie (de brandstoftoe-
voer wordt onderbroken) beperkt het motor-
toerental in het rode veld van de teller.
Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de snelheid van de
auto aan in km/h (kilometer per uur). De
snelheidsmeter ontvangt daartoe gegevens
vanaf de wielsensoren van het ABS.
91Instrumenten en bediening
Temperatuurmeter
Deze temperatuurmeter voor de motor
geeft de koelvloeistoftemperatuur van de
motor aan. Onder normale omstandighe-
den moet de wijzernaald in het midden van
het veld staan.
Als de wijzernaald naar het rode gebied
kruipt (hetgeen mogelijk is bij een hoge bui-
tentemperatuur of bij een zware belasting
van de motor), moet u de hoogst mogelijke
versnelling inschakelen en bij een zo laag
mogelijk toerental en niet onnodig terug-
schakelen.
Als de wijzernaald herhaaldelijk tot in het
rode gebied uitslaat, moet u de auto zo
spoedig mogelijk op een geschikte plaats
tot stilstand brengen en het koelvloeistofpeil
controleren (zie blz. 216).
Turbodrukmeter 3
De turbodrukmeter geeft de druk in het
inlaatsysteem aan, hetgeen een maat vormt
voor de belasting van de motor.
Bij een geringe belasting van de motor
beweegt de wijzernaald zich binnen het
witte vak.
In bepaalde atmosferische omstandighe-
den kan het gebeuren dat de wijzernaald tot
net in het rode vak uitslaat. Dit houdt echter
niet in dat er iets mis is.
N.B.
Als de wijzernaald ondanks deze maatre-
gelen in het rode gebied blijft staan, moet
u de auto tot stilstand brengen en de
motor enige tijd stationair laten lopen. Als
de wijzernaald verder in het rode gebied
uitslaat, moet u de motor afzetten.
WAARSCHUWING
Draai de dop van het expansiereservoir
nooit in een keer helemaal los, wanneer
de motor nog warm is. Draai de dop voor-
zichtig los! Door de overdruk in het koel-
systeem kan er stoom en koelvloeistof
met kracht naar buiten stromen.
92 Instrumenten en bediening
Als de wijzernaald echter herhaalde malen
tot in het rode vak uitslaat en de motor tege-
lijkertijd aan vermogen verliest doordat het
controlesysteem de laaddruk beperkt, moet
u onmiddellijk contact opnemen met een
werkplaats. U wordt geadviseerd daarvoor
contact op te nemen met een erkende
Saab-werkplaats.
Als de snelheid oploopt tot boven 230 km/h,
wordt een verdere snelheidstoename
beperkt door een verlaging van de laaddruk.
De wijzernaald van de drukmeter kruipt dan
naar het midden van het witte gebied.
Dit geeft aan dat het motorvermogen en
daarmee ook de snelheid van de auto zijn
verlaagd.
Brandstofmeter
Wanneer er minder dan ca. 10 liter in de
tank zit, zal er een controlelampje op het
hoofdinstrument gaan branden.
Tanken (zie blz. 160).
SID (Saab Information
Display)
Op het SID verschijnen verschillende soor-
ten informatie: kilometer- en dagteller,
waarschuwingen, meldingen en boordcom-
putergegevens.
In het linkerdeel wordt de gekozen
versnelling weergegeven (auto’s met
automaatbak).
Op de bovenste regel worden boordcom-
putergegevens weergegeven en op de
onderste de kilometer- en dagtellers.
Als er een melding wordt weergegeven
Kilometer- en dagteller worden gedoofd
wanneer de tekstmelding uit twee regels
bestaat.
In het linkerdeel wordt het symbool weer-
gegeven dat bij de tekstmelding hoort.
Op blz.285 staan de verschillende waar-
schuwingen en aanduidingen die op het SID
kunnen verschijnen.
Als er meerdere meldingen zijn staat er een
plusteken links van de tekst van de eerste
melding. Iedere melding wordt
10 seconden lang weergegeven.
93Instrumenten en bediening
Druk op de CLR-knop om de SID-melding te
bevestigen. Meldingen die worden beves-
tigd maar niet worden verholpen, verschij-
nen de volgende keer dat de motor wordt
gestart opnieuw.
Bij het afzetten van de motor verschijnen ter
herinnering de waarschuwingen/meldingen
die nog actief zijn. Ook ziet u dan welke
waarschuwingen/meldingen u hebt beves-
tigd met de CLR-knop.
Bepaalde systemen van de auto, zoals de
klimaatregeling, zijn naar wens in te stellen
(zie blz. 98).
Kilometer- en dagteller
De kilometerteller geeft de afgelegde
afstand in kilometers en de dagteller in kilo-
meters en honderden meters aan. Deze
gaat branden als u de auto ontgrendelt of
als het portier wordt geopend en de auto
niet vergrendeld is. In de overige gevallen
kan deze door een druk op de resetknop
gaan branden.
De kilometer- en dagtellers verdwijnen als
er een melding met twee tekstregels wordt
weergegeven.
Resetknop
U vindt de resetknop meteen links van de
snelheidsmeter.
Reset de dagteller door op de resetknop te
drukken als het contact is ingeschakeld.
Boordcomputerfuncties van SID
De boordcomputer is in twee varianten
leverbaar: SID1 en SID2. Welke variant de
auto heeft, wordt door de uitrustingsgraad
bepaald.
WAARSCHUWING
Verricht de instellingen voor de verschil-
lende functies van de boordcomputer in
een stilstaande auto om te voorkomen
dat uw aandacht voor het verkeer ver-
slapt.
SID1 bevat de volgende functies:
Temp Buitentemperatuur
D.T.E. Actieradius met de reste-
rende hoeveelheid brand-
stof. Wanneer de
actieradius kleiner is dan
30 km, verschijnt de tekst
Refill fuel now. (Tanken)
Fuel Ø
Gemiddeld brandstofver-
bruik sinds laatste reset
94 Instrumenten en bediening
Bij het starten van de motor verschijnt de
functie die u geselecteerd had toen de
motor werd afgezet. Daarop gelden de vol-
gende uitzonderingen:
Temp verschijnt als de buitentempera-
tuur tussen –3 °C en +3 °C ligt.
D.T.E. verschijnt als de actieradius over-
eenkomt met 50 km of minder.
Buitentemperatuur
De functie Temp wordt altijd geactiveerd
(ook wanneer NIGHTPANEL actief is), wan-
neer de buitentemperatuur een waarde
tussen –3 °C en +3 °C bereikt.
Als de temperatuursensor, die onder de
voorbumper zit, bedekt is met sneeuw, is de
temperatuuraanduiding minder betrouw-
baar.
Een waarde instellen
1 Kies de functie met de stuurknoppen,
of .
•Dist (standaardwaarde van 100 km als
u geen andere waarde hebt opgege-
ven)
Speed Ø
Speed W (standaardwaarde van
90 km/h)
2 Houd de knop SET ingedrukt totdat er
een geluidssignaal klinkt.
3 Druk op de stuurknoppen om de waarde
te wijzigen. (U kunt de waarde op nul
stellen met de CLR-knop.)
4 Sluit af met een druk op de knop SET.
SID2
3 bevat ook de volgende functies:
Dist Afstand tot punt van
bestemming.
Deze functie kan tevens
dienstdoen als dagteller.
Als u zowel de afstand als
de berekende snelheid
aangeeft, krijgt u een
berekende aankomsttijd
(zie blz. 96).
Speed Ø Gemiddelde snelheid
Speed W Snelheidswaarschuwing
Settings
(Instellingen)
Instelling van bijvoorbeeld
alarmtijd, taal,
regensensor
3
Phone 3
(Telefoon)
Verwerking van bijvoor-
beeld nummerlijsten (zie
het Infotainment-boekje).
WAARSCHUWING
Let erop dat het wegdek glad kan zijn, ook
al ligt de temperatuur boven +3 °C. Dit
geldt met name op bruggen en in de scha-
duw.
95Instrumenten en bediening
Dist als dagteller gebruiken
1Kies Dist met de stuurknoppen,
of .
2 Houd de CLR-knop ca. 1 seconde lang
ingedrukt.
Rechts op het display licht vervolgens een
pijltje op om aan te geven dat de dagteller
actief is.
Bepaalde functie resetten
1 Kies met de stuurknoppen de functie die
u op nul wilt stellen.
Fuel Ø (de waarde wordt teruggezet naar
10l/100 km)
Speed Ø
Trip (Dist gebruikt als dagteller)
2 Houd de CLR-knop ca. 1 seconde lang
ingedrukt.
U hebt de door u geselecteerde functie
daarmee gereset.
Boordcomputer resetten
1 Houd de CLR-knop ingedrukt
(ca. 3 seconden), totdat er een geluids-
signaal klinkt.
De volgende functies worden gereset:
Fuel Ø (de waarde wordt teruggezet naar
10l/100 km)
Speed Ø
D.T.E. (de waarde wordt teruggezet naar
de actieradius met de actuele hoeveel-
heid brandstof bij een brandstofverbruik
van 10l/100 km; bij een lager verbruik is
de actieradius groter)
Trip (Dist gebruikt als dagteller)
Snelheidswaarschuwing
De waarde is standaard ingesteld op
90 km/h. U kunt deze waarde instellen op
een willekeurige waarde tussen
0-250 km/h.
1Kies
Speed W met de stuurknoppen,
of .
2 Houd de knop SET ingedrukt totdat er
een geluidssignaal klinkt.
3 Kies de snelheid met de stuurknoppen.
4 Sluit af met een druk op de knop SET.
Achteruit/terug met de CLR-knop.
Het woord
ON (Aan) rechts op het display
geeft aan dat de snelheidswaarschuwing
actief is.
Als u de ingestelde snelheidslimiet over-
schrijdt, wordt er een geluidssignaal afge-
geven.
Schakel de functie uit met de CLR- knop.
Schakel de functie weer in met de SET-
knop.
96 Instrumenten en bediening
Aankomsttijd berekenen
(Hoe laat kom ik op het punt van bestem-
ming aan als ik de af te leggen afstand
weet?)
U dient deze instelling voor het vertrek te
verrichten.
Om de aankomsttijd te kunnen berekenen
moet u eerst de afstand tot het punt van
bestemming opgeven.
1Kies
Dist met de stuurknoppen,
of .
2 Houd de SET-knop ingedrukt totdat er
een geluidssignaal klinkt.
3 Stel met de stuurknoppen de afstand tot
het punt van bestemming in.
4 Sluit af met een druk op de SET-knop.
Achteruit/terug met de CLR-knop.
De berekende aankomsttijd wordt rechts op
het display weergegeven.
Als u een pauze inlast, wordt deze tijd bij de
eerdere berekende aankomsttijd opgeteld.
Tijdens de reis kunt u
Dist kiezen om de
berekende aankomsttijd af te lezen.
Tegelijkertijd kunt u aflezen hoever u nog
moet rijden.
Nadat de afstand tot het reisdoel tot nul is
afgeteld, werkt
Dist als dagteller (zie Dist
als dagteller gebruiken). als startwaarde
voor de dagteller wordt nu de laatst inge-
stelde waarde in de functie
Dist gebruikt.
Een voorbeeld: U gaf een waarde van
100 km aan in de functie
Dist. Zodra de
aftelling een waarde van 0 km heeft bereikt,
werkt de
Dist-functie als dagteller met als
beginwaarde 100 km.
Aankomsttijd bij een bepaalde
gemiddelde snelheid berekenen
(Hoe laat kom ik op het punt van bestem-
ming aan als ik de af te leggen afstand en
de aan te houden gemiddelde snelheid
weet?)
U dient deze instelling voor het vertrek te
verrichten.
Stel eerst de afstand in onder
Dist.
1 Kies vervolgens de functie
Speed Ø
met de stuurknoppen, of .
2 Houd de knop SET ingedrukt totdat er
een geluidssignaal klinkt.
3 Stel de berekende gemiddelde snelheid
met de stuurknoppen in.
4 Sluit af met een druk op de knop SET.
Nu worden de afstand en de berekende
aankomsttijd weergegeven.
Achteruit/terug met de CLR-knop.
97Instrumenten en bediening
De berekende aankomsttijd wordt tijdens
het rijden voortdurend bijgewerkt op basis
van de gemiddelde snelheid sinds de instel-
ling van de waarde in
Dist. U moet daarbij
wel sneller dan 20 km/h rijden.
Wanneer u tijdens het rijden voor
Dist kiest,
kunt u zien hoeveel kilometer u nog moet rij-
den.
Wanneer de functie
Dist een waarde van
0 km heeft bereikt, werkt
Dist als dagteller.
De laatst ingestelde waarde geldt daarbij
als beginwaarde voor de dagteller.
NIGHTPANEL
Om bij donker een behaaglijker verlichting
in de auto te creëren kunt u de functie
NIGHTPANEL activeren. Deze functie
beperkt de hoeveelheid visuele informatie,
zodat alleen de belangrijkste wijzerinstru-
menten en controlelampjes zullen worden
verlicht.
Wanneer u op de NIGHTPANEL-knop
drukt, wordt alleen de snelheidsmeter ver-
licht.
De verlichting van de overige instrumenten
en displays dooft dan en de wijzers lopen
terug naar nul.
Opmerking! Alle controlelampjes en waar-
schuwingslampjes zullen echter normaal
blijven werken en oplichten om u attent te
maken op zaken die uw aandacht vragen.
De functies
Temp (wanneer de buitentem-
peratuur in het interval –3 °C en +3 °C ) en
D.T.E. (wanneer het brandstofpeil zoveel
gedaald is dat u nog ca. 50 km kunt rijden)
verschijnen ook wanneer NIGHTPANEL
actief is.
In
Settings (Instellingen) kunt u kiezen of
de hele schaal op de snelheidsmeter moet
branden of slechts een deel ervan in stand
NIGHTPANEL.
1Kies
Settings (Instellingen) met de
stuurknoppen, of .
2 Houd de SET-knop ingedrukt totdat er
een geluidssignaal klinkt.
3 Kies voor
Speed scale Illumin.
(Verlichting schaalverdeling kilome-
terteller)
.
4 Druk de SET-knop in.
5 Kies 0–260 km/h of 0–140 km/h.
6 Sluit af met een druk op de knop SET.
Settings (Instellingen)
Speed scale Illumin. (Verlichting
schaalverdeling kilometerteller)
0–260 km/h
0–140 km/h
98 Instrumenten en bediening
Alarm
1Kies Settings (Instellingen) met de
stuurknoppen, of .
2 Houd de knop SET ingedrukt totdat er
een geluidssignaal klinkt.
3 Kies voor
Alarm Clock (Wekker) met
de stuurknoppen.
Nu verschijnt
OFF (Uit) of ON (Aan).
•Als
OFF (Uit) verschijnt en de alarmtijd
moet worden ingesteld, druk dan de
SET-knop in (deze moet niet ingedrukt
worden gehouden) en wacht op het
geluidssignaal. Nu wordt de tijd die was
ingesteld weergegeven. Druk de SET-
knop in.
•Als
ON (Aan) verschijnt en de alarmtijd
moet worden gedeactiveerd, druk dan
een keer de SET-knop in,
OFF (Uit)
wordt op het display weergegeven.
Druk nog een keer op de SET-knop om
de functie te activeren.
4 Stel de alarmtijd met de stuurknoppen
in.
5 Sluit af met een druk op de knop SET.
Achteruit/terug met de CLR-knop.
Als het alarm klinkt, kunt u dit met een van
de linker stuurknoppen uitschakelen.
Settings (Instellingen)
In dit menu kiest u bijvoorbeeld de taal en de
meeteenheid.
1Kies
Settings (Instellingen) met de
stuurknoppen, of .
2 Houd de knop SET ingedrukt totdat er
een geluidssignaal klinkt.
3 Kies het gewenste menu met de stuur-
knoppen.
4 Druk de SET-knop in.
5 Kies met de stuurknoppen.
6 Sluit af door te kiezen voor EXIT (Beëin-
digen.
Achteruit/terug met de CLR-knop.
Hoeveel verschillende systemen er op het
SID verschijnen hangt af van het uitrus-
tingsniveau van uw auto. Hieronder ziet u
met welke systemen uw auto kan zijn uitge-
rust.
Block Heater (Motorverwarming),
blz. 289.
MANUAL CONTROL
(Handmatige bediening)
Timer A 11:30
Park Heater (Standverwarming),
blz. 289.
MANUAL CONTROL
(Handmatige bediening)
Timer A 11:30
Rain Sensor (Regensensor), blz. 109.
HIGH (Hoog)
MEDIUM (Middelhoog)
LOW (Laag)
Theft Alarm (Diefstalalarm), blz. 56.
FULL ALARM (Volledig alarm)
DOOR ONLY (Alleen portier)
Park Assistance (Parkeerhulp), blz. 186.
ON (Aan)
OFF (Uit)
99Instrumenten en bediening
Uitleg bij de verschillende opties onder
Settings (Instellingen).
Alarm Clock (Wekker), blz. 98.
ON (Aan)
OFF (Uit)
Language (Taal)
ENGLISH UK (Engels GB)
DEUTSCH (Duits)
SVENSKA (Zweeds)
FRANCAIS (Frans)
ITALIANO (Italiaans)
ESPANOL (Spaans)
Speed scale Illumin. (Verlichting
schaalverdeling kilometerteller)
0–260 km/h
0–140 km/h
Unit (Eenheid)
METRIC (Metrisch)
US (Amerikaans)
IMPERIAL (Brits)
Climate System (Klimaatregeling),
blz. 120.
Next Service: xx% (Volgende service:
xx%)
.
INTERMEDIATE (Klein)
MAIN (Groot)
Time for Service (Tijd voor onderhoud.)
INTERMEDIATE (Klein)
MAIN (Groot)
MAIN & INTERMED. (Groot en klein)
Reset Service Check? (Servicecon-
trole resetten?)
YES (Ja) NO (Nee)
TCS (zie blz. 177).
ON (Aan)
OFF (Uit)
ESP (zie blz. 179).
ON (Aan)
OFF (Uit)
Cornering headlights (Bochtverlich-
ting)
(zie blz.203).
LEFT HAND TRAFFIC (LINKSRIJ-
DEND VERKEER)
RIGHT HAND TRAFFIC (RECHTS-
RIJDEND VERKEER)
Block Heater (Motorverwarming)
(elektrisch)
MANUAL CONTROL
(Handmatige bediening) betekent dat
de verwarming start als de keuze is
gemaakt.
Timer A 11:30 betekent dat de verwar-
ming op het vermelde tijdstip start. Er
kunnen drie verschillende starttijden
worden geprogrammeerd. Er kan
slechts een (1) starttijd per keer actief
zijn.
Park Heater (Standverwarming) (op
brandstof aangedreven)
MANUAL CONTROL
(Handmatige bediening) betekent dat
de verwarming start als de keuze is
gemaakt.
Timer A 11:30 betekent dat de verwar-
ming op het vermelde tijdstip start. Er
kunnen drie verschillende starttijden
worden geprogrammeerd. Er kan
slechts een (1) starttijd per keer actief
zijn.
Rain Sensor (Regensensor)
De gevoeligheid van de sensor kan op
drie niveaus worden ingesteld.
100 Instrumenten en bediening
Theft Alarm (Diefstalalarm)
Als de auto een bewegingsmelder en
een hellingssensor heeft, kunnen deze
worden uitgeschakeld (kies DOOR
ONLY (Alleen portier)) als u bijvoor-
beeld een hond in de auto laat terwijl u
deze vergrendelt. Ook als u aan boort
van een veerboot parkeert, kan het han-
dig zijn om DOOR ONLY (Alleen por-
tier) te kiezen. Anders kan het alarm op
zee afgaan.
Park Assistance (Parkeerhulp)
De parkeerhulp kan worden uitgescha-
keld met OFF (Uit).
Alarm Clock (Wekker)
Er kan een alarmtijd naar keuze worden
ingesteld. Bevestig het alarm met een
van de linker stuurknoppen.
Language (Taal)
Kies de gewenste taal. Het aantal talen
dat geselecteerd kan worden kan van
markt tot markt verschillen.
Speed scale Illumin. (Verlichting schaal-
verdeling kilometerteller)
Geef het gedeelte van de snelheidsme-
ter aan dat verlicht moet worden in
stand NIGHTPANEL.
Unit (Eenheid)
Kies de gewenste groep meeteenhe-
den.
Next Service: xx% (Volgende service:
xx%)
Hier wordt een percentage getoond dat
ongeveer met de staat van de motorolie
overeenkomt.
100 % komt overeen met verse motoro-
lie.
Time for Service (Tijd voor onderhoud.)
Wanneer het tijd is voor een onder-
houdsbeurt, ziet u hier welk onderhoud
actueel is.
INTERMEDIATE (Klein)
MAIN (Groot)
MAIN & INTERMED. (Groot en klein)
Een melding over Time for Service
(Tijd voor onderhoud.) mag uit-
sluitend na uitgevoerd onderhoud
worden gereset.
Reset Service Check? (Servicecontrole
resetten?)
Service-indicator resetten
(zie blz.101).
TCS/ESP
Geef aan of het systeem aan of uit moet
staan. De auto is uitgerust met TCS of
ESP.
Cornering headlights (Bochtverlich-
ting)
Als u landen aandoet waar het verkeer
niet aan dezelfde kant van de weg rijdt,
dient u de koplampen bij te stellen om
tegenliggers niet te verblinden.
Voorbeeld: Als het verkeerd in uw land
rechts rijdt, moet u bij ritten in een land
met linksrijdend verkeer LEFT HAND
TRAFFIC (LINKSRIJDEND VER-
KEER) kiezen.
Iedere keer dat u de afstandsbediening
naar stand ON draait, zal SID eraan
herinneren dat u de lichtbundel van
koplampen hebt bijgesteld en bijvoor-
beeld de volgende melding verschijnen
:
Cornering headlights (Bochtverlich-
ting)
set to left hand traffic. (ingesteld op
linksrijdend verkeer.)
101Instrumenten en bediening
Service-indicator resetten
Reset de service-indicator als volgt:
1 Draai met de motor afgezet de afstands-
bediening in het contactslot naar stand
ON.
2 Houd het rempedaal ingedrukt (alleen
bij modellen met een dieselmotor).
3Kies
Settings (Instellingen) met de
stuurknoppen, of .
4 Houd de knop SET ingedrukt totdat er
een geluidssignaal klinkt.
5 Kies voor
Time for Service (Tijd voor
onderhoud.)
.
6 Op de vraag
Reset Service Check?
(Servicecontrole resetten?)
kiest u
voor
YES (Ja) (u kunt achteruit/terug
met de CLR-knop).
7 Haal uw voet van het rempedaal (alleen
modellen met een dieselmotor).
Klok
Instellen in het Infotainmentsysteem.
Zie het aparte instructieboekje.
102 Instrumenten en bediening
Schakelaars
De buitenverlichting is gedoofd.
Het is mogelijk grootlichtsignalen te geven.
U kunt de stadslichten onafhankelijk van de
stand van het contactslot inschakelen. Als
de verlichtingsdraaiknop in de stand voor de
stadslichten staat, wordt er bij het openen
van het bestuurdersportier een geluidssig-
naal afgegeven om u eraan te herinneren
dat u de stadslichten moet uitschakelen.
Rijd niet alleen met de stadslichten.
U mag de stadslichten combineren met de
extra mistlichten in de voorspoiler bij slecht
zicht (zie blz. 106).
Het dimlicht zal gaan branden, wanneer
u de afstandsbediening in het contactslot
naar stand ON draait. Het dimlicht dooft
weer, wanneer u de afstandsbediening in
de blokkeerstand LOCK terugdraait.
Wisselen groot licht/dimlicht
U schakelt over van groot licht op dimlicht of
andersom door de hendel tot in de eind-
stand naar het stuurwiel toe te trekken.
Wanneer u het groot licht hebt ontstoken,
licht op het hoofdinstrument op.
Grootlichtsignalen
Wanneer u de hendel tot halverwege naar
het stuurwiel toetrekt, zal het groot licht
gaan branden. Het groot licht blijft branden,
totdat u de hendel weer loslaat.
Verlichting gedoofd
Stadslichten
Koplampen
Verlichtingsdraaiknop Wisselen groot licht/dimlicht
1 Grootlichtsignalen
2 Wisselen groot licht/dimlicht
Bij koud of vochtig weer is het mogelijk
dat er tijdelijk condens aan de binnen-
kant van de koplampglazen optreedt.
Deze condens heeft geen negatieve
inwerking op de functie of levensduur
van de lamparmatuur. Afhankelijk van
de weersomstandigheden verdwijnt
de condens na inschakeling van de
verlichting
.
103Instrumenten en bediening
“Follow Me Home”-verlichting
Wanneer u de functie “Follow Me Home”
activeert, blijven het dimlicht en de achter-
uitrijlichten nog ca. 30 seconden lang bran-
den nadat u het bestuurdersportier hebt
gesloten.
1 Neem de afstandsbediening uit.
2 Open het bestuurdersportier.
3 Haal de hendel voor het wisselen van
groot licht/dimlicht naar het stuurwiel
toe, in de eindstand.
Het dimlicht en de achteruitrijlichten zullen
ca. 30 seconden lang blijven branden, wan-
neer u het bestuurdersportier vervolgens
sluit.
Instrumentenverlichting
Stel de sterkte van de instrumentenverlich-
ting bij door korte tijd op de bijbehorende
knop te drukken.
Koplamphoogteregeling 3
Het verstellingssysteem voor de koplamp-
hoogte maakt het mogelijk om bij iedere
beladingssituatie de koplamphoogte cor-
rect af te stellen.
Draai de verlichtingsdraaiknop rechtsom in
de gewenste stand.
Opmerking! U kunt de
draaiknop niet verder dan stand 3 draaien!
Het systeem bestaat uit een stappenmotor
bij elk van beide koplampen en een draai-
knop op het dashboard. Stel de koplamp-
hoogte af, terwijl het contact in stand ON
staat.
Voor de basisafstelling van de koplamp-
hoogte is speciale apparatuur vereist.
104 Instrumenten en bediening
De drie verschillende standen van de bedie-
ningsknop lenen zich voor de volgende
beladingssituaties:
Modellen met xenonlampen 3
Modellen met xenonlampen zijn uitgerust
met automatische
koplamphoogteregeling
3 (bepaalde mark-
ten). Het systeem wordt automatisch afge-
steld bij het starten van de motor.
Bij een storing in het verstellingssysteem
worden de lampen lager afgesteld om
tegenliggers niet te verblinden. Matig uw
snelheid in dat geval, omdat de lengte van
de lichtbundel dan beperkt is. Controleer
zekering 20 in de relais- en zekeringhouder
in de motorruimte (zie blz. 245).
Bij een storing in het systeem verschijnt de
volgende melding op het SID:
Bochtverlichting 3
Bij het nemen van bochten op snelheden
vanaf ca. 10 km/h draaien de koplampen
met het stuurwiel mee. De koplampen
kunnen maximaal 15° naar links of rechts
draaien.
Als er een storing optreedt in de bochtver-
lichting, draaien de koplampen niet mee
maar schijnen de lichtbundels recht naar
voren en verschijnt de volgende melding op
SID:
Stand Aantal inzit-
tenden
Lading
1 2–3 op achter-
bank en even-
tueel 1 op
voorstoel.
Max. 30 kg.
2 2–3 op achter-
bank.
40–80 kg in baga-
geruimte.
3 1–2 Max. lading in
bagageruimte.
of
1–4 Max. lading in
bagageruimte en
een caravan of
aanhanger.
Headlight levelling
malfunction. (Storing kop-
lamphoogteregeling.)
Cornering headlights
malfunction
(Bochtverlichting storing)
105Instrumenten en bediening
Lichtbundel instellen op links- of
rechtshoudend verkeer
(zie blz. 203).
Snelweglichtregeling
Bij rijsnelheden vanaf ca. 110 km/h worden
de koplampen iets naar boven toe gekan-
teld voor een langere lichtbundel. Wanneer
de snelheid tot ca. 100 km/h daalt, nemen
de koplampen de normale stand weer in.
Mistachterlicht
Het mistachterlicht gaat branden, wanneer
u de knop op het dashboard indrukt en de
koplampen of de voorste mistlichten zijn
ingeschakeld.
Het mistachterlicht wordt automatisch uit-
geschakeld bij het afzetten van de motor.
Als u de motor vervolgens opnieuw start,
gaat het mistachterlicht pas weer branden
wanneer u de schakelaar voor het mistach-
terlicht nogmaals indrukt. Als u de motor
minder dan 30 seconden lang afzet, wordt
het mistachterlicht bij het starten van de
motor echter opnieuw ontstoken.
Het mistachterlicht bestaat uit één (1) gloei-
lamp. Bij auto’s bestemd voor landen met
rechtshoudend verkeer zit het mistachter-
licht links en bij auto’s voor landen met links-
houdend verkeer rechts.
Informeer naar de voorschriften voor het
gebruik van het mistachterlicht.
WAARSCHUWING
Bij slecht zicht moet u niet op de achter-
lichten rijden van de auto die voor u rijdt.
Het gevaar bestaat dat u dan te dicht op
de auto rijdt. Bij plotseling remmen kan dit
ongelukken met verwondingen tot gevolg
hebben.
106 Instrumenten en bediening
Voorste mistlichten 3
Bepaalde modellen zijn voorzien van extra
mistlichten in de voorspoiler. Gebruik deze
mistlichten alleen bij slecht zicht.
Het mistlicht wordt automatisch uitgescha-
keld bij het afzetten van de motor. Als u de
motor vervolgens opnieuw start, gaat het
mistlicht pas weer branden wanneer u de
schakelaar voor het mistlicht nogmaals
indrukt. Als u de motor minder dan
30 seconden lang afzet, wordt het mistlicht
bij het starten van de motor echter opnieuw
ontstoken.
Informeer naar de voorschriften voor het
gebruik van de voorste mistlichten.
Richtingaanwijzerhendel
De richtingaanwijzerhendel heeft een terug-
verende stand die u gebruikt, wanneer u
van rijstrook verandert of wilt inhalen. De
richtingaanwijzerhendel heeft bovendien
twee vaste standen en springt automatisch
uit deze vaste standen terug, wanneer u het
stuurwiel terugdraait.
Als een van de richtingaanwijzerlampen
kapotgaat, gaan de resterende lampen
tweemaal zo snel knipperen.
De richtingaanwijzerlampen gaan even-
eens tweemaal zo snel knipperen, als een
van de richtingaanwijzerlampen op een
eventuele aanhanger kapotgaat.
Prioritering van geluidssignalen
Als twee of meer functies, bijvoorbeeld rich-
tingaanwijzers, parkeerhulp en gordelwaar-
schuwing, tegelijkertijd actief zijn, wordt
prioriteit gegeven aan de functie die op dat
moment het belangrijkst is.
Als bijvoorbeeld de richtingaanwijzers actief
zijn wanneer u de achteruitversnelling
inschakelt, zullen alleen de geluidssignalen
van het parkeerhulpsysteem (voor zover
aanwezig) te horen zijn in plaats van die van
de richtingaanwijzers. Als de richtingaanwij-
zers echter nog steeds actief zijn wanneer u
een andere versnelling inschakelt, zullen de
geluidssignalen van de richtingaanwijzers
weer worden afgegeven.
Richtingaanwijzerhendel
1 Bocht naar rechts
2 Bocht naar links
107Instrumenten en bediening
Alarmlichten
De knop voor de alarmlichten vindt u op het
bedieningspaneel voor de klimaatregeling.
Wanneer u op de knop drukt, zullen alle
richtingaanwijzerlampen en het lampje in de
knop zelf gaan knipperen.
Als een van de richtingaanwijzerlampen
kapotgaat, gaan de resterende lampen
tweemaal zo snel knipperen.
U mag de alarmlichten alleen gebruiken, als
de auto na een aanrijding of bij pech op een
plaats staat waar deze gevaar of hinder
voor het overige verkeer oplevert.
Gevarendriehoek 3
De gevarendriehoek is rechts in de bagage-
ruimte aan de bekleding bevestigd.
Achteruitrijlichten
De achteruitrijlichten gaan branden, zodra u
de achteruitversnelling inschakelt.
Knop voor accessoires 3
U kunt de bovenstaande knop gebruiken
om accessoires zoals verstralers te
bedienen.
WAARSCHUWING
Plaats een gevarendriehoek op ca.
50-100 meter achter de auto, zodat ach-
teropkomend verkeer tijdig wordt
gewaarschuwd. Als heuvels e.d. het zicht
belemmeren, moet u een grotere afstand
aanhouden.
108 Instrumenten en bediening
Wissers en sproeiers
Voorruitwissers
Stand 1 is een terugverende stand, waarbij
de voorruitwissers één enkele slag maken.
U kunt de intervalfunctie van de ruitenwis-
sers instellen met de draaiknop aan het uit-
einde van de ruitenwisserhendel. U kunt de
intervalfunctie in 5 verschillende standen
zetten variëren van 2 tot 15 seconden.
De wissers keren altijd in de ruststand terug,
wanneer u het contact uitschakelt.
Als u de wissers tegen de voorruit omhoog
wilt parkeren, moet u het volgende doen.
1 Zet de motor af en neem de afstandsbe-
diening uit.
2 Schakel de ruitenwissers in door de
ruitenwisserhendel binnen
16 seconden omlaag te halen.
De volgende keer dat u het contact inscha-
kelt, gaan de wissers pas weer in de rust-
stand staan wanneer u de hendel eenmaal
omlaaghaalt.
Wisserbladen vervangen (zie blz. 223).
Ruitensproeiers
U schakelt de ruitensproeiers in door de
hendel naar het stuurwiel toe te halen.
Wanneer u de ruitensproeiers activeert,
maken de wissers 3, 4 of 5 enkele slagen
afhankelijk van de duur van de sproeifunc-
tie. Bij snelheden lager de 20 km/h zullen de
wissers na ca. 8 seconden nog een enkele
slag maken.
Wanneer er minder dan 1 liter sproeier-
vloeistof in het reservoir zit, worden de kop-
lampsproeiers niet langer geactiveerd om
de resterende vloeistof alleen voor het
sproeien van de voorruit te gebruiken.
Tegelijkertijd verschijnt de volgende mel-
ding op het SID:
Washer fluid level low.
Refill. (Peil sproeiervloeistof
laag. Bijvullen vereist.)
Voorruitwissers
0 Ruststand
1 Wissers maken een enkele slag
2 Intervalfunctie voorruitwisser
3 Lage snelheid
4 Hoge snelheid
5 Ruiten- en koplampsproeiers 3
109Instrumenten en bediening
Koplampsproeiers 3
Wanneer de koplampen geactiveerd zijn,
worden de koplampen tegelijk met de voor-
ruit schoongesproeid. De koplamp-
sproeiers worden 0,6 seconden na inscha-
keling van de ruitensproeiers geactiveerd.
De koplampen worden iedere 5de keer dat
u de voorruitsproeiers activeert schoonge-
sproeid of eerder als er meer dan 2 minuten
zijn verstreken sinds de laatste sproeibeurt
van de voorruit.
Wanneer er minder dan 1 liter sproeier-
vloeistof in het reservoir zit, worden de kop-
lampsproeiers niet langer geactiveerd om
de resterende vloeistof alleen voor het
sproeien van de voorruit te gebruiken.
Tegelijkertijd verschijnt de volgende mel-
ding op het SID:
De koplampsproeiers worden niet geacti-
veerd bij snelheden hoger dan 200 km/h.
Regensensor 3
Als de regensensor actief is, verschijnt het
volgende symbool op het SID .
De regensensor zorgt ervoor dat de voorruit
automatisch wordt gewist. De sensor is op
de voorruit aangebracht tegenover de ach-
teruitkijkspiegel.
Het systeem maakt afwisselend gebruik
van enkele wisslagen en continu wissen
afhankelijk van de hoeveelheid neerslag.
Washer fluid level low.
Refill. (Peil sproeiervloeistof
laag. Bijvullen vereist.)
WAARSCHUWING
Om verwondingen te voorkomen bij het
schoonmaken of sneeuw- en ijsvrij
maken van de voorruit, moet u, voor
zover het contact is ingeschakeld, de
regensensor uitschakelen.
N.B.
Om schade aan de wissers te voorkomen
moet u de regensensor uitschakelen,
voordat u de auto een automatische was-
straat inrijdt.
Draaiknop voor instelling van intervalfunc-
tie wissers.
110 Instrumenten en bediening
U activeert de regensensor door de hendel
in stand AUTO te zetten. De wissers maken
vervolgens een referentieslag. De sensor
vergelijkt daarna de hoeveelheid neerslag
op de voorruit met de hoeveelheid die werd
gemeten toen de referentieslag plaatsvond.
Als u de hendel in stand AUTO laat staan bij
het afzetten van de motor, moet u de hendel
(een volgende keer dat u de motor start)
eerst in stand 0 of 3 zetten en daarna terug-
halen naar stand AUTO om de regensensor
opnieuw te activeren.
Als er iets mis is met het systeem, wordt er
op lage snelheid gewist wanneer u de
hendel in stand AUTO zet.
Instelling van de gevoeligheidsgraad
van de regensensor
U stelt de gevoeligheidsgraad van de
regensensor af onder
Settings (Instellin-
gen)
. Wanneer u de gevoeligheidsgraad
van de regensensor verhoogt, maken de
wissers altijd een referentieslag.
1Kies
Settings (Instellingen) met de
stuurknoppen, of .
2 Houd de knop SET ingedrukt totdat er
een geluidssignaal klinkt.
3Kies
Rain Sensor (Regensensor) met
de stuurknoppen.
4 Druk de SET-knop in.
5 Kies de gevoeligheid met de stuurknop-
pen.
6 Sluit af met een druk op de knop SET.
Achteruit/terug met de CLR-knop.
Ook de lichtinval (dag/nacht) is van invloed
op de gevoeligheidsgraad van de regen-
sensor. De regensensor is in het donker iets
gevoeliger. Deze instelling van de gevoelig-
heidsgraad vindt automatisch plaats.
Uitleg bij de verschillende gevoeligheids-
graden van de regensensor.
Rain Sensor (Regensensor)
HIGH (Hoog)
MEDIUM (Middelhoog)
LOW (Laag)
HIGH (Hoog)
In deze stand is de gevoeligheidsgraad
van de regensensor het hoogst.
De wissers slaan al aan bij geringe
hoeveelheden regen op de voorruit.
MEDIUM (Middelhoog)
Deze stand vormt de normale gevoelig-
heidsgraad van de regensensor. De
stand maakt deel uit van de optie
Default Settings (Standaardinstellin-
gen).
LOW (Laag)
In deze stand is de gevoeligheidsgraad
van de regensensor het geringst.
Voorruitwissers met regensensor
0 Ruststand
1 Wissers maken een enkele slag
2 AUTO, regensensor actief
3 Lage snelheid
4 Hoge snelheid
5 Ruiten- en koplampsproeiers 3
111Instrumenten en bediening
Achterruitwisser, 9-3 Sport
Estate
De bediening is als volgt:
een enkele slag: haal de hendel naar
stand 2, waarna de hendel naar de rust-
stand terugveert.
intervalfunctie, 6 seconden: haal de
hendel naar stand 2.
Als de voorruitwissers actief zijn en de
motor loopt, zal de achterruitwisser auto-
matisch overschakelen op de inter-
valfunctie bij het inschakelen van de
achteruitversnelling.
sproeien en wissen: haal de hendel naar
stand 3.
De hendel veert terug naar de ruststand.
De wisser maakt na afloop van het
sproeien nog 3 slagen. Als de auto na
afloop van de sproeifunctie langzamer
rijdt dan 40 km, zal de achterruitwisser na
5 seconden een extra slag maken om
eventuele restanten van de sproeiervloei-
stof te verwijderen.
De sproeikop is niet afstelbaar.
Wisserbladen vervangen (zie blz. 224).
Wanneer er minder dan 1 liter sproeier-
vloeistof in het reservoir zit, worden de ach-
terruitsproeiers niet langer geactiveerd om
de resterende vloeistof alleen voor de voor-
ruitsproeiers te gebruiken. Tegelijkertijd
verschijnt de volgende melding op het SID:
Washer fluid level low.
Refill. (Peil sproeiervloeistof
laag. Bijvullen vereist.)
Achterruitwisser, 9-3 Sport Estate
1 Ruststand
2 Intervalfunctie voorruitwisser
3 Sproeien en wissen
112 Instrumenten en bediening
Automatische
klimaatregeling (ACC)
Het ACC-systeem (Automatic Climate Con-
trol) regelt automatisch de gewenste interi-
eurtemperatuur, onafhankelijk van de
weersomstandigheden.
Het systeem regelt op de snelst mogelijke
manier de ingestelde temperatuur. Let erop
dat het niet sneller warm/koud wordt, wan-
neer u een hogere/lagere temperatuur
instelt dan gewenst is.
Voor de beste werking van het ACC-sys-
teem moet u alle ruiten en een eventueel
zonnedak zoveel mogelijk dicht houden.
De lucht komt binnen via een rooster onder
aan de voorruit. De lucht stroomt vervol-
gens door een filter en wordt daarna door de
klimaatregeling de passagiersruimte in
geleid. De lucht verlaat de passagiersruimte
via openingen in de hoedenplank en
stroomt naar buiten via twee roosters die
links en rechts achter de achterbumper
zitten.
De binnenkomende lucht wordt in drie stap-
pen behandeld. Eerst wordt de lucht in een
luchtfilter gereinigd, daarna wordt de lucht
gedroogd (ontvochtigd) en gekoeld en des-
gewenst nog eens verwarmd.
Het filter vormt een combinatie van een inte-
rieurfilter en een koolstoffilter. Het filter is
dusdanig effectief dat ook het gehalte aan
schadelijke gassen zoals benzeen en tolu-
een wordt beperkt.
Om de kans op beslagen ruiten te vermin-
deren, moet u de ruiten regelmatig van
binnen schoonmaken. Hoe vaak dat nodig
is hangt af van de kwaliteit van de lucht in de
passagiersruimte. Als u bijvoorbeeld in de
auto rookt, zult u de ruiten aanzienlijk vaker
moeten schoonmaken.
Bedieningspaneel, ACC
1 Temperatuurinstelling, linkerzijde
2 AUTO, het systeem werkt automatisch
3 Handmatige instelling van de ventilatorsnel-
heid
4 Handmatige instelling van de luchtverdeling
5 Temperatuurinstelling, rechterzijde
6 Recirculatie uit/aan
7 Stoelverwarming 3, rechts
8 Achterruitverwarming en zijspiegelverwar-
ming uit/aan
9 A/C-compressor uit/aan
10 Stoelverwarming 3, links
113Instrumenten en bediening
Het systeem gebruikt informatie van zeven
sensoren, te weten:
De sensor voor de buitentemperatuur.
De sensor voor de interieurtemperatuur
(bij de achteruitkijkspiegel).
De zonnesensor (boven op het dash-
board).
De sensoren voor de mengluchttempera-
tuur, 2 stuks (in de vloerroosters voorin).
De sensoren voor de mengluchttempera-
tuur, 2 stuks (in de buitenste dashboar-
droosters)
Opmerking!
Voor de juiste werking van de klimaatrege-
ling is het van belang dat u de zonnesensor
niet afdekt.
Zonne- en interieursensor, Sport Sedan
en Sport Estate
1 Zonnesensor
2 Binnentemperatuursensor
Zonnesensor en binnentemperatuursen-
sor, Cabriolet
1 Zonnesensor
2 Binnentemperatuursensor
114 Instrumenten en bediening
Dashboardroosters
U kunt de dashboardroosters afstellen om
de richting van de luchtstroom te wijzigen. ’s
Winters kan het bijvoorbeeld handig zijn om
de buitenste dashboardroosters op de por-
tierruiten te richten om te voorkomen dat de
zijruiten beslaan.
De hoeveelheid lucht die uit de dashboar-
droosters stroomt, regelt u met de knoppen
op de roosters. De klimaatregeling werkt het
best, wanneer u de dashboardrooster open
zet. Als u vindt dat het tocht of de binnenko-
mende lucht te koud vindt, moet u de roos-
ters bij voorkeur van u af richten.
Temperatuurregeling
Het interieur van de auto is in twee tempe-
ratuurzones verdeeld:
De bestuurdersplaats.
De passagierplaats en de achterbank.
U kunt de temperatuur instellen op een
waarde tussen 16 en 26 °C.
De ingestelde temperatuur is niet de werke-
lijke temperatuur, maar de zogeheten
gevoelstemperatuur in het interieur die
afhangt van de snelheid waarmee de lucht
stroomt, de luchtvochtigheidsgraad, de
ingestraalde warmte en dergelijke.
De normale temperatuur ligt tussen
18-24 °C afhankelijk van hoe warm/koel u
het wilt hebben en de kleding die u draagt.
U kunt de ingestelde temperatuur wijzi-
gen in stapjes van 1 °C.
Wanneer de gewenste temperatuur bereikt
is, kunt u de luchtroosters op de achterkant
van de middenconsole dichtdraaien voor
zover u geen warme lucht in het gezicht
wenst.
Wanneer de auto van contact staat wordt
een volgende keer dat de motor gestart
wordt alleen rekening gehouden met de
stand van de temperatuurknoppen. Het sys-
teem zal het interieur op de ingestelde tem-
peratuur brengen.
Luchtrooster, dashboard
115Instrumenten en bediening
MAX. verwarming (rood controlelampje)
MAX. verwarming wordt verkregen als de
temperatuurknop naar de eerste stand
langs 26 wordt gedraaid (naar rode licht-
diode).
De keuze aan de bestuurderszijde regelt de
luchtverdeling en de recirculatiestatus. De
temperatuur kan echter aan de passagiers-
zijde worden aangepast.
MAX. verwarming zorgt voor:
De verwarming is maximaal.
De lucht stroomt bij de voorruit en de vloer
naar buiten.
Eventuele recirculatie wordt uitgescha-
keld.
De ventilator draait op hoge snelheid.
MAX. koeling, (blauw controlelampje)
MAX. koeling wordt verkregen als de tem-
peratuurknop naar de eerste stand langs
16 wordt gedraaid (naar blauwe lichtdiode).
De keuze aan de bestuurderszijde regelt de
luchtverdeling en de recirculatiestatus. De
temperatuur kan echter aan de passagiers-
zijde worden aangepast.
MAX. koeling zorgt voor:
Het koelvermogen is maximaal (de A/C-
compressor wordt ingeschakeld als u
voor AC OFF koos).
De lucht stroomt uit de dashboardroos-
ters.
De ventilator draait op maximale snel-
heid.
De recirculatiefunctie wordt ingescha-
keld.
Condenswater
Wanneer de A/C-compressor in werking is,
zal de binnenkomende lucht van vocht
worden ontdaan. Hierbij ontstaat condens-
water dat via een opening aan de onderzijde
van de auto wordt afgevoerd.
Wanneer de auto langere tijd stilstaat, kan
het dan ook gebeuren dat er water uit deze
opening druppelt. Dit is volkomen normaal.
Bij warme en vochtige weersomstandighe-
den zal er uiteraard meer condenswater
vrijkomen.
116 Instrumenten en bediening
Functies
Eventueel handmatig verrichte instellingen worden niet gewijzigd
door de automatische klimaatregeling.
U annuleert handmatige instellingen met een druk op AUTO.
De temperatuur wordt altijd automatisch op peil gehouden.
De temperatuur, de luchtverdeling, de ventilator en de
recirculatie worden automatisch geregeld.
U annuleert een bepaalde handmatige keuze door op
AUTO te drukken.
Bij het starten van de motor staat het ACC-systeem
altijd in de stand AUTO.
De A/C-compressor wordt uitgeschakeld.
De binnenkomende lucht wordt niet gekoeld. De tem-
peratuur, luchtverdeling en ventilatorsnelheid worden
nog steeds automatisch geregeld.
Draai de ventilatorknop linksom totdat “OFF” ver-
schijnt.
Het ACC-systeem wordt uitgeschakeld.
De ventilator stopt.
De A/C-compressor wordt uitgeschakeld.
De luchtverdeling wordt in de actuele stand geblok-
keerd.
De recirculatiefunctie kan handmatig worden inge-
schakeld.
De elektrische verwarming van de voorstoelen
3
wordt uitgeschakeld.
Wanneer u op de knop AUTO drukt, schakelt het sys-
teem weer over op automatische regeling.
Bij het opnieuw inschakelen door de ventilatorknop
een stapje verder rechtsom te draaien hervat het sys-
teem eventuele handmatig verrichtte instellingen.
De achterruitverwarming en zijspiegelverwarming
kunt u handmatig inschakelen.
Schakel de achterruitverwarming uit, zodra de achter-
ruit vrij is van ijs of condens om de accu niet onnodig
te belasten. Als u niets doet, wordt de verwarming na
een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld. Het
ACC-systeem kan dusdanig worden ingesteld dat de
verwarming automatisch wordt ingeschakeld (zie
blz.120).
Draai aan de ventilatorknop om de ventilatorsnelheid
te wijzigen.
Als u de ventilatorsnelheid instelt op 0 zal de A/C-
compressor worden uitgeschakeld en gaat de tekst
AC OFF op de knop branden.
Om voor optimale koeling te zorgen wordt de recircu-
latiefunctie automatisch ingeschakeld. U kunt de
recirculatie echter ook handmatig in- en uitschakelen.
Het kan handig zijn om de recirculatie korte tijd hand-
matig in te schakelen om bijvoorbeeld onaangename
lucht buiten te houden.
Door minder goede luchtkwaliteit in de auto kunt u
sneller vermoeid raken. Houd de recirculatie daarom
slechts korte tijd achtereen ingeschakeld.
Als u de recirculatie inschakelt bij een buitentempera-
tuur lager dan +3 °C (met de A/C-compressor uitge-
schakeld), neemt de luchtvochtigheidsgraad in de
passagiersruimte toe waardoor de ruiten kunnen
beslaan.
117Instrumenten en bediening
Luchtverdeling
Eenmaal indrukken: Wanneer u de ontwase-
mingsfunctie handmatig inschakelt, worden alle
ruiten van condens ontdaan (de luchtstroom naar
de achterste zijruiten wordt afgesloten) en wel als
volgt:
De ventilator draait op hoge snelheid.
De lucht stroomt uit de ontwasemingsroosters.
De temperatuur wordt iets verhoogd.
De recirculatiefunctie wordt uitgeschakeld.
De achterruitverwarming/zijspiegelverwarming
wordt ingeschakeld.
De ontwasemingsfunctie blijft ingeschakeld tot er
een andere keuze wordt gemaakt. De verwarming
van de achterruit/de elektrisch verwarmde buiten-
spiegels wordt echter na een bepaalde tijd uitge-
schakeld.
Tweemaal indrukken: De lucht stroom bij de voor-
ruit naar buiten zonder dat daarbij de ventilatorsnel-
heid toeneemt of de achterruitverwarming wordt
ingeschakeld.
Om de oorspronkelijke instelling te hervatten drukt
u weer op de AUTO-knop.
Ontwaseming - vloer
Vloer
Vloer - dashboard
118 Instrumenten en bediening
Starten bij koud weer
De automatische regeling stelt om te beginnen de ontwasemings-
stand, maximale verwarming en een lage ventilatorsnelheid in.
Naarmate de temperatuur van de motor oploopt, stroomt er meer
lucht uit de vloerroosters en gaat de ventilator sneller draaien.
Wanneer de interieurtemperatuur de ingestelde waarde bereikt,
worden de ventilatorsnelheid en de verwarming automatisch tot een
bepaald niveau gereduceerd.
Starten bij warm weer
Er wordt automatisch gekozen voor luchttoevoer naar de dashboar-
droosters en een hoge ventilatorsnelheid. Bovendien wordt de A/C-
compressor ingeschakeld, als de schakelaar AC OFF niet is inge-
drukt.
Als de buitentemperatuur hoger is dan 25 °C, wordt na 0–15 secon-
den eventueel de recirculatiefunctie ingeschakeld, voor zover dit
nodig is om de gewenste interieurtemperatuur te bereiken.
Wanneer de interieurtemperatuur de ingestelde waarde bereikt,
wordt de snelheid van de ventilator automatisch verlaagd tot een
bepaald niveau.
Dashboard
Ontwaseming-vloer-dashboard
119Instrumenten en bediening
Maatregelen in speciale
weersomstandigheden
Problemen met condens- of ijsvorming op
de ruiten komen normaal gesproken alleen
in extreme omstandigheden voor zoals bij
hevige regenval en koude in combinatie met
een hoge luchtvochtigheid of wanneer de
inzittenden hevig transpireren of natte kle-
ding dragen. Bij problemen met condens- of
ijsvorming in de bovenstaande situaties,
kunt u de volgende maatregelen nemen:
1 Druk op AUTO en stel een temperatuur
van 21 °C in
2 Druk een keer op de ontwasemings-
knop, als dit niet voldoende is ...
3 Verhoog de snelheid van de ventilator,
als ook dit ontoereikend is ...
4 Verhoog de temperatuur.
De zitting en het ruggedeelte van de beide
voorstoelen zijn voorzien van verwarming.
De verwarming wordt geregeld door een
thermostaat.
De verwarming heeft drie vermogensstan-
den.
Mensen met een gevoelige huid wordt
geadviseerd het hoogste vermogen niet
langer dan nodig te gebruiken.
Afstellen
Elke 40e keer dat u de motor start, wordt de
ACC automatisch afgesteld, op voorwaarde
dat het contact meer dan 2 uur lang uitge-
schakeld of de accu losgekoppeld is
geweest.
Handmatig afstellen is mogelijk door tegelij-
kertijd op de knop “AUTO” en de knop voor
recirculatie te drukken.
Stoelverwarming 3
Hoe u Park Heater (Standverwarming) en
Block Heater (Motorverwarming) kunt
gebruiken en programmeren, leest u op
blz. 288.
120 Instrumenten en bediening
ACC, Cabriolet
Als de kap wordt geopend, worden meer-
dere functies in het ACC-systeem beïn-
vloed.
Het volgende geldt:
de gevoeligheid van de temperatuurknop
wordt gewijzigd
de luchtverdeling en de ventilatorsnelheid
worden alleen handmatig afgesteld
de recirculatie en achterruitverwarming
worden uitgeschakeld;
de A/C-compressor wordt uitgeschakeld
(met een druk op de AC-knop is handma-
tige inschakeling mogelijk).
U kunt alle handmatige instellingen verrich-
ten met uitzondering van die voor de achter-
ruitverwarming en de ontwaseming.
Als u de kap weer sluit, zal het systeem
automatisch de AUTO-stand innemen en
uitgaan van de ingestelde temperatuur.
Opmerking! Wanneer u bij warm weer en
een hoge luchtvochtigheidsgraad de kap of
alle ruiten hebt geopend, kan een ingescha-
kelde airconditioning voor condens op
koude oppervlakken zoals de luchtkanalen
zorgen.
Settings (Instellingen)
U kunt een aantal van de functies van de
ACC naar wens afstemmen.
1Kies
Settings (Instellingen) met de
stuurknoppen, of .
2 Houd de knop SET ingedrukt totdat er
een geluidssignaal klinkt.
3 Kies voor
Climate System (Klimaatre-
geling)
.
4 Druk de SET-knop in.
5 Kies voor
Rear Defroster (Ontwase-
ming achter)
, Heated Seats (Stoelver-
warming)
, Fan Settings
(Ventilatorinstellingen)
, A/C Mode
(A/C-stand)
, of Default Settings (Stan-
daardinstellingen)
.
6 Druk de SET-knop in.
7 Maak uw keuze.
8 Bevestig met een druk op de SET-knop.
Achteruit/terug met de CLR-knop.
SETTINGS (Instellingen)
Climate System (Klimaatregeling)
Rear Defroster (Ontwaseming
achter)
AUTO
MANUAL (Handmatig)
Heated Seats (Stoelverwarming)
AUTO
MANUAL (Handmatig)
Fan Settings (Ventilatorinstellin-
gen)
HIGH SPEED (Hoge snel-
heid)
MEDIUM SPEED (Middel-
hoge snelheid)
LOW SPEED (Lage snelheid)
A/C Mode (A/C-stand)
AUTO
OFF (Uit)
Default Settings (Standaardinstel-
lingen)
SELECT (Selecteren)
Are you sure? (Weet u
het zeker?)
YES (Ja) NO (Nee)
121Instrumenten en bediening
Uitleg bij het instellen van de werking van de
ACC onder
Settings (Instellingen).
Rear Defroster (Ontwaseming achter)
AUTO
De achterruitverwarming en zijspie-
gelverwarming verlopen automa-
tisch. Deze optie maakt deel uit van
Default Settings (Standaardinstel-
lingen).
MANUAL (Handmatig)
De achterruitverwarming en zijspie-
gelverwarming worden ingescha-
keld met een druk op de
bijbehorende knop op het ACC-
paneel.
Cabriolet
: U kunt de achterruitverwarming
niet activeren, wanneer de kap openstaat.
Heated Seats (Stoelverwarming)
AUTO
Het opwarmen van de voorstoelen
wordt automatisch geregeld.
Kies het vermogen door herhaalde-
lijk op de resp. knop op het ACC-
paneel te drukken.
MANUAL (Handmatig)
Zie Stoelverwarming, blz.119.
Deze optie maakt deel uit van
Default Settings (Standaardinstel-
lingen).
Fan Settings (Ventilatorinstellingen)
HIGH SPEED (Hoge snelheid)
Deze optie levert een iets hogere
ventilatorsnelheid op dan het geval
is bij selectie van MEDIUM SPEED
(Middelhoge snelheid), zij het dat de
automatische regeling actief blijft.
MEDIUM SPEED (Middelhoge snel-
heid)
Automatische afregeling op de nor-
male ventilatorsnelheid. Deze optie
maakt deel uit van Default Settings
(Standaardinstellingen).
LOW SPEED (Lage snelheid)
Deze optie levert een iets lagere
ventilatorsnelheid op dan het geval
is bij selectie van MEDIUM SPEED
(Middelhoge snelheid), zij het dat de
automatische regeling actief blijft.
Cabriolet
: De ventilatorsnelheid wordt niet
automatisch geregeld, wanneer de kap
openstaat.
122 Instrumenten en bediening
A/C Mode (A/C-stand)
AUTO
De
A/C-compressor wordt automatisch
in- en uitgeschakeld. Deze optie
maakt deel uit van Default Settings
(Standaardinstellingen).
OFF (Uit)
De A/C-compressor is uitgescha-
keld (zie ook blz. 116). De A/C-com-
pressor wordt echter tijdelijk
ingeschakeld, wanneer u tijdens het
rijden op de AC- of AUTO-knop
drukt bij een buitentemperatuur
hoger dan +5 °C. Een volgende
keer dat u de motor start en er meer
dan 2 uur zijn verstreken sinds het
afzetten, blijft de A/C-compressor
uitgeschakeld.
Cabriolet:
De A/C-compressor wordt uit-
geschakeld bij het openen van de kap.
U kunt deze functie verder laten afstellen in
een erkende Saab-werkplaats.
Het is mogelijk om de A/C-compressor
ook ingeschakeld te laten zijn bij een
geopende kap.
Het is tevens mogelijk om de
A/C-compressor dezelfde stand te
laten innemen als toen u de laatste
keer met een geopende kap reed.
123Interieur
Stuurwielverstelling ____ 124
Elektrisch bediende
zijruiten _____________ 125
Achteruitkijkspiegel en
zijspiegels ___________ 128
Zonnedak 3 ___________ 130
Binnenverlichting ______ 133
Bekerhouder 3 ________ 134
Asbakken 3 ___________ 135
Opbergvakken _________ 136
Bagageruimte _________ 138
Interieur
3 Een sterretje geeft aan dat de uitrusting niet op
alle autos is aangebracht (afhankelijk van het
model, het motortype, de marktspecificatie, de
gekozen opties en/of accessoires).
124 Interieur
Stuurwielverstelling
U kunt de stand van het stuurwiel in de
lengte- en de hoogterichting verstellen.
U vindt de blokkeerhendel onder de stuur-
kolom.
1 Hef de blokkering op door de hendel
naar links te halen.
2 Zet het stuurwiel in de gewenste stand.
3 Duw de blokkeerhendel weer van u af
om het stuurwiel in de nieuwe stand vast
te zetten.
Wanneer u de blokkeerhendel weer van u af
duwt, moet u de stand van het stuurwiel
mogelijk nog iets bijstellen voordat het
stuurwiel goed blokkeert.
Stuurslot (zie blz. 153).
Claxon
U claxonneert door op de drie drukvlakken
van het stuurwiel te drukken.
WAARSCHUWING
Met het oog op de verkeersveiligheid
moet u stuurwiel verstellen, terwijl de auto
stilstaat.
Hendel voor stuurwielverstelling
125Interieur
Elektrisch bediende
zijruiten
U bedient de zijruiten met de knoppen op de
armleuning op de portieren.
U kunt zijruiten alleen bedienen, wanneer
u de afstandsbediening in het contactslot
naar stand ON hebt gedraaid.
Ook wanneer de auto stilstaat en u de
afstandsbediening hebt uitgenomen, kunt
u de zijruiten nog steeds openen en sluiten
zolang u geen van de voorportieren hebt
geopend.
Elektrisch bediende zijruiten die automa-
tisch worden gesloten (optie), zijn, nadat
u de afstandsbediening uit het contactslot
hebt genomen en de auto niet hebt vergren-
deld, nog max. 20 minuten lang te bedie-
nen.
Openen
Duw de voorkant van de knop één positie
omlaag.
De neergaande beweging van de zijruit
wordt onderbroken, wanneer de ruit volledig
geopend is of wanneer u de knop loslaat.
Automatisch openen: Duw de knop hele-
maal omlaag en laat deze vervolgens weer
los.
Op afstand openen 3
Bij het op afstand openen worden de zijrui-
ten en een eventueel zonnedak geopend.
Cabriolet: Voor het op afstand openen 3
van de kap (zie blz. 66).
Houd de ontgrendelknop op de afstandsbe-
diening ingedrukt (ca. 2 seconden), totdat
de zijruiten en een eventueel zonnedak
opengaan en laat de knop weer los.
Bij gebruik van de afstandsbediening voor
de zijruiten/het zonnedak
3/de kap (Cabrio-
let) is het bereik van de afstandsbediening
beperkt tot ongeveer de helft van het nor-
male bereik.
WAARSCHUWING
Let op het gevaar voor beknelling tijdens
het sluiten van de zijruiten om ernstig of
dodelijk letsel te voorkomen.
Haal bij het verlaten van de auto
altijd
de afstandsbediening uit het contact-
slot. Dit om te voorkomen dat kinderen
met de elektrisch bediende zijruiten
kunnen gaan spelen en ze kunnen
activeren.
Zorg dat eventuele passagiers, en dan
met name kinderen, niet met hun
hoofd, handen of vingers in de raamo-
pening zitten bij het sluiten van de
zijruiten.
Zorg dat geen van de inzittenden met
zijn/haar arm, hoofd e.d. uit een geo-
pende ruit hangt.
Bediening, zijruiten Bedieningsknop voor zijruit achterportier
126 Interieur
Sluiten
Trek de voorkant van de knop één positie
omhoog.
De opgaande beweging van de zijruit wordt
onderbroken, wanneer de ruit helemaal
gesloten is of wanneer u de knop loslaat.
Automatisch sluiten 3: Til de knop volle-
dig omhoog en laat deze weer los. Zie
Afstellen op blz. 127, als de zijruit niet auto-
matisch sluit.
Op afstand sluiten 3, Sport
Sedan en Sport Estate
Bij het afstand sluiten worden de elektrische
bediende zijruiten vooraan en een even-
tueel zonnedak gesloten en de elektrisch
bediende zijspiegels ingeklapt.
Houd de vergrendelknop op de afstandsbe-
diening ingedrukt, totdat de zijruiten en een
eventueel zonnedak zijn gesloten en de zij-
spiegels zijn ingeklapt (het duurt ca.
2 seconden voordat de functie wordt geac-
tiveerd). Om van de functie gebruik te
kunnen maken moeten de portieren
dichtstaan.
Bij gebruik van de afstandsbediening voor
de zijruiten/het zonnedak
3/de kap (Cabrio-
let) is het bereik van de afstandsbediening
beperkt tot ongeveer de helft van het nor-
male bereik.
De richtingaanwijzerlampen lichten een-
maal op om aan te geven dat de zijruiten (en
een eventueel zonnedak) op afstand geslo-
ten zijn. Als u geen bevestiging krijgt,
kunnen de zijruiten (het zonnedak) niet op
afstand worden gesloten. Het kan bijvoor-
beeld zijn dat een van de portieren open-
staat of dat u de ruiten moet afstellen.
Cabriolet: Bij het op afstand sluiten worden
alleen de elektrisch bediende zijspiegels
(optie) ingeklapt.
Bediening achterste zijruiten
buiten werking stellen
Met de knop op het bestuurdersportier
kunt u de bedieningsknoppen op de achter-
portieren buiten werking stellen.
Het symbool op de knop verandert daarbij
van groen in oranje (buiten werking).
Klembeveiliging 3
Op bepaalde varianten zijn de elektrisch
bediende zijruiten vooraan voorzien van
klembeveiliging. Deze beveiliging treedt in
werking, wanneer een zijruit tijdens het slui-
ten in zijn beweging wordt gehinderd. De
ruit komt in dat geval tot stilstand en zakt iets
omlaag.
WAARSCHUWING
Wees uiterst voorzichtig bij het sluiten
van de zijruiten om te voorkomen dat
iemand bekneld raakt.
WAARSCHUWING
Zorg dat omstanders niet te dicht bij de
auto staan, wanneer u de zijruiten en een
eventueel zonnedak op afstand sluit, om
verwondingen te voorkomen.
127Interieur
Klembeveiliging tijdelijk buiten werking
stellen
Als de elektrisch bediende zijruiten vooraan
door bijvoorbeeld vuil of ijs dusdanig klem-
men dat de klembeveiliging wordt geacti-
veerd (zodat de ruiten niet kunnen worden
gesloten), kunt u de klembeveiliging tijdelijk
buiten werking stellen om de ruiten toch te
kunnen sluiten.
1 Zorg dat het contact in stand ON staat.
2 Houd de knop op het bestuurder-
sportier ingedrukt (terwijl de zijruit wordt
gesloten).
3 Sluit de zijruit.
De volgende keer dat u gebruik maakt van
de elektrisch bediende zijruiten is de klem-
beveiliging weer actief.
Afstellen
De elektrisch bediende zijruiten vooraan
moeten worden afgesteld, wanneer de
automatische sluitingsfunctie niet werkt of
als de auto stroomloos is geweest. De
klembeveiliging
3 werkt namelijk pas na
afstelling.
Het afstellen gaat als volgt:
1 Sluit de portieren.
2 Laat de motor stationair lopen. Zorg dat
er geen acculader op de accu is aange-
sloten tijdens het afstellen.
3 Open de zijruit volledig door de knop
ingedrukt te houden.
4 Sluit de ruit volledig door de knop nog
ca. 1 seconde na het sluiten omhoogge-
trokken te houden.
5 Open de ruit volledig door de knop nog
ca. 1 seconde na het openen ingedrukt
te houden.
6 Sluit de ruit volledig en houd de knop
omhooggetrokken, totdat een belsig-
naal aangeeft dat de afstelling klaar is.
Herhaal de punten 3–6 voor de zijruiten die
moeten worden afgesteld.
WAARSCHUWING
Let erop dat de zijruit niet wordt gehin-
derd, wanneer u de zijruit zonder klembe-
veiliging sluit.
WAARSCHUWING
Na eventuele stroomuitval moet u de
elektrisch bediende zijruiten afstellen,
voordat de klembeveiliging weer actief is.
Knop om de bedieningsknoppen voor de
achterste zijruiten op de achterportieren
en de klembeveiliging van de zijruiten bui-
ten werking te stellen.
128 Interieur
Achteruitkijkspiegel en
zijspiegels
Zijspiegels
Instellen
De zijspiegels zijn elektrisch te bedienen en
te verwarmen. De bedieningsknoppen vindt
u op het bestuurdersportier.
1 Kies een zijspiegel met de bovenste
knop.
2 Stel de zijspiegel in met het drukplaatje
U kunt de stand van het spiegelglas ook
handmatig instellen door het glas voorzich-
tig in de gewenste richting te duwen.
De zijspiegels worden automatisch ver-
warmd bij inschakeling van de achterruit-
verwarming.
Als uw auto is uitgerust met een elektrisch
bediende bestuurdersstoel met geheugen,
wordt ook de stand van de zijspiegels in dit
geheugen opgeslagen (zie blz. 24).
Inklappen, handmatig
De zijspiegels worden automatisch inge-
klapt, wanneer er bijvoorbeeld iemand
tegen aanloopt. U kunt de zijspiegels tevens
handmatig in ingeklapte stand zetten. Dit
kan handig zijn wanneer u weinig ruimte
hebt om te parkeren zoals op veerponten.
Vergeet echter niet de zijspiegels weer uit te
klappen, wanneer u met de auto verder rijdt.
Inklappen, elektrisch 3
Druk op de knop onder het drukplaatje.
U kunt de zijspiegels alleen inklappen bij
snelheden tot 30 km/h. Bij hogere snelhe-
den dan 30 km/h, keren de zijspiegels auto-
matisch terug naar de uitgangspositie. U
kunt de zijspiegels ook vanaf de afstands-
bediening inklappen (zie Op afstand
sluiten
3, Sport Sedan en Sport Estate op
blz. 131).
Omlaagkantelen 3
U kunt het glas van de zijspiegel aan passa-
gierszijde omlaagkantelen om het achteruit
insteken te vereenvoudigen. Druk op
knop onder het drukplaatje (zie afbeel-
ding). De zijspiegel keert in de oorspronke-
lijke stand terug, wanneer u nogmaals op de
knop drukt. Als u niets doet, keert de zijspie-
gel automatisch in de oorspronkelijke stand
terug, wanneer u ca. 20 meter vooruit hebt
gereden.
1 Zijspiegel kiezen
2 Drukplaatje voor het instellen
3 Elektrisch inklappen
4 Elektrisch omlaagkantelen
Inklappen van zijspiegel
129Interieur
Achteruitkijkspiegel
De achteruitkijkspiegel heeft een anti-ver-
blindingsstand. U activeert deze stand met
de kantelknop aan de onderzijde van de
spiegel. Bepaalde varianten zijn uitgerust
met automatische anti-verblindingsrege-
ling.
Stel de achteruitkijkspiegel in, wanneer de
kantelknop in de normale stand staat.
Achteruitkijkspiegel met
automatische
anti-verblindingsregeling 3
Druk op knop 2 om de automatische anti-
verblindingsregeling te activeren.
De achteruitkijkspiegel is voorzien van twee
sensoren: één aan de voorkant en één aan
de achterkant.
De sensor aan de voorkant registreert of het
buiten licht of donker is.
De sensor aan de achterkant registreert of
een achteropkomende auto bijvoorbeeld
het groot licht voert. De achteruitkijkspiegel
wordt dan iets donkerder om het felle licht te
dempen. Deze demping verloopt traploos.
Wanneer het licht van de achterligger
minder fel wordt, neemt de spiegel de nor-
male stand weer in.
Wanneer u de achteruitversnelling inscha-
kelt, wordt de regeling buiten werking
gesteld.
Bij het gebruik van een hoge aanhanger
(waarbij de lichtbundel van het achteropko-
mend verkeer niet op de sensor valt) werkt
de regeling niet, omdat de lichten van de
auto achter u dan niet op de sensor op ach-
teruitkijkspiegel schijnen.
Zijspiegels met automatische
anti-verblindingsregeling 3
Op bepaalde varianten is ook de optie van
automatisch anti-verblindingsregeling op
de zijspiegels leverbaar. Deze worden op
dezelfde manier tegen verblinden
beschermd als de achteruitkijkspiegel.
Kantelknop voor anti-verblindingsstand
1 Normale stand
2 Anti-verblindingsstand
1 Sensor die het licht voor de auto meet
2 Automatische anti-verblindingsregeling
aan/uit
3 Sensor die het licht achter de auto meet
130 Interieur
Zonnedak 3
U bedient het zonnedak met de knoppen op
de plafondconsole. U kunt het zonnedak
alleen bedienen, wanneer de afstandsbe-
diening in het contactslot in stand ON staat.
Als de auto is uitgerust met elektrisch
bediende zijruiten die automatisch worden
gesloten, is het zonnedak, nadat u de
afstandsbediening uit het contactslot hebt
genomen en de auto niet hebt vergrendeld,
nog max. 20 minuten lang te
openen/sluiten.
Openen
Handbediend openen
Haal de knop tot in de eerste stand naar
achteren. Het zonnedak komt tot stilstand,
zodra u de knop weer loslaat. Als u de knop
niet loslaat komt het zonnedak tot in de
comfortstand open. Om het daarna nog
verder te openen moet u de knop eerst los-
laten en nogmaals naar achteren halen.
Automatisch openen
Haal de knop tot in de tweede stand naar
achteren toe en laat de knop weer los. Het
zonnedak komt tot in de comfortstand open.
Om het daarna nog verder te openen moet
u de knop nogmaals naar achteren halen.
Zonnedak zonder automatische
openingsfunctie
Haal de knop tot in stand 1 (zie afbeelding)
naar achteren toe. Het zonnedak komt tot
stilstand wanneer u de knop loslaat of wan-
neer het helemaal openstaat.
WAARSCHUWING
Let op het gevaar voor beknelling tijdens
het sluiten van het elektrisch bediende
zonnedak om ernstig of dodelijk letsel te
voorkomen.
Haal bij het verlaten van de auto
altijd
de afstandsbediening uit het contact-
slot. Dit om te voorkomen dat kinderen
met het elektrisch bediende zonnedak
kunnen gaan spelen en het kunnen
activeren.
Zorg dat eventuele passagiers, en dan
met name kinderen, niet met hun
hoofd, handen of vingers in de zonne-
dakopening zitten bij het sluiten van
het zonnedak.
Zorg dat geen van de inzittenden
zijn/haar arm, hoofd e.d. door een
geopend zonnedak naar buiten
steekt.
Bediening, zonnedak
1 Handbediend openen
2 Automatisch openen
3 Handbediend sluiten
4 Automatisch sluiten
5 Ventilatiestand
131Interieur
Sluiten
Handbediend sluiten
Duw de knop tot in de eerste stand naar
voren toe. Het zonnedak komt tot stilstand,
zodra u de knop weer loslaat.
Automatisch sluiten 3
Duw de knop tot in de tweede stand naar
voren toe en laat de knop weer los. Het zon-
nedak sluit dan volledig.
De klembeveiliging van het zonnedak zorgt
ervoor dat het zonnedak tijdens het sluiten
tot stilstand komt, als het in zijn beweging
gehinderd wordt.
Zonnedak zonder automatische
sluitingsfunctie 3
Haal de knop tot in stand 3 (zie afbeelding)
naar voren toe. Het zonnedak komt tot stil-
stand wanneer u de knop loslaat of wanneer
het helemaal dichtstaat.
Ventilatiestand (achterkant zonnedak
omhoog)
Openen – duw de knop omhoog.
Sluiten – duw de knop tot in de tweede
stand naar voren toe.
U kunt ook voor de ventilatiestand kiezen
wanneer het zonnedak openstaat door de
knop omhoog te duwen. Het zonnedak sluit
dan eerst automatisch. Als u de knop
daarna nogmaals omhoogduwt, gaat het
zonnedak in de ventilatiestand staan.
Als u het zonnedak vanuit de ventilatiestand
volledig wilt openen, moet u het dak eerst
sluiten (duw de knop naar voren). Haal de
knop vervolgens naar achteren toe.
Aan de binnenkant van het zonnedak zit
een handbediend zonnescherm.
Zonnedak zonder automatische
sluitingsfunctie 3
Openen – duw de knop omhoog.
Sluiten – duw de knop naar voren toe in
stand 3.
Op afstand openen 3
Bij het op afstand openen worden de zijrui-
ten en een eventueel zonnedak geopend.
Houd de ontgrendelknop op de afstandsbe-
diening ingedrukt (ca. 2 seconden), totdat
de zijruiten en een eventueel zonnedak
opengaan en laat de knop weer los.
Als het zonnedak in de ventilatiestand staat,
kunt u het niet op afstand openen.
Cabriolet: Zie blz. 66 voor het op afstand
openen van de kap.
Op afstand sluiten 3, Sport
Sedan en Sport Estate
Bij het afstand sluiten worden de elektrische
bediende zijruiten vooraan en een even-
tueel zonnedak gesloten en de elektrisch
bediende zijspiegels ingeklapt.
Houd de vergrendelknop op de afstandsbe-
diening ingedrukt, totdat de zijruiten en een
eventueel zonnedak zijn gesloten en de zij-
spiegels zijn ingeklapt (het duurt ca.
2 seconden voordat de functie wordt geac-
tiveerd). Om van de functie gebruik te
kunnen maken moeten de portieren
dichtstaan.
WAARSCHUWING
Wees uiterst voorzichtig bij het sluiten
van het zonnedak om te voorkomen dat
iemand bekneld raakt.
WAARSCHUWING
Zorg dat omstanders niet te dicht bij de
auto staan, wanneer u de zijruiten en een
eventueel zonnedak op afstand sluit, om
verwondingen te voorkomen.
132 Interieur
Klembeveiliging 3
Het zonnedak is voorzien van een klembe-
veiliging. Deze beveiliging treedt in werking,
wanneer het zonnedak tijdens het sluiten in
zijn beweging wordt gehinderd. Het zonne-
dak komt in dat geval tot stilstand en schuift
weer iets verder open.
Klembeveiliging tijdelijk buiten werking
stellen
Als het zonnedak door bijvoorbeeld vuil of
ijs dusdanig klemt dat de klembeveiliging
wordt geactiveerd (en u het zonnedak niet
kunt sluiten), kunt u de klembeveiliging tij-
delijk buiten werking stellen.
1 Zorg dat het contact in stand ON staat.
2 Houd de knop op het bestuurder-
sportier ingedrukt (terwijl de zijruit wordt
gesloten).
3 Sluit het zonnedak met de knop op de
plafondconsole.
De eerstvolgende keer dat u het zonnedak
gebruikt, is de klembeveiliging weer actief.
Noodbediening zonnedak
U kunt het zonnedak ook handmatig bedie-
nen met een schroevendraaier (bijvoor-
beeld bij elektrische storingen).
Verwijder het lampglas van de plafondcon-
sole. Duw met een schroevendraaier het
centrale pennetje in de groef van het moto-
rasje in en draai de schroevendraaier links-
of rechtsom.
Rechtsom draaien – zonnedak vanuit de
ventilatiestand sluiten.
Linksom draaien – zonnedak vanuit de geo-
pende stand sluiten.
WAARSCHUWING
Let erop dat het zonnedak niet wordt
gehinderd, wanneer u het zonnedak
zonder klembeveiliging sluit.
Knop om klembeveiliging zonnedak tijde-
lijk buiten werking te stellen
133Interieur
Binnenverlichting
De binnenverlichting bestaat uit een voorste
en achterste plafondlampje, vloerverlichting
en instapverlichting in de portieren
(bepaalde varianten). De schakelaar voor
de binnenverlichting vindt u op de plafond-
console bij de achteruitkijkspiegel.
Wanneer u de schakelaar in de middelste
stand zet (aan/uit door portierschakelaar),
zal de binnenverlichting gaan branden:
als de auto wordt ontgrendeld;
u een van de portieren opent;
wanneer u de afstandsbediening uit het
contact neemt.
De verlichting dooft:
wanneer u de auto vergrendelt;
wanneer u het contact inschakelt;
ca. 20 seconden na het sluiten van de
portieren.
De verlichting dooft geleidelijk.
Als u de portieren laat openstaan terwijl u
het contact hebt uitgeschakeld en de knop
in stand 2 of 3 staat, zal de binnenverlichting
na 20 minuten automatisch doven om te
voorkomen dat de accu uitgeput raakt.
De verlichting van het dashboardkastje gaat
branden, wanneer u de klep van het kastje
opent. De verlichting dooft weer, wanneer u
de klep sluit.
1 Binnenverlichting volledig uitgeschakeld
2 Portieren regelen aan/uit
3 Binnenverlichting aan, onafhankelijk van de portieren
Verlichting achterin
1 Leeslampjes
2 Plafondlampje
134 Interieur
Zonneklep
Op de zonnekleppen zit een make-upspie-
geltje met verlichting. De verlichting gaat
branden, zodra u het spiegelklepje opent.
Bagageruimteverlichting
De verlichting van de bagageruimte licht
op/dooft, wanneer u de bagageklep opent of
sluit.
Als u de bagageklep langer dan 20 minuten
laat openstaan, zal de verlichting automa-
tisch doven om te voorkomen dat de accu
uitgeput raakt.
Bekerhouder 3
De bekerhouder zit in het dashboard, in het
opbergvak tussen de voorstoelen en in het
zitkussen van de achterbank (Sport Sedan
en Sport Estate). De bekerhouder tussen de
voorstoelen kan worden opgeklapt als u de
ruimte voor andere dingen wilt gebruiken.
WAARSCHUWING
De bekerhouder is niet bedoeld om
porseleinen of glazen bekers e.d. in te
zetten, omdat dergelijke voorwerpen
bij een aanrijding verwondingen
kunnen veroorzaken.
Gebruik alleen papieren bekers, plas-
tic flessen of aluminium blikjes.
Vermijd morsen. Wees met name
voorzichtig met warme dranken.
Maak geen gebruik van de bekerhou-
der, wanneer u zelf rijdt.
N.B.
Zorg dat u bij gebruik van de bekerhouder
niet op de radiomodule morst. Frisdrank
in het bijzonder kan aanleiding geven tot
functiestoringen.
Zonneklep met spiegel
135Interieur
Asbakken 3
Bij auto’s met asbakken zit de ene asbak
voor de versnellingspook/keuzehendel en
de andere in de achterwand van de midden-
console.
Open de voorste asbak door lichtjes op de
voorkant te duwen. Verwijder de asbak door
het aan weerszijden beet te pakken en recht
omhoog te tillen. Plaats de asbak terug door
deze recht omlaag te duwen.
Open de achterste asbak door de boven-
kant voorzichtig schuin omlaag te trekken.
Verwijder de asbak door deze te openen en
vervolgens recht omhoog te tillen. Plaats de
asbak terug door deze recht omlaag te
duwen.
De elektrische aansluiting in het
opbergvak
3 onder de armleuning tussen
de voorstoelen kunt u gebruiken als stroom-
aansluiting voor bijvoorbeeld een mobiele
telefoon. Om te voorkomen dat het snoer
beschadigd raakt wanneer u het deksel op
het opbergvak sluit, kunt u het snoer in een
van de uitsparingen aan weerszijden
leggen.
WAARSCHUWING
Het maximale uitgangsvermogen van de
aanstekeraansluiting is 240 W (20 A).
Hetzelfde geldt voor de aansluiting die in
het opbergvak tussen de voorstoelen is
ondergebracht. Overbelasting kan aan-
leiding geven tot smeltschade en brand.
Bekerhouder in dashboard 3 Bekerhouder in opbergvak tussen
voorstoelen 3
Bekerhouder onder zitgedeelte
achterbank 3
136 Interieur
Opbergvakken
U vindt ook opbergvakken onder de asbak
voorin en in de portieren (bij auto’s met
Bose® Surround-system ontbreken de
opbergvakken in de achterportieren).
WAARSCHUWING
Houd de klep van het dashboardkastje tij-
dens het rijden gesloten. Dit geldt in het
bijzonder voor modellen met een passa-
giersairbag. De klep van het dashboard-
kastje kan namelijk verwondingen ver-
oorzaken in geval van een aanrijding.
Voorste asbak met aansteker
3
Achterste asbak
3
Opbergvak tussen voorstoelen
137Interieur
Opbergzak aan voorzijde voorstoelen 3Schuifluikje in dashboardkastje voor aan-
voer van koude lucht
3
. Dit maakt het
mogelijk om bijvoorbeeld chocolade ook
bij warm weer koel te bewaren.
Open het dashboardkastje door op de
knop links op de sierstrip te drukken.
Het dashboardkastje van de Cabriolet is
afsluitbaar met de traditionele sleutel
(zie blz. 55).
Opbergzak aan achterzijde van
stoelleuningen 3
138 Interieur
Bagageruimte
Ruggedeelte achterbank neerklappen, Sport Sedan
Cabriolet: Het ruggedeelte van de achterbank is niet neer te klap-
pen.
WAARSCHUWING
Rijd nooit weg wanneer het ruggedeelte niet goed geblok-
keerd is, omdat dit de kans op verwondingen verhoogt bij een
krachtige remmanoeuvre of een aanrijding.
Laat kinderen of huisdieren nooit zonder toezicht in de auto
achter. Bij warm weer kan de temperatuur in de passagiers-
ruimte/bagageruimte oplopen tot 70–80 °C. Kleine kinderen
raken al snel door de warmte bevangen.
Let op het gevaar voor beknelling bij het gebruik van syste-
men met beweegbare onderdelen.
Vervoer nooit zware voorwerpen op de hoedenplank. Bij een
krachtige remmanoeuvre of een aanrijding kunnen deze voor-
werpen naar voren worden geslingerd en daarbij verwondin-
gen veroorzaken (zie ook blz. 195).
Als u het ruggedeelte van de achterbank weer terugklapt,
moet u zorgen dat het aan weerszijden goed wordt geblok-
keerd. Dit is uitermate belangrijk, omdat de vervoerde voor-
werpen in de bagageruimte bij een krachtige remmanoeuvre
of een aanrijding anders de passagiersruimte binnen kunnen
dringen.
Vervoer geen passagiers op de achterbank, wanneer de
hoofdsteunen op de bezette zitplaatsen niet op de juiste
hoogte zijn afgesteld.
139Interieur
Het ruggedeelte van de achterbank is voor het gemak in tweeën
verdeeld, zodat u het smalle en het brede gedeelte ieder apart kunt
neerklappen.
Dicht bij de scharnieren in de bagageruimte vindt u de hendels waar-
mee u de blokkering van de beide ruggedeelten kunt opheffen.
Het neerklappen gaat gemakkelijker, wanneer u de voorstoelen niet
te ver naar achteren hebt staan.
1 Hef de blokkering van het neer te klappen ruggedeelte op door
aan de bijbehorende hendel in de bagageruimte te trekken.
2 Klap het ruggedeelte voorover.
N.B. Na het omhoogklappen van het ruggedeelte moet u contro-
leren of het weer goed geblokkeerd staat. Let er tevens op dat
de veiligheidsgordel niet klem zit.
Als het linker ruggedeelte niet goed geblokkeerd staat, verschijnt de
volgende melding op het SID (de corresponderende aanduiding ver-
schijnt voor het rechter ruggedeelte):
Via het smalle ruggedeelte toegang tot de
bagageruimte verschaffen, Sport Sedan
(zie blz. 141).
Doorsteekluik, Sport Sedan
Cabriolet: Er zit geen doorsteekluik op een Cabriolet.
Voor het transport van lange, smalle voorwerpen is het ruggedeelte
van de achterbank voorzien van een doorsteekluik.
Bij het in- en uitladen van lange voorwerpen moet u de motor afzet-
ten en de handrem aantrekken. Als u dat niet doet, kan het namelijk
gebeuren dat u per ongeluk tegen de versnellingspook/keuzehen-
del stoot, waarbij de auto in beweging kan komen.
Klap de armleuning omlaag en open het doorsteekluik door de
handgreep omhoog te trekken.
Achter op het doorsteekluik vindt u een vergrendeling, die u moet
verdraaien om het luik te vergrendelen of te ontgrendelen.
Vergrendelen: Open het luik en draai de vergrendeling in de ver-
grendelde stand. Sluit het luik weer. U hebt het doorsteekluik daar-
mee vergrendeld.
Ontgrendelen: Klap het brede ruggedeelte voorover en draai de
vergrendeling in de ontgrendelde stand. U kunt het doorsteekluik
ook via de bagageruimte ontgrendelen.
Rear left seat
backrest unlocked. (Linker
ruggedeelte achterbank niet
vergrendeld.)
140 Interieur
Bagageruimteverlichting
De verlichting in de bagageruimte gaat
branden, wanneer u het luik opent. De ver-
lichting dooft weer, wanneer u het luik sluit.
Wanneer u de bagageklep langer dan
20 minuten laat openstaan, zal het lampje
automatisch doven om te voorkomen dat de
accu uitgeput raakt.
Verankeringsogen, Sport Sedan
In de bagageruimte vindt u verankerings-
ogen waaraan u eventuele lading kunt vast-
zetten. Zorg dat u de lading zo ver mogelijk
naar voren schuift en zo laag mogelijk
houdt.
WAARSCHUWING
Zorg dat u de lading zorgvuldig vast-
zet, bijvoorbeeld met de middelste
veiligheidsgordel. Dit om te voorko-
men dat de lading bij een remma-
noeuvre of een aanrijding wordt weg-
geslingerd en verwondingen
veroorzaakt.
Voor het behoud van de normale rijei-
genschappen van de auto, mag u de
maximale laadcapaciteit van de auto
niet overschrijden (zie blz. 274).
Verankeringsogen in bagageruimte
141Interieur
Via het smalle ruggedeelte
toegang tot de bagageruimte
verschaffen, Sport Sedan
Als de stroom uitvalt (zodat u de bagage-
klep niet kunt openen), kunt u het smalle
ruggedeelte van de achterbank geforceerd
openen om bijvoorbeeld de gevarendrie-
hoek uit de bagageruimte te halen.
Verwijder het deksel en duw de gele
hendel naar voren.
Gereedschap en reservewiel
(zie blz. 253).
WAARSCHUWING
Leg de zware tassen en koffers plat op
de vloer neer. Leg daarna de kleinere
en lichtere tassen en koffers er
bovenop.
Zet zware en grote voorwerpen altijd
vast aan de verankeringsogen in de
bagageruimte. Zo verkleint u de kans
dat de lading bij een aanrijding of een
krachtige remmanoeuvre wordt weg-
geslingerd en verwondingen veroor-
zaakt.
Zet ook kleine voorwerpen goed vast
wanneer u het ruggedeelte van de
achterbank hebt neergeklapt, omdat
ook kleine voorwerpen kunnen
worden weggeslingerd en verwondin-
gen kunnen veroorzaken.
Het bagagenet
3 is uitsluitend
bestemd om lichtere voorwerpen in de
bagageruimte vast te zetten.
Belast het bagagenet
nooit overma-
tig. Als de elastische banden knappen
kunt u verwondingen oplopen.
Gebruik geen bagagenet dat tekenen
van slijtage vertoont.
Alleen een omhooggeklapte ach-
terbank kan bij een aanrijding voor-
komen dat de lading verschuift.
Voor het behoud van de normale rijei-
genschappen van de auto, mag u de
maximale laadcapaciteit van de auto
niet overschrijden (zie blz. 274).
Stem uw snelheid en rijstijl af op de
belading. Bij vervoer van lading in de
bagageruimte kan de wegligging ver-
anderen, omdat het zwaartepunt van
de auto verschuift.
Deksel op noodontgrendelingsknop, op
hoedenplank
142 Interieur
Ruggedeelte achterbank neerklappen, Sport Estate
Het ruggedeelte van de achterbank is voor het gemak in tweeën
verdeeld, zodat u het smalle en het brede gedeelte ieder apart kunt
neerklappen.
Het neerklappen gaat gemakkelijker, wanneer u de voorstoelen niet
te ver naar achteren hebt staan.
1 Hef de blokkering van het neer te klappen ruggedeelte op door
de bijbehorende handgreep naar voren te halen. Een rode kleur
geeft aan dat het ruggedeelte onvergrendeld staat.
2 Klap het ruggedeelte voorover.
Na het omhoogklappen van het ruggedeelte moet u controleren of
het weer goed geblokkeerd staat. Er mag geen rode kleur bij de
handgreep zichtbaar zijn. Let er tevens op dat de veiligheidsgordel
niet klem zit.
WAARSCHUWING
Rijd nooit weg wanneer het ruggedeelte niet goed geblok-
keerd is, omdat dit de kans op verwondingen verhoogt bij een
krachtige remmanoeuvre of een aanrijding.
Laat kinderen of huisdieren nooit zonder toezicht in de auto
achter. Bij warm weer kan de temperatuur in de passagiers-
ruimte/bagageruimte oplopen tot 70–80 °C. Kleine kinderen
raken al snel door de warmte bevangen.
Let op het gevaar voor beknelling bij het gebruik van systemen
met beweegbare onderdelen.
Als u het ruggedeelte van de achterbank weer terugklapt,
moet u zorgen dat het aan weerszijden goed wordt geblok-
keerd. Dit is uitermate belangrijk, omdat de vervoerde voor-
werpen in de bagageruimte bij een krachtige remmanoeuvre
of een aanrijding anders de passagiersruimte binnen kunnen
dringen.
Vervoer geen passagiers op de achterbank, wanneer de
hoofdsteunen op de bezette zitplaatsen niet op de juiste
hoogte zijn afgesteld.
143Interieur
WAARSCHUWING
Leg de zware tassen en koffers plat op de vloer neer. Leg
daarna de kleinere en lichtere tassen en koffers er bovenop.
Belast het bagagenet nooit overmatig. Als de elastische
banden knappen kunt u verwondingen oplopen. Gebruik geen
bagagenet dat tekenen van slijtage vertoont.
Zet zware en grote voorwerpen altijd vast aan de veranke-
ringsogen in de bagageruimte. Zo verkleint u de kans dat de
lading bij een aanrijding of een krachtige remmanoeuvre wordt
weggeslingerd en verwondingen veroorzaakt.
Zet ook kleine voorwerpen goed vast wanneer u het rugge-
deelte van de achterbank hebt neergeklapt, omdat ook kleine
voorwerpen kunnen worden weggeslingerd en verwondingen
kunnen veroorzaken.
Voor het behoud van de normale rijeigenschappen van de
auto, mag u de maximale laadcapaciteit van de auto niet over-
schrijden (zie blz. 274).
144 Interieur
Doorsteekluik, Sport Estate
Voor het transport van lange, smalle voorwerpen is het ruggedeelte
van de achterbank voorzien van een doorsteekluik.
Bij het in- en uitladen van lange voorwerpen moet u de motor afzet-
ten en de handrem aantrekken. Als u dat niet doet, kan het namelijk
gebeuren dat u per ongeluk tegen de versnellingspook/keuzehen-
del stoot, waarbij de auto in beweging kan komen.
Klap de armleuning omlaag en open het doorsteekluik door de
handgreep omhoog te trekken.
WAARSCHUWING
Zorg dat u de lading zorgvuldig vastzet, bijvoorbeeld met de
middelste veiligheidsgordel. Dit om het risico te beperken dat
de lading bij een remmanoeuvre of een aanrijding wordt weg-
geslingerd en verwondingen veroorzaakt.
Voor het behoud van de normale rijeigenschappen van de
auto, mag u de maximale laadcapaciteit van de auto niet over-
schrijden (zie blz. 274).
145Interieur
Verankeringsogen, Sport Estate
In de bagageruimte vindt u verankerings-
ogen waaraan u de eventuele lading kunt
vastzetten. Zorg dat u de lading zo ver
mogelijk naar voren schuift en zo laag
mogelijk houdt.
Rijden met een geopende bagageklep
(zie blz. 196).
Lading verankeren
WAARSCHUWING
Schuif de zware tassen en koffers
altijd zo ver mogelijk naar voren in de
bagageruimte, dat wil zeggen tegen
het ruggedeelte van de achterbank
aan.
Stapel de bagage nooit zo hoog op,
dat deze boven de rugleuning uit-
steekt (voor zover u geen
bagagerek
3 hebt).
Veranker de bagage altijd om te voor-
komen dat deze bij een krachtige rem-
manoeuvre of een aanrijding naar
voren kan worden geslingerd.
Wanneer u losse of zware bagage in
de bagageruimte vervoert, neemt het
gevaar voor verwondingen toe bij een
krachtige remmanoeuvre, snelle uit-
wijkmanoeuvres of een aanrijding.
Maak gebruik van de verankerings-
ogen en passende sjorbanden
3 om
de lading zo goed mogelijk vast te zet-
ten.
Zorg voor een gelijkmatige belasting
van de verankeringsogen. Zet daarom
niet meer dan één sjorband aan een
verankeringsoog vast.
146 Interieur
Bagagenet 3
Dek scherpe randen af om schade
aan de sjorbanden te voorkomen.
Klap bij het vervoer van zware bagage
de achterbank niet neer, omdat de
verankeringsmogelijkheden bij een
neergeklapte achterbank beperkt zijn.
Alleen een opgeklapte achterbank
kan bij een aanrijding voorkomen
dat de lading verschuift.
Verbeter de bescherming door de vei-
ligheidsgordels op de buitenste zit-
plaatsen achterin vast te zetten. Con-
troleer of er geen rode kleur zichtbaar
is bij de beide openingshendels. Als
de rode kleur wel zichtbaar is, is het
ruggedeelte namelijk niet vergren-
deld!
Stem uw snelheid en rijstijl af op de
belading. Bij vervoer van lading in de
bagageruimte kan de wegligging ver-
anderen, omdat het zwaartepunt van
de auto verschuift.
Een voorwerp met een gewicht van
25 kg heeft een gewicht van 1000 kg
tijdens een frontale botsing bij een
snelheid van 50 km/h.
Stem de belading (inzittende(n) en
lading) van de auto dusdanig af dat het
totaalgewicht van de auto of de asdruk
niet wordt overschreden (zie blz. 274).
WAARSCHUWING
Belast het bagagenet 3 nooit over-
matig. Als de elastische banden knap-
pen kunt u verwondingen oplopen.
Gebruik geen bagagenet dat tekenen
van slijtage vertoont.
Maak nooit gebruik van een elastisch
vloernet of een ander elastisch net in
de bagageruimte, wanneer u de ach-
terbank hebt neergeklapt. Deze
netten zijn uitsluitend bestemd om
lichtere voorwerpen in op te bergen en
lenen zich niet voor het vastzetten van
lading.
Zet eventuele lading in de bagage-
ruimte stevig vast. Het gebruik van
een bagagenet vormt geen vrijbrief
om de lading niet vast te zetten.
Een bagagenet is alleen bedoeld om
te voorkomen dat lichte voorwerpen in
de bagageruimte bij een krachtige
remmanoeuvre de passagiersruimte
in worden geslingerd.
147Interieur
Bagagenet, verticaal, 9-3 Sport Estate
Monteer het net achter de rugleuning van de
achterbank.
1 Verwijder de achterste dekplaatjes aan
het plafond.
2 Monteer de bovenste twee bevestigin-
gen van het net aan de achterste twee
bevestigingspunten aan het plafond.
3 Bevestig de haken van het net aan de
twee verankeringsogen bij de achter-
bank. Span de banden aan.
U kunt het bagagenet ook achter de voor-
stoelen monteren, wanneer de achterbank
in zijn geheel neergeklapt is.
1 Verwijder de voorste dekplaatjes aan
het plafond.
2 Monteer de bovenste bevestigingen van
het net aan de voorste twee bevesti-
gingspunten aan het plafond.
3 Verleng de banden met de bijgeleverde
extra banden. Bevestig de haken aan de
buitenste twee ogen die achter aan de
vloerrails van de voorstoelen zitten (zie
blz. 30 voor de positie van deze ogen).
Span de banden aan.
Bevestiging van het bagagenet aan het
plafond
Bagagenet bevestigd aan voorste veran-
keringsoog
Opbergen van bagagenet
Opbergen
Berg het bagagenet in de bijbehorende zak
op, als u het niet hoeft te gebruiken. Leg de
zak op de vloer van de bagageruimte, tegen
het ruggedeelte van de achterbank aan en
zet de zak met de stukken klittenband aan
de voorste verankeringsogen vast.
148 Interieur
Bagagenet, voor vloerbevestiging,
9-3 Sport Estate 3
1 Klap de vloerplaat omhoog. Plaats de
zijkant van de vloerplaat in de uitsparin-
gen van de zijstukken.
2 Plaats de koffer/tas op de onderlig-
gende vloer en bevestig de haken van
het net aan de opgeklapte vloerplaat.
Bagagenet, voor vloerbevestiging,
9-3 Sport Estate
1 Bovenste bevestiging. Zorg dat de rubber-
banden niet gedraaid zitten
2 Onderste bevestigingspunt
Bagagenet, voor vloerbevestiging,
9-3 Sport Estate met subwoofer
1 Bovenste bevestiging. Zorg dat de rubber-
banden niet gedraaid zitten
2 Onderste bevestigingspunt
Bevestig de onderste band van het net in de
twee bevestigingsschroeven van de basluid-
spreker.
149Interieur
Ruggedeelte passagiersstoel
neerklappen 3
Om het vervoer van lange en smalle voor-
werpen te vereenvoudigen kunt u het rug-
gedeelte van de passagiersstoel naar voren
toe neerklappen.
1 Zet de hoofdsteun in de laagste stand
(zie blz. 27).
2 Duw de stoel naar achteren zodat het
ruggedeelte volledig kan worden neer-
geklapt en daarbij niet tegen het dash-
board aankomt.
3 Til de hendel aan de buitenste zijkant
van het ruggedeelte op om het rugge-
deelte naar voren toe neer te klappen.
Wanneer het ruggedeelte volledig neer-
geklapt is, wordt het automatisch
vergrendeld.
Rechtop zetten
1 Ontgrendel het ruggedeelte met de
hendel aan de buitenste zijkant van het
ruggedeelte.
2 Bij het rechtop zetten hoort u een klik
wanneer het ruggedeelte weer goed
rechtop staat.
Lading verankeren (zie blz. 145).
WAARSCHUWING
Laat niemand op de achterbank achter de
passagiersstoel plaatsnemen, wanneer
het ruggedeelte van de stoel neergeklapt
is.
Ruggedeelte passagiersstoel naar voren
toe neergeklapt
1 Hendel om het ruggedeelte naar voren neer
te klappen
150 Interieur
Bagagerolhoes 3,
9-3 Sport Estate
Monteren
Pak de cassette dusdanig beet dat het
uitrolbare stuk naar achteren wijst.
Houd de cassette links en rechts boven
de pen (1). Duw de cassette omlaag en
draai deze iets naar voren, totdat u een
“klik” hoort.
Controleer of de cassette goed vastzit
door na te gaan of u de cassette recht
omhoog kunt trekken. De cassette moet
stevig vastzitten.
Demonteren
Laat de bagagerolhoes terugrollen in de
cassette.
Trek de handgreep (2) naar achteren en
til de cassette een stukje op. Doe dit ook
aan de andere kant.
Bagagerolhoes openen
1 Druk het achterste deel van de bagage-
rolhoes naar beneden, bijvoorbeeld met
de elleboog.
2 De bagagerolhoes gaat dan langs de
groeven in de achterste stijlbekledingen
omhoog, zodat het laden wordt verge-
makkelijkt.
3 Duw de bagagerolhoes daarna zo ver
mogelijk omlaag en controleer of de
hoes goed in deze stand vasthaakt.
N.B.
Leg geen voorwerpen op een uitgerolde
bagagerolhoes. De rolhoes dient alleen
om inkijk te voorkomen en is niet bedoeld
om er zaken op te leggen.
WAARSCHUWING
Een verkeerd gemonteerde cassette kan
losraken en letsel veroorzaken tijdens
een aanrijding, krachtig remmen e.d.
Bagagerolhoes monteren
1 Pen waarop de cassette moet worden
gemonteerd
2 Handgreep voor demontage van de cassette
Open de bagagerolhoes om het in- en uit-
laden te vergemakkelijken.
151Starten en rijden
Contactslot __________ 152
Stuurslot ____________ 153
Motor starten _________ 153
Belangrijke informatie
voor het rijden_______ 156
Tanken ______________ 160
Inrijperiode___________ 165
Handbak _____________ 166
Automaatbak 3 _______ 167
Cruisecontrol 3 _______ 173
Remmen _____________ 175
Traction Control System
(TCS) ______________ 177
Electronic Stability
Program (ESP
®
) 3 ___ 179
Handrem_____________ 181
Parkeren_____________ 182
Akoestisch
parkeerhulpsysteem 3 184
Zuinig rijden __________ 187
Rijden tijdens de winter _ 189
Rijden tijdens de zomer _ 191
Rijden met een
aanhanger 3 _________ 192
Rijden met lading op het
dak _________________ 195
Rijden met belading ____ 195
Rijden met een
geopende bagageklep _ 196
Rijden door diepe
waterplassen ________ 196
Slepen _______________ 196
Starthulp met hulpaccu _ 200
Voordat u lange reizen
maakt_______________ 202
Starten en rijden
3 Een sterretje geeft aan dat de uitrusting niet op
alle autos is aangebracht (afhankelijk van het
model, het motortype, de marktspecificatie, de
gekozen opties en/of accessoires).
152 Starten en rijden
Contactslot
Het contactslot zit in de middenconsole
tussen de voorstoelen.
Om te zorgen dat alle verschillende syste-
men van de auto registreren dat u de
afstandsbediening in het contact hebt
gestoken, moet u de afstandsbediening pas
na ca. 0,5 seconden omdraaien.
Stand LOCK
Het is mogelijk de stadslichten, de alarm-
lichten en de binnenverlichting in te schake-
len.
Modellen met een automaatbak
U kunt de afstandsbediening alleen in deze
stand uitnemen.
Modellen met een handbak
U kunt de afstandsbediening altijd uitne-
men, ongeacht de stand van de versnel-
lingspook.
Stand OFF
Delen van het elektrische systeem zijn inge-
schakeld.
Verwijder de afstandsbedie-
ning als de motor niet draait.
Modellen met een automaatbak:
De keu-
zehendel is niet geblokkeerd (zie ook
blz. 167).
Stand ON
Het hele elektrische systeem is ingescha-
keld.
Verwijder de afstandsbediening als
de motor niet draait.
Wanneer u de afstandsbediening naar
stand ON draait, gaan er waarschuwings-
en controlelampjes op het hoofdinstrument
branden. Deze lampjes moeten ca.
3 seconden later weer doven.
Modellen met een dieselmotor: Start de
motor als het controlelampje is
gedoofd.
Stand ST
De startmotor wordt ingeschakeld (bij
modellen met een automaatbak moet de
keuzehendel in stand P of N staan). Zodra
u de afstandsbediening loslaat, veert deze
weer terug naar stand ON.
De auto is voorzien van een elektronische
beveiliging tegen doorstarten. Als het niet
lukt om de motor te starten, moet u de
afstandsbediening eerst in een stand
tussen OFF en LOCK draaien, voordat u
een nieuwe startpoging kunt doen.
N.B.
Vuil, kruimels en vocht kunnen schade
aan het contactslot veroorzaken. Gebruik
de middenconsole dan ook niet om spul-
len op weg te zetten.
Zorg dat er geen sneeuw in het contact-
slot kan komen en daar smelt. Hierdoor
kan het contactslot vastvriezen.
WAARSCHUWING
Neem altijd de afstandsbediening uit
het contact, wanneer u kinderen
alleen in de auto achterlaat.
Trek de handrem aan, voordat u de
afstandsbediening uit het contact
neemt.
Neem de afstandsbediening nooit tij-
dens het rijden uit het contactslot. Het
stuurslot treedt dan in werking, zodat
de auto onbestuurbaar wordt.
N.B.
Als u de afstandsbediening vanuit stand
ON naar OFF draait voordat de auto tot
stilstand is gekomen, kan de afstandsbe-
diening mogelijk niet naar stand LOCK
gedraaid worden. Draai in dat geval de
afstandsbediening naar stand ON, totdat
het controlelampje voor ABS dooft
(ca. 2 seconden). Draai de afstandsbe-
diening vervolgens terug naar stand OFF.
153Starten en rijden
Stuurslot
Het stuurslot werkt elektrisch. Het treedt in
werking, wanneer u de afstandsbediening
uit het contactslot neemt. Het stuurslot
wordt opgeheven, wanneer u de afstands-
bediening in het contactslot steekt. U hoort
een klikkend geluid, wanneer het stuurslot
in werking treedt of wordt opgeheven.
Als u de auto dusdanig geparkeerd hebt dat
het ene voorwiel bijvoorbeeld tegen een
trottoirband aankomt, moet u bij het inste-
ken van de afstandsbediening mogelijk iets
aan het stuurwiel draaien om het stuurslot
op te heffen. Als dat u niet in een keer lukt,
moet u de afstandsbediening uitnemen,
voordat u het nogmaals probeert. Draai aan
het stuurwiel en steek de afstandsbediening
weer in het contactslot.
Zolang het stuurslot actief is, kunt u de
afstandsbediening in het contactslot niet
omdraaien.
De volgende aanduiding verschijnt op het
SID:
Als er een storing optreedt die de werking
van het stuurslot kan beïnvloeden,
verschijnt de volgende melding op het SID:
Als er een storing in het stuurslot optreedt
terwijl de afstandsbediening in het contact-
slot steekt, wordt het stuurslot mogelijk niet
geactiveerd bij het uitnemen van de
afstandsbediening of dat de motor, wan-
neer deze eenmaal afgezet is, niet opnieuw
kan worden gestart.
Als u de auto in dat geval moet achterlaten,
moet u de auto vergrendelen door de ver-
grendelknoppen op de portieren omlaag te
duwen. Vergrendel het linker voorportier
daarna vanaf de buitenzijde met de traditio-
nele sleutel (zie blz. 51). De auto is dan ver-
grendeld. Als de auto is uitgerust met dief-
stalarm, is het alarm echter niet
geactiveerd.
Motor starten
Bij het verversen van olie en/of het vervan-
gen van het oliefilter kan er lucht in het
smeersysteem dringen. Dit kan zich ook
voordoen, als de auto langere tijd gepar-
keerd gestaan heeft.
Pull out key, turn
steering wheel. Restart.
(Neem sleutel uit en draai aan
stuurwiel. Opnieuw starten.)
Steering lock malfunc.
Make a safe stop. (Storing
stuurslot. Breng auto veilig
tot stilstand.)
WAARSCHUWING
Let op het volgende bij het starten van
de motor:
Ga op de bestuurdersstoel zitten.
Trap het koppelingspedaal volledig in.
Wanneer de versnellingspook/keuze-
hendel niet in de neutrale stand staat,
moet u het koppelingspedaal altijd zo
ver mogelijk intrappen. Dit om te voor-
komen dat de auto plotseling naar
voren of achteren schiet met moge-
lijke ongelukken als gevolg.
Probeer de motor nooit van buitenaf,
bijvoorbeeld via een geopend zijruit,
te starten. Ernstig letsel is daarbij niet
uitgesloten.
Koolmonoxide (CO) is een onzicht-
baar, geurloos en giftig gas. Let op het
gevaar voor koolmonoxidevergifti-
ging, wanneer u de motor in een
garage start. Open daarom altijd eerst
de garagedeuren.
Ook een lekkend uitlaatsysteem kan
gevaar voor koolmonoxidevergiftiging
opleveren.
154 Starten en rijden
In dat geval kunt u de eerste 15 minuten na
het starten de hydraulische klepstoters dui-
delijk horen tikken. Dit houdt echter niet in
dat er iets mis is met de motor.
Laat de motor echter geen hogere toeren
maken dan 3000 omw/min, zolang u het tik-
kende geluid hoort.
Motor starten
Zolang de motor niet op bedrijfstemperatuur
is, moet u niet te veel gas geven en de motor
niet te zwaar belasten. Rijd pas met de auto
weg, wanneer alle waarschuwings- en con-
trolelampjes weer zijn gedoofd.
De motor is uitgerust met een automatische
koudestartinrichting en moet als volgt
worden gestart.
Modellen met een handbak
1 Zorg dat u de handrem hebt aangetrok-
ken.
2 Trap het koppelingspedaal en het
rempedaal tegelijkertijd in. Kom niet aan
het gaspedaal.
Opmerking! Wanneer de motor is
aangeslagen, zal het rempedaal iets
omlaagkomen. Dit is volkomen normaal.
3 Start de motor. Laat de afstandsbedie-
ning vanuit de startstand terugveren,
wanneer de motor is aangeslagen en
regelmatig loopt.
Laat de motor ca. 10 seconden lang statio-
nair lopen. Geef pas volgas, als er
3 minuten zijn verstreken nadat de motor is
aangeslagen.
Modellen met een automaatbak
1 Zorg dat de keuzehendel in stand P of N
staat.
2 Trap op het rempedaal en houd het in
deze stand vast.
Opmerking! Wanneer de motor is
aangeslagen, zal het rempedaal iets
omlaagkomen. Dit is volkomen normaal.
3 Start de motor. Laat de afstandsbedie-
ning vanuit de startstand terugveren,
wanneer de motor is aangeslagen en
regelmatig loopt.
Laat de motor ca. 10 seconden lang statio-
nair lopen. Geef pas volgas, als er
3 minuten zijn verstreken nadat de motor is
aangeslagen.
Tips voor het starten
Benzinemotor
Als het u na verscheidene pogingen bij
strenge vorst nog niet gelukt is om de motor
te starten, moet u het volgende doen:
1 Draai het contactslot naar stand ON (het
is uitermate belangrijk dat u het contact-
slot naar stand ON draait, voordat u op
het gaspedaal trapt).
2 Trap het gaspedaal helemaal in en
houdt het in deze stand terwijl de start-
motor 5–10 seconden loopt om te voor-
komen dat de motor een te rijk brandstof
krijgt (wanneer u het gaspedaal hele-
maal intrapt, wordt de brandstoftoevoer
afgesloten).
3 Start de motor vervolgens op de gebrui-
kelijke manier. Trap niet op het gaspe-
daal.
Als de motor meteen na de start weer
afslaat (als u de koppeling bijvoorbeeld te
snel laat opkomen), moet u bij een volgende
startpoging het gaspedaal met rust laten.
Als uw auto uitgerust is met een standver-
warming op brandstof (accessoire), zal de
standverwarming nadat de motor is aange-
slagen automatisch worden ingeschakeld
bij een koelvloeistoftemperatuur lager dan
84 °C. Dit om ervoor te zorgen dat de motor
en het interieur sneller op temperatuur
komen.
155Starten en rijden
Dieselmotor 3
Bij strenge vorst is het mogelijk dat de start-
motor tot maar liefst 60 seconden lang moet
draaien.
Laat de motor ca. 10 seconden lang statio-
nair lopen. Geef pas volgas, als er
2-3 minuten zijn verstreken nadat de motor
is aangeslagen.
Om te zorgen dat de motor sneller aanslaat
bij een lage koelvloeistoftemperatuur en om
de uitstoot van uitlaatgassen te beperken is
er in iedere cilinder een gloeibougie aange-
bracht. Bij een koelvloeistoftemperatuur
lager dan +5 °C gaat het controlelampje
“Controlelampje, gloeibougie (modellen
met een dieselmotor)” branden, zodra u de
afstandsbediening naar stand ON draait
(zie blz. 88).
De tijd dat de gloeibougies actief zijn, hangt
af van de koelvloeistoftemperatuur. Bij
+4 °C werken de gloeibougies ca.
1 seconde lang, terwijl ze bij –20 °C
10 seconden lang actief zijn.
Starten tijdens de winter (dieselmotor)
Bij langdurig verblijf in landen met een koud
klimaat wordt het gebruik van motorverwar-
ming geadviseerd.
Bij lage temperaturen (lager dan –25 °C)
moet u de startmotor net zolang laten
draaien, dat de motor op eigen kracht ca.
1000 omw/min maakt.
Zelfs als het er aanvankelijk naar uitziet dat
de motor al na enkele seconden aanslaat,
moet u de startmotor mogelijk aanzienlijk
langer laten werken voordat de motor op
eigen kracht kan blijven draaien. Het is
mogelijk dat de startmotor tot 60 seconden
lang moet werken (zie ook “Rijden tijdens de
winter” op blz. 189).
Benzinemotor bestemd voor het gebruik
van E85
3
Bij temperaturen van ca. 0 °C of lager:
Gebruik zo mogelijk motorverwarming
Tijdens een koude start bij temperaturen
van –10 tot –20 °C, dient u de motorver-
warming ca. 1 uur voor de start in te
schakelen.
Als de buitentemperatuur veel lager is
dan –20 °C, dient u de motorverwar-
ming eveneens veel langer voor de start
in te schakelen.
Het gebruik van een motorverwarming
bij temperaturen hoger dan –10 °C is
goed voor het milieu en het brandstof-
verbruik.
Als gebruik van een motorverwarming
niet mogelijk is
Bij temperaturen van ca. –10 °C en
lager, dient u het gehalte aan benzine te
verhogen om te voorkomen dat de
motor moeilijker start.
Starten bij warm weer:
Start de motor op de gebruikelijke manier.
156 Starten en rijden
Belangrijke informatie
voor het rijden
Modellen met turbobenzinemotor
1 Tijdens het starten en rijden.
Trek niet volgas op, voordat de motor
op bedrijfstemperatuur is gekomen. Dit
om overmatige slijtage van te voorko-
men. Als de turbodrukmeter herhaal-
delijk tot in het rode vak uitslaat, kan de
motor plotseling aan vermogen verlie-
zen omdat een beveiligingsfunctie de
laaddruk automatisch beperkt. U wordt
geadviseerd contact op te nemen met
een erkende Saab-werkplaats.
Onder bepaalde atmosferische
omstandigheden (bij een hoge buiten-
temperatuur en/of op grote hoogte) kan
de wijzernaald tot in het rode veld
uitslaan. Dit duidt echter niet op een
storing.
Een beveiligingsfunctie (onderbreking
van de brandstoftoevoer) beperkt het
motortoerental.
2 Bij het afzetten van de motor.
Geef niet te veel gas vlak voordat u de
motor afzet. Laat de motor altijd eerst
tot het stationaire toerental teruglopen,
voordat u de motor afzet.
3 Regeling van de laaddruk.
Het systeem werkt optimaal bij gebruik
van benzine met een octaangetal van
95 (RON). Een voordeel van de laad-
drukregeling is, dat de motor ook op
benzine met een lager octaangetal kan
lopen. Om de motor niet te beschadi-
gen mag u echter geen benzine gebrui-
ken met een octaangetal lager dan
91 (RON). Bij gebruik van benzine met
een laag octaangetal levert de motor
iets minder goede prestaties, zodat u
een te zware belading moet voorko-
men en niet in een te lage versnelling
moet wegrijden. Voor de beste presta-
ties moet u gebruik maken van de
aanbevolen brandstofkwaliteit.
De maximale laaddruk van de turbo-
compressor hangt af van de klopnei-
gingen van de motor. Als de motor
korte tijd klopt, is dat volkomen
normaal. De motor kan gaan kloppen
bij een krachtige verhoging van de
belasting rond 3000 omw/min. De
ernst hangt af van de gebruikte brand-
stofkwaliteit.
Wanneer u benzine gebruikt met een
lager octaangetal dan aanbevolen wordt,
klopt de motor mogelijk van tijd tot tijd.
Een dergelijke beheerste vorm van klop-
pen gevolgd door een bepaalde compen-
satie van de laaddruk is niet schadelijk
voor de motor en geeft aan dat de laad-
drukregeling naar behoren functioneert.
N.B.
Als de motor abnormale geluiden
maakt, is er een storing opgetreden.
U wordt geadviseerd contact op te
nemen met een erkende Saab-
werkplaats.
Het gebruik van brandstof met een te
laag octaangetal kan ernstige motor-
schade veroorzaken.
157Starten en rijden
Het lampje 3 brandt als er een storing in de
motor of versnellingsbak (auto’s met auto-
maatbak) is ontstaan die tijdens het rijden
voor problemen kan zorgen maar die niet
van invloed is op de uitlaatgasreiniging. Er
kan nog steeds met de auto worden gere-
den, maar misschien met beperkte presta-
ties.
Neem te gelegener tijd contact op met een
werkplaats. U wordt geadviseerd daarvoor
contact op te nemen met een erkende
Saab-werkplaats.
Limp-Home
Het motorstuursysteem van de auto heeft
een diagnosefunctie, die nadat de motor is
afgeslagen meerdere interne functies con-
troleert. Als er iets mis is met de smoorklep,
zal het motorstuursysteem deze klep in de
Limp-Home-modus zetten. Dit betekent dat:
de motor minder goed stationair loopt (de
motor loopt onregelmatig, omdat deze
alleen via de ontsteking en de brandstof-
toevoer wordt bijgeregeld);
de motor minder goede prestaties levert;
de cruisecontrol niet werkt;
de A/C-compressor een beperkte capaci-
teit heeft.
Als de diagnosefunctie een storing in het
motorstuursysteem registreert, zal het
lampje “Storingsmelding, motor
(CHECK ENGINE)” op het hoofdinstrument
gaan branden (zie blz. 85). Laat de auto in
dat geval zo spoedig mogelijk nakijken in
een werkplaats. U wordt geadviseerd con-
tact op te nemen met een erkende Saab-
werkplaats.
Limited performance.
(Beperkte prestaties.)
N.B.
Als het waarschuwingslampje “Sto-
ringsmelding, motor (CHECK ENGINE)”
gaat knipperen (om aan te geven dat de
motor dusdanig overslaat, dat er gevaar
voor schade aan de katalysator bestaat),
moet u iets gas terugnemen. Het lampje
kan vervolgens doven of continu gaan
branden. Als het lampje echter blijft knip-
peren ondanks dat u gas teruggenomen
hebt, is het mogelijk door te rijden. U
wordt echter geadviseerd de laagst
mogelijke snelheid aan te houden die de
verkeerssituatie toelaat. Laat de auto zo
spoedig mogelijk nakijken in een werk-
plaats. U wordt geadviseerd contact op te
nemen met een erkende Saab-
werkplaats.
158 Starten en rijden
Belangrijke informatie over
modellen met een benzinemotor
De katalysator vormt een onderdeel van het
systeem voor de uitlaatgasreiniging en is in
het uitlaatsysteem gemonteerd. Het actieve
gedeelte van de katalysator bestaat uit een
keramisch element met een cellenstructuur
waarvan de wanden overtrokken zijn met
een legering van edelmetalen.
Voor een goede werking van de katalysator
en om schade aan de katalysator en de
omringende onderdelen te voorkomen,
moet u op het volgende letten:
Zorg dat u de auto altijd in een goede
conditie houdt door regelmatig onder-
houd te plegen zoals beschreven in het
Onderhoudsprogramma.
Let erop dat de motor altijd soepel loopt
en gebruik maakt van alle cilinders. Let er
tevens op dat de motor niet aan vermo-
gen verliest en controleer of er sympto-
men zijn die erop duiden dat de motor
minder goed functioneert. Als u vermoedt
dat er is niet in orde is, moet u snelheid
matigen en zo snel mogelijk contact
opnemen met een werkplaats. U wordt
geadviseerd contact op te nemen met
een erkende Saab-werkplaats.
Wanneer u starthulp nodig hebt, zoals bij
zeer strenge vorst of een uitgeputte accu,
kunt u de auto aanslepen (modellen met
een handbak) of de motor starten met een
hulpaccu. De motor moet echter meteen
na de start op alle cilinders lopen. Als dat
niet het geval is, kunt u de motor
5 minuten lang stationair laten lopen om
de motor de gelegenheid te geven regel-
matig te gaan draaien. Als de motor na
deze periode nog steeds niet regelmatig
loopt, moet u de motor afzetten om
ernstige schade aan de katalysator te
voorkomen. U wordt geadviseerd in dat
geval contact op te nemen met een Saab-
werkplaats voor advies.
Parkeer de auto niet op droog gras of op
andere brandbare materialen. De kataly-
sator kan bijzonder heet worden en brand
veroorzaken.
Ga niet rijden, als de motor overslaat!
Wanneer u de auto aansleept terwijl de
motor op temperatuur is, moet de motor
meteen op alle vier de cilinders gaan
lopen. Stop de aansleeppoging, als de
motor niet meteen aanslaat.
Als u de bovenstaande aanwijzingen niet
opvolgt, kunnen de katalysator en de omrin-
gende onderdelen schade oplopen. Boven-
dien kunnen er dan beperkingen in de dek-
king van de garantie gelden.
N.B.
Maak alleen gebruik van ongelode (lood-
vrije) benzine. Bij gebruik van gelode
(loodhoudende) benzine lopen de kataly-
sator en de zuurstofsensor schade op en
levert de motor een minder groot vermo-
gen.
159Starten en rijden
Belangrijke informatie over
modellen met een dieselmotor
Voor dieselmodellen met
roetfilter geldt het volgende 3
Het roetfilter is een onderdeel van het uit-
laatsysteem. In de dieseluitlaatgassen
zitten deeltjes die in het filter blijven vastzit-
ten. Deze worden regelmatig geregene-
reerd (de deeltjes worden verbrand).
N.B.
Wanneer u de brandstoftank helemaal
leegrijdt, bestaat het gevaar dat er met de
brandstof mee lucht de motor in wordt
gepompt. De temperatuur in de katalysa-
tor kan daardoor zo hoog oplopen dat
deze beschadigd raakt.
WAARSCHUWING
Bij het rijden op zogeheten testbanken of
vermogenstestbanken moeten de motor-
ruimte en de onderzijde van de auto met
extra toegevoegde lucht worden gekoeld,
overeenkomend met de rijwind bij de
actuele snelheid.
N.B.
Gebruik alleen dieselolie. Dieselmoto-
ren moeten op dieselolie lopen die vol-
doet aan de Europese norm NEN-
EN590. Gebruik geen RME (ook wel
biodiesel genoemd), omdat de onder-
delen van het brandstofsysteem daar-
door schade oplopen.
Het brandstofsysteem raakt bescha-
digd door benzine in de dieselolie. Rijd
daarom niet verder, als u per ongeluk
benzine hebt getankt. U moet het
brandstofsysteem in het gegeven
geval helemaal laten leeglopen en
schoonspoelen met dieselolie.
Gebruik geen additieven.
Ook als de auto voorzien is van een
brandstoffilter met waterafscheider
kunt u beter geen dieselolie met een te
hoog watergehalte tanken. Vermijd
ook brandstof met een hoog zwavel-
gehalte.
N.B.
Tijdens de regeneratie stijgt de tempe-
ratuur in het gehele uitlaatsysteem.
Parkeer de auto daarom niet op een
plaats waar brandbaar materiaal in
contact kan komen met het uitlaatsys-
teem.
Het is belangrijk dat het uitlaatsys-
teem in een goede staat verkeert. Als
het uitlaatsysteem lekt, kunnen er
hete uitlaatgassen langs het onderstel
van de auto stromen en schade ver-
oorzaken.
U wordt geadviseerd het originele uit-
laatsysteem van Saab te gebruiken,
aangezien dit speciaal gemaakt is
voor de temperatuurstijging die bij
regeneratie ontstaat.
160 Starten en rijden
De regeneratie vindt automatisch plaats. De
tijd tussen elke regeneratie wordt beïnvloed
door het type verkeer waarin de auto rijdt.
Rijden op snelwegen levert de langste inter-
vallen op. Een regeneratie kan max.
8 minuten duren.
De regeneratie start als aan bepaalde voor-
waarden is voldaan, bijvoorbeeld:
De motor moet minimaal 5 minuten
hebben gedraaid (bij koud weer tot
15 minuten.)
De snelheid moet minimaal 25 km/h zijn.
Als er alleen maar kortere afstanden met de
auto worden gereden, start de regeneratie
niet. Om dit te voorkomen, wordt u aange-
raden om minimaal elke 1000 km
20 minuten op de snelweg te rijden. Op die
manier wordt de regeneratie uitgevoerd.
Tijdens het regenereren van het filter kan de
motor iets minder krachtig aandoen. Bij
stadsritten is het bijvoorbeeld mogelijk dat u
de motor na het afremmen op de motor
traag vindt reageren op het gaspedaal.
Bij ritten op snelwegen is dit het minst
merkbaar.
Als de regeneratie niet wordt geactiveerd,
verschijnt de volgende melding op het SID:
U moet dan minimaal 20 minuten op de
snelweg rijden, anders gaat het lampje
Check Engine branden wanneer het filter
vol is en de auto neemt de stand Limp-
Home in (er kan dan met de auto worden
gereden, maar de motor levert beperkte
prestaties). De auto moet zo snel mogelijk
door een werkplaats worden gecontroleerd.
Daar kan een handmatige regeneratie
worden uitgevoerd. U wordt geadviseerd
daarvoor contact op te nemen met een
erkende Saab-werkplaats.
Tanken
Particulate filter full.
See Owner's manual. (Roetfil-
ter vol. Zie Instructieboekje.)
WAARSCHUWING
Benzinedampen zijn uiterst explosief. Let
er daarom tijdens het tanken op dat:
u tijdens het tanken
nooit rookt;
u benzine
alleen als motorbrandstof
gebruikt;
benzine uiterst brandgevaarlijk is en
ernstige brandwonden kan veroorza-
ken (zodat u benzine uit de buurt van
open vuur moet houden);
u tijdens het tanken de mobiele tele-
foon niet gebruikt;
u een eventuele verwarming op
brandstof moet uitschakelen tijdens
het tanken.
Als de brandstof die u bijtankt gaat bran-
den, moet u het vulpistool in de tank laten
zitten. Sluit de brandstoftoevoer echter
af. Waarschuw het pomppersoneel. Ver-
laat onmiddellijk het terrein.
161Starten en rijden
Gebruik brandstof van gerenommeerde
oliemaatschappijen.
Alle benzinemotoren van Saab kunnen op
benzine met een octaangetal van 91 (RON)
en 98 (RON) lopen (RON = Research
Octane Number).
Het motorstuursysteem registreert het ver-
loop van de verbranding in de motor en
stemt de regeling automatisch af op de
gebruikte soort brandstof.
Zorg dat u brandstof van de juiste kwaliteit
tankt, d.w.z. ongelode benzine met een
octaangetal van 91–98 (RON).
Voor de beste prestaties wordt u geadvi-
seerd gebruik te maken van benzine met
het onderstaande octaangetal:
RON 95 voor benzinemotoren.
E85 voor auto’s die zijn aangepast
voor het gebruik van E85
Motoren die zijn aangepast voor E85
mogen alleen rijden op brandstof die
voldoet aan de norm CWA 15293 of
SS 155480.
Dieselolie voor dieselmotoren.
Dieselmotoren moeten op dieselolie
lopen die voldoet aan de Europese norm
EN590.
Er kunnen additieven of dopes aan de ben-
zine zijn toegevoegd die zuurstof bevatten.
In de meeste gevallen gaat het echter om
een bepaalde soort alcohol of ether. Infor-
meer naar de voorschriften voor het maxi-
male zuurstofgehalte die in uw land van
kracht zijn.
Wanneer u alcohol wilt bijmengen staat
Saab een maximumgehalte van
5 volumeprocent methanol of
10 volumeprocent ethanol toe. De meest
gebruikelijke ethersoort MTBE (tertiaire-
butylmethylether) mag bijgemengd worden
tot een gehalte van maximaal
15 volumeprocent.
De tankdop zit achter de tankvulklep in de
wielkuip rechtsachter.
Auto’s die zijn aangepast voor het
gebruik van E85 (85 % ethanol)
De brandstoftank heeft een inhoud van
61 liter.
Als de verkrijgbaarheid van E85 beperkt is,
kunt u brandstof met een ander ethanolge-
halte of gewone RON 95 tanken. Het motor-
stuursysteem wordt automatisch afgest-
emd op de hoeveelheid ethanol in de
brandstof.
Bij temperaturen van –10 °C of lager dient u
het benzinegehalte te verhogen. Gebruik
van zuivere E85 bij lage temperaturen kan
aanleiding geven tot startproblemen. De
koudestarteigenschappen worden aanzien-
lijk verbeterd bij een mengsel met een hoger
benzinegehalte.
Rijd na het tanken ten minste 5 minuten in
de auto. Dit is met name van belang als u
bijvoorbeeld E85 tankt na een tank met zui-
vere benzine of andersom. Wanneer u ten
minste 5 minuten rijdt geeft u het motorst-
uursysteem de gelegenheid zich aan te
passen aan het nieuwe brandstofmengsel.
Rijd rustig gedurende deze periode.
Bij gebruik van brandstof met ethanol
gelden er tijdens de opwarmfase van de
motor (temperaturen tot +50 °C) beperkin-
gen voor het motorkoppel.
Ethanol heeft een geringere energie-
inhoud per liter dan benzine en daarom
ligt het brandstofverbruik bij gebruik van
E85 hoger dan dat bij gebruik van ben-
zine. Dit houdt in dat u op een tank met
E85 minder kilometers kunt maken dan
op een tank met benzine.
N.B.
Tank niet zoveel brandstof, dat deze
tot in de vulpijp staat. De brandstof
heeft enige ruimte nodig om bij warm
weer bijvoorbeeld uit te kunnen zet-
ten.
Het gebruik van brandstof met een te
laag octaangetal kan ernstige motor-
schade veroorzaken.
162 Starten en rijden
Naarmate het E85-gehalte toeneemt stij-
gen eveneens het motorkoppel en het
motorvermogen.
Bij een hoog E85-gehalte wordt de
behoefte aan motorverwarming tijdens
koud weer groter.
Wanneer het E85-gehalte hoog is (meer
dan 50 %) wordt bij vorst het motorkoppel
begrensd om overslag tegen te gaan. Het
risico van overslag wordt groter naarmate
de motor zwaarder belast wordt. De
koppelbegrenzing is actief bij een etha-
nolgehalte van meer dan 50 % en een
motortemperatuur lager dan 50 °C.
E85 dient met dezelfde voorzichtigheid te
worden gehanteerd als benzine.
E85 bevat een rode kleurstof. De motoro-
lie krijgt daardoor een rodige kleur.
Tankdop
Openen: de tankdop is voorzien van
schroefdraad. Draai de tankdop voorzichtig
linksom (tegen de klok in).
Auto’s die zijn aangepast voor het gebruik
van E85 (85 % ethanol): draai de tankdop
een kwartslag linksom.
Sluiten: draai de tankdop rechtsom (met de
wijzers van de klok mee) totdat u de dop
driemaal hoort klikken.
Auto’s die zijn aangepast voor het gebruik
van E85 (85 % ethanol): draai de tankdop
rechtsom (met de wijzers van de klok mee)
totdat u de dop
driemaal hoort klikken
(ongeveer een kwartslag).
Tankvulklep handmatig openen, Sport
Sedan
(zie blz. 62).
Tankvulklep handmatig openen,
Cabriolet
(zie blz. 81).
Tanken
Modellen met een benzinemotor
1 Zet de motor af.
2 Draai de tankdop los.
3 Steek het vulpistool van de brandstof-
pomp tot voorbij de flens in de vulpijp en
zorg dat het pistool met het eerste posi-
tiemerkje (de ring, de opgegoten nokken
of de eerste veerwikkeling) op de flens
rust. Til het vulpistool niet op tijdens het
tanken.
4 Probeer niet meer brandstof bij te
tanken, wanneer de pomp de eerste
maal afslaat.
N.B.
Bepaalde benzinetoevoegingen kunnen
in combinatie met ethanol slechtere rijpr-
estaties veroorzaken. Giet de tank
daarom om de 10000 km vol met zuivere
benzine (RON 95). Rijd het merendeel
van de tankinhoud op voordat u opnieuw
E85 tankt.
N.B.
Houd een jerrycan met reservebrandstof
gevuld met zuivere benzine (RON 95).
Verwijderde tankdop om te tanken
163Starten en rijden
Om condens in de tank te vermijden (en
daarmee de kans op motorstoringen te
beperken) moet u de tank altijd goed gevuld
houden.
Anti-condensmiddel in brandstoftank
(zie blz. 189).
Modellen met een dieselmotor 3
Gebruik alleen dieselolie die bestemd is
voor automotoren. Dieselmotoren moeten
op dieselolie lopen die voldoet aan de Euro-
pese norm NEN-EN590. Het gebruik van
stookolie, dieselolie voor scheepsmotoren
en dergelijke is niet toegestaan. Zorg dat de
dieselolie een cetaangetal heeft van min-
stens 45.
Voeg geen brandstofdopes (vloeibaar-
heidsbevorderende middelen) en dergelijke
aan de dieselolie toe. Tank geen dieselolie
bij een pomp die voor vrachtwagens
bestemd is. Een dergelijke pomp heeft een
veel te hoge capaciteit, waardoor de diesel-
olie gaat schuimen. Dit heeft tot gevolg dat
de pomp te vroeg afslaat.
1 Zet de motor af.
2 Draai de tankdop los.
3 Steek het vulpistool van de brandstof-
pomp tot voorbij de flens in de vulpijp en
zorg dat het pistool met het eerste posi-
tiemerkje (de ring, de opgegoten nokken
of de eerste veerwikkeling) op de flens
rust. Til het vulpistool niet op tijdens het
tanken.
4 Probeer niet meer brandstof bij te
tanken, wanneer de pomp de eerste
maal afslaat.
Bij lage buitentemperaturen kan de paraf-
fine in de dieselolie uitvlokken. Dit kan de
nodige startproblemen opleveren.
N.B.
Tank niet zoveel brandstof, dat deze tot in
de vulpijp staat. De brandstof heeft enige
ruimte nodig om bij warm weer bijvoor-
beeld uit te kunnen zetten.
N.B.
Tank niet zoveel brandstof, dat deze tot in
de vulpijp staat. De brandstof heeft enige
ruimte nodig om bij warm weer bijvoor-
beeld uit te kunnen zetten.
164 Starten en rijden
Water in de brandstof 3
De dieselolie uit de tank passeert een filter,
voordat deze de motor bereikt. Als er water
in de brandstof zit, wordt dat in het filter
opgevangen. Wanneer de hoeveelheid
water in het filter te groot wordt, verschijnt
de volgende melding op het SID:
Neem in dat geval contact op met een werk-
plaats. U wordt geadviseerd contact op te
nemen met een erkende Saab-werkplaats.
Wanneer u de tank hebt leeggereden
Wanneer u de tank van een model met die-
selmotor hebt leeggereden, moet u het vol-
gende doen:
Giet minstens 5 liter brandstof in de tank.
Als de auto op een helling staat of over-
helt (door de belading/inzittenden), moet
u meer brandstof bijvullen.
Start de motor op de gebruikelijke manier.
Kom niet aan het gaspedaal.
Een jerrycan vullen
Water in fuel.
Contact service. (Water in de
brandstof. Neem contact op
met een werkplaats.)
N.B.
Laat de startmotor niet onnodig lang
draaien, wanneer er geen brandstof in de
tank zit. De hogedrukpomp van het
brandstofsysteem kan daardoor schade
oplopen.
WAARSCHUWING
Vul een jerrycan nooit terwijl deze in de
auto staat. De benzinedampen kunnen
door statische elektriciteit ontbranden.
Daarbij kunt u zware brandwonden
oplopen en ook de auto kan beschadigd
raken. Doe het volgende om schade/let-
sel te voorkomen:
gebruik alleen een goedgekeurde jer-
rycan;
vul een jerrycan nooit vol, wanneer
deze in de passagiersruimte, de baga-
geruimte of ergens anders in of op de
auto staat;
zorg dat het vulpistool tegen de vulo-
pening van de jerrycan aankomt, voor-
dat u de jerrycan volgiet en zorg dat
het vulpistool tijdens het tanken con-
tact met de jerrycan blijft houden;
rook niet tijdens het vullen.
165Starten en rijden
Inrijperiode
Zuigers, cilinders en lagers hebben een
bepaalde inlooptijd nodig om egale en slijta-
gebestendige glijvlakken te krijgen.
Een nieuwe motor moet u daarom niet al te
zwaar belasten. Het inrijproces wordt hier-
door negatief beïnvloed, waardoor de
levensduur van de auto en vooral die van de
motor aanzienlijk zal afnemen.
Modellen met een benzinemotor: laat de
motor de eerste 2000 km geen hogere
toeren maken dan 5000 omw/min.
Modellen met een dieselmotor: laat de
motor de eerste 5000 km geen hogere
toeren maken dan 4000 omw/min.
De eerste 3000 km mag u alleen korte tijd
volgas geven.
Inloopperiode van nieuwe
remblokken
Nieuwe remblokken zijn voldoende ingelo-
pen na ca. 150 km (stadsverkeer) of 500 km
(snelweg) rijden.
Om de levensduur van de remblokken te
verlengen, moet u deze periode niet al te
krachtig remmen.
166 Starten en rijden
Handbak
Trap bij het schakelen het koppelingspe-
daal zo ver mogelijk omlaag en laat het
daarna weer rustig opkomen. Laat uw hand
tijdens het rijden niet op de versnellings-
pook rusten. Daardoor kan onnodige slij-
tage in de versnellingsbak optreden.
Om de achteruitversnelling (R) in te kunnen
schakelen moet u eerst de pookknop
omhoogtrekken en de blokkering opheffen.
N.B.
Schakel de achteruitversnelling pas in,
wanneer de auto helemaal stilstaat en u
het gaspedaal hebt losgelaten.
Schakelpatroon, 6-versnellingsbakSchakelpatroon, 5-versnellingsbak
a Turbobenzinemotor
b Injectiemotor
167Starten en rijden
Automaatbak 3
De automaatbak is uitgerust met en elektro-
nische stuur-unit, die onder meer gegevens
over de stand van de smoorklep en de snel-
heid van de auto verwerkt. De stuur-unit
regelt aan de hand van deze en andere
gegevens de hydraulische druk in de ver-
snellingsbak af om het schakelen zo soepel
mogelijk te laten verlopen.
U kunt de afstandsbediening alleen uitne-
men, als de keuzehendel in stand P staat.
U kunt de motor alleen starten, wanneer de
keuzehendel in stand P of N staat.
Wanneer de auto stilstaat mag u de keuze-
hendel alleen verzetten, als de motor statio-
nair loopt. Dit om schade aan de versnel-
lingsbak te voorkomen.
Park Brake Shift Lock
De versnellingsbak is voorzien van een
beveiligingsfunctie die Park Brake Shift
Lock wordt genoemd. Om de keuzehendel
uit stand P of N te halen, moet u de blok-
keerknop op de keuzehendel indrukken en
het rempedaal ingetrapt houden.
WAARSCHUWING
Om de keuzehendel uit stand P of N te
kunnen halen moet u op het rempe-
daal trappen.
Zet de keuzehendel nooit tijdens het
rijden in stand P, R of N. U brengt dan
niet alleen uzelf en eventuele passa-
giers maar ook uw medeweggebrui-
kers in gevaar. Ook wanneer u de ver-
gissing probeert te herstellen en een
nieuwe rijstand kiest, kan de versnel-
lingsbak schade oplopen.
Laat de auto nooit met de keuzehen-
del in een rijstand staan; ook niet als u
de handrem hebt aangetrokken.
Als u de auto verlaat terwijl de motor
nog loopt, moet u de keuzehendel
altijd in stand P zetten en de handrem
aantrekken.
N.B.
Wacht na het kiezen van een schakel-
stand, totdat de schakeling is uitgevoerd
(u voelt dat de versnelling pakt) en geef
daarna pas gas.
Keuzehendel
1 Stand voor handmatig schakelen
Indicatie schakelstand op display hoofdin-
strument
168 Starten en rijden
Voor sommige schakelingen moet u de
blokkeerknop op de keuzehendel indruk-
ken.
Om de keuzehendel uit stand P of N te
kunnen halen moet u op het rempedaal
trappen.
Adaptieve schakelpatronen
Adaptieve (aangepaste) schakelpatronen
vormen een functie die ervoor zorgt dat alle
schakelingen zoveel mogelijk worden afge-
stemd op de heersende rijomstandigheden.
De stuur-unit van de versnellingsbak regis-
treert hoe zwaar de motor belast wordt en
hoe hoog de temperatuur in de versnellings-
bak is. De stuur-unit kiest op grond daarvan
het beste schakelpatroon om onnodig op-
en terugschakelen te voorkomen en een
ongewenste stijging van de temperatuur in
de versnellingsbak tegen te gaan.
Bepaalde varianten maken de eerste
minuut na de koude start gebruik van een
speciaal schakelpatroon om te zorgen dat
de katalysator sneller op temperatuur komt.
Temperatuurbeveiliging van
versnellingsbak
Als de temperatuur van de versnellingsba-
kolie oploopt tot boven 150 °C, wordt het
motorkoppel begrensd tot 200 Nm.
De volgende aanduiding verschijnt op het
SID:
Wanneer deze aanduiding verschijnt, moet
u de auto op een geschikte plek tot stilstand
brengen en de motor stationair laten lopen,
totdat de aanduiding weer verdwijnt. De
keuzehendel moet daarbij in stand P staan.
Sportprogramma 3
U selecteer het sportprogramma met
de knop , waarna de tekst
SPORT op SID verschijnt. De ver-
snellingsbak zal bij dezelfde stand van het
gaspedaal iets later opschakelen en iets
eerder terugschakelen dan bij het normale
programma.
Het sportprogramma wordt uitgeschakeld
wanneer:
u nogmaals op de sportknop drukt;
u de motor afzet.
Gearbox too hot. Make a
safe stop. Open hood.
(Versnellingsbak te heet.
Breng auto veilig tot
stilstand. Open motorkap.)
Blokkeerknop keuzehendel Positie van de sportknop
169Starten en rijden
Lock-up
De koppelomvormer van de versnellings-
bak is voorzien van een zogeheten lock-up.
Dit houdt in dat de koppelomvormer in
bepaalde versnellingen wordt uitgescha-
keld, waardoor het motortoerental en het
brandstofverbruik afnemen.
Kickdown
Wanneer u het gaspedaal helemaal intrapt,
zal de versnellingsbak terugschakelen om
sneller te kunnen optrekken. De kickdown is
bijvoorbeeld handig tijdens het inhalen.
Er wordt daarna opgeschakeld naar de vol-
gende, hogere versnelling, zodra het motor-
toerental de optimale waarde heeft bereikt
of eerder bij het loslaten van het gaspedaal.
Rijden in heuvelachtig terrein
met een zware belading
Bij een zware belasting van de versnellings-
bak kan de versnellingsbakolie te heet wor-
den. Dit kan zich voordoen bij het klimmen
of afdalen met een aanhanger achter de
auto. Om oververhitting van de versnel-
lingsbakolie te voorkomen moet u in derge-
lijke gevallen met de keuzehendel in stand
D rijden, zodat de adaptieve schakelpatro-
nen geactiveerd worden.
Ook een hoge luchttemperatuur of een
defecte oliekoeler kan ertoe leiden dat de
olietemperatuur te hoog oploopt. Bij over-
verhitting gaat de olie minder lang mee.
Slepen
Voor het slepen van modellen met een auto-
maatbak (zie blz. 196).
Heuvelafwaarts rijden
Als de snelheid van de auto toeneemt bij het
afdalen van steile hellingen, hoewel u niet
op het gaspedaal trapt, zal de stuur-unit
terugschakelen naar een lagere versnel-
ling. Om krachtiger op de motor af te
remmen moet u handmatig een lagere ver-
snelling kiezen (zie blz. 172).
Limp-Home
Als er een storing in de versnellingsbak
optreedt, zal de bijbehorende stuur-unit de
functie Limp-Home activeren. Dit kan de
rijeigenschappen in verschillende mate
beïnvloeden. U wordt geadviseerd voor
controle/reparatie contact te nemen op met
een erkende Saab-werkplaats.
WAARSCHUWING
Om de remmen te ontzien bij lange en/of
steile afdalingen moet u zoveel mogelijk
op de motor afremmen (keuzehendel in
stand 1, 2 of 3).
Bij oververhitting van de remmen kunnen
de remmen volledig uitvallen!
N.B.
Niet met een aanhanger rijden, wanneer
Limp-Home actief is.
170 Starten en rijden
Modellen met een vijftraps automaatbak
In deze stand kunt u alleen de 2de en 5de
versnelling inschakelen. Gebruik de 2de
versnelling op lage snelheden en de 5de
versnelling op hoge snelheden. De 2de ver-
snelling is alleen handmatig in te schakelen.
De 5de versnelling is zowel handmatig in te
schakelen als automatisch met de keuze-
hendel in stand D (zie blz. 172).
Modellen met een zestraps
automaatbak
3
Het kan zijn dat de auto buitengewoon
futloos aandoet. Laat de auto in dat geval
bergen en in een werkplaats nakijken.
Het kan zijn dat de auto futloos aandoet,
maar het is mogelijk deze voorzichtig
naar een werkplaats te rijden voor
controle.
Het kan zijn dat de rijeigenschappen
nagenoeg onveranderd blijven.
Hoe u de rijeigenschappen ook ervaart,
moet u de auto altijd ter controle en/of repa-
ratie naar een werkplaats brengen.
Park Brake Shift Lock
De versnellingsbak is voorzien van een
beveiligingsfunctie die Park Brake Shift
Lock wordt genoemd. Om de keuzehendel
uit stand P of N te halen, moet u de blok-
keerknop op de keuzehendel indrukken en
het rempedaal ingetrapt houden.
Park Brake Shift Lock tijdelijk buiten
werking stellen
Bij elektrische storingen is het mogelijk dat
u de keuzehendel niet uit stand P kunt zet-
ten. Als dat gebeurt, moet u om de auto bij-
voorbeeld over een korte afstand te kunnen
verslepen het volgende doen.
1 Trek de handrem aan.
2 Til de rubbermat in het opbergvak voor
de keuzehendel op.
3 Onder de vloerplaat van het opbergvak
zit een gele hefboom van kunststof.
Gebruik een smal stuk gereedschap,
bijvoorbeeld een schroevendraaier, om
deze gele hefboom omlaag te duwen en
ondertussen de keuzehendel vanuit
stand P in stand N te zetten.
4 Verwijder de schroevendraaier.
5 Haal de auto van de handrem, als de
auto meteen daarop moet worden
versleept. Laat de handremhendel in
alle andere gevallen in de aangetrokken
stand staan.
Controleer zekering 6 in de relais- en zeke-
ringhouder in de motorruimte. Als de zeke-
ring intact is, is de accu mogelijk uitgeput. U
wordt geadviseerd voor controle/reparatie
contact te nemen op met een erkende
Saab-werkplaats.
Tijdelijk buiten werking stellen van Park
Brake Shift Lock
171Starten en rijden
Schakelstanden
P
De keuzehendel en de versnellingsbak zijn
geblokkeerd.
U kunt de motor starten.
Om de keuzehendel uit stand P of N te halen, moet
u de blokkeerknop op de keuzehendel indrukken
en het rempedaal ingetrapt houden.
U mag de keuzehendel alleen in stand P zetten,
wanneer de auto stilstaat.
R
U mag de keuzehendel alleen in stand R zetten,
wanneer de auto stilstaat. U kunt de hendel alleen
in deze stand zetten, als u de blokkeerknop
indrukt.
Wacht met gas geven, totdat de achteruitversnel-
ling is ingeschakeld.
N
Om de keuzehendel uit stand N te halen, moet u
het rempedaal ingetrapt houden.
Wanneer de keuzehendel in stand N staat, is er
geen sprake van krachtoverbrenging tussen de
motor en de versnellingsbak. U kunt de motor star-
ten. Om te voorkomen dat de auto in beweging
komt, moet u de handrem hebben aangetrokken.
Om te voorkomen dat de temperatuur in de motor
en de versnellingsbak te hoog oploopt, moet u bij
langdurige stilstand (bijvoorbeeld een verkeer-
sopstopping) de keuzehendel in stand N zetten.
Laat de keuzehendel in stand D staan, wanneer u
voor de verkeerslichten staat te wachten.
D
Stand D vormt de gebruikelijke stand om vooruit
te rijden. De versnellingsbak kiest automatisch de
juiste versnelling. Wanneer er precies wordt
geschakeld hangt onder meer af van de stand van
het gaspedaal en de rijsnelheid.
Wacht met gas geven, totdat de versnelling is
ingeschakeld.
172 Starten en rijden
Op sommige varianten zitten er toetsen op het stuurwiel, waarmee
u handmatig kunt schakelen. U kunt in dat geval handmatig schake-
len met zowel de keuzehendel als de toetsen op het stuurwiel. U
kunt alleen gebruik maken van de toetsen op het stuurwiel, wanneer
de keuzehendel in stand M staat.
Kies een hogere versnelling door op de rechter toets op het stuur te
drukken of een lagere versnelling door op de linker toets te drukken.
Sentronic, handmatig schakelen
Zet de hendel in stand M (naar links vanuit
stand D) om handmatig te kunnen schakelen.
Schakel een hogere versnelling in door de keuze-
hendel naar voren te duwen of juist een lagere ver-
snelling door de hendel naar achteren te halen. Na
iedere schakeling veert de keuzehendel automa-
tisch terug naar stand M.
Tijdens het rijden kunt u handmatig schakelen om
bijvoorbeeld tijdens het inhalen langer in de inge-
schakelde versnelling te blijven rijden.
Bij gladheid kunt u ervoor kiezen om in de 2de of
3de versnelling weg te rijden om zo het risico te
beperken dat de wielen doorslippen.
Op steile, aflopende hellingen moet u een lagere
versnelling kiezen om krachtiger op de motor te
kunnen afremmen en daarmee de remmen zoveel
mogelijk te ontzien.
Wanneer u handmatig schakelt, staat dat op het display van het
hoofdinstrument aangegeven. De letter M en de ingeschakelde
versnelling staan aangegeven.
In stand M reageert de motor sneller op het gaspedaal dan in
stand D. De gevoeligheid van het gaspedaal wordt gewijzigd.
Bij het terugschakelen kunt u de keuzehendel in de gewenste
lagere versnelling zetten. De versnellingsbak schakelt echter
pas terug, wanneer het toerental het juiste is om overtoeren te
voorkomen.
Stuurknoppen om handmatig te
schakelen
3
173Starten en rijden
Cruisecontrol 3
(kruissnelheidsregeling)
Om veiligheidsredenen (vanwege de
werking van het remsysteem) moet u
nadat de motor is aangeslagen eerst
eenmaal remmen, voordat u de cruise-
control kunt activeren.
De volgende aanduiding verschijnt op het
SID:
U bedient de cruisecontrol met een terugve-
rende schakelaar die de volgende standen
kent:
1 ON: inschakelen
2 OFF: uitschakelen
3 SET/+: gewenste snelheid instellen en
ingestelde snelheid verhogen
4 SET/–: gewenste snelheid instellen en
ingestelde snelheid verlagen
5 RESUME: ingestelde snelheid
hervatten
Het lampje CRUISE op het hoofdinstrument
brandt, wanneer u de schuifknop in stand
ON zet. Als u de motor afzet met de cruise-
control in stand ON, zal het systeem ook de
volgende keer dat u de motor inschakelt in
stand ON staan.
Instellen van de snelheid
1 Duw de schuifknop in stand ON.
2 Duw de hendel in stand SET/+ of
SET/–, wanneer de auto op de
gewenste snelheid rijdt (minstens
25 km/h).
Verhogen van ingestelde
snelheid
U kunt de snelheid op een van de volgende
manieren verhogen:
Trek op totdat de gewenste snelheid
bereikt is. Duw de hendel daarna korte tijd
in stand SET/+ of SET/–.
Elke keer dat u de hendel vervolgens
korte tijd in stand SET/+ duwt, verhoogt u
de snelheid met 1,6 km/h (1 mph) voor
zover u de cruisecontrol hebt geacti-
veerd.
Houd de hendel in stand SET/+, totdat de
gewenste, hogere snelheid is bereikt
(voor zover u de cruisecontrol hebt geac-
tiveerd).
WAARSCHUWING
Maak geen gebruik van de cruisecontrol
bij een nat en/of glad wegdek, in druk ver-
keer of op bochtige wegen.
Tap brakes lightly
before using cruise ctrl.
(Vóór activering van Cruise
control lichtjes op rempedaal
trappen.)
Bedieningshendel cruisecontrol
174 Starten en rijden
Verlagen van ingestelde snelheid
U kunt de snelheid op een van de volgende
manieren verlagen:
Rem af totdat de gewenste snelheid
bereikt is. Duw de hendel korte tijd in
SET/+ of SET/–.
Elke keer dat u de hendel vervolgens
korte tijd in stand SET/– duwt, verlaagt
u de snelheid met 1,6 km/h (1 mph).
Houd de hendel in stand SET/–, totdat de
gewenste, lagere snelheid is bereikt.
Tijdelijk de snelheid verhogen
Geef bij het inhalen bijvoorbeeld gas bij
zonder terug te schakelen (modellen met
een handbak). Wanneer u het gaspedaal
vervolgens weer loslaat, zal de auto auto-
matisch de ingestelde snelheid hervatten.
Tijdelijk uitschakelen
Duw de schuifknop zo ver naar links, in de
richting van stand OFF, dat de cruisecontrol
uitgeschakeld wordt. De schuifknop veert
vervolgens terug.
Ingestelde snelheid hervatten
Duw de schuifknop in stand RESUME om
de eerder ingestelde snelheid te hervatten.
U moet daarbij sneller rijden dan 25 km/h.
Uitschakelen
De cruisecontrol wordt uitgeschakeld:
wanneer u op het rem- of koppelingspe-
daal (modellen met een handbak) trapt;
wanneer u de schuifknop in de stand OFF
duwt;
wanneer het TCS/ESP
®
-systeem
actief is;
wanneer u de keuzehendel in stand N zet
(modellen met een automaatbak).
175Starten en rijden
Remmen
Controleer tijdens het rijden zo nu en dan de
werking van de remmen. Dit is vooral van
belang, wanneer u bij hevige regenval, door
grote waterplassen of op natte wegen door
sneeuw al dan niet vermengd met wegen-
zout rijdt. Onder dergelijke omstandigheden
kan de remwerking tijdelijk afnemen. Maak
de remschijven dan droog door zo nu en
dan lichtjes te remmen. Doe dit ook bij
extreem vochtig weer en meteen na het
schoonspuiten van de auto.
Om te voorkomen dat de remmen overver-
hit raken (bijvoorbeeld bij afdalingen met
een niveauverschil van honderden meters),
moet u op de motor afremmen door een
lagere versnelling in te schakelen. Als uw
auto een automaatbak heeft, kunt u de keu-
zehendel in stand 1 of 2 zetten.
De remmen gaan langer mee, als u tijdens
het rijden zo kort en krachtig remt als nodig
is.
Anti-blokkeerremsysteem (ABS)
Het ABS (= Antilock Braking System) regelt
automatisch voor ieder wiel de remdruk af.
Wanneer een wiel op het punt staat te blok-
keren, verlaagt het ABS de remdruk tijdelijk
om deze vervolgens weer te verhogen tot
de druk waarbij het wiel net niet blokkeert.
De elektronica-unit van het remsysteem
krijgt iedere decimeter die de auto rijdt
nieuwe informatie binnen. Deze informatie
wordt voortdurend verwerkt om de remdruk
zo nauwkeurig mogelijk af te stemmen op
de situatie. De remdruk wordt tot 12 keer
per seconde aangepast.
WAARSCHUWING
Om de auto te remmen wanneer de motor
is afgezet (bijvoorbeeld tijdens het sle-
pen), moet u ca. 4 keer harder op het
rempedaal trappen dan normaal. Het
rempedaal voelt dan star en stug aan.
Hetzelfde geldt voor de besturing, zodat
het u veel meer moeite kost om te sturen.
Het wordt afgeraden om tijdens de winter-
maanden opengewerkte velgen te
gebruiken, omdat dergelijke velgen de
onderdelen van het remsysteem onvol-
doende beschermen tegen opspattende
modder en wegenzout.
Bij oververhitting van de remmen kunnen
de remmen volledig uitvallen!
WAARSCHUWING
Het ABS kan de natuurwetten niet ophef-
fen. Ga er dan ook niet vanuit dat u sneller
kunt rijden, omdat uw auto is voorzien van
ABS.
Om de remweg onder alle omstandighe-
den zo kort mogelijk te houden en een
goede richtingsstabiliteit te verkrijgen,
moet u
zo hard mogelijk remmen, ont-
koppelen en zo nodig een uitwijkma-
noeuvre uitvoeren
.
176 Starten en rijden
Het remsysteem is voorzien van een elek-
tronische regeling (EBD = Electronic Brake-
force Distribution), die de remdruk dusdanig
verdeelt over de voor- en achterwielen, dat
het remvermogen ongeacht de snelheid en
de belading altijd optimaal is.
Het ABS heeft een ingebouwde diagnose-
functie die zorgt dat het waarschuwings-
lampje voor het ABS oplicht, als er een sto-
ring optreedt (zie blz. 84).
Als er iets mis is met het ABS, verschijnt de
volgende melding op het SID (en het bijbe-
horende symbool op het hoofdinstrument):
Het ABS levert geen kortere remweg op bij
het rijden over los grind en sneeuw of ijs.
Omdat de wielen echter nooit helemaal
blokkeren, blijft de auto altijd bestuurbaar.
U merkt dat het ABS werkt aan de
pompende beweging van het rempedaal en
het tikkende geluid dat u hoort. Dit is volko-
men normaal.
Trap het rempedaal
volledig in (u kunt het
rempedaal niet hard genoeg intrappen) en
houd het in deze stand vast. Ontkoppel ver-
volgens en voer zo nodig een uitwijkma-
noeuvre uit.
Laat het rempedaal nooit los, voordat de
auto helemaal stilstaat of het gevaar
geweken is!
Het bovenstaande is uiterst belangrijk.
Bij gladheid wordt het ABS reeds geacti-
veerd wanneer u lichtjes op het rempedaal
trapt. Op die manier kunt u controleren hoe
glad het wegdek is en uw rijstijl erop afstem-
men.
Test het ABS gerust eens uit op een daar-
voor geschikte plaats, bijvoorbeeld op het
slipcircuit van een autorijschool.
Antilock brake malfunc.
Contact service. (Storing
anti-blokkeerremsysteem.
Bezoek een werkplaats.)
Remmen met ABS – uitwijkmanoeuvreRemmen met ABS.
U merkt dat het ABS werkt aan de pom-
pende beweging van het rempedaal en
het tikkende geluid dat u hoort
177Starten en rijden
Traction Control
System (TCS)
Anti-doorslipregeling
Werking van het systeem
Het Traction Control System (aandrijfregel-
systeem) zorgt dat de wielen niet gaan spin-
nen, waardoor een optimale trekkracht
wordt verkregen en de grip en de wegligging
worden verbeterd.
Het TCS gebruikt informatie van de wielsen-
soren voor het ABS om te bepalen of de
aandrijfwielen soms sneller draaien dan de
achterwielen. Als de aandrijfwielen sneller
draaien dan de achterwielen, wordt het
motorkoppel dusdanig verlaagd (gas terug-
genomen) dat de wielen niet meer doorslip-
pen.
De voordelen van het TCS zijn het duide-
lijkst, wanneer de voorwielen zo weinig grip
op het wegdek hebben dat één of beide
voorwielen sneller gaan draaien dan de
achterwielen, bijvoorbeeld:
wanneer de beide aandrijfwielen niet op
dezelfde ondergrond staan tijdens het
wegrijden en optrekken. Het systeem
werkt dan als een elektronisch differen-
tieelslot om te zorgen dat de voorwielen
allebei even snel ronddraaien. Het
systeem werkt tevens tijdens het achter-
uitrijden.
wanneer bij het nemen van een bocht het
binnenste aandrijfwiel sneller gaat
draaien dan de andere wielen.
Controlelampje, TCS
Wanneer u de afstandsbediening in stand
ON zet, voert het systeem een zelfdiagnose
uit en gaat het lampje ca. 4 seconden lang
branden.
Het controlelampje op het hoofdinstru-
ment gaat branden zodra het TCS-systeem
actief is, d.w.z. wanneer één of meer wielen
de grip op het wegdek verloren hebben.
Als het TCS actief is, hebben de banden
minder grip op het wegdek en moet u extra
voorzichtig zijn.
WAARSCHUWING
Onder normale rijomstandigheden helpt
het TCS de stabiliteit van de auto te ver-
hogen. Beschouw het systeem echter
niet als een vrijbrief om sneller te gaan rij-
den. Tref altijd de nodige veiligheids-
maatregelen bij het nemen van bochten
en het rijden over gladde wegen.
178 Starten en rijden
TCS OFF
Het controlelampje op het hoofdinstru-
ment gaat branden als:
u het systeem handmatig uitschakelt (bij
snelheden lager dan 60 km/h);
er zich een storing in het ABS voordoet;
er iets mis is met het TCS en de volgende
melding op het SID staat:
TCS tijdelijk uitschakelen
Wanneer u de motor start, zal het TCS
worden ingeschakeld.
Het uitschakelen van het systeem kan
noodzakelijk zijn als u bijvoorbeeld vastzit.
Als er zich een storing in het ABS voordoet,
zal het TCS worden uitgeschakeld.
De cruisecontrol
3 wordt automatisch uit-
geschakeld, wanneer het TCS actief is.
U schakelt het systeem uit onder
Settings
(Instellingen)
.
1Kies
Settings (Instellingen) met de
stuurknoppen, of .
2 Houd de knop SET ingedrukt totdat er
een geluidssignaal klinkt.
3 Kies voor
TCS.
4 Druk de SET-knop in.
5Kies
ON (Aan) of OFF (Uit).
Sluit af met een druk op de knop SET.
Ga achteruit/terug met de CLR-knop.
Traction control failure.
Contact service. (Storing
aandrijfregelsysteem.
Bezoek een werkplaats.)
179Starten en rijden
Electronic Stability
Program (ESP
®
) 3
Stabiliteitsprogramma
Het Electronic Stability Program (ESP)
maak gebruik van zowel het Antilock Bra-
king System (ABS) als het Traction Control
System (TCS). Het vormt een systeem dat
u helpt om de auto stabiel te houden in las-
tige verkeerssituaties die u anders moeilij-
ker het hoofd kunt bieden.
Werkwijze van het ESP
®
-systeem
Electronic Stability Program kan het risico
beperken dat de auto gaat slippen door één
of meer wielen af te remmen zonder dat u
op het rempedaal trapt. Ook het motorver-
mogen wordt tijdelijk beperkt om de mate
van doorslippen van de aangedreven
wielen te reduceren. Er zitten sensoren in
de auto die de snelheid van de verschil-
lende wielen, de gierhoeksnelheid, de
dwarsversnelling, de uitslag van het stuur-
wiel en de remdruk meten. Aan de hand van
deze signalen wordt de werkelijke en
gewenste koers van de auto berekend en
wordt bepaald of het ESP
®
moet worden
geactiveerd.
De werkelijke koers wordt vervolgens ver-
geleken met de koers die u met het stuur-
wiel hebt gekozen. Als de beide koersen
niet met elkaar overeenkomen, wordt het
ESP
®
ingeschakeld.
Met ESP
®
hebt u een grotere kans om de
auto in een kritieke situatie onder controle te
houden.
Controlelampje, ESP
®
Wanneer u de afstandsbediening in stand
ON zet, voert het systeem een zelfdiagnose
uit en gaat het lampje ca. 4 seconden lang
branden.
Het controlelampje op het hoofdinstru-
ment gaat branden wanneer het ESP
®
actief is.
WAARSCHUWING
Bij normale rijomstandigheden helpt het
ESP
®
-systeem om de stabiliteit van de
auto te verbeteren. Dit moet echter niet
worden beschouwd als een mogelijkheid
om sneller te rijden. Betracht altijd de
nodige voorzichtigheid bij het nemen van
bochten en het rijden over gladde wegen.
De afbeelding geeft aan welk(e) wiel(en)
het systeem afremt om het risico van een
slippartij te voorkomen
180 Starten en rijden
Als het ESP
®
-systeem actief is, hebben de
banden minder grip op het wegdek en dient
u verder extra voorzichtig te zijn.
ESP
®
OFF
Het controlelampje op het hoofdinstru-
ment gaat branden als:
u het systeem handmatig uitschakelt (bij
snelheden lager dan 60 km/h);
er zich een storing in het ABS voordoet;
er iets mis is met het systeem en de
volgende melding op het SID staat:
ESP
®
tijdelijk uitschakelen
Wanneer u de motor start, zal het ESP
worden ingeschakeld.
Het uitschakelen van het systeem kan
noodzakelijk zijn als u bijvoorbeeld vastzit.
Het ESP
®
is altijd actief tijdens het remmen,
ook al hebt u het systeem handmatig uitge-
schakeld. Bij een storing in het ABS wordt
het ESP echter uitgeschakeld.
De cruisecontrol
3 wordt automatisch uit-
geschakeld als het ESP
®
actief is.
U schakelt het systeem uit onder
Settings
(Instellingen)
.
1Kies
Settings (Instellingen) met de
stuurknoppen, of .
2 Houd de knop SET ingedrukt totdat er
een geluidssignaal klinkt.
3 Kies voor
ESP.
4 Druk de SET-knop in.
5Kies
ON (Aan) of OFF (Uit).
Sluit af met een druk op de knop SET.
Achteruit/terug met de CLR-knop.
Stability control failure.
Contact service. (Storing
stabiliteitsprogramma.
Bezoek een werkplaats.)
N.B.
Wijzigingen in het chassis, zoals het
geval is bij het vervangen van de wielen,
schokdempers of vering, kunnen de wer-
king van het ESP
®
-systeem nadelig beïn-
vloeden.
U wordt geadviseerd contact te nemen op
met een erkende Saab-werkplaats, voor-
dat u chassisonderdelen vervangt.
181Starten en rijden
Handrem
De handremhendel vindt u tussen de beide
voorstoelen. De handrem werkt op de
achterwielen. Wanneer u de handremhen-
del aantrekt, zal het controlelampje voor de
handrem op het hoofdinstrument gaan
branden.
Om de handrem te lossen, moet u de hendel
iets omhoogtrekken en de knop indrukken.
Laat de hendel vervolgens zakken.
Bij het aanhalen van de handrem kunt u
beter niet op het rempedaal trappen of net
genoeg om te voorkomen dat de auto
wegrolt.
U kunt de auto gemakkelijker van de hand-
rem halen, wanneer u eerst op het rempe-
daal trapt en het in deze stand vasthoudt.
Dit geldt met name wanneer de auto op een
helling geparkeerd staat.
Als u wegrijdt met de handrem aangetrok-
ken, verschijnt de volgende melding op het
SID:
WAARSCHUWING
Trek bij het parkeren altijd de hand-
rem aan. Zie blz. 183. als u de auto
langdurig wilt parkeren.
Trek
altijd de handrem aan, voordat u
de afstandsbediening uit het contact
neemt.
Gebruik de handrem niet tijdens het
rijden.
Pak de handremhendel dusdanig
beet, dat u niet met uw vingers
bekneld raakt bij het lossen van de
handrem.
Release park brake.
(Haal auto van handrem.)
Correcte manier van beetpakken
182 Starten en rijden
Parkeren
Parkeren op een helling
Bij het parkeren op een steile helling kunt u
de voorwielen het best dusdanig schuin zet-
ten, dat de auto, als deze mocht gaan rollen,
tegen de trottoirband tot stilstand komt.
Wanneer de auto met het ene voorwiel
tegen een trottoirband aan geparkeerd
staat, moet u mogelijk iets aan het stuurwiel
draaien om het stuurslot op het heffen bij het
insteken van de afstandsbediening.
WAARSCHUWING
Laat kinderen of huisdieren nooit in de
auto achter. Bij warm weer kan de
temperatuur in de passagiers- en
bagageruimte oplopen tot maar liefst
70–80 °C.
Parkeer de auto altijd zo, dat deze
geen hinder of gevaar oplevert voor
het overige verkeer.
Parkeer de auto niet op droog gras of
op andere brandbare materialen. De
katalysator kan bijzonder heet worden
en brand veroorzaken.
Zet de auto op de handrem, neem de
afstandsbediening uit het contactslot
en vergrendel de auto.
N.B.
Haal alles van waarde uit de auto en let
erop dat:
u een mobiele telefoon, camera,
laptop e.d. nooit zichtbaar in de auto
laat liggen;
rondslingerende kleren, pakjes en
tassen dieven aantrekken;
u evenmin kleinere spullen van
waarde in de auto achterlaat zoals
cd’s, zonnebrillen, kleingeld e.d.;
u zoveel mogelijk parkeert op een
goed verlichte en open parkeerplaats;
de gelegenheid de dief maakt.
183Starten en rijden
Langdurig parkeren
Als u van plan bent de auto gedurende een
langere periode (ca. 3–4 maanden) niet te
gebruiken, wordt geadviseerd de volgende
maatregelen te treffen:
Tap de sproeiervloeistof uit het reservoir
en de slangen af.
Spuit de auto schoon en zet deze in de
was. De afdichtrubbers bij de motorkap,
de bagageklep en de portieren kunt u
schoonmaken en insmeren met glyce-
rine.
Na het wassen moet u de remschijven
“droogremmen” om roestvorming te voor-
komen.
Om condens in de brandstoftank te voor-
komen moet u de tank helemaal vullen.
Vul zo nodig koelvloeistof bij en contro-
leer voor het begin van de winter het anti-
vriesgehalte.
Stal de auto in een overdekte, droge
ruimte met een goede ventilatie. Trek de
handrem niet aan!
Cabriolet: Bij langdurig parkeren moet
de kap zijn gesloten.
Breng ze nodig stopblokken voor of
achter de wielen aan.
Neem de klem van de minpool van de
accu los. Bij kans op vorst moet u de accu
uit de auto verwijderen en in een vorstvrije
ruimte opslaan.
Als u geen steunbokken hebt om de auto
op te plaatsen, moet u de bandenspan-
ning verhogen tot ca. 3 bar (43 psi).
Zet de zijruiten een stukje open en leg een
dekkleed over de auto (echter geen kunst-
stof kleed).
1 Aflopende helling met
trottoirband
. Draai de
voorwielen in de richting
van het trottoir en rijd
voorzichtig zo ver vooruit
dat de wielen net tegen
de trottoirband aanko-
men.
2
Oplopende helling met
trottoirband.
Draai de
voorwielen van de trot-
toirband af en rijd de auto
zo ver achteruit, dat het
wiel net tegen de trottoir-
band aankomt.
3
Op- of aflopende
helling zonder trottoir-
band.
Draai de voorwie-
len naar de berm toe,
zodat de auto, als deze
mocht gaan rollen, niet
naar het midden van de
weg rolt.
184 Starten en rijden
Akoestisch
parkeerhulpsysteem 3
(Saab Parking Assistance)
Het parkeerhulpsysteem helpt u bij het par-
keren en achteruitrijden. In de achterbum-
per zijn vier sensoren aangebracht, die
eventuele obstakels tot op 1,8 meter achter
de auto kunnen waarnemen.
Als de auto zwaarbeladen is kan het gebeu-
ren dat het systeem ten onrechte aangeeft
dat er zich een obstakel binnen het meetge-
bied bevindt. Dit komt doordat de sensoren
bij een groot gewicht op de achterkant van
de auto schuin omlaag “kijken”.
Het systeem is gebaseerd op het principe
dat de vier sensoren in de achterbumper
ultrasone geluiden uitzenden die weerkaat-
sen tegen de eventuele obstakels achter de
auto en in dat geval weer door de sensoren
worden opgevangen. Het systeem kan
kleine en/of smalle obstakels niet altijd
registreren, omdat het weerkaatsingsop-
pervlak van een buis bijvoorbeeld dat naar
de auto gericht is te gering kan zijn.
Het systeem wordt automatisch ingescha-
keld, wanneer u de achteruitversnelling
inschakelt. Er klinkt een geluidssignaal en
op het SID verschijnt de tekst:
Als er een waarschuwingsmelding zoals die
voor de gordelwaarschuwing op het SID
verschijnt terwijl u de achteruitversnelling
inschakelt, worden de geluidssignalen van
het parkeerhulpsysteem niet doorgegeven
omdat waarschuwingsmeldingen een
hogere prioriteit genieten.
Zodra de sensoren een obstakel in het
meetgebied registreren, klinken er geluids-
signalen (-----). De geluidssignalen
WAARSCHUWING
Als u bij het achteruitrijden wordt aange-
reden of schade veroorzaakt, bent u
altijd schadeplichtig.
Het akoestisch parkeerhulpsysteem
helpt u bij het achteruitrijden.
Let erop dat het systeem een kind dat
op de grond ligt en/of kleine obstakels
zoals een paaltje niet altijd kan ont-
dekken.
Parking assistance active. (Parkeer-
hulpsysteem actief.)
Zijaanzicht van het meetgebied van de
sensoren
Bovenaanzicht van het meetgebied van
de sensoren
185Starten en rijden
volgen elkaar sneller op naarmate u het
obstakel dichter nadert.
Als u de auto in de achteruitversnelling tot
stilstand brengt, vallen de geluidssignalen
na 2 seconden weg. Wanneer u vervolgens
verder achteruitrijdt, worden er weer
geluidssignalen afgegeven. Als de auto
vooruitrijdt met de achteruitversnelling inge-
schakeld, vallen de geluidssignalen weg.
Wanneer de afstand tot het obstakel klei-
ner is dan ca. 30 cm, hoort u één lange
toon.
Wanneer het obstakel op ca. 90 cm achter
de auto ligt, veranderen de akoestische sig-
nalen merkbaar van karakter (de geluids-
signalen volgen elkaar sneller op). Een
afstand van ca. 90 cm is ideaal om bagage
in en uit de bagageruimte te laden.
Langs en muur achteruitrijden
Als de afstand tussen een obstakel en de
wielsensoren 2 seconden lang niet merk-
baar verandert, bijvoorbeeld als u langs een
muur achteruitrijdt, houden de sensoren
alleen het gebied recht achter de auto in de
gaten. Wanneer de afstand tot de muur
echter kleiner wordt, zal het systeem u
waarschuwen.
Modellen met een trekhaak
Als uw auto voorzien is van een trekhaak en
de bijbehorende bedrading correct aange-
sloten is op de elektrische installatie van de
auto, zal het akoestische parkeerhulpsys-
teem er rekening mee houden dat de trek-
haak achter de auto uitsteekt.
Bij het gebruik van een aanhanger wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld op
voorwaarde dat de bedrading van de trek-
haak correct aangesloten is op de elektri-
sche installatie van de auto.
U kunt het parkeerhulpsysteem als volgt
tijdelijk uitschakelen:
Druk nadat u de achteruitversnelling hebt
ingeschakeld op de knop CLR van de
bedieningseenheid voor het SID.
De volgende keer dat u de achteruitversnel-
ling inschakelt, is het systeem opnieuw
actief.
Storingsmelding
Als er iets mis is met het systeem verschijnt
de volgende melding op het SID:
Als er storingen in het optreden door invloe-
den van buitenaf, verschijnt de volgende
melding op het SID:
Wanneer de bovenstaande aanduiding ver-
schijnt, moet u de sensoren schoonmaken.
U vindt ze in de zwarte sierstrip op de ach-
terbumper.
N.B.
Voor de beste werking van het systeem
moet u de sensoren schoonhouden. Vuil,
sneeuw en ijs kunnen de gevoeligheid
van de sensoren verlagen.
Wanneer er grote hoeveelheden sneeuw
of vuil op de sensoren zitten, kan het
gebeuren dat het parkeerhulpsysteem
helemaal geen obstakels kan registreren.
Spuit niet met een hogedrukreiniger
tegen de sensoren aan om schade aan
de sensoren te voorkomen.
Parking assistance
malfunction. Service. (Sto-
ring parkeerhulpsysteem.
Bezoek een werkplaats.)
Parking assistance
sensor interference. (Sensor
parkeerhulpsysteem
gestoord.)
186 Starten en rijden
U kunt het systeem uitschakelen onder
Settings (Instellingen).
1Kies
Settings (Instellingen) met de
stuurknoppen, of .
2 Houd de knop SET ingedrukt totdat er
een geluidssignaal klinkt.
3 Kies voor
Park Assistance (Parkeer-
hulp)
.
4 Druk de SET-knop in.
5Kies
ON (Aan) of OFF (Uit).
6 Sluit af met een druk op de knop SET.
Uitleg bij ON (Aan) en OFF (Uit).
Park Assistance (Parkeerhulp)
ON (Aan)
OFF (Uit)
ON (Aan)
Het parkeerhulpsysteem wordt auto-
matisch geactiveerd bij het inschake-
len van de achteruitversnelling. Het
systeem waarschuwt als u tijdens het
achteruitrijden een obstakel achter de
auto te dicht nadert.
Als u een aanhanger aansluit en de
elektrische aansluiting op de auto is
correct, dan wordt de parkeerhulp uit-
geschakeld.
Tijdelijk uitschakelen is ook mogelijk
met de knop CLR als u de achteruitver-
snelling hebt gekozen en het systeem
actief is.
OFF (Uit)
Het parkeerhulpsysteem is uitgescha-
keld.
187Starten en rijden
Zuinig rijden
Factoren die van invloed zijn op
het brandstofverbruik
Het brandstofverbruik wordt in hoge mate
beïnvloed door factoren zoals de rijomstan-
digheden, het klimaat, de conditie van de
wegen, de conditie van de auto, de snelheid
en de rijstijl.
Inrijperiode
Tijdens de inrijperiode (de eerste 5000–
7000 km) kan het brandstofverbruik iets
hoger liggen dan de aangegeven brandstof-
verbruikswaarden.
Klimaat
Tijdens de zomermaanden rijdt u zuiniger
dan tijdens de wintermaanden. Het verschil
in brandstofverbruik kan oplopen tot ca.
10 procent. Het brandstofverbruik neemt
toe bij koude, omdat het dan langer duurt
voordat de motor op temperatuur is. Ook de
onderdelen van de aandrijflijn zoals de ver-
snellingsbak en de wielnaven hebben lan-
gere tijd nodig om op temperatuur te komen.
Ook de afgelegde afstand is van invloed op
het brandstofverbruik. Bij ritjes over afstan-
den korter dan 5–8 km komt de motor niet
snel genoeg op de juiste temperatuur. De
windsterkte speelt ook een belangrijke rol
voor het brandstofverbruik.
U leest de grafiek als volgt (het voorbeeld
geldt voor modellen met een benzinemo-
tor):
Als het brandstofverbruik bij een volledig
opgewarmde motor 1,0 liter/10 km
bedraagt, is het werkelijke verbruik 5 km na
de koude start:
1,2 liter/10 km (20 % meer) bij een
buitentemperatuur van +20 °C;
1,6 liter/10 km (60 % meer) bij een
buitentemperatuur van 0 °C;
2,0 liter/10 km (100 % meer) bij een
buitentemperatuur van –20 °C.
Zoals uit de grafiek blijkt, zijn de afstand en
de buitentemperatuur na de koude start van
grote invloed op het brandstofverbruik.
Als u meestal korte ritten van 5–8 km rijdt,
bijvoorbeeld wanneer u de auto voor het
vervoer van en naar uw werk gebruikt, zal
het gemiddelde brandstofverbruik 60–
80 procent boven het normale verbruik lig-
gen.
Rijstijl
Om zo zuinig mogelijk te rijden (zowel wat
het brandstofverbruik betreft als de mate
van slijtage) moet u regelmatig onder-
houd plegen aan uw auto.
Wanneer u te snel rijdt, onnodig snel
optrekt, te vaak afremt en terugschakelt,
neemt het brandstofverbruik toe.
Ook wanneer u vaak in stadsverkeer rijdt,
de motor veelvuldig koud start en gebruik
maakt van winterbanden, een imperiaal
of een aanhanger neemt het brandstof-
verbruik toe.
Toename van het brandstofverbruik bij de
koude start vergeleken met een auto met
een motor op bedrijfstemperatuur.
188 Starten en rijden
Laat de motor niet warmdraaien wanneer
de auto stilstaat.
Bij stationair toerental komt de motor
slechts zeer langzaam op temperatuur.
De motorslijtage is het grootst tijdens de
opwarmfase. Rijd daarom zo snel moge-
lijk weg nadat de motor is aangeslagen,
maar laat de motor niet te hoge toeren
maken.
Rijd zo rustig en anticiperend mogelijk.
Stem uw rijstijl af op de heersende
verkeersomstandigheden.
Zorg dat u altijd de hoogst mogelijke
versnelling inschakelt (gelet op de
verkeerssituatie) om het motortoerental
zo laag mogelijk te houden en het brand-
stofverbruik zoveel mogelijk te beperken.
Controleer eenmaal per maand de
bandenspanning. Bij een verkeerde
bandenspanning neemt de slijtage toe.
Een iets te hoge bandenspanning is
minder schadelijk voor de banden dan
een te lage spanning. Bij een te lage
bandenspanning, stijgt het brandstofver-
bruik.
Controleer van tijd tot tijd het brandstof-
verbruik.
Een toename in het brandstofverbruik
kan duiden op een storing. Laat de auto in
dat geval nakijken in een werkplaats. U
wordt geadviseerd contact op te nemen
met een erkende Saab-werkplaats.
De praktijk heeft uitgewezen dat u aanmer-
kelijk zuiniger rijdt, als u de bovenstaande
aanwijzingen opvolgt.
Wegdek
Bij het rijden over natte wegen en grindwe-
gen ligt het brandstofverbruik iets hoger dan
bij het rijden over droge en egale, geasfal-
teerde wegen. Ook in sterk glooiende
gebieden verbruikt de auto meer brandstof.
De hoeveelheid brandstof die u tijdens het
afdalen bespaart, weegt namelijk niet op
tegen de hoeveelheid extra brandstof die de
motor nodig heeft om te klimmen.
Motorverwarming 3
Het gebruik van een motorverwarming is
goed voor uw auto en het milieu. Hier volgt
een aantal voordelen:
het brandstofverbruik neemt af;
de motor slijt minder;
de passagiersruimte komt sneller op
temperatuur;
bij korte ritten neemt de uitstoot van
uitlaatgassen aanmerkelijk af.
De motorverwarming heeft het meeste
effect bij buitentemperaturen tot maar liefst
+15 – +20 °C. Hoe warmer het buiten is, hoe
korter de tijd dat de motorverwarming moet
werken. Wanneer de verwarming langer
dan 1,5 uur werkt, wegen de voordelen van
de verwarming niet op tegen de kosten.
Bewaar een eventueel losse, elektrische
interieurverwarming in de bagageruimte,
wanneer u de verwarming niet gebruikt.
WAARSCHUWING
Zet de motor nooit tijdens het rijden af,
omdat het remvermogen en de stuurbe-
krachtiging dan aanzienlijk afnemen.
189Starten en rijden
Rijden tijdens de winter
Onder koude weersomstandigheden moet
u rekening houden met het volgende:
Controleer voordat u wegrijdt of de ruiten-
wisserbladen soms zijn vastgevroren.
Zorg dat de luchtinlaatopening van het
verwarmingssysteem tussen de motor-
kap en de voorruit vrij is van sneeuw.
Spuit zo nodig een speciale olie in de
portiersloten om bevriezing te voorko-
men. Gebruik bij voorkeur molybdeendi-
sulfideolie (MoS
2
). Als de sloten
desondanks toch bevriezen, moet u voor-
zichtig zijn bij het (handmatig) ontgrende-
len om te voorkomen dat de sleutel
afbreekt. Verwarm de sleutel of spuit
slotontdooier in het slot.
Bij gladheid is het van groot belang dat de
remmen en de banden in goede staat
verkeren.
Controleer het antivriesgehalte van de
koelvloeistof (zie blz. 216).
Giet voor de wintermaanden enkele
malen anti-condensmiddel in de tank om
te voorkomen dat eventuele condens in
de tank kan bevriezen en voor verstop-
ping van de brandstofleidingen kan
zorgen. De kans op condensvorming is
het kleinst wanneer u de tank tot het maxi-
mum gevuld houdt.
Wanneer het vriest en de auto buiten
geparkeerd staat, heeft het echter geen
zin om een dergelijk anti-condensmiddel
in de tank te gieten. Het middel is namelijk
niet in staat om het reeds gevormde ijs te
doen smelten. Laat de auto in dat geval
enige tijd in een warme ruimte staan,
zodat eventuele ijskristallen kunnen
smelten. Giet daarna tijdens het voltan-
ken anti-condensmiddel in de tank.
Condens ontstaat onder invloed van
temperatuurschommelingen (de buiten-
temperatuur varieert sterk of u parkeert
de auto nu eens binnen in de garage dan
weer buiten).
Modellen met een dieselmotor: ga na of
de brandstof die u gebruikt geschikt is
voor de wintermaanden. Bij extreem lage
buitentemperaturen kan de paraffine in
de brandstof uitvlokken met als gevolg
dat het brandstoffilter verstopt raakt en de
motor geen brandstof meer krijgt. Parkeer
de auto in dat geval enige tijd in een
warme ruimte, zodat de paraffinevlokken
weer oplossen (zie ook “Modellen met
een dieselmotor
3” op blz. 163).
Cabriolet: Bedien de kap bij voorkeur
niet bij temperaturen lager dan –5 °C.
Uw auto is voorzien van banden die zijn
ontwikkeld voor optimale grip op zowel
droge als natte wegen. Dergelijke banden
bieden echter een minder goede grip op
sneeuw en ijs. U wordt dan ook geadviseerd
tijdens de wintermaanden gebruik te maken
van speciale winterbanden. Winterbanden
zijn iets minder geschikt voor gebruik op
sneeuwvrije wegen.
Als vuistregel geldt dat winterbanden de
beste grip bieden bij sneeuw en ijzel. Win-
terbanden zijn met name effectief in combi-
natie met speciale spikes.
Informeer naar de wettelijke bepalingen
ten aanzien van het gebruik van verschil-
lende typen winterbanden en sneeuw-
kettingen. In sommige landen zijn
banden met spikes niet toegestaan.
Als u
winterbanden gebruikt, moet u op alle vier
de wielen dezelfde soort banden monteren.
Neem contact op met een werkplaats bij u
in de buurt voor informatie over de beste
bandenkeus. U wordt geadviseerd contact
op te nemen met een erkende Saab-
werkplaats.
190 Starten en rijden
Let erop dat rubber een product met een
beperkte houdbaarheid is. Zo is het moge-
lijk dat u de winterbanden al moet vervan-
gen, voordat ze zijn versleten. Naarmate
rubber ouder wordt, neemt de grip op het
wegdek af.
Voor modellen met een handbak geldt het
volgende: als de voorwielen mochten gaan
slippen, kunt u dit het beste ondervangen
door te ontkoppelen en de wielen te laten
uitrollen (d.w.z. de wielen worden niet aan-
gedreven en evenmin geremd). Stuur de
auto vervolgens voorzichtig in de gewenste
richting.
Als uw auto is uitgerust met een automaat-
bak, moet u in het gegeven geval het gas-
pedaal even loslaten en de auto in de
gewenste richting sturen.
Wanneer de achterwielen doorslippen,
moet u het stuur in dezelfde richting als het
achtereind van de auto draaien.
Rijden met sneeuwkettingen 3
Het omleggen van sneeuwkettingen is
alleen toegestaan bij gebruik van velgen en
banden met de maten die geadviseerd
worden in het hoofdstuk “Technische gege-
vens” (zie blz. 273).
U wordt geadviseerd contact op te nemen
met een erkende Saab-dealer voor informa-
tie over goedgekeurde sneeuwkettingen.
WAARSCHUWING
Rijd niet sneller dan 50 km/h bij
gebruik van sneeuwkettingen.
Bij gebruik van sneeuwkettingen kan
de stabiliteit in dwarsrichting afnemen.
Leg geen sneeuwkettingen om de
achterbanden.
N.B.
Controleer regelmatig de slijtage van
de schakels van de sneeuwkettingen.
Controleer of de sneeuwkettingen niet
tegen het wielhuis aankomen, wan-
neer u het stuur helemaal naar links of
rechts draait.
Zie het hoofdstuk “Technische gege-
vens”, blz. 273, voor meer informatie
over de toelaatbare bandenmaat bij
gebruik van sneeuwkettingen.
191Starten en rijden
Rijden tijdens de zomer
Controleer altijd het koelvloeistofpeil, voor-
dat u vertrekt. Bij een koude motor dient de
koelvloeistof ter hoogte van het merkje
KALT/COLD (op de deellijn van het expan-
siereservoir) of daar net boven te staan.
Laat de motor na afloop van de rit
2-3 minuten stationair lopen.
Als de naald van de temperatuurmeter tot in
het rode gebied uitslaat, verschijnt de vol-
gende melding op het SID:
1 Breng de auto tot stilstand, maar laat de
motor doorlopen. Draai de dop van het
expansiereservoir
niet los, ook al is het
reservoir leeg. Als de temperatuur blijft
stijgen ondanks dat de motor stationair
loopt, moet u de motor afzetten.
2 Laat de motor stationair doorlopen en
wacht totdat de temperatuurmeter
aangeeft dat de temperatuur normaal is
(de naald zakt tot ongeveer halverwege
de schaalverdeling). Zet de motor
vervolgens af. Als u koelvloeistof moet
bijvullen, moet u de dop van het expan-
siereservoir
voorzichtig losdraaien.
Giet vervolgens een mengsel in het
reservoir dat voor 50 % uit antivries en
voor 50 % uit water bestaat. Gebruik
een antivriessoort die door Saab is
goedgekeurd.
3 Laat het koelsysteem in een werkplaats
nakijken. U wordt geadviseerd contact
op te nemen met een erkende Saab-
werkplaats.
Voor modellen met een dieselmotor
geldt:
Een speciale beveiligingsfunctie
zorgt dat oververhitting van de motor bij
een zware belasting niet mogelijk is.
Wanneer de temperatuurmeter uitslaat
tot in het rode gebied, wordt het motor-
vermogen begrensd.
Hot engine. Make a
safe stop. Idle engine. (Motor
heet. Breng auto veilig tot
stilstand. Laat motor statio-
nair lopen.)
WAARSCHUWING
Als het koelsysteem van de motor
kookt, moet u de motorkap voorzichtig
openen. Draai de dop van het expan-
siereservoir nooit helemaal los, wan-
neer de motor nog heet is.
Er heerst een bepaalde overdruk in
het koelsysteem, zodat er hete koel-
vloeistof en stoom vrij kan komen.
Daarbij kunt u oogletsel en brandwon-
den oplopen. Draai de dop van het
expansiereservoir daarom langzaam
open om de druk van het systeem te
halen, voordat u de dop verwijdert.
192 Starten en rijden
Rijden met een
aanhanger 3
Informeer naar de voorschriften en
bepalingen die in uw land van kracht zijn
ten aanzien van de maximale snelheid,
het aanhangergewicht, het remsysteem
van de aanhanger en het type rijbewijs
bij het rijden met een aanhanger.
Trekhaak 3
Als extra accessoire is een trekhaak lever-
baar. Deze is bedoeld voor een aanhanger-
gewicht van max. 1600 kg, voor 9-3 TiD 8v
geldt 1500 kg en voor 9-3 1.8i geldt 1400 kg.
Een elektrische aansluiting
3 voor de trek-
haak en een elektronica-eenheid vindt u in
de relais- en zekeringhouder links in de
bagageruimte.
Als de auto voorzien is van een originele,
13-polige elektrische aansluiting van Saab,
is het mogelijk een aanhanger/caravan uit
te rusten met mistachterlichten en achteruit-
rijlichten. Het is bovendien mogelijk even-
tuele inwendige en uitwendige verlichting
op de caravan te gebruiken, wanneer de
auto niet op contact staat.
Let er in dat
geval wel op dat de accu niet te lang ach-
tereen belast wordt en daardoor uitgeput
raakt, omdat de motor dan niet meer kan
worden gestart
.
Ook tijdens het rijden is het mogelijk span-
ning voor de caravan af te nemen om bij-
voorbeeld de accu in de caravan bij te
laden.
Om een aanhanger met een 7-polig contact
te kunnen aankoppelen hebt u een
adapter
3 nodig.
Een eventueel akoestisch parkeerhulpsys-
teem wordt buiten werking gesteld, als u
een aanhanger achter de auto hangt en op
het originele aanhangercontact van Saab
aansluit.
WAARSCHUWING
Koppel geen aanhanger achter de
auto bij een hellingspercentage van
meer dan 15 %. De druk op de aange-
dreven wielen (voorwielen) wordt dan
zo laag, dat ze kunnen doorslippen en
hun grip op de weg verliezen.
De handrem is niet altijd krachtig
genoeg om de auto plus de aanhanger
tegen te houden. De wielen kunnen
over het wegdek wegglijden.
Trek altijd de handrem van de aanhan-
ger aan, voordat u de aanhanger los-
koppelt. Als u dat niet doet, kunt u
letsel oplopen of schade aan de
bumper veroorzaken als de aanhan-
ger mocht gaan rollen.
N.B.
Gebruik alleen een trekhaak die goed-
gekeurd is voor montage op de auto.
U wordt geadviseerd de montage van
een trekhaak over te laten aan een
erkende Saab-werkplaats, waar ze u
tevens informatie kunnen verstrekken
over het geldende aanhangergewicht
e.d. De erkende Saab-werkplaats kan
u informeren over de wijze waarop de
trekhaak gemonteerd moet worden en
aangeven of er andere maatregelen
moeten worden genomen die van
invloed zijn op het koelsysteem of
andere uitrusting.
U wordt geadviseerd contact op te
nemen met een erkende Saab-werk-
plaats voor adviezen over een pas-
sende trekhaak voor uw auto en de
elektrische aansluiting van de
trekhaak.
193Starten en rijden
Adviezen voor modellen met een
automaatbak
In de onderstaande tabel staan de beper-
kingen qua rijtijd bij hoge buitentemperatu-
ren van ca. +30 °C. Dit met het oog op de
capaciteit van het koelsysteem.
Wanneer uw auto een automaatbak heeft
en u over grote afstanden moet klimmen,
moet u op het volgende letten.
Als de koelvloeistoftemperatuur stijgt, geeft
de temperatuurmeter op het hoofdinstru-
ment dat aan.
Het volgende vindt plaats naarmate de
motortemperatuur oploopt:
er treden wijzigingen op in de schakelpa-
tronen van de versnellingsbak;
de A/C-compressor wordt uitgeschakeld;
het maximale motorkoppel wordt
begrensd.
Sommige aanhangers/caravans zijn
uitgerust met een ander soort elektri-
sche uitrusting dan de gebruikelijke
buitenverlichting (zoals binnenverlich-
ting, ventilator of acculader). Als deze
uitrusting via het aanhangercontact is
aangesloten op de auto, moet de aan-
hanger/caravan met een 13-polige
connector worden aangesloten die
voldoet aan de ISO-norm 11446 om in
de benodigde individuele voeding te
voorzien.
Wees voorzichtig wanneer u op onef-
fen wegen rijdt of met een zwaar bela-
den auto (met aanhanger) tegen trot-
toirbanden oprijdt. Dit geldt met name
bij gebruik van 18" wielen.
Hellings-
percentage
(%)
Max. aanhan-
gergewicht (kg)
Tijdslimiet
(minuten)
6–8 1500 geen
9–11 1400 max 15
12–14 1200 max 15
max 15 1000 max 15
194 Starten en rijden
De volgende aanduiding verschijnt op het
SID, als de versnellingsbakolie te warm
wordt:
Wanneer deze aanduiding verschijnt, moet
u de auto op een geschikte plek tot stilstand
brengen en de motor stationair laten lopen,
totdat de aanduiding weer verdwijnt. De
keuzehendel moet daarbij in stand P staan.
Wanneer u daarna weer verder rijdt, moet u
handmatig een lage versnelling kiezen die
een motortoerental rond 3500 omw/min
oplevert en wachten totdat het hellingsper-
centage afneemt (zie blz. 172).
Adviezen voor modellen met een
handbak
Als de koelvloeistoftemperatuur stijgt, geeft
de temperatuurmeter op het hoofdinstru-
ment dat aan.
Wanneer de wijzernaald tot net voor het
rode gebied uitslaat, zal bij bepaalde motor-
varianten de A/C-compressor worden uitge-
schakeld en het maximale motorkoppel
worden begrensd.
Wanneer u daarna weer verder rijdt, moet u
handmatig een lage versnelling kiezen die
een motortoerental rond 3500 omw/min
oplevert ligt en wachten totdat het hellings-
percentage afneemt.
Kogeldruk
Voor de beste wegligging van de totale
combinatie van de auto plus aanhanger,
moet u de aanhanger of de caravan op een
bepaalde manier laden. Bij een aanhanger
met twee wielen, moet u de lading zoveel
mogelijk boven de wielen aanbrengen en zo
laag mogelijk houden.
Laad de aanhanger of caravan zo dat de
druk op de kogel 50–75 kg bedraagt. Let
erop dat u dit gewicht van het maximale
laadvermogen van de auto moet aftrekken.
Het is dan ook mogelijk dat u hetzelfde
gewicht aan bagage uit de bagageruimte
moet nemen.
Gearbox too hot. Make a
safe stop. Open hood.
(Versnellingsbak te heet.
Breng auto veilig tot
stilstand. Open motorkap.)
WAARSCHUWING
Om de remmen te ontzien bij lange en/of
steile afdalingen moet u zoveel mogelijk
op de motor afremmen (stand M1, M2 of
M3).
Bij oververhitting van de remmen kunnen
de remmen volledig uitvallen!
WAARSCHUWING
Om de remmen te ontzien bij lange en/of
steile afdalingen moet u zoveel mogelijk
op de motor afremmen (keuzehendel in
stand 1, 2 of 3).
Bij oververhitting van de remmen kunnen
de remmen volledig uitvallen!
195Starten en rijden
Rijden met lading op het
dak
U mag lading met een gewicht tot maximaal
100 kg op het dak vervoeren. Let erop dat
het gewicht van de lading op het dak is inbe-
grepen bij de maximaal toelaatbare laadca-
paciteit/de asdruk van de auto.
Er is een speciaal geconstrueerde
lastdrager
3 verkrijgbaar die bestand is
tegen zware belastingen. U wordt geadvi-
seerd contact op te nemen met een erkende
Saab-werkplaats. Zorg dat u de lading altijd
goed vastzet.
Rijden met belading
De rijeigenschappen van uw auto hangen af
van de wijze waarop u de lading hebt aan-
gebracht.
Zorg dat u de zwaarste bagage zoveel
mogelijk voor in de bagageruimte
aanbrengt en zo mogelijk plat neerlegt.
Zet de lading vast aan de verankerings-
ogen (zie blz. 140).
Bij een zware belading verschuift het
zwaartepunt van de auto naar achteren,
zodat de auto sterker overhelt bij snelle
uitwijkmanoeuvres.
Vervoer nooit meer lading in een skibox
3
dan toegestaan is, ook al is de box nog
niet gevuld.
Zorg dat de bandenspanning de juiste is
– een iets te hoge bandenspanning is
minder schadelijk dan een te lage (zie ook
blz. 250 en 282).
Bij het rijden met belading neemt de
remweg altijd toe. Houd daarom
voldoende afstand aan tot het verkeer dat
voor u rijdt.
Zorg bij het inladen dat u het totaalge-
wicht van de auto of de asdruk niet over-
schrijdt (zie blz. 274).
Het vervoer van lading op het dak kan
de telefooncommunicatie negatief beïn-
vloeden.
WAARSCHUWING
Wanneer u lading op de daklastdrager
vervoert, treden er wijzigingen op in
het zwaartepunt en de aerodynami-
sche eigenschappen van de auto.
Houd daar rekening mee bij het
nemen van bochten en bij het rijden
met zijwind.
Stem uw snelheid daarom af op de
heersende omstandigheden.
Verdeling van de bagage in de caravan
aLicht
b Middelzwaar
c Zwaar
196 Starten en rijden
Rijden met een
geopende bagageklep
Rijd bij voorkeur niet met een bagageklep
die geheel of gedeeltelijk openstaat om te
voorkomen dat er uitlaatgassen de passa-
giersruimte in worden gezogen.
Als u echter gedwongen bent om met een
geopende bagageklep te rijden, moet u alle
ruiten en een eventueel zonnedak sluiten
en de interieurventilator op de maximale
snelheid instellen.
Rijden door diepe
waterplassen
Slepen
Voorste sleepoog
N.B.
Rijd niet door waterplassen die dieper zijn
dan 20 cm. Matig uw snelheid tot het sta-
tionaire toerental om te voorkomen dat de
motor water aanzuigt. De motor kan ern-
stig beschadigd raken, wanneer er water
in het inlaatsysteem komt.
WAARSCHUWING
Let erop dat de rembekrachtiging niet
werkt, als de motor is afgezet. Om te
remmen moet u dan ook veel harder
dan normaal op het rempedaal druk-
ken.
Ook de stuurbekrachtiging werkt niet,
als de motor is afgezet. Het kost u
daarom veel meer moeite om de auto
te besturen.
Zorg dat de auto die aansleept altijd
zwaarder is dan de auto die wordt
gesleept.
Laat geen passagiers meerijden in de
auto zitten die wordt gesleept.
Roep voor berging van de auto altijd
professionele hulp in.
Zet het contactslot in stand ON, als u
de auto versleept met de motor afge-
zet.
Zorg dat het stuurslot is opgeheven,
voordat u gaat slepen.
Het stuurslot wordt alleen opgeheven,
wanneer de afstandsbediening in het
contactslot steekt en de accuspanning
in orde is.
WAARSCHUWING
Zorg dat het voorste sleepoog goed
vastzit. Let erop dat het sleepoog van
linkse schroefdraad is voorzien!
Het sleepoog is bestemd om de auto
over de weg te slepen,
niet om de auto
bijvoorbeeld uit een greppel omhoog
te trekken.
Zorg dat omstanders op veilige
afstand staan voor het geval dat het
sleepoog of de sleepkabel afbreekt of
knapt. Het sleepoog of de sleepkabel
kan losschieten en omstanders ern-
stige verwondingen toebrengen.
Laat het trekoog na het slepen nooit in
de voorbumper zitten, maar leg deze
terug op de daarvoor bestemde
plaats.
197Starten en rijden
Het voorste sleepoog ligt naast het reserve-
wiel. Rechts in de bumper vindt u een
dekplaatje waarachter de steun voor het
sleepoog zit.
1 Werk de onderkant van het dekplaatje
los met bijvoorbeeld een schroeven-
draaier. Beschadig de lak niet.
2 Draai het sleepoog vast.
Het sleepoog
is voorzien van linkse schroefdraad!
3 Steek de dopsleutel door het sleepoog
om het goed strak vast te draaien.
Dekplaatje terugplaatsen: breng eerst de
bovenkant van het dekplaatje in positie en
duw vervolgens de onderkant aan.
Achterste sleepoog
Het achterste sleepoog zit onder de bumper
vast en is niet los te schroeven.
Als uw auto is uitgerust met een trekhaak,
kunt u ook de trekhaak gebruiken om een
andere auto te verslepen.
Voorste sleepoog gemonteerd.
Het sleepoog is voorzien van linkse
schroefdraad!
Achterste sleepoog
198 Starten en rijden
Auto slepen
Zet de versnellingspook in de neutrale
stand (op modellen met een automaatbak
moet de keuzehendel in stand N staat).
Schakel de stadslichten in.
Rijd voorzichtig en zorg dat u de maxi-
male snelheid voor het slepen nooit
overschrijdt.
Probeer de sleepkabel altijd strak te hou-
den. Dit om te voorkomen dat de kabel
knapt, wanneer er plotseling te veel span-
ning op de kabel komt te staan. Om de kabel
tijdens het rijden strak te trekken kan de
bestuurder van de auto die op sleeptouw
wordt genomen voorzichtig remmen.
Modellen met een automaatbak
Houd u aan de voorschriften die in uw land
gelden ten aanzien van de snelheid tijdens
het slepen. De maximale snelheid tijdens
het slepen bedraagt 50 km/h (voor zover dit
in overeenstemming is met de wettelijke
voorschriften). De auto mag over een
afstand van maximaal 50 km worden weg-
gesleept. Voor langere afstanden moet u de
hulp van een bergingsvoertuig inroepen.
Het is niet mogelijk de motor aan te slepen
of te duwen. U kunt de motor in geval van
nood starten volgens de aanwijzingen in het
hoofdstuk “Starthulp met hulpaccu”
(zie blz. 200).
N.B.
Maak nooit gebruik van de sleepogen om
de auto te bergen.
N.B.
U mag de auto niet achteruit wegsle-
pen.
Los de handrem, als de auto bij het
wegslepen met de voorwielen van de
grond getakeld wordt.
Maak nooit gebruik van de sleepogen om
de auto te bergen.
199Starten en rijden
Bergen
Bij het transport van de auto op een ander
voertuig moet u de auto met passende ver-
ankeringen vastzetten. Het onderstel van
de auto is voorzien van de benodigde
bevestigingspunten. Ze bestaan uit lang-
werpige openingen die dusdanig verstevigd
zijn dat ze bestand zijn tegen de krachten
die bij dergelijke transporten kunnen ont-
staan.
Vervoeren van de auto
Rijden met een
reservewiel
Zie blz. 253.
Bandenreparatieset 3
Op sommige markten is het reservewiel ver-
vangen door een bandenreparatieset. Met
deze reparatieset kunt u een lekke band
herstellen en oppompen zonder het wiel
daarvoor te hoeven demonteren
(zie blz. 259).
N.B.
Bij het vervoer van een model met een
verlaagd chassis (sportchassis) (op een
transportvoertuig) moet u extra voorzich-
tig zijn om schade aan de spoiler en/of het
onderstel van de auto te voorkomen.
Bevestigingspunten voor verankeringen
200 Starten en rijden
Starthulp met hulpaccu
Om vonkvorming te voorkomen moet u bij
het geven van starthulp de hulpaccu op de
juiste manier aansluiten.
1 Schakel het contact en alle stroomver-
bruikers (verlichting, achterruitverwar-
ming e.d.) uit.
2 Zet ook de motor van de auto met de
hulpaccu af.
3 Sluit eerst de pluspool van de hulpaccu
op de pluspool van de lege accu aan.
4 Sluit daarna de minpool van de
hulpaccu op een massapunt aan in de
auto met de lege accu.
5 Start eerst de motor van de auto met de
hulpaccu.
6 Start vervolgens de motor van de auto
met de lege accu. Laat de motor een
poosje lopen en neem daarna de kabels
in omgekeerde volgorde weer los.
N.B. Als de spanning van de lege accu
zeer laag is, moet u mogelijk meerdere
minuten wachten – met de startkabels
aangesloten – voordat u de motor kunt
starten.
Als de startmotor niet bij de eerste poging
aanslaat, moet u 3–5 minuten pauze inlas-
sen tussen de startpogingen.
WAARSCHUWING
Bij werkzaamheden aan de accu van
de auto kan een explosief gas worden
gevormd. Als er een vonk ontstaat,
kan dit knalgas dat rond de accu wordt
gevormd exploderen. Vermijd daarom
altijd vonken en open vuur bij werk-
zaamheden in de onmiddellijke omge-
ving van de accu.
De accu bevat bijtend zwavelzuur.
Gebruik daarom altijd een gezichts-
masker of een veiligheidsbril bij werk-
zaamheden aan de accu.
Als het zuur in contact komt met uw
ogen, huid of kleding, moet u het
getroffen gebied onmiddellijk afspoe-
len met een ruime hoeveelheid water.
Wanneer u zuurspatten in de ogen
hebt gekregen of als een grotere hoe-
veelheid op de huid terechtgekomen
is, moet u een arts raadplegen.
N.B.
De startkabels moeten minstens een
kabeldoorsnede van 16 mm
2
hebben bij
benzinemodellen en minstens 25 mm
2
bij
dieselmodellen.
Gebruik geen kabels met een lengte
groter dan 3 m.
Starthulp met hulpaccu
201Starten en rijden
Gebruik van acculader 3/
starthulpeenheid
Om schade aan de elektrische en elektroni-
sche systemen van de auto te voorkomen
moet u bij gebruik van een acculader/start-
hulpeenheid op het volgende letten.
Als de eenheid verschillende laadspan-
ningen kent (6V/12V/18V/24V), moet u
een spanning van 12 V gebruiken.
Gebruik de eenheid volgens de aanwij-
zingen van de fabrikant.
Zorg dat er tijdens het gebruik van een
acculader/starthulpeenheid geen andere
apparatuur van de auto op de netspan-
ning of de massa is aangesloten.
Zorg dat de acculader/starthulpeenheid
in geen geval een spanning afgeeft hoger
dan:
16 V (continu)
18 V gedurende 60 minuten.
Bij twijfel over de karakteristieken van de
eenheid moet u de kabelklem van de
pluspool van de accu loskoppelen, voor-
dat u de eenheid op de accu aansluit.
202 Starten en rijden
Voordat u lange reizen
maakt
Saab geeft een speciaal boekje uit met
adviezen en nuttige tips voor lange reizen.
Het boekje dat verkrijgbaar is bij een
erkende Saab-werkplaats, heet “Saab
European Service Guide”
3 en bevat
tevens een overzicht van alle erkende
Saab-werkplaatsen in Europa met de bijbe-
horende adressen.
Voordat u aan een lange reis begint, kunt
u uw auto het best in een werkplaats laten
nakijken. U wordt geadviseerd daarvoor
contact op te nemen met een erkende
Saab-werkplaats.
Zorg dat u enkele belangrijke reserveonder-
delen meeneemt zoals gloeilampen, wis-
serbladen, zekeringen en een multi-V-riem.
U kunt voor de reis ook zelf nog de volgende
controles uitvoeren:
Controleer of er geen olie of brandstof uit
de motor of versnellingsbak lekt.
Controleer de conditie van de multi-V-riem
en vervang de riem als deze tekenen van
slijtage vertoont.
Controleer de ladingstoestand van de
accu.
Controleer het profiel van de banden en
de bandenspanning. Vergeet daarbij het
reservewiel niet.
Aanbevolen banden-
spanningswaarden
(zie blz. 282).
Neem een extra afstandsbediening mee
en bewaar deze apart van de andere.
Controleer de maximaal toelaatbare snel-
heid voor de banden, wanneer u in landen
zonder snelheidsbeperking rijdt (zie het
hoofdstuk "
Bandaanduidingen" op
blz. 251).
Controleer de werking van de remmen.
Controleer of alle lichten het doen.
Controleer het gereedschap in de auto.
Als u tijdens de wintermaanden op reis
gaat, moet u informeren naar de bepalin-
gen voor het gebruik van banden met
spikes in het land van bestemming.
Zorg dat de gevarendriehoek in de auto
ligt. Informeer naar de bepalingen voor
het gebruik van een gevarendriehoek in
het/de land(en) van bestemming.
Modellen met halogeenlampen en het
stuur links: Draai de stelschroef linksom
om de lichtbundel van de dimlichten voor
rechtshoudend verkeer in te stellen op
linksrijdend verkeer.
De stelschroef zit bij de lamp voor het
dimlicht. Gebruik bij voorkeur een inbus-
sleutel van 5 mm.
Modellen met xenonlampen en het stuur
links: Haal het hendeltje omlaag om de
lichtbundel van de dimlichten voor rechts-
houdend verkeer in te stellen op linksrij-
dend verkeer.
203Starten en rijden
Auto’s met bochtverlichting 3
U stelt de lichtbundel voor het dimlicht op
SID in op links- of rechtshoudend verkeer.
1Kies
Settings (Instellingen) met de
stuurknoppen, of .
2 Houd de knop SET ingedrukt totdat er
een geluidssignaal klinkt.
3Kies
Cornering headlights (Bochtver-
lichting)
met de stuurknoppen.
4 Druk de SET-knop in.
5Kies
LEFT HAND TRAFFIC (LINKS-
RIJDEND VERKEER)
of RIGHT HAND
TRAFFIC (RECHTSRIJDEND
VERKEER)
met de stuurknoppen.
6 Sluit af met een druk op de knop SET.
Achteruit/terug met de CLR-knop.
Iedere keer dat u de afstandsbediening
naar stand ON draait, zal SID eraan herin-
neren dat u de lichtbundel van koplampen
hebt bijgesteld en bijvoorbeeld de volgende
melding weergeven:
Vergeet niet de lichtbundel weer in de oor-
spronkelijke stand af te stellen.
Cornering headlights (Bocht-
verlichting)
set to left hand traffic. (inge-
steld op linksrijdend ver-
keer.)
204 Starten en rijden
(Hier is met opzet een lege bladzijde ingevoegd.)
205Onderhoud van de auto
Motorkap ____________ 206
Motor _______________ 207
Benzinemotor,
turbomotor _________ 209
Dieselmotor 3 ________ 211
Motorolie ____________ 213
Luchtfilter____________ 215
Versnellingsbakolie ___ 215
Koelvloeistof _________ 216
Rem-/
koppelingsvloeistof en
remblokken _________ 218
Stuurbekrachtiging ____ 219
Accu ________________ 220
Aandrijfriem __________ 222
Wissers en sproeiers __ 223
Wisserbladen_________ 223
Gloeilampen vervangen 225
Zekeringen ___________ 240
Automatische
bandenspannings-
controle 3 ___________ 247
Wielen _______________ 250
Reservewiel ___________ 253
Banden verwisselen ____ 256
Veiligheidsgordels _____ 264
Bekleding_____________ 264
Vloermatten ___________ 265
Motorruimte ___________ 267
Wassen ______________ 265
In de was zetten en
oppoetsen ___________ 267
Herstellen van lakschade 268
Bescherming tegen
corrosie _____________ 268
Onderhoudsprogramma 269
Recycling van
automaterialen _______ 270
Airconditioning (A/C) ___ 270
Onderhoud van de auto
3 Een sterretje geeft aan dat de uitrusting niet op
alle autos is aangebracht (afhankelijk van het
model, het motortype, de marktspecificatie, de
gekozen opties en/of accessoires).
206 Onderhoud van de auto
Motorkap
De handgreep voor het ontgrendelen van
de motorkap zit aan bestuurderszijde onder
het dashboard. U kunt de motorkap als volgt
openen:
1 Trek aan de handgreep.
2 De motorkap komt iets omhoog, waarna
de motorkap alleen nog wordt tegenge-
houden door een blokkering aan de
voorkant van de motorkap.
3 Druk het plaatje van de blokkering
omhoog en til tegelijkertijd motorkap op.
Wanneer u de motorkap sluit, moet u deze
vanaf een hoogte van ca. 30 cm in het slot
laten vallen,
zonder deze dicht te duwen.
Drukplaatje van de motorkapblokkering Handgreep voor ontgrendeling van de
motorkap
207Onderhoud van de auto
Motor
Benzinemotor, injectiemotor 3
De benzinemotor bestaat uit een dwarsge-
plaatste lijnmotor met vier cilinders, dub-
bele, bovenliggende nokkenassen en
16 kleppen.
De versnellingsbak en de motor zijn tot een
eenheid geïntegreerd. De versnellingsbak
vindt u op de linkerzijde van de motor.
Benzinemotor, turbomotor
De benzinemotor bestaat uit een dwarsge-
plaatste lijnmotor met vier cilinders, dub-
bele, bovenliggende nokkenassen en
16 kleppen.
De motor is uitgerust met twee balansassen
die de trillingen van de motor dempen.
De balansassen worden door een ketting
aangedreven en draaien tweemaal zo snel
rond als de krukas. Ze zorgen voor een
tegenwerkende kracht in verhouding tot de
beweging van de zuigers en de zuigerstan-
gen van de motor. Dit tegenwerkende effect
zal tweemaal per motoromwenteling plaats-
vinden, waardoor de trillingen van de bewe-
gende delen van de motor zullen worden
gedempt. Ook het motorgeluid neemt hier-
door af.
De versnellingsbak en de motor zijn tot een
eenheid geïntegreerd. De versnellingsbak
vindt u op de linkerzijde van de motor.
Benzinemotor, V6
De V6-motor met turbocompressor is
geheel uit aluminium gemaakt en voorzien
van cilinderrijen die onder een hoek van
60° staan, 4 kleppen per cilinder en 2 nok-
kenassen per rij.
De nokkenassen worden aangedreven met
een ketting. De motor is voorzien van een
turbocompressor met een turbinewiel dat
uitlaatgassen aanvoert vanaf de beide cilin-
derrijen.
Voor goede prestaties, een laag brandstof-
verbruik en lage emissiewaarden is de
motor uitgerust met CVCP (Continuous
Variable Cam Phasing). Dit houdt in dat de
inlaatnokkenassen te verstellen zijn voor
optimaal motorrendement. Het verstelme-
chanisme werkt hydraulisch.
Dieselmotor 3
De dieselmotor bestaat uit een dwarsge-
plaatste lijnmotor met vier cilinders. De die-
selmotor is verkrijgbaar in drie turbovarian-
ten: één met 8 kleppen en een enkele,
bovenliggende nokkenas en twee met
16 kleppen en dubbele, bovenliggende
nokkenassen.
Eén variant is voorzien van een enkelvou-
dige turbocompressor met variabele leid-
schoepen (VNT). De tweede variant is uit-
gerust met een dubbele turbocompressor,
waarbij een uitermate kleine turbocompres-
sor voor snelle reacties op lage motortoeren
zorgt. Bij hogere motortoeren wordt een
grote turbocompressor geactiveerd zodat
de motor een hoog vermogen kan leveren.
Op die manier kunnen goede prestaties
over een breed toerentalgebied worden
gecombineerd met een laag brandstofver-
bruik en lage emissies.
De versnellingsbak en de motor zijn tot een
eenheid geïntegreerd. De versnellingsbak
vindt u op de linkerzijde van de motor.
208 Onderhoud van de auto
1 Vloeistofreservoir, stuurbekrachtiging
2 Expansiereservoir van het koelsysteem
3 Reservoir voor rem- en
koppelingsvloeistof
4 Accu
5 Relais- en zekeringhouder
6 Sproeiervloeistofreservoir
7 Oliepeilstok, motorolie
8 Olievuldop
Benzinemotor, injectiemotor 3
209Onderhoud van de auto
1 Olievuldop
2 Expansiereservoir van het koelsysteem
3 Reservoir voor rem- en
koppelingsvloeistof
4 Accu
5 Relais- en zekeringhouder
6 Sproeiervloeistofreservoir
7 Vloeistofreservoir, stuurbekrachtiging
8 Oliepeilstok, motorolie
Benzinemotor, turbomotor
210 Onderhoud van de auto
1 Vloeistofreservoir, stuurbekrachtiging
2 Expansiereservoir van het koelsysteem
3 Reservoir voor rem- en
koppelingsvloeistof
4 Accu
5 Relais- en zekeringhouder
6 Sproeiervloeistofreservoir
7 Olievuldop
8 Oliepeilstok, motorolie
Benzinemotor, V6
211Onderhoud van de auto
1 Olievuldop
2 Expansiereservoir van het koelsysteem
3 Reservoir voor rem- en
koppelingsvloeistof
4 Accu
5 Relais- en zekeringhouder
6 Sproeiervloeistofreservoir
7 Vloeistofreservoir, stuurbekrachtiging
8 Oliepeilstok, motorolie
Dieselmotor 3
212 Onderhoud van de auto
1 Olievuldop
2 Expansiereservoir van het koelsysteem
3 Reservoir voor rem- en
koppelingsvloeistof
4 Accu
5 Relais- en zekeringhouder
6 Sproeiervloeistofreservoir
7 Vloeistofreservoir, stuurbekrachtiging
8 Oliepeilstok, motorolie
Dieselmotor TTiD 3
213Onderhoud van de auto
Motorolie
Oliepeil controleren
Controleer het oliepeil van de motor regel-
matig.
1 Parkeer de auto daarbij op een egale
ondergrond.
2 Zet de motor af en wacht 2–5 minuten
(dieselmotoren 5 minuten). De motor
moet op bedrijfstemperatuur zijn.
3 Neem de peilstok uit de houder en veeg
deze aan een schone doek af, voordat u
het peil controleert.
De olie mag niet onder het MIN-streepje op
de peilstok staan en evenmin boven het
MAX-streepje, omdat dit kan leiden tot een
abnormaal groot olieverbruik.
De afstand tussen het MIN- en het MAX-
streepje komt overeen met een hoeveelheid
olie van ongeveer 1,0 liter.
2.0 turbo (210 pk): Bij het starten van de
motor wordt het peil van de motorolie
gecontroleerd. Als het peil te laag is,
verschijnt de volgende melding op het SID:
Wanneer dat gebeurt, moet u eerst het olie-
peil controleren. Vul olie bij als het peil te
laag is.
1.9TiD, 1.9 TTiD en V6: De motor is uitge-
rust met een niveausensor voor de motoro-
lie. De sensor is actief, terwijl de motor
loopt. Als het peil te laag wordt, verschijnt de
volgende melding op het SID:
Wanneer dat gebeurt, moet u eerst het olie-
peil controleren. Vul olie bij als het peil te
laag is.
N.B.
Een te hoog oliepeil kan tot schade aan
de motor leiden.
Low engine oil level.
Fill oil now. (Peil motorolie
laag. Vul zo spoedig mogelijk
olie bij.)
Low engine oil level.
Fill oil now. (Peil motorolie
laag. Vul zo spoedig mogelijk
olie bij.)
Olievuldop en -peilstok,
turbobenzinemotor
Olievuldop en -peilstok, injectiemotor
214 Onderhoud van de auto
Aanbevolen oliekwaliteit (zie het Garan-
tie- en Onderhoudsinspectieboekje van de
auto).
Zorg dat u na het bijvullen de olievuldop
weer stevig vastdraait om motorstoringen te
voorkomen.
Het is normaal dat een motor een bepaalde
hoeveelheid olie verbruikt. Het is dan ook
niet ongewoon dat u tussen de reguliere
onderhoudsbeurten door olie bij moet vul-
len. Controleer het oliepeil daarom regel-
matig.
Tijdens de inrijperiode (van ca. 5000 km),
bij het rijden op hoge snelheden en het
gebruik van een aanhanger, kan het oliever-
bruik verder toenemen.
Olievuldop en -peilstok, V6 Olievuldop en peilstok, dieselmotor
215Onderhoud van de auto
Luchtfilter
Versnellingsbakolie
Handbak
Ververs de motorolie zoals aangegeven in
het Onderhoudsprogramma.
Automaatbak
Ververs de motorolie zoals aangegeven in
het Onderhoudsprogramma.
WAARSCHUWING
Langdurig en herhaald contact met
motorolie kan leiden tot beschadiging
van de huid en verhoogt de kans op
kanker.
Probeer zoveel mogelijk te voorko-
men dat uw huid in contact komt met
olie. Als dit toch gebeurt, moet u de
huid goed schoonwassen met water
en zeep.
Bewaar de olie buiten het bereik van
kinderen.
Raak het turboaggregaat en/of het uit-
laatspruitstuk niet aan. Deze onderde-
len kunnen na een rit bijzonder heet
zijn.
Zorg dat u geen olie morst op hete
onderdelen van de motor. Dit om
brand te voorkomen. Afgewerkte olie
ontvlamt zeer snel.
Denk aan het milieu. Loos geen olie in
de natuur of in het rioleringssysteem.
Zamel afgewerkte olie en oliefilters op
een milieuvriendelijke manier in.
N.B.
Laat de motor niet lopen bij een te laag
oliepeil.
Ververs de motorolie en vervang het
oliefilter zoals aangegeven in het
onderhoudsprogramma.
Maak uitsluitend gebruik van het aan-
bevolen olietype.
Houd de bovenstaande drie punten aan
om ernstige motorschade te voorkomen.
Aanbevolen olietype (zie het Garantie- en
Onderhoudsinspectieboekje van de
auto).
WAARSCHUWING
Voor een goede werking moet u voor het
vervangen van het luchtfilter gebruik
maken van een merk dat door Saab Auto-
mobile AB aanbevolen wordt. U wordt
geadviseerd contact op te nemen met
een erkende Saab-werkplaats.
216 Onderhoud van de auto
Koelvloeistof
Er heerst overdruk in het koelsysteem. De
temperatuur van de koelvloeistof kan
daarom zo nu en dan oplopen tot meer dan
100 °C.
Als het koelvloeistofpeil te laat wordt, ver-
schijnt de volgende melding op het SID:
De koelvloeistof gaat even lang mee als de
auto zelf. U hoeft de koelvloeistof dan ook
nooit te verversen.
De koelvloeistof bestaat voor 45 % uit anti-
vries en een corrosiewerend middel en voor
de rest uit water. Een dergelijke mengver-
houding geeft het beste koeleffect. Om cor-
rosie te voorkomen moet u bij voorkeur
geen lagere concentratie gebruiken.
Het gebruik van koelvloeistoffen van een
ander merk kan schade aan de motor en het
koelsysteem veroorzaken. U wordt daarom
geadviseerd een koelvloeistof te gebruiken
die door Saab is goedgekeurd.
Als u een leeg expansiereservoir bijvult,
moet u de motor daarna eerst een poosje
laten warmdraaien zodat de thermostaat
opent. Vul het reservoir vervolgens opnieuw
bij.
WAARSCHUWING
Als het koelsysteem van de motor
kookt, moet u de motorkap voorzichtig
openen. Draai de dop van het expan-
siereservoir nooit helemaal los, wan-
neer de koelvloeistof nog heet is.
Er heerst een bepaalde overdruk in
het koelsysteem, zodat er hete koel-
vloeistof en stoom vrij kan komen.
Daarbij kunt u oogletsel en brandwon-
den oplopen.
Wees voorzichtig tijdens het bijvullen
van ethyleenglycol. Ethyleenglycol op
hete oppervlakken kan aanleiding
geven tot brand.
Coolant level low.
Refill. (Peil koelvloeistof laag.
Bijvullen vereist.)
N.B.
Als u antivries moet bijvullen, moet u
eerst koelvloeistof aanmaken door gelijke
delen antivries en drinkwater of gedestil-
leerd water te mengen.
Als u zuivere (onaangelengde) antivries
bijvult, is de kans nog steeds aanwezig
dat de motor bevriest. Dit omdat de anti-
vries zich niet snel genoeg met de aanwe-
zige koelvloeistof kan mengen. De circu-
latie is namelijk pas maximaal, als de
thermostaat is opengegaan.
Expansiereservoir koelsysteem,
4-cilindermotor
217Onderhoud van de auto
Modellen met een 4-cilindermotor: Het
expansiereservoir is gemaakt van door-
schijnend materiaal, zodat u het peil
eenvoudig kunt controleren.
Bij een koude motor moet de koelvloeistof
op of net boven het merkteken KALT/COLD
(de deelnaad tussen het onderste en
bovenste gedeelte van het reservoir (zie
afbeelding)) staan.
Vul zo nodig koelvloeistof bij die uit gelijke
delen water en een door Saab goedge-
keurde geconcentreerde koelvloeistof
bestaat. U wordt geadviseerd contact op te
nemen met een erkende Saab-werkplaats.
Modellen met V6-motor: Het expansiere-
servoir is niet doorzichtig. De dop moet eraf
worden gedraaid om het vloeistofniveau te
kunnen controleren.
Als de motor koud is, moet het niveau op of
net boven het merkteken COLD staan.
Expansiereservoir koelsysteem, V6-motor Peilaanduidingen, V6-motor
1HOT
2COLD
218 Onderhoud van de auto
Rem-/
koppelingsvloeistof en
remblokken
Peil controleren
Ververs de remvloeistof volgens de aanwij-
zingen in het Onderhoudsprogramma (zie
het Garantie- en Onderhoudsinspectie-
boekje dat bij de auto hoort).
Het reservoir voor de rem- en koppelings-
vloeistof is gemaakt van doorschijnend
materiaal, zodat u het peil eenvoudig kunt
controleren.
De vloeistof moet tussen de MAX- en MIN-
streepjes staan.
Als het vloeistofpeil te laag is, verschijnt de
volgende melding op het SID:
Vul zo nodig remvloeistof bij van het type
DOT 4. Gebruik geen DOT 5.
De remvloeistof waarmee u het reservoir
bijvult, moet in een goed afgesloten fles of
bus zijn bewaard.
Naarmate de remblokken afslijten, zal het
remvloeistofpeil dalen. Het MAX-niveau
van het reservoir komt overeen met de hoe-
veelheid remvloeistof die nodig is bij mon-
tage van nieuwe remblokken. Bij een
geringe daling van het vloeistofpeil als
gevolg van slijtage van de remblokken is het
niet nodig om remvloeistof bij te vullen.
Laat de remvloeistof bij een werkplaats
verversen. U wordt geadviseerd contact
op te nemen met een erkende Saab-
werkplaats.
De voetrem en de handrem zijn zelfstellen.
U zult dan ook niet aan de hand van een
abnormaal grote beweging van het rempe-
daal of de handremhendel kunnen ontdek-
ken dat de remblokken versleten zijn en
moeten worden vervangen. Het is om die
reden van groot belang dat u de dikte van de
remblokken regelmatig laat controleren
zoals aangegeven in het Onderhoudspro-
gramma.
Laat de remblokken vervangen door een
werkplaats. U wordt geadviseerd con-
tact op te nemen met een erkende Saab-
werkplaats.
Brake fluid level low.
Make a safe stop. (Peil rem-
vloeistof laag. Breng auto
veilig tot stilstand.)
N.B.
Zorg dat u geen remvloeistof op de lak
morst. Remvloeistof kan de lak aantas-
ten.
Vloeistofreservoir remsysteem
219Onderhoud van de auto
Stuurbekrachtiging
Het peil in het reservoir voor de stuurbe-
krachtigingsvloeistof moet worden gecon-
troleerd zoals aangegeven in het Onder-
houdsprogramma.
Zorg dat de wielen bij de controle van het
peil in de rechtuitstand staan.
Veeg het gebied rond de dop goed schoon,
voordat u de dop losdraait. Veeg ook de
peilstok af. Draai de dop vervolgens stevig
op het reservoir vast om het peil te controle-
ren.
Bij een vloeistoftemperatuur van ca. +20 °C
moet de vloeistof tussen de MAX- en MIN-
streepjes staan. Als de vloeistof kouder of
warmer is dan dat, kan de vloeistof iets lager
of juist hoger staan.
Gebruik voor het bijvullen “Stuurbekrachti-
gingsvloeistof CHF 11S” of “CHF 202”.
Vloeistofreservoir stuurbekrachtiging,
turbobenzinemotor
Vloeistofreservoir stuurbekrachtiging,
V6-motor
Vloeistofreservoir stuurbekrachtiging,
injectiemotor en dieselmotor
220 Onderhoud van de auto
Accu
Controleer van tijd tot tijd het vloeistofpeil in
de accu en de ladingstoestand.
Bij vele korte ritten achtereen moet de accu
mogelijk nog eens extra worden bijgeladen.
U doet dat met een acculader. U kunt ook
een langere rit van enkele tientallen kilome-
ters over de snelweg maken.
Als de accu niet wordt opgeladen tijdens het
rijden, verschijnt de volgende melding op
het SID:
Aandrijfriem controleren (zie blz. 222).
Als de aandrijfriem beschadigd is, kan de
motor oververhit raken, wordt de accu niet
bijgeladen, werkt de A/C-compressor niet
en de stuurbekrachtigingspomp (modellen
met een dieselmotor) evenmin.
Sluit altijd de (rode) pluskabel aan op de
pluspool van de accu en de (zwarte) minka-
bel op de minpool van de accu. Bij gebruik
van een snellader moet u beide kabels van
de accu losnemen.
WAARSCHUWING
Bij werkzaamheden aan de accu van
de auto kan een explosief gas worden
gevormd. Als er een vonk ontstaat,
kan dit knalgas dat rond de accu wordt
gevormd exploderen.
Vermijd daarom altijd vonken en open
vuur bij werkzaamheden in de onmid-
dellijke omgeving van de accu.
De accu bevat bijtend zwavelzuur.
Gebruik daarom altijd een gezichts-
masker of een veiligheidsbril bij werk-
zaamheden aan de accu.
Als het zuur in contact komt met uw
ogen, huid of kleding, moet u het
getroffen gebied onmiddellijk afspoe-
len met een ruime hoeveelheid water.
Wanneer u zuurspatten in de ogen
hebt gekregen of als een grotere hoe-
veelheid op de huid terechtgekomen
is, moet u een arts raadplegen.
N.B.
Omdat een ontladen accu kan stukvrie-
zen, moet u een accu in een vorstvrije
ruimte opslaan.
Battery not charging.
Make a safe stop. (Accu wordt
niet bijgeladen. Breng auto
veilig tot stilstand.)
Controle van het vloeistofpeil in de accu.
Bij een donker- of groengekleurde indica-
tor is het vloeistofpeil in orde.
Als de indicator licht van kleur is, moet u
de accu vervangen.
221Onderhoud van de auto
Een model met standaarduitrusting en een
opgeladen accu kunt u maximaal 40 dagen
laten staan zonder dat de startspanning
daarbij terugloopt. Bij montage van even-
tuele extra uitrusting zoals een alarmsys-
teem of een mobiele telefoon kan deze tijd
teruglopen tot ca. 15 dagen.
N.B.
Zorg dat u de poolklemmen (+ en –)
van de accu niet verwisselt.
De elektrische systemen van de auto
kunnen schade oplopen, als u een van
de accupolen of een van de kabels
van de dynamo losmaakt terwijl de
motor nog loopt.
Modellen met een benzinemotor:
Wees extra voorzichtig bij het demon-
teren en monteren van de poolklem
van de pluspool om schade aan de
hoofdschakelaar
3 te voorkomen.
De twee bevestigingen een kwartslag ver-
draaien om het accudeksel te ontgrende-
len.
Accusteun
222 Onderhoud van de auto
Hoofdschakelaar 3
Bij een aanrijding kan er kortsluiting in de
dynamo en/of de startmotor ontstaan. Bij de
pluspool van de accu zit een hoofdschake-
laar, die de spanning voor de dynamo en de
startmotor verbreekt op het moment dat de
airbags en de gordelspanners worden
opgeblazen.
Aandrijfriem
De wisselstroomdynamo zit aan de rechter-
zijde van de motor. De dynamo wordt via
een multi-V-riem vanaf de krukaspoelie
door de motor aangedreven.
WAARSCHUWING
Wanneer de hoofdschakelaar de span-
ning heeft verbroken, mag u de hoofd-
schakelaar pas na een visuele inspectie
van de elektrische installatie terugstellen.
Bij zichtbare schade aan het systeem
moet u de auto eerst in een werkplaats
laten nakijken. U wordt geadviseerd con-
tact op te nemen met een erkende Saab-
werkplaats.
N.B.
Modellen met een benzinemotor: Wees
extra voorzichtig bij het demonteren en
monteren van de poolklem van de
pluspool om schade aan de hoofdscha-
kelaar te voorkomen.
WAARSCHUWING
Pas op uw handen en zorg dat loshan-
gende kledingstukken niet door de
aandrijfriem kunnen worden gegre-
pen, wanneer de motor loopt.
Zet altijd de motor af, voordat u de
aandrijfriem controleert.
De koelventilator werkt op stroom en
kan
ook nadat u de motor hebt afgezet
aanslaan.
N.B.
De elektrische systemen van de auto
kunnen schade oplopen, als u een van de
kabels van de dynamo losmaakt terwijl de
motor nog loopt.
Hoofdschakelaar met terugstelknop
223Onderhoud van de auto
Een slippende of gebroken multi-V-riem kan
ertoe leiden dat:
de motor onvoldoende wordt gekoeld
(modellen met een dieselmotor);
de accu niet wordt bijgeladen;
de A/C-compressor niet werkt;
de besturing niet meer wordt bekrachtigd
(modellen met een dieselmotor).
Het is van groot belang dat de aandrijfriem
de juiste spanning heeft. De automatische
riemspanner zorgt dat dit altijd het geval is.
Wissers en sproeiers
Wisserbladen
Controleer alle wisserbladen regelmatig en
maak ze zo nodig goed schoon. U wordt
geadviseerd de wisserbladen schoon te
maken met sproeiervloeistof.
Als de ruitenwissers niet goed wissen, moet
u de voorruit schoonmaken met sproeier-
vloeistof. Dit geldt in het bijzonder voor als
u de auto in een wasstraat hebt gewassen.
Bij een eventuele behandeling met was kan
er namelijk ook was op de voorruit terecht
zijn gekomen.
Als de wissers nadat u de voorruit hebt
gereinigd nog steeds niet goed wissen,
moet u de wisserbladen vervangen.
Voorruit
1 Duw de twee pallen in.
2 Houd de wisserarm beet terwijl u het
wisserblad naar buiten toe en schuin
omhooghaalt.
Monteren
1 Pas de geleidenok van de wisserarm in
de bijbehorende uitsparing van het
wisserblad.
2 Duw het blad tegen de wisserarm aan
totdat de twee pallen in het wisserblad
grijpen. Controleer of het blad goed
vastzit.
224 Onderhoud van de auto
Achterruit, Sport Estate
1 Haal het blad van de arm los door vanaf
de onderkant op de bevestiging van het
blad te drukken.
2 Monteer een nieuw blad door de as van
het blad in de bevestiging van de arm te
drukken.
De sproeikop, die bij het hoog geplaatste
remlicht zit, is niet afstelbaar.
Sproeiers
Het sproeiervloeistofreservoir heeft een
inhoud van 5,8 liter.
Wanneer er minder dan 1 liter sproeier-
vloeistof in het reservoir zit, worden de kop-
lampsproeiers niet langer geactiveerd om
de resterende vloeistof alleen voor het
sproeien van de voorruit te gebruiken.
Tegelijkertijd verschijnt de volgende mel-
ding op het SID:
Koplampsproeiers zijn alleen verkrijgbaar
op bepaalde markten/varianten.
Vul het reservoir bij met sproeiervloeistof
vermengd met water zoals aangegeven in
de tabel op de verpakking om bevriezing te
voorkomen en een optimaal reinigingseffect
te verkrijgen (zie ook blz. 108).
Washer fluid level low.
Refill. (Peil sproeiervloeistof
laag. Bijvullen vereist.)
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig met sproeiervloeistof
op hete oppervlakken. De vloeistof kan
brandgevaarlijke stoffen zoals alcohol
bevatten.
Sproeiervloeistofreservoir
225Onderhoud van de auto
Sproeikoppen
De verstelbare sproeikoppen kunt u zo
nodig met een naald schoonmaken.
Gloeilampen vervangen
Lampcontrole
De gloeilampen buiten worden door de
lampcontrole bewaakt. Als een van deze
lampen kapot gaat (voor de kentekenplaat-
verlichting moeten beide lampen kapot
zijn), verschijnt er een melding op het SID
(Saab Information Display).
Zo kan de volgende aanduiding verschijnen
op het SID:
Sport Estate
De achterlichten en remlichten bestaan uit
leds. Als ongeveer driekwart van de leds
aan één kant kapotgegaan zijn, verschijnt er
een melding op SID.
Als er een remlicht kapotgaat
Sport Sedan: Als een van de gloeilampen in
de remlichten kapotgaat, zal, om veilig-
heidsredenen, de gloeilamp in het achter-
licht naast de kapotte gloeilamp dienstdoen
als remlicht. Vervang de kapotte gloeilamp
bij een passende gelegenheid.
WAARSCHUWING
Voordat u een gloeilamp in de koplampen
vervangt, moet u de motor afzetten. Dit
om te voorkomen dat u zich verwondt aan
draaiende onderdelen in de motorruimte.
De koelventilator van de motor kan ook
als u de motor hebt afgezet gaan draaien.
N.B.
Om kortsluiting te voorkomen moet u de
motor afzetten, voordat u een gloeilamp
vervangt.
Left dipped beam failure.
(Dimlicht links defect.)
226 Onderhoud van de auto
Als de verkeerde gloeilamp gemonteerd
is
Als u een van de gloeilampen voor het groot
licht of het dimlicht door exemplaar met een
te hoge wattage vervangt, zal er een mel-
ding op het SID verschijnen dat de gloei-
lamp kapot is (bij een te hoge wattage kan
de reflector schade oplopen).
Als de volgende aanduiding verschijnt
ondanks dat de lamp waarnaar de aandui-
ding verwijst brandt, hebt u waarschijnlijk
een verkeerde gloeilamp gemonteerd.
Opmerking!
Breng bij het vervangen van kapotte
gloeilampen altijd een lamp van het-
zelfde type aan (bijvoorbeeld Long-Life).
Xenonlamp, groot licht en
dimlicht 3
Xenonlampen geven ongeveer tweemaal
zoveel licht als halogeenlampen. Ze gaan
bovendien aanzienlijk langer mee dan halo-
geenlampen.
De lampeenheid bestaat uit een gasontla-
dingslamp die xenongas bevat. Wanneer u
de lampen inschakelt, wordt het xenongas
in de lamp door een zeer hoge spanning
ontstoken. De lamp bereikt na korte tijd de
maximale lichtsterkte.
Modellen met xenonlampen zijn uitgerust
met automatische koplamphoogteregeling.
De verstelling bestaat uit twee sensoren -
één voor en één achter op de auto - en een
stuur-unit bij de relais- en zekeringhouder in
de motorruimte. De koplamphoogte wordt
continu afgestemd op de belading van de
auto om tegenliggers niet te verblinden.
Als er iets mis is met het ESP verschijnt de
volgende melding op het SID:
Right main beam failure.
(Groot licht rechts defect.)
WAARSCHUWING
De xenonlampen werken op een uiterst
hoge spanning. Laat alle werkzaamhe-
den. inclusief het vervangen van de gloei-
lampen, over aan werkplaatspersoneel.
Headlight levelling
malfunction. (Storing kop-
lamphoogteregeling.)
U wordt geadviseerd contact op te nemen
met een erkende Saab-werkplaats voor
het vervangen van een xenonlamp
227Onderhoud van de auto
Dimlicht, halogeen
Linkerzijde
1 Til de slang opzij die langs de lange kant van het accudeksel
loopt.
2 Draai de twee bevestigingen aan de voorkant van het deksel los
(kwartslag linksom) en verwijder het deksel.
3 Haal de vulbuis voor de sproeiervloeistof omhoog.
4 Verwijder de luchtbuis aan de voorkant van de accubak.
5 Til de relais- en zekeringhouder voor de accu op (bepaalde
varianten) (zie blz. 246).
Beide zijden
1 Verwijder de dop aan de achterzijde van het koplamphuis.
2 Draai de lamphouder iets linksom en trek de houder uit de
reflector.
3 Vervang de gloeilamp zonder daarbij het lampglas van de
nieuwe lamp aan te raken. Steek de lamphouder in de reflector
en draai de houder rechtsom in de geblokkeerde stand vast.
4 Breng de dop weer op de achterzijde van het koplamphuis aan.
Linkerzijde
5 Plaats de luchtbuis aan de voorkant van de accubak terug.
6 Plaats de vulbuis voor de sproeiervloeistof terug.
7 Plaats het accudeksel en de slang terug.
N.B.
Gebruik geen gloeilampen met een nominaal vermogen hoger
dan 55 W. De koplampreflector en de bedrading van de auto zijn
namelijk niet afgestemd op het gebruik van lampen met een hoger
vermogen.
228 Onderhoud van de auto
Groot licht, halogeen
Linkerzijde
1 Til de slang opzij die langs de lange kant van het accudeksel
loopt.
2 Draai de twee bevestigingen aan de voorkant van het deksel los
(kwartslag linksom) en verwijder het deksel.
3 Haal de vulbuis voor de sproeiervloeistof omhoog.
4 Verwijder de luchtbuis aan de voorkant van de accubak.
5 Til de relais- en zekeringhouder voor de accu op (bepaalde
varianten) (zie blz. 246).
Beide zijden
1 Verwijder de dop aan de achterzijde van het koplamphuis.
2 Draai de lamphouder iets linksom en trek de houder uit de
reflector.
3 Vervang de gloeilamp zonder daarbij het lampglas van de
nieuwe lamp aan te raken. Steek de lamphouder in de reflector
en draai de houder rechtsom in de geblokkeerde stand vast.
4 Breng de dop weer op de achterzijde van het koplamphuis aan.
Linkerzijde
5 Plaats de luchtbuis aan de voorkant van de accubak terug.
6 Plaats de vulbuis voor de sproeiervloeistof terug.
7 Plaats het accudeksel en de slang terug.
N.B.
Gebruik geen gloeilampen met een nominaal vermogen hoger
dan 65 W. De koplampreflector en de bedrading van de auto zijn
namelijk niet afgestemd op het gebruik van lampen met een hoger
vermogen.
229Onderhoud van de auto
Stadslichten
De stadslichten bestaan uit lichtdioden
(leds). Neem voor vervanging contact op
met een werkplaats.
Lamp voorste richtingaanwijzers
Linkerzijde
1 Til de slang opzij die langs de lange kant
van het accudeksel loopt.
2 Draai de twee bevestigingen aan de
voorkant van het accudeksel los en
verwijder het deksel.
3 Haal de vulbuis voor de sproeiervloei-
stof omhoog.
4 Verwijder de luchtbuis aan de voorkant
van de accubak.
Beide zijden
1 De lamphouder is voorzien van een
bajonetfitting. Draai de lamphouder iets
linksom en trek deze naar buiten toe.
2 Ook de lamp heeft een bajonetfitting.
Druk de lamp iets aan en draai deze
linksom los.
3 Vervang de gloeilamp.
4 U kunt de nieuwe gloeilamp gemakkelij-
ker aanbrengen, als u vanaf een punt
vóór de auto recht in de gloeilamp kijkt.
Controleer of de nieuwe lamp stevig
vastzit.
Linkerzijde
5 Plaats de luchtbuis aan de voorkant van
de accubak terug.
6 Plaats de vulbuis voor de sproeiervloei-
stof terug.
7 Plaats het accudeksel en de slang terug.
230 Onderhoud van de auto
Zijrichtingaanwijzer
1 Duw het lampglas naar voren, zodat u
het achterste gedeelte kunt lostrekken.
2 Draai de lamphouder iets linksom en
trek de lamphouder uit het lamphuis.
Vervang de gloeilamp.
3 Bij het monteren moet u de twee haken
aan de achterkant van het lamphuis
eerst in het gat aanbrengen. Duw
vervolgens de voorkant van het lamp-
huis zo ver aan dat uitsparing in de veer
rond de metalen rand grijpt.
Voorste mistlichten 3
1 Draai een bout uit de wielkuip los. Klap
de luchtafbuigplaat omlaag.
2 Verwijder het beschermkapje. Haak de
twee borgveren los, waarmee de gloei-
lamp vastzit.
3 Maak de connector los.
4 Vervang de gloeilamp. Kom niet met uw
vingers aan het lampglas.
U kunt de lichtbundel hoger of lager afstel-
len door een schroevendraaier in het gat in
de onderste grille bij het lampglas te steken.
WAARSCHUWING
•Kruip nooit onder de auto, wanneer
deze slechts op een krik steunt. Maak
altijd gebruik van steunbokken.
Zie de informatie over het gebruik van
een krik op blz. 256 en 257.
231Onderhoud van de auto
Sport Sedan: Als een van de gloeilampen in
de remlichten kapotgaat, zal, om veilig-
heidsredenen, de gloeilamp in het achter-
licht naast de kapotte gloeilamp dienstdoen
als remlicht. Vervang de kapotte gloeilamp
bij een passende gelegenheid.
Sport Sedan
1 Richtingaanwijzers
2 Achterlichten/remlichten
3 Achteruitrijlichten
4 Mistachterlicht (linkerzijde)
5 Hoog geplaatst remlicht
Cabriolet
1 Richtingaanwijzers
2 Achterlichten/remlichten
3 Achteruitrijlichten
4 Mistachterlicht (linkerzijde)
5 Hoog geplaatst remlicht
Sport Estate
1 Richtingaanwijzers
2 Achterlichten/remlichten
3 Achteruitrijlichten
4 Mistachterlicht (linkerzijde)
5 Hoog geplaatst remlicht
232 Onderhoud van de auto
Remlichten, achterlichten en
richtingaanwijzers, Sport Sedan
1 Open het klepje in de bekleding achter
het lamphuis.
Rechterzijde: Haal de kunststof klinkna-
gel los door de centrale pen 3 mm in te
drukken (niet meer). Pak de kraag van
de klinknagel vervolgens beet en trek de
klinknagel naar buiten (zie ook blz. 233).
2 Duw de kunststof tong op het lamphuis
waarmee de lamphouder vastzit
omhoog.
3 Haal de lamphouder voorzichtig in zijn
geheel uit het lamphuis. Vervang de
lamp.
4 Plaats de lamphouder terug. Duw de
lamphouder in de buurt van de kunststof
tong aan, zodat de lamphouder vast-
klikt.
Remlichten, achterlichten en
richtingaanwijzers, Cabriolet
1 Verwijder het dekplaatje.
2 Haal de lamphouder met de kapotte
lamp naar buiten toe. De lamphouder zit
met een bajonetsluiting vast.
3 Vervang de gloeilamp.
4 Plaats de lamphouder en het dekplaatje
terug.
233Onderhoud van de auto
Richtingaanwijzers,
achteruitrijlicht en
mistachterlicht, Sport Estate
1 Verwijder het dekplaatje.
2 Haal de lamphouder met de kapotte
lamp naar buiten toe. De lamphouder zit
met een bajonetsluiting vast.
3 Vervang de gloeilamp.
4 Plaats de lamphouder en het dekplaatje
terug.
Achteruitrijlichten en
mistachterlicht, Sport Sedan
Bekleding op bagageklep verwijderen
1 Draai de twee schroeven los, waarmee
de binnenste sluithandgreep op de
bagageklep vastzit.
2 Haal de kunststof klinknagels los, door
de centrale pennen 3 mm in te duwen
(niet meer). Trek de klinknagels vervol-
gens aan de kraag naar buiten.
Om de kunststof klinknagels te verwijderen
kunt u gebruik maken van de uitstulping die
op het heft van de schroevendraaier uit de
gereedschapsset zit.
Gloeilampen vervangen
1 Duw de kunststof tong op de lamphou-
der omlaag.
2 Haal de lamphouder voorzichtig in zijn
geheel uit het lamphuis. Vervang de
lamp.
3 Plaats de lamphouder terug. Duw de
kunststof tong zo ver omlaag, dat de
lamphouder vastklikt.
Bekleding bagageklep terugplaatsen
1 Trek de centrale pen van de kunststof
klinknagels uit.
2 Pas de bekleding in ten opzichte van de
bagageklep.
3 Breng de kunststof klinknagels aan. Zet
de klinknagels vast door de centrale pen
zo ver in te duwen, dat deze even hoog
als de kraag van de klinknagels ligt.
234 Onderhoud van de auto
Achteruitrijlichten en
mistachterlicht, Cabriolet
Bekleding op bagageklep verwijderen
1 Haal de kunststof klinknagels los, door
de centrale pennen 3 mm in te duwen
(niet meer). Trek de klinknagels vervol-
gens aan de kraag naar buiten.
Om de kunststof klinknagels te verwijderen
kunt u gebruik maken van de uitstulping die
op het heft van de schroevendraaier uit de
gereedschapsset zit.
Gloeilampen vervangen
1 Haal de lamphouder met de kapotte
lamp naar buiten toe. De lamphouder zit
met een bajonetsluiting vast.
2 Vervang de gloeilamp.
3 Plaats de lamphouder terug.
Bekleding bagageklep terugplaatsen
1 Trek de centrale pen van de kunststof
klinknagels uit.
2 Pas de bekleding in ten opzichte van de
bagageklep.
3 Breng de kunststof klinknagels aan. Zet
de klinknagels vast door de centrale pen
zo ver in te duwen, dat deze even hoog
als de kraag van de klinknagels ligt.
235Onderhoud van de auto
Plafondverlichting, voor, Sport
Sedan en Sport Estate
1 Trek het lampglas aan de achterkant
omlaag.
2 Vervang de gloeilamp.
3 Pas de geleidenokken aan de voorkant
in en duw het lampglas omhoog.
Plafondverlichting, Cabriolet
1 Trek de complete armatuur aan de
achterkant omlaag.
2 Open het deksel dat de gloeilampjes
afdekt, als u het middelste lampje wilt
vervangen. Trek het gloeilampje uit de
lamphouder.
Keer de complete armatuur om, als u
een van de buitenste lampjes wilt
vervangen. De buitenste lampjes die
vanaf de achterkant moeten worden
vervangen zijn voorzien van een bajo-
netfitting.
3 Pas de voorkant van de armatuur in en
duw deze tegen de voorruitbalk
omhoog.
Deksel openen om het middelste gloei-
lampje te vervangen.
De afbeelding geeft de achterkant van de
armatuur weer. De pijlen geven de positie
van de buitenste gloeilampen aan.
236 Onderhoud van de auto
Plafondverlichting, achter, Sport
Sedan en Sport Estate
1 Neem de complete plafondconsole los
door deze eerst aan de achterkant
omlaag te trekken en daarna aan weers-
zijden van de voorkant.
2 Vervang de gloeilamp.
Kentekenplaatverlichting
1 Draai de twee schroeven los en verwij-
der de lens.
2 Vervang de gloeilamp.
3 Zorg dat de afdichting op de lens in de
juiste positie ligt.
4 Schroef de lens vast met de twee
schroeven.
Verlichting, dashboardkastje 3
1 Haal het lamphuis los met een korte
schroevendraaier.
2 Vervang de gloeilamp.
3 Bij het terugplaatsen van het lamphuis
moet u eerst de connector inbrengen.
237Onderhoud van de auto
Bagageruimteverlichting,
Cabriolet
1 Haal het lamphuis aan de achterkant
los.
2 Vervang de gloeilamp.
3 Bij het terugplaatsen van het lamphuis
moet u eerst de connector inbrengen.
Bagageruimteverlichting,
Sport Estate
1 Trek het lamphuis iets naar voren en
licht het aan de achterkant op. Gebruik
daarvoor een dun en breed stuk gereed-
schap.
2 Vervang de gloeilamp. De gloeilamp is
in de houder gestoken.
3 Breng eerst de voorkant van het lamp-
huis in en duw vervolgens de achterkant
naar binnen.
Instapverlichting/
vloerverlichting 3
1 Haal het lamphuis aan een kant los met
een schroevendraaier.
2 Vervang de gloeilamp.
3 Bij het terugplaatsen van het lamphuis
moet u eerst de connector inbrengen.
238 Onderhoud van de auto
Bagageruimteverlichting, Sport
Sedan
U vindt het lamphuis voor de bagageruimte-
verlichting onder de hoedenplank.
1 Haal het lamphuis los door het aan een
van de korte zijden omlaag te trekken.
2 Voordat u de gloeilamp kunt vervangen,
moet u de lens verwijderen. Werk de
borgtong van de afscherming los met
een kleine schroevendraaier.
3 Vervang de gloeilamp.
4 Plaats de lens terug door eerst de borg-
tong in de bevestiging tussen de
contactplaatjes aan te brengen. Houd
de afscherming in positie terwijl u de
andere kant ervan aandrukt.
5 Bij het terugplaatsen van het lamphuis
moet u eerst de connector inbrengen.
Overige lampen
Voor het vervangen van de overige lampen
dient u contact op te nemen met een werk-
plaats. U wordt geadviseerd contact op te
nemen met een erkende Saab-werkplaats.
239Onderhoud van de auto
Gloeilampentabel
Nr. Aanduiding Watt
1 H7 55 Groot licht (modellen met
xenonverlichting)
Dimlicht (modellen met
halogeenverlichting)
2 H8 35 Voorstet mistlichten
3
3 H9 65 Groot licht (modellen met halogeenver-
lichting)
4 P21W 21 Achteruitrijlichten
5 PR21W, rood 21 Mistachterlicht; remlichten; achterlichten
6 PY21W,
oranje
21 Voorste en achterste richtingaanwijzers
7 R10W 10 Plafondverlichting, achterin;
instapverlichting
3; verlichting dash-
boardkastje; bagageruimteverlichting,
Cabriolet
8 R5W 5 Kentekenplaatverlichting;
bagageruimteverlichting, Sport Sedan
9 T4W 4 Leeslampje, achterin
10 WY5W/
W5W 5
Zijrichtingaanwijzers (oranje); plafond-
verlichting, voorin; bagageruimtever-
lichting, Sport Estate (xenon)
N.B.
Gebruik alleen lampen met het aangegeven wattage (zie tabel)
om schade aan de bedrading of de elektronica in de auto te
voorkomen.
240 Onderhoud van de auto
Zekeringen
De zekeringen zijn ondergebracht in drie
relais- en zekeringhouders: één links achter
een luikje aan de korte kant van het dash-
board, één in de motorruimte (op bepaalde
varianten zit er nog een kleine vóór de accu)
en één links in de bagageruimte. Aan de
binnenkant van het luikje dat links aan de
korte kant van het dashboard zit, kunt u
enkele reservezekeringen bewaren.
Een zekering is kapot, als het metalen
draadje in de zekering is doorgebrand. Om
dit te kunnen zien, moet u de zekering eerst
uit de houder trekken.
WAARSCHUWING
Om kortsluiting/brand in de elektrische
installatie van de auto te voorkomen moet
u op het volgende letten.
U wordt geadviseerd contact op te
nemen met een erkende Saab-werk-
plaats, voordat u wijzigingen aan-
brengt in de elektrische uitrusting of
nieuwe uitrusting aansluit. Een ver-
keerde aansluiting kan aanleiding
geven tot schade aan de elektrische
installatie.
Gebruik geen zekeringen met een
hogere “nominale waarde” dan aan-
gegeven is (zie blz. 242). De kleur van
de zekering geeft aan om welke
“nominale waarde” het gaat.
Als dezelfde zekering vaak door-
brandt, moet u de elektrische installa-
tie van de auto in een werkplaats laten
nakijken. U wordt geadviseerd contact
op te nemen met een erkende Saab-
werkplaats.
Als een MAXI-zekering doorbrandt, is
er sprake van een ernstige storing in
de elektrische installatie van de auto.
Laat de auto in dat geval in een werk-
plaats nakijken. U wordt geadviseerd
contact op te nemen met een erkende
Saab-werkplaats.
Intacte zekering/doorgebrande zekering
241Onderhoud van de auto
U verwijdert de zekeringen eenvoudig met
de speciale tang, die u aan de binnenkant
van het luikje links in het dashboard vindt.
Plaats de tang over de zekering heen, klem
de zekering stevig vast en trek deze recht
omhoog los.
Het kan zijn dat er enkele zekeringen en
relais zijn aangebracht die geen functie ver-
vullen binnen de elektrische installatie van
de auto.
MAXI-zekeringen
De grote zekeringen worden MAXI-zekerin-
gen genoemd en moeten voorkomen dat er
ernstige schade aan de elektrische syste-
men van de auto ontstaat. Elke MAXI-zeke-
ring beveiligt meerdere elektrische syste-
men en heeft daarom een hogere “nominale
waarde” dan de gewone zekeringen. Reser-
vezekeringen van dit type zijn niet bij de uit-
rusting van de auto inbegrepen.
N.B.
Als een MAXI-zekering doorbrandt, is er
sprake van een ernstige storing in de
elektrische installatie van de auto. Laat
de auto in dat geval in een werkplaats
nakijken. U wordt geadviseerd contact op
te nemen met een erkende Saab-
werkplaats.
Relais- en zekeringhouder aan de korte
kant van het dashboard
242 Onderhoud van de auto
Relais- en zekeringhouder aan korte kant
dashboard
Nr. Amp. Functie
1 15 Stuurslot
2 5 Stuurkolomeenheid; contactslot
3 10 Handsfree
3; Bluetooth™ Phone 3
4 10 Hoofdinstrument, automatisch verwarmingssys-
teem (ACC)
5 7,5 Stuur-unit in voorportieren; Park Brake Shift Lock
(modellen met een automaatbak)
6 7,5 Remlichtcontact
7 20 Relais- en zekeringhouder in dashboard; tank-
vulklep
8 30 Stuur-unit in voorste passagiersportier
9 10 Relais- en zekeringhouder in dashboard
10 30 Aanhangerkoppeling 3; elektrische aansluiting in
opbergvak tussen voorstoelen
11 15 Diagnoseaansluiting
12 15 Binnenverlichting incl. verlichting dashboardkastje
13 30 Accessoire(s)
14 20 Versterker 2, sound system 3
15 30 Stuur-unit in bestuurdersportier
16––
17 7,5 Tolheffingssysteem
3
18 7,5 Ventilator, standverwarming 3
19––
20 7,5 Schakelaar, handbediende
koplamphoogteregeling 3
21 7,5 Handsfree 3; remlichtschakelaar; handbediende
klimaatregeling; schakelaar, koppelingspedaal
22 30 Aansteker 3
23 40 Interieurventilator
24 7,5 Stuur-unit, airbags
25––
26 5 Gyrosensor
3
243Onderhoud van de auto
Relais- en zekeringhouder in bagageruimte
Nr. Amp. Functie
1–5 MAXI
6 30 Stuur-unit in linker achterportier
7 30 Stuur-unit in linker achterportier
8 20 Aanhanger
9–
10 30 Remlicht, linksachter; richtingaanwijzer, rechtsach-
ter; achterlicht, rechts; achteruitrijlicht, rechts; hoog
geplaatst remlicht; verlichting aanhanger
11
12
13
14 15 Achterruitwisser
3
15 15 Elektrische stoelverwarming, links 3
16 15 Elektrische stoelverwarming, rechts 3
17 7,5 Achteruitkijkspiegel/zijspiegels met automatische
anti-verblindingsregeling
3; regensensor 3;
zonnedak
3
18 15 Zonnedak 3
19
20 7,5 TMC-ontvanger
3
21 7,5 Akoestisch parkeerhulpsysteem (SPA) 3; stuur-
unit, achterportieren; binnenverlichting, Cabriolet
22 30 Radio; navigatie 3
23 7,5 TPMS (automatische bandenspanningscontrole) 3
24 10 Bewegingsmelder 3, hellingssensor 3, sirene
(diefstalalarm
3); binnenverlichting, Cabriolet
Relais- en zekeringhouder in bagageruimte, Sport Sedan
244 Onderhoud van de auto
25 30 Elektrisch bediende bestuurdersstoel met
geheugen
3
26 30 Remlicht, rechtsachter; richtingaanwijzer, linksach-
ter; achterlicht, links; mistachterlicht; achteruitrijlicht,
links; kentekenplaatverlichting; bagageruimtever-
lichting; verlichting aanhanger
27 10 Lendensteun elektrisch bediende
bestuurdersstoel
3
28 15 Telematica 3
29––
Relais- en zekeringhouder in bagageruimte, Cabriolet
245Onderhoud van de auto
Relais- en zekeringhouder in motorruimte
Nr. Amp. Functie
1 30 Motorstuursysteem, dieselmotor
2 10 Motorstuursysteem, benzinemotor; stuur-unit, auto-
maatbak
3 20 Claxon
4 10 Motorstuursysteem, benzine- en dieselmotor;
hoofdschakelaar
3
5–
6 10 Keuzehendel, automaatbak; schakelaar koppelings-
pedaal
7 10 Bochtverlichting, links
3
8 5 Relais voor vacuümpomp (remsysteem) 3
9–
10
11
12 10 Sproeierpomp voor achterruit 3
13 10 A/C-compressor, diesel
14––
15 30 Sproeierpomp
3, koplampen
16 30 Stadslicht, rechtsvoor; richtingaanwijzer, rechtsvoor;
zijrichtingaanwijzers, links en rechts; groot licht,
rechts; dimlicht, links; mistlicht, linksvoor
17 30 Elektromotor voorruitwisser, lage snelheid
18 30 Elektromotor voorruitwisser, hoge snelheid
19 20 Standverwarming
3; hulpverwarming 3
20 10 Koplamphoogteregeling 3; bochtverlichting , rechts 3
21––
22 30 Sproeierpomp, voorruit
23––
24 20 Verstralers
3
25 20 Versterker 1, sound system 2 en 3 3
26 30 Richtingaanwijzer, linksvoor; stadslicht, linksvoor;
mistlicht, rechtsvoor; dimlicht, rechts; groot licht, links
27
–37
MAXI
246 Onderhoud van de auto
Relais- en zekeringhouder vóór de accu 3
Relais
R 1 Sproeierpomp, voorruit
R 2 A/C-compressor, diesel
R3
R 4 Brandstoffilter, dieselmotor (voorverwarming)
R 5 Verstralers
R 6 Claxon
R 7 Stuur-unit, motorstuursysteem, dieselmotor; inspuiting,
dieselmotor
R 8 Startmotor
R 9 Voorruitwissers AAN/UIT
R10 Sproeierpomp, achterruit
3
R11 Contact +15
R12 Voorruitwissers, hoge/lage snelheid
R13
R14 Sproeierpomp
3, koplampen
Nr. Amp. Functie
1 60 Luchtpomp, secundaire luchttoevoer 3
2 20 Brandstofpomp; voorverwarming, zuurstofsensoren
3 10 A/C-compressor
4 30 Hoofdrelais, motorstuursysteem
Relais
1 Luchtpomp, secundaire luchttoevoer 3
2 A/C-compressor
3 Voorverwarming, zuurstofsensor
4 Hoofdrelais, motor (ECM/EVAP/injectiesysteem)
247Onderhoud van de auto
Automatische
bandenspannings-
controle 3
Het systeem bestaat uit sensoren op elk van
de vier wielen en een ontvanger. De sen-
soren zitten binnen in de banden bij de ven-
tielen.
Zorg dat u bij het verwisselen van banden
een nieuwe band met sensor monteert, als
er automatische bandenspanningscontrole
op de auto zit.
De gegevens over de bandenspanning
worden draadloos doorgegeven aan de
ontvanger.
Het systeem controleert de bandenspan-
ning bij snelheden hoger dan 30 km/h.
Het systeem is intelligent, wat betekent dat
u de wielen onderling van plaats kunt ver-
wisselen zonder dat u daarvoor instellingen
moet verrichten. In het reservewiel zit geen
sensor.
Het batterijtje van de sensoren gaat ca.
10 jaar of 160 000 km lang mee. Het batte-
rijtje is niet te vervangen, zodat u altijd de
sensor in zijn geheel moet vervangen.
Het systeem waarschuwt niet als de ban-
denspanning te hoog is.
WAARSCHUWING
De bandenspanningscontrole is bestemd
om u te helpen. Als bestuurder bent u er
altijd verantwoordelijk voor dat u met de
juiste bandenspanning rijdt.
Voor maximale veiligheid en comfort en
minimale kosten moet u de bandenspan-
ning regelmatig controleren, ook als de
automatische bandenspanningscontrole
geen alarm heeft geslagen.
N.B.
Wees uiterst voorzichtig tijdens het ver-
wisselen van de banden om de sensoren
die in de ventielen zijn aangebracht niet te
beschadigen.
Demonteer de achterkant het eerst.
Begin bij het demonteren van de band
in het gebied recht tegenover het ven-
tiel.
Kom niet met de hulpstukken van de
bandenwisselaar binnen een straal
van ±10° rond het ventiel.
Begin de montage op 20° voorbij het
ventiel en eindig op 20° vóór het ven-
tiel.
Pomp de band niet harder op dan tot
een spanning van 7 bar (102 psi).
Ventiel met sensor
248 Onderhoud van de auto
Als de bandenspanning daalt
Als de bandenspanning in één of meer
banden 0,4 bar (6 psi) onder de aanbevolen
waarde daalt, verschijnt een waarschuwing
op het SID die aangeeft om welke band(en)
het gaat.
Corrigeer de bandenspanning bij de eerste
de beste gelegenheid.
Als de bandenspanning echter blijft dalen
en een waarde bereikt die 0,8 bar (12 psi)
onder de aanbevolen of laagst toelaatbare
waarde ligt, verschijnt de volgende alarm-
melding op het SID.
Er verschijnt tevens een alarmmelding
wanneer de bandenspanning met meer dan
0,2 bar/minuut (3 psi/minuut) afneemt.
Matig uw snelheid (vermijd krachtige rem-
manoeuvres of te grote stuurbewegingen)
en breng de auto zo snel mogelijk op een
geschikte plaats tot stilstand. Vervang het
defecte wiel. De foutmelding kan tot
10 minuten na het herstarten van de motor
blijven staan. Als de bandenspanning van
het nieuwe wiel correct is, verdwijnt de mel-
ding echter.
Controleer de bandenspanning van de
overige wielen en neem passende actie,
wanneer er een foutmelding verschijnt.
Let erop dat de bandenspanning ook kan
dalen zonder dat er sprake is van een lek.
De spanning kan ca. 0,2 bar (3 psi) dalen
gedurende een periode van drie maanden.
Ook de buitentemperatuur is van invloed op
de bandenspanning. Voor iedere 10 °C dat
de temperatuur stijgt of daalt neemt de ban-
denspanning ca. 0,1 bar (1,5 psi) toe c.q. af.
Meer informatie over de bandenspan-
ning
(zie blz. 250).
Het kan tot 10 minuten duren voordat het
TPMS de positie van de vier wielen/senso-
ren linksvoor, rechtsvoor, linksachter en
rechtsachter heeft bepaald. Zolang dat nog
niet het geval is, kan het systeem waarschu-
wen voor een te lage bandenspanning.
Tyre pressure low,
rear left. Check tyres. (Ban-
denspanning laag, linksach-
ter. Controleer banden.)
Flat tyre front right.
Make a safe stop. (Lekke band
rechtsvoor. Stop z.s.m.)
Ventiel zonder sensor
249Onderhoud van de auto
Storingen
De bovenstaande melding verschijnt op het
SID, als:
er een wiel zonder druksensor gemon-
teerd werd (zoals een reservewiel);
één à drie druksensoren defect zijn of
ontbreken;
er een storing in de ontvanger is opgetre-
den;
er een systeemstoring is opgetreden.
De bovenstaande melding verschijnt niet,
als geen van de wielen op de auto een druk-
sensor bevat. Er wordt dan verondersteld
dat u bijvoorbeeld winterbanden zonder
sensoren hebt gemonteerd.
Banden demonteren
Demonteer de band met een bandenwisse-
laar. Het is belangrijk dat u daarbij de bedie-
ningsinstructies van dit bandenwisselaar
opvolgt.
Plaats de hulpstukken van de bandenwis-
selaar
niet binnen een straal van ±10°
rond het ventiel.
Begin bij het demonteren van de band in
het gebied recht tegenover het ventiel.
Demonteer de achterkant het eerst.
Banden monteren
Monteer de band met een bandenwisse-
laar. Het is belangrijk dat u daarbij de bedie-
ningsinstructies van dit bandenwisselaar
opvolgt.
Begin met monteren op ca. 20° ná het
ventiel.
Eindig met monteren op 20° vóór het
ventiel.
Pomp de band
niet harder op dan tot een
spanning van 7 bar (102 psi).
Tyre pressure system
failure. Contact service. (Sto-
ring bandenspanningscon-
trole. Bezoek een werkplaats.)
250 Onderhoud van de auto
Wielen
Alternatieve banden en velgen
Het wordt geadviseerd te informeren naar
de mogelijkheden, voordat u wielen/banden
met andere maten monteert. U wordt gead-
viseerd daarover contact op te nemen met
een erkende Saab-werkplaats (zie ook
blz. 279).
Velg/bandcombinaties (maten) die niet door
de voertuigfabrikant worden aanbevolen,
kunnen een negatieve invloed hebben op
de spoorvorming, de bestuurbaarheid en
het remmen van de auto, zowel op een natte
als een droge ondergrond.
Banden en velgen zijn zorgvuldig afge-
stemd op het karakter van de auto en zijn
van grote betekenis voor de goede rijeigen-
schappen van de auto.
Ga er niet zonder meer van uit dat een
bepaalde combinatie van velgen en banden
een goede keuze is, wanneer het mogelijk
is ze op de auto te monteren.
Om te zorgen dat de snelheidsmeter zo
nauwkeurig mogelijk werkt, moet u bij een
wijziging in de bandenmaat de snelheids-
meter omprogrammeren. U wordt geadvi-
seerd contact op te nemen met een erkende
Saab-werkplaats.
Bandenspanning
Opmerking! Bij een te lage bandenspan-
ning slijten de banden voortijdig en neemt
het brandstofverbruik toe.
Stem de bandenspanning af op de belading
van de auto en de snelheid waarmee u
doorgaans rijdt (zie blz. 282).
De aanbevolen waarden gelden voor
koude banden. Met koude banden worden
banden bedoeld die dezelfde temperatuur
hebben als de omgeving.
De bandenspanning bij warme banden (bij-
voorbeeld na een snelle rit over de snelweg)
N.B.
Let er bij gebruik van brede velgen en/of
banden met een geringe bandhoogte op
dat:
de banden en velgen schade kunnen
oplopen door gaten in het wegdek
e.d.;
de veren, schokdempers, wiellagers
en carrosseriebevestigingen overma-
tig belast kunnen worden;
de banden in contact kunnen komen
met onderdelen van het chassis en de
carrosserie;
de functie in Electronic Stability Pro-
gram (ESP
®
) wordt geactiveerd.
Zorg dat u de snelheidsindex en de index
van het draagvermogen van de band niet
overschrijdt (zie blz. 251).
Geen velgen groter dan 18" monteren.
Velgen met een bolling van 41 mm
gebruiken.
WAARSCHUWING
Controleer de bandenspanning min-
stens eenmaal per maand
of vooraf-
gaand aan een lange rit/vakantiereis. Een
te lage bandenspanning kan ertoe leiden
dat:
de banden lek raken;
de loopvlakken van de banden losla-
ten;
de zijwanden van de banden bescha-
digd raken;
de velgen beschadigd raken op
slechte wegen;
de wegligging van de auto
verslechtert.
251Onderhoud van de auto
ligt ca. 0,3 bar (4 psi) hoger dan die bij
koude banden. Bij een verhoging van de
bandentemperatuur van 10 °C, stijgt de
bandenspanning met 0,1 bar (2 psi).
Verlaag de bandenspanning nooit, wanneer
de banden nog warm zijn. Als u de banden-
spanning controleert wanneer de banden
warm zijn, mag u de spanning zo nodig
alleen verhogen.
Een te lage bandenspanning is slechter
voor de banden dan een iets te hoge span-
ning.
Als een ventiel gaat lekken, zoals na het
controleren van de bandenspanning, kunt u
dit ventiel eenvoudig losdraaien en vervan-
gen.
Opmerking! Vergeet niet de bandenspan-
ning volgens de adviezen aan te passen,
wanneer u de belading van de auto of de
snelheid waarmee u rijdt drastisch wijzigt
(zie blz. 282).
Banden verwisselen
Bij voorwielaandrijving slijten de banden op
de vooras meer dan die op de achteras. Bij
het vervangen van versleten banden moet
u beide banden van een as door nieuwe ver-
vangen om het verschil in kwaliteit minimaal
te houden.
Wanneer u van zomerbanden op winter-
banden overgaat (of andersom), moet u de
wielen merken met L (links) en R (rechts).
Zo zorgt u dat de banden, wanneer u ze
opnieuw monteert, dezelfde kant op
draaien. Monteer het minst versleten ban-
denpaar op de achteras.
Bewaar de wielen liggen of hangend,
niet
staand.
Bandaanduidingen
Bij een band met de aanduiding
195/60 R15 88V is:
WAARSCHUWING
Bij montage van één nieuw bandenpaar,
moet u dit paar op de achteras monteren.
Dit omdat de richtingsstabiliteit (tijdens
het remmen/slippen) het best is, als het
minst versleten paar banden op de ach-
teras zit. Als u de oude achterbanden op
de vooras monteert, moet u deze als volgt
wisselen: rechtsachter naar rechtsvoor,
linksachter naar linksvoor zodat de draai-
richting van het wiel gelijk blijft.
195 de breedte van de band in mm
60 de verhouding tussen de hoogte en
breedte van de band in procenten
R de aanduiding voor radiaalbanden
15 diameter van de velg 15 inch
88 de index van het draagvermogen
V de snelheidsindex
Indices van het draagvermogen
91 band goedgekeurd voor
max. 615 kg
93 max. 650 kg
94 max. 670 kg
95 max. 690 kg
97 max. 730 kg
Snelheidsindices
Q band goedgekeurd voor
max. 160 km/h
S max. 180 km/h
T max. 190 km/h
H max. 210 km/h
V max. 240 km/h
W max. 270 km/h
Y max. 300 km/h
252 Onderhoud van de auto
Slijtage-indicatoren
De banden zijn voorzien van zogeheten slij-
tage-indicatoren. Wanneer er nog maar
1,6 mm van het loopvlak over is, komen er
dwarse richels zonder profiel tevoorschijn.
U moet de banden in dat geval vervangen.
Informeer naar de bepalingen die in uw
land gelden wat de minimaal toelaatbare
profieldiepte en de toegestane soorten
winterbanden betreft.
Datumcode van de banden
Banden zijn slechts “beperkt houdbaar”.
Naarmate de banden ouder worden,
worden de banden steeds harder. Daarbij
neemt de grip op de weg af. Dit fenomeen is
met name merkbaar bij gebruik van winter-
banden.
Op de band staat een datumcode die aan-
geeft wanneer de band geproduceerd is. De
twee eerste cijfers geven het weeknummer
aan en de twee laatste cijfers staan voor het
jaartal, gevolgd door een gevuld driehoekje.
Draairichting van de banden
De draairichting is voor de meeste soorten
banden van belang. De draairichting staat
aangegeven aan de zijkant van de band.
De aanduiding kan bestaan uit het opschrift
“Tyre rotation” met een pijl of uit “Facing
out”. Zorgt dat een band gedurende zijn
levensduur dezelfde draairichting houdt.
Slijtage-indicatoren
253Onderhoud van de auto
Reservewiel
Reservewiel (thuiskomer)
Gebruik het reservewiel alleen als een van
de normale banden van de auto lekgeraakt
is. U mag maximaal 3500 km met het reser-
vewiel rijden.
Het reservewiel ligt samen met het nodige
gereedschap en de krik met slinger (op
bepaalde markten wordt er met een ban-
denreparatieset gewerkt in plaats van een
reservewiel) onder de vloerplaat in de baga-
geruimte.
Wanneer u de mat naar voren toe opklapt,
zijn het gereedschap en het reservewiel
eenvoudiger uit de bagageruimte te halen.
Op het handvat van de schroevendraaier zit
een “uitstulping” om tweetraps kunststof
pluggen te kunnen demonteren. Dergelijke
pluggen moet u verwijderen bij het vervan-
gen van de gloeilamp in de bagageklep
(Sport Sedan en Cabriolet) en van het rech-
ter achterlicht (Sport Sedan) (zie blz. 233).
WAARSCHUWING
Berg het reservewiel of de lekke band in
de daarvoor bestemde ruimte onder het
vloerluik in de bagageruimte en zet het
met de bevestigingsmoer vast.
N.B.
Om schuurschade aan lichtmetalen
velgen te voorkomen kunt u het wiel met
de lekke band in de ruimte voor het reser-
vewiel leggen en wel zo dat de buitenkant
van het wiel omhoogwijst. Dit is echter
alleen toegestaan, wanneer u de auto ter
reparatie naar de dichtstbijzijnde werk-
plaats rijdt.
Houd u aan de vuistregel dat alle zware
voorwerpen in de bagageruimte stevig
moeten worden vastgezet (zie blz. 140).
Sport Sedan
254 Onderhoud van de auto
Sport Estate
Sport Estate met subwoofer
255Onderhoud van de auto
Rijden met een reservewiel
Let bij het gebruik van een thuiskomer op
het volgende:
Rijd niet langer met de thuiskomer dan
strikt noodzakelijk is. U mag maximaal ca.
3500 km met het reservewiel rijden.
Vervang het reservewiel bij de eerste de
beste gelegenheid door een standaard-
wiel.
Niet vergeten bij het gebruik van een thuis-
komer:
De bodemspeling van de auto is kleiner
dan normaal.
Het gebruik van meer dan één thuiskomer
is niet toegestaan.
Zorg dat u niet met de thuiskomer tegen
de trottoirbanden aan rijdt.
Het gebruik van sneeuwkettingen is niet
toegestaan.
Plaats geen wieldop op de thuiskomer
terug om te zorgen dat de waarschu-
wingstekst duidelijk zichtbaar blijft.
Als uw auto is uitgerust met cruisecontrol
kunt de functie “Snelheidswaarschuwing”
activeren, omdat u met een reservewiel niet
sneller mag rijden dan 80 km/h.
Bandenreparatieset 3
Op sommige markten is het reservewiel ver-
vangen door een bandenreparatieset. Met
deze reparatieset kunt u een lekke band tij-
delijk herstellen en oppompen zonder het
wiel daarvoor te hoeven demonteren
(zie blz. 259).
Gevarendriehoek 3
Berg de gevarendriehoek rechts achter in
de bagageruimte op.
Om bij een volgeladen bagageruimte de
gevarendriehoek gemakkelijker te kunnen
pakken, kunt u het smalle ruggedeelte van
de achterbank vooroverklappen en de
gevarendriehoek door de opening in de
achterbank verwijderen. Ruggedeelte ach-
terbank neerklappen, Sport Sedan
(zie blz. 138).
WAARSCHUWING
Zorg dat u tijdens het wegslepen niet
sneller rijdt dan 80 km/h. Bij hogere snel-
heden kunnen de banden oververhit
raken en verslechteren de rijeigenschap-
pen van de auto.
Zorg dat u een bandenspanning aan-
houdt van 4,2 bar (60 psi).
256 Onderhoud van de auto
Banden verwisselen
WAARSCHUWING
Gebruik de krik van de auto alleen
voor het verwisselen van banden of
omleggen van sneeuwkettingen.
De
krik is niet bestemd voor onder-
houd en reparaties.
•Kruip nooit onder de auto, wanneer
deze slechts op een krik steunt. Maak
altijd gebruik van steunbokken.
Wees extra voorzichtig, als de auto op
een helling geparkeerd staat. N.B.
Maak gebruik van wigvormige stop-
blokken!
Zet de stopblokken vóór en achter het
wiel dat het verst af ligt van het wiel dat
u moet verwisselen.
Zet altijd de alarmlichten aan, als u
met de auto langs de kant van de weg
staat om een band te verwisselen.
Trek de handrem aan en schakel de
eerste versnelling of de achteruitver-
snelling in, als uw auto voorzien is van
een handbak. Zet de keuzehendel in
stand “P”, als u een automaatbak hebt
Laat eventuele passagiers uit de auto
stappen, voordat u de auto opkrikt.
Start nooit de motor, wanneer u de
auto hebt opgekrikt.
Zorg dat de krik zoveel mogelijk op
een egale en stevige ondergrond
staat.
Bewaar de krik op de juiste manier
onder de vloermat in de bagage-
ruimte. Laat de krik niet los in de baga-
geruimte liggen, omdat de krik bij een
aanrijding of een “koprol” de passa-
giersruimte in kan worden geslingerd
en verwondingen kan toebrengen.
De krik van de auto is alleen bestemd
voor gebruik op uw Saab 9-3.
Er kan zand, wegenzout of roest onder
in de schroefdraad zitten, als u jaren
achtereen met lichtmetalen velgen
hebt gereden.
Wanneer u vervolgens overgaat op
het gebruik van stalen velgen, moet u
de schroefdraad voor de wielbouten in
de remnaven eerst schoonmaken en
pas daarna de wielen met de dunnere
stalen velgen monteren. Doet u dat
niet, dan bestaat het gevaar dat u de
nieuwe wielen niet stevig genoeg kunt
vastzetten, ondanks dat u het juiste
aanhaalmoment hanteert.
257Onderhoud van de auto
Bij het opkrikken van de auto moet u de krik
onder een van de vier steunpunten (voor of
achter) onder aan de drempelbalken
aanbrengen.
Als u gebruik maakt van een zogeheten
garagekrik, moet u de hefplaat onder de
gebruikelijke steunpunten voor een krik
aanbrengen (zie afbeelding op blz. 258).
Als uw auto is voorzien van een trekhaak,
kunt u de krik ook onder de trekhaak aan-
brengen.
1 Trek de handrem aan en schakel de eer-
ste versnelling of de achteruitversnelling
in (stand P als u een automaatbak hebt).
2 Breng de krik iets omhoog, voordat u
deze onder de uitsparing onder de
drempelbalk plaatst. De pijlen op de
drempelbalk geven aan waar de steun-
punten zitten (zie afbeelding).
Controleer of de kop van de krik goed in
de uitsparing van de drempelbalk komt
te zitten en ga na of de voet van de krik
stevig op de grond staat. Zorg dat de krik
niet op sneeuw of ijs komt te staan.
Krik de auto zo ver op, dat de wielen net
van de grond komen.
3 Gesloten wieldoppen hoeven niet te
worden verwijderd.
Als dat toch moet, moet u de buitenkant
van de wieldop vastpakken en naar
buiten trekken.
Verwijder de plastic kappen en maak de
wielbouten een halve slag los.
N.B.
Plaats de krik alleen op de aangegeven
punten onder de carrosserie.
Pijl die positie steunpunt aangeeft Steunpunten voor krik
258 Onderhoud van de auto
4 Krik de auto vervolgens zo ver omhoog,
dat het wiel helemaal van de grond
loskomt. Draai de wielbouten nu volledig
los en verwijder het wiel.
5 Ontdoe de contactvlakken tussen de
velg en de remschijf van vuil/roestaan-
slag. Laat het vet in het hart van het wiel
echter zitten.
6 Monteer het wiel en bevestig de bouten.
Draai de bouten nog niet helemaal vast.
Zorg dat de velg en de bouten in de
juiste stand komen te zitten.
7 Breng de auto omlaag en zet de wiel-
bouten kruiselings vast met het juiste
aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Lichtmetalen velg: 110 Nm.
Stalen velg: 110 Nm.
Smeer de boutkop met wat vaseline of
iets dergelijks in en plaats de kunststof
doppen terug op de wielbouten. Door de
vaseline gaat dat gemakkelijker.
N.B.
Als u de wielbouten met een pneuma-
tische sleutel te strak vastdraait, kan
het wiel beschadigd raken en kunt u
de wielbouten niet meer met handge-
reedschap losdraaien.
Bij montage van een gesloten wieldop
moet u ervoor zorgen dat het ventiel
van de band altijd in de gemarkeerde
uitsparing van de wieldop komt te
zitten.
Ontdoe de contactvlakken tussen de velg
en de remschijf van vuil/roestaanslag
Steunpunten voor een garagekrik
IB4529
Kunststof doppen verwijderen
259Onderhoud van de auto
8 Trek de wielbouten na enkele tientallen
kilometers rijden nog een keer goed na.
Aanhaalmoment:
Lichtmetalen velg: 110 Nm.
Stalen velg: 110 Nm.
Het wordt afgeraden om tijdens de winter-
maanden opengewerkte lichtmetalen
velgen te gebruiken, omdat dergelijke
velgen de onderdelen van het remsysteem
onvoldoende beschermen tegen opspat-
tende modder en wegenzout.
Als u van bandenmaat verandert, kunt u de
snelheidsmeter laten omprogrammeren om
de snelheidsaanduiding zo nauwkeurig
mogelijk te houden. U wordt geadviseerd
contact op te nemen met een erkende
Saab-werkplaats.
Rijden met sneeuwkettingen 3
(zie blz. 190)
Bandenreparatieset 3
WAARSCHUWING
Omdat de motor stationair moet lopen bij
het herstellen van de band moet u om
ernstig letsel te voorkomen zorgen dat
niemand tegen bijvoorbeeld de versnel-
lingspook/keuzehendel aan kan komen.
Maak geen gebruik van de reparatieset
als:
het lek in de band groter is dan 4 mm;
de velg beschadigd geraakt is.
Beperk uw maximale snelheid tot
80 km/h wanneer u een van de banden
van de auto met de reparatieset hebt
hersteld.
Aanhaalvolgorde, wielboutenSmeer de schroefdraden met een dun
laagje vet
Het vet in het hart van het wiel laten zitten
260 Onderhoud van de auto
Het reservewiel is vervangen door een
reparatieset. Met deze set kunt u een lekke
band tijdelijk herstellen en oppompen
zonder het wiel te hoeven demonteren.
Geringe vormen van schade aan de band
zoals vreemde voorwerpen die in de band
zijn gedrongen zijn tijdelijk te herstellen met
de reparatieset. Verwijder de vreemde
voorwerpen daarbij niet. Lekkage groter
dan 4 mm of schade in de zijkant van de
band kunt u niet met de reparatieset herstel-
len.
Volg de aanwijzingen die bij de reparatieset
zijn geleverd nauwkeurig op.
Als de compressor abnormale geluiden
maakt of ongewoon warm wordt, moet u die
ten minste 30 minuten lang afzetten.
Bescherm de compressor tegen vocht.
Het flesje met afdichtmiddel is bestemd
voor eenmalig gebruik. Vervang een
gebruikt flesje bij een werkplaats door een
nieuw. U wordt geadviseerd contact op te
nemen met een erkende Saab-werkplaats.
De reparatieset is te gebruiken tot een tem-
peratuur van –30 °C. Bij lage temperaturen
wordt het afdichtmiddel stroperiger, waar-
door het moeilijker wordt om de wat grotere
lekken af te dichten.
Bij reparatie van een lekke band met de
reparatieset geldt het volgende:
Laat de motor stationair lopen. De
compressor zal enige stroom afnemen.
Trek de handremhendel aan.
Schakel de alarmknipperlichten in.
Plaats een gevarendriehoek om het
overige verkeer te waarschuwen.
De reparatieset vindt u onder de vloer in de
bagageruimte.
1 Laat de motor stationair lopen.
2 Neem de reparatieset uit de bagage-
ruimte.
N.B.
Vervang de lekke band zo spoedig moge-
lijk.
Vul de reparatieset bij een werkplaats. U
wordt geadviseerd contact op te nemen
met een erkende Saab-werkplaats. Het
flesje met afdichtmiddel moet om de vier
jaar worden vervangen (zie de datum-
stempel op het flesje).
De rijeigenschappen van de auto kunnen
negatief worden beïnvloed.
Wanneer u met een te lage bandenspan-
ning of een lekke band rijdt, kan er schade
aan de band ontstaan die niet met het
afdichtmiddel te repareren is.
261Onderhoud van de auto
3 Haal de voedingskabel en de luchtslang
uit de vakken in de onderzijde van de
compressor.
4 Sluit de luchtslang van de compressor
op de aansluiting op de fles aan.
5 Duw het flesje in de uitsparing in de
compressor.
6 Draai het ventieldopje van de lekke
band.
7 Sluit de luchtslang van het flesje op het
ventiel van de lekke band.
8 Zorg dat de schakelaar op de compres-
sor in stand 0 staat.
9 Sluit de voedingskabel van de compres-
sor op de 12V-aansluiting (aansteker) in
de auto aan.
262 Onderhoud van de auto
10 Schakel de compressor in.
11 Terwijl het flesje met afdichtmiddel
wordt geleegd (ca. 30 seconden) zal de
manometer van de compressor korte tijd
een druk tot 6 bar aangeven. De druk zal
daarna dalen.
12 Wanneer het flesje leeg is, moet u de
band oppompen tot de aanbevolen
bandenspanning (zie blz. 282). U hoeft
het flesje daarvoor niet te verwijderen.
13 Binnen 10 minuten moet de band op de
juiste spanning zijn. Schakel de
compressor uit, wanneer de spanning
correct is.
Als de juiste bandenspanning niet binnen
10 minuten is bereikt, is het lek in de band
te groot om met het afdichtmiddel te worden
hersteld. Parkeer de auto in dat geval op
een geschikt punt en roep assistentie in.
Als de druk te hoog oploopt, kunt u die ver-
lagen door op de knop bij de manometer op
de compressor te drukken.
Laat de compressor niet langer dan
10 minuten achtereen werken.
14 Zoek de onderdelen van de reparatieset
bij elkaar en leg ze op de daarvoor
bestemde plaats in de auto terug.
15 Veeg eventueel afdichtmiddel dat naar
buiten gelekt is met een doek af.
16 Plaats de gevarendriehoek in de auto
terug.
17 Plak de bijgeleverde sticker met daarop
de toelaatbare maximumsnelheid op
een punt dat u vanaf de bestuurder-
splaats kunt zien.
18 Rijd na de reparatie meteen door om het
afdichtmiddel gelijkmatig over de
binnenkant van de band te verdelen.
263Onderhoud van de auto
19 Stop na ca. 10 km (op zijn hoogst
10 minuten) om de bandenspanning te
controleren. Daarbij moet u de luchts-
lang van de compressor rechtstreeks op
het ventiel van de band aansluiten.
Als de spanning hoger is dan 1,3 bar
(19 psi) moet u deze corrigeren (zie
blz. 282). U moet zo nodig vaker contro-
leren totdat u bij de werkplaats aankomt.
Als de spanning is gedaald tot een
waarde lager dan 1,3 bar (19 psi), mag
u niet langer met de auto rijden. Roep
assistentie in.
Het drukverlies treedt waarschijnlijk op
doordat de schade aan de band te groot
is om met de reparatieset te herstellen.
20 Leg de reparatieset op de daarvoor
bestemde plaats in de auto terug.
Aan de onderzijde van de compressor zitten
vier verschillende adapters waarmee het
mogelijk is de compressor te gebruiken om
fietsbanden, luchtbedden, voetballen e.d.
op te pompen.
“Flat spots” op banden
Tijdens het rijden worden alle banden
warm, vooral bij lange ritten op hoge snel-
heid. Als u de auto na een dergelijke rit par-
keert, kunnen er bij het afkoelen van de
banden zogeheten “flat spots” (platte plek-
ken) ontstaan. Dit fenomeen kan zich ook
voordoen, wanneer u de auto voor langere
tijd parkeert.
Concreet houden “flat spots” in dat het
gedeelte van de band dat in contact komt
met de ondergrond iets wordt afgeplat.
Daardoor kunnen er trillingen in het stuur-
wiel optreden, alsof de wielen niet goed zijn
uitgebalanceerd.
De “flat spots” verdwijnen weer als de
banden na 20–25 km rijden over de snel-
weg op temperatuur zijn. Bij lage buitentem-
peraturen is daarvoor een langere afstand
vereist.
264 Onderhoud van de auto
Veiligheidsgordels
Controleer van tijd tot tijd of de veiligheids-
gordels naar behoren werken. U doet dat
als volgt:
Doe de gordel om en geef een stevige ruk
aan het diagonale gedeelte van de
gordel. De gordel moet daarbij
blokke-
ren
, zodat u de gordel niet verder kunt
uittrekken.
De bevestigingspunten op de vloer mogen
niet roestig zijn.
De gordels mogen bovendien nergens rafe-
len.
Zorg dat u geen schuurmiddel, olie of
andere chemicaliën op de veiligheidsgor-
dels morst. Als de gordels vuil zijn, kunt u ze
schoonmaken met een lauwe zeepoplos-
sing of vervangen.
Bekleding
Stof, haren of kruimels op de bekleding van
de stoelen, de achterbank, de armleunin-
gen en het plafond kunt u verwijderen met
een pluisvrije, vochtige doek of een kleer-
borstel. Vlekken verwijdert u met een doek
die u met een zeepoplossing hebt bevoch-
tigd. Gebruik altijd lauw water.
Bij het verwijderen van vlekken is het van
belang dat u de vlekoplosser van buiten
naar binnen in de vlek wrijft om te voorko-
men dat er kringen ontstaan. Mocht dit toch
gebeuren, of als er vuil achterblijft, kunt u dit
meestal verhelpen door de vlek nog een
keer na te spoelen met een lauwe zeepop-
lossing of lauw water.
Frisdrankvlekken, kruipolievlekken e.d.
moet u zo snel mogelijk verwijderen met
absorberend materiaal zoals keukenpapier.
Maak het gebied daarna schoon met een
vlekverwijderaar.
Voor olievlekken en dergelijke wordt terpen-
tine geadviseerd. Neem een middelharde
borstel om de vlek te verwijderen.
Reiniging en onderhoud van
leren bekleding 3
Leer wordt in de eerste plaats behandeld
om het elegante uiterlijk te onderstrepen,
maar ook om een beschermende laag aan
te brengen. Vooral bij de lichtere tinten zal
door slijtage en stof het oppervlak verkleu-
ren. Hoewel dit de slijtvastheid van het leer
niet zal beïnvloeden – een bepaald slijtpa-
tina is vaak een gewenst effect wat leer
betreft – kan een al te vuil oppervlak de kwa-
liteitsindruk beïnvloeden. Gebruik regelma-
tig een stofzuiger met een zachte borstel-
kop om loszittend vuil en stof van de
bekleding te halen.
Maak de leren bekleding dan ook in ieder
geval tweemaal per jaar (voorjaar en
najaar) schoon en behandel deze met een
leerverzorgingsmiddel. In landen met een
zeer warm en droog klimaat moet u vaker
gebruik maken van een leerverzorgings-
middel. Gebruik normale leerverzorgings-
producten. Volg de aanwijzingen op de ver-
pakking.
Gebruik geen poetsmiddelen met een schu-
rende werking, oplosmiddelen, sprays,
krassende zeepsoorten of heet water.
Semi-aniline is een gepigmenteerde leer-
soort met een dunne beschermlaag en is
daarom gevoeliger dan gedekverfd leer.
WAARSCHUWING
Wijzig of herstel de veiligheidsgordels
nooit zelf, maar laat dergelijke werkzaam-
heden aan een werkplaats over. U wordt
geadviseerd contact op te nemen met
een erkende Saab-werkplaats.
Laat veiligheidsgordels, gordelspanners
en bijbehorende onderdelen na een aan-
rijding in een Saab-werkplaats nakijken.
U wordt geadviseerd contact op te nemen
met een erkende Saab-werkplaats.
265Onderhoud van de auto
Vloermatten
Maak de vloermatten regelmatig schoon
met een stofzuiger. U kunt ze ook met een
stevige borstel afborstelen of met een
spons en textielshampoo schoonmaken.
Stofzuigers zonder geaarde stekker mag u
niet buitenshuis gebruiken.
Wassen
Was de carrosserie regelmatig schoon.
Wanneer de auto nog nieuw is, moet u deze
met koud water en een schone, zachte bor-
stelkop met de hand schoonmaken. Was de
auto in het begin niet in een automatische
wasstraat. De lak is namelijk pas na
5-6 maanden goed uitgehard. U kunt des-
gewenst een geschikte soort autoshampoo
aan het water toevoegen. Gebruik lauw
water.
Vogelpoep moet u zo snel mogelijk verwij-
deren om verkleuring van de lak te voorko-
men. Leg een natte prop papier op de vlek
en wacht enkele minuten. U kunt de vlek
daarna gemakkelijk verwijderen.
Teervlekken kunt u verwijderen met een
doekje dat u met terpentine bevochtigd
hebt. Gebruik geen sterke schoonmaak-
middelen om uitdroging van de lak te
voorkomen.
Ook de bodemplaat van de auto moet u
regelmatig schoonspoelen en dit vooral na
het winterseizoen. Als de autowasstraat
geen onderspoeling heeft, moet u de
bodemplaat van de auto na een aantal
bezoekjes aan de autowasstraat zelf zorg-
vuldig schoonspoelen.
Was de auto niet in direct zonlicht. Laat de
auto evenmin in de zon drogen, maar droog
deze meteen na het wassen af met een
schone zeemleren lap om vlekken te voor-
komen.
Maak de ruiten van binnen schoon met een
ruitenpoetsmiddel. Dit is met name van
belang wanneer de auto nog nieuw is,
omdat de bekleding van het interieur aan-
vankelijk nog enigszins kan uitdampen.
Wanneer u de ruiten goed schoon houdt,
hebt u tevens minder last van beslagen rui-
ten.
Maak de ruiten van buiten schoon met
sproeiervloeistof. Dit is met name van
belang na een bezoek aan de autowas-
straat. Dit omdat er bij een eventuele was-
behandeling was op de voorruit kan achter-
blijven. Als u de was niet verwijdert, werken
de ruitenwissers minder goed.
N.B.
Gebruik geen schoonmaakmiddelen
op alcoholbasis voor de kunststof
lenzen van de voorste en achterste
lamphuizen, omdat dergelijke midde-
len aanleiding kunnen geven tot
scheurvorming.
Zorg dat u de zijspiegels inklapt, wan-
neer u de auto in een wasstraat
schoonmaakt.
Controleer na een wasbeurt altijd de
remmen. Bij natte remschijven neemt
de remwerking af.
Vaste antennes voor bijvoorbeeld
mobiele telefoons moet u verwijderen,
voordat u de wasstraat binnenrijdt.
Modellen met akoestisch parkeer-
hulpsysteem: Spuit niet met een hoge-
drukreiniger te dicht op de sensoren
(niet dichter dan ca. 20 cm) om
schade aan de sensoren te voorko-
men.
Als de auto is uitgerust met een vaste
radioantenne moet u ook het dek-
plaatje aan de voet van de antenne
losschroeven om te voorkomen dat
deze losraakt.
266 Onderhoud van de auto
Cabriolet
Bij gebruik van een hogedrukreiniger geldt
het volgende:
onderkant van de auto (tot aan de portier-
handgrepen): max. druk 100 bar en min.
afstand 20 cm.
bovenkant van de auto: max. druk
100 bar en min. afstand 80 cm.
Was de auto bij voorkeur niet in een auto-
matische autowasstraat.
Als de kap slechts licht vuil is, moet de
methode op de verpakking van het reini-
gingsmiddel worden gebruikt. Er is geen
borstel nodig.
Controleer de impregnering van de kap af
en toe door er wat water op te spuiten. Als
het water er niet in parels op gaat liggen
maar snel in de stof verdwijnt, wordt een
normale wasbeurt gevolgd door een
impregnering geadviseerd.
Als de kap erg vuil is en het reinigen op de
aanbevolen manier geen merkbare verbe-
tering laat zien, moet het volgende worden
uitgevoerd.
De hieronder vermelde reinigingsmethode
mag alleen worden gebruikt als de kap erg
vuil is en niet vaker dan twee keer per jaar.
1 Stop met het normale reinigen.
2 Spoel het grove vuil met een ruime
hoeveelheid water af.
3 Spuit de zojuist afgespoelde kap met het
aanbevolen reinigingsmiddel in en laat
dit 15–20 minuten inwerken.
WAARSCHUWING
Lees en volg de aanwijzingen die op
de verpakkingen van de aanbevolen
reinigings- en impregneringsmiddelen
staan. U wordt geadviseerd contact op
te nemen met een erkende Saab-
werkplaats over de aanbevolen reini-
gings- en impregneringsmiddelen.
Behandel de kap nooit met warme
was of iets dergelijks.
Gebruik voor het reinigen nooit petro-
chemische oplosmiddelen. Gebruik
alleen water in combinatie met een
aanbevolen reinigingsmiddel. Petro-
chemische oplosmiddelen kunnen
schade aan de kap veroorzaken die
niet kan worden gerepareerd.
Gebruik nooit een hogedrukreiniger bij
het reinigen van de kap. Gebruik
alleen waterdruk die in een normaal
huishouden aanwezig is.
N.B.
Bedien de kap alleen als deze schoon
en droog is.
Open de kap niet als deze vochtig is.
Hierdoor kunnen vouwen en drukplek-
ken ontstaan. Als de kap zeer vuil is,
kan het vuil schuurplekken veroorza-
ken die niet kunnen worden gerepa-
reerd.
Gebruik alleen water, aanbevolen rei-
nigingsmiddelen en een microvezel-
doek als de kap al beschadigd is.
Anders kan de schade verergeren.
Bij vouwen in de stof, naden en randen
van ruiten moet u vanuit de vouwen,
naden en randen in de richting van de
kap reinigen.
267Onderhoud van de auto
4 Beweeg de wasborstel heen en weer,
niet kriskras of in cirkels. Gebruik een
zachte borstel, van het type kleerborstel
of een microvezeldoek, zodat het reini-
gingsmiddel schuimt. Gebruik nooit
borstels met metaal.
5 Spoel de kap vervolgens met warm
water af en borstel met de zachte borstel
in de lengterichting van de auto, totdat
alle schuim is weggespoeld. Borstel
voorzichtig, zodat de stof niet bescha-
digd raakt.
6 Droog de kap met een schoon zeemleer
of een doek die geen pluizen op de kap
achterlaat.
7 Laat de kap helemaal drogen. Voel na
een tijdje met de hand. Als de stof voch-
tig aanvoelt, moet u het nog langer later
drogen.
8 Als er nog steeds vlekken aanwezig zijn,
kunt u de behandeling op deze vlekken
herhalen volgens de eerdere beschrij-
ving. Druk slechts licht met de borstel,
zodat de stof niet beschadigd raakt!
Werk niet te hard met de borstel. De stof
kan dan zo beschadigd raken dat repa-
ratie niet meer mogelijk is. Herhaal de
behandeling niet meer dan twee keer.
9 Als de kap helemaal droog is, moet deze
zo snel mogelijk worden geïmpreg-
neerd. Gebruik uitsluitend het aanbevo-
len impregneringsmiddel. Werk volgens
de aanwijzing op de verpakking.
10 Voor een gelijkmatige en goede impreg-
nering moet de auto 24 uur na de
behandeling gesloten worden gehou-
den. Raak de stof niet aan en plaats er
geen voorwerpen op.
Motorruimte
Maak de motorruimte schoon met een
motorreinigingsmiddel en spoel de motor
daarna af met warm water. Dek hierbij de
koplampen aan de achterzijde af. Maak
geen gebruik van een hogedrukreiniger.
Blijf uit de buurt van elektrische componen-
ten en aansluitingen.
Gebruik geen benzine als schoonmaak- of
oplosmiddel bij reparaties of onder-
houdswerkzaamheden. Maak gebruik van
een milieuvriendelijk ontvettingsmiddel.
In de was zetten en
oppoetsen
Een nieuwe auto dient u de eerste
3-4 maanden niet in de was zetten. De lak
hoeft niet opgepoetst te worden voordat de
lak is gaan oxideren en mat wordt. Gebruik
alleen in uitzonderingsgevallen een
poetsmiddel met schuurmiddel op een
nieuwe auto. Voordat u de auto in de was
zet of oppoetst, moet u de lak goed schoon-
maken.
WAARSCHUWING
Water warmer dan 37 °C kan schadelijk
zijn voor de huid en huidirritatie en/of
letsel veroorzaken. Draag geschikte
bescherming.
268 Onderhoud van de auto
Herstellen van
lakschade
Lakschade moet u zo spoedig mogelijk her-
stellen. De garantie tegen doorroesten geldt
niet voor roestschade die het gevolg is van
onbehandelde lakschade. Hoe eerder u de
schade herstelt, des te kleiner is de kans dat
er roestvorming optreedt.
Lakschade die ontstaan is tijdens een aan-
rijding, is meestal van dien aard dat u deze
voor het beste resultaat in een spuiterij moet
laten herstellen.
Geringe beschadigingen als gevolg van
steenslag en kleine krasjes kunt u zelf her-
stellen. De benodigde kwastjes, lak en
primer e.d. zijn in de handel verkrijgbaar. U
wordt geadviseerd contact op te nemen met
een erkende Saab-werkplaats.
Als de lakschade niet tot op het onderlig-
gende plaatwerk is doorgedrongen en er
nog een onbeschadigde laklaag aanwezig
is, kunt u de nieuwe lak meteen aanbren-
gen. Verwijder wel eerst vuil e.d. met de
punt van een mes.
Als er roestvorming is opgetreden, bijvoor-
beeld door steenslag, moet u eerst alle
roest van het oppervlak schrapen met de
punt van een mes. Zo mogelijk moet u het
beschadigde gebied tot op het plaatwerk
schoonschrapen. Behandel het gebied
daarna met twee dunne laagjes grondlak
(primer).
Breng als laatste een nieuw laagje lak aan.
Zorg dat u de lak in meerdere laagjes en
even dun/dik aanbrengt als de omringende
lak.
Zowel de primer als de lak moet u voor het
gebruik goed omroeren. Laat de lak goed
drogen, voordat u een nieuwe laag aan-
brengen.
Tweelaagslak
De deklak bestaat uit twee lagen. De onder-
ste laag, de basislak, bevat o.a. pigment,
metaalschilfers en bindmiddel. De bovenste
laag bestaat uit een speciale, blanke lak die
voor de glans zorgt en de basislak
beschermt tegen vocht en invloeden van
buitenaf.
Steenslagschade kunt u als volgt herstel-
len.
Maak het beschadigde gebied schoon en
breng een laagje primer aan. Breng daarna
de basislak aan en als laatste de blanke lak.
U krijgt het beste resultaat, als u de primer
in twee of drie lagen opbrengt.
Bescherming tegen
corrosie
Tijdens de fabricage wordt de auto op ver-
schillende stations tegen roestvorming
beschermd, o.a. tijdens de elektrocoating,
het opspuiten van de pvc-laag op de
bodemplaat tegen steenslag en corrosie en
het aanbrengen van een dun, penetrerend
corrosiewerend middel in de holle ruimten
en balken van de carrosserie.
Uw auto is niet alleen voorzien van de
gebruikelijke bescherming tegen corrosie in
de vorm van de lak, de bodembescherming
en de verzegeling van de holle ruimten. Het
merendeel van de carrosserieplaten is ver-
zinkt, waaronder de motorkap, de portieren
en de bodemplaat.
Vooral de beschermingslaag op de bodem-
plaat en in de wielhuizen staat voortdurend
bloot aan slijtage en raakt al snel bescha-
digd afhankelijk van de rijomstandigheden.
Opspattend vuil maar vooral wegenzout
krijgt door dergelijke beschadigingen de
mogelijkheid om tot het onderliggende
plaatwerk door te dringen, zodat er corrosie
kan optreden.
Spoel de onderzijde van de auto daarom
regelmatig af en controleer de conditie van
de bodembeschermingsplaat. Ook nadat
de garantie tegen doorroesten is verlopen,
moet u de bescherming tegen corrosie
onderhouden en deze zo nodig herstellen.
269Onderhoud van de auto
Wanneer u bij het schoonmaken beschadi-
gingen ontdekt, moet u de beschadigde
gebieden eerst laten drogen en ze daarna
bijwerken met een dikke laag corrosiewe-
rend middel. Breng het middel met een
kwastje op of gebruik een spuitbus.
Ook nadat de garantie tegen doorroesten is
verlopen, moet u de bescherming tegen
corrosie onderhouden en deze zo nodig
herstellen om roestschade op termijn te
voorkomen.
De gelakte plaatfelsen van de carrosserie,
vooral die van de portieren, de motorkap, de
tankvulklep en de bagageklep, zijn gevoelig
voor corrosievorming door vuil en pekel van
buitenaf en door vocht van binnenuit en dan
met name door condensvorming. Houd de
felsen daarom zorgvuldig schoon. Bij de
eerste tekenen van corrosievorming moet u
een dun, corrosiewerend middel op de
felsen aanbrengen. Gebruik hiervoor een
kwastje of een spuitbus. U wordt geadvi-
seerd contact op te nemen met een erkende
Saab-werkplaats.
Onderhoudsprogramma
Periodiek onderhoud
Iedere auto heeft behoefte aan service en
onderhoud, om de bedrijfszekerheid te
waarborgen. Er is een onderhoudspro-
gramma samengesteld met maatregelen
die noodzakelijk zijn voor uw auto en die
met bepaalde intervallen moeten worden
uitgevoerd.
Het onderhoudsprogramma is samenge-
steld om uw auto op een efficiënte en voor-
delige manier de beste verzorging te geven.
N.B.
De intervallen voor de onderhoudspunten
zijn vastgesteld om te zorgen dat uw auto
altijd veilig, betrouwbaar en zuinig in het
gebruik is en voldoet aan de geldende
voorschriften voor de uitlaatgasreiniging.
Opbouw van de oppervlaktebehandeling
1Plaatwerk
2 Zink (bepaalde onderdelen) 7,5 µm
3 Fosfaatlaag 3–5 µm
4 Cataforeselaag (ED) 23 µm
5 Tussenlak 35 µm
6 Basismetalliclak/basisunilak 11 µm
7 Blanke lak 45 µm
270 Onderhoud van de auto
Om de inruilwaarde zo hoog mogelijk te
houden en aanspraken te kunnen maken op
de garantie, moet u het onderhoud bij de
aangegeven kilometerstanden en op een
vakkundige manier laten uitvoeren.
Geef het Garantie- en Onderhoudsinspec-
tieboekje af, wanneer u uw auto voor een
onderhoudsbeurt naar de garage brengt en
controleer na afloop of het Garantie- en
Onderhoudsinspectieboekje op de juiste
plaats van een stempel is voorzien.
Het is niet uitgesloten dat het onder-
houdsprogramma na verloop van tijd wordt
aangepast wat de onderhoudspunten en
omvang betreft. U wordt geadviseerd con-
tact op te nemen met een erkende Saab-
werkplaats. Daar beschikt men altijd de
over de meest recente gegevens die van
toepassing zijn op uw auto.
Wanneer het tijd is voor een onder-
houdsbeurt, verschijnt de volgende melding
op het SID:
Recycling van
automaterialen
Op www.saab.com vindt u informatie over
sloop en recycling van automaterialen.
Airconditioning (A/C)
Time for service.
(Tijd voor onderhoud.)
WAARSCHUWING
Laat het A/C-systeem repareren en
afstellen bij een werkplaats dat derge-
lijke werkzaamheden mag verrichten.
U wordt geadviseerd contact op te
nemen met een erkende Saab-
werkplaats.
In het A/C-systeem heerst een
bepaalde overdruk. Maak daarom
geen aansluitingen van het
A/C-systeem los.
Weglekkend gas kan oogletsel of
ander letsel veroorzaken.
N.B.
Het A/C-systeem van de auto is
bestemd voor het gebruik van het kou-
demiddel R134a.
Voor de hantering van dit koudemid-
del hebt u speciaal gereedschap
nodig. Bovendien moet het koudemid-
del volgens een speciale methode
worden ververst.
Meng het koudemiddel R134a nooit
met andere middelen.
271Onderhoud van de auto
Opsporen van storingen
Als er zich een storing in de airconditioning
voordoet, kunt u zelf de onderstaande con-
troles uitvoeren. Als de airconditioning
daarna nog steeds niet naar volle tevreden-
heid werkt, moet u contact opnemen met
een werkplaats. U wordt geadviseerd con-
tact op te nemen met een erkende Saab-
werkplaats.
Opmerking!
Wanneer de A/C-compressor werkt, wordt
de binnenkomende lucht van vocht ont-
daan. Het vocht slaat neer op het verdam-
perhuis en wordt via afvoeropeningen
onder de auto afgevoerd. Wanneer u de
auto parkeert, kan het dan ook zijn dat er
een plasje water onder de auto ontstaat.
Hoe warmer de buitenlucht en hoe hoger de
luchtvochtigheidsgraad, hoe groter de plas
water onder de auto.
Als de koeling ontoereikend is
a Controleer of de warmtewisselaar (vóór
de radiateur) soms verstopt is geraakt
door vuil of insecten.
b Controleer of de aandrijfriem van de
compressor soms doorslipt (zie
blz. 222).
c Ga na of de zekeringen voor de koelven-
tilatoren en de compressor intact zijn
(zie blz. 242).
Onderhoud en service
Let erop dat de aandrijfriem van de
compressor tijdens iedere geplande
onderhoudsbeurt wordt gecontroleerd.
Houd de warmtewisselaar en de radiateur
vrij van insecten en ander vuil. Bij het
wassen van de auto moet u ook de radia-
teur en de warmtewisselaar (vóór de
radiateur) goed schoonspoelen en dat
zowel vanaf de buitenkant (via de grille)
als vanuit de motorruimte. Gebruik hier-
voor geen hogedrukreiniger.
Spuit de onderdelen bij voorkeur niet
schoon, zolang de motor nog heet is.
Let erop dat u de radiateur niet mag afscher-
men met een stuk gaas of iets dergelijks,
omdat hierbij het koelvermogen aanzienlijk
afneemt. Alleen bij extreem lage temperatu-
ren mag u gebruik maken van een radia-
teurscherm.
Opmerking!
U kunt de airconditioning niet inschakelen
bij een buitentemperatuur lager dan 0 °C.
Schakel de A/C daarom in, terwijl de auto in
een verwarmde ruimte staat opgesteld. Het
is het handigst om de knop AC altijd inge-
drukt te houden, omdat het A/C-systeem
dan automatisch bij de juiste temperatuur
wordt ingeschakeld.
N.B.
Gebruik geen hogedrukreiniger voor het
schoonmaken van de condensor en de
radiateur om schade aan deze onderde-
len te voorkomen.
272 Onderhoud van de auto
(Hier is met opzet een lege bladzijde ingevoegd.)
273Technische gegevens
Algemene gegevens ___ 274
Motor _______________ 276
Motorolie ____________ 276
Brandstof ____________ 277
Motorvarianten _______ 277
Elektrisch systeem ____ 278
Remsysteem _________ 278
Velgen en banden _____ 279
Plaatjes en stickers_____ 283
Functies die naar wens
af te stellen zijn_______ 284
Waarschuwingen en
aanduidingen die op
het SID kunnen
verschijnen __________ 285
Hulpverwarming en
standverwarming 3 ___ 288
Bevestigingspunten voor
een originele trekhaak
van Saab 3 __________ 290
Trefwoordenregister ____ 291
Technische gegevens
3 Een sterretje geeft aan dat de uitrusting niet op
alle autos is aangebracht (afhankelijk van het
model, het motortype, de marktspecificatie, de
gekozen opties en/of accessoires).
274 Technische gegevens
Algemene gegevens
Totale lengte, incl. bumpers
Sport Sedan en Cabriolet ____________ 4647 mm
Sport Estate ______________________ 4670 mm
Totale breedte incl. zijspiegels__________ 2038 mm
Max. hoogte _______________________ 1543 mm
Wielbasis__________________________ 2675 mm
Spoorbreedte
voor_____________________________ 1524 mm
achter ___________________________ 1506 mm
Bodemspeling bij totaalgewicht _________ ca. 120 mm
Aantal zitplaatsen, incl. bestuurdersstoel:
Sport Sedan ______________________ 5
Cabriolet _________________________ 4
Sport Estate ______________________ 5
Draaicirkel, gemeten aan de uiterste hoeken
van de auto _______________________ 11,9 m
Lengte bagageruimte, Sport Sedan:
opgeklapte achterbank ______________ 1036 mm
neergeklapte achterbank ____________ 1774 mm
Lengte bagageruimte, Cabriolet ________ 740 mm
Totaalgewicht
Max. treingewicht
(= totaalgewicht + max.
aanhangergewicht)
Max. asdruk voor
Max. asdruk achter
Let erop dat u de maximaal toelaatbare asdruk op voor- of achteras niet mag over-
schrijden.
Toelaatbaar gewicht (benevens gewicht bestuurder) = totaalgewicht rijklaar
gewicht.
Het bedrijfsgewicht (rijklaar gewicht + bestuurder à 75 kg) en de laadcapaciteit staan
aangegeven op de autopapieren (Certificate of Conformity).
Chassisnummerplaatje
Lengte bagageruimte, Sport Estate:
opgeklapte achterbank______________ 1013 mm
neergeklapte achterbank ____________ 1777 mm
Rijklaar gewicht:
(incl. het gewicht van de maximale hoe-
veelheid brandstof, sproeiervloeistof, het
nodige gereedschap en een reservewiel):
Sport Sedan ______________________ 1370–1640 kg
Cabriolet_________________________ 1580–1705 kg
Sport Estate ______________________ 1405–1575 kg
Totaalgewicht:
Sport Sedan ______________________ 1910–2090 kg
Cabriolet_________________________ 2020–2140 kg
275Technische gegevens
Sport Estate ______________________ 1970–2150 kg
Max. asdruk:
Sport Sedan, voor__________________ 1150 kg
Sport Sedan, achter ________________ 1010 kg
Cabriolet, voor ____________________ 1160 kg
Cabriolet, achter ___________________ 1050 kg
Sport Estate, voor __________________ 1150 kg
Sport Estate, achter ________________ 1100 kg
Gewichtsverdeling:
Sport Sedan, Cabriolet en Sport Estate
rijklaar gewicht, voor/achter __________ ca. 60/40 %
Sport Sedan en Cabriolet,
totaalgewicht, voor/achter____________ ca. 50/50 %
Max. toelaatbaar gewicht op het dak, Sport
Sedan en Sport Estate ______________ 100 kg
Max. gewicht aan lading in de
bagageruimte:
Sport Sedan ______________________ 80 kg
Cabriolet _________________________ 80 kg
Sport Estate ______________________ 80 kg
WAARSCHUWING
Het toelaatbare totaalgewicht en de asdruk mogen nooit worden
overschreden. Let erop dat u bij montage van bepaalde acces-
soires (bijvoorbeeld een trekhaak of een cd-wisselaar) de laad-
capaciteit met het gewicht van de accessoires moet verlagen.
Wanneer u goederen in de auto vervoert, is het belangrijk dat u
deze goederen goed vastzit. Dit geldt met name wanneer u de
achterbank geheel of gedeeltelijk hebt neergeklapt.
Aanhangergewicht
Geremde aanhanger max. 1600 kg
Voor de 1.9TiD 8v geldt max. 1500 kg
Voor de 1.8i geldt max. 1400 kg
Ongeremde aanhanger max. 750 kg
Voor de 1.8i geldt max. 720 kg
Aanbevolen kogeldruk 50–75 kg
Technisch toelaatbare maximumsnelheid
met geremde aanhanger 100 km/h
Hoogst toelaatbare snelheid met onge-
remde aanhanger
Nationale wetgeving
is van toepassing
Bij gebruik van een aanhanger moet u de
bandenspanning van de achterwielen met
0,2 bar (3 psi) verhogen.
Bovenstaande waarden voor het maximale gewicht en de maxi-
male snelheid zijn de waarden die Saab Automobile AB toestaat.
Let erop dat de geldende voorschriften en bepalingen in uw land
deze waarden verder kunnen begrenzen (zie ook blz. 192).
276 Technische gegevens
Motor
Motorolie
Type:
Benzinemotor, 1,8l (1.8i)_____________ 4-cilindermotor,
2 bovenliggende
nokkenassen,
16 kleppen
Benzinemotor, 2,0l (1.8t, 2.0t en
2.0Turbo) ________________________
4-cilindermotor,
2 bovenliggende
nokkenassen,
16 kleppen, dub-
bele balansassen
(en een dubbel
vliegwiel op
bepaalde varianten)
Benzinemotor, V6 __________________ 6-cilindermotor,
4 bovenliggende
nokkenassen,
24 kleppen, cilin-
derrijen onder een
hoek van 60°
Dieselmotor, 8v____________________ 4-cilindermotor,
1 bovenliggende
nokkenas, 8 klep-
pen, dubbel vlieg-
wiel
Dieselmotor, 16v___________________ 4-cilindermotor,
2 bovenliggende
nokkenassen,
16 kleppen, dubbel
vliegwiel
Cilinderinhoud:
Benzinemotor, 1,8l (1.8i)_____________ 1,796 dm
3
Benzinemotor, 2,0l _________________ 1,998 dm
3
Benzinemotor, V6__________________ 2,792 dm
3
Dieselmotor ______________________ 1,910 dm
3
Informatie over de juiste motorolie staat in het Garantie- en
Onderhoudsinspectieboekje van de auto.
Hoeveelheid olie, incl. filter (tijdens het verversen):
Benzinemotor, 1,8l (1.8i) ____________ 4,25 liter
Benzinemotor, 2,0l _________________ 6,0 liter
Benzinemotor, V6__________________ 6,0 liter
Dieselmotor ______________________ 4,3 liter
277Technische gegevens
Brandstof Motorvarianten
Benzinemotor:
Inhoud brandstoftank _______________ 58 liter
Aanbevolen octaangetal _____________ Ongelood 95 (RON)
Auto’s die zijn aangepast voor ethanol:
Inhoud brandstoftank _______________ 61 liter
Aanbevolen brandstofkwaliteit ________ E85
(ook brandstof met
een lager gehalte
aan ethanol)
Motoren die zijn aangepast voor E85 mogen alleen rijden op
brandstof die voldoet aan de norm CWA 15293 of SS 155480.
Dieselmotor:
Inhoud brandstoftank _______________ 58 liter
Gebruik alleen dieselolie die bestemd is voor automotoren.
Dieselmotoren moeten op dieselolie lopen die voldoet aan de
Europese norm NEN-EN590. Het gebruik van stookolie, diesel-
olie voor scheepsmotoren en dergelijke is niet toegestaan.
Zorg dat de dieselolie een cetaangetal heeft van minstens 45.
1.8i injectiemotor
Vermogen, EEG bij 5800 omw/min ____ 90 kW (122 pk)
Max. koppel, EEG bij 3800 omw/min ___ 167 Nm (16,9 kpm)
1.8t Ecopower
Vermogen, EEG bij 5500 omw/min ____ 110 kW (150 pk)
Max. koppel, EEG bij 2000-3500 omw/min 240 Nm (24,5 kpm)
2.0t Ecopower
Vermogen, EEG bij 5500 omw/min ____ 129 kW (175 pk)
Max. koppel, EEG bij 2500-4000 omw/min 265 Nm (26,9 kpm)
2.0 Turbo Ecopower
Vermogen, EEG bij 5300 omw/min ____ 154 kW (210 pk)
Max. koppel, EEG bij 2500-4000 omw/min 300 Nm (30,5 kpm)
2.8 V6 Ecopower
Vermogen, EEG bij 5500 omw/min ____ 184 kW (250 pk)
Max. koppel, EEG bij
1800–4500 omw/min _______________ 350 Nm (35,7 kpm)
278 Technische gegevens
Elektrisch systeem
Remsysteem
1.9 TiD 8v
Vermogen, EEG bij 4000 omw/min_____ 88 kW (120 pk)
Max. koppel, EEG bij 2000-2750 omw/min 280 Nm (28,5 kpm)
1.9 TiD 16v
Vermogen, EEG bij 4000 omw/min_____ 110 kW (150 pk)
Max. koppel, EEG bij 2000-2750 omw/min 320 Nm (32,5 kpm)
1.9 TTiD Twin-stage Turbo 16v
Vermogen, EEG bij 4000 omw/min_____ 132 kW (180 pk)
Max. koppel voor auto’s met een hand-
bak, EEG bij 2000–2500 omw/min _____ 400 Nm (40,6 kpm)
Max. koppel voor auto’s met een auto-
maatbak, EEG bij 2000–2500 omw/min _ 370 Nm (37,6 kpm)
1.8t BioPower
Vermogen, EEG bij 5500 omw/min_____ 129 kW (175 pk)
Max, koppel, EEG bij
2500–4000 omw/min _______________ 265 Nm (27,0 kpm)
2.0t BioPower
Vermogen, EEG bij 5500 omw/min_____ 147 kW (200 pk)
Max, koppel, EEG bij
2500–4000 omw/min _______________ 300 Nm (30,5 kpm)
Spanning _________________________ 12 V
Accucapaciteit _____________________ 60, 70 of 85 Ah
afhankelijk van de
motorvariant
Voetrem met ABS en EBD ____________ Hydraulisch
bediende schijfrem-
men met vacuüm-
rembekrachtiging,
diagonaal geschei-
den tweekringssys-
teem, geventileerde
schijven voor (op
bepaalde varianten
ook achter), EBD
zie blz. 176.
Handrem__________________________ Werkt op
achterwielen
Remvloeistof_______________________ Volgens DOT 4.
Geen DOT 5
gebruiken.
279Technische gegevens
Hydraulische eenheid voor kapbediening,
Cabriolet
Velgen en banden
Hoeveelheid olie ____________________ 0,6 liter
Type olie __________________________ CHF 11S
Zomerbanden
6,5x15___________________________ 195/65 R15 91 H
6,5x15___________________________ 215/60 R15 94 V
6,5x16___________________________ 215/55 R16 93 V
7x17 ____________________________ 225/45 R17 94 W
RF/XL
7,5x17___________________________ 235/45 R17 94 W/
225/45 R17 94 W
RF/XL
7,5x18
3 _________________________ 225/45 R18 95 W
RF/XL
Het wordt geadviseerd te informeren naar de mogelijkheden,
voordat u wielen/banden met andere maten monteert. U wordt
geadviseerd daarover contact op te nemen met een erkende
Saab-werkplaats.
Winterbanden
6,5x15___________________________ 195/65 R15 91 Q
M+S of
205/65 R15 94 Q
6,5x16___________________________ 215/55 R16 93 Q
M+S
7x17 ____________________________ 225/45 R17 94 Q
RF/XL M+S
7,5x17___________________________ 235/45 R17 94 Q
M+S
Reservewiel (thuiskomer) 3
Velg ____________________________ 4x16
Banden__________________________ 125/85 R16 99 M
Bandenspanning __________________ 4,2 bar (60 psi)
Max. aantal kilometer _______________ 3500 km
Max. snelheid _____________________ 80 km/h
Reservewiel 3
Velg ____________________________ 6,5x15
Banden__________________________ 195/65 R15 91H
of
215/60 R15 94V
Velg ____________________________ 6,5x16
Banden__________________________ 215/55 R16 93V
Bandenspanning en maximumsnelheid _ zie bandenspan-
ningstabel, blz. 282.
280 Technische gegevens
N.B.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen te gebruiken in combinatie met de
volgende soorten wielen/banden:
Velg Band
6,5x15________ 195/65 R15 M+S of 195/65 R15
6,5x16________ 215/55 R16 M+S of 215/55 R16
U wordt geadviseerd contact op te nemen met een erkende Saab-
werkplaats voor informatie over passende velgen voor sneeuw-
kettingen. Sommige varianten zijn uitgerust met grotere remschij-
ven die niet te combineren zijn met bepaalde velgen.
U wordt geadviseerd contact op te nemen met een erkende Saab-
dealer voor informatie over geschikte sneeuwkettingen.
De maximale snelheid bij het gebruik van sneeuwkettingen
bedraagt 50 km/h.
Het gebruik van sneeuwkettingen op velgen groter dan 16" is niet
toegestaan.
U mag geen sneeuwkettingen om de achterbanden leggen.
N.B.
Het gebruik van velgen met een diameter groter dan 18" is niet toe-
gestaan.
Wees voorzichtig wanneer u op oneffen wegen rijdt of met een
zwaar beladen auto (met aanhanger) tegen trottoirbanden oprijdt.
Dit geldt met name bij gebruik van 18" wielen.
De maximaal toelaatbare bolling van de velgen bedraagt 41 mm.
281Technische gegevens
Aanbevolen bandensoort per motorvariant
1.8i 1.8t
1)
2.0t
2)
2.0 Turbo
3)
V6 1.9 TiD 8v 1.9 TiD 16v 1.9 TTiD
Zomerbanden
195/65 R15 91 H
22 –––2
4)
––
215/60 R15 94 V 222––22
215/55 R16 93 V 222 222
225/45 R17 94 W RF/XL 2222 222
235/45 R17 94 W 22222222
225/45 R18 95 W RF/XL 22222222
Winterbanden
195/65 R15 91 Q *)
222––2
4)
2
4)
205/65 R15 94 Q
222––2
4)
2
4)
215/55 R16 93 Q 22222222
225/45 R17 94 Q RF/XL 22222222
235/45 R17 94 Q 22222222
Velgmaat
6,5x15, staal en lichtmetaal
222––2
4)
2
4)
6,5x16, staal 22222222
6,5x16, lichtmetaal 222 222
7x17, lichtmetaal 22222222
7,5x17, lichtmetaal 22222222
7,5x18, lichtmetaal 22222222
*) Af te raden in combinatie met een sportchassis.
1)
ook 1.8t BioPower.
2)
optie voor 1.8t BioPower.
3)
ook 2.0t BioPower.
4)
uitgezonderd Cabriolet.
RF/XL = “Reinforced”, banden met verstevigde zijwanden of “Extra Load”, banden met een extra hoog draagvermogen.
282 Technische gegevens
Aanbevolen minimumbandenspanning, koude banden
Bandenmaat Belading/snelheid
(km/h)
Voor
bar/psi
Achter
bar/psi
195/65 R15 91 H 1–3 inz./0–160
4–5 inz./0–160
1–5 inz./160–
2,3/33
2,3/33
2,6/38
2,3/33
2,3/33
2,6/38
Voor een lager brandstofverbruik 2,6/38 2,6/38
215/60 R15 94 V 1–3 inz./0–160
4–5 inz./0–160
1–5 inz./160–
2,4/35
2,4/35
2,8/41
2,2/32
2,2/35
2,6/38
Voor een lager brandstofverbruik 2,8/41 2,6/38
215/55 R16 93 V 1–3 inz./0–160
4–5 inz./0–160
1–5 inz./160–
2,2/32
2,2/32
2,6/38
2,2/32
2,2/32
2,6/38
Voor een lager brandstofverbruik 2,6/38 2,6/38
225/45 R17 94 W
RF/XL
1–3 inz./0–190
4–5 inz./0–190
1–5 inz./190–
2,4/35
2,4/35
2,8/41
2,4/35
2,4/35
2,8/41
Voor een lager brandstofverbruik 2,8/41 2,8/41
235/45 R17 94W 1–3 inz./0–190
4–5 inz./0–190
1–5 inz./190–
2,4/35
2,4/35
2,8/41
2,4/35
2,4/35
2,8/41
Voor een lager brandstofverbruik 2,8/41 2,8/41
225/45 R18 95 W
RF/XL
1–3 inz./0–190
4–5 inz./0–190
1–5 inz./190–
2,4/35
2,4/35
2,8/41
2,4/35
2,4/35
2,8/41
Voor een lager brandstofverbruik 2,8/41 2,8/41
195/65 R15 91 Q
winterbanden
1–3 inz./0–160
4–5 inz./0–160
2,4/35
2,8/41
2,4/35
2,8/41
205/65 R15 94 Q
winterbanden
1–3 inz./0–160
4–5 inz./0–160
2,4/35
2,8/41
2,4/35
2,8/41
215/55 R16 93 Q
winterbanden
1–3 inz./0–160
4–5 inz./0–160
2,4/35
2,8/41
2,4/35
2,8/41
225/45 R17 94 Q
RF/XL
winterbanden
1–3 inz./0–160
4–5 inz./0–160
2,5/36
2,9/42
2,5/36
2,9/42
235/45 R17 94 Q
winterbanden
1–3 inz./0–160
4–5 inz./0–160
2,4/35
2,8/41
2,4/35
2,8/41
125/85 R16 99 M
3
reservewiel
Max. 80 4,2/60 4,2/60
195/65 R15 91H
3
215/60 R15 94V 3
215/55 R16 93V 3
reservewiel
Wanneer het reservewiel dezelfde maten
heeft als de resterende wielen van de auto,
gelden dezelfde limieten qua belading en
snelheid als die voor de originele banden.
Met koude banden worden banden bedoeld die dezelfde tempera-
tuur hebben als de omgeving.
De bandenspanningswaarden in de tabel gelden bij 20 °C.
Wanneer de bandentemperatuur stijgt (bijvoorbeeld na een snelle
rit op de snelweg), neem de bandenspanning toe. Omgekeerd
geldt dat de bandenspanning afneemt naarmate de bandentempe-
ratuur daalt.
Bij een wijziging van de bandentemperatuur van 10 °C stijgt of daalt
de bandenspanning met 0,1 bar (10 kPa, 2 psi).
De snelheidsindex die in de tabel staat is de laagste snelheidsindex
die toelaatbaar is. Zie blz. 251 voor de snelheidsindices.
283Technische gegevens
Plaatjes en stickers
Wanneer u contact opneemt met een werk-
plaats kan het handig zijn als u het chassis-
nummer, het motornummer en het versnel-
lingsbaknummer van de auto bij de hand
hebt of weet te vinden.
1 Chassisnummer en streepjescode, aan
de binnenzijde van de voorruit
2 Versnellingsbaknummer
3 Motornummer
4 Sticker voor bandenspanning en kleur-
codes (bekleding en lak)
5 Chassisnummer met nummer
EU-typegoedkeuring
6 Chassisnummer (in carrosserie
geslagen)
284 Technische gegevens
Functies die naar wens af te
stellen zijn
Sommige autosystemen kunt u laten
afstemmen op uw individuele behoeften.
U wordt geadviseerd contact op te nemen
met een erkende Saab-werkplaats.
Centrale vergrendeling
Sommige functies zijn wettelijk verplicht en
mogen in dat geval niet worden gewijzigd.
U wordt geadviseerd contact op te nemen
met een erkende Saab-werkplaats voor
informatie.
Hier volgt een aantal voorbeeld van de func-
ties die u naar wens kunt laten afstellen.
Mogelijkheid om een geluidssignaal te
krijgen bij vergrendeling/ontgrendeling.
U kunt de functie van TSL kiezen; stan-
daardfunctie:
De functie wordt automatisch geactiveerd
wanneer u de auto vergrendelt met een
druk op de knop van de afstandsbe-
diening (waarna de portieren niet vanaf
de binnenzijde te openen zijn.)
Aangepaste functie van TSL:
U schakelt de TSL in door tweemaal
binnen 5 seconden op de bijbehorende
knop te drukken. De eerste maal dat u op
de knop drukt, vergrendelt u de auto op de
“gebruikelijke” manier (de portieren zijn
dan nog vanaf de binnenzijde te openen).
Mogelijkheid om de auto automatisch te
laten ontgrendelen, wanneer u de auto tot
stilstand hebt gebracht en de afstandsbe-
diening uit het contactslot neemt.
Mogelijkheid om de bagageklep te
vergrendelen wanneer u wegrijdt of
30 seconden na het sluiten.
Mogelijkheid om de lengte van de afgege-
ven bevestigingssignalen (licht en geluid)
bij te stellen.
Mogelijkheid om de bagageklep wel of
niet te ontgrendelen, wanneer u de portie-
ren ontgrendelt.
“Follow Me Home”
Mogelijkheid om aan te geven hoe lang
de verlichting moet blijven branden.
Mogelijkheid om aan te geven of de
achteruitrijlichten of de achterlichten in
combinatie met het dimlicht moeten gaan
branden.
Diefstalalarm 3
Hier volgt een aantal voorbeeld van de func-
ties die u naar wens kunt laten afstellen.
Mogelijkheid om de binnenverlichting in
te schakelen, wanneer het diefstalalarm
afgaat.
Mogelijkheid om de claxon of de sirene
van het diefstalalarm te gebruiken voor
het afgeven van geluidssignalen.
Mogelijkheid om een paniekfunctie in
te bouwen op modellen zonder
diefstalalarm.
Automatische klimaatregeling (ACC) 3
Om de hoeveelheid lucht uit de dash-
board- en vloeropeningen te verhogen
bestaat de mogelijkheid om geen lucht
naar de ontwasemingsopeningen te laten
sturen (kan wenselijk zijn in een warm
klimaat).
Cabriolet: Mogelijkheid om de A/C-
compressor niet uit te laten schakelen bij
het openen van de kap.
285Technische gegevens
Waarschuwingen en
aanduidingen die op het SID
kunnen verschijnen
Welke waarschuwingen en aanduidingen er
kunnen verschijnen hangt af van de motor-
variant en het uitrustingsniveau.
De waarschuwingen/meldingen met een
uitroepteken verschijnen samen met een
waarschuwings- of controlelampje op het
hoofdinstrument.
Sym-
bool
Tekst
Antilock brake malfunc.
Contact service. (Storing anti-
blokkeerremsysteem. Bezoek
een werkplaats.)
Brake malfunction.
Make a safe stop. (Storing rem-
men. Breng auto veilig tot stil-
stand.)
Brake fluid level low.
Make a safe stop. (Peil rem-
vloeistof laag. Breng auto vei-
lig tot stilstand.)
Release park brake. (Haal auto
van handrem.)
Oil pressure low.
Make a safe stop. (Oliedruk
laag. Breng auto veilig tot stil-
stand.)
Low engine oil level.
Fill oil now. (Peil motorolie
laag. Vul zo spoedig mogelijk
olie bij.)
Water in fuel.
Contact service. (Water in de
brandstof. Neem contact op
met een werkplaats.)
Reduced engine power.
Contact service. (Beperkt
motorvermogen. Bezoek een
werkplaats.)
Limited performance.
(Beperkte prestaties.)
Coolant level low.
Refill. (Peil koelvloeistof laag.
Bijvullen vereist.)
Hot engine. Make a
safe stop. Idle engine. (Motor
heet. Breng auto veilig tot stil-
stand. Laat motor stationair
lopen.)
Airbag malfunction.
Contact service. (Storing air-
bags. Bezoek een werkplaats.)
Use your seatbelt. (Doe veilig-
heidsgordel(s) om.)
Gearbox too hot. Make a
safe stop. Open hood.
(Versnellingsbak te heet.
Breng auto veilig tot stilstand.
Open motorkap.)
Battery not charging.
Make a safe stop. (Accu wordt
niet bijgeladen. Breng auto vei-
lig tot stilstand.)
Headlight levelling
malfunction. (Storing koplam-
phoogteregeling.)
Cornering headlights (Bocht-
verlichting)
malfunction (storing)
Tap brakes lightly
before using cruise ctrl. (Vóór
activering van Cruise control
lichtjes op rempedaal trappen.)
Traction control failure.
Contact service. (Storing aan-
drijfregelsysteem. Bezoek een
werkplaats.)
Stability control failure.
Contact service. (Storing
stabiliteitsprogramma. Bezoek
een werkplaats.)
Washer fluid level low.
Refill. (Peil sproeiervloeistof
laag. Bijvullen vereist.)
Key not accepted.
Contact service. (Sleutel niet
geaccepteerd. Bezoek een
werkplaats.)
Remote control battery
low. Replace battery. (Batterij-
tje afstandsbediening uitge-
put. Vervang batterijtje.)
286 Technische gegevens
Number of keys:
Active key number:
(Aantal sleutels:
Actief sleutelnummer:)
Steering lock malfunc.
Make a safe stop. (Storing
stuurslot. Breng auto veilig tot
stilstand.)
Pull out key, turn
steering wheel. Restart. (Neem
sleutel uit en draai aan stuur-
wiel. Opnieuw starten.)
Theft protection failure.
Contact service. (Storing dief-
stalbeveiliging. Bezoek een
werkplaats.)
Alarm tripped during
last arming period. (Alarm
afgegaan tijdens voorgaande
activeringsduur.)
Rear left seat
backrest unlocked. (Linker
ruggedeelte achterbank niet
vergrendeld.)
Rear right seat
backrest unlocked. (Rechter
ruggedeelte achterbank niet
vergrendeld.)
Parking assistance
malfunction. Service. (Storing
parkeerhulpsysteem. Bezoek
een werkplaats.)
Parking assistance
sensor interference. (Sensor
parkeerhulpsysteem
gestoord.)
Close doors.
(Sluit portieren.)
Left brake light failure.
(Remlicht links defect.)
Left main beam failure.
(Groot licht links defect.)
Left dipped beam failure.
(Dimlicht links defect.)
Rear fog light failure. (Mistach-
terlicht defect.)
Right brake light failure.
(Remlicht rechts defect.)
Right main beam failure.
(Groot licht rechts defect.)
Right dipped beam failure.
(Dimlicht rechts defect.)
High mounted stop
light failure. (Storing hoog
geplaatst remlicht.)
Left front direction
indicator failure. (Storing rich-
tingaanwijzer links voor.)
Left rear direction
indicator failure. (Storing rich-
tingaanwijzer links achter.)
Right front direction
indicator failure. (Storing rich-
tingaanwijzer rechts voor.)
Right rear direction
indicator failure. (Storing rich-
tingaanwijzer rechts achter.)
Right side-mounted
direction indicator fail. (Sto-
ring rechts gemonteerde rich-
tingaanwijzer.)
Left side-mounted
direction indicator fail. (Sto-
ring links gemonteerde richtin-
gaanwijzer.)
Left front position
light failure. (Storing parkeer-
licht links voor.)
Right front position
light failure. (Storing parkeer-
licht rechts voor.)
Left front fog light
failure. (Storing mistlamp links
voor.)
Right front fog light
failure. (Storing mistlamp
rechts voor.)
287Technische gegevens
Left reversing light
failure. (Storing achteruitrij-
licht links.)
Right reversing light
failure. (Storing achteruitrij-
licht rechts.)
Number plate light
failure. (Storing kentekenplaat-
verlichting.)
Left rear tail light
failure. (Storing achterlicht
links achter.)
Right rear tail light
failure. (Storing achterlicht
rechts achter.)
Tyre pressure low,
rear left. Check tyres. (Banden-
spanning laag, linksachter.
Controleer banden.)
Tyre pressure low,
rear right. Check tyres. (Ban-
denspanning laag, rechtsach-
ter. Controleer banden.)
Tyre pressure low,
front right. Check tyres. (Ban-
denspanning laag, rechtsvoor.
Controleer banden.)
Tyre pressure low,
front left. Check tyres. (Ban-
denspanning laag, linksvoor.
Controleer banden.)
Flat tyre rear left.
Make a safe stop. (Lekke band
linksachter. Stop z.s.m.)
Flat tyre rear right.
Make a safe stop. (Lekke band
rechtsachter. Stop z.s.m.)
Flat tyre front left.
Make a safe stop. (Lekke band
linksvoor. Stop z.s.m.)
Flat tyre front right.
Make a safe stop. (Lekke band
rechtsvoor. Stop z.s.m.)
Tyre pressure system
failure. Contact service. (Sto-
ring bandenspanningscon-
trole. Bezoek een werkplaats.)
Time for service.
(Tijd voor onderhoud.)
288 Technische gegevens
Hulpverwarming en
standverwarming
3
Standverwarming op brandstof
Modellen met een dieselmotor
Op bepaalde markten zijn auto’s met een dieselmotor uitgerust met
een hulpverwarming
3. Deze hulpverwarming werkt op dieselolie
en start automatisch bij het aanslaan van de motor, als de koelvloei-
stoftemperatuur lager is dan 75 °C en het buiten kouder is dan 8 °C.
De hulpverwarming zorgt ervoor dat de motor sneller op bedrijfstem-
peratuur komt.
Voor dergelijke auto’s is als accessoire een standverwarmingsset
verkrijgbaar. Deze set maakt het mogelijk om de hulpverwarming
ook als standverwarming te gebruiken.
Standverwarming 3, op dieselolie of benzine
De starttijd van de standverwarming wordt geregeld op het SID
(
Settings (Instellingen)) (zie blz. 289). De klimaatregeling wordt
gelijktijdig met de verwarming geactiveerd. Handmatige instellingen
(zie blz. 116).
N.B. De standverwarming neemt een geringe hoeveelheid stroom
af. U wordt daarom geadviseerd na een aantal uren gebruik te
hebben gemaakt van de verwarming, minstens evenveel uren met
de auto te rijden om de accu weer voldoende op te laden. Dit geldt
in het bijzonder bij lage buitentemperaturen en bij intensief gebruik
van de accu. Controleer van tijd tot tijd de ladingstoestand van de
accu en laad de accu zo nodig bij.
Schakel de standverwarming ook ’s zomers eenmaal per maand
even in. Zo voorkomt u dat stilstaande benzine kan verdampen en
voor aanslag in het systeem kan zorgen. Dergelijke aanslag kan
namelijk aanleiding geven tot functiestoringen.
De standverwarming heeft een maximale bedrijfstijd van 30 minu-
ten.
Als u een kortere bedrijfstijd wenst, bijvoorbeeld 15 minuten, dan
kunt u de starttijd instellen op 15 minuten voor het vertrek. De ver-
warming wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer de ingestelde
temperatuur bereikt is.
De verwarming kan niet starten, als er minder dan 10 liter brandstof
in de tank zit.
Wanneer de standverwarming actief is, verschijnt het volgende
symbool op het hoofdinstrument: .
Modellen met een benzinemotor
Als de auto is uitgerust met standverwarming 3 doet deze tevens
dienst als hulpverwarming. De hulpverwarming start automatisch bij
het aanslaan van de motor, als de koelvloeistoftemperatuur lager is
dan 75 °C en het buiten kouder is dan 8 °C. De hulpverwarming
zorgt dat de motor sneller op bedrijfstemperatuur komt.
Elektrische motorverwarming
met 230V-aansluiting in het interieur
3
Het is mogelijk de starttijd van de elektrische motorverwarming te
regelen met het SID. U hebt daarvoor een speciale accessoirekit
nodig. U wordt geadviseerd contact op te nemen met een erkende
Saab-werkplaats.
WAARSCHUWING
Zet de standverwarming op brandstof uit tijdens het tanken.
Maak nooit gebruik van de standverwarming op brandstof,
wanneer de auto in een garage of iets dergelijks geparkeerd
staat.
289Technische gegevens
Wanneer u de elektrische motorverwarming
inschakelt, activeert u tegelijkertijd
de 230V-aansluiting in het interieur (voor
zover uw auto een dergelijke aansluiting
heeft).
Bij gebruik van de speciale accessoirekit
voor tijdsturing geldt het volgende:
De elektrische motorverwarming heeft een
bedrijfstijd van maximaal 180 minuten.
Als u een kortere bedrijfstijd wenst, bijvoor-
beeld 30 minuten, dan kunt u de starttijd
instellen op 30 minuten voor het vertrek. De
verwarming wordt automatisch uitgescha-
keld, wanneer u de motor start.
Block Heater
(Motorverwarming)
3 / Park
Heater (Standverwarming)
3
Als de auto is uitgerust met standverwar-
ming op brandstof of elektrische motorver-
warming, kunt u de starttijden in
Settings
(Instellingen)
instellen onder de kopjes
Block Heater (Motorverwarming)/Park
Heater (Standverwarming)
.
Verricht de instelling binnen 3 minuten
nadat u de motor hebt afgezet en de
afstandsbediening hebt uitgenomen. Wan-
neer u binnen deze 3 minuten aan het
instellen begint, wordt de beschikbare tijd in
stappen van 30 seconden verlengd. Anders
moet u de afstandsbediening weer in het
slot steken, naar stand ON draaien en
wachten totdat de tekst “Checking” gedoofd
is. Daarna kunt u de afstandsbediening
terugdraaien, uitnemen en opnieuw begin-
nen.
1Kies
Settings (Instellingen) met de
stuurknoppen, of .
2 Houd de knop SET ingedrukt totdat er
een geluidssignaal klinkt.
3Kies
Block Heater (Motorverwarming)
of
Park Heater (Standverwarming).
Achteruit/terug met de CLR-knop.
Om de verwarming nu te starten,
MANUAL CONTROL
(Handmatige bediening) (de verwarming
is uitgeschakeld)
1 Druk de SET-knop in.
2 Kies voor
MANUAL CONTROL
(Handmatige bediening)
.
3 Sluit af met een druk op de knop SET.
Achteruit/terug met de CLR-knop.
Om de starttijd te kiezen, Timer A, B or C
(Timer A, B of C) (de verwarming is uitge-
schakeld)
1 Druk de SET-knop in.
2Kies
Timer A, B or C (Timer A, B of C)
met de stuurknoppen.
3 Druk de SET-knop in. De starttijd van de
verwarming kan nu worden afgesteld
met de stuurknoppen. Druk vervolgens
op de SET-knop,
START en de gekozen
starttijd verschijnt.
4 Sluit af met een druk op de knop SET.
Achteruit/terug met de CLR-knop.
Om de verwarming uit te schakelen als
deze aan is
1 Druk de SET-knop in.
2 Kies voor
OFF (Uit).
3 Sluit af met een druk op de knop SET.
Achteruit/terug met de CLR-knop.
290 Technische gegevens
Bevestigingspunten voor een originele trekhaak van Saab 3
De maten tussen haakjes gelden voor de
9-3 Sport Estate
291Trefwoordenregister
Trefwoordenregister
A
Aanbevolen brandstofkwaliteit ____ 161
Aanbevolen sneeuwkettingen
_____ 279
Aandrijfriem
_______________ 222
Aanhaalmoment voor wielen
_____ 259
Aanstaande moeders
_________ 19
Aansteker
________________ 135
Aantal afstandsbedieningen
controleren
_______________ 54
ACC
___________________ 112
ACC, Cabriolet
_____________ 120
ACC, condenswater
__________ 115
Accu
___________________ 220
Acculader/starthulpeenheid
______ 201
Achterbank neerklappen, Sport Estate
142
Achterbank neerklappen,
Sport Sedan
______________ 138
Achterbank, kinderzitje monteren
___ 30
Achterbank, neerklappen,
Sport Estate
______________ 142
Achterruitverwarming
__________ 116
Achterste sleepoog
___________ 197
Achteruitkijkspiegel
___________ 129
Achteruitkijkspiegel en zijspiegels
__ 128
Achteruitkijkspiegel met automatische
anti-verblindingsregeling
_______ 129
Achteruitrijlichten
____________ 107
Activeren van het alarm
________ 57
Adaptieve schakelpatronen
_____ 168
Adviezen voor de bediening
van de kap
_______________ 64
Adviezen voor modellen met een
automaatbak, rijden met een
aanhanger
______________ 193
Adviezen voor modellen met een
handbak, rijden met een aanhanger
194
Afstandsbediening
____________ 48
Afstandsbediening,
batterijtje vervangen
__________ 54
Afstelling, ACC
_____________ 119
Airbag
___________________ 35
Airconditioning onderhouden
____ 271
Akoestisch parkeerhulpsysteem
___ 184
Alarm
___________________ 56
Alarm, SID
________________ 98
Alarmlichten
______________ 107
Alarmtijd instellen, SID
_________ 98
Algemene informatie over kinderen en
veiligheid
________________ 29
Algemene veiligheidsvoorschriften,
Cabriolet
________________ 64
Alternatieve banden en velgen
___ 250
Anti-blokkeerremsysteem
______ 175
Anti-blokkeerremsysteem (ABS)
__ 175
Anti-doorslipregeling
_________ 177
Asbakken
________________ 135
Auto slepen
_______________ 198
Automaatbak
______________ 167
Automaatbak, sportprogramma
___ 168
Automatische anti-verblindingsregeling
achteruitkijkspiegel
__________ 129
Automatische klimaatregeling (ACC)
112
Autovervoer
_______________ 199
B
Bagageklep geforceerd ontgrendelen,
Cabriolet
_________________ 82
Bagageklep handmatig ontgrendelen,
Cabriolet
_________________ 82
Bagageklep, openen
___________ 52
Bagageklep, rijden met een geopende
196
Bagagenet
_______________ 146
Bagagenet, voor vloerbevestiging
__ 148
Bagagerolhoes, Sport Estate
_____ 150
Bagageruimte
______________ 138
Bagageruimteverlichting
_____ 134, 140
Bagageruimteverlichting, Cabriolet
__ 81
Bandaanduidingen
___________ 251
Banden
_________________ 250
Banden verwisselen
_______ 251, 256
Banden, draairichting
_________ 252
Bandenmaten
______________ 279
Bandenreparatieset
__________ 259
Bandenspanning
____________ 250
Bediening achterste zijruiten buiten
werking stellen, Sport Sedan en
Sport Estate
______________ 126
Bekerhouder
______________ 134
Bekleding, reinigen
___________ 264
292 Trefwoordenregister
Bekleding, schoonmaken _______ 264
Belangrijke informatie over
modellen met een benzinemotor
__ 158
Belangrijke informatie voor het rijden
156
Belangrijke informatie, modellen
met een dieselmotor
_________ 159
Benzinekwaliteit
_____________ 277
Benzinemeter
______________ 92
Bergen
__________________ 199
Bescherming bij aanrijdingen
van opzij
________________ 40
Bescherming tegen corrosie
_____ 268
Bescherming tegen hoofdletsel
____ 40
Bestuurdersstoel met geheugen
___ 25
Bevestigingsogen
____________ 140
Bewegingsmelder, diefstalalarm
___ 58
Binnenverlichting
____________ 133
Binnenverlichting, Cabriolet
______ 80
Blikhouder
________________ 134
Bochtverlichting
_____________ 104
Boordcomputer, SID
__________ 93
Brandstof tanken
____________ 160
Brandstofkwaliteit
____________ 277
Brandstofmeter
_____________ 92
Buitenlandse reizen
__________ 202
Buitenspiegels
_____________ 128
Buitentemperatuur
___________ 94
C
Cabriolet _________________ 63
Cabriolet wassen
___________ 266
Cabriolet, wassen
___________ 266
Centrale vergrendeling
_________ 48
Cetaangetal, diesel
__________ 277
Chassisnummer
____________ 283
Claxonknop
_______________ 124
Claxonneren
______________ 124
Comfortsluiten van zijruiten,
Sport Sedan en Sport Estate
____ 126
Compressor, bandenreparatieset
__ 259
Condenswater, ACC
_________ 115
Contactslot
_______________ 152
Controlelampjes
_____________ 84
Controleren, koppelingsvloeistof
__ 218
Cruisecontrol
______________ 173
D
Dagteller, resetten____________ 93
Daklastdrager monteren
_______ 195
Dashboard, overzicht
___________ 3
Dashboardkastje
____________ 136
Datum op SID instellen
________ 101
Datumcode van de banden
_____ 252
Datumcode, banden
_________ 252
Diefstalalarm
_______________ 56
Diefstalalarm geforceerd laten afgaan
59
Diepe waterplassen, rijden door
___ 196
Doorsteekluik, Sport Estate
______ 144
Doorsteekluik, Sport Sedan
______ 139
Draairichting van de banden
_____ 252
Drukmeter
_________________ 91
E
“Easy Entry”, Cabriolet _________ 75
Een jerrycan vullen
___________ 164
Electronic Stability Program, ESP
®
_ 179
Elektrisch bediende stoelen
_______ 24
Elektrisch bediende voorstoelen
____ 24
Elektrisch bediende zijruiten
_____ 125
Elektrisch bediende zijruiten kalibreren,
Sport Sedan en Sport Estate
____ 127
Elektrisch bediende zijruiten vooraan
met klembeveiliging afstellen,
Cabriolet
_________________ 80
Elektrisch bediende zijruiten, Cabriolet
79
Elektrisch stuurslot
___________ 153
Elektrisch systeem,
technische gegevens
________ 278
Elektrische bediening van zijruit
passagiersportier buiten werking
stellen, Cabriolet
____________ 79
Elektrische motorverwarming
_____ 188
Elektronische startblokkering
______ 56
ESP
®
, stabiliteitsprogramma _____ 179
Exterieur, overzicht
___________ 4
Extra aansluiting
____________ 135
293Trefwoordenregister
F
Factoren die van invloed zijn op het
brandstofverbruik
___________ 187
Filter, roetfilter
______________ 159
“Flat spots”, banden
__________ 263
“Follow Me Home”-verlichting
_____ 103
Functies, ACC
______________ 116
Functies, diefstalalarm
_________ 60
G
Garagekrik________________ 257
Gebruik van acculader/
starthulpeenheid
___________ 201
Geforceerd openen, tankvulklep,
Sport Sedan
______________ 62
Geheugen, bestuurdersstoel
_____ 25
Geheugenfunctie, elektrisch bediende
bestuurdersstoel
___________ 25
Geluidssignalen van verschillende
systemen
________________ 106
Gereedschap en reservewiel
_____ 253
Gevarendriehoek
____________ 107
Gloeibougie, dieselmotor
_______ 88
Gloeilamp bagageruimteverlichting,
vervangen
_______________ 238
Gloeilamp kentekenplaatverlichting,
vervangen
_______________ 236
Gloeilamp plafondverlichting,
vervangen
______________ 236
Gloeilampen vervangen
_______ 225
Gloeilampentabel
___________ 239
Gordelgeleider, Sport Sedan en Sport
Estate
__________________ 18
Gordelspanners
_____________ 20
Gordelwaarschuwing
__________ 16
Gordijnairbag, Sport Sedan
______ 41
Grootlichtsignalen
___________ 102
H
Handbak ________________ 166
Handmatig bediende stoelen
_____ 22
Handmatig openen, tankvulklep,
Cabriolet
________________ 81
Handmatig schakelen
_________ 172
Handmatig sluiten van kap, Cabriolet
_ 70
Handrem
________________ 181
Hanteren en verschroten van airbags
en gordelspanners
___________ 44
Hellingssensor
______________ 58
Hellingssensor, diefstalalarm
_____ 58
Herstellen van lakschade
_______ 268
Hoofdinstrument
_____________ 84
Hoofdschakelaar
____________ 222
Hoofdsteun
________________ 27
Hoofdsteun, Cabriolet
__________ 76
Hulpaccu, starthulp met
_______ 200
Hulpverwarming
____________ 288
I
Immobilisatiefunctie ___________ 56
In de was zetten en oppoetsen
____ 267
Indices van het draagvermogen,
banden
_________________ 251
Inloopperiode van nieuwe remblokken
165
Inrijperiode
_______________ 165
Instapverlichting
____________ 237
Instellen, datum
____________ 101
Instellingen in speciale
weersomstandigheden, ACC
____ 119
Instrumenten en bediening
_______ 83
Instrumentenverlichting, afstelling
__ 103
Interieur
_________________ 123
Interieur, overzicht
____________ 5
Interieurverlichting
___________ 133
Interieurverlichting, Cabriolet
______ 80
ISOFIX, bevestigingspunten voor
kinderzitjes
_______________ 34
K
Kap bedienen _______________ 65
Kap geforceerd sluiten, Cabriolet
___ 70
Kap handmatig sluiten, Cabriolet
____ 70
Kap impregneren
____________ 266
Kap openen, Cabriolet
__________ 66
Kap sluiten, Cabriolet
__________ 68
Kickdown
________________ 169
294 Trefwoordenregister
Kilometerteller______________ 93
Kinderen en veiligheid
_________ 28
Kinderslot, achterportier
________ 53
Kinderzitjes
_______________ 28
Kinderzitjes van Saab
_________ 29
Klembeveiliging, elektrisch bediende
zijruiten, Sport Sedan en
Sport Estate
______________ 126
Klembeveiliging, zonnedak
______ 132
Kleurcodes, bekleding en carrosserie
283
Klok
____________________ 101
Knop voor accessoire, Sport Sedan
en Sport Estate
____________ 107
Knoppen op het bestuurdersportier
_ 52
Koelvloeistof____________________ 216
Kogeldruk, trekhaak
__________ 194
Koplampen
_______________ 102
Koplampen, gloeilampen vervangen
_ 227
Koplamphoogteregeling
________ 103
Koplampsproeiers
___________ 109
Krik
____________________ 256
Kruissnelheidsregeling
_________ 173
Kwaliteit, brandstof
___________ 277
L
Lading verankeren ___________ 140
Lakschade herstellen
__________ 268
Lampcontrole, waarschuwings- en
controlelampjes
____________ 90
Langdurig parkeren
___________ 183
Lange reizen
______________ 202
Lastdragers, dak, Sport Sedan
___ 195
Leeslampjes, Cabriolet
_________ 80
Lekke band, band verwisselen
___ 256
Lekke band, reparatieset
_______ 259
Leren bekleding, reinigen
______ 264
Lichtbundel instellen, links-/
rechtshoudend verkeer
_______ 203
Lichtbundel, instellen op links-/
rechtshoudend verkeer
_______ 203
Lichtsignalen geven
__________ 102
Limp-Home
_______________ 157
Limp-Home, automaatbak
______ 169
Lock-up, automaatbak
________ 169
Luchtfilter
________________ 215
M
Maatregelen in speciale
weersomstandigheden, ACC
____ 119
Make-upspiegel
____________ 134
Maten en gewichten
__________ 274
MAXI-zekeringen
___________ 241
Meldingen op SID, Cabriolet
______ 73
Mistachterlicht
_____________ 105
Mistlampen achter
___________ 105
Modellen met passagiersairbag
____ 30
Motor starten
______________ 153
Motor, beschrijving
__________ 207
Motor, technische gegevens
_____ 276
Motorkap
________________ 206
Motornummer
______________ 283
Motorolie, kwaliteit
___________ 276
Motorolie, peil controleren
______ 213
Motorruimte, dieselmotor, overzicht
__ 9
Motorruimte, injectiemotor, overzicht
_ 6
Motorruimte, schoonmaken
______ 267
Motorruimte, turbobenzinemotor,
overzicht
_________________ 7
Motorvarianten
_____________ 277
Motorverwarming
_________ 188, 288
Multi-V-riem
_______________ 222
N
Naar voren toe neerklappen van
ruggedeelte passagiersstoel
_____ 26
Neerklappen, achterbank,
Sport Sedan
______________ 138
Night Panel
________________ 97
Niveausensor, diefstalalarm
______ 58
Noodbediening zonnedak
_______ 132
O
Octaangetal, benzine _________ 277
Onderdelen van het airbagsysteem
__ 35
Onderhoud van het airbagsysteem
__ 43
Onderhoudsprogramma
________ 269
Ontgrendeling op afstand werkt niet
__ 51
295Trefwoordenregister
Op afstand openen van zijruiten,
Sport Sedan
______________ 125
Opbergvakken
_____________ 136
Openen van kap, Cabriolet
______ 66
Openingshandgreep
__________ 48
Oppoetsen en in de was zetten
____ 267
Opsporen van storingen in A/C
en ACC
_________________ 270
P
Paniekalarm, diefstalalarm ______ 59
Park Brake Shift Lock
_________ 167
Park Brake Shift Lock, tijdelijk buiten
werking stellen
____________ 170
Parkeerhulp
_______________ 184
Parkeerrem
_______________ 181
Parkeren
_________________ 182
Parkeren op een helling
________ 182
Passagiersairbag
____________ 39
Periodiek onderhoud
__________ 269
Plaatjes en stickers, positie
______ 283
Plafondverlichting
____________ 133
Portierhandgreep
____________ 48
Portierspiegel inklappen
________ 128
Positie van vergrendelde
veiligheidsgordels
___________ 17
Prioritering van geluidssignalen
____ 106
Profiler, ACC
______________ 120
Q
Quickguide, afstandsbediening ____ 49
Quickguide, led en SID-melding
____ 61
R
Recycling van automaterialen ____ 270
Regeneratie roetfilter, modellen met
een dieselmotor
___________ 159
Regensensor
______________ 109
Reinigen van bekleding
________ 264
Relais- en zekeringhouder aan de
korte kant van het dashboard
___ 242
Relais- en zekeringhouder in
bagageruimte
_____________ 243
Relais- en zekeringhouder in
motorruimte
______________ 245
Remmen
________________ 175
Remvloeistof, controleren
______ 218
Remvloeistof, kwaliteit
________ 278
Reservewiel
______________ 253
Reservewiel (thuiskomer)
______ 253
Resetknop, dagteller
__________ 93
Resterende hoeveelheid brandstof
__ 92
Richtingaanwijzerhendel
_______ 106
Rijden door diepe waterplassen
___ 196
Rijden in andere landen
_______ 202
Rijden in het buitenland
________ 202
Rijden in heuvelachtig terrein met
een zware belading
_________ 169
Rijden met belading
__________ 195
Rijden met een aanhanger
______ 192
Rijden met een geopende
bagageklep
______________ 196
Rijden met een reservewiel
______ 199
Rijden met lading op het dak
_____ 195
Rijden tijdens de winter
________ 189
Rijden tijdens de zomer
________ 191
Rijstijl
__________________ 187
Roetfilter
_________________ 159
Roetfilter, dieselmotor
_________ 159
Rolbeugels, Cabriolet
__________ 78
Roll-over-bescherming
_________ 78
Roll-over-bescherming, Cabriolet
___ 78
Ruggedeelte passagiersstoel naar
voren toe neerklappen
_________ 26
Ruggedeelte van passagiersstoel,
neerklappen
_______________ 26
Ruggedeelte voorste passagiersstoel
neerklappen
______________ 149
Ruggedeelte, neerklappen,
Sport Estate
______________ 142
Ruggedeelte, neerklappen,
Sport Sedan
______________ 138
Ruitensproeiers
_____________ 108
296 Trefwoordenregister
S
Saab Information Display _______ 92
Saab Parking Assistance
_______ 184
SAHR, actieve hoofdsteun
______ 27
Schade aan tweelaagslak herstellen
_ 268
Schakelaars
_______________ 102
Schoonmaken, veiligheidsgordels
__ 264
Schuifdak
________________ 130
Sensor, voorruitwissers
________ 109
Sentronic, handmatig schakelen
___ 172
SID
____________________ 92
SID, boordcomputer
__________ 93
Signalen wanneer het alarm afgaat
_ 57
Skiluik, Sport Estate
__________ 144
Skiluik, Sport Sedan
__________ 139
Slepen
__________________ 196
Sleutel
__________________ 48
Slijtage-indicatoren, banden
______ 252
Sloten
__________________ 48
Sloten en diefstalalarm
_________ 47
Sluiten van kap, Cabriolet
_______ 68
Snelheidsindices, banden
_______ 251
Snelheidsmeter
_____________ 90
SPA, parkeerhulp
____________ 184
Spanning, banden
________ 250, 281
Spoiler op bagageklep, Cabriolet
___ 82
Sportprogramma, automaatbak
____ 168
Sproeiers
________________ 108
Sproeiers, koplampen
_________ 109
Sproeiervloeistof
____________ 223
Sproeiervloeistofreservoir, inhoud
__ 224
Sproeikoppen
_____________ 225
Stabiliteitsprogramma
_________ 179
Stadslichten
______________ 102
Standverwarming
___________ 288
Standverwarming op brandstof
___ 288
Starten bij koud weer, ACC
_____ 118
Starten bij warm weer, ACC
_____ 118
Starten tijdens de winter (dieselmotor)
155
Starthulp met hulpaccu
________ 200
Stickers en plaatjes, positie
_____ 283
Stoel, elektrisch bediend
________ 24
Stoelen
__________________ 22
Stoelverwarming
____________ 119
Stuurbekrachtigingsvloeistof, peil
controleren
______________ 219
Stuurslot
________________ 153
Stuurwielverstelling
__________ 124
Symbolen die u in uw auto kunt
aantreffen
________________ 13
Systeeminstellingen
___________ 98
T
Tankdop ________________ 162
Tanken
_________________ 160
Tankvulklep handmatig openen,
Cabriolet
________________ 81
Tankvulklep handmatig openen,
Sport Sedan
______________ 62
TCS
___________________ 177
Te hanteren taal in Profiler
_______ 98
Technische gegevens
_________ 273
Temperatuurbeveiliging van
versnellingsbak
____________ 168
Temperatuurmeter, motor
________ 91
Temperatuurregeling, ACC
___ 113, 114
Temperatuurzones, ACC
_______ 114
Tijdelijke functiestoringen, centrale
vergrendeling
______________ 51
Tijdens de winter rijden
________ 189
Tips voor het starten, benzinemotor
_ 154
Toerenteller
________________ 90
Traction Control System (TCS)
____ 177
Trekhaak
________________ 192
Turbodrukmeter
_____________ 91
V
Veel voorkomende vragen over de
werking van airbags
__________ 44
Veiligheid
_________________ 15
Veiligheidsgordels
____________ 16
Veiligheidsgordels op achterbank,
Cabriolet
_________________ 77
Veiligheidsgordels, achterbank,
Sport Sedan en Sport Estate
_____ 21
Veiligheidsgordels, controle
______ 264
Veiligheidsgordels, onderhoud
____ 264
Veiligheidsgordels, voor
_________ 18
Velgen en banden, maten
_______ 279
Velgmaten
________________ 281
297Trefwoordenregister
Verankeren van lading _________ 140
Verankeringsogen, Sport Estate
___ 145
Verankeringsogen, Sport Sedan
___ 140
Vereenvoudigde achterinstap,
Cabriolet
________________ 75
Vergrendelen als de accu uitgeput is
52
Vergrendelen/ontgrendelen
______ 50
Vergrendelfuncties wijzigen
______ 54
Verlichting
________________ 102
Verlichting in bagageruimte, Cabriolet
81
Verlichting, dashboardkastje
_____ 236
Verlichting, gloeilampen vervangen
_ 225
Versnellingsbak, automatisch
_____ 167
Versnellingsbak, handgeschakeld
__ 166
Versnellingsbaknummer
________ 283
Verstelling van stoel
__________ 22
Verstelling, stuurwiel
__________ 124
Vervangen van gloeilampen
______ 225
Verversen, versnellingsbakolie
____ 215
Vervoeren van de auto
_________ 199
Verwarming, op brandstof
_______ 288
Verwisselen van banden
________ 256
Via het smalle ruggedeelte toegang
tot de bagageruimte verschaffen,
Sport Sedan
______________ 141
Viscositeit, motorolie
__________ 276
Vloeistofpeil controleren,
stuurbekrachtiging
__________ 219
Vloermatten, schoonmaken
______ 265
Vloerverlichting
_____________ 237
Voordat u lange reizen maakt
_____ 202
Voorruitwissers
_____________ 108
Voorste mistlichten
__________ 106
Voorste sleepoog
___________ 196
Voorwoord
_________________ 2
W
Waarschuwingen en meldingen op SID,
Cabriolet
________________ 73
Waarschuwingslampje airbag
_____ 43
Waarschuwingslampjes
________ 84
Waarschuwingsstickers
_________ 11
Wanneer gaat het alarm af?
______ 57
Wassen
_________________ 265
Wassen van motorruimte
_______ 267
Water in de brandstof (diesel)
____ 164
Wielen
_________________ 250
Windscherm, Cabriolet
_________ 82
winterbanden
______________ 279
Wisselen groot licht/dimlicht
_____ 102
Wisserbladen
_____________ 223
Wisserbladen vervangen
_______ 223
Wissers
_________________ 108
X
Xenonlamp _______________ 226
Z
Zekeringen _______________ 240
Zekeringentabel
____________ 242
Zet goederen vast
___________ 145
Zijruiten op afstand openen
______ 125
Zijruiten op afstand sluiten,
Sport Sedan
______________ 126
Zijruiten openen
____________ 125
Zijruiten sluiten
_____________ 126
Zijspiegel inklappen
__________ 128
Zijspiegels
________________ 128
Zonnedak
________________ 130
Zonnedak handmatig sluiten
_____ 132
Zonnedak op afstand openen
____ 131
Zonnedak op afstand sluiten,
Sport Sedan en Sport Estate
____ 131
Zonnedak openen
___________ 130
Zonnedak sluiten
____________ 131
Zonneklep
________________ 134
Zuinig rijden
_______________ 187
298 Trefwoordenregister
(Hier is met opzet een lege bladzijde ingevoegd.)
299Notities
Notities
300 Notities
301Notities
302 Notities
303Notities
304 Notities
114


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Saab 9-3 at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Saab 9-3 in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 21,77 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

Others manual(s) of Saab 9-3

Saab 9-3 User Manual - English - 292 pages

Saab 9-3 Quick start guide - Dutch - 28 pages


The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info