16
* 6 en 7 verschijnen alleen wanneer de ontspanknop tot halverwege wordt
ingedrukt.
* Voor 8 wordt M weergegeven als de ontspanknop half wordt ingedrukt
wanneer [Shake Reduction] in het menu [A Opnemen] is ingesteld op
[Beeldsensorshift] of [Beide]. l wordt weergegeven wanneer
[Shake Reduction] op [Uit] staat.
* Bij 13 wordt q weergegeven op het scherm als de scherpstelstand is ingesteld
op = en de functie Automacro is geactiveerd (p.49).
* 14 verandert afhankelijk van de instelling bij [Eye-Fi] in het menu [W Instelling].
* 15 verandert afhankelijk van de instelling bij [Druksensor] in het menu
[W Instelling].
* 17 verandert afhankelijk van de instelling bij [GPS] in het menu [W Instelling].
Er wordt op het scherm geen pictogram weergegeven als [GPS aan/uit] is ingesteld
op [Uit].
* 18 wordt weergegeven wanneer een GPS-logboek wordt bijgehouden.
* 20 verschijnt twee seconden nadat de camera is aangezet.
* 22 verandert afhankelijk van de instelling bij [Inst, D-range] in het menu
[A Opnemen]. Er wordt op het scherm geen pictogram weergegeven als
[Hooglichtcor.] en [Schaduwcorrectie] beide zijn ingesteld op [Uit].
* Wanneer de opnamestand b (Autom. opname) is en u drukt de ontspanknop
half in, dan wordt de automatisch geselecteerde opnamestand weergegeven bij
1, zelfs als “Geen Info” is geselecteerd.
* Als de opname overbelichte delen bevat, worden deze rood knipperend
aangegeven op het scherm. Onderbelichte delen knipperen geel.
* Sommige indicaties worden afhankelijk van de opnamestand weergegeven.