587905
43
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/44
Next page
Uitgave NL – W02
REMKO GPM
Gas-wandverwarmingsautomaten
Bediening · Techniek · Vervangingsonderdelen
3
Inhoud
Made by REMKO
Voor dat de apparaten in gebruik worden genomen / worden gebruikt,
moet deze bedrijfshandleiding zorgvuldig worden gelezen!
Deze handleiding is een bestanddeel van het apparaat en moet altijd
in de buurt van de opstellingsplaats of bij het apparaat zelf worden
bewaard.
Deze Nederlandse gebruiksaanwijzing is een vertaling van de origi-
nele Duitse handleiding, versie W-02
Wijzigingen voorbehouden; wij zijn niet aansprakelijk voor fouten en drukfouten!
Veiligheidsvoorschriften
4
Opstelling van het apparaat
5
Apparaatbeschrijving
6-11
Gebruik volgens het bestemde doel
12
Klantenservice en garantie
12
Milieubescherming en recycling
12
Parametertabel van de besturingsprintplaat
13
Temperatuurregeling ATR-6
14-19
Installatie
20-22
Uitlaatgasaansluiting
22-25
Elektrische aansluiting
26
Elektrisch aansluitschema
27
Gasaansluiting
28
Ingebruikneming
29-30
Onderhoud
31-32
Vervangen van de besturingsprintplaat
33
Schoorsteenvegertoets
33
Vervangen van de gasklep
34
Omschakelen naar vloeibaar gas
35
Verhelpen van storingen
36-37
Afmetingen van het apparaat
38
Weergave van het apparaat
39-40
Vervangingsonderdelenlijst
41
Landentabel gassoorten
42
Technische gegevens
43
4
REMKO GPM
Veiligheidsvoorschriften
De apparaten zijn voor levering
onderworpen aan uitgebreide
materiaal-, functie- en
kwaliteitskeuringen. Toch kunnen
de apparaten gevaren veroorzaken
wanneer ze ondeskundig worden
gebruikt door ongeschoolde
personen of wanneer ze niet voor
het bestemde doel worden gebruikt!
Neem de volgende aanwijzingen in
acht:
De apparaten mogen uitsluitend
worden bediend door personen
die zijn geschoold in het
bedienen van de apparaten
Bij gebreken die de
bedrijfsveiligheid van de
apparaten in gevaar brengen,
moet het gebruik ervan direct
worden stopgezet
De apparaten moeten zodanig
worden opgesteld en gebruikt
dat de vrijkomende warme
luchtstroom geen schadelijke
invloed op de omgeving of op de
apparaten heeft
De apparaten niet blootstellen
aan weersinvloeden (regen, zon
enz.)
De apparaten niet met vochtige
of natte lichaamsdelen, bijv.
handen, aanraken
De apparaten beschermen tegen
spatwater en andere vloeistoffen
Geen gasleidingen gebruiken
voor het aarden van elektrische
apparaten
Hete onderdelen van
de apparaten, bijv. de
uitlaatgasleiding, niet aanraken
Bij gebruik van de apparaten moeten altijd de desbetreffende lokale
bouw- en brandbeveiligingsvoorschriften evenals de voorschriften van de
wettelijke ongevallenverzekering in acht worden genomen.
Bewegende delen van de
apparaten niet aanraken
Nooit vreemde voorwerpen in de
apparaten steken
De apparaten mogen alleen
worden bevestigd aan stevige
constructies of aan plafonds van
niet-brandbaar materiaal met een
voldoende draagvermogen
De apparaten mogen alleen
worden bevestigd aan de daartoe
door de fabriek bestemde punten
De apparaten mogen niet worden
opgesteld en gebruikt in een
brand- of explosiegevaarlijke
omgeving
De apparaten moeten buiten
verkeerszones, bijv. van kranen,
worden opgesteld. Er moet een
veiligheidszone van 1 m worden
vrijgehouden
De aanzuigbeschermroosters
moeten altijd vrij worden
gehouden van vuil en losse
voorwerpen
De apparaten mogen niet
worden blootgesteld aan een
rechtstreekse waterstraal
De apparaten moeten minstens
eenmaal per jaar worden
gecontroleerd door een
deskundige
Veiligheidsvoorzieningen mogen
niet worden overbrugd of
geblokkeerd!
Voor onderhouds- of
reparatiewerkzaamheden moet
de gastoevoer worden afgesloten
en moet het apparaat met alle
polen worden losgemaakt van het
stroomnet.
(Zekering uitdraaien of de
bouwzijdige hoofd-/noodschakelaar
uitschakelen)
Voorzorgsmaatregelen bij
gaslucht
1. Direct het apparaat uitschakelen.
2. De gasafsluitvoorziening(en)
sluiten.
3. Alle personen die direct gevaar
lopen waarschuwen.
4. Ramen en deuren openen.
5. Geen elektrische voorzieningen
zoals lichtknoppen of elektrische
stekkercontacten bedienen.
6. Als de ruimte waar de gaslucht
vandaan komt niet toegankelijk
is, dient men onmiddellijk
de brandweer, de politie en
eventueel het nutsbedrijf te
waarschuwen.
De apparaten worden uitsluitend
gebruikt voor industriële- en
bedrijfstoepassingen. Ze zijn niet
bedoeld voor de verwarming van
woonruimtes en dergelijke.
AANWIJZING
ATTENTIE
Montage-, instel- en
onderhoudswerkzaamheden
mogen uitsluitend worden
uitgevoerd door geautoriseerd
vakpersoneel.
ATTENTIE
De veiligheidsvoorzieningen
mogen tijdens het bedrijf van
het apparaat niet worden
overbrugd of geblokkeerd.
5
Opstelling van het apparaat
Toepassingsgebied
Met de REMKO gas-
wandverwarmingsautomaten van
de GPM-serie worden zowel kleine
ruimtes (bijv. werkplaatsen) als
grotere ruimtes (bijv. industriehallen
en sportcomplexen) verwarmd.
Voor een efficiënte verwarming is
het daarom beslist nodig om het
verwarmingsvermogen te bepalen
d.m.v. een goede berekening van de
warmtebehoefte van de ruimte.
Algemene voorwaarden
Bij de opstelling van de apparaten
moeten de lokale resp. nationale
voorschriften en richtlijnen in de
geldige versie worden nageleefd.
Werkzaamheden zoals:
gas- en elektro-installatie
omschakelen naar een andere
gassoort
ingebruikneming
afstellen en onderhoud mogen
alleen worden uitgevoerd door
gekwalificeerd personeel
Hierdoor wordt gewaarborgd dat
behalve een foutloze elektro- en
gasinstallatie ook alle vereiste
metingen en keuringen worden
uitgevoerd.
De apparaten moeten
minstens eenmaal per jaar door
geautoriseerd personeel worden
gecontroleerd. Wij adviseren
hiertoe een onderhoudscontract
planning en bij de opstelling van
de apparaten moeten de volgende
punten beslist in acht worden
genomen.
De apparaten moeten zodanig
worden opgesteld en gebruikt dat
personen geen gevaar lopen door
uitlaatgas en stralingswarmte en
er geen branden kunnen ontstaan
Bij het opstellen van de apparaten
moet men ervoor zorgen dat de
uittredende warme luchtstroom
geen schadelijke invloed op de
omgeving heeft
Brandgevaar moet worden
uitgesloten, waarbij men rekening
dient te houden met materialen
van de opstelvlakken en de
vlakken waartegen de apparaten
worden geplaatst. Zie daartoe
TRGI, paragraaf 5.1.3.3
De voor de montage bestemde
wand of plafond moet bestaan
van niet-brandbaar materiaal.
Het draagvermogen ervan moet
worden gecontroleerd, eventueel
moeten versterkingen worden
aangebracht
Consoles moeten voldoende
stevig in de wand of het plafond
zijn verankerd en de apparaten
moeten eraan worden bevestigd
op de daartoe door de fabriek
bestemde punten
Er moet worden gezorgd voor
voldoende ruimte voor het
onderhoud van warmtewisselaars,
branders, de ventilator en de
uitlaatgasafvoer
Bedieningsvoorzieningen voor het
apparaat en de brandstoftoevoer
moeten vanaf de vloer kunnen
worden bediend. De exploitant
dient te zorgen voor onderhouds-
en reparatiemogelijkheden
af te sluiten met een
gespecialiseerd bedrijf
Bij het plannen en installeren van
de uitlaatgasleiding moet altijd
rekening worden gehouden met
de bouwkundige mogelijkheden
en de geldende lokale resp.
nationale voorschriften.
In een sterk verontreinigde
omgeving moet er bij het
uitvoeren van de verzorgings-
en onderhoudsmaatregelen
rekening worden gehouden met
de heersende omstandigheden.
De verbrandingslucht moet dan
in principe van buiten worden
aangevoerd
Keuze van de opstellingsplaats
Bij het bepalen van de
opstellingsplaats moet er rekening
worden gehouden met:
Brandbeveiliging en
bedrijfsgevaren
Functie:
Vertrekverwarming, onderdruk/
overdruk in de opstellingsruimte
enz.
Bedrijfsbelangen,
warmtebehoefte, nominale
luchtvolumestroom, behoefte aan
circulatielucht, luchtvochtigheid,
kamertemperatuur, luchtverdeling,
benodigde plaatsruimte
Montage-, reparatie- en
onderhoudsmogelijkheden.
De apparaten moeten zodanig
worden gemonteerd dat
ze altijd goed toegankelijk
zijn voor reparatie- en
onderhoudswerkzaamheden
Bij ondeskundige opstelling en
bediening kunnen er gevaren
uitgaan van de apparaten. Voor de
De apparaten mogen niet wor-
den opgesteld of geïnstalleerd in
ruimtes met een explosieve of
corrosieve atmosfeer!
ATTENTIE
6
REMKO GPM
Apparaatbeschrijving
Definitie van de apparaten
Conform de EU-richtlijnen zijn de
apparaten gedefinieerd als:
„Gas-warmeluchtbereiders (WLB)
zonder stromingsbeveiliging,
uitgerust met een ventilator voor de
warmtewisselaar“. De apparaten zijn
volautomatische, direct gestookte
warmeluchtbereiders voor wand- en
plafondmontage. Ze kunnen worden
gestookt met aardgas of vloeibaar
gas.
De apparaten worden gebruikt voor
continue of tijdelijke verwarming van
gesloten en open ruimtes, bijv. in:
hallen, werkplaatsen, kassen,
magazijnen enz.
Classificatie van de apparaten
De apparaten werden volgens de
Europese normvoorschriften EN 437
en EN 1020 geclassificeerd op basis
van:
De gascategorie:
Indeling op basis van het soort
gas waarmee ze kunnen worden
gestookt.
Voor Duitsland DE II2ELL3B/P
Het soort gas:
De brander kan worden gestookt
met gassen uit de tweede gasfamilie
(aardgas - groep H en L) en met
gassen uit de derde gasfamilie
(butaan en propaan).
Het type gasverbrandingstoestel:
Indeling op basis van de
mogelijkheid tot afvoer van de
verbrandingsproducten resp. de
toevoer van verbrandingslucht.
(kamerlucht-onafhankelijk/
kamerlucht-afhankelijk)
Meer informatie vindt u in
het hoofdstuk „Installatie
van de uitlaatgasafvoer en
verbrandingsluchttoevoer“.
Constructie van de apparaten
De buitenmantel van de apparaten
bestaat uit gecoate plaatstaal; dit
garandeert een lange houdbaarheid.
In het voorste deel bevinden zich
een of meer uitblaasroosters.
Om voor een optimale verdeling
van de warme lucht in de
opstellingsruimte te zorgen, kunnen
de horizontale lamellen van het
uitblaasrooster met de hand worden
versteld.
Aan de achterkant bevinden zich een
of meer circulatieluchtventilatoren
met roosters, de aansluitstukkenvoor
de afvoer van uitlaatgas en de
toevoer van verbrandingslucht,
het gasaansluitstuk, de
kabeldoorvoeringen voor de
elektrische leidingen en de
stekkerverbinding voor aansluiting
op het stroomnet. In het rechter
zijdeel bevinden zich achter de
inspectiedeur de componenten die
nodig zijn voor de besturing en
beveiliging, bijvoorbeeld:
- de elektrische schakeling met
kabels
- de besturingselektronica
- de gasarmatuur
- de modulerende gasbrander
In het binnenste van het apparaat,
direct in de circulatieluchtstroom,
bevindt zich de branderkamer met
de warmtewisselaar.
De branderkamer bestaat volledig
uit roestvrij staal (inox) AISI 430.
De warmtewisselaar is van roestvrij
staal (inox) AISI 441, voor een
betere bestendigheid tegen corrosie
door vochtige dampen.
De speciale vorm en het grote
oppervlak van de branderkamer en
de warmtewisselaar waarborgen
een hoog rendement en een lange
levensduur.
Ook de gasbrander bestaat volledig
uit roestvrij edelstaal, dat op een
speciale manier is bewerkt.
Werking van de apparaten
De modulerende
gaswandverwarmingsautomaten van
het model GPM zijn ontwikkeld voor
het verwarmen van industriële- en
bedrijfsruimtes.
De elektronische besturing van
de apparaten zorgt op basis van
de werkelijke warmtebehoefte
voor een continue regeling van
het verwarmingsvermogen tussen
het minimum en het maximum
vermogen.
Door de voorvermengings- en de
modulatietechniek is een rendement
van 94% mogelijk.
Het nominale verwarmingsvermogen
van de serie REMKO GPM ligt
tussen 11,8 en 71,5 kW.
De apparaten bestaan in
hoofdzaak uit de branderkamer
met een warmtewisselaar en de
circulatieluchtventilator(en).
De omgevingslucht wordt door een
of meer ventilatoren aangezogen en
efficiënt over de branderkamer met
warmtewisselaar geleid.
De branderkamer wordt opgewarmd
door de gasbrander en geeft warmte
af aan de langsstromende lucht.
De warme lucht wordt aan de
voorzijde van het apparaat via
een verstelbaar uitblaasrooster
uitgeblazen.
Voorschriftmatig gebruik van het
apparaat is alleen mogelijk met een
aangesloten temperatuurregeling,
bijv. ATR-6 (toebehoren).
De apparaten zijn niet geschikt
voor de verwarming van
woonruimtes en dergelijke.
AANWIJZING
7
Activering van de
veiligheidsthermostaat en
de daarmee verbonden
vergrendeling van de
veiligheidsthermostaat
(STB). Zonder handmatige
ontgrendeling start het apparaat
hierdoor niet opnieuw
Beschadiging van elektrische
leidingen
Veiligheidsthermostaat/-staten
De apparaten beschikken
voor elke ventilator over een
veiligheidsthermostaat (STB) voor
handmatige ontgrendeling.
Activering van de
veiligheidsthermostaat veroorzaakt
een veiligheidsuitschakeling.
De thermostaat is gemonteerd bij
de warmtewisselaar en bewaakt de
uitgangstemperatuur daarvan.
De door activering van de
veiligheidsthermostaat veroorzaakte
blokkering van het apparaat wordt
aangegeven door storing F2 op de
temperatuurregeling.
Lucht/gas-voorvermenging
De apparaten zijn uitgerust met een
brander met volledige lucht/gas-
voorvermenging.
Deze vermenging vindt plaats in de
ventilator van de brandermotor.
De door de ventilator aangezogen
lucht stroomt door de venturibuis,
waar er onderdruk ontstaat die het
gas meetrekt.
Hierdoor ontstaat er een constant
lucht/gasmengsel.
De verhouding lucht-/gasdruk is 1:1.
Deze waarde kan worden gewijzigd
met de offset-regelschroef op de
gasklep.
Bij aflevering van de apparaten is de
gashoeveelheid al ingesteld en is de
schroef verzegeld.
Met de instelschroef op de
venturibuis kan een nauwkeurige
afstelling plaatsvinden; deze regelt
de maximum gasdoorzet en bepaalt
zo het kooldioxidegehalte (CO2)
van het uitlaatgas.
Deze schroef wordt niet verzegeld,
om de warmeluchtbereider
eventueel te kunnen omschakelen
naar een andere gassoort.
ATTENTIE:
Bij de offset- en de CO2-instelling.
De besturingsprintplaat van de
apparaten kan met gelijkstroom
het toerental van de brandermotor
regelen op basis van de
warmtebehoefte in het vertrek.
Wanneer het toerental verandert,
verandert ook de luchtdoorzet en
daardoor de gasdoorzet.
De waarden van het minimum- en
maximumtoerental van de ventilator
kunnen niet worden gewijzigd.
Ventilatoren
Het inschakelen van de
circulatieluchtventilatoren wordt op
basis van een tijdschakeling geregeld
door de besturingsprintplaat, waarbij
de tijdregeling begint met het
inschakelen van de hoofdbrander.
Deze vertraagde inschakeling
voorkomt dat er koude lucht in het
vertrek wordt geblazen.
Uitschakelen van het apparaat
Als er geen warmtebehoefte meer
bestaat (de kamertemperatuur
ligt boven de ingestelde waarde),
schakelt de besturingsprintplaat de
brander uit.
De branderventilator blijft
gedurende een vaste, vooraf
ingestelde tijd nalopen om de
branderkamer te beluchten.
Tot de warmtewisselaar is
afgekoeld, blijft/blijven ook
de circulatieluchtventilator(en)
tijdgeregeld nalopen.
Als er nieuwe warmtebehoefte
ontstaat tijdens de naloopfase,
wacht de besturingsprintplaat tot de
ventilatoren zijn uitgeschakeld en
voert dan een reset uit, waarna er
een nieuwe cyclus begint.
BELANGRIJK!
Onderbreking van de stroomtoevoer
tijdens het branderbedrijf is niet
toegestaan, omdat een ontbrekende
naventilatie van de warmtewisselaar
tot aanzienlijke schade kan leiden;
Oververhitting van het apparaat,
waardoor de garantie vervalt
Beschadiging van de
branderventilator en de
componenten daarvan
ATTENTIE
Voordat een
veiligheidsvoorziening wordt
ontgrendeld, moet de oorzaak
van de activering opgespoord en
verholpen worden.
De veiligheidsvoorzieningen
mogen tijdens het bedrijf van
het apparaat niet worden
overbrugd of geblokkeerd!
AANWIJZING
8
REMKO GPM
Het grootste voordeel van de
apparaten is de modulerende
werking, d.w.z. het
verwarmingsvermogen en daarmee
de gasdoorzet (brandstofverbruik)
veranderen naargelang de
warmtebehoefte.
Als de warmtebehoefte in een
vertrek afneemt, verbruikt de
warmeluchtbereider minder
brandstof, waarbij het rendement
stijgt tot 94%.
Intrinsieke veiligheid:
Het verhoogde rendement bij
het minimumvermogen wordt
bereikt door toepassing van
moderne lucht-gas-mengtechniek,
waarbij gelijktijdig de doorzet van
verbrandingslucht en gas wordt
geregeld.
Deze technologie verbetert de
veiligheid van het apparaat, omdat
de gasklep afhankelijk van de
luchthoeveelheid op basis van
zijn fabrieksinstelling de brandstof
toevoert.
In tegenstelling tot een
atmosferische brander blijft
het CO2-gehalte in het gehele
regelbereik van de apparaten
gelijk en is een kleiner
verwarmingsvermogen mogelijk bij
een hoger rendement.
Wanneer er geen verbrandingslucht
beschikbaar is, blijft de gasklep
dicht; wanneer de hoeveelheid
verbrandingslucht afneemt,
vermindert de gasklep automatisch
de hoeveelheid gas en houdt zo
de verbrandingsparameters op een
optimaal niveau.
Minimale emissie van schadelijke
stoffen:
De voormengbrander maakt in
combinatie met de lucht-/gasklep
een „schone” verbranding mogelijk,
waarbij de emissie van schadelijke
stoffen zeer laag blijft.
RendementenBedrijfscyclus
Werking van de brander
De voor de branderstart vereiste
warmtebehoefte wordt bepaald
door de ingestelde waarde van
de kamertemperatuursensor in de
temperatuurregeling ATR-6.
Zowel bij apparaten met
een temperatuurregeling
als bij apparaten zonder
temperatuurregeling wordt de
brander alleen gestart wanneer
contact 7+9 van de contactstrip M1
gesloten is.
Bij warmtebehoefte start de
besturingsprintplaat eerst de
branderventilator, zodat de
branderkamer gedurende
een bepaalde tijd wordt
voorgeventileerd.
Na afloop van de voorventilatie
geeft de besturingsprintplaat het
vlambewakingsapparaat ACF vrij
doordat de gasmagneetklep EV1 en
EVP, die de ontstekingsgasbrander
voedt, gestart wordt.
Op deze manier wordt de
ontstekingsbrander gestart.
De ionisatiebewakingselektrode
controleert de correcte ontsteking
van de ontstekingsgasbrander.
Als deze bedrijfstoestand is herkend,
opent het controleapparaat de
hoofdgasklep EV2, die de eigenlijke
hoofdgasbrander voedt.
Na een bepaalde tijd gedurende
welke beide branders
(ontstekingsbrander en
hoofdgasbrander) tegelijk actief zijn,
schakelt de besturingsprintplaat de
elektromagneetklep EVP uit, waarna
de ontstekingsbrander uitgaat.
De bewakingselektrode zorgt verder
voor de vlambewaking van de
hoofdgasbrander.
Het startprogramma schakelt
de hoofdgasbrander in met een
middelgrote warmtedoorzet van ca.
70%.
Na circa 30 seconden begint de
brander met het moduleren van de
gasdoorzet en bereikt daarna de
ingestelde gasdoorzet.
Tijdens het bedrijf regelt de
besturingsprintplaat de gasdoorzet
van de brander evenredig aan de
circulatieluchttemperatuur, die wordt
gemeten door de NTC1-sensor op
de achterkant van het apparaat.
Luft
Abgase
Gas
EV1EV2
EVP
HW080909
uitlaatgassen
lucht
gas
9
Modulatie
De gas-wandverwarmingsautomaten
zijn apparaten met
gasbrandermodulatie,
waardoor er verschillende
verwarmingsvermogens mogelijk
zijn tussen het minimum- en
het maximumvermogen. Het
hoogste vermogen dient om de
kamertemperatuur snel te verhogen
zodra de apparaten worden
ingeschakeld.
Door de modulatie kan de
kamertemperatuur constant
op de gewenste temperatuur
worden gehouden doordat het
verwarmingsvermogen voortdurend
wordt aangepast aan de werkelijke
warmtebehoefte.
Dankzij deze automatische
aanpassing van het
verwarmingsvermogen aan de
warmtebehoefte in het vertrek,
en ook door het verlagen van de
toevoerluchttemperatuur, kan de
vorming van warmtelagen (neiging
van de warmte om op te stijgen)
worden beperkt.
De temperatuurverschillen per meter
zijn minder dan 0,5 °C.
Wanneer de apparaten werken met
een kleine warmtedoorzet, wordt
een rendement van meer dan 94%
bereikt.
Deze resultaten zijn alleen mogelijk
door een nauwkeurige bewaking
van de klimaatomstandigheden in
het vertrek en door een optimale
besturing van de apparaten.
Bij de dimensionering van
verwarmingsinstallaties met
warmeluchtbereiders dient men
rekening te houden met het aantal
luchtwisselingen per uur.
Hierbij willen wij op het volgende
wijzen:
Gas-wandverwarmingsautomaten
dienen in het algemeen zodanig
te worden geconstrueerd dat de
luchtdoorzet minstens tweemaal
per uur voor een luchtwisseling
zorgt, ook wanneer dit voor het
verwarmingsvermogen niet nodig is.
De apparaten zijn standaard
uitgerust met een
kamertemperatuursensor NTC1
op de achterkant, zodat de
aangezogen temperatuur voor de
circulatieluchtventilatoren wordt
bewaakt.
De modulatie vindt plaats op basis
van de waarde die door deze sensor
wordt gemeten, in combinatie met
de vooraf op de microprocessor
ingestelde waarde van de
besturingsprintplaat.
De optimalisering van de
modulatietemperatuurwaarde
moet tijdens het bedrijf van de
installatie gebeuren en is zowel
afhankelijk van de afstand tussen de
warmeluchtbereider en de vloer als
van de gewenste temperatuur.
Normaal gesproken wordt de
gas-wandverwarmingsautomaat
geïnstalleerd op 2,5 - 4 m van de
vloer.
Zo moet de gewenste temperatuur
bereikt en in stand gehouden
worden, waarbij erop moet
worden gelet dat de apparaten
werken op de laagst mogelijke
modulatietemperatuur die nodig
is om aan deze voorwaarden te
voldoen.
In de fabriek wordt de
modulatietemperatuurwaarde (REG
SAN waarde) ingesteld op 21 °C.
Deze waarde maakt een gemiddeld
installatiegebied tussen 3 en 5 meter
mogelijk met een kamertemperatuur
tussen 17 en 19°C (zie onderstaande
grafiek).
gewenste
waarde op
1,5m hoogte
apparaat-installations-
hoogte in meters
2,5 3 4 5
15° 16° 17° 18° 19°
16° 17° 18° 19° 20°
17° 18° 19° 20° 21°
18° 19° 20° 21° 22°
19° 20° 21° 22° 23°
20° 21° 22° 23° 24°
Kurve 1:1
korrigierte Kurve
Luftdruck (-durchsatz)
Gasdruck (-durchsatz)
90
91
92
93
94
95
96
65 70 75 80 85 90 95 100
Wärmedurchsatz [%]
Wirkungsgrad %
18
20
22
24
26
28
Wirkungsgrad
D Luft
t
D Zuluft
t
ATTENTIE
Apparaatparameters kunnen
uitsluitend in combinatie
met de elektronische
temperatuurregeling ATR-6
worden gewijzigd.
In het bovenstaande diagram is het
verloop van het rendement en het
temperatuurverschil van de aanvoerlucht
bij afnemende warmtedoorzet weerge-
geven.
rendement
aanvoerlucht
gasdruk (-doorzet)
gecorrigeerde curve
curve 1:1
luchtdruk (-doorzet)
lucht
warmtedoorzet [%]
rendement %
10
REMKO GPM
Kamercorrectie
Voor deze functie is
temperatuurregeling ATR-6 nodig.
In het onderstaande wordt
een functie beschreven die de
optimale energie-efficiëntie
van de warmeluchtbereider
mogelijk maakt met behulp van
de besturingselektronica en de
temperatuurregeling. Om de
omgevingscorrectie te kunnen
starten, moet parameter [C1] param
k 11 op 1 zijn gezet.
Het doel van de kamercorrectie
is snel opwarmen aan het begin
en daarna de kamertemperatuur
constant houden. Zo kan niet
alleen de vorming van luchtlagen
worden beperkt, maar vooral
het brandstofverbruik worden
verminderd.
De twee waarden waarop de
correctie is gebaseerd, zijn de
temperatuur die door sensor
NTC2 (in de temperatuurregeling)
wordt gemeten en de
circulatieluchttemperatuur die door
sensor NTC1 (op het apparaat)
wordt gemeten.
Ter activering de parameter param
param k 17 op 1 zetten.
Zodra de kamertemperatuur de
ingestelde setpointwaarde nadert,
wordt de modulatietemperatuur
lineair gewijzigd op basis van
parameters A16 en A24.
Zo is het mogelijk om het apparaat
aan het begin op het maximum
vermogen te laten werken om
de vooraf ingestelde gewenste
kamertemperatuurwaarde snel te
bereiken.
Daarna wordt het
verwarmingvermogen verlaagd,
waardoor het rendement van het
apparaat hoger wordt en het vertrek
met minder warme lucht wordt
verwarmd.
Hierdoor wordt niet alleen de
vorming van luchtlagen in het
vertrek beperkt, maar ook het
warmteverlies.
De apparaten worden geleverd met
de volgende fabrieksinstellingen:
Modulatietemperatuur:
„REG SAN“ 22 °C
Neutraal correctiebereik:
A24 2 °C
Correctiecoëfficiënt:
A16 2
Parameter A24 bepaalt binnen
welk bereik de kamertemperatuur
wordt gecorrigeerd. Met parameter
A16 kan het rendement van de
temperatuurverlaging worden
verhoogd tot het setpoint
„REG SAN“ (zie grafiek). Bij de
standaardinstelling bedraagt de
modulatietemperatuur bij het
bereiken van de kamertemperatuur:
„REG SAN“ =
24°C-(2°C x 2,5) = 19°C
De correctie is onafhankelijk van de
ingestelde kamertemperatuur.
De grafiek toont het verloop van de
kamertemperatuur [ST2] in ver-
houding tot de installatiehoogte van
de apparaten „REG SAN“ tijdens de
beginfase van de verwarming.
Om de correctie te deactiveren moet
de parameter [C1] param k 11 op 0
worden gezet.
Bij uitschakeling van de correctie
moet de waarde „REG SAN“ correct
worden geregeld, om het volgende
te voorkomen:
- „REG SAN“ te hoog ingesteld:
Er vindt sterke luchtlaagvorming
plaats met een hoog warmteverlies
bij het dak, waardoor ook het ener-
gieverbruik stijgt.
- „REG SAN“ te laag ingesteld:
Het duurt te lang voordat de ge-
wenste kamertemperatuur is bereikt.
Als de correctie is uitgeschakeld,
moet „REG SAN“ zodanig worden
ingesteld dat de waarde in meters
van het verschil tussen de kamersen-
sor en de modulatiesensor verme-
nigvuldigd met 0,4/ 0,5°C hoger
is dan ST2. Informatie over het
wijzigen van de modulatiewaarde
„REG SAN“ op de temperatuurre-
geling en over het wijzigen van alle
andere beschreven waarden vindt u
verderop in het handboek.
Raumtemperatur
Modulationstemperatur
ST1
ST2
A24
A24 x A16
ST1 Korrektur
ST1
ST2
0,5h 1h 1,5h 2h 2,5h 3h
modulatietemperatuur
kamertemperatuur
ST1 correctie
11
De door de besturingsprintplaat
weergegeven en opgeslagen storin-
gen (vergrendelingen) hebben de
volgende oorzaken:
F1 - Het vlambewakingsapparaat
meldt een storing omdat de
brander niet is ontstoken; de
besturingsprintplaat voert een
reeks automatische ontgrende-
lingspogingen uit voordat de
storingsmelding wordt gegeven.
F2 - activering van de veilig-
heidsthermostaat.
Als de door de thermostaat
gemeten temperatuur te hoog
is, wordt de thermostaat ge-
activeerd en wordt de werking
van het apparaat geblokkeerd.
F3 - Branderventilator defect;
verbrandingsluchtventilator is
defect of het signaal naar de
besturingsprintplaat ligt buiten
het tolerantiebereik van het
gewenste toerental.
F4 - NTC1-sensor is defect of niet
aangesloten - de waarde van de
sensor ligt buiten het meetbe-
reik.
F6 - Besturingsprintplaat meldt een
storing vanwege herhaalde mis-
lukte ontstekingspogingen van
het apparaat gedurende een
vooraf ingestelde tijdsduur.
Bij deze storing brandt ook de
storings-LED op de besturings-
printplaat zelf.
F8 - De besturingsprintplaat heeft
een startsignaal naar het vlam-
bewakingsapparaat gestu-
urd, maar heeft geen signaal
ontvangen dat de start heeft
plaatsgevonden; mogelijk is het
vlambewakingsapparaat defect.
Storingen F1 en F2
worden veroorzaakt door
veiligheidsvoorzieningen en zijn
daarom permanent:
De storing blijft na uit- en
herinschakeling van de netspanning
bestaan en kan alleen handmatig
worden ontgrendeld.
Storingen F3, F6 en F8 moeten met
de hand worden ontgrendeld, resp.
door uit- en herinschakeling van de
netspanning.
Storing F4 wordt automatisch
gereset:
Nadat de oorzaak van de storing is
verholpen, volgt de ontgrendeling
automatisch.
De veiligheidsvoorschriften op de
vorige pagina‘s moeten nauwkeurig
worden nageleefd.
Als dit door bijzonder
omstandigheden nodig is, kunnen
de apparaten ook korte tijd zonder
de temperatuurregeling worden
gebruikt.
Hiertoe moet bij contacten 7+9 van
contactstrip M1 in de schakelkast
de brug worden gedemonteerd
en een schakelapparaat (bijv. een
thermostaat) worden aangesloten.
Hiertoe moet op de
besturingsprintplaat de CR-
schakelaar op OFF (zie afb. pagina
14) staan en de stekker CN met
weerstand (zie afb. pagina 26)
ingestoken zijn.
Voor deze modus moet er min-
stens een schakelapparaat, bijv.
een kamerthermostaat, worden
aangesloten om de brander te
kunnen in- en uitschakelen.
Alle apparaat-informatie en
storingsindicaties worden nu
aangegeven door LED’s op de
voorkant van het apparaat.
Als de groene LED brandt, is het
apparaat aangesloten op het
stroomnet.
Als de rode LED brandt, is er sprake
van een storing.
De oorzaak van de storing kan direct
worden vastgesteld aan de hand van
de verschillende knippercodes van
de rode LED.
F1 - LED brandt continu
F2 - LED knippert tweemaal snel
F3 - LED knippert driemaal snel
F4 - LED knippert viermaal snel
F8 - LED knippert continu
F6 - rode en groene LED knipperen
afwisselend
Algemene opmerkingen Soort storing
Resetknop
Op de voorkant van het apparaat
bevindt zich een handbedienings-
resetknop waarmee het
apparaat bij ontbreken van de
temperatuurregeling ATR-6 kan
worden ontgrendeld na de storingen
F1, F2, F3 en F8.
d
Z
Wisselschakelaar Z
zomer / d winter
Resetknop
LED-GROEN
LED-ROOD
Sommer / Winter Umschalter
Eveneens op de voorkant van het
apparaat is een handbedienings-
wisselschakelaar d / 0 / Z
aangebracht, waarmee kan worden
geschakeld tussen de winterstand
d en de zomerstand Z (continue
ventilatie).
Op de middelste stand [0] zijn alle
apparaatfuncties uitgeschakeld.
AANWIJZING
12
REMKO GPM
De apparaten zijn wegens hun
constructie en uitrusting uitsluitend
bedoeld voor verwarmings- en
ventilatiedoeleinden in de industrie
en bedrijven (niet voor woningen).
De apparaatconstructie maakt het
mogelijk om door de fabrikant
goedgekeurd toebehoren te
gebruiken.
De apparaten mogen uitsluitend
worden bediend door geschoold
personeel.
Bij niet-naleving van de
fabrikantinstructies of de wettelijke
vereisten inzake de opstellingsplaats,
en bij eigenmachtige wijzigingen
aan de apparaten, is de fabrikant
niet aansprakelijk voor daaruit
voortvloeiende schade.
Elk misbruik van de apparaten is
verboden.
De apparaten moeten worden
geïnstalleerd door een
gekwalificeerde vakman, die
verantwoordelijk is voor de naleving
van de geldende voorschriften,
regels en richtlijnen.
Klantenservice en
garantie
Voorwaarde voor toewijzing
van eventuele garantieclaims is
dat de besteller of diens klant
binnen een redelijke termijn na
de verkoop en ingebruikneming
het bij de apparaten geleverde
„Garantiecertificaat” volledig
ingevuld heeft opgestuurd naar
REMKO GmbH & Co. KG.
De apparaten zijn in de fabriek
herhaaldelijk gecontroleerd op hun
foutloze werking.
Mochten er toch functiestoringen
optreden die niet door de exploitant
kunnen worden verholpen met
behulp van de storingsaanwijzingen,
dan kunt u contact opnemen
met uw vakhandelaar of uw
contractpartner.
Gebruik volgens het
bestemde doel
Afvoer van de verpakking
Gelieve bij het afvoeren van het
verpakkingsmateriaal rekening te
houden met het milieu.
Onze apparaten worden zorgvuldig
verpakt voor het transport en in een
stevige transportverpakking van
karton en eventueel op een houten
pallet geleverd.
De verpakkingsmaterialen zijn
milieuvriendelijk en kunnen opnieuw
worden gebruikt.
Door hergebruik van de
verpakkingsmaterialen levert u
een belangrijke bijdrage aan het
beperken van afval en de recycling
van grondstoffen.
Geef daarom het
verpakkingsmateriaal af bij de
daartoe bestemde inzamelpunten.
Afvoer van het oude apparaat
De apparaatvervaardiging is
onderhevig aan een voortdurende
kwaliteitscontrole.
Er worden uitsluitend hoogwaardige
materialen verwerkt die voor
het merendeel geschikt zijn voor
recycling.
Lever uw bijdrage aan de
bescherming van het milieu door
ervoor te zorgen dat uw oude
apparaat op milieuvriendelijke wijze
wordt afgevoerd.
Lever het oude apparaat in bij een
erkend recyclingbedrijf of bij een
daartoe bestemd inzamelpunt.
Milieubescher-
ming en recycling
Instel- en
onderhoudswerkzaamheden
mogen uitsluitend worden
uitgevoerd door geautoriseerd
vakpersoneel.
ATTENTIE
Copyright
Volledige of gedeeltelijke
reproductie en oneigenlijk
gebruik van deze documentatie
is zonder schriftelijke
toestemming van REMKO
GmbH & Co. KG strikt
verboden.
Gebruik of bediening die
afwijkt van de in deze
bedrijfshandleiding vermelde
gegevens, is niet toegestaan.
Bij niet-inachtneming vervalt
elke aansprakelijkheid en het
recht op garantie.
AANWIJZING
AANWIJZING
13
param k
TSP GPM 15 GPM 25 GPM 35 GPM 55 GPM 75
1 A1 44 55 62 65 75
2 A2 58 73 93 93 98
3 A3 83 83 80 70 70
4 A4 5
5 A5 10
6 A11 25
7 A17 4
8 A28 50
9 A34 10
10 A35 0
11 C1 0
12 C3 60
13 C4 120
14 C5 0
15 C8 0
16 ST3 5
17 A12 0
18 A16 2
19 A24 2
20 A15 0
21 A31 2
22 A43 0
23 A44 0
Parametertabel van de GPM besturingsprintplaat
De waarden in bovenstaande tabel zijn de standaard fabrieksinstellingen
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
Info Reg err
Druk op toets K4 (>>) en de
volgende tekstmelding verschijnt.
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
spra par park
Door op toets K3 park te drukken,
verschijnt in de volgende display de
tekstregel param k 1..
De parameters param k 1 t/m 3
worden oplopend opgeroepen
met toets K4 (>>) en aflopend
met toets K1 (<<).
De erboven staande waarden
kunnen worden gewijzigd met
toetsen K+ of K-.
Door toets KM 10 sec. ingedrukt te
houden, gaat u weer terug naar de
begindisplay.
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
param k 1
62
Parameterwaarden instellen
Toets KM ca. 10 sec. ingedrukt
houden tot de volgende display
verschijnt.
ATTENTIE
Alle apparaatparameters
kunnen uitsluitend in
combinatie met de elektronische
temperatuurregeling ATR-6
worden gewijzigd.
Wanneer er klantspecifieke
parameterwijzigingen zijn
uitgevoerd, moeten deze
worden gedocumenteerd in de
bovenstaande tabel.
Bij eventuele vervanging van
de besturingsprintplaat moeten
de waarden opnieuw worden
geprogrammeerd. Zie ook
pagina 33 „Vervangen van de
besturingsprintplaat“.
De parameters kunnen alleen
worden ingesteld wanneer het
apparaat in zijn rusttoestand is.
AANWIJZING
ATTENTIE
Er mogen uitsluiten
parameterwijzigingen worden
aangebracht die in deze
handleiding beschreven en
vrijgegeven zijn.
14
REMKO GPM
Ontgrendeling
De storing (vergrendeling) van het
apparaat wordt aangegeven door
een continu brandende rode LED op
het apparaat, door een knipperend
rood driehoekje op de display van
de temperatuurregeling, en door de
foutcode „Verwarming resetten“.
Voor de foutcode Analyse en
Ontgrendelen, zie het hoofdstuk
„Foutmelding weergeven“ (pagina
18) en „Soort storing“ (pagina 11 +
37).
Een reset mag pas 20 seconden
na uitschakeling van het
apparaat worden uitgevoerd.
ATTENTIE
De wisselschakelaar op de
voorkant van het apparaat
moet bij gebruik van
temperatuurregeling ATR-6
altijd op de winterstand d staan.
De temperatuurregeling ATR-6
kan eventuele storingen van het
systeem aangeven en bijbehorende
diagnosehulp bieden:
Indicatie:
De display is geheel uit.
Betekenis:
De buffercondensator is niet geladen
omdat er langer dan 5 uur geen
elektrische voeding is geweest.
Stroomvoorziening weer herstellen
en wachten tot de display het weer
doet.
Tijd, dag en gewenste
kamertemperatuur moeten opnieuw
worden geprogrammeerd.
Het duurt circa een uur voordat
de buffercondensator weer is
opgeladen.
Alle voor de werking van het
apparaat benodigde parameters zijn
zonder tijdsbeperking opgeslagen op
de besturingsprintplaat.
Daarom hoeven alleen de dag
en de tijd en het gewenste in- en
uitschakelprogramma opnieuw
geprogrammeerd te worden.
De temperatuurregeling heeft geen
bijzonder onderhoud nodig.
De temperatuurregeling ATR-6 is
microprocessorbestuurd en bedoeld
voor een comfortabele regeling
van de kamertemperatuur en voor
diverse apparaatinstellingen en
bedrijfsindicaties.
Eigenschappen:
weekprogramma met timer
per dag zijn 3 verschillende
temperatuurinstellingen mogelijk,
T1, T2 en T3
tijdelijk bewaren van de
ingestelde temperatuur
automatische modus en
handbediening, timerprogramma
vorstbeschermingsfunctie 5 °C
vast in de OFF toestand
automatische vermogensregeling
van de apparaten afhankelijk van
de warmtebehoefte
actuele bedrijfsindicatie
weergave van storingen en
fouten
knop voor ontgrendeling op
afstand
gebruik zonder batterijen
gangreserve 5 uur
tweedraadsaansluiting zonder
polariteit
Controle van de
hardwareconfiguratie van de
printplaat
De brug NTC/ VAN moet op NTC
staan en de CR-schakelaar op ON
(richting printplaatmidden) zie on-
derstaande afbeelding.
Deze configuratie is nodig om een
goede werking van de NTC1-sensor
te waarborgen.
brug op NTC
CR-schakelaar
op ON
Alle apparaatparameters
kunnen uitsluitend in
combinatie met de elektronische
temperatuurregeling ATR-6
worden gewijzigd.
Temperatuurregeling ATR-6
AANWIJZINGAANWIJZING
15
Gebruik geen puntige
voorwerpen zoals balpennen
of potloden om de toetsen
te bedienen; deze kunnen
daardoor beschadigd raken.
ATTENTIE
4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 2
°C
AM
PM
!
K+ toets
K– toets
KM toets
K3-toetsK1-toets
kamer-
tempera-
tuur
tekstbalk
K4-toetsK2-toets
dag, uur,
minuten
foutindicatie
ventilatiemodus
handbediening
verwarmingsverzoek
verwarmingsmodus
uitschakelmodus
programmering
timer
LCD-indicatie
De temperatuurregeling ATR-6 gebruikt een alfanumerieke LCD-indicatie (zie
onder).
U kunt nu kiezen uit 3 talen: Duits,
Engels en Frans.
Op toets K1 drukken en met toetsen
K+ en K- de gewenste taal kiezen.
De gekozen taal bevestigen
met toets K4 OK die Sprachwahl
bestätigen.
Door toets KM 10 sec. ingedrukt te
houden, gaat u weer terug naar de
begindisplay.
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
tag std min
16:00
mo
Tijd instellen
Op toets KM drukken; in de
onderste tekstbalk verschijnt links
HZG.
Op toets K4 (>>) drukken; de
volgende display verschijnt.
Taal instellen
Startscherm bij de eerste
ingebruikneming
K+
K-
KM
K1
K2 K3
K4
4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 2
09:38mo 20,0
De toets KM eenmaal kort indruk-
ken (alleen bij de eerste ingebruik-
neming).
De toets KM ca. 10 sec. ingedrukt
houden tot de tekst in de onderste
tekstbalk verandert van Chau in Info.
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
chau heur min
16:o2lu
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
Info Reg err
Op toets K4 (>>) drukken om van
de indicatie Info naar „Lang“ (Lan-
guage / Taal) te gaan.
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
lang par parc
Met toets K3 het uhr selecteren; de
volgende display verschijnt.
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
prog reg uhr
Gebruik nu de toetsen K1, K2 en K3
om de dag, het uur en de minuten
te selecteren.
De actuele instelling wordt knippe-
rend weergegeven.
Met toetsen K+ en K- verhoogt/ver-
laagt u de weergegeven waarde van
de parameter.
Druk op toets KM om dit niveau te
verlaten.
16
REMKO GPM
Automatisch bedrijf
Bij dit programma zorgt de
temperatuurregeling voor een
volautomatische besturing van de
wandverwarmingsautomaat.
Op het LCD-scherm worden de
actuele kamertemperatuur, de
dag, en de tijd in uren en minuten
permanent weergegeven.
Programmavoorbeeld:
U wilt van maandag t/m vrijdag van
7
00
- 17
00
uur een dagtemperatuur
(T3) van 20,5 °C.
In de middagpauze van 12
00
-
14
00
uur wilt u een middelhoge
temperatuur (T2) van 18 °C.
Van 17
00
- 7
00
uur wilt u een
nachttemperatuur (laagste
temperatuur) van 15 °C.
Op zaterdag en zondag wilt u
continu een nachttemperatuur (T1)
van 15 °C.
Ga als volgt te werk om dit in te
stellen:
Druk op toets KM; links op de
tekstbalk verschijnt HZG.
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
prog reg uhr
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
prog reg uhr
Met toets K1 prog selecteren.
De volgende indicatie verschijnt
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
tag reg cop vor
4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 2
13:00mo
Door meermaals op toets K1 tag
te drukken de juiste dag (bijv.
maandag) selecteren.
Met toets K2 reg selecteren;
temperatuurvensters T1 t/m T3
verschijnen.
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
t1 t2 t3
..
Op toets K4 (>>) drukken; de vol-
gende display verschijnt.
Bestaande instellingen moeten
altijd eerst op niveau T1 met
de toetsen K+ en K- worden
gewist.
De cursor zo nauwkeurig
mogelijk op het tijdstip
plaatsen waarop er in het
volgende temperatuurvenster
gestart moet worden (bijv. 7
00
).
Op niveaus T2 en T3
kunnen geen correcties
(overschrijvingen) worden
aangebracht.
ATTENTIE
Op toets K2 reg drukken;
de volgende display met het
temperatuurvenster T3 verschijnt.
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
tem raum t1
10,0
REG SAN waarde
Door na temperatuurvenster T3
nogmaals tweemaal op toets K4
(>>) te drukken, gaat u naar de
indicatie Reg san.
De knipperende
temperatuurindicatie met toetsen K+
en K- conform de apparaatinstallatie
aanpassen.
Zie hiertoe de tabel in de rubriek
„Modulatie“ (pagina 9) van deze
handleiding.
Door op toets KM te drukken, wordt
de programmering beëindigd.
De temperatuurregeling beschikt
over 3 temperatuurvensters.
T1 = laagste temperatuur (nacht)
T2 = gemiddelde temperatuur
T3 = dagtemperatuur
Ga bij het instellen of wijzigen als
volgt te werk: Druk op toets KM;
links op de tekstbalk verschijnt HZG.
Druk op toets K4 (>>) en de
volgende display verschijnt.
Met de toetsen K+ en K- de
gewenste temperatuur (bijv. 15 °C)
voor het temperatuurvenster T1
instellen.
Met toets K4 (>>) gaat u naar het
temperatuurvenster T2.
Ook hier met de toetsen K+ en K-
de gewenste temperatuur (bijv. 18
°C) voor T2 instellen.
Met toets K4 (>>) gaat u naar
het temperatuurvenster T3. Ook
hier met de toetsen K+ en K- de
gewenste temperatuur
(bijv. 20,5 °C) voor T3 instellen.
Temperatuurvenster en REG SAN waarde instellen
17
De overige dagen kunt u
nu afzonderlijk volgens de
bovenstaande beschrijving
programmeren, maar u kunt ook de
kopieerfunctie gebruiken.
Om de instelling te kopiëren gaat u
als volgt te werk:
Kopieer de reeds geprogrammeerde
dag met toets K3 cop en druk dan op
toets K1 tag .
Druk nogmaals op toets K3 cop en
op toets K1 tag.
Deze procedure herhaalt u voor de
overige dagen waarvoor u dezelfde
instellingen wilt programmeren.
AANWIJZING
Alle balkloze tijdrasters
werken automatisch in de
nachttemperatuurzone t1.
Continubedrijf
Bij deze bedrijfsmodus werkt de
regeling continu met een vaste
kamertemperatuur.
Ga als volgt te werk om dit in te
stellen:
Druk op toets KM; links op de
tekstbalk verschijnt HZG.
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
HZG san info
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
auto on off uhr
Druk op toets K1 hzg; de volgende
display verschijnt.
Druk op toets K2 ON; de volgende
display verschijnt.
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
temperatur man
24,0
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
temperatur man
24,0
De knipperende temperatuurindicatie
met toetsen K+ en K- op de
gewenste waarde zetten. Door op
toets KM te drukken, wordt de
modus continu geactiveerd.
De begindisplay wordt nu
weergegeven zonder timerbalk.
K+
K-
KM
K1
K2 K3
K4
4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 2
09:50di 25,0
Handbediening
Wanneer de temperatuurregeling
op automatisch staat, kunt u de
temperatuur altijd wijzigen met de
toetsen K+ of K-.
Druk op toets K+ of K-; de volgende
display verschijnt.
De knipperende
temperatuurindicatie met toetsen
K+ en K- op de gewenste waarde
zetten.
Door op toets KM te drukken wordt
de modus geactiveerd; dit wordt
op de display aangegeven door het
handsymbool.
Deze instelling wordt op het
volgende geprogrammeerde
schakelpunt
automatisch
weer
beëindigd.
Op toets K4 t3 drukken en met toets
K+ de knipperende cursor in de
bovenste balk van positie van 7
00
naar 12
00
brengen. Van 7
00
- 12
00
ziet u nu een gevulde balkindicatie.
Met toets K2 reg verlaat u
temperatuurniveau t3.
Op toets K3 t2 drukken en met
toets K+ de knipperende cursor van
12
00
- 14
00
bewegen. Van 12
00
- 14
00
ziet u nu een half gevulde
balkindicatie. Met toets K2 reg
verlaat u temperatuurniveau t2.
Op toets K4 t3 drukken en met
toets K+ de knipperende cursor
in de bovenste balk op de positie
17
00
zetten. Van 14
00
- 17
00
ziet
u nu ook een gevulde balkindicatie.
Met toets K2 reg reg verlaat u
temperatuurniveau t3.
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
tag reg cop vor
4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 2
13:00mo
AANWIJZING
Om voortijdig terug te gaan
naar de automatische modus,
moet u op de toets
KM
, de
toets
K1
hzg en de toets
K1
auto
drukken.
AANWIJZING
Om weer terug te gaan naar de
automatische modus, moet u op
de toets
KM
, de toets
K1
hzg en
de toets
K1
auto drukken.
18
REMKO GPM
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
HZG san info
Druk op toets K1 hzg; de volgende
display verschijnt.
Timerfunctie
In deze bedrijfsmodus werkt de
temperatuurregelig binnen een vaste
tijdsperiode.
Druk op toets KM; links op de
tekstbalk verschijnt HZG.
Druk op toets HZG en druk in de
volgende display op toets K4 uhr.
Kies in de volgende display met
toetsen K+ oder K- de knipperende
gewenste tijd / uren.
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
timer
4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 2
17:00fr
24,0
De timerfunctie wordt op de display
aangegeven door timer.
Er kan een timertijd tot 12 uur
worden gekozen, in stappen van 30
minuten.
Na afloop van de timertijd
schakelt het apparaat weer in de
automatische modus.
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
dauer temp
20,0
02:00
Op toets K4 temp drukken en met
toets K+ of K- de knipperende
gewenste temperatuur kiezen.
Met toets KM gaat u terug naar de
bedrijfsdisplay.
Foutmelding oproepen
De temperatuurregeling ATR-6 kan
eventuele storingen van het systeem
aangeven en diagnosehulp bieden.
Eventuele storingen van het
apparaat worden aangegeven door
een knipperende gevarendriehoek
en de melding „Verwarming
resetten“ in de volgende display.
!
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
reset
4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 2
08:25di
18,5
kessel
!
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
fehlercode
!
1
De analyse van de foutcode vindt
u in het hoofdstuk „Verhelpen van
storingen“ in de handleiding.
Door op toets K4 (>>) te drukken,
wordt de foutcode (bijv. 1)
weergegeven.
AANWIJZING
Na 5 vergeefse pogingen tot
het verhelpen van de storingen
wordt de besturingselektronica
van het apparaat vast
vergrendeld.
Om het apparaat opnieuw
te starten, moet het eerst
spanningsvrij worden
geschakeld.
AANWIJZING
Om het timerprogramma
voortijdig te beëindigen, moet u
op de toets KM, de toets
K1
hzg
en de toets
K1
auto drukken.
AANWIJZING
Om het verwarmingsprogramma
weer te activeren, moet u op de
toets KM, de toets
K1
hzg en de
toets
K1
auto drukken.
Voordat de storing is
opgespoord en deskundig is
verholpen, mag er geen reset
worden uitgevoerd.
ATTENTIE
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
auto on off uhr
Apparaat uitschakelen
Druk op toets KM; links op de
tekstbalk verschijnt HZG.
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
13:50fr
20,0
AANWIJZING
In deze bedrijfsmodus
is automatisch een
vorstbeschermingstemperatuur
van 5 °C geactiveerd.
Druk op toets K3 off.
De volgende display met het volgen-
de symbool verschijnt.
Nadat de storing is opgespoord en
verholpen, ontgrendelt u het ap-
paraat met toets K1 reset.
19
ATTENTIE
Tijdens het
verwarmen
moet
parameter 10 weer op de
waarde 0
worden gezet.
Zomerstand
(uitsluitend ventileren)
In de zomer kan het ventileren ook
via de temperatuurregeling ATR-6
plaatsvinden.
Deze functie moet echter eerst
worden vrijgeschakeld op de
besturingsprintplaat.
Parameterwaarde instellen
Toets KM ca. 10 sec. ingedrukt
houden tot de volgende display
verschijnt.
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
Info Reg err
Druk op toets K4 (>>) om naar de
volgende display te gaan.
Druk op toets K4 (>>) om naar de
volgende display te gaan.
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
spra par park
Druk op toets K3 park en druk in de
volgende display meermaals op toets
K4 (>>) tot param k 10 verschijnt.
Zet de waarde op 1 met toets K+
of K-.
Door toets KM 10 sec. ingedrukt te
houden, gaat u weer terug naar de
begindisplay.
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
param k 10
1
Waarde van PROG SAN instellen
Om de ventilatiefunctie in te stellen,
moet de prog san
waarde op de desbetreffende
bedrijfsmodus worden gezet.
Ga daarbij als volgt te werk:
Druk op toets KM; de volgende
display verschijnt.
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
HZG san info
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
HZG san info
Ventilatie activeren / uitschakelen
Druk op toets KM; de volgende
display verschijnt.
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
prog reg uhr
Druk meermaals op toets K4 (>>) tot
prog san verschijnt.
Zet de waarde op 1 met toets K+
of K-.
Druk op toets K2 reg; de volgende
display verschijnt.
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
tem raum t1
10,0
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
prog san
1
Door op de toets KM te drukken,
beëindigt u deze handeling.
K4
K3K2
K1
KM
K-
K+
on off uhr
Met toets K2 on kunt u de ventila-
tiefunctie activeren; met toets K3 off
kunt u deze functie uitschakelen.
De ventilatiefunctie on wordt op de
display aangegeven door het sym-
bool van een waterkraan.
Met toets K4 uhr kunt u gedurende
een vast ingestelde tijd ventileren.
Er kan een timertijd tot 12 uur
worden gekozen, in stappen van 30
minuten.
Op de display worden het waterkra-
ansymbool en de tekst timer weer-
gegeven.
AANWIJZING
Om het timerprogramma
voortijdig te beëindigen, moet u
op de toets
KM
, de toets
K2
san
en de toets
K3
off drukken.
Door op toets K2 san te drukken,
gaat u naar de volgende display.
20
REMKO GPM
De onderstaande aanwijzingen voor
het monteren en instellen van de
apparaten zijn uitsluitend bedoeld
voor geautoriseerd vakpersoneel.
Alle veiligheidsvoorschriften moeten
beslist in acht worden genomen.
Algemene informatie
Normaal gesproken kunnen de
apparaten direct in de te verwarmen
ruimte worden geïnstalleerd.
Voor Duitsland: Bij het
opstellen van de apparaten
moeten de richtlijnen van de
„Landesbauordnung (LBO)“ en
de „Feuerungsanlagenverordnung
(FeuVO)“ van de desbetreffende
deelstaat worden nageleefd.
De eerste „Verordnung zur
Durchführung des Bundes-
Immissionsschutzgesetzes
(1. BImSchG)“ en later
uitgevaardigde „Rechtsvorschriften
der Verordnung über
Kleinfeuerungsanlagen
(1. BImSchV)“ moeten eveneens
worden toegepast.
In de onderstaande ruimtes is het
monteren van gasbrandergestookte
warmeluchtbereiders verboden:
in openbare manifestatieruimtes
of in ruimtes met een
personendichtheid van meer dan
0,4 per vierkante meter
in ruimtes waar explosie- of
brandgevaar bestaat als gevolg
van gas- of stofvorming door
de opslag of verwerking van de
materialen in die ruimtes
Montageaanwijzing
De minimumhoogte en de
minimumafstanden tussen de
warmeluchtbereider en de muren/
vloer vindt u in de onderstaande
tekening.
De minimumafstanden zijn de
afstanden die nodig zijn voor
onderhoud. Alle maten zijn in
mm. De hoogte [2500 mm] komt
overeen met de door de richtlijnen
aangegeven minimumhoogte
voor „apparaten in hangende
uitvoering”.
Voor de montage zijn als toebeho-
ren twee verschillende consoletypes
beschikbaar:
Vaste en draaibare.
De bestelnummers voor de wand-
montage-console (draaibare uitvoe-
ring) zijn:
EDV-nr.: 228761; GPM 15/35
EDV-nr.: 228762; GPM 55
EDV-nr.: 228762; GPM 75
200 1000
4002500
Om te voorkomen dat er gevaarlijk
hoge temperaturen worden
bereikt, mag de afstand tussen
het buitenvlak van de apparaten
en de uitlaatgasbuis en eventueel
opgeslagen brandbaar materiaal bij
een afstand tot de vloer van 2,5 m
of hoger, in geen geval kleiner zijn
dan 1,5 m.
Apparaten met gasbranders voor
gas met een dichtheid van meer
dan 0,8 (vloeibaar gas, propaan,
butaan) mogen uitsluitend worden
geïnstalleerd in ruimtes waar de
vloer niet onder het aardoppervlak
ligt.
Ventilatieopeningen
Ruimtes waarin gasgestookte
apparaten worden gebruikt, moeten
een of meer vaste openingen
(vensters of deuren) hebben.
Deze openingen moeten zich op de
volgende plaatsen bevinden:
- vlak onder het plafond bij gassen
met een dichtheid lager dan 0,8;
- vlak boven de vloer bij gassen
met een dichtheid hoger of gelijk
aan 0,8.
De openingen moeten zich in
buitenmuren naar de buitenlucht
bevinden. De diametergrootte wordt
bepaald door het geïnstalleerde
verwarmingsvermogen.
Installatie
Maat- en constructiewijzigingen ten bate van de technische vooruitgang voorbehouden.
21
Wandmontage draaibaar
De aanwijzingen voor de montage
van de draaibare consoles bevinden
zich in de verpakking.
Het gebruik van draaibare consoles
is in de volgende gevallen zinvol:
a) Installatie van het apparaat in een
hoek
b) Installatie van het apparaat in
een rechte hoek t.o.v. de muur
waarop het apparaat bevestigd is
c) Montage van het apparaat op een
pilaar
Wandmontage standaard
De wandconsole op een geschikte
plaats uitlijnen op de wand
(waterpas) en stevig bevestigen.
De te boren gaten aftekenen met
een stift.
- De wandconsole stevig bevestigen
met geschikte pluggen en
schroeven, maat M10 of groter.
- De twee paar houders met het
bijgevoegde materiaal monteren
volgens de afbeelding
- Bij het monteren van de houders
de moeren borgen door gebruik
van borgring tussen de houder en
de moeren.
- Het apparaat zodanig op de
houders zetten dat de gaten in
het apparaat over de gaten in de
houders liggen, waarbij de punten
van de houders gelijk moeten
liggen met de voorkant van het
apparaat (uitgezonderd GPM 75).
- De apparaten met de bijgevoegde
schroeven M8 bevestigen, waarbij
er een borgring tussen de schroef
en de houder moet worden gelegd.
EDV-nr.: 228760
Console voor wandmontage
(standaard uitvoering) GPM 15 - 75
De apparaten mogen alleen
worden bevestigd aan
stevige muren, plafonds en
constructies van niet-brandbaar
materiaal met een voldoende
draagvermogen.
ATTENTIE
Maat- en constructiewijzigingen ten bate van de technische vooruitgang voorbehouden.
De consoles moeten vrij van
spanningen zijn vastgeschroefd
aan het apparaat en de muur.
AANWIJZING
Controleer of de pluggen en
de schroefgrootte geschikt
zijn voor het muurtype en
voor het dragen van het
apparaatgewicht.
AANWIJZING
s
s
s
22
REMKO GPM
Ophanging aan het plafond
Voor het ophangen van de apparaten m.b.v. ophangogen is als toebehoren
de montageset voor plafondbevestiging met horizontale luchtuitblazing
beschikbaar. EDV-nr.: 228765
Verticale luchtstroom
Ophanging m.b.v. ophangogen van
apparaten met de luchtstroom naar
onderen (montage met verticale
luchtstroom).
Hiervoor is als toebehoren de
montageset voor plafondbevestiging
met verticale luchtuitblazing
beschikbaar.
Deze bestaan uit ophangogen
met een speciale bevestiging en
aanvullende ventilatorthermostaten.
EDV-nr.: 228766 t/m GPM 35
EDV-nr.: 228767 vanaf GPM 55
Maat- en constructiewijzigingen ten bate van de technische vooruitgang voorbehouden.
aanvullende thermostaat voor
ventilatorbewaking
De apparaten hebben een gesloten
verbrandingskringloop.
De ventilator bevindt zich voor de
warmtewisselaar.
Bij het plannen en aanleggen
van de uitlaatgasleiding en de
verbrandingsluchttoevoer moeten de
lokale voorschriften in acht worden
genomen.
Bij installatie op een buitenmuur
moet (in Duitsland) voor de
montage overleg worden gepleegd
met de verantwoordelijke
schoorsteenveger.
De classificatie van de verschillende
installatievarianten gebeurt volgens
de Europese norm EN 1020 resp.
DVGW-TRGI richtlijn 2008 en is in
de door de fabriek geleverde versie
bestanddeel van de EG-vergunning.
In detail zijn de apparaten
geclassificeerd voor de volgende
varianten:
B23/C13/C33/C43/C53/C63
De installatie van de uitlaatgas-
en luchttoevoerbuizen kan op
verschillende manieren plaatsvinden.
Bijv. gasverbrandingstoestel type B:
De verbrandingskringloop is niet
dicht ten opzichte van de omgeving
waarin hij geïnstalleerd is.
De verbrandingslucht wordt
rechtstreeks afgevoerd uit de
opstellingsruimte.
Deze variant mag uitsluitend worden
geïnstalleerd in ruimtes die minstens
één deur of venster hebben die/
dat naar de buitenlucht geopend
kan worden en die een inhoud
hebben van minstens 4 m³ per kW
nominaal verwarmingsvermogen
van het apparaat; of die een
verbrandingsluchtopening naar de
buitenlucht van minstens 150 cm²
of twee openingen met elk een
vrije diameter van minstens 75 cm²
hebben.
Uitlaatgasaansluiting
s
s
s
23
Bijv. gasverbrandingstoestel type C:
De verbrandingskringloop is dicht
ten opzichte van de omgeving
waarin hij geïnstalleerd is.
De verbrandingslucht wordt van
buitenaf aangevoerd.
De apparaten mogen uitsluitend
worden gebruikt met geschikte
uitlaatgasleidingen.
De door de fabriek als toebehoren
geleverde componenten voldoen
standaard aan alle eisen.
Condenswater
Zo nodig moeten de
uitlaatgasleidingen worden
geïsoleerd om te voorkomen dat zich
daar condenswater vormt.
De temperatuur van de uitlaatgassen
bij de minimum warmtevermogen
is ongeveer gelijk aan de
condensatietemperatuur.
Bij buislengtes van meer dan 5 m
(binnenshuis) resp. 3 m (buitenshuis)
dient het condenswater als volgt te
worden tegengegaan:
Door warmte-isolatie van de
uitlaatgasbuizen
Door gebruik van
condensaatvallen, van waaruit
het verzamelde condenswater
wordt afgevoerd uit de
uitlaatgasleiding.
Aanwijzing:
Geschikte condensaatvallen zijn als
toebehoren verkrijgbaar.
Deze kunnen zowel bij horizontale
als bij verticale buisleidingen worden
gebruikt.
Gebruik van kunststof
uitlaatgasleidingen is niet
toegestaan.
ATTENTIE
Leidraad bij het kiezen van compo-
nenten
Als het eindstuk van de uitlaatgaslei-
ding niet rechtstreeks op het ap-
paraat wordt aangesloten, maar een
langere afstand moet overbruggen,
dan moet ervoor worden gezorgd –
afhankelijk van de lengte en de vorm
van de uitlaatgasleiding – dat de
eindstukken, de verlengstukken en
de bochtstukken de juiste diameter
hebben.
Nadat de uitlaatgasleiding is vastge-
legd, moet het drukverlies voor het
desbetreffende apparaat worden
bepaald.
Het drukverlies is voor elk apparaat
anders, omdat de uitlaatgashoeveel-
heid afhankelijk is van het vermo-
gen.
De berekende drukverliezen van de
afzonderlijke uitlaatgascomponenten
moeten worden opgeteld; de som
hiervan mag niet groter zijn dan de
waarde die beschikbaar is voor het
gewenste apparaat.
Als er een verbrandingsluchttoevo-
erleiding aanwezig is, moeten de
drukverliezen worden opgeteld bij
de drukverliezen van de uitlaatgas-
leiding.
Wanneer de som van de drukver-
liezen hoger is dan de beschikbare
apparaatdruk, moeten er uitlaatgas-
en verseluchtbuizen met een grotere
diameter worden gebruikt.
Hiervoor moet er opnieuw een be-
rekening worden gemaakt.
De tabellen vermelden de maximale
lengtes van de leidingen tussen het
apparaat en het eindstuk.
Bij gebruik van bochtstukken in de
uitlaatgasleiding dient men rekening
te houden met een evenredig
drukverlies.
AANWIJZING
Als de toegestane drukverliezen
van de buisleidingen worden
overschreden, wordt het
verwarmingsvermogen kleiner
en neemt de betrouwbare
werking van de apparaten af.
ATTENTIE
Installatiewerkzaamheden
mogen uitsluitend worden
uitgevoerd door geautoriseerd
vakpersoneel.
Voorbeelden van drukverlies:
Een 90°-bochtstuk Ø 80
komt overeen met een recht
buisstuk van 1,7 m
Een 45°-bochtstuk Ø 80
komt overeen met een recht
buisstuk van 0,8 m
Een 90°-bochtstuk Ø 100
komt overeen met een recht
buisstuk van 1,9 m
Een 45°-bochtstuk Ø 100
komt overeen met een recht
buisstuk van 0,9 m
Op de volgende pagina‘s worden
voorbeelden gegeven van de
uitvoering van uitlaatgasleidingen en
verbrandingsluchtleidingen.
In detail zijn de apparaten voor de
installatievarianten
B23/C13/C33/C43/C53/C63
geclassificeerd:
24
REMKO GPM
type B23 horizontaal
L1 max. buislengte zonder
eindstukken
ø 80 ø 100
model meter
GPM15 29
GPM25 29
GPM35 26
GPM55 15
GPM75 18
type B23 verticaal
L1 max. buislengte zonder
eindstukken
ø 80 ø 100
model meter
GPM15 30
GPM25 30
GPM35 29
GPM55 17
GPM75 20
Installatievoorbeelden
Gasverbrandingstoestel type B23
Kamerluchtafhankelijk
verbrandingssysteem.
De verbrandingskringloop is niet
dicht ten opzichte van de omgeving
waarin hij geïnstalleerd is. De
verbrandingslucht wordt rechtstreeks
afgevoerd uit de opstellingsruimte.
De uitlaatgassen kunnen op twee
manieren worden afgevoerd:
a) met behulp van een horizontale
buisleiding (installatie op een
buitenmuur) recht door de
buitenmuur, of
b) wanneer het plafond ook het dak
is, via een verticale buisleiding
door het dak.
Bij deze installatievariant moet
een voldoende ventilatie van de
opstellingsruimte gewaarborgd
zijn om een goede toevoer van de
verbrandingslucht te garanderen.
Dit gebeurt via openingen in de
wanden van de ruimte.
De in de normen vastgelegde
afmetingen en eigenschappen
moeten worden nageleefd.
Voor Duitsland: Vooral DVGW-TRGI
2008 par. 5.2.2. en TRF par. 7.2.2.
moeten in acht worden genomen.
De verbrandingslucht moet in
principe vanuit de buitenlucht
worden toegevoerd:
bij mechanische afzuiginstallaties
in de opstellingsruimte
wanneer er over- of
onderdruk kan optreden in de
opstellingsruimte
wanneer het apparaat wordt
opgesteld in een bijzonder
stoffige omgeving
in autobedrijven
Bij deze uitvoeringsvariant moet
er op de verbrandingsluchtaan-
voerleiding een rooster worden
aangebracht om te voorkomen
dat er deeltjes met een
diameter van meer dan 12 mm
binnendringen.
ATTENTIE
Rooster [S] voor
verbrandingsluchtaanzuiging
GPM 15 - 55; EDV-nr.: 228960
GPM 75 EDV-nr.: 229060
L1
montagehoogte
2,5 - 3,5 m
S
schematisch
zijaanzicht
L1
montagehoogte
2,5 - 3,5 m
schematisch
zijaanzicht
S
K
Type B23 horizontaal door de
buitenmuur.
Type B23 verticaal door het plafond.
Maat- en constructiewijzigingen ten bate van de technische vooruitgang voorbehouden.
condensaataansluiting [K] =
M 20 uitwendig schroefdraad
AANWIJZING
25
type C13 horizontaal / coaxiaal
L1 + L2 max. buislengte zonder
eindstukken
ø 80 ø 100
model meter
GPM15 10 + 10
GPM25 10 + 10
GPM35 10 + 10
GPM55 4,5 + 4,5
GPM75 4 + 4
type C33 verticaal / coaxiaal
L1 + L2 max. buislengte zonder
eindstukken
ø 80 ø 100
model meter
GPM15 11 + 11
GPM25 11 + 11
GPM35 11 + 11
GPM55 4,5 + 4,5
GPM75 4 + 4
Gasverbrandingstoestel type C
Kamerlucht-onafhankelijk
verbrandingssysteem.
De verbrandingskringloop is dicht
ten opzichte van de omgeving
waarin hij geïnstalleerd is.
De verbrandingslucht wordt van
buitenaf aangevoerd.
De buizen lopen horizontaal door
de buitenmuur of verticaal door het
dak.
L1
KO
L2
montagehoogte
schematisch
zijaanzicht
2,5 - 3,5 m
L1
L2
montagehoogte
2,5 - 3,5 m
schematisch
zijaanzicht
L1 L2
montagehoogte
2,5 - 3,5 m
schematisch voora-
anzicht
Type C33
Kamerlucht-onafhankelijk
verbrandingssysteem.
Uitlaatgas en verbrandingslucht
worden via een LAS-eindstuk door
het dak geleid.
Type C13
Kamerlucht-onafhankelijk
verbrandingssysteem.
Uitlaatgas en verbrandingslucht
worden via een LAS-eindstuk door
de buitenmuur geleid.
Maat- en constructiewijzigingen ten bate van de technische vooruitgang voorbehouden.
condensaataansluiting [KO] =
M 30 uitwendig schroefdraad
AANWIJZING
In Duitsland: De installatie van
de uitlaatgasleiding door de
buitenmuur moet voldoen aan
de voorschriften van de DVGW
- TRGI en TRF en moet worden
goedgekeurd door een erkende
schoorsteenveger.
Bij deze uitvoeringsvariant
moet de plaats van de
aansluitingen op het apparaat
worden gewijzigd, d.w.z. dat
ze van achteren naar boven
moeten worden verplaatst.
Deze variant wordt in de
fabriek uitgevoerd en moet
bij de bestelling worden
aangegeven
.
AANWIJZING
AANWIJZING
26
REMKO GPM
Elektrische aansluiting
De elektrische aansluiting van de
apparaten moet worden uitgevoerd
door geautoriseerd, erkend
vakpersoneel onder inachtneming
van de geldende voorschriften.
Op een goed toegankelijke
plaats binnen zichtsafstand
van het apparaat moet een
hoofd-/noodschakelaar worden
aangebracht, die tegen onbevoegde
bediening moet worden beveiligd.
Deze schakelaar moet het apparaat
scheiden van het stroomnet d.m.v.
een minimum contactopening van 3
mm aan alle polen.
De hoofd-/noodschakelaar
mag alleen worden gebruikt
in noodsituaties of wanneer
het apparaat lange tijd wordt
stilgelegd.
Als hij tijdens het bedrijf wordt
gebruikt om het apparaat uit te
schakelen, kan de elektrische
aanvoerluchtventilator de
branderkamer niet afkoelen. Dit
kan schade aan het apparaat
veroorzaken.
ATTENTIE
Er moet een meerpolige
scheidingsschakelaar met een
geschikte elektrische beveiliging
voor de apparaten worden
geschakeld.
De kabeldiameter moet
minstens 1,5 mm² bedragen.
ATTENTIE
De apparaten moeten
verpolingsveilig worden aangesloten
op het netsnoer.
Spanningsvoorziening 230V/50Hz,
minimum diameter van het netsnoer
1,5 mm².
Legenda achterkant:
= apparaatstopcontact
= apparaatstekker
= kabelingangen
= temperatuursensor apparaat
Aansluiting van de temperatuurregeling ATR-6 op de besturingsprintplaat
De bijgevoegde stekker van de temperatuurregeling vastmaken aan de
buskabel van de opstellingsplaats, de 2-polige stekker [CN] met weerstand
uit de besturingsprintplaat trekken en de gemonteerde stekker met buskabel
hier insteken.
elektronische
temperatuurregeling ATR-6
besturingsprintplaat
stekker CN
JA
NEIN!
B
S
B = buskabel
S = stroomvoerende kabel
Maat- en constructiewijzigingen ten bate van de technische vooruitgang voorbehouden.
Om elektromagnetische
storingen te voorkomen,
is het niet toegestaan om
een meerpolige kabel te
gebruiken die zowel voor de
temperatuurregeling als voor de
stroomvoorziening dient.
De fase en nulleider mogen bij
de aansluiting in geen geval
worden verwisseld, omdat het
vlambewakingsapparaat dan om
veiligheidsredenen de werking
onderbreekt.
Storing F1 wordt weergegeven.
AANWIJZING
AANWIJZING
NEE!
JA
27
Elektrisch aansluitschema
Legenda:
ACF = vlambewakingsapparaat
B1 = magneetklep ontstekingsbrander
CN = aansluiting temperatuurregeling
EA = ontstekingselektrode
ER = ionisatie-elektrode
E/I = wisselschakelaar zomer/winter
F1 = zekering 4 AT (230V)
F2 = zekering 2,5 AT (24V)
LR = storingslamp
LV = in-bedrijf-lamp
M1 = contactstrip
NTC = sensor NTC 1
SB = ontstoringsknop
STB = veiligheidsthermostaat (resetbaar)
TR = transformator 230/24V
VA1 = circulatieluchtventilator
VA2 = circulatieluchtventilator (uitsluitend GPM
55/75)
VAG = branderventilator
Maat- en constructiewijzigingen ten bate van de technische vooruitgang voorbehouden.
contactstrip M1
N L
230V 50Hz
M1
VA1
VA2
N
L
PE
N
L
PE
SBL
CR
32
16
8
4
2
1
LED
NTC
CN
CR-schakelaar
(WINTER)
(ZOMER)
(AAN / UIT)
(WISSELSCHAKELAAR)
(ONTGRENDELING)
28
REMKO GPM
Gasaansluiting
LEGENDA
1 = elektrische gasmagneetklep
hoofdbrander
2 = elektrische gasmagneetklep
ontstekingsbrander
3 = drukregelaar
4 = elektrische gas-veiligheidsklep
5 = gasfilter (klein filteroppervlak)
6 = trillingdempend verbindingsstuk
(bouwzijdig)
7 = gasfilter met groot
filteroppervlak (bouwzijdig)
8 = gaskraan (bouwzijdig)
1 2 3 4 5 6 7 8
schema van de door de fabriek geleverde gascomponenten
moeten bouwzijdig worden
uitgevoerd door het installatiebedrijf
De gasaansluiting mag uitsluitend
worden uitgevoerd door
geautoriseerd, erkend vakpersoneel
onder inachtneming van de voor de
desbetreffende gassoort geldende
voorschriften.
De diameter van de leidingen
moet worden bepaald aan de hand
van het aangesloten vermogen
van het apparaat, de totale
geleidingsweerstand en de hoogte
van de gastoevoerdruk.
De benodigde gastoevoerdruk
(afhankelijk van de gassoort) moet
bouwzijdig worden gewaarborgd.
Afhankelijk van het
apparaatvermogen moeten de
benodigde gashoeveelheid en
gasdruk continu beschikbaar zijn
tijdens het gebruik van het apparaat.
Het apparaat wordt aangesloten op
een R 3/4“ resp. R 1“ aansluiting
met een uitwendige schroefdraad.
De gastoevoerleiding moet
spannings- en trillingsvrij worden
aangelegd met een geschikte
losmaakbare schroefverbinding.
De in de geldende gasrichtlijnen
voorgeschreven componenten en de
plaatselijk benodigde componenten
van de gastoevoerleiding moeten
bouwzijdig worden uitgevoerd door
het installatiebedrijf.
Gasdrukregelaars,
afsluitvoorzieningen enz. worden
niet meegeleverd en moeten
bouwzijdig beschikbaar worden
gesteld.
Bovendien adviseren wij een
hoogefficiënt gasfilter zonder
drukregelaar in te bouwen,
omdat het filteroppervlak van het
standaardfilter (aangebracht boven
de gasklep) beperkt is.
De geldende normen staan
een maximumdruk van 60
mbar toe in de ruimtes resp.
de verwarmingsruimte;
hogere drukwaarden moeten
worden verlaagd voordat ze
de verwarmingsruimte resp. de
opstellingsruimte van het apparaat
bereiken.
Voor de eerste ingebruikneming
moet de gastoevoerleiding grondig
worden gereinigd en ontlucht.
De aansluiting van het apparaat op
de gastoevoerleiding moet gasdicht
zijn.
Alle schroefverbindingen van het
apparaat en de gastoevoerleiding
moeten op dichtheid worden
gecontroleerd.
Eventueel gebruikte lekzoeksprays
moeten voldoen aan DIN 30657
(corrosievrij).
Maat- en constructiewijzigingen ten bate van de technische vooruitgang voorbehouden.
ATTENTIE
Installatiewerkzaamheden
aan de gasinstallatie en
de voedingsleidingen
mogen uitsluitend worden
uitgevoerd door geautoriseerd
vakpersoneel.
29
De eerste ingebruikneming mag
alleen worden uitgevoerd door
een contractbedrijf of door de
klantenservice van de fabriek.
Voor de eerste ingebruikneming
moeten de volgende stappen
worden uitgevoerd:
1. Alle aansluitingen en
schroefverbindingen van het
apparaat en de gasaansluiting op
dichtheid controleren.
2. Alle bereikbare elektrische
schroef- en steekverbindingen
controleren.
3. De polariteit en de
spanningsvoorziening van de
elektrische aansluiting controleren
(230V/50Hz).
4. Controleren of het apparaat
correct is aangesloten
op een functionerende
aarding die voldoet aan de
veiligheidsvoorschriften.
Alleen dan is de elektrische
veiligheid en werking van het
apparaat gewaarborgd.
5. Controleren of de elektronische
temperatuurregeling ATR-6
correct is aangesloten.
De apparaten worden in de fabriek
ingesteld op basis van de gewenste
gassoort.
ATTENTIE
Gasleidingen mogen nooit
worden gebruikt voor het
aarden van elektrische
apparaten!
Ingebruikneming
Men dient te waarborgen
dat een voorschriftsmatige
gastoevoerdruk continu beschikbaar
is overeenkomstig de ter plaatse
gebruikte gassoort.
Het gebruikte gas moet
overeenkomen met de gascategorie
die voor het apparaat is ingesteld.
Ga als volgt te werk om de brander
in gebruik te nemen:
1. De afsluitschroef in het
drukmetingsaansluitstuk van de
brander losdraaien.
Niet helemaal uitdraaien!
2. Een geschikt
drukmetingsapparaat, bijv. een
U-buismanometer, met een
meetnauwkeurigheid van min. 0,1
mbar, aansluiten.
3. De gasafsluitvoorzieningen
openen.
4. De hoofd-/noodschakelaar
inschakelen.
5. Op de temperatuurregeling ATR-6
een gewenste kamertemperatuur
instellen die hoger is dan de
werkelijke kamertemperatuur.
6. De bedrijfsmodusschakelaar op
de voorkant van het apparaat op
„verwarmen” zetten.
7. De temperatuurregeling op
„HANDBEDIENING“ zetten.
8. Controleren of het symbool
van de verwarming (bedrijf)
brandt op de display van de
temperatuurregeling.
9. Een gewenste temperatuur
instellen die hoger is dan de
door de kamerthermostaat of de
temperatuurregeling gemeten
temperatuur.
Er moet een functiecontrole
van het hele apparaat inclusief
een dichtheidscontrole van
alle gasvoerende verbindingen
worden uitgevoerd.
ATTENTIE
Als er een klein vlammetje gaat
branden op de display, is de brander
ingeschakeld.
Het is mogelijk dat de
ontstekingsbrander bij de eerste
ingebruikneming niet ontsteekt
omdat er nog lucht in de gasleiding
zit; in dit geval wordt er een
storingsmelding gegeven.
Het apparaat moet worden
ontgrendeld en de startprocedure
moet worden herhaald.
Instel- en
onderhoudswerkzaamheden
aan het apparaat en aan de
gasbrander mogen uitsluitend
worden uitgevoerd door
geautoriseerd vakpersoneel!
ATTENTIE
Verbrandingsanalyse
De brander starten en na
inschakeling van de ventilator de
brander op „maximumvermogen“
zetten door de resetknop op de
voorkant van het apparaat 2-3
seconden ingedrukt te houden.
De groene LED op de voorkant
knippert één keer wanneer het
apparaat op het maximumvermogen
werkt.
Controleren of de gasdruk bij de
gasklepingang de voorgeschreven
waarde heeft, anders moet de
gasdruk worden bijgeregeld.
Na ca. twee minuten een
uitlaatgasanalyseapparaat aansluiten
op de uitlaatgasleiding en de CO2-
waarde aflezen.
Deze waarde vergelijken met de
waarden van de toegepaste gassoort
in de tabel „Gasinstellingen”.
s
s
s
30
REMKO GPM
Als de waarde buiten het
aangegeven bereikt ligt, de waarde
corrigeren met de CO2-regelschroef
op de venturibuis.
- Bij het vastschroeven daalt de
gasdoorzet en daardoor ook de
CO2-waarde.
- Bij het losdraaien stijgt de CO2-
waarde.
Daarna de brander op
„minimumvermogen” zetten door
opnieuw de resetknop 2-3 seconden
ingedrukt te houden.
De groene LED op de voorkant
knippert twee keer snel wanneer het
apparaat op het minimumvermogen
werkt.
Wachten tot het minimumvermogen
zich heeft gestabiliseerd op de
brander en controleren of de CO2-
waarde gelijk aan of iets kleiner
is dan de CO2-waarde bij de
maximum doorzet (tot -0,3%).
Bij een afwijkende waarde de
offsetschroef draaien.
Om de waarde te wijzigen, de
metalen plug eruit trekken en de
regelschroef draaien:
- Bij het losdraaien daalt de CO2-
waarde
- Bij het vastschroeven stijgt de
CO2-waarde.
Na eventuele correcties d.m.v. de
offsetregulering, moet de CO2-
waarde bij maximumvermogen
opnieuw worden gecontroleerd
volgens de bovenstaande stappen.
Na deze stappen de brander op
„normaal vermogen” zetten door
opnieuw de resetknop 2-3 seconden
ingedrukt te houden.
Deze stand wordt aangegeven door
een continu brandende groene LED.
Nadat alle stappen voor de eerste
ingebruikneming zijn uitgevoerd,
Als het apparaat niet op de
„normaal”-modus wordt gezet,
zorgt de besturingsprintplaat
na 20 minuten voor een
automatische reset van het
apparaat.
CO2 regelschroef
drukmeteraansluitstuk
gasinlaat
offsetregeling
drukmeteraansluitstuk
gasuitlaat
geijkte
venturibuis
Als het apparaat lange tijd
niet gebruikt wordt, moeten
de gaskranen worden gesloten
en de hoofdschakelaar van het
apparaat worden uitgeschakeld.
ATTENTIE
ATTENTIE
De ingang van de venturibuis
mag nooit met de hand of met
andere voorwerpen worden
afgedekt.
Dit kan leiden tot vlamterugslag
van de voormengbrander.
Het apparaat voert altijd
een naventilatie uit voordat
de ventilatoren worden
uitgeschakeld.
AANWIJZING
Maat- en constructiewijzigingen ten bate van de technische vooruitgang voorbehouden.
moet de gebruiker worden
geïnstrueerd over de bediening van
het apparaat en de regeling ervan.
Als het apparaat niet op de
„normaal”-modus wordt gezet,
zorgt de besturingsprintplaat na
20 minuten voor een automatische
reset van het apparaat.
Dit gebeurt ook wanneer de
stroomvoorziening van het apparaat
wordt uit- en ingeschakeld.
s
s
s
AANWIJZING
31
Controleren of de elektroden goed
zijn bevestigd (zie afbeelding).
Het is belangrijk dat de
bewakingselektrode [IO] zich
tangentieel ten opzichte van de
ontstekingsbranderkop bevindt en er
niet boven ligt.
De ontstekingselektrode [Z] moet
zich ontladen naar de buitenkant
van de ontstekingsbrander op
een gepaste afstand tot de
bewakingselektrode.
2) Controle van de uitlaatgas- en
luchtaanvoerleidingen
De toestand van alle leidingen
en verbindingsstukken visueel
controleren.
Vuil op het eindstuk van de
luchtaanvoerleiding verwijderen.
3) Controle en reiniging van de
venturibuis
Met een kwastje of ander geschikt
gereedschap het vuil bij de ingang
van de venturibuis verwijderen.
Ervoor zorgen dat er niets in de
venturibuis valt.
4) Controle van de gasinlaatdruk
Ervoor zorgen dat de druk bij de
inlaat van de gasklep overeenkomt
met de voor de gassoort
voorgeschreven waarde.
Deze controle moet worden
uitgevoerd terwijl het ingeschakelde
apparaat op het maximum
vermogen werkt.
5) Controle van het
vlambewakingsapparaat
Met het apparaat op de
verwarmingsmodus de gaskraan
sluiten en controleren of
storingsmelding F1 wordt gegeven.
De gaskraan weer openen,
ontgrendelen en wachten tot het
apparaat opnieuw start.
6) Controle van de
veiligheidsthermostaat/-
thermostaten
De controle moet worden
uitgevoerd met het apparaat op de
verwarmingsmodus.
- Met een föhn of andere geschikte
middelen de thermostaatsensor
verhitten tot storingsmelding F2
wordt weergegeven.
- De thermostaatsensor(en) laten
afkoelen en het apparaat weer
ontgrendelen.
- Deze controle moet worden
uitgevoerd voor alle thermostaten
in het apparaat.
Onderhoud
2-3 mm
Z
IO
Om een goede werking en
een lange levensduur van de
apparaten te waarborgen, moeten
er beslist eenmaal per jaar en in
ieder geval aan het begin van het
verwarmingsseizoen enkele controles
worden uitgevoerd:
1) Toestand van de ontstekings-
en bewakingselektrode en
van de ontstekingsgasbrander
controleren
2) Toestand van de toevoerlucht-
en uitlaatgasleidingen en
-eindstukken controleren.
3) Venturibuis controleren op vuil.
4) Warmtewisselaar controleren op
vuil.
5) Gasdruk bij de inlaat van de
gasklep controleren.
6) Werking van het
vlambewakingsapparaat
controleren.
7) Controle van de
veiligheidsthermostaat/-
thermostaten.
8) Controle van de ionisatiestroom
(>2 micro-ampère)
1) Controle van de elektroden
De ontstekingsbrander geheel uit
elkaar nemen; het gasnet en de
gassproeier met perslucht reinigen.
Controleren of de keramiek van de
elektroden onbeschadigd is.
Eventuele oxidatie-afzettingen op
de metalen delen van de elektroden
voorzichtig verwijderen met zeer fijn
schuurpapier.
Bij stappen 1, 2, 3 en 4 moet
altijd de stroom- en gastoevoer
naar het apparaat worden
onderbroken.
Stappen 5, 6, 7 en 8 worden
uitgevoerd met het apparaat in
de verwarmingsmodus.
AANWIJZING
Maat- en constructiewijzigingen ten bate van de technische vooruitgang voorbehouden.
s
s
s
32
REMKO GPM
7) Controle van de ionisatiestroom
Voer de controle uit met
een testapparaat dat micro-
ampèrewaarden bij gelijkstroom kan
meten.
- Stroomtoevoer naar het apparaat
onderbreken.
- Kabel losmaken van het
vlambewakingsapparaat en
aansluiten op de minpool van het
testapparaat.
- Een kabelverbinding maken tussen
de plus-pool van het testapparaat
en het vlambewakingsapparaat.
- Apparaat weer inschakelen en de
ionisatiestroom meten.
De waarde van de ionisatiestroom
moet hoger zijn dan 2 microampère
(µA).
Lagere waarden duiden op een
slecht geplaatste of geoxideerde
elektrode.
- De bevestigingsschroeven van de
afdekking [A] van de uitlaatgas-
verzamelkast demonteren.
- Met een geschikte buisborstel
de binnenkant van de buizen
over de gehele lengte reinigen,
waarbij het vuil zo mogelijk naar
de verzamelkast geveegd dient
te worden, waar het kan worden
opgezogen.
- Na de reiniging de afdekking [A]
van de uitlaatgas-verzamelkast
weer monteren en controleren op
dichtheid.
- Na afloop van het werk het
apparaat weer aansluiten en een
keer laten proefdraaien.
A
Voor een lange levensduur
en een storingsvrije werking
van de apparaten is periodiek
onderhoud, minstens na
elke verwarmingsperiode,
noodzakelijk.
AANWIJZING
Door de onberispelijke verbranding
in de apparaten ontstaan hier
normaal gesproken slechts kleine
afzettingen.
Toch kunnen er in de loop van
de tijd afzettingen ontstaan in de
buizen van de warmtewisselaar. De
gebruikelijke onderhoudsintervallen
dienen daarom beslist te worden
nageleefd. Een merkbare afname
van het verwarmingsvermogen kan
een symptoom zijn van afzettingen
in de warmtewisselaar.
Voer de volgende stappen uit om de
warmtewisselaar te reinigen:
- Apparaat laten afkoelen en
losmaken van het stroomnet.
- Zijdeur van het apparaat openen.
8) Controle en reiniging van de warmtewisselaar
ionisatiebewakingselektrode
flambewakings-
apparaat
micro-
ampèremeter
µA
s
s
s
Maat- en constructiewijzigingen ten bate van de technische vooruitgang voorbehouden.
Instel- en
onderhoudswerkzaamheden
mogen uitsluitend worden
uitgevoerd door geautoriseerd
vakpersoneel.
AANWIJZING
33
Bij het vervangen van de
besturingsprintplaat moeten er
enkele controles worden uitgevoerd
en parameters worden ingesteld.
De programmering van
parameters A1, A2 en A3 is beslist
noodzakelijk omdat de vervangende
besturingsprintplaten neutraal
worden geleverd.
Elke gas-wandverwarmingsautomaat
wordt geleverd met een
bijbehorende technische beschrijving
die de vooraf geprogrammeerde
standaardwaarden bevat.
Houd alle ter plaatse aangebrachte
veranderingen bij op deze lijst, zodat
de vervangende besturingsprintplaat
op de juiste manier geprogrammeerd
kan worden.
Controle van de
hardwareconfiguratie van de
besturingsprintplaat
Controle voor gebruik met
temperatuurregeling ATR-6:
De brug NTC/ VAN moet op NTC
staan en de CR-schakelaar op ON;
zie onderstaande afbeelding [richting
binnenrand van de kaart];
Deze configuratie is nodig om
een goede werking van de NTC-
sensoren te waarborgen.
brug op NTC
CR-schakelaar
op ON
Programmering van de parameters
De programmering vindt uitsluitend
plaats via de temperatuurregelig
ATR-6.
De parameters die beslist
geprogrammeerd moeten worden,
zijn:
A1, A2 en A3.
Deze bepalen de
correcte verbranding en
het warmtevermogen
van de geïnstalleerde
wandverwarmingsautomaat.
Bij de vervangingsprintplaten zijn
parameters A1, A2 en A3 niet
voorgeprogrammeerd.
In de onderstaande tabel vindt u
de waarden die afhankelijk van het
apparaatmodel ingesteld moeten
worden.
Vervangen van de besturingsprintplaat
model A1 A2 A3
GPM15 44 58 83
GPM25 55 73 83
GPM35 62 93 80
GPM55 65 93 70
GPM75 75 98 70
Voor toegang tot de parameters de
toets KM ca.10 seconden ingedrukt
houden.
Op de display verschijnt:
INFO REG ERR >>
Op toets K4 >> drukken; op de
display verschijnt:
SPRA PAR PARK >>
Op toets K3 PARK drukken; op de
display verschijnt:
<< PARAM K 1 >>
De waarde van de ingestelde
parameter 1 verschijnt boven de
toets K4 en wordt ingesteld met de
toetsen K+ en K-.
Met toets K4 >> worden de
parameters 1 t/m 3 na elkaar
opgeroepen; ze worden ingesteld
met de toetsen K+ en K-.
Schoorsteenvegertoets
Indien nodig de kamertemperatuur
op de temperatuurregeling
hoger instellen dan de actuele
kamertemperatuur. Wachten tot de
brander is gestart.
Nadat de ventilator is
ingeschakeld de brander op
„maximumvermogen“ zetten door
de resetknop op de voorkant van het
apparaat 2-3 seconden ingedrukt te
houden.
De groene LED knippert snel
wanneer het apparaat op het
maximumvermogen werkt.
Na ca. twee minuten kann
de uitlaatgasanalyse worden
uitgevoerd op het meetpunt in de
uitlaatgasleiding.
Nadat de meting is uitgevoerd het
apparaat op „normaal vermogen”
zetten door opnieuw de resetknop
2-3 seconden ingedrukt te houden.
De groene LED knippert langzaam
(min. vermogen).
Nu de resettoets nogmaals
indrukken; de groene LED brandt
dan weer continu.
De normale bedrijfsmodus is weer
geactiveerd.
De kamertemperatuur (indien
deze is veranderd) weer op de
oorspronkelijke waarde zetten in de
temperatuurregeling.
d
Z
Als het apparaat niet op de
„normaal”-modus wordt ge-
zet, zorgt de besturingsprint-
plaat na 20 minuten voor een
automatische reset van het
apparaat.
AANWIJZING
Maat- en constructiewijzigingen ten bate van de technische vooruitgang voorbehouden.
34
REMKO GPM
Apparaat zonder temperatuurrege-
ling
Bij het vervangen van de gasklep
moeten de CO2-waarde en eventu-
eel de offsetwaarde worden inge-
steld.
- De brander starten en na inschake-
ling van de ventilator de brander
op “maximumvermogen” zetten
door de resetknop op de achter-
kant van het apparaat 2-3 secon-
den ingedrukt te houden.
De groene LED op de voorkant knip-
pert één keer als het apparaat op het
maximumvermogen werkt.
Na ca. twee minuten een uitlaatgas-
analyseapparaat aansluiten en de
CO2-waarde aflezen.
Deze waarde vergelijken met de
waarden van de toegepaste gassoort
in de tabel „Gasinstellingen”.
- Als de waarde buiten het aangege-
ven bereikt ligt, de waarde corri-
geren met de CO2-regelschroef op
de venturibuis:
Bij het indraaien van de stelschroef
daalt de gasdoorzet en daardoor ook
de CO2-waarde.
Bij het losdraaien stijgt de CO2-
waarde.
Daarna de brander op „minimum-
vermogen” zetten door opnieuw de
resetknop 2-3 seconden ingedrukt
te houden. De groene LED op de
voorkant knippert twee keer snel
wanneer het apparaat op het „mini-
mumvermogen“ werkt.
- Wachten tot het minimumvermo-
gen zich heeft gestabiliseerd op de
brander en controleren of de CO2-
waarde gelijk aan of iets kleiner is
dan de CO2-waarde bij de maxi-
mum doorzet (tot -0,3%).
Bij een afwijkende waarde de offset-
schroef draaien.
Om de waarde te wijzigen, de meta-
len plug eruit draaien en de regel-
schroef draaien:
Bij het losdraaien daalt de CO2-
waarde
Bij het vastschroeven stijgt de CO2-
waarde.
Na eventuele correcties d.m.v. de
offsetregulering moet de CO2-waar-
de bij maximumvermogen opnieuw
worden gecontroleerd volgens de
eerder genoemde stappen.
Na deze stappen de brander op
„normaal vermogen” zetten door
opnieuw de resetknop 2-3 seconden
ingedrukt te houden.
Deze stand wordt aangegeven door
een continu brandende groene LED.
Dit gebeurt ook wanneer de stroom-
voorziening van het apparaat wordt
uit- en ingeschakeld.
Apparaat met temperatuurregeling
Bij het vervangen van de gasklep
moeten de CO2-waarde en eventu-
eel de offsetwaarde worden inge-
steld.
- Reguleringsparameter van de sen-
sor NTC1 („REG SAN“ op de tem-
peratuurregeling) instellen op een
hogere waarde dan de door sensor
NTC1 gemeten waarde („FLUSS
VL“ op de temperatuurregeling).
- Brander inschakelen.
Ongeveer twee minuten na het
starten bereikt het apparaat zijn
maximum doorzet.
Een uitlaatgasanalyseapparaat aan-
sluiten en de CO2-waarde aflezen.
Deze waarde vergelijken met de
„Gasinstellingen” (pagina 32) voor
de gebruikte gassoort.
- Als de waarde buiten het aangege-
ven bereikt ligt, de waarde corri-
geren met de CO2-regelschroef op
de venturibuis:
Bij het indraaien daalt de gasdoorzet
en daardoor ook de CO2-waarde.
Bij het losdraaien stijgt de CO2-
waarde.
Daarna de brander instellen op het
minimumvermogen door de REG
SAN-waarde in te stellen op een
waarde die lager is dan de gemeten
temperatuur.
- Wachten tot het minimumvermo-
gen zich heeft gestabiliseerd op de
brander en controleren of de CO2-
waarde gelijk aan of iets kleiner is
dan de CO2-waarde bij de maxi-
mum doorzet (tot -0,3%).
Bij een afwijkende waarde de offset-
schroef draaien.
Om de waarde te wijzigen, de me-
talen plug uitdraaien en de regel-
schroef draaien:
Bij het losdraaien daalt de CO2-
waarde.
Bij het vastschroeven stijgt de CO2-
waarde.
Na eventuele correcties d.m.v. de
offsetregulering, moet de CO2-
waarde bij maximumvermogen
opnieuw worden gecontroleerd
volgens de bovenstaande stappen.
Vervangen van de gasklep en CO2- en offsetregeling
Maat- en constructiewijzigingen ten bate van de technische vooruitgang voorbehouden.
Als het apparaat niet op de
„normaal”-modus wordt ge-
zet, zorgt de besturingsprint-
plaat na 20 minuten voor een
automatische reset van het
apparaat.
AANWIJZING
35
De bouwzijdige omschakeling
naar een ander soort gas mag
uitsluitend worden uitgevoerd door
geautoriseerd vakpersoneel.
Voor het ombouwen moet er
zijn voldaan aan de nationale
voorschriften.
Hieronder wordt de ombouwset
voor omschakeling van aardgas naar
vloeibaar gas beschreven.
Leveringsomvang ombouwset:
geijkt membraan
ontstekingsvlam-sproeier
sticker „apparaat omgeschakeld
naar...”
Nadat de instelling is uitgevoerd,
de sticker „apparaat ingesteld op
...” vervangen door de bijgevoegde
sticker „apparaat omgeschakeld
naar...”.
Ga bij het ombouwen als volgt te
werk:
stroomvoorziening van het
apparaat aan alle polen
onderbreken
ontstekingssproeier zorgvuldig
vervangen
het geijkt membraan zorgvuldig
aanbrengen tussen de gasklep en
de venturibuis
de stroomvoorziening van het
apparaat weer herstellen en het
apparaat voorbereiden op de
start
tijdens de ontstekingsfase
controleren of er geen gas
vrijkomt bij de verbinding
sproeier-koperbuis
Wanneer de brander op het hoogste
vermogen werkt, controleren:
1) of de druk bij de inlaat van de
gasklep overeenkomt met de
voor de gassoort voorgeschreven
waarde.
2) of het CO2-gehalte overeenkomt
met de voorgeschreven waarden
van de desbetreffende gassoort.
Als de gemeten waarde hiervan
afwijkt, moet deze worden
aangepast m.b.v. de CO2-
regelschroef.
Door de schroef in te draaien daalt
de CO2-waarde.
Door de schroef uit te draaien stijgt
de CO2-waarde.
Nogmaals controleren of de
gaskringloop dicht is.
gassoort vloeibaar gas G30 - G31
model GPM 15 GPM 25 GPM 35 GPM 55 GPM 75
Ø ontstekingssproeier mm 0,51 0,51 0,51 0,51 0,51
Ø gasmembraan mm 4,5 5,0 5,1 6,5 6,5
Montage van het membraan
van model GPM 75
Montage van het membraan van
modellen GPM 15 / 25 / 35 / 55
De voor gebruik van vloeibaar
gas geleverde warmeluchtbe-
reider is afgesteld op gebruik
van gassoort G31. Bij gebruik
van G30 moet de CO2 worden
gecontroleerd en eventueel
worden bijgesteld.
ATTENTIE
Maat- en constructiewijzigingen ten bate van de technische vooruitgang voorbehouden.
Instel- en onderhoudswerk-
zaamheden mogen uitsluitend
worden uitgevoerd door geauto-
riseerd vakpersoneel.
AANWIJZING
Omschakelen naar vloeibaar gas
36
REMKO GPM
Opsporen van storingen
Verhelpen van storingen
JA
NEIN
JA
NEIN
JA
JA
NEIN
NEIN
JA
Ja
BETRIEB NORMAL
NEIN
Siehe
Störungs-
ursachen
Gerät
blockiert
Erscheint auf
dem Display die
Temperatur?
Ist der Brenner
eingeschaltet?
Ist die ausgeblasene
Umluft warm?
Läuft der Brenner auf
Höchstleistung?
Wärmeleistung
unzureichend
Erscheint
dieses Symbol auf
dem Display?
a) Netzanschluss
b) Buskabelverbindung
zwischenTemperaturregelung
und Steuerplatine
c) Elektromagnetische Störungen
d) Temperaturregelung mit ent-
sprechender Taste zurückstellen
e) Temperaturregelung defekt
Kontrollieren:
!
Erscheint
das Symbol
des Heizkörpers
im Display?
Ja
Kontrollieren:
Temperaturregelung
steht auf Stand-By
Temperatur-
regelung auf
ON Stellen
NEIN
NEIN
Anzeige des Wasserhahn-Symbol:
An der Temperaturregelung
die Heizphase auf ON Handbetrieb oder
ON Automatikbetrieb stellen
Fehler
auslesesen
Prüfen, dass der RegSan-Wert
höher als der vom NTC1 Fühler
gemessene Wert eingestellt ist.
a) Kontakt 7-9 geschlossen
b) Wechselschalter auf Winter
T
Blinkt
dieses Symbol
im Display der
Temperaturregelung?
Kessel Reset
Betrieb
Wand-Heizautomat
REMKO GPM
Maat- en constructiewijzigingen ten bate van de technische vooruitgang voorbehouden.
werking wandver-
warmingsautomaat
REMKO GPM
Is de brander
ingeschakeld?
Onvoldoende
verwarmingsver-
mogen
apparaat
geblokkeerd
Controleren:
a) netaansluiting
b) buskabelverbinding tussen
temperatuurregeling en
besturingsprintplaat
c) elektromagnetische storingen
d) temperatuurregeling resetten
met desbetreffende toets
e) temperatuurregeling defect
fout corrigeren
zie storingsoor-
zaken
temperatuurre-
geling op ON
zetten
temperatuurregeling
staat op stand-by
Controleren:
a) contact 7-9 gesloten
b) wisselschakelaar op winter
NORMALE
WERKING
Weergave van het waterkraansymbool:
Op de temperatuurregeling de
verwarmingsfase op ON handbediening of
op ON automatische modus zetten
Controleren of de ingestelde Reg-
San-waarde hoger is dan de door
NTC1-sensor gemeten waarde
JA
NEE
JA
JA
JA
NEE
NEE
JA
JA
NEE
NEE
JA
NEE
NEE
Knip-
pert dit
symbool op
de display van de
temperatuurregeling?
Verschijnt
dit symbool op de
display?
Werkt
de
brander op het
maximumvermogen?
Is de
uitgeblazen
circulatielucht
warm?
Verschijnt de
temperatuur op de
display?
Ver-
schijnt het
verwarmingse-
lement-symbool op
de display?
37
Soort storing
F8
F6
F4
F3
F2
F1
Brenner zündet nicht
Sicherheitsthermostat (STB)
Brennergebläse defekt
Fühler NTC1 oder NTC2
werden falsch angezeigt
Verriegelung der Steuerplatine
Flammenüberwachungsgerät
- Kabelverbindung zwischen Flammenüberwachungsgerät
und Steuerplatine überprüfen
- Parameter A1 und A2 müssen den Werten der Tabelle im
Abschnitt “Auswechseln der Steuerplatine” entsprechen
- Flammenüberwachungsgerät defekt
- Gasversorgung und Gaskomponenten überprüfen
(siehe auch F1)
- Bei wiederholten Verriegelungen Steuerplatine ersetzen
- Korrekte Position der Brücke auf NTC überprüfen
- Fühler NTC1 überprüfen
- Fühler NTC2 überprüfen (nur mit Temperaturregelung)
- Gasversorgung nicht vorhanden bzw. fehlerhaft
- Phase- und Nullleiter vertauscht
- Erdleiter fehlt oder falsch angeschlossen
- Zündelektrode defekt oder falsch eingebaut
- Überwachungselektrode defekt oder falsch eingebaut
- Flammüberwachungsgerät defekt
- Zündgasdüse verschmutzt oder falsche Dimension
- Umluftventilator defekt
- mangelhafte Kühlung des Wärmetauschers
- Kapillarrohr oder Fühler defekt
- Fühlerposition zu nahe am Wärmetauscher
- Sicherheitsthermostat auf elektr. Durchgang überprüfen
- Dichtungen defekt, warme Abgase kommen an den Fühler
Hinweis: Der Fühler ist nicht nur an der Spitze, sondern auf
seiner gesamten Kapillarrohrlänge sensibel
- Niederspannungskabel zum Brennergebläse defekt oder
nicht angeschlossen
- Parameter A1 und A2 müssen den Werten der Tabelle im
Abschnitt “Auswechseln der Steuerplatine” entsprechen
- Brennergebläse defekt
- Brennerplatine defekt
ERR
Fehlerhafte Verbindung mit
der Temperaturregelung
- Fehlerhaftes Verbindungskabel
- Elektromagnetische Störungen
- Fehlerhafte Temperaturregelung ATR-6
- Umgebungstemperatur der ATR-6 unter 0°C
Störung des Flammüberwachungs-
geräts wegen nicht erfolgter Zündung
des Brenners; die Steuerplatine
sorgt vor der Meldung der Störung
für eine Serie von automatischen
Entriegelungsversuchen.
Auslösung des Sicherheitsthermos-
taten. Falls die vom Thermostat
erfasste Temperatur zu hoch ist,
löst dieser aus und blockiert den
Betrieb des Gerätes.
Verbrennungsluft-Gebläse ist defekt
oder die Signalmeldung an die
Steuerplatine liegt außerhalb des
Toleranzbereichs hinsichtlich der
verlangten Drehzahl.
NTC1 Fühler defekt oder nicht ange-
schlossen - der Wert des Fühlers
liegt außerhalb des Messbereichs.
Wegen ständiger und wiederholter
erfolgloser Zündversuche für einen
vorbestimmten Zeitraum. Bei dieser
Störung leuchtet auch die LED zur
Störungssignalisierung direkt auf der
Steuerplatine.
Die Steuerplatine hat dem Flamm-
überwachungsgerät das Startsignal
übermittelt, aber das Signal des
erfolgten Starts nicht erhalten;
evtl. Flammenüberwachungsgerät
defekt.
Maat- en constructiewijzigingen ten bate van de technische vooruitgang voorbehouden.
- circulatieluchtventilator defect
- gebrekkige koeling van de warmtewisselaar
- capillaire buis of sensor defect
- sensorpositie te dicht bij warmtewisselaar
- elektrischen doorgang van de veiligheidsthermostaat
controleren
- afdichtingen defect; warm uitlaatgas komt bij de sensor
Aanwijzing: de sensor is niet alleen aan de punt, maar over de
gehele lengte gevoelig
veiligheidsthermostaat (STB)
Activering van de veiligheidsther-
mostaat.Als de door de ther-
mostaat gemeten temperatuur
te hoog is, wordt de thermostaat
geactiveerd en wordt de werking
van het apparaat geblokkeerd.
- gastoevoer niet aanwezig/defect
- fase- en nulleider verwisseld
- aardleiding ontbreekt of is onjuist aangesloten
- ontstekingselektrode defect of onjuist ingebouwd
- bewakingselektrode defect of onjuist ingebouwd
- vlambewakingsapparaat defect
- ontstekingssproeier vuil of verkeerde grootte
brander ontsteekt niet
Het vlambewakingsapparaat meldt
een storing omdat de brander niet
is ontstoken; de besturingsprintplaat
voert een reeks automatische ont-
grendelingspogingen uit voordat de
storingsmelding wordt gegeven.
- laagspanningskabel naar de branderventilator defect of niet
aangesloten
- parameters A1 en A2 moeten overeenkomen met de
waarden uit de tabel in paragraaf „Besturingsprintplaat
vervangen“
- branderventilator defect
- branderprintplaat defect
branderventilator defect
Verbrandingsluchtventilator is
defect of het signaal naar de
besturingsprintplaat ligt buiten het
tolerantiebereik van het gewenste
toerental.
- correcte positie van brug op NTC controleren
- sensor NTC1 controleren
- sensor NTC2 controleren (alleen met temperatuurregeling)
sensor NTC1 of NTC2 wordt
onjuist weergegeven
Sensor NTC1 defect of niet
aangesloten – de waarde van de
sensor ligt buiten het meetbereik
- gastoevoer en gascomponenten controleren
- bij herhaalde vergrendelingen de besturingsprintplaat
vervangen
vergrendeling van de besturing-
sprintplaat
Besturingsprintplaat meldt een
storing vanwege herhaalde
mislukte ontstekingspogingen
van het apparaat gedurende een
vooraf ingestelde tijdsduur.
- kabelverbinding tussen vlambewakingsapparaat en
besturingsprintplaat controleren
- parameters A1 en A2 moeten overeenkomen met de
waarden uit de tabel in paragraaf „Besturingsprintplaat
vervangen“
- vlambewakingspparaat defect
vlambewakingsapparaat
De besturingsprintplaat heeft een
startsignaal naar het vlambewaking-
sapparaat gestuurd, maar heeft geen
signaal ontvangen dat de start heeft
plaatsgevonden; mogelijk is het
vlambewakingsapparaat defect.
- defecte aansluitkabel
- elektromagnetische storingen
- onjuiste temperatuurregeling ATR-6
- omgevingstemperatuur ATR-6 minder dan 0°C
Onjuiste verbinding met de
temperatuurregeling
38
REMKO GPM
Afmetingen van het apparaat
Serie Afmetingen Opening Ophanging Gasvoorziening
L B H V HB LB IM IS ID DM GAS GO GV
GPM15 720 640 650 140 530 415 450 116 174 475 3/4“ 186 263
GPM25 900 640 650 140 530 595 450 206 264 475 3/4“ 186 263
GPM35 900 640 650 140 530 595 450 206 264 475 3/4“ 186 263
GPM55 1240 640 740 140 620 935 780 228 252 475 3/4“ 183 352
GPM75 1400 750 810 140 690 1080 894 243 283 400 1“ 109 296
Serie Horizontale afleidingen
A F AV TV S
GPM15 80 80 367 204 105
GPM25 80 80 367 204 105
GPM35 80 80 367 204 105
GPM55 80 80 457 204 105
GPM75 100 100 511 204 130
Serie Verticale afleidingen
A F AO TO S
GPM15 80 80 305 120 105
GPM25 80 80 305 120 105
GPM35 80 80 305 120 105
GPM55 80 80 310 120 100
GPM75 100 100 400 140 127
A = luchtaanvoerleiding
F = uitlaatgasleiding
Maat- en constructiewijzigingen ten bate van de technische vooruitgang voorbehouden.
B DM
H
V
HB
LB
60
L
IMIS ID
S
AO TO
ØA
ØF
S
TV
GV
AV
235
25
ØA
ØF
GO
60
39
Gelieve bij het bestellen van vervangingsonderdelen naast het EDV-nr. ook het apparaatnummer en het apparaattype (zie
typeplaatje) te vermelden!
Weergave van het apparaat
36
6
1
3
2
9
13
14
12 7 811
36
38
42
41
d
Z
40
37
39
40
REMKO GPM
16
21
22
18
19
25
30 31
29
28
32
33
34
35
24
15
23
20
26
27
17
Venturibrander
Maat- en constructiewijzigingen ten bate van de technische vooruitgang voorbehouden.
41
Vervangingsonderdelenlijst
Nr. Benaming GPM 15 GPM 25 GPM 35 GPM55 GPM 75
1 besturingsprintplaat 1110440 1110440 1110440 1110440 1110440
2 F1 zekering 4A 1110445 1110445 1110445 1110445 1110445
3 F2 zekering 2,5A 1110446 1110446 1110446 1110446 1110446
6 transformator 1110449 1110449 1110449 1110449 1110449
7 controlelampje ROOD (hoekig) 1110524 1110524 1110524 1110524 1110524
8 controlelampje GROEN (hoekig) 1110525 1110525 1110525 1110525 1110525
9 veiligheidstemperatuurbegrenzer 1110452 1110452 1110452 1110452 1110452
11 omschakelaar zomer/winter 1110454 1110454 1110454 1110454 1110454
12 ontgrendelknop 1110456 1110456 1110456 1110456 1110456
13 stroomaansluitbus 1110526 1110526 1110526 1110526 1110526
14 kabelschroefverbindingen 1110457 1110457 1110457 1110457 1110457
15 ontstekingsgasbuis 1110458 1110458 1110458 1110458 1110459
16 vlambewakingsapparaat 1110460 1110460 1110460 1110460 1110460
17 magneetklep ontstekingsgasbrander 1110461 1110461 1110461 1110461 1110461
18 gasklep 1110462 1110462 1110462 1110462 1110463
19 venturibuis 1110464 1110465 1110465 1110466 1110466
20 branderventilator 1110467 1110467 1110467 1110468 1110469
21 ontstekingskabel 1110470 1110470 1110470 1110470 1110471
22 ionisatiekabel 1110472 1110472 1110472 1110472 1110472
23 kijkglas met afdichting 1110473 1110473 1110473 1110473 1110473
24 ontstekingsgasbrander, compleet 1110474 1110474 1110474 1110474 1110474
25 ontstekingselektrode 1110479 1110479 1110479 1110479 1110479
26 ionisatie-elektrode 1110480 1110480 1110480 1110480 1110480
27 ontstekingsgassproeier aardgas 1110486 1110487 1110488 1110489 1110490
27a ontstekingsgassproeier vloeibaar gas 1110491 1110492 1110493 1110494 1110495
28 afdichting branderflens 1110481 1110481 1110481 1110481 1110481
29 afdichting branderventilator 1110482 1110482 1110482 1110482 1110483
30 afdichting branderbuis 1110484 1110484 1110484 1110484 1110485
31 gaslans 1110527 1110528 1110529 1110530 1110531
32 afdichting gasklep 1110496 1110496 1110496 1110496 1110496
33 gastoevoerbuis 1110497 1110497 1110497 1110497 1110498
34 afdichting gastoevoerbuis 1110499 1110499 1110499 1110499 1110500
35 contramoer 1110501 1110501 1110501 1110501 1110502
36 luchtuitlaatrooster 1110503 1110504 1110504 1110505 1110506
37 uitlaatgasaansluitstuk 1110508 1110508 1110508 1110508 1110509
38 sluitknop 1110510 1110510 1110510 1110510 1110510
39 luchttoevoeraansluitstuk 1110511 1110511 1110511 1110511 1110512
40 deurscharnier 1110513 1110513 1110513 1110513 1110513
41 temperatuursensor (NTC1) 1110514 1110514 1110514 1110514 1110514
42 circulatieluchtventilator 1110515 1110516 1110517 1110518 1110519
gn. afb.. stroomaansluitstekker 1110520 1110520 1110520 1110520 1110520
gn. afb. venturibrander compleet 1110532 1110533 1110534 1110535 1110536
Gelieve bij het bestellen van vervangingsonderdelen naast het EDV-nr. ook het apparaatnummer en het apparaattype
(zie typeplaatje) te vermelden!
42
REMKO GPM
Land Categorie Aardgas Druk Vloeibaar gas Druk
AT
II
2H3B/P
G20 20 mbar G30/G31 50 mbar
BE <70 kW
I
2E(S)B,I3P
G20/G25 20/25 mbar G31 37 mbar
BE >70 kW
I
2E(R)B,I3P
G20/G25 20/25 mbar G31 37 mbar
CH
II
2H3B/P
G20 20 mbar G30/G31 50 mbar
DE
II
2ELL3B/P
G20/G25 20 mbar G30/G31 50 mbar
DK, FI, GR, SE
II
2H3B/P
G20 20 mbar G30/G31 30 mbar
ES, GB, IE, PT
II
2H3P
G20 20 mbar G31 37 mbar
IT
II
2H3B/P
G20 20 mbar G30/G31 30 mbar
FR
II
2Esi3P
G20/G25 20/25 mbar G31 37 mbar
LU
II
2E3P
G20/G25 20 mbar G31 37/50 mbar
NL
II
2L3B/P
G25 25 mbar G30/G31 30 mbar
NO, HR
II
2H3B/P
G20 20 mbar G30/G31 30 mbar
HU
II
2HS3B/P
G20/G25.1 25 mbar G30/G31 30 mbar
CZ
II
2H3B/P
G20 20 mbar G30/G31 30 mbar
CY, MT
I
3B/P
G30/G31
30 mbar
EE, LT, LV
II
2H3B/P
G20 20 mbar G30/G31
30 mbar
IS
I
3P
G31
37 mbar
SK
II
2H3B/P
G20 20 mbar G30/G31 30 mbar
SI
II
2H3B/P
G20 20 mbar G30/G31 30 mbar
BG, RO, TR
II
2H3B/P
G20 20 mbar G30/G31 30 mbar
PL
II
2ELwLs3B/P
G20/G2.350 20/13 mbar G30/G31 37 mbar
Landentabel gassoorten
Gassoort G20 G25 G30 G31
Categorie afhankelijk van het land van bestemming (zie bovenstaande tabel)
Voedingsdruk (mbar)
20
(min.17-max.20)
25
(min.20-max.30)
30 - 50 30 -50
Ontstekingsgassproeier Ø (mm) 0,60 0,60 (0,65) 0,51 0,51
Kooldioxide CO
2
(%)
8,7 ±0,2 (cat.H)
8,9 ±0,2 (cat.E)
8,7 ±0,2 9,6 ±0,2 9,4 ±0,2
Gasbrander instelwaarden / uitlaatgasanalyse
De eerste ingebruikneming mag alleen worden uitgevoerd door erkend vakpersoneel.
Een verplicht onderdeel van de eerste ingebruikneming is het uitvoeren van een verbrandingsanalyse.
In de EG-landen en in de landen buiten de EG zijn de apparaten goedgekeurd voor de bovenstaande gassoorten.
Maat- en constructiewijzigingen ten bate van de technische vooruitgang voorbehouden.
43
Technische gegevens
Serie GPM 15 GPM 25 GPM 35 GPM 55 GPM 75
min. max. min. max. min. max. min. max. min. max.
Nominale warmtebelasting kW 12,5 16,5 20,0 26,5 24,0 34,8 40,0 58,0 58,0 78,0
Nominale verwarmingscapaciteit kW 11,8 15,1 18,8 24,4 22,6 31,5 37,6 53,0 54,5 71,5
Nominale luchtvolumestroom m
3
/h 2450 3050 3050 6250 6800
Brandstof aardgas of vloeibaar gas
CO2-gehalte 1) % 8,7 ± 0,2
Uitlaatgas-massastroom 1) kg/h 22 30 35 46 42 61 70 101 102 136
CO2-gehalte 2) % 9,4 ± 0,2
Uitlaatgas-massastroom 2) kg/h 23 31 36 48 43 62 72 103 104 140
Uitlaatgastemp. ca. °C 190 200 210 195 190
Rendement % 94,0 91,8 94,0 91,9 94,0 90,5 94,0 91,4 94,0 91,7
Gasaansluiting inch ¾“ ¾“ ¾“ ¾“ 1“
Temperatuurverhoging lucht K 21,1 27,0 18,0 23,4 21,7 30,2 17,6 24,8 23,5 30,8
Gasdoorzet (aardgas H) 3) m
3
/h 1,32 1,75 2,12 2,80 2,54 3,68 4,23 6,14 6,14 8,25
Gasdoorzet (aardgas L) 3
)
m
3
/h 1,54 2,03 2,46 3,26 2,95 4,28 4,92 7,13 7,13 9,59
Gasdoorzet (vloeibaar gas) 3) kg/h 0,79 1,05 1,27 1,68 1,52 2,21 2,54 3,68 3,68 4,95
Vereiste schoorsteentrek Pa 0
Beschikb. druk uitlaatgaszijde Pa 50 50 90 120 120
Geluidsdrukniveau LpA 5m dB(A) 42,9 46,9 46,9 50,5 50,5
Spanningsvoorziening V/Hz 230/1~/50
Nominale stroom A 0,61 1,13 1,13 1,91 1,91
Krachtontneming W 140 260 260 440 440
Verbrandingslucht-aansluiting mm 80 Ø 80 Ø 80 Ø 80 Ø 100 Ø
Uitlaatgasaansluiting mm 80 Ø 80 Ø 80 Ø 80 Ø 100 Ø
Installatievarianten type B23 / C13 / C33 / C43 / C53 / C63
EG-vergunning nr. 0694BN4077
Gewicht kg 59 65 69 97 150
Maat- en constructiewijzigingen ten bate van de technische vooruitgang voorbehouden.
1) Waarden bij verbranding van aardgas
2) Waarden bij verbranding van vloeibaar gas
3) Waarden hebben betrekking op 15 °C - 1013 mbar
Technische wijzigingen voorbehouden, gegevens onder voorbehoud!
REMKO INTERNATIONAL
en ook vlakbij u in de buurt!
Maak gebruik van onze ervaring en adviezen
REMKO GmbH & Co. KG
Klima- und Wärmetechnik
Im Seelenkamp 12 · D-32791 Lage
Postfach 1827 ·D-32777 Lage
Telefoon +49 5232 606-0
Telefax +49 5232 606-260
E-mail info@remko.de
Internet www.remko.de
Adviezen
Door intensieve scholingen zorgen
wij ervoor dat de vakkennis van onze
adviseurs altijd up-to-date is. Dit heeft
ons de naam gegeven meer te zijn dan
een goede en betrouwbare leverancier:
REMKO, een partner die helpt bij het
oplossen van problemen.
Verkoop
REMKO beschikt niet alleen over een
uitgebreid verkoopnetwerk in binnen-
en buitenland, maar ook over bijzonder
hooggekwalificeerd verkooppersoneel.
REMKO-medewerkers in de buitendienst
zijn meer dan verkopers: ze moeten
vooral adviseurs zijn voor onze klanten
op het gebied van airconditionings- en
verwarmingstechniek.
Klantenservice
Onze apparaten werken nauwkeurig
en betrouwbaar. Mocht er desondanks
een storing optreden, dan is de REMKO
klantenservice snel ter plaatse. Ons uit-
gebreide netwerk van ervaren specaal-
zaken garandeert u altijd betrouwbare
service op korte termijn.
43


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for REMKO GPM 15 at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of REMKO GPM 15 in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 2,65 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

Others manual(s) of REMKO GPM 15

REMKO GPM 15 User Manual - English - 44 pages

REMKO GPM 15 User Manual - German - 44 pages

REMKO GPM 15 User Manual - French - 44 pages


The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info