656914
4
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/118
Next page
RayChart 620
en 630
Gebruikers-
handleiding
Holland Nautic Apeldoorn bvHolland Nautic Apeldoorn bv
Holland Nautic Apeldoorn bvHolland Nautic Apeldoorn bv
Holland Nautic Apeldoorn bv
Nagelpoelweg 16
Postbus 20089
7302 HB Apeldoorn
Telefoon (055) 541 21 22
Fax (055) 542 26 96
Document nummer: 81155_2 The Netherlands
Datum: 11 mei 1999
i
RayChart 620 en 630
Elektronische kaartsystemen
Gebruikershandleiding
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
1. HOOGSPANNING
De display werkt met hoogspanning. Voor afstelling zijn specialistische
kennis en gereedschappen nodig, waarover alleen gekwalificeerde
servicetechnici beschikken –onderhoud of afstelling door de gebruiker is
niet mogelijk. De gebruiker mag nooit de display demonteren of proberen
onderhoud aan de apparatuur te verrichten.
2. NAVIGATIEHULPMIDDEL
Dit apparaat is uitsluitend bedoeld als hulpmiddel voor de navigatie. De
nauwkeurigheid kan worden beïnvloed door vele factoren, zoals storingen
of gebreken van de apparatuur, omgevingsomstandigheden en onjuiste
behandeling of gebruik.
De gebruiker is verantwoordelijk voor een normale zorgvuldigheid en
juiste beoordeling van navigatie-informatie. Deze apparatuur mag niet
worden beschouwd als vervanging voor dergelijke zorgvuldigheid en
juiste beoordeling.
RayChart 620 en 630
ii
Producten van RAYTHEON MARINE ELECTRONICS worden ondersteund
door een netwerk van geautoriseerde dealers. Voor informatie over Raytheon
producten en service kunt u contact opnemen met:
EUROPA Raytheon Marine Limited
Anchorage Park
Portsmouth
Hampshire PO3 5TD
England
Telefoon: 01705 693611
Fax: 01705 694642
NEDERLAND Holland Nautic Apeldoorn B.V.
Nagelpoelweg 16
Postbus 20089
7302 HB Apeldoorn
Telefoon 055 - 541 21 22
Fax 055 - 542 26 96
Website www.raymarine.com
Copyright © Raytheon Marine Company 1999
De technische en grafische informatie in dit handboek was, naar ons beste
weten, correct bij het ter perse gaan. Door het beleid van Raytheon om
producten voortdurend te verbeteren en te actualiseren, behouden wij ons het
recht voor productspecificaties zonder voorafgaande mededeling te wijzigen.
Daardoor kunnen er soms niet te voorkomen verschillen tussen product en
handleiding zijn, waarvoor Raytheon zich niet aansprakelijk stelt.
Raytheon is een gedeponeerd handelsmerk van Raytheon Company.
SeaTalk is een gedeponeerd handelsmerk van Raytheon Marine Europe
Limited.
RayChart is een handelsmerk van Raytheon Marine Company.
Voorwoord iii
Voorwoord
In deze handleiding beschrijven we de volgende elektronische kaartsystemen:
RayChart 620 monochrome kaartplotter
RayChart 630 kleuren kaartplotter
De handleiding bevat zeer belangrijke informatie over de installatie en het
gebruik van uw nieuwe apparatuur. Om de beste bedieningsresultaten en
prestaties te bereiken, dient u de handleiding daarom zorgvuldig te lezen.
De vertegenwoordigers van Raytheon of uw dealer zijn graag bereid om
eventuele vragen te beantwoorden.
Indeling van de handleiding
De handleiding is ingedeeld in de volgende hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: overzicht van de mogelijkheden en functies van de kaartplotter.
Hoofdstuk 2: beschrijft hoe u met de kaartplotter werkt, inclusief instructies
voor het aan zetten, gebruik van bedieningselementen, verlichting instellen en
werken met kaart-cartridges. Hier leggen we ook uit hoe u navigatiegegevens
weergeeft. Het hoofdstuk bevat bovendien eenvoudige oefeningen.
Hoofdstuk 3: instructies voor gebruik van de sneltoetsen om routes op het
scherm in te stellen, naar een punt te navigeren en afstanden te meten.
Hoofdstuk 4: beschrijft het gebruik van andere basisfuncties, zoals track
history markeringen en gebeurtenissen. Tevens leggen we uit hoe u de man
overboord (MOB) functie gebruikt.
Hoofdstuk 5: geeft informatie over opgeslagen data, zoals waypoints, routes en
gebeurtenissen en op welke manier u die kunt bekijken, bewerken en gebruiken.
Hoofdstuk 6: bevat instructies voor het aanpassen van de standaardinstellingen
van de kaartplotter, zoals gebruikte eenheden, aangesloten apparatuur en
alarminstellingen. Tevens beschrijven we hoe u het scherm aan uw voorkeuren
kunt aanpassen.
Hoofdstuk 7: instructies voor installatie van de kaartplotter.
Hoofdstuk 8: informatie over onderhoud en wat u moet doen als zich
problemen met de kaartplotter voordoen.
Bijlage A: technische gegevens van het systeem.
Bijlage B: definitie van door de kaartplotter ontvangen/verzonden NMEA data.
Een verklarende woordenlijst (en lijst van afkortingen), trefwoordenregister
en garantie-informatie vindt u aan het einde van de handleiding.
iv RayChart 620 en 630
Hoe gebruikt u deze handleiding
De handleiding is zo ingedeeld dat de hoofdstukken over de bediening van de
kaartplotter vooraan komen, omdat u die waarschijnlijk het meest gebruikt.
Nadat u de kaartplotter hebt ontvangen, leest u hoofdstuk 7 en installeert u de
apparatuur. Daarna leest u hoofdstuk 1 en 2 om u vertrouwd te maken met de
bedieningselementen van de kaartplotter. U kunt daarna ook hoofdstuk 3, 4 en 5
lezen.
Als u de basisprincipes van het gebruik van de kaartplotter kent, leest u
hoofdstuk 6. Bepaal hoe u de standaardinstellingen, alarmen en het scherm wilt
instellen en volg de instructies voor het instellen op.
Als u eenmaal op het water bent, volgt u de instructies in hoofdstuk 3 en 4 op
om alle routinetaken uit te voeren. Raadpleeg hoofdstuk 5 voor de meer
geavanceerde functies.
Als zich problemen met de kaartplotter voordoen, raadpleegt u hoofdstuk 8.
Raadpleeg de woordenlijst als u woorden tegenkomt die u niet kent.
Weergave van tekst
In deze handleiding zijn de vaste toetsen (met opschrift) vetgedrukt wergege-
ven, bijv. MENU. De sneltoetsen (zonder opschrift), menu’s en opties zijn in
normale hoofdletters weergegeven, bijv. ROUTE.
Werkwijzen, die uit één toetsaanslag of een reeks genummerde stappen kunnen
bestaan, worden aangeduid door het symbool in de marge.
Woorden die u in de woordenlijst kunt vinden, zijn vetgedrukt weergegeven.
Oefeningen zijn cursief weergegeven, zoals deze zin.
Garantie
Om u als eigenaar van de kaartplotter te registreren, vult u de garantie-
registratiekaart in. Deze vindt u achterin de handleiding. Om van een volledige
garantie te profiteren, moet u de kaart volledig invullen en opsturen.
Conformiteit met EMC-normen
Alle apparatuur en accessoires van Raytheon zijn ontworpen volgens de
hoogste industriële normen voor gebruik in de pleziervaart.
Ontwerp en fabricage zijn in overeenstemming met de desbetreffende normen
voor elektromagnetische compatibiliteit (EMC). Een goede installatie is echter
noodzakelijk om goede prestaties te verzekeren.
Inhoud v
Inhoud
Voorwoord .......................................................................................... iii
Indeling van de handleiding............................................................... iii
Hoe gebruikt u deze handleiding ........................................................ iv
Weergave van tekst..................................................................... iv
Garantie ........................................................................................... iv
Conformiteit met EMC-normen ........................................................ iv
Hoofdstuk 1: Inleiding ......................................................................... 1
1.1 Overzicht ..................................................................................... 1
Kenmerken ................................................................................. 1
Functies ...................................................................................... 2
Navigatieschermen ...................................................................... 2
1.2 Het kaartscherm ........................................................................... 3
1.3 Bedieningselementen .................................................................. 5
Trackpad en cursor ...................................................................... 5
Vaste toetsen ............................................................................... 6
Sneltoetsen ................................................................................. 7
Basisfuncties van sneltoetsen .................................................. 7
Overige sneltoetsfuncties........................................................ 8
Pop-up menu’s ............................................................................ 8
Databaselijsten ............................................................................ 8
Hoofdstuk 2: Werken met de kaartplotter en het kaartscherm
instellen .............................................................................................. 11
2.1 Inleiding .....................................................................................11
2.2 Kaartplotter aan en uit zetten ........................................................11
2.3 Verlichting en contrast instellen ...................................................13
2.4 Werken met kaart-cartridges ........................................................14
Kaart-cartridge plaatsen ..............................................................15
Kaart-cartridge uitnemen ............................................................15
Kaart weergeven ........................................................................16
Informatie over objecten weergeven ............................................16
Havengebied .........................................................................18
Getijde-informatie.................................................................19
vi RayChart 620 en 630
2.5 Bediening van het kaartscherm ....................................................20
Verschuiven over de kaart ...........................................................21
Kaartschaal wijzigen .............................................................21
Centrum van de kaart wijzigen ...............................................23
Navigatiedata weergeven ............................................................25
Chart (kaart)...............................................................................25
Wisselen tussen volledig scherm en vensters ...........................26
Vensterinstellingen wijzigen..................................................26
Navigatie ...................................................................................27
Hoofdstuk 3: Werken met de standaard sneltoetsen ....................... 29
3.1 Inleiding .....................................................................................29
Veiligheid .............................................................................29
3.2 Routes op het scherm samenstellen en gebruiken ..........................30
Nieuw route op het scherm maken ...............................................31
Bestaande route op het scherm bewerken .....................................32
Routegegevens bewerken ...........................................................33
Route gebruiken .........................................................................35
Route volgen, omkeren en stoppen .........................................35
Doorgaan naar volgende etappe van route ...............................36
Route verwijderen .................................................................36
3.3 Gebruik van de GO TO toets ........................................................37
Naar een bestemmingspunt navigeren..........................................37
Waypoint gegevens bewerken .....................................................38
GO TO annuleren of wijzigen .....................................................38
3.4 Afstanden meten met de RULER toets .........................................39
Hoofdstuk 4: Extra basisfuncties ....................................................... 41
4.1 Inleiding .....................................................................................41
4.2 Markeringen en events ................................................................41
Markering plaatsen en verwijderen ..............................................42
Event plaatsen en verwijderen .....................................................43
4.3 Gebruik van Track History ..........................................................43
Track starten en stoppen .............................................................44
Huidige track verwijderen...........................................................44
Track instellingen bewerken .......................................................44
4.5 Man overboord (MOB) ...............................................................46
4.6 Alarmen en timers ......................................................................47
Inhoud vii
Hoofdstuk 5: Werken met lijsten (EDIT) ............................................ 49
5.1 Inleiding .....................................................................................49
5.2 De waypointlijst ..........................................................................50
De waypointlijst bekijken ...........................................................50
Bewerkingen met de waypointlijst...............................................51
Een waypoint in de lijst opzoeken...........................................51
Waypoint bewerken of nieuw waypoint toevoegen .................52
5.3 De huidige route .........................................................................53
Huidige route bekijken ...............................................................53
Bewerkingen met de huidige route...............................................54
5.4 De routelijst ................................................................................54
De routelijst bekijken..................................................................55
Bewerkingen met de routelijst .....................................................56
Gegevens van route ....................................................................57
Route bewerken of nieuwe route samenstellen .............................57
5.5 Waypoint zoeken en weergeven ..................................................59
5.6 Logboek weergeven en afdrukken ...............................................59
5.7 Scherm afdrukken ......................................................................60
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter ...................................... 61
6.1 Inleiding ....................................................................................61
6.2 Systeeminstellingen....................................................................61
Systeem instellingen wijzigen .....................................................62
Het systeem instellen ..................................................................63
Language (taal) .....................................................................65
Units (eenheden) ...................................................................65
Date & Time (datum en tijd) ..................................................65
Simulator ..............................................................................65
Help .....................................................................................65
Keypress Sound (pieptoon bij toetsaanslag) ............................66
Cursor Echo (cursoroverdracht) .............................................66
GPS Input (GPS invoer).........................................................66
Serial Output (seriële uitvoer) ................................................66
Printer Baud Rate (printer transmissiesnelheid).......................66
Navigatie instellingen .................................................................66
Heading (koers) ....................................................................68
Magnetic Variation (magnetische variatie) .............................68
Position Resolution (resolutie van positie) ..............................68
viii RayChart 620 en 630
TD Settings menu (TD instellingen) .......................................68
Map Datum en Fix Datum (datum voor kaart/positiebepaling) .69
Position Correction (positiecorrectie) .....................................69
Head Up Response (respons van Head Up) .............................69
Instellen van de kaartplotter ........................................................70
Waypoint Name (waypoint naam) ..........................................71
Waypoint Display (waypoint weergave) .................................71
Course Vector (koersvector) ..................................................71
Heading Vector (vaarrichting vector) .....................................71
Wind Vector .........................................................................71
Tide Vector (getijdevector)....................................................72
Dead Reckoning (gegist bestek) .............................................72
Cursor Data Box ...................................................................72
Alarmen en timers instellen .........................................................72
Alarmen ...............................................................................73
Timers ..................................................................................73
Fix Status (status van positiebepaling) .........................................74
GPS initialiseren ...................................................................74
Differentieel baken instellen ..................................................75
C-Card geheugenkaarten ............................................................76
6.3 Schermweergave aanpassen ........................................................78
Cartografische details instellen ....................................................78
Oriëntatie van de kaart ................................................................80
Vensters instellen .......................................................................81
Kleurinstellingen wijzigen ..........................................................82
Hoofdstuk 7: Installatie ..................................................................... 85
7.1 Inleiding ....................................................................................85
EMC-richtlijnen voor installatie ..................................................86
7.2 Inhoud van de verpakking ...........................................................87
7.3 Planning van de installatie ...........................................................87
Keuze van de plaats ....................................................................88
Opties voor aansluitingen............................................................89
Kabels leggen ...................................................................................90
7.4 Kaartplotter monteren.................................................................90
Montage met beugel ...................................................................90
Montage op een paneel ...............................................................90
Inhoud ix
7.5 Kaartplotter aansluiten................................................................91
POWER (voeding) aansluiting ....................................................92
Aansluiting van spanningsbron ..............................................93
NMEA aansluiting ................................................................93
Printer aansluiting .................................................................93
GPS Sensor aansluiting...............................................................94
SeaTalk aansluiting ....................................................................94
7.6 Systeemtest en basisinstelling .....................................................95
Systeemtest ................................................................................95
Aan zetten en basisinstelling .......................................................95
EMC-controles voordat u op zee gaat varen .................................96
Hoofdstuk 8: Onderhoud en problemen oplossen ............................ 97
8.1 Normaal onderhoud ....................................................................97
Kabels en aansluitingen ..............................................................97
EMC-richtlijnen voor service en veiligheid ..................................97
Verwijdering ........................................................................98
8.2 Problemen oplossen....................................................................98
Problemen en oplossingen ..........................................................98
Service wereldwijd .....................................................................99
Contact opnemen met Raytheon ..................................................99
Informatie over producten en services voor pleziervaart ..........99
Technische ondersteuning .....................................................99
Reparatie en service...............................................................99
Accessoires en onderdelen ...................................................100
Bijlage A: Technische gegevens ....................................................... A-1
Bijlage B: Ontvangen/verzonden NMEA data ................................. B-1
Garantie
x RayChart 620 en 630
Hoofdstuk 1: Inleiding 1
Hoofdstuk 1: Inleiding
1.1 Overzicht
De kaartplotter is een modern elektronisch kaartsysteem, dat GPS of dGPS data
gebruikt om de navigatie zo eenvoudig en nauwkeurig mogelijk te maken.
De kaartplotter geeft kaartinformatie van elektronische kaarten van C-MAP
NT
®
op cartridges (C-cards) en positie-informatie van satellieten weer. Hij kan
ook data afkomstig van andere instrumenten in uw systeem weergeven.
De kaartplotter is ontworpen met het oog op eenvoudig gebruik, terwijl hij
beschikt over krachtige functies voor de verwerking van data en het aanpassen
van het systeem aan uw voorkeuren. Dagelijks gebruikte functies zijn
beschikbaar met een druk op een knop, waarbij u zelf bepaalt hoeveel
hulpinformatie er wordt weergegeven. Het systeem met instructies op het
scherm en menu’s, waarin u de gewenste functies en opties selecteert, maakt
zelfs complexe taken zoals het bewerken van opgeslagen routes eenvoudig.
De monochrome display kan boven- of benedendeks worden geïnstalleerd. De
kleuren display moet benedendeks worden geplaatst. De display is uitgerust
met verlichting voor gebruik in het donker.
Kenmerken
Grote, waterbestendige display, in monochroom of kleur uitvoering.
Kaartscherm met zoom- en pan-functie; achtergrond wereldkaart en twee
sleuven voor C-MAP NT C-Cards met grootschalige cartografie.
Weergave van informatie over kaartobjecten, inclusief haven- en getijde-
informatie.
Weergave van positie van het eigen schip, met naar keuze vaarrichting,
koers, getijde, windvectoren en track history.
Opties voor schermweergave van cartografische gegevens en vensters voor
navigatiedata, zoals koersafwijkingsindicator (CDI),
peilingafwijkingsindicator (BDI) en data van andere instrumenten.
Plotter-stand, waarin de kaartplotter kan worden gebruikt op schaalgrootten
waarvoor geen kaart beschikbaar is.
Acht talen.
C-cards kunnen worden gebruikt voor de opslag en overdracht van routes,
waypoints, gebeurtenissen en track history.
Als er twee kaartplotters in het systeem geïnstalleerd zijn, kunnen die
onafhankelijk van elkaar worden gebruikt, maar de actieve route wordt op
beide apparaten weergegeven.
Overzicht
2 RayChart 620 en 630
Functies
Snel en eenvoudig routes op het scherm instellen. Beheer van maximaal 20
routes met elk 1000 waypoints.
GOTO functie om direct naar een waypoint te navigeren.
Registratie van gebeurtenissen (events) en markeringen.
Functies voor het bekijken en bewerken van routes, waypoints en
gebeurtenissen.
Opties voor het aanpassen van de kaartplotter aan uw eisen en voorkeuren,
zoals kaartoriëntatie (north up, course up, of head up), schermvensters en
alarmen.
Liniaalfuncie voor het meten van afstanden op een kaart.
Opties voor het centreren van de kaart rond het schip, de cursor of een
opgegeven positie en weergave van de huidige positie van het schip en de
afgelegde weg.
Rapportage en beheer van alarmen en een reeks timers, o.a. voor aftellen en
verstreken tijd.
Logboek
Afdrukken.
Navigatieschermen
De kaartplotter is compatibel met de SeaTalk
®
en NMEA 0183 standaarden. De
volledige functionaliteit van de kaartplotter wordt bereikt wanneer hij deel
uitmaakt van een geïntegreerd systeem, waarin andere apparatuur via SeaTalk
of NMEA 0183 aangesloten is. Data van aangesloten apparatuur, zoals positie,
waypoints en routes, wordt op het kaartplotterscherm weergegeven en voor
berekeningen gebruikt. Informatie over het aansluiten van andere apparatuur
vindt u in hoofdstuk 7.
Overzicht
Hoofdstuk 1: Inleiding 3
1.2 Het kaartscherm
De kaartplotter is uitgerust met een kleinschalige wereldkaart. Gedetailleerde
kaarten zijn beschikbaar wanneer een cartridge geplaatst is.
Op het kaartplotterscherm bevindt zich een cursor databox, waarin normaal
gesproken de volgende informatie wordt weergegeven:
De cursorpositie in breedte- en lengtegraad of TD’s, afhankelijk van uw
systeem.
De koers over de grond (COG) en snelheid over de grond (SOG) van uw
schip.
Een schaalliniaal in de geselecteerde eenheden (bijv. zeemijl (nm)).
De eenheden waarin de dieptegegevens van de kaart worden weergegeven.
De peiling (BRG) en afstand (RNG) van de cursor ten opzichte van de
huidige positie van uw schip.
De cursor databox wordt ook gebruikt om de positie van het schip en de peiling
en afstand naar het actieve waypoint weer te geven wanneer de kaartplotter in
de Home-stand werkt (zie par. 2.5).
Een voorbeeld van het kaartscherm in standaard configuratie met geïnstalleerde
cartridge is in de bovenste afbeelding op de volgende pagina weergegeven.
Op het kaartscherm kan nog meer informatie worden weergegeven, afhankelijk
van de beschikbare gegevens en de geselecteerde opties, zoals getoond in de
onderste afbeelding op de volgende pagina. U kunt bovendien de cursorpositie
van andere compatibele displays weergeven (zie hoofdstuk 6).
NB: desgewenst kunt u de Setup opties gebruiken om de eenheden waarin de
informatie wordt getoond te wijzigen, de cursor databox en sneltoetslabels
verbergen en de oriëntatie van de kaart veranderen (zie hoofdstuk 6).
Het
kaartscherm
4 RayChart 620 en 630
Standaard sneltoetslabels
Kunnen uit worden gezet. Willekeurige sneltoets indrukken om opnieuw
weer te geven.
Huidige positie
van het schip
Cursorpositie,
bepaald m.b.v.
Trackpad
Cursor databox
Toont huidige
cursorpositie als
breedte/lengte
of TD's
Schaalliniaal,
in zeemijl (nm)
D3819-2
Koersvector
van het schip
Markering
Event
(gebeurtenis)
Actief waypoint
Etappe van
route
Kaartgrens
Object databox
Aan te passen venster,
toont navigatiegegevens
en CDI
Track history
Breedte/lengte
raster
APP WIND
238
°
P
WPT 001 001WPT
XTE BRG RNG
0.00$
201°
M
6.398$
APP WIND
2.3
k
t
VMG
3.9
k
t
HEADING
200
°
M
SPEED
4.3
k
t
DEPTH
24.0
f
t
ROUTE GO TO RULER CENTER
ON COURSE
CURSOR
50°36.68 N
009°47.60 E
COG SOG
208°M 1.4$
DEPTH IN FEET
100$
To Cursor
BRG
RNG
218°M 415.2$
CURSOR
50°36.68 N
009°47.60 E
COG SOG
208°M 1.4$
DEPTH IN FEET
100$
To Cursor
BRG
RNG
218°M 415.2$
Objects: 1
NAB
Tr Racon
F1.W.10s27m16M
Horn(2).30s
Het
kaartscherm
Hoofdstuk 1: Inleiding 5
1.3 Bedieningselementen
Voor de bediening van de kaartplotter worden de toetsen op de display unit
gebruikt, gecombineerd met schermfuncties zoals pop-up menu’s. De
bedieningselementen zijn:
De trackpad, waarmee een cursor op het scherm omhoog, omlaag, naar links,
naar rechts of diagonaal wordt verplaatst.
Acht vaste toetsen (met opschrift).
Vier sneltoetsen (soft keys), waarvan de opschriften op het scherm worden
weergegeven.
Pop-up menu’s, verschijnen op het scherm, Hierin kunt u opties selecteren.
Databaselijsten op het scherm, waarin u items kunt bewerken.
NB: de cursor is het kruissymbool (+) op het scherm. U verplaatst de cursor
met behulp van de Trackpad en gebruikt de cursor om een positie of object op
de kaart te selecteren. .
De bedieningselementen zijn in de volgende afbeelding weergegeven. Ze zijn
uitgerust met verlichting voor gebruik in het donker. Bij veel
bedieningselementen verschijnt helptekst. U kunt de helptekst (en
sneltoetslabels) desgewenst uit zetten, zie hoofdstuk 6.
Vaste toets
Sneltoetsen
Vaste toetsen
Trackpad
Vaste
toetsen
D3347_2
Trackpad en cursor
De Trackpad heeft verschillende functies:
de cursor over het kaartscherm verplaatsen
een optie in een pop-up menu of databaselijst selecteren
een schuifregelaar instellen
namen in een databaselijst invoeren.
Bedienings-
elementen
6 RayChart 620 en 630
Druk op één van de delen van de Trackpad om de cursor in die richting te
verplaatsen (omhoog, omlaag, links of rechts), of druk twee delen tegelijk om
diagonaal te bewegen. De cursor gaat sneller bewegen als u de Trackpad
ingedrukt houdt. De huidige cursorpositie wordt in de cursor databox
weergegeven.
De cursor verschijnt als een kruis () op de kaart en wordt gebruikt om:
een positie op de kaart te selecteren,
een item, bijv. een waypoint, op de kaart selecteren,
het kaartscherm verschuiven.
Probeer het gebruik van de trackpad om de cursor te verplaatsen nu uit. Druk
de trackpad kort in om de cursor over kleine afstanden te verplaatsen, of houdt
hem ingedrukt om de cursor snel te bewegen.
Wanneer u de cursor naar de rand van het scherm verplaatst, verschuift de
kaart over het scherm, zodat het gebied waar u naar toe bent gegaan op het
scherm zichtbaar blijft. Als u de kaart blijft verschuiven, wordt de kaart met
bepaalde intervallen opnieuw getekend.
Plaatst u de cursor op een object waarover informatie beschikbaar is,
verschijnt er een Object databox boven aan het scherm (zie hoofdstuk 2).
Vaste toetsen
Deze toetsen hebben een vaste functie. Sommige toetsen kunnen op twee
manieren worden gebruikt:
Indrukken: toets kort indrukken en loslaten. Deze methode wordt voor de
meeste toetsfuncties gebruikt.
Ingedrukt houden: toets indrukken en ingedrukt houden gedurende de
vermelde tijd (bijvoorbeeld 3 seconden), daarna de toets loslaten.
Als u een vaste toets indrukt, gebeurt één van de volgende dingen:
a) De bijbehorende actie wordt uitgevoerd, bijv. kaartschaal veranderen
(RANGE).
b) Er verschijnt een pop-up menu met verschillende opties.
c) Er verschijnt een reeks sneltoetsen met verdere functies.
Bij het indrukken van een toets klinkt een pieptoon ter bevestiging. Als de
toetsaanslag niet geldig is voor het huidige scherm of de huidige werkstand,
geven drie snelle pieptonen achter elkaar aan dat er geen reactie mogelijk is.
Indien nodig kunt u de toetspieptonen uitschakelen via de setup-instellingen
(zie hoofdstuk 6).
De vaste toetsen zijn weergegeven in de afbeelding op pagina 9.
Bedienings-
elementen
Operating
Controls
Hoofdstuk 1: Inleiding 7
Sneltoetsen
De vier toetsen onder het scherm noemen we sneltoetsen, omdat de functie
afhankelijk van de bewerking varieert. De sneltoetsen zijn in groepen en
subgroepen gerangschikt en maken bediening van de functies mogelijk. De
sneltoetslabels worden op het scherm getoond, recht boven de toetsen. De
standaard toetslabels worden getoond totdat u op een toets drukt, of een item op
het scherm selecteert. Daarna worden de sneltoetsen die bij die bewerking
horen weergegeven.
NB: wanneer u een instructie krijgt om op een sneltoets te drukken, drukt u op
de toets onder de genoemde sneltoetslabel.
U kunt instellen of de sneltoetslabels al dan niet worden weergegeven via de
systeeminstellingen, zie hoofdstuk 6. Als er geen labels zichtbaar zijn, drukt u
op een sneltoets om ze weer te geven. De labels verdwijnen weer als u
gedurende 7 seconden geen toets indrukt.
Als u een sneltoets indrukt, gebeurt één van de volgende dingen:
a) De bijbehorende actie wordt uitgevoerd, bijv. GOTO.
b) Er verschijnt een subgroep sneltoetsen met verdere functies.
c) Er verschijnt een pop-up menu met verschillende opties.
d) De desbetreffende databaselijst wordt weergegeven (route, waypoint of
track).
Evenals bij vaste toetsen klinkt bij het indrukken van een sneltoets een pieptoon
ter bevestiging. Als de toetsaanslag niet geldig is voor het huidige scherm of de
huidige werkstand, geven drie snelle pieptonen achter elkaar aan dat er geen
reactie mogelijk is.
Basisfuncties van sneltoetsen
In de standaard werkstand kunt u met behulp van de sneltoetsen de meest
gangbare taken snel uitvoeren. Deze taken worden uitgebreid beschreven in
hoofdstuk 3.
ROUTE
GO TO RULER CENTER
D3352_1
Met de sneltoetsen roept u de volgende functies op:
ROUTE Route van waypoints op het scherm instellen en bewerken en
daar achtereenvolgens naartoe navigeren
GO TO Navigeren naar een positie die u met de cursor selecteert
RULER Afstanden en peilingen op de kaart meten
CENTER De kaart centreren op de cursor, het schip of een opgegeven
positie, of Home stand selecteren
Bedienings-
elementen
8 RayChart 620 en 630
Als er andere sneltoetsen worden weergegeven, drukt u op de CLEAR toets om
de standaard sneltoetsfuncties weer te geven.
Overige sneltoetsfuncties
Naast de standaard sneltoetsen geven ook de vaste toetsen MENU, EVENT,
MARK, DISPLAY en POWER toegang tot diverse functies; deze functies
hebben bijbehorende sneltoetsen, zoals getoond in de afbeelding op pagina 9.
Druk op CLEAR om naar de standaard sneltoetsen terug te gaan.
Pop-up menu’s
Pop-up menu’s bevatten opties voor instellingen. Gebruik de trackpad om een
optie in het menu te selecteren, druk daarna op de juiste toetsen om de optie in te
stellen. Een aanwijzing op het scherm geeft aan op welke toets u moet drukken.
Indien nodig wordt een invoervenster weergegeven, waarin u de gevraagde
informatie invoert.
Databaselijsten
De waypoints en routes die u op de kaartplotter creëert, worden in
databaselijsten opgeslagen. U kunt deze lijsten bekijken en items die u wilt
bewerken selecteren.
Wanneer een databaselijst op het scherm staat, wordt een reeks bijbehorende
sneltoetsen weergegeven. Gebruik de trackpad om een item in de lijst te
selecteren. Druk daarna op de desbetreffende sneltoets om het item te
bewerken. U kunt bijvoorbeeld een waypoint of route verwijderen.
Bedienings-
elementen
Hoofdstuk 1: Inleiding 9
Bereikschaal van kaart instellen
Bovenkant toets indrukken om naar kaart op kleinere schaal uit te zoomen.
Onderkant toets indrukken om naar kaart op grotere schaal in te zoomen.
Ingedrukt houden om de schaal sneller te veranderen.
Trackpad
Rand indrukken om de cursor op de kaart of in menu's te verplaatsen.
MOB
2 seconden ingedrukt houden om Man Overboord te activeren/annuleren.
MARK
Indrukken om Mark sneltoetsen weer te geven.
Selecteer markeringssymbool.
Druk op PLACE MARK om markeringssymbool op cursorpositie te plaatsen.
Druk op EXIT om te beëindigen.
DISPLAY
Indrukken om huidige schermmodus weer te geven.
Indrukken om te wisselen tussen schermmodi en sneltoetsen gebruiken om
gewenst venster of volledig scherm te selecteren.
Na enige tijd verschijnt automatisch weer het normale scherm.
Gedurende 5 seconden ingedrukt houden om huidige scherm af te drukken.
MENU
Indrukken om de hoofdmenu's weer te geven, met de laatst gebruikte
optie geselecteerd. Gebruik de sneltoetsen of trackpad om de gewenste
optie te selecteren en druk daarna op ENTER.
Druk op CLEAR om te beëindigen.
Sneltoetsen
Indrukken om aangegeven functie te selecteren, of door een menulijst te
bladeren. Als er geen labels zichtbaar zijn, drukt u op een willekeurige
sneltoets om de standaard sneltoetslabels weer te geven.
De labels veranderen als u een vaste toets indrukt, zoals boven de toetsen
aangegeven.
POWER
Indrukken om display aan te zetten.
Indrukken om verlichtingsregeling
weer te geven.
Gedurende 3 seconden ingedrukt
houden om display uit te zetten.
EVENT
Indrukken om Event (gebeurtenis) sneltoetsen weer te geven.
Selecteer een Event symbool.
Druk op PLACE EVENT om het Event symbool op de positie van het schip
te plaatsen. Druk op EXIT om te beëindigen
D3350-2
CLEAR
Indrukken om een bewerking of scherm te annuleren en naar het
vorige scherm terug te gaan.
ENTER
Indrukken om selectie te bevestigen en (indien van toepassing) de
huidige sneltoetslabels te verbergen. De geselecteerde taak wordt
uitgevoerd, wijzigingen worden geaccepteerd, of een scherm
met verdere opties wordt weergegeven.
ROUTE GOTO
RULER
CENTER
PLACE EVENT SELECT SYMBOL
DELETE EVENT EXIT
PLACE MARK
SELECT SYMBOL DELETE MARK
EXIT
DISPLAY
FOR MAIN SCREEN SELECTION
CHART
NAV
BRIGHTNESS - BRIGHTNESS + NIGHT VIEW
BRIGHTNESS -
BRIGHTNESS + CONTRAST -
CONTRAST +
SYSTEM
NAVIGATE
PLOTTER
ALARMS/TIMERS
FIX STATUS
MEMORY C-CARD
WAYPOINT LIST
CURRENT ROUTE
ROUTE LIST
FIND
LOG
CARTOGRAPHY
ORIENTATION
WINDOWS
COLOURS
START
EDIT
DELETE
TRACKS
SCREEN EDIT SET UP
10 RayChart 620 en 630
11Hoofdstuk 2: Werken met de kaartplotter en het kaartscherm instellen
Hoofdstuk 2: Werken met de kaartplotter en
het kaartscherm instellen
2.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bevat informatie, instructies en eenvoudige oefeningen om te
leren werken met de kaartplotter. U leert de display en de functies van de
bedieningselementen kennen voordat u de kaartplotter voor navigatie gaat
gebruiken. Tevens wordt uitgelegd hoe u de verlichting instelt, hoe u cartridges
gebruikt en op welke manier u het kaartscherm instelt.
Meer uitgebreide informatie over de bediening van de kaartplotter vindt u in
hoofdstuk 3, 4 en 5.
2.2 Kaartplotter aan en uit zetten
Om de kaartplotter aan te zetten, gaat u als volgt te werk:
1. Druk de rode POWER toets in en laat hem weer los.
De toetsenverlichting wordt ingeschakeld en op het scherm wordt de laatst
gebruikte positie weergegeven. Hierboven wordt het statusscherm van de
kaartplotter weergegeven, met onder andere:
- Software versienummer
- Database versienummer
- Kaartnummer en beschrijving van aanwezige kaart-cartridges in de twee
cartridge-sleuven. Na 10 seconden verschijnt de volgende waarschuwing:
WAARSCHUWING
De kaarten die de Raychart weergeeft, zijn volgens C-MAP correct, maar
dienen niet als enige bron van navigatie-informatie te worden gebruikt. De
kaartplotter dient uitsluitend te worden gebruikt als hulpmiddel naast
officiële kaarten en navigatiemethoden..
NB: u kunt nu indien nodig de display aan zetten en verlichting en contrast
instellen, zoals beschreven in par. 2.3.
2. Nadat u de waarschuwing hebt gelezen, drukt u op de sneltoets CONTINUE.
Het venster Fix Status, waarin GPS status informatie wordt weergegeven,
verschijnt. Het Fix Status venster wordt op de volgende pagina beschreven.
3. Om het Fix Status venster te sluiten en de kaart weer te geven, drukt u op de
sneltoets CHART. (U kunt het Fix Status venster later desgewenst opnieuw
weergeven, zie hoofdstuk 6.)
Om de kaartplotter uit te zetten, houdt u de POWER toets 3 seconden ingedrukt.
Er verschijnt een aftel-timer en als u de toets loslaat voordat de teller nul heeft
Werken met de
kaartplotter
12 RayChart 620 en 630
Kaartplotter
aan en uit zetten
bereikt, blijft de kaartplotter ingeschakeld. Wanneer de teller nul bereikt, wordt
de display leeg gemaakt en gaat de toetsenverlichting uit.
Fix Status venster
D3838-2
CURSOR
50°36.68 N
009°47.60 E
COG SOG
208°M 1.4$
DEPTH IN FEET
100$
To Cursor
BRG
RNG
218°M 415.2$
BEACON INITIALIZE CHART
02/24/97
10:09:14 U
ACQUIRING
HDOP: 1.Ø SOG: Ø.ØKts
Rechts in het venster worden de posities van de satellieten weergegeven,
waarbij elke satelliet een nummer heeft. De staafdiagrammen links tonen de
signaalsterkte van elke satelliet die momenteel wordt weergegeven. De
kaartplotter gebruikt in eerste instantie de voorspelde satellietposities en de
staafdiagrammen blijven leeg totdat de satellieten daadwerkelijk gevonden zijn.
De GPS zoekt de sterkste signalen: er zijn er ten minste vier nodig voor een
goede positiebepaling. Als de signalen van de momenteel gevonden satellieten
niet sterk genoeg zijn, zoekt de GPS naar andere satellieten, die achtereen-
volgens worden weergegeven. Als de positiebepaling van een andere bron
(bijv. Loran) afkomstig is, wordt op de display “Good Fix” (goede positie-
bepaling) weergegeven, maar worden de posities van de satellieten mogelijk
niet getoond.
Als er geen positie bepaald is, verschijnt het bericht “Fix Alarm”. U verbergt dit
bericht door op een willekeurige toets te drukken. De kaartplotter laat elke paar
seconden een pieptoon horen, om aan te geven dat er geen positiebepaling is,
totdat er wel een positiebepaling kan worden gemaakt.
U kunt de sneltoetsen INITIALIZE en BEACON gebruiken om de GPS te
initialiseren en handmatig een differentieel baken in te stellen. Deze functies
worden beschreven in hoofdstuk 6.
13Hoofdstuk 2: Werken met de kaartplotter en het kaartscherm instellen
Verlichting en
contrast instellen
2.3 Verlichting en contrast instellen
U kunt de display-verlichting en het contrast van de monochrome display
instellen.
De 630 kaartplotter met kleuren display heeft 6 standen voor de verlichting
en een instelling voor dag/nacht weergave.
De 620 kaartplotter met monochrome display heeft 6 standen voor de
verlichting en 40 contrastniveaus.
NB: de verlichting van de kleuren display kan gedimd maar niet uitgeschakeld
worden.
De toetsenverlichting is het helderst wanneer de display-verlichting aan staat.
Wanneer de display-verlichting uit is, wordt de toetsenverlichting gedimd,
zodat u de toetsen altijd gemakkelijk kunt vinden.
Verlichting en contrast instellen:
1. Druk op de POWER toets (de toets niet ingedrukt houden, anders wordt de
kaartplotter uitgeschakeld).
De schuifregelaar voor de helderheid van de verlichting verschijnt op de
kleuren display; met de sneltoetsen verandert u de instelling van de schuif-
regelaar en de nacht/dag instelling.
Op de monochrome display verschijnen twee schuifregelaars, waarop de
huidige instellingen van helderheid en contrast worden weergegeven. Met
de sneltoetsen kunt u de schuifregelaars instellen.
Kleur
D4195_1
BRIGHTNESS
BRIGHTNESS - BRIGHTNESS + NIGHT VIEW
Monochroom
D3820-1
BRIGHTNESS -
BRIGHTNESS + CONTRAST -
CONTRAST +
BRIGHTNESS CONTRAST
2. Druk op de desbetreffende sneltoets om de verlichting of het contrast op het
gewenste niveau te zetten. Helderheid en contrast veranderen terwijl u de
schuifregelaars instelt.
14 RayChart 620 en 630
Werken met
kaart-cartridges
Op de kleuren display drukt u op de sneltoets NIGHT VIEW/DAY VIEW om te
wisselen tussen de nacht- en dagweergave.
3. Druk op ENTER of CLEAR om de nieuwe instellingen op te slaan en naar
het vorige scherm terug te keren.
Als u niets doet, verdwijnen de regelaars na enkele seconden, waarna het
vorige scherm op de display wordt weergegeven.
De nieuwe instellingen van verlichting en contrast blijven behouden totdat u ze
opnieuw instelt of de kaartplotter uit zet.
Bij inschakelen staat de verlichting van de monochrome display altijd uit. De
laatst gebruikte contrastinstelling blijft echter gehandhaafd.
Bij aan zetten van de kleuren display worden de laatste instellingen van
verlichting en nacht/dag weergave gebruikt.
2.4 Werken met kaart-cartridges
De kaartplotter heeft een ingebouwde wereldkaart. De meeste gebieden worden
hierop weergegeven in een schaal van ca. 120 nm per cm en sommige dicht-
bevolkte gebieden worden zelfs tot 12 nm per cm op het scherm weergegeven..
De kaartplotter geeft voor elk kaartscherm een schaalindicator op het scherm
weer.
Om de kaartplotter optimaal te gebruiken, hebt u kaarten met gedetailleerde
informatie over het gebied waarin u gaat navigeren nodig. Dergelijke kaarten
zijn beschikbaar op cartridges met elektronische kaarten van C-MAP NT (C-
Cards). Elke cartridge kan wel 20 kaarten in elektronisch formaat bevatten. Een
C-MAP kaart bevat normaal gesproken even veel informatie als op papieren
kaarten voor het desbetreffende geografische gebied beschikbaar is en kan
details tot ca. 0,02 nm per cm weergeven.
U kunt twee cartridges tegelijk in de kaartplotter plaatsen. U kunt de sleuven
ook gebruiken voor C-MAP Memory C geheugenkaarten, waarop u data zoals
waypoints en routes kunt opslaan en ophalen.
NB: u kunt cartridges plaatsen en verwijderen terwijl er een kaart wordt
weergegeven. De kaartinformatie wordt weergegeven zodra het scherm
opnieuw getekend wordt, bijvoorbeeld wanneer u buiten het huidige gebied
verschuift, of de
RANGE
toets gebruikt om de schaal te wijzigen. Na
verwijderen van een cartridge blijft de kaartinformatie behouden totdat het
scherm opnieuw wordt getekend.
U moet een cartridge niet plaatsen of verwijderen terwijl het scherm opnieuw
getekend wordt.
15Hoofdstuk 2: Werken met de kaartplotter en het kaartscherm instellen
Werken met
kaart-cartridges
Kaart-cartridge plaatsen
U plaatst een kaart-cartridge als volgt:
1. Controleer of de cartridge een C-MAP NT C-Card met daarop de
benodigde kaart is.
2. Open het cartridgedeksel linksboven aan de voorzijde van de display, door
de vergrendeling naar links te drukken en het deksel te openen, zoals in de
volgende afbeelding weergegeven.
3. Houd de cartridge vast met de metalen contacten naar links en de tekst
“front insertion” naar de sleuf toe. Het C-MAP wijst naar rechts, zoals in de
afbeelding getoond.
4. Druk de cartridge rustig in één van de twee sleuven; de cartridge past er
maar op één manier in.
Druk de cartridge er zo ver mogelijk is en beweeg hem daarna naar links,
zodat de bovenkant onder de pennen zit. Laat de cartridge los, waarna hij
door de pennen op zijn plaats wordt gehouden.
5. Sluit het deksel zodat het dichtklikt, om te voorkomen dat spatwater in de
kaartplotter terecht kan komen.
6. Geef de kaart weer door op de RANGE toets te drukken om de schaal te
wijzigen.
D3353_2
Kaart-cartridge uitnemen
Een kaart-cartridge uitnemen:
1. Open het cartridgedeksel linksboven aan de voorkant van de kaartplotter,
door de vergrendeling naar links te drukken (zie boven).
16 RayChart 620 en 630
Werken met
kaart-cartridges
2. Druk de cartridge die u wilt uitnemen omlaag en duw de bovenkant van de
cartridge naar rechts om hem los te maken van de pennen.
3. Trek de cartridge eruit.
Kaart weergeven
De nieuwe kaart wordt op het scherm weergegeven wanneer u de cursor in een
gebied beweegt dat door de nieuwe kaart wordt bestreken en inzoomt.
De grens van elke kaart die op de huidige cartridge aanwezig is, wordt door een
rechthoek aangegeven. (U kunt desgewenst de weergave van kaartgrenzen
uitschakelen via de kaartplotter setup, zie hoofdstuk 6).
Om in te zoomen, gaat u als volgt te werk:
1. Plaats de cursor met de trackpad in één van de kaartrechthoeken en druk het
onderste deel van de RANGE toets in.
Het gebied wordt groter weergegeven, zodat u meer details ziet. Hoe
kleiner de kaartrechthoek op het scherm, des te meer details worden
getoond wanneer u inzoomt.
NB: u kunt niet verder uitzoomen dan tot de wereldkaart en, tenzij u de
plotterstand hebt geactiveerd, kunt u niet verder inzoomen dan tot de meest
gedetailleerde kaart.
Informatie over objecten weergeven
Kaart-cartridges bevatten een reeks objecten waarover informatie wordt weer-
gegeven, zoals lichtbakens en boeien. Tevens is informatie over de kaart zelf
beschikbaar en, als de kaart haven- en getijde-informatie bevat, kan die even-
eens worden weergegeven. Gebruik de cursor om een object aan te wijzen en
gedetailleerde informatie weer te geven. Tevens is positie-informatie beschik-
baar voor waypoints en gebeurtenissen die met behulp van de kaartplotter-
functies toegevoegd zijn.
Informatie over een kaartobject weergeven:
1. Plaats de cursor op het symbool waarover u informatie wenst. Boven in het
scherm verschijnt een Object databox, zoals boven in het volgende voor-
beeld weergegeven.
Als de cursor zich op meer dan één object bevindt waarover informatie
beschikbaar is, wordt het aantal objecten en een lijst met beschrijvingen
weergegeven .
2. Om meer details te bekijken, drukt u op ENTER. De sneltoetsen EXPAND,
ALLINFO en NEAREST worden weergegeven.
3. Uitgebreide informatie over object(en) weergeven:
17Hoofdstuk 2: Werken met de kaartplotter en het kaartscherm instellen
a. Druk op de sneltoets EXPAND. De objecten en eventuele sub-objecten
worden in een lijst in een venster midden op het scherm weergegeven.
b. Gebruik de trackpad om door de lijst te gaan en selecteer het gewenste
object of sub-object.
c. Druk op ENTER. De beschikbare informatie wordt weergegeven.
Als er meer dan één pagina met informatie over het object is, gaat u naar
die pagina met de PAGE DN sneltoets. U gaat terug naar het begin met de
sneltoets BACK.
d. Druk op CLEAR om naar de uitgebreide lijst terug te gaan en selecteer
desgewenst een ander object.
e. Druk op CLEAR om de informatie te verbergen en naar het scherm met
de sneltoetsen EXPAND en ALLINFO terug te keren.
D3822-2
CURSOR
50°36.68 N
009°47.60 E
COG SOG
208°M 1.4$
DEPTH IN FEET
100$
To Cursor
BRG
RNG
218°M 415.2$
Objects: 1
NAB
Tr Racon
F1.W.1Øs27m16M
Horn(2).30s
Objects:
Tower
Light
Radar transponder beacon
Fog signal
Depth area
Source of data
Lighthouse
4. Alle informatie die op deze plaats beschikbaar is weergeven:
a. Druk op de sneltoets ALLINFO.
De informatie wordt op dezelfde manier weergegeven als de uitgebreide
gegevens, maar bevat tevens extra informatie zoals het dieptegebied en
de bron van de gegevens.
b. Druk op CLEAR om de informatie te verbergen en terug te keren naar het
scherm met de sneltoetsen EXPAND en ALLINFO.
5. Informatie over de dichtstbijzijnde havens oproepen:
a. Druk op de sneltoets NEAREST. De symbolen voor havenvoorzieningen
worden weergegeven.
b. Gebruik de trackpad om de voorziening te selecteren waarover u
informatie wenst weer te geven en druk op ENTER.
Werken met
kaart-cartridges
18 RayChart 620 en 630
c. De dichtstbijzijnde havens met die voorziening worden getoond, met
afstand en peiling naar de haven. Als u een haven selecteert en op
ENTER drukt, beweegt de cursor naar die haven (kaart wordt opnieuw
getekend) en worden de gegevens van die voorziening weergegeven.
NB: de afstand en peiling naar een haven zijn een directe meting en
derhalve niet noodzakelijk een veilige route naar die voorziening.
d. Druk op CLEAR, waarna de symbolen voor de voorzieningen van de
geselecteerde haven zoals hieronder beschreven worden weergegeven.
6. Druk op CLEAR om naar het eerste scherm met sneltoetsen terug te keren.
Havengebied
Op grote kaartschalen wordt informatie over een havengebied aangeduid met
het symbool
. Indien beschikbaar kunnen de gegevens van elke voorziening
worden weergegeven. In sommige gebieden zijn op de kaart symbolen voor
individuele voorzieningen weergegeven. Deze voorzieningen en de
bijbehorende symbolen worden hierna beschreven.
Informatie over een havenvoorziening weergeven:
1. Plaats de cursor op het havensymbool
. De symbolen voor de
voorzieningen verschijnen.
2. Druk op ENTER om de sneltoetsen EXPAND, ALL INFO en NEAREST op te
roepen.
3. Druk op EXPAND of ALL INFO om de havenvoorzieningen in het venster met
objectinformatie weer te geven.
4. Gebruik de trackpad om de gewenste voorziening te selecteren en druk op
ENTER. De gegevens van de voorziening worden getoond.
5. Druk driemaal op CLEAR om naar het oorspronkelijke scherm met
sneltoetsen terug te keren.
Werken met
kaart-cartridges
19Hoofdstuk 2: Werken met de kaartplotter en het kaartscherm instellen
Bediening van
het kaartscherm
Getijde-informatie
Het symbool geeft aan dat er informatie over getijdehoogten beschikbaar
is voor die positie op de kaart. De Raychart geeft een tijdgrafiek weer met
voorspelde maximum en minimum getijdehoogten voor de geselecteerde dag.
Zonsopgang en -ondergang alsmede getijde-informatie voor de geselecteerde
dag worden ook in digitale vorm weergegeven. De tijd wordt weergegeven voor
de geselecteerde tijdzone.
NB: de voorspelde getijdehoogten gelden voor normale weersomstandigheden.
Slecht weer kan de tijden en waterstanden beïnvloeden.
Informatie over getijden weergeven:
1. Plaats de cursor op het getijdesymbool
. De databox voor getijden en de
sneltoetsen EXPAND, ALL INFO en NEAREST verschijnen.
2. Druk op EXPAND. De informatie wordt zoals in de volgende afbeelding
getoond weergegeven.
Werken met
kaart-cartridges
20 RayChart 620 en 630
Bediening van
het kaartscherm
D4196_1
De tijd en stroming worden weergegeven door verticale en horizontale
stippellijnen in de grafiek. Gebruik de trackpad om de lijnen te verplaatsen;
verplaats de verticale lijn om de tijd te selecteren waarvoor u het getij wilt
weergeven.
Gebruik de sneltoetsen en trackpad om de gewenste datum voor de getijde-
informatie te veranderen.
Om een tijd te selecteren, drukt u op de linker- of rechterkant van de trackpad
om de cursor naar de gewenste tijd te verplaatsen.
Om de dag te wijzigen, drukt u op PREV. DAY, TODAY of NEXT DAY (resp. vorige
/ volgende dag, vandaag). U kunt ook op SET DATE drukken. Om de datum te
wijzigen, verplaatst u de cursor met de trackpad naar links of rechts om het
cijfer te selecteren en omhoog of omlaag om het cijfer hoger of lager te maken.
De grafiek en getijde-informatie worden dienovereenkomstig bijgewerkt.
2.5 Bediening van het kaartscherm
U bedient het kaartscherm met de cursor en de bedieningstoetsen. U begint elke
handeling vanaf het hoofdscherm, dat wil zeggen: het scherm waarin de
standaard sneltoetsen worden weergegeven.
Nadat u een handeling met de sneltoetsen uitgevoerd hebt, drukt u op CLEAR
om naar het hoofdscherm terug te keren. Soms moet u meermaals op CLEAR
drukken om terug te gaan door de verschillende niveaus van sneltoetsen.
NB: als u het systeem zo hebt ingesteld dat de standaard sneltoetsen niet altijd
worden weergegeven, drukt u op een willekeurige sneltoets om de labels weer
te geven.
Bediening van
het kaartscherm
21Hoofdstuk 2: Werken met de kaartplotter en het kaartscherm instellen
Bediening van
het kaartscherm
Ofschoon u het gehele scherm met de kaart kunt vullen, kunt u ook navigatie-
data in één of twee vensters weergeven, waarbij de kaart op de rest van het
scherm wordt getoond. U bedient de vensters met navigatiedata met behulp van
de DISPLAY toets.
In deze paragraaf beschrijven we het volgende:
De kaart over het scherm verschuiven, het middelpunt van de kaart
verplaatsen en de kaartschaal veranderen.
Navigatiegegevens weergeven.
NB: de oriëntatie van de kaart (North Up, Course Up of Head Up) is
afhankelijk van de keuze die u hebt gemaakt bij de instelling van de
kaartplotter, zie hoofdstuk 6.
De bedieningselementen voor het kaartscherm zijn in de afbeelding op
pagina 9 weergegeven.
Verschuiven over de kaart
Normaal gesproken gebruikt u de kaartplotter zo dat de huidige positie van uw
schip op de kaart wordt weergegeven. In de standaard North-Up oriëntatie
werkt de display in de werkstand True Motion (ware beweging), waarin het
schip zich over het scherm verplaatst. U moet de kaart verschuiven als uw schip
uit het momenteel getoonde gebied beweegt, of als u waypoints in een ander
gebied wilt bekijken of creëren.
U kunt de kaart op drie manieren verschuiven:
Gebruik de trackpad om de cursor naar de rand van de kaart te bewegen,
waarbij de kaart verschuift (zie par. 1.3). Deze methode is handig als het
gebied dat u wilt bekijken net buiten het scherm ligt.
Gebruik de RANGE toets om naar een kleinere kaartschaal uit te zoomen,
verplaats de cursor naar het midden van het gewenste gebied en zoom daarna
in op het nieuwe gebied. Deze methode is handig als het gebied dat u wilt
bekijken op grote afstand ligt.
Gebruik de CENTER sneltoets om de kaart op een bepaalde positie te
centreren: positie van het schip, cursorpositie of een gespecificeerde positie.
Centreer de kaart automatisch opnieuw met de optie HOME.
NB: als u één of twee datavensters op het scherm hebt staan, beschouwt de
kaartplotter de beginrand van het datavenster als de rand van de kaart.
Kaartschaal wijzigen
Met de RANGE toets kunt u de schaal van de kaart wijzigen, zodat een kleiner
of groter gebied op het scherm wordt weergegeven. U kunt de plotterstand
gebruiken om in te zoomen op een nog kleiner gebied, ook als er voor die schaal
Bediening van
het Chart
Bediening van
het kaartscherm
22 RayChart 620 en 630
Bediening van
het kaartscherm
geen kaart beschikbaar is. In hoofdstuk 6 wordt beschreven hoe u de
plotterstand aan en uit zet.
U kunt de kaartschaal voor twee doeleinden wijzigen:
Om meer details te zien (van een kleiner gebied), of een groter gebied
(minder gedetailleerd) op het scherm weer te geven
Om een ander deel van de kaart op het scherm weer te geven, door eerst naar
een kaart met een kleinere schaal uit te zoomen en vervolgens op een ander
gebied in te zoomen.
Kleinschalige kaarten bieden het meeste overzicht, echter zonder de
gedetailleerdheid die u nodig hebt om veilig te navigeren. Hoeveel details
zichtbaar zijn, is afhankelijk van de gedetailleerdheid van de kaart en hoe u de
cartografische details hebt ingesteld bij het instellen van de kaartplotter (setup,
zie hoofdstuk 6).
Inzoomen op een kaart met grotere schaal:
1. Gebruik de trackpad om de cursor in het gebied te plaatsen dat u in meer
detail wilt bekijken.
2. Druk op het onderste deel van de RANGE toets.
Het deel van de kaart rond de cursor wordt vergroot, zodat het scherm
wordt gevuld met een grootschaliger kaart waarop meer details te zien zijn.
De cursor bevindt zich nu in het midden van het scherm.
De bereikschaal linksboven in het scherm wordt bijgewerkt.
NB: als u de RANGE toets ingedrukt houdt, verandert de bereikschaal-
indicator snel, zonder dat de kaart opnieuw wordt getekend. Laat de toets
los wanneer de gewenste bereikschaal wordt weergegeven, waarna de
kaart opnieuw wordt getekend.
3. Als u de kaart nog groter kunt weergeven met de huidige kaart-cartridge,
kunt u met de onderkant van de RANGE toets nogmaals inzoomen en
desgewenst eerst de cursor verplaatsen.
Een deel dat in meer detail kan worden weergegeven, wordt aangegeven
door een kaartgrens
4. Als er niet meer details kunnen worden weergegeven wanneer u op het
onderste deel van de RANGE toets drukt, is het effect afhankelijk van of u
Plotter Mode aan of uit hebt gezet:
- als de plotterstand UIT staat, klinken er drie pieptonen en blijft de schaal
van de kaart onveranderd.
- als de plotterstand AAN staat, wordt de bereikschaal vergroot en worden op
het scherm rasterlijnen zonder cartografie weergegeven. De letter “P”
verschijnt achter de schaalliniaal, om aan te geven dat de kaartplotter in
plotterstand werkt.
Bediening van
het kaartscherm
23Hoofdstuk 2: Werken met de kaartplotter en het kaartscherm instellen
Bediening van
het kaartscherm
De kaartdetails verschijnen weer als u teruggaat naar een kaartschaal
waarvoor wel cartografie beschikbaar is.
Om naar een kaart met kleinere schaal uit te zoomen, drukt u het gewenste
aantal keren op de bovenkant van de RANGE toets. Als er geen kleinere schaal
beschikbaar is, geeft de kaartplotter drie pieptonen weer wanneer u op het
bovenste deel van de RANGE toets drukt.
Centrum van de kaart wijzigen
U kunt een geselecteerd punt naar het midden van het scherm verplaatsen met
behulp van de sneltoets CENTER. Dit punt kan de positie van uw schip, de
cursorpositie of een opgegeven positie zijn.
U kunt ook de Home-stand selecteren. Hiermee wordt het schip gecentreerd,
de cursor op de huidige positie geplaatst en in de cursor databox informatie over
de huidige positie van uw schip weergegeven. De kaart wordt zo verschoven dat
het schip op het scherm zichtbaar blijft.
NB: bij wijziging van de kaartschaal wordt de kaart altijd rond de cursor
gecentreerd.
Kaart centreren
De kaart centreren met behulp van de CENTER opties:
1. Vanuit het hoofdscherm met sneltoetsen drukt u op de sneltoets CENTER.
De volgende sneltoetsen verschijnen:
CENTER BOAT
CENTER CURSOR REMOTE CENTER HOME
D3351_1
2. Druk op de sneltoets voor de gewenste centreeroptie (of CLEAR om naar
het hoofdscherm terug te gaan):
- CENTER BOAT verschuift de kaart zo dat de positie van uw schip in het
midden van de kaart is en verplaatst de cursor zodat die op het schip staat
- CENTER CURSOR verschuift de kaart zo dat het punt dat u met de cursor hebt
geselecteerd in het midden van de kaart komt te staan
- REMOTE CENTER geeft een invoervenster weer, waarin u de positie voor het
nieuwe centrum kunt invoeren
- HOME verschuift de kaart zo dat de positie van uw schip in het midden van
het scherm komt en activeert de Home-stand (zie verderop)
3. Als u op REMOTE CENTER hebt gedrukt, wordt in het invoervenster de
huidige cursorpositie getoond, in lengte en breedte of TD’s, afhankelijk van
uw systeem.
Bediening van
het kaartscherm
24 RayChart 620 en 630
D3821-1
REMOTE CENTER
SCROLL
DIGITS
SELECT
CLEAR
CANCEL
ENTER
ACCEPT
SELECTION
LAT: 39°21.11 N
LON: 009°52.55 E
Wijzig de waarden in die voor het midden van het scherm als volgt:
a. Verplaats de cursor naar het eerste cijfer dat u wilt wijzigen met de
linker- of rechterkant van de trackpad. Wanneer u vanaf de breedtegraad
naar rechts beweegt, verplaatst u de cursor naar het eerste cijfer van de
lengtegraad.
b. Verhoog of verlaag de waarde met de boven- of onderkant van de
trackpad.
c. Herhaal stap a en b totdat alle cijfers op de gewenste waarde ingesteld
zijn.
d. Druk op ENTER om de positie in te stellen, of CLEAR om te annuleren
en naar het hoofdscherm terug te gaan.
4. Op de display wordt opnieuw het scherm met de CENTER sneltoetsen
weergegeven, met de nieuwe kaartpositie. Druk op CLEAR om naar het
hoofdscherm terug te keren.
Gebruik van de Home-stand
Wanneer u de optie HOME kiest, centreert de kaartplotter de kaart rond het schip
en wordt de Home-stand geactiveerd. In deze werkstand:
wordt de cursor niet weergegeven, maar is deze vast verbonden aan de
positie van het schip.
wordt in de cursor databox de huidige positie van uw schip getoond; als u
naar een waypoint navigeert, worden tevens de naam, peiling en afstand van
dat waypoint weergegeven.
in Head Up of Course Up oriëntatie (zie hoofdstuk 6) schakelt de display naar
Relative Motion (relatieve beweging), waarin de kaart zo beweegt dat het
schip in het midden van het scherm blijft.
in North Up oriëntatie beweegt de kaart zo dat het schip op het scherm
zichtbaar blijft.
Om naar de standaard cursor en beweging terug te gaan, drukt u op de trackpad.
De cursor verschijnt weer en in de cursor databox worden de positiegegevens
van de cursor getoond.
Bediening van
het kaartscherm
25Hoofdstuk 2: Werken met de kaartplotter en het kaartscherm instellen
Navigatiedata weergeven
U kunt de kaartplotter zo gebruiken dat de kaart het volledige scherm beslaat,
maar u hebt ook de mogelijkheid een reeks navigatiegegevens op het scherm
weer te geven.
Deze informatie wordt normaliter in één of twee vensters getoond, terwijl de
kaart de rest van het scherm vult. Er zijn drie opties voor de weergave van
navigatiedata:
Kaart in volledig scherm weergegeven, zonder extra informatie.
Kaart met vooraf bepaalde navigatiegegevens in één of twee vensters
weergegeven.
Kaart met navigatiekader, waarin indicators voor peilingsafwijking (BDI,
Bearing Deviation Indicator) of koersafwijking (CDI, Course Deviation
Indicator) worden weergegeven.
De vensters met navigatiedata worden ingesteld met behulp van de DISPLAY
toets. Wanneer u de DISPLAY toets indrukt, verschijnt de volgende aanwijzing,
waarbij de laatstgebruikte optie geselecteerd is:
D3839-1
FOR MAIN SCREEN SELECTION
DISPLAY
CHART NAV
Druk op DISPLAY om tussen de twee instellingen te wisselen:
CHART Weergave van de laatstgebruikte optie – kaart op volledig scherm, of
kaart met venster.
Met behulp van de sneltoetsen selecteert u kaart op volledig scherm
(FULL), of een kaart met de huidige vensterconfiguratie (WINDOW).
Als u vensters geselecteerd hebt, kunt u de configuratie van de
vensters wijzigen.
NAV Geeft de kaart weer en toont de laatstgebruikte navigatie-indicator
rechtsonder in het scherm. Gebruik de sneltoetsen om de BDI of CDI
weer te geven.
De sneltoetslabels verdwijnen na 7 seconden als u geen keuze maakt.
De weergave-opties worden in de volgende paragrafen uitgebreider behandeld.
Chart (kaart)
Met de CHART sneltoetsen selecteren u weergave van de kaart op het volledige
scherm of een kaart met datavenster(s). Wanneer u op de DISPLAY toets drukt
om de optie CHART te selecteren, wordt de laatstgebruikte configuratie
weergegeven.
Bediening van
het kaartscherm
26 RayChart 620 en 630
FULL
WINDOW WINDOW SET UP
D4203_1
Er zijn tien navigatievensters voor weergave op het scherm beschikbaar. Zes
daarvan zijn in de fabriek ingesteld. De andere vier kunt u via Setup volgens uw
eigen voorkeuren aanpassen, zie par. 6.3. U kunt één of twee datavensters
weergeven en de positie op het scherm bepalen.
De ‘Windows’ sneltoetsen verdwijnen na 7 seconden als u geen keuze maakt.
Wisselen tussen volledig scherm en vensters
U kunt met behulp van de sneltoetsen als volgt wisselen tussen volledig scherm
en vensters:
FULL Datavensters worden verborgen.
WINDOW Weergave van de kaart plus navigatiedata in de huidige
standaard vensterconfiguratie.
Druk op CLEAR om naar het hoofdscherm met sneltoetsen terug te gaan.
Vensterinstellingen wijzigen
Via de sneltoets WINDOW SET UP kunt u de vensterconfiguratie aanpassen. U
hebt daarbij de volgende keuzemogelijkheden:
het aantal vensters (1 of 2)
de positie van de vensters op het scherm
de inhoud van de vensters, die u selecteert in een lijst met vooraf ingestelde
en aan te passen vensters.
Opmerkingen:
1. Het is aan te bevelen de vensters aan te passen, zoals beschreven in par. 6.3,
voordat u een aangepast venster voor weergave selecteert.
2. Als de helpfunctie op niveau 1 (fabrieksinstelling) wordt gezet, worden de
vensters boven in het scherm geplaatst, zodat ze de sneltoetsen niet overlappen.
Dit betekent dat u niet twee vensters onder elkaar kunt selecteren; als u dat
wenst, moet u de helpfunctie op niveau 0 zetten, zie hoofdstuk 6.
De vensterconfiguratie aanpassen:
1. Druk op DISPLAY om de Chart sneltoetsen op te roepen (zie boven).
2. Als er nog geen venster wordt getoond, drukt u op de sneltoets WINDOW.
3. Druk op de sneltoets WINDOW SET UP om de keuzetoetsen en huidige
instellingen weer te geven, zoals in het volgende voorbeeld getoond.
Bediening van
het kaartscherm
27Hoofdstuk 2: Werken met de kaartplotter en het kaartscherm instellen
D3833-1
NOT TRACKING
CHART NAV
DISPLAY
FOR MAIN SCREEN SELECTION
SELECT
LEFT WINDOW
DEF. WINDOW 01
4. Gebruik de twee linker sneltoetsen om het aantal en de positie van de
vensters te selecteren. U hebt de keuze uit:
- één venster linksonder in het kaartscherm
- één venster rechtsonder in het kaartscherm
- twee vensters boven elkaar, die een kolom over de volle hoogte
rechts van het kaartscherm vullen
De schermweergave verandert zodra u de verschillende opties selecteert.
5. Gebruik de sneltoets SELECT LEFT/BOTTOM WINDOW (selecteer venster
links/onder) of SELECT RIGHT/TOP WINDOW (selecteer venster rechts/boven)
om door de beschikbare reeks data voor het venster te bladeren.
Telkens wanneer u op SELECT WINDOW drukt, wordt de volgende
beschikbare dataset in het huidige venster weergegeven. Deze sets bevatten
de zes standaard vensters die bij de kaartplotter worden geleverd, plus de
vier vensters die u naar eigen voorkeur kunt aanpassen via de
scherminstellingen (zie hoofdstuk 6).
6. Nadat u de gewenste keuzen hebt gemaakt, drukt u op ENTER om naar het
hoofdscherm terug te keren.
U kunt ook op CLEAR drukken om uw keuzen te annuleren en de bestaande
configuratie te behouden.
7. Druk op ENTER of wacht 7 seconden om naar het hoofdscherm terug te
keren.
Navigatie
Via de sneltoetsen van het NAVigatie scherm kunt u een kaartscherm met één
van de volgende indicators selecteren:
CDI, de koersafwijkingsindicator, toont de koersafwijking als de afstand
waarop uw schip zich momenteel verwijderd van de huidige koers bevindt
BDI, de peilingafwijkingsindicator, toont de koersafwijking als het verschil
tussen de koers van uw schip en de peiling naar het waypoint.
Bediening van
het kaartscherm
28 RayChart 620 en 630
Wanneer u op de DISPLAY toets drukt om de NAV optie te selecteren, wordt de
indicator (CDI of BDI) die u het laatst gebruikt hebt weergegeven.
De sneltoetsen verdwijnen na 7 seconden als u geen keuze maakt.
De CDI of BDI data wordt weergegeven in een venster rechtsonder in het
scherm, inclusief stuurinformatie, zoals in onderstaande voorbeelden getoond:
D3834-1
CDI (Course Deviation Indicator, koersafwijkingsindicator)
BDI (Bearing Deviation Indicator, peilingafwijkingsindicator)
Op-koers indicator of indicator voor te sturen richting
Op-koers indicator of indicator voor te sturen richting
Eerste pijl - XTE meer dan 0,01 nm
Tweede pijl - XTE meer dan 0,05 nm
Waypoint volgnummer en naam, met koersafwijking (XTE),
peiling en afstand naar waypoint
Waypoint symbool, vast tot binnen 3 nm, beweegt daarna
omlaag over het scherm
Schipsymbool
Kompas
Waypoint symbool, verplaatst zich naarmate afstand en
peiling naar waypoint veranderen
Waypoint volgnummer en naam
Koersafwijking (XTE), peiling en afstand naar waypoint
Afstand, bijgewerkt terwijl het schip zich verplaatst
Verschuivende afstandslijnen met interval van 1 nm
STEER LEFT
STEER LEFT
WPT 001 001WPT
XTE BRG RNG
0.11 200
°M
5.948
WPT 001 001WPT
XTE BRG RNG
0.11 200
°M
5.948
Als er geen actief waypoint is, wordt het bericht NO ACTIVE WAYPOINT in het
venster weergegeven.
Bediening van
het kaartscherm
Hoofdstuk 3: Werken met de standaard sneltoetsen 29
Werken met
sneltoetsen
Hoofdstuk 3: Werken met de standaard
sneltoetsen
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk leggen we uit hoe u een aantal basishandelingen met behulp
van de trackpad en de sneltoetsen uitvoert. De standaard sneltoetsen van het
hoofdscherm zijn hieronder weergegeven.
ROUTE
GO TO RULER CENTER
D3352_1
NB: als u het systeem zo hebt ingesteld dat de sneltoetsen niet altijd worden
weergegeven (helpniveau 0), drukt u op een willekeurige sneltoets om de labels
zichtbaar te maken.
In dit hoofdstuk behandelen we de volgende onderwerpen:
routes op het scherm samenstellen en gebruiken
met behulp van de GO TO toets naar een geselecteerd punt navigeren
afstanden meten met behulp van de RULER toets.
Andere basisfuncties, zoals track history (afgelegde weg) en het plaatsen van
markeringen en gebeurtenissen (events), beschrijven we in hoofdstuk 4. Meer
geavanceerde bedieningsfuncties, waarbij opgeslagen lijsten worden gebruikt,
beschrijven we in hoofdstuk 5. Daarin behandelen we onder andere het
opvragen van opgeslagen routes en het creëren van nieuwe routes met behulp
van opgeslagen waypoints.
Veiligheid
Met behulp van de kaartplotter kunt u heel eenvoudig een waypoint markeren
en er naartoe navigeren. U moet echter altijd eerst controleren of de route ook
veilig is. Als u de kaartplotter in combinatie met een SeaTalk stuurautomaat
gebruikt, vraagt de stuurautomaat om bevestiging voordat hij het schip naar het
waypoint stuurt.
Als u een route met behulp van een kleinschalige kaart hebt ingevoerd, moet u
op een grotere schaal inzoomen om op gevaren zoals ondiepe plaatsen te
controleren, die op een kaart met kleinere schaal mogelijk niet worden
weergegeven.
30 RayChart 620 en 630
Routes
samenstellen
en gebruiken
3.2 Routes op het scherm samenstellen en gebruiken
Met behulp van de sneltoets ROUTE kunt u snel en eenvoudig een route samen-
stellen (of selecteren) en gebruiken.
NB: u kunt routes ook creëren, bewerken en bedienen via de opties van het
EDIT
menu, zoals beschreven in hoofdstuk 5.
De kaartplotter kan maximaal 20 routes in de routelijst opslaan. Als u een
nieuwe route wilt creëren, selecteert u een lege positie in de lijst, of u selecteert
een bestaande route en bewerkt die. U kunt routes ook verwijderen. Wilt u meer
dan 20 routes bewaren, dan kunt u die op een geheugenkaart opslaan (zie
hoofdstuk 6).
NB: als uw systeem met twee kaartplotters uitgerust is, wordt de huidige route
(actief of geselecteerd) of
GO TO
van de ene kaartplotter weergegeven als Route
0 op de andere kaartplotter. Daarom wordt geadviseerd Route 0 niet te
gebruiken wanneer u een route creëert.
Wanneer u op de sneltoets ROUTE drukt, verschijnt er een dergelijk menu:
D3826-1
SELECT
ROUTE 01
RTE 1
MAKE / EDIT
ERASE
FOLLOW
REVERSE
NEXT LEG
NB: het laatstgebruikte routenummer wordt standaard geselecteerd
weergegeven. De beschikbare menuopties zijn afhankelijk van de inhoud van
de geselecteerde route: als de route leeg is, wordt alleen de optie Make/Edit
(maken/bewerken) getoond; als de geselecteerde route Route 0 is en dit de
actieve route van een andere kaartplotter is, worden de opties
ERASE
en
REVERSE
niet weergegeven.
De menuopties zijn als volgt:
MAKE / EDIT Wordt gebruikt om een nieuwe route samen te stellen met
behulp van de cursor. U kunt deze optie ook gebruiken om een
bestaande route te bewerken, door waypoints toe te voegen en
te verwijderen en om route-informatie zoals waypoint namen
en symbolen te bewerken.
ERASE Bestaande route uit het geheugen verwijderen. Hiermee
verwijdert u de route, maar niet de waypoints waaruit hij is
samengesteld.
FOLLOW Beginnen met navigeren naar het eerste waypoint in de route.
of OFF Stoppen met route volgen. Deze sneltoets wordt weergegeven
in plaats van FOLLOW als er al een route actief is.
Hoofdstuk 3: Werken met de standaard sneltoetsen 31
Routes
samenstellen
en gebruiken
REVERSE Wordt gebruikt om de volgorde van de waypoints in de route
om te keren.
NEXT LEG Doorgaan naar de volgende etappe (leg) van de route.
Nieuw route op het scherm maken
Een nieuwe route maken met behulp van de sneltoets ROUTE:
1. Plaats de cursor in het gebied waarin u de route wilt maken en selecteer een
geschikte kaartschaal.
2. Druk op de sneltoets ROUTE om het Route menu en de huidige route weer te
geven.
NB: als de geselecteerde positie in de routelijst een route bevat (de
volledige lijst
ROUTE
opties wordt weergegeven), kunt u
ERASE
selecteren
om de route te verwijderen (zie pagina 30), of waypoints aan de bestaande
route toevoegen.
3. Indien nodig drukt u op de sneltoets SELECT om een lege positie in de lijst te
selecteren.
4. Druk op ENTER om de geselecteerde Make/Edit optie te kiezen.
De sneltoetslabels veranderen, zoals in de volgende afbeelding getoond.
5. Gebruik de trackpad om de cursor te verplaatsen naar de positie op de kaart
waar u het eerste waypoint wenst te plaatsen.
NB: u kunt de cursor desgewenst op een bestaand waypoint plaatsen. Dit
waypoint wordt in de route opgenomen en er wordt geen nieuw waypoint
aangemaakt.
6. Druk op de sneltoets PLACE WPT.
Het waypoint verschijnt op de huidige cursorpositie op het scherm, met het
waypoint nummer dat door de kaartplotter toegewezen is.
Bij het eerste waypoint van een nieuwe route wordt een cirkel om het
waypoint symbool weergegeven, wat aangeeft dat dit het actieve waypoint
zal zijn als de route actief wordt gemaakt. De cursor databox en object
databox worden bijgewerkt en tonen het nummer en de positie van het
waypoint, zoals in het volgende voorbeeld weergegeven.
7. Verplaats de cursor naar de volgende waypoint positie. Een stippellijn
verbindt de cursor met het vorige waypoint.
8. Druk nogmaals op PLACE WPT. Het waypoint wordt geplaatst en de
stippellijn verandert in een doorgetrokken lijn.
NB: als u een fout maakt, kunt u een onjuist geplaatst waypoint
verwijderen, of een extra waypoint invoegen, zoals hierna beschreven.
9. Herhaal stap 7 en 8 totdat u alle waypoints geplaatst hebt. U kunt maximaal
50 waypoints in een route opnemen.
32 RayChart 620 en 630
Routes
samenstellen
en gebruiken
D3827-2
CURSOR
50°36.68 N
009°47.60 E
COG SOG
208°M 1.4$
DEPTH IN FEET
100$
To Cursor
BRG
RNG
218°M 415.2$
003WPT
50°43.06 N
000°59.39 W
PLACE WPT DELETE WPT
ADD WPT EDIT
10. Nadat u alle waypoints hebt ingevoerd, drukt u op CLEAR om naar het
hoofdscherm terug te keren.
Uw route wordt op het scherm weergegeven, maar is niet actief.
Om waypoints aan een route toe te voegen met behulp van een extern apparaat,
zoals de NavPlotter 100, gebruikt u de optie MAKE /EDIT zoals hierboven
beschreven. U kunt dan waypoints toevoegen met behulp van de cursor en de
toets PLACE WPT of het externe apparaat. Wanneer een extern waypoint
ontvangen wordt, wordt de cursor daarop geplaatst en de kaart rond dat
waypoint gecentreerd.
Bestaande route op het scherm bewerken
U kunt de huidige route bewerken, ook als die actief is. Dat doet u in hetzelfde
scherm als voor het invoeren van een nieuwe route op het scherm.
Waypoints aan het einde van een bestaande route toevoegen:
1. Druk op de sneltoets ROUTE om het Route menu en de huidige route weer te
geven.
2. Selecteer met de trackpad, of druk op de sneltoets ROUTE, om de optie
MAKE/EDIT te selecteren en druk op ENTER.
De cursor wordt d.m.v. een stippellijn met het laatst geplaatste waypoint
verbonden. Daarna kunt u waypoints aan de route toevoegen op dezelfde
manier als bij een nieuwe route.
U kunt nu waypoints toevoegen, verwijderen of invoegen. U kunt een waypoint
alleen niet verwijderen als u daar momenteel naartoe navigeert.
Hoofdstuk 3: Werken met de standaard sneltoetsen 33
Routes
samenstellen
en gebruiken
NB: u kunt deze optie ook gebruiken om waypoints te verwijderen die geen deel
uitmaken van de huidige route, als u de optie voor weergave van waypoints
hebt geselecteerd bij het instellen van de kaartplotter (Setup, zie hoofdstuk 6).
Een waypoint verwijderen:
NB: u kunt een waypoint niet verwijderen als het in een andere route gebruikt
wordt.
1. Gebruik de trackpad om de cursor op het waypoint te plaatsen dat u wilt
verwijderen.
2. Druk op de sneltoets DELETE WPT.
3. Druk op ENTER om het verwijderen te bevestigen.
Het waypoint verdwijnt van het scherm. Als het waypoint zich niet aan het
einde van een route bevond, worden de waypoints vóór en na het
verwijderde waypoint verbonden d.m.v. een doorgetrokken lijn.
Druk op CLEAR om naar het hoofdscherm terug te keren.
Een waypoint in een route invoegen:
1. Plaats de cursor op (of dicht bij) de lijn tussen twee bestaande waypoints.
2. Druk op de sneltoets ADD WPT. De doorgetrokken lijn verandert in een
stippellijn. (Als de kaartplotter in plaats daarvan een pieptoon weergeeft,
plaatst u de cursor dichter bij de lijn en drukt u opnieuw op ADD WPT.)
3. Verplaats de cursor naar de gewenste positie. Stippellijnen verbinden de
cursor met de twee bestaande waypoints.
4. Druk op ENTER. Het nieuwe waypoint wordt geplaatst en krijgt het
eerstvolgende beschikbare waypoint nummer.
Druk op CLEAR om naar het hoofdscherm terug te gaan.
Routegegevens bewerken
Nadat u een route hebt gecreëerd, kunt u de gegevens daarvan bewerken, zoals
de naam van de route en de namen, symbolen en posities van waypoints.
De gegevens van de momenteel geselecteerde route bewerken
1. Druk op de sneltoets EDIT vanuit het scherm MAKE/EDIT van het ROUTE
menu.
De gegevens van de huidige route worden op het scherm weergegeven en
de sneltoetslabels veranderen, zoals in de volgende afbeelding getoond.
34 RayChart 620 en 630
Routes
samenstellen
en gebruiken
D3828-2
SAVE & FOLLOW SAVE AND EXIT
CURSOR
50°36.68 N
009°47.60 E
COG SOG
208°M 1.4$
DEPTH IN FEET
100$
To Cursor
BRG
RNG
218°M 415.2$
SCROLL
DIGITS
SELECT
CLEAR
CANCEL
ENTER
ACCEPT
SELECTION
ROUTE SAVE
LEG LAT/LON
01 43°58.95 N 010°06.64 E
02 43°59.62 N 010°05.51 E
03 44°00.40 N 010°03.93 E
WPT NAME
004WPT
003WPT
002WPT
SYM SOURCE
CURSOR
CURSOR
CURSOR
ROUTE NAME: ROUTE ØØ
De naam van de route wordt boven de routegegevens weergegeven. Voor
elk geplaatst waypoint wordt de volgende informatie vermeld:
Leg Het nummer van de etappe
Positie De positie van het waypoint aan het einde van deze etappe.
De positie wordt in breedte/lengte of TD’s getoond,
afhankelijk van de geselecteerde instellingen.
WPT Name De naam van het waypoint. De standaard naam heeft het
formaat xxxWPT, waarbij xxx het waypoint nummer is.
Waypoints worden in de waypoint lijst in alfanumerieke
volgorde op naam gesorteerd (zie hoofdstuk 5). Als u de
waypoint lijst wilt gaan gebruiken, wilt u waypoints die bij
elkaar horen mogelijk een zodanige naam geven dat ze in de
lijst gegroepeerd worden weergegeven.
Sym Het waypoint symbool. Standaard is dat een cirkel, maar u
kunt hiervoor elk symbool voor markeringen/gebeurtenissen
gebruiken (zie pagina 42).
Source De bron van de positiegegevens. Voor routes die op het
scherm geplaatst zijn, is dat altijd de cursor. Als u de positie
bewerkt, wordt “EDIT” als bron weergegeven.
U kunt de naam van de route en de positie, naam of het symbool van
waypoints wijzigen.
2. Gebruik de linker- of rechterkant van de trackpad om de cursor naar het
cijfer, de letter of het symbool te verplaatsen dat u wilt wijzigen. Houd de
trackpad ingedrukt om snel te verplaatsen, of druk op ENTER om direct
naar het begin van het volgende veld te gaan.
Hoofdstuk 3: Werken met de standaard sneltoetsen 35
Routes
samenstellen
en gebruiken
3. Gebruik de boven- of onderkant van de trackpad om het cijfer te verhogen
of verlagen, of de letter of het symbool te wijzigen.
4. Herhaal stap 2 en 3 totdat de gewenste informatie wordt weergegeven.
5. Als u het bewerken van de gegevens voltooid hebt, kunt u ofwel:
op de sneltoets SAVE & EXIT drukken om de wijzigingen op te slaan en
naar het hoofdscherm terug te keren,
of
op de sneltoets SAVE & FOLLOW drukken om de wijzigingen op te
slaan, naar het hoofdscherm terug te keren en te beginnen met
navigeren naar het eerste waypoint.
Route gebruiken
Nadat u een route hebt samengesteld of geselecteerd, kunt u de volgende taken
uitvoeren:
een route volgen of “starten” (d.w.z. beginnen met navigeren naar het eerste
waypoint)
een route in omgekeerde richting volgen
doorgaan naar de volgende etappe van een route
de route verwijderen.
U kunt de route ook bewerken, zelfs als hij actief is, zoals hierboven
beschreven.
NB: als uw systeem met twee kaartplotters is uitgerust, wordt de actieve route
op het ene apparaat ook weergegeven op het tweede, waar die altijd als Route
00 wordt aangeduid. U kunt de opties van het Route menu op de tweede
kaartplotter gebruiken om het volgen van de route op het eerste apparaat te
bedienen.
Route volgen, omkeren en stoppen
Nadat u een route hebt ingesteld, kunt u beginnen met navigeren naar het eerste
waypoint. U kunt een route ook in omgekeerde richting volgen.
Als u de route nog niet hebt gestart met de sneltoets SAVE & FOLLOW vanuit
MAKE/EDIT, kunt u dat als volgt doen:
1. Als het Route menu nog niet wordt weergegeven, drukt u op de sneltoets
ROUTE om dit menu op te roepen.
2. Als de gewenste route niet wordt weergegeven, drukt u op SELECT totdat de
juiste route wordt getoond.
Controleer de route op het scherm om te bepalen welk waypoint actief
wordt: dit waypoint wordt op het scherm in een cirkel weergegeven.
36 RayChart 620 en 630
Routes
samenstellen
en gebruiken
3. Als u de route in tegengestelde richting wilt volgen, gebruikt u de trackpad
of de sneltoets RTE om de optie REVERSE te selecteren en drukt u op ENTER.
De cirkel wordt verplaatst naar het waypoint aan het andere uiteinde van de
route.
4. Gebruik de trackpad of de sneltoets ROUTE om de optie FOLLOW te
selecteren en druk op ENTER.
De kaartplotter navigeert naar het waypoint toe, tenzij er al een waypoint
actief is.
Als u al naar een waypoint toe navigeert (door een route te volgen of via de
optie GO TO), wordt een waarschuwing weergegeven (zie pagina 39).
Om het volgen van de huidige route te stoppen, selecteert u de optie OFF in het
ROUTE menu. Deze optie verschijnt in plaats van de optie FOLLOW wanneer de
route actief is.
Doorgaan naar volgende etappe van route
Wanneer u het actieve waypoint bereikt, maakt de kaartplotter automatisch het
volgende waypoint in de route actief.
Het alarm klinkt en er wordt een bericht weergegeven als één van de volgende
omstandigheden zich voordoet:
als u het aankomstalarm ingesteld hebt en het schip komt binnen de
aankomstcirkel die u voor dit alarm ingesteld hebt.
uw schip passeert het doel (target) (d.w.z. kruist de lijn die loodrecht op de
etappe staat en door het doel heen gaat).
Het alarm wordt na 7 seconden uitgeschakeld. U kunt het alarm eerder opheffen
door op een willekeurige toets te drukken.
D3832-1
Arrival Alarm
to 008WPT
Any key to CLEAR
U kunt ook doorgaan naar de volgende etappe, ook als u het huidige waypoint
nog niet bereikt hebt. Vanuit het ROUTE menu selecteert u de optie NEXT LEG en
drukt u op ENTER. De kaartplotter begint vanaf de huidige positie van het schip
naar het volgende waypoint te navigeren.
Route verwijderen
De kaartplotter kan maximaal 20 routes in het geheugen opslaan. Als u al 20
routes hebt opgeslagen en u een nieuwe route wilt creëren, kunt u een
geselecteerde route verwijderen.
Hoofdstuk 3: Werken met de standaard sneltoetsen 37
Gebruik van
de GOTO toets
NB: desgewenst kunt u routes opslaan op een Memory C-Card voor toekomstig
gebruik, zoals beschreven in hoofdstuk 6, voordat u die uit het geheugen van de
kaartplotter verwijdert.
Een bestaande route verwijderen:
1. Druk op de sneltoets ROUTE om het Route menu weer te geven.
2. Druk op SELECT totdat de gewenste route wordt weergegeven.
3. Gebruik de trackpad of de sneltoets ROUTE om de optie ERASE te selecteren
en druk op ENTER.
4. Druk op ENTER om de verwijdering te bevestigen.
De route verdwijnt van het scherm en de Route sneltoetsen worden
verborgen.
3.3 Gebruik van de GO TO toets
De sneltoets GO TO uit het hoofdscherm biedt een snelle methode om naar een
bepaalde bestemming te navigeren. U kunt elke gewenste bestemming (die als
nieuw waypoint opgeslagen wordt) of een bestaand waypoint selecteren.
NB: u kunt ook een specifiek waypoint zoeken en daarheen navigeren m.b.v. de
opties van de Waypoint lijst (zie hoofdstuk 5).
Naar een bestemmingspunt navigeren
Om naar een bestemmingspunt te navigeren, gaat u als volgt te werk:
1. Gebruik de trackpad om de cursor op het bestemmingspunt te plaatsen.
2. Druk op GO TO.
De kaartplotter slaat de bestemming als nieuw waypoint op en begint
erheen te navigeren. Als uw bestemming een bestaand waypoint is, wordt
de positie daarvan gebruikt en wordt geen nieuw waypoint aangemaakt.
Als er al een waypoint actief is, zie: GOTO annuleren of wijzigen verderop.
D3823-1
EDIT
004WPT
Het waypoint wordt weergegeven als een cirkel met een punt in het midden
en is met de startpositie van het schip verbonden d.m.v. een streepjeslijn.
Het waypoint krijgt een standaard naam in de vorm xxxWPT, waarbij xxx
het eerstvolgende beschikbare waypoint nummer is.
38 RayChart 620 en 630
Gebruik van
de GOTO toets
3. Druk op de sneltoets EDIT, die 7 seconden wordt weergegeven, als u de
gegevens van het nieuwe waypoint wilt wijzigen:
Waypoint gegevens bewerken
U kunt de naam, het symbool en de positie van het nieuwe waypoint binnen 7
seconden na het starten van GOTO wijzigen.
Gegevens van het waypoint bewerken:
1. Druk op de sneltoets EDIT. Er verschijnt een venster zoals het volgende:
D3825-1
SCROLL
DIGITS
SELECT
CLEAR
CANCEL
ENTER
ACCEPT
SELECTION
NAME:
ØØ1WPT
SYMBOL
LAT: 44°Ø4.39 N
LON: ØØ9°52.72 E
2. Gebruik de linker- of rechterkant van de trackpad om de cursor naar het
cijfer, de letter of het symbool te verplaatsen dat u wilt wijzigen. Houd de
trackpad ingedrukt om sneller te verplaatsen.
3. Gebruik de boven- of onderkant van de trackpad om het cijfer te verhogen
of verlagen, of de letter of het symbool te wijzigen.
4. Herhaal stap 2 en 3 totdat de gewenste gegevens worden weergegeven.
5. Druk op ENTER om de gegevens op te slaan.
GO TO annuleren of wijzigen
Als er al een waypoint actief is wanneer u GO TO start, geeft de kaartplotter het v
volgende bericht weer:
D3824-1
CLEAR
ENTER
MENU
WAYPOINT IS ALREADY ACTIVE
TO SWITCH OFF ACTIVE ROUTE
TO CANCEL
TO STOP TRACKING
Het actieve waypoint kan van een vorige GO TO zijn, of het actieve waypoint in
de huidige route.
Om naar het nieuwe waypoint (GO TO bestemmingspunt) over te schakelen,
drukt u op ENTER.
Hoofdstuk 3: Werken met de standaard sneltoetsen 39
Afstanden meten
met de
RULER toets
Om de GO TO te annuleren en door te gaan met navigeren naar het bestaande
actieve waypoint, drukt u op
CLEARCLEAR
CLEARCLEAR
CLEAR.
Om het navigeren naar het actieve waypoint te stoppen, drukt u op MENU.
NB: dit betekent dat u een GO TO op elk moment kunt stoppen, door op
GO TO
en daarna
MENUMENU
MENUMENU
MENU
te drukken. Als u bij het instellen van de kaartplotter de
weergave van waypoints uit hebt gezet, verdwijnt het waypoint, omdat alleen
het actieve waypoint en de waypoints van de huidige route worden weerge-
geven (zie hoofdstuk 6).
3.4 Afstanden meten met de RULER toets
U kunt de afstand tussen twee punten nauwkeurig meten met behulp van de
sneltoets RULER (liniaal):
1. Vanuit het hoofdscherm drukt u op de sneltoets RULER.
De sneltoetslabels veranderen, zoals in de volgende afbeelding getoond.
2. Gebruik de trackpad om de cursor naar het beginpunt voor de meting te
verplaatsen.
3. Druk op FROM (van). Het beginpunt wordt gemarkeerd met een “F”.
4. Gebruik de trackpad om de cursor naar het eindpunt voor de meting te
verplaatsen. Een stippellijn verbindt het “From” punt met de cursor.
5. Druk op TO (naar). Het eindpunt wordt met een “T” gemarkeerd.
Een stippellijn verbindt de twee punten en de RULER (liniaal) databox
verschijnt.
D3831-1
FROM
TO
EXIT
RULER
LAT/LON
42°51.37 N
42°51.37 N
FROM
TO
010°29.90 E
101°32.04 E
DST: 1.75
BRG: 090°M
6. Desgewenst voert u meerdere metingen uit tussen FROM en TO posities. De
informatie in de databox wordt telkens bijgewerkt wanneer u een nieuwe
FROM of TO positie selecteert.
7. Druk op CLEAR of EXIT om de liniaalbox te sluiten en naar het hoofdscherm
terug te keren.
40 RayChart 620 en 630
Hoofdstuk 4: Extra basisfuncties 41
Markeringen
en events
Hoofdstuk 4: Extra basisfuncties
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk leggen we uit hoe u een aantal extra basisfuncties van de
kaartplotter kunt gebruiken met behulp van de vaste toetsen en de menu’s.
Om uw kaartplotter optimaal te gebruiken, kunt u het beste eerst de
basisgegevens en de display instellen, zoals beschreven in hoofdstuk 6. Nadat u
de mogelijkheden van de display verkend hebt, kunt u de kaartplotter verder aan
uw eisen en voorkeuren aanpassen (zie par. 6.3).
In dit hoofdstuk behandelen we de volgende onderwerpen:
Gebruik van markeringen en events (gebeurtenissen)
Track history (afgelegde weg) registreren en weergeven
Man overboord (MOB)
Instellen van alarmen en timers
4.2 Markeringen en events
De kaartplotter biedt de mogelijkheid symbolen te plaatsen om markeringen of
events (gebeurtenissen) te registreren. U hebt de keuze uit 16 symbolen, die u
voor zowel markeringen als gebeurtenissen kunt gebruiken.
Markeringen en events verschillen op de volgende punten:
Markeringen worden gebruikt om kenmerken op de cursorpositie te
registreren, zoals visboeien en ankerplaatsen. Dit zijn enkel grafische
symbolen en u kunt deze niet bewerken of informatie eraan toevoegen.
Events worden gebruikt om gebeurtenissen of kenmerken op de huidige
positie van uw schip te registreren, zoals een goede visstek.
Events zijn speciale waypoints. De kaartplotter wijst aan elk event een
unieke naam toe, met het formaat xxxEVT, waarbij xxx het eerstvolgende
beschikbare nummer is. Events worden in de waypoint lijst opgeslagen en
kunnen later worden opgeroepen en bewerkt (zie hoofdstuk 5).
Rond de markering voor een gevarenzone (Danger Zone,
) bevindt zich een
onzichtbare gevarenzone. U kunt de straal van de cirkel instellen via de Setup
procedure (zie par. 6.2). Als uw schip in de gevarenzone komt, klinkt er een
alarmsignaal.
NB: u kunt maximaal negen gevarenzone-alarmen instellen.
U kunt maximaal 1000 markeringen tegelijk op het scherm weergeven en
maximaal 1000 events of waypoints.
42 RayChart 620 en 630
Markeringen
en events
Markering plaatsen en verwijderen
Een markeringssymbool op de cursorpositie plaatsen:
1. Druk op de MARK toets.
De sneltoetslabels veranderen, zoals in het voorbeeld op de volgende
pagina getoond.
Het huidige markeringssymbool wordt onder de cursor databox linksboven
in het scherm weergegeven.
2. Als u een ander symbool voor de nieuwe markering wilt selecteren, drukt u
op de sneltoets SELECT SYMBOL. Het dialoogvenster Mark Symbols
verschijnt midden op het scherm.
3. Gebruik de trackpad om door de symbolen te bladeren totdat het gewenste
symbool geselecteerd is en druk op ENTER.
Het dialoogvenster verdwijnt en het nieuwe symbool wordt onder de cursor
databox weergegeven.
D3829-1
MARK SYMBOLS
CLEAR
CANCEL
ENTER
ACCEPT
SELECTION
SELECT
SYMBOL
PLACE MARK
SELECT SYMBOL
DELETE MARK
EXIT
BRG
RNG
000°M 58.36$
4. Plaats de cursor op de positie waar u de markering wilt plaatsen.
5. Druk op de sneltoets PLACE MARK om de nieuwe markering op de
cursorpositie te plaatsen.
6. Druk op EXIT of CLEAR om naar het hoofdscherm terug te keren.
Een markering verwijderen:
1. Druk op de toets MARK om de Mark sneltoetsen op te roepen.
2. Plaats de cursor op de markering die u wilt verwijderen.
3. Druk op de sneltoets DELETE MARK om de markering te verwijderen.
4. Druk op EXIT of CLEAR om naar het hoofdscherm terug te keren.
Hoofdstuk 4: Extra basisfuncties 43
Gebruik van
Track History
Event plaatsen en verwijderen
De werkwijze voor het plaatsen van een event is hetzelfde als bij een markering,
behalve dat u de EVENT toets gebruikt en dat een event altijd op de positie van
uw schip wordt geplaatst. Het event wordt gemarkeerd door middel van een
naam en het event symbool.
Als de datum, tijd, zeewatertemperatuur en diepte beschikbaar zijn, worden die
bij het event opgeslagen.
De werkwijze voor het verwijderen van een event is hetzelfde als bij een
markering. Alleen wordt u gevraagd om het verwijderen te bevestigen, omdat
events speciale waypoints zijn.
4.3 Gebruik van Track History
De TRACKS functie van de kaartplotter biedt de mogelijkheid de weg die uw
schip heeft afgelegd te markeren alsof het schip een zichtbaar, blijvend spoor
(track) in het water heeft achtergelaten.
Wanneer de TRACKS functie ingeschakeld is, wordt de afgelegde weg in het
geheugen van de kaartplotter opgeslagen en kan die later desgewenst worden
opgevraagd en op het scherm weergegeven. U kunt bijvoorbeeld een eerder
afgelegde weg weergeven en daarna de Route functie gebruiken om er
waypoints op te plaatsen, zodat u dezelfde route opnieuw kunt volgen.
Voorzichtig:
In smalle vaarwegen moet u bij het plaatsen van waypoints op een track
rekening houden met de beperkte nauwkeurigheid van GPS.
U kunt maximaal 5000 track-punten in totaal in 5 track-bestanden opslaan. De
kaartplotter geeft een waarschuwing weer wanneer 4000 punten opgeslagen
zijn. Maximaal 5 track history bestanden, inclusief de huidige track, kunnen
tegelijkertijd op het scherm worden weergegeven. De track-bestanden die in het
geheugen opgeslagen zijn, kunnen naar een Memory C-Card worden
geëxporteerd (zie hoofdstuk 6). C-Card bestanden kunnen later weer worden
geïmporteerd en op het scherm weergegeven.
De track-lengte die kan worden weergegeven wordt beperkt door de frequentie
van de track-punten. Hoe meer track-punten er worden geplaatst, hoe nauwkeu-
riger het geregistreerde spoor. Dit vereist echter ook de meeste geheugenruimte.
Als u een lange track wilt opslaan en weergeven, moet u de tussenruimte of
interval tussen de punten mogelijk groter maken. Als het geheugen vol is, zullen
track-punten aan het begin van de track gaan verdwijnen. De kaartplotter biedt
de mogelijkheid de track interval in te stellen met betrekking tot afstand of tijd.
U kunt controleren hoeveel track-punten er in elk track-bestand zijn opgeslagen
door het venster Tracks Edit op te roepen, zoals hierna beschreven.
44 RayChart 620 en 630
Gebruik van
Track History
Track starten en stoppen
Om een track te starten of te stoppen, gaat u als volgt te werk:
1. Vanuit het hoofdscherm drukt u op MENU om de hoofdmenu’s op te roepen.
D3360-2
SYSTEM
NAVIGATE
PLOTTER
ALARMS/TIMERS
FIX STATUS
MEMORY C-CARD
WAYPOINT LIST
CURRENT ROUTE
ROUTE LIST
FIND
LOG
CARTOGRAPHY
ORIENTATION
WINDOWS
COLOURS
START
EDIT
DELETE
TRACKS
SCREEN EDIT SET UP
2. Gebruik de trackpad of druk op de sneltoets TRACKS om de optie START te
selecteren en druk op ENTER.
De optie verandert in STOP, wat aangeeft dat Track History ingeschakeld is
en de kaartplotter begint met het plaatsen van track-punten.
De track data wordt opgeslagen in het track-bestand dat als huidige track
ingesteld is (zie verderop).
3. Om Track History uit te zetten, selecteert u STOP en drukt u op ENTER.
4. Druk op CLEAR om de menu’s te verbergen.
Huidige track verwijderen
Bij verwijderen van een track worden alle track history gegevens uit het geselec-
teerde bestand verwijderd, zodat u het bestand voor nieuwe data kunt gebruiken.
Huidige track verwijderen:
1. Druk vanuit het hoofdscherm op MENU om de hoofdmenu’s weer te geven.
2. Gebruik de trackpad of druk op de sneltoets TRACKS om de optie DELETE te
selecteren en druk op ENTER.
3. Druk nogmaals op ENTER om het verwijderen te bevestigen.
De track-gegevens worden uit het huidige track-bestand verwijderd.
Als de track momenteel actief is, worden de bestaande gegevens uit het
bestand en van het scherm verwijderd, maar alle nieuwe track history
gegevens worden nog steeds in het huidige bestand opgeslagen.
4. Druk op CLEAR om de menu’s te verbergen.
Track instellingen bewerken
Via de optie EDIT van het Tracks menu kunt u de instellingen van de huidige track
en andere in het geheugen opgeslagen tracks wijzigen:
Eén of meer track-bestanden voor weergave selecteren.
Het track-bestand voor de huidige track history wijzigen. Als u dit doet nadat u
track history gestart hebt, stopt de kaartplotter met het opslaan van gegevens in
het oorspronkelijke track-bestand en slaat hij de gegevens daarna in het
nieuwe bestand op.
Hoofdstuk 4: Extra basisfuncties 45
Gebruik van
Track History
De track interval voor de huidige track wijzigen. U hebt de keuze uit de
volgende intervallen:
- 1, 5, 10 of 30 seconden
- 1, 3, 5, 10 of 30 minuten
- 0,1, 0,5 of 1,0 nm
Een track history starten of stoppen, of een geselecteerde track verwijderen.
Deze opties hebben dezelfde functies als de opties START/STOP en DELETE uit
het TRACKS menu.
Instellingen bewerken:
1. Vanuit het hoofdscherm drukt u op de toets MENU om de hoofdmenu’s
weer te geven.
2. Gebruik de trackpad of druk op de sneltoets TRACKS om de optie EDIT te
selecteren en druk op ENTER. Het scherm Track History verschijnt.
D3830-2
STOP DELETE
CURSOR
50°36.68 N
009°47.60 E
COG SOG
208°M 1.4$
DEPTH IN FEET
100$
To Cursor
BRG
RNG
218°M 415.2$
SCROLL
DIGITS
SELECT
CLEAR
CANCEL
ENTER
ACCEPT
SELECTION
TRACK HISTORY
TRACKS
1
2
3
4
5
CURRENT TRACK
3
0
0
0
0
1
ON
ON
ON
ON
ON
1 sec
POINTS DISPLAY
INTERVAL
3. Gebruik de zijkanten van de trackpad om naar de velden te gaan en de
boven- en onderkant van de trackpad om de instellingen te veranderen.
U kunt de optie Display (weergave) voor elke track aan of uit zetten, het
bestandsnummer van de huidige track veranderen en de track interval voor
de huidige track wijzigen.
4. Desgewenst drukt u op de sneltoets START/STOP om de huidige track aan te
zetten of, als hij al ingeschakeld is, om hem uit te zetten.
5. Om een track te verwijderen, selecteert u de gewenste track en drukt u op de
sneltoets DELETE. Druk op ENTER om het verwijderen te bevestigen.
6. Druk op ENTER om uw keuzen te bevestigen en naar het track history
scherm terug te gaan met de nieuwe track-instellingen.
46 RayChart 620 en 630
Man
overboord
4.5 Man overboord (MOB)
Als een persoon of voorwerp overboord valt en u direct naar die positie wilt
terugkeren, moet u direct de Man overboord (MOB) functie gebruiken.
Om de MOB procedure te starten, houdt u de MARK toets twee seconden
ingedrukt.
De kaartplotter voert daarna de volgende taken automatisch uit:
Markeert de positie van het schip en geeft het MOB symbool weer, waarbij
de positie wordt gemarkeerd als waypoint 999.
Schakelt over naar een bereikschaal van ca. 0,02 nm per cm, in North Up
oriëntatie. Als deze schaal niet beschikbaar is, wordt de plotterstand
ingeschakeld.
Plaatst de cursor op het MOB waypoint en geeft het MOB symbool en de
positie (breedte/lengte of TD’s) in de object databox weer.
Start (of reset) de teller voor de verstreken tijd, die in de cursor databox
wordt weergegeven.
Gebruikt de MOB positie als bestemmings-waypoint, aangeduid door een
cirkel er omheen.
D3835-2
MOB
PRES. POS.
50°36.71 N
001°05.99 W
COG SOG
080°M 1.4$
.020$ P
To MOB
BRG
RNG
000°M
ELAPSE: 00:01:12
415.2$
MOB
50°36.71 N
001°05.99 W
WPT 999 MOB
BRG RNG
200
°M 5.948
NB: de MOB procedure kan ook vanaf een ander apparaat worden gestart of
gestopt als een dienovereenkomstig SeaTalk bericht door de kaartplotter
ontvangen wordt.
Om de MOB procedure te stoppen, houdt u de MARK toets nogmaals twee
seconden ingedrukt.
Hoofdstuk 4: Extra basisfuncties 47
Alarmen
en timers
4.6 Alarmen en timers
De kaartplotter kan de volgende alarmen weergeven:
Alarm Geeft aan:
Aankomst (Arrival) Het schip heeft het actieve waypoint bereikt: het is
in de aankomstcirkel aangekomen (met de in Setup ingestelde
radius) of heeft de lijn gekruist die door het waypoint gaat en
loodrecht op de etappe van de route staat.
Uit koers (Off Track) Het schip heeft de ingestelde koersafwijking
(ingesteld in Setup) t.o.v. de actieve etappe overschreden.
Anker (Anchor) Het schip is van de ankerpositie afgedreven met
meer dan de ingestelde afstand.
Countdown De countdown (aftel-) timer heeft nul bereikt.
Wekker (Clock) De huidige tijd is gelijk aan de alarmtijd (ingesteld in
Setup).
Danger zone Uw schip is de gevarenzone (straal van de cirkel ingesteld in
Setup) van de gevaarmarkering (
) binnengekomen.
Fix status (Status van positiebepaling) De kaartplotter ontvangt geen
positiegegevens meer van GPS, dGPS of een andere bron.
De alarmen worden aan of uit gezet en de limieten ingesteld via de optie
ALARMS/TIMERS in het Setup menu (zie hoofdstuk 6). Via deze optie stelt u ook
de teller in die de verstreken tijd registreert sinds de laatste reset in de cursor
databox.
Wanneer een alarm in werking treedt, klinkt de alarmzoemer en wordt een
venster zoals het volgende weergegeven:
D3832-1
Arrival Alarm
to 008WPT
Any key to CLEAR
Om het alarm op te heffen en het bericht van het scherm te verwijderen, drukt u
op een willekeurige toets. U kunt ook 7 seconden wachten totdat het alarm
automatisch stopt.
De kaartplotter onderneemt geen actie, behalve bij het aankomstalarm. Als u op
een toets drukt, of na 7 seconden, wordt het volgende waypoint actief. Wanneer
u bij het laatste waypoint in de route aangekomen bent, stopt de kaartplotter met
navigeren.
NB: de kaartplotter geeft ook ontvangen SeaTalk alarmen weer, zoals diepte-
en windalarmen.
48 RayChart 620 en 630
Hoofdstuk 5: Werken met lijsten (EDIT) 49
Werken met
lijsten
Hoofdstuk 5: Werken met lijsten (EDIT)
5.1 Inleiding
Op de kaartplotter kunt u een aantal taken uitvoeren met behulp van informatie
die u hebt opgeslagen. Deze informatie kan bestaan uit waypoints, routes,
events, track history en het logboek.
In dit hoofdstuk beschrijven we op welke manier u opgeslagen informatie kunt
bekijken, bewerken, gebruiken en afdrukken met behulp van het EDIT menu.
D3360-2
SYSTEM
NAVIGATE
PLOTTER
ALARMS/TIMERS
FIX STATUS
MEMORY C-CARD
WAYPOINT LIST
CURRENT ROUTE
ROUTE LIST
FIND
LOG
CARTOGRAPHY
ORIENTATION
WINDOWS
COLOURS
START
EDIT
DELETE
TRACKS
SCREEN EDIT SET UP
Via dit menu kunt u onder andere de volgende taken uitvoeren:
Een bestaand waypoint opzoeken en selecteren om daar direct heen te
navigeren
Een nieuw waypoint toevoegen of de gegevens van een bestaand waypoint
bewerken
Een nieuwe route maken, door bestaande waypoints in de waypoint lijst te
selecteren
Een bestaande route selecteren en volgen
De route die u momenteel volgt bekijken en naar de volgende etappe
doorgaan
Geschatte aankomsttijden op waypoints bekijken, berekend op basis van
huidige of geplande snelheid over de grond.
In dit hoofdstuk komen de volgende onderwerpen ter sprake:
De waypointlijst
Gegevens van de huidige route details
De routelijst
Een waypoint opzoeken en weergeven
Het logboek weergeven en afdrukken
Afdrukken
Het instellen en weergeven van track history’s is beschreven in hoofdstuk 4.
50 RayChart 620 en 630
Waypointlijst
5.2 De waypointlijst
Wanneer u een waypoint creëert, wordt die toegevoegd aan de waypointlijst.
De waypointlijst bevat ook alle events (gebeurtenissen) die u heb gemarkeerd
en die de standaard naam xxxEVT hebben, en waypoints die vanaf een ‘master’
kaartplotter zijn verzonden als deel van de actieve of geselecteerde route.
Via de waypointlijst kunt u de volgende taken uitvoeren:
de waypointlijst bekijken
een waypoint met bekende naam opzoeken en de gegevens ervan weergeven
naar een geselecteerd waypoint gaan met GO TO
een waypoint verwijderen
de gegevens van een bestaand waypoint bewerken, of een nieuw waypoint
toevoegen.
De waypointlijst bekijken
Om de waypointlijst te bekijken, gaat u als volgt te werk:
1. Druk op MENU om de hoofdmenu’s op te roepen.
2. Gebruik de trackpad of druk op de sneltoets EDIT om de optie
WAYPOINTLIJST in het EDIT menu te selecteren.
3. Druk op ENTER. Het scherm Waypoint List verschijnt:
D3812-2
CURSOR
50°36.68 N
009°47.60 E
COG SOG
208°M 1.4$
DEPTH IN FEET
100$
To Cursor
BRG
RNG
218°M 415.2$
SCROLL
DIGITS
CLEAR
CANCEL
ENTER
ACCEPT
SELECTION
WAYPOINT LIST
L/L
BRG
SOURCE:
DATE:DATE:
DEPTH
---.-
f
t
TEMP.
---.-
°
C
RNG
01 001WPT
02 002WPT
03 003WPT
04 004WPT
05 005WPT
44°04.39 N
110° 0.924
n
m
CURSOR
--/--/--
TIME:
--:--:--
009°52.72 E
GO TO FIND DELETE EDIT
De lijst bevat het waypoint symbool, het nummer (toegewezen door de
kaartplotter) en de naam van elk waypoint. De waypoints worden
alfanumeriek op naam gesorteerd weergegeven.
Hoofdstuk 5: Werken met lijsten (EDIT) 51
Waypointlijst
In het vak onder lijst worden de volgende gegevens van het geselecteerde
waypoint weergegeven:
positie, in breedte en lengte of TD’s, afhankelijk van uw instellingen
peiling en afstand t.o.v. de huidige positie van uw schip
bron van positiegegevens (cursor, bewerkt, GPS enz.)
diepte en temperatuur bij creëren van het event waypoint, indien
beschikbaar
datum en tijd waarop het waypoint gecreëerd is
4. Gebruik de boven- en onderkant van de trackpad om omhoog en omlaag
door de lijst te bladeren en de gegevens van elk waypoint te bekijken.
Bewerkingen met de waypointlijst
Wanneer de waypointlijst wordt weergegeven, kunt u de sneltoetsen gebruiken
om de volgende taken uit te voeren:
GOTO Start navigeren naar het geselecteerde waypoint. De
waypointlijst verdwijnt en de kaart verschijnt.
FIND Een specifiek waypoint in de waypointlijst zoeken (zie onder).
DELETE Het geselecteerde waypoint uit de lijst verwijderen. Als het
waypoint deel uitmaakt van een bestaande route, drukt u op
ENTER om het verwijderen te bevestigen.
EDIT Het geselecteerde waypoint bewerken, of een nieuw waypoint
toevoegen (zie onder).
NB: als een waypoint in twee of meer routes wordt gebruikt, kan het niet
worden verwijderd. U moet het eerst uit de routes verwijderen, zoals
beschreven in par. 3.2. U kunt een actief waypoint niet verwijderen.
Een waypoint in de lijst opzoeken
Om een waypoint in de lijst op te zoeken, gaat u als volgt te werk:
1. Druk op de sneltoets FIND. Het venster Find Waypoint verschijnt, met
daarin de naam en het symbool van het momenteel geselecteerde waypoint.
D3813-1
SCROLL
DIGITS
SELECT
CLEAR
CANCEL
ENTER
ACCEPT
SELECTION
Find Waypoint
NAME: ØØ1WPT
TYPE:
2. Gebruik de linker- en rechterkant van de trackpad om naar de eerste positie
van de naam van het waypoint te gaan dat u wilt bewerken.
52 RayChart 620 en 630
Waypointlijst
3. Gebruik de onder- en bovenkant van de trackpad om de waarde te verande-
ren. De kaartplotter probeert het waypoint te vinden telkens wanneer u een
teken wijzigt (van links naar rechts) en geeft het dichtstbijzijnde teken weer
dat in de waypointlijst wordt aangetroffen.
Het symbooltype wordt aangepast aan het geselecteerde waypoint: u kunt
dit veld niet wijzigen.
4. Druk op ENTER om uw selectie te accepteren. De waypointlijst wordt
opnieuw weergegeven, met het gekozen waypoint geselecteerd.
NB: u kunt een waypoint op de kaart zoeken m.b.v. de optie
FIND
uit het
EDIT
menu (zie par. 5.5).
Waypoint bewerken of nieuw waypoint toevoegen
Bestaand waypoint bewerken of nieuw waypoint toevoegen:
1. Roep de waypointlijst op, zoals hierboven beschreven.
2. Gebruik de trackpad om het waypoint te selecteren dat:
- het waypoint is dat u wilt bewerken, of
- een waypoint met vergelijkbare kenmerken is als het nieuwe waypoint dat u
wilt creëren.
3. Druk op de sneltoets EDIT. Het venster Edit Waypoint verschijnt, met daarin
de gegevens van het geselecteerde waypoint.
D3814-2
CURSOR
50°36.68 N
009°47.60 E
COG SOG
208°M 1.4$
DEPTH IN FEET
100$
To Cursor
BRG
RNG
218°M 415.2$
NEW
WAYPOINT LIST
SCROLL
DIGITS
CLEAR
CANCEL
ENTER
ACCEPT
SELECTION
EDIT WAYPOINT
SCROLL
DIGITS
SELECT
CLEAR
CANCEL
ENTER
ACCEPT
SELECTION
NAME:
ØØ1WPT
SYMBOL
LAT: 44°Ø4.39 N
LON: ØØ9°52.72 E
4. Als u een nieuw waypoint wilt toevoegen, drukt u op de sneltoets NEW. De
naam van het waypoint verandert in xxxWPT, waarbij xxx het eerst-
volgende beschikbare waypoint nummer is. De overige gegevens blijven
ongewijzigd.
Hoofdstuk 5: Werken met lijsten (EDIT) 53
Huidige route
5. U kunt de naam, het symbool en de positie van het waypoint bewerken.
Gebruik de trackpad om naar het te bewerken teken te gaan en wijzig de
waarde.
6. Wanneer u de bewerking voltooid hebt, drukt u op ENTER om de gegevens
op te slaan en terug te keren naar de waypointlijst, of op CLEAR om de
wijzigingen te annuleren.
NB: de invoer wordt niet geaccepteerd als de gewijzigde positie hetzelfde is als
die van een ander waypoint.
5.3 De huidige route
Via de optie Current Route kunt u de momenteel geselecteerde route bekijken,
met informatie over de voortgang, en een geplande snelheid over de grond
(SOG) invoeren, om een geschatte aankomsttijd (ETA) te verkrijgen. U kunt
ook doorgaan naar de volgende etappe van de route vanuit dit scherm.
Huidige route bekijken
Om de gegevens van de huidige route te bekijken, selecteert u de optie CURRENT
ROUTE in het EDIT menu.
Het scherm Current Route wordt weergegeven, zoals hieronder getoond.
D3815-2
CURSOR
50°36.68 N
009°47.60 E
COG SOG
208°M 1.4$
DEPTH IN FEET
100$
To Cursor
BRG
RNG
218°M 415.2$
NEXT LEG PLANNED SOG
SCROLL
DIGITS
CLEAR
CANCEL
ENTER
ACCEPT
SELECTION
CURRENT ROUTE 1
L/L
LEG BRG
ETA:
ELAPSE TIME:
TOTAL DISTANCE COV.:
0.0 Nm
LEG DIST.
01 006WPT
02 007WPT
03 008WPT
04 009WPT
44°03.70 N
179° 0.571
n
m
--:--
--:--
009°51.85 E
CURRENT SOG: 1.0 Kts
Het scherm Current Route toont de waypoints van de huidige route, inclusief
het waypoint symbool, volgnummer in de route en de naam van elk waypoint.
In het venster onder de lijst worden de volgende gegevens van het geselecteerde
waypoint weergegeven:
54 RayChart 620 en 630
Huidige route
Positie, in lengte en breedte of TD’s, afhankelijk van uw instellingen.
Peiling en afstand van etappe (van waypoint naar waypoint of, voor het
eerste waypoint in een route, schip naar waypoint).
Als de route actief is, wordt tevens de volgende informatie getoond:
geschatte aankomsttijd (ETA) bij het waypoint
totale verstreken tijd sinds het starten van de route
totale afgelegde afstand sinds het starten van de route.
De voorspelde ETA is gebaseerd op de huidige of geplande snelheid over de
grond (SOG), zoals weergegeven boven de lijst met waypoints, afhankelijk van
uw keuze.
Bewerkingen met de huidige route
Wanneer het overzicht van de huidige route wordt weergegeven, kunt u met
behulp van de sneltoetsen de volgende taken uitvoeren:
NEXT LEG Naar de volgende etappe van de route gaan. Dit heeft hetzelfde
effect als de optie NEXT LEG uit sneltoetsmenu ROUTE.
PLANNED SOG Wisselen van huidige (Current) SOG naar geplande (Planned)
SOG (snelheid over de grond om de ETA voor elk waypoint te
berekenen. De geplande SOG-waarde wordt boven de
waypointlijst weergegeven in plaats van de huidige SOG en
de sneltoets ADJUST SOG verschijnt, zodat u de geplande SOG
kunt wijzigen.
of CURRENT SOG Wisselen van geplande SOG naar huidige SOG om de ETA
voor elk waypoint te berekenen.
ADJUST SOG Deze sneltoets is alleen beschikbaar als u eerder de optie
PLANNED SOG hebt geselecteerd en hiermee opent u het
venster Planned SOG.
Gebruik de trackpad om de waarde te wijzigen en druk op
ENTER om de nieuwe waarde te bevestigen.
5.4 De routelijst
Wanneer u een route creëert, worden de gegevens daarvan aan de routelijst
toegevoegd. U kunt de gegevens van maximaal 20 routes in het geheugen van
de kaartplotter opslaan.
Via de optie Route List kunt u de volgende taken uitvoeren:
de routelijst bekijken
de waypoints van de geselecteerde route bekijken en bewerken
een geselecteerde route op de kaart weergeven
Hoofdstuk 5: Werken met lijsten (EDIT) 55
Routelijst
een geselecteerde route volgen of omkeren
een route verwijderen
de gegevens van een bestaande route bewerken, of een nieuwe route creëren
door bestaande waypoints te selecteren.
U selecteert de optie op dezelfde manier als beschreven voor de optie Waypoint
List (zie par. 5.2).
De routelijst bekijken
Om de routelijst te bekijken, gaat u als volgt te werk:
1. Selecteer de optie ROUTE LIST in het EDIT menu.
D3816-2
CURSOR
50°36.68 N
009°47.60 E
COG SOG
208°M 1.4$
DEPTH IN FEET
100$
To Cursor
BRG
RNG
218°M 415.2$
SCROLL
DIGITS
CLEAR
CANCEL
ENTER
ACCEPT
SELECTION
ROUTE LIST
001 001WPT
002 002WPT
003 003WPT
004 004WPT
005 005WPT
00 ROUTE 00
01 ROUTE 01
02 (EMPTY)
03 (EMPTY)
04 (EMPTY)
ROUTE DETAILS DISPLAY DELETE SELECT
De eerste 5 waypoints van de momenteel geselecteerde route verschijnen.
2. Gebruik de trackpad om door de lijst te bladeren.
3. Als u een route niet aan de naam en de eerste 5 waypoints kunt herkennen,
kunt u de route op de kaart weergegeven, zoals hierna beschreven.
56 RayChart 620 en 630
Routelijst
Bewerkingen met de routelijst
Wanneer de routelijst wordt weergegeven, kunt u de sneltoetsen gebruiken om
een geselecteerde route weer te geven, te verwijderen of te volgen, en de
gegevens van de waypoints waaruit die route bestaat weer te geven:
ROUTE DETAILS Gegevens van alle waypoints in de geselecteerde route
weergeven, in dezelfde vorm als in de waypointlijst
(zie verderop) en de route volgen of het scherm Route
Edit (route bewerken) openen.
DISPLAY De geselecteerde route weergeven (zie SELECT onder)
op de kaart in een passende schaal. Na 7 seconden
verschijnt de routelijst weer op het scherm.
DELETE Geselecteerde route verwijderen. Druk op ENTER om
het verwijderen te bevestigen. Hiermee verwijdert u de
route alleen uit de routelijst – de waypoints waaruit de
route bestaat worden niet verwijderd.
SELECT Route selecteren, zodat die kan worden weergegeven
of geactiveerd.
Wanneer een route geselecteerd is, verschijnt in plaats
van de sneltoets SELECT ofwel de sneltoets FOLLOW of,
als de route reeds actief is, de sneltoets OFF (uit).
of FOLLOW Deze sneltoets verschijnt in plaats van SELECT als de
aangewezen route geselecteerd en nog niet actief is.
Hiermee activeert u de geselecteerde route, om die naar
het bestemmings-waypoint te volgen. Dit heeft
hetzelfde effect als de optie FOLLOW uit het menu van
de sneltoets ROUTE.
of OFF Deze sneltoets verschijnt in plaats van SELECT of
FOLLOW als de aangewezen route geselecteerd en actief
is. Hiermee zet u de geselecteerde route uit.
NB: u kunt een route ook omkeren, selecteren en activeren vanuit het scherm
Route Details (zie volgende pagina).
Hoofdstuk 5: Werken met lijsten (EDIT) 57
Routelijst
Gegevens van route
De gegevens van de momenteel geselecteerde route weergeven:
1. Druk op de sneltoets ROUTE DETAILS. Het scherm Route Details verschijnt.
D3817-2
CURSOR
50°36.68 N
009°47.60 E
COG SOG
208°M 1.4$
DEPTH IN FEET
100$
To Cursor
BRG
RNG
218°M 415.2$
SCROLL
DIGITS
CLEAR
CANCEL
ENTER
ACCEPT
SELECTION
ROUTE: ROUTE 00
L/L
BRG
SOURCE:
DATE:DATE:
DEPTH
TEMP.
RNG
01 001WPT
02 002WPT
03 003WPT
04 004WPT
05 005WPT
44°04.39 N
092° 0.712
n
m
CURSOR
01/01/70
TIME:
00:00:00
009°52.72 E
REVERSE SELECT
Hierin worden de gegevens van de waypoints in de route getoond, in
dezelfde vorm als in de waypointlijst (zie par. 5.2).
U kunt op de sneltoets REVERSE drukken om de volgorde om te keren
waarin de waypoints in de route worden gevolgd. Druk daarna op SELECT
gevolgd door de sneltoets FOLLOW om het volgen van de route te starten. De
sneltoetslabel verandert in OFF.
2. Druk op CLEAR om naar de routelijst terug te gaan, of ENTER om naar het
scherm Route Edit te gaan (zie verderop).
Route bewerken of nieuwe route samenstellen
U kunt een bestaande route bewerken of een nieuwe route samenstellen door
eenvoudig bestaande waypoints in de lijst te selecteren.
Bestaande route bewerken of nieuwe route samenstellen:
1. Roep het scherm Route Edit op, ofwel door:
- in het scherm Route Details op ENTER te drukken, of
- vanuit de routelijst, door de gewenste route te selecteren en op
ENTER te drukken. Selecteer een lege route als u een nieuwe route
wilt samenstellen.
58 RayChart 620 en 630
Routelijst
D4210_1
De rechterzijde van het scherm toont het venster Route Details en de
linkerzijde het venster Waypoint List.
De cursor bevindt zich in eerste instantie in het venster Route Details.
2. Gebruik de trackpad om in de lijst Route Details de positie te selecteren
waar u een waypoint wilt invoegen of verwijderen.
3. Om een waypoint uit de route te verwijderen drukt u op DELETE.
4. Een waypoint aan de route toevoegen:
a. Druk op de linkerkant van de trackpad om naar het venster Waypoint List
te gaan.
b. Blader omhoog of omlaag door de lijst totdat het gewenste waypoint of
de gewenste positie geselecteerd is.
c. Om een specifiek waypoint te zoeken, drukt u op de sneltoets FIND. Het
venster Find Waypoint verschijnt, zoals beschreven in par. 5.2.
d. Wanneer u het gewenste waypoint gevonden hebt, drukt u op de sneltoets
ADD WPT om het waypoint aan de route toe te voegen.
Wanneer u een waypoint aan een bestaande route toevoegt, wordt het
nieuwe waypoint direct achter de geselecteerde positie ingevoegd. Alle
andere waypoints in de route verschuiven omlaag in de lijst. Het nieuwe
waypoint is geselecteerd in de lijst.
e. De cursor blijft in het venster Waypoint List, zodat u meer waypoints
kunt selecteren en aan de route toevoegen.
Hoofdstuk 5: Werken met lijsten (EDIT) 59
Waypoint zoeken
en logboek
afdrukken
f. Druk op de rechterkant van de trackpad om terug naar het venster Route
Details te gaan.
Als u een fout hebt gemaakt, kunt u de sneltoets DELETE gebruiken om het
waypoint uit de route te verwijderen.
5. Druk op EDIT RTE NAME om de naam van de route te wijzigen. Gebruik de
trackpad om de letters en cijfers te wijzigen en druk op ENTER wanneer u
gereed bent.
6. Nadat u het bewerken van de route voltooid hebt, drukt u op ENTER of
CLEAR om naar de routelijst terug te gaan.
5.5 Waypoint zoeken en weergeven
De optie FIND in het EDIT menu wordt gebruikt om een bepaald waypoint (of
event) op de kaart te zoeken.
Om een waypoint te zoeken, gaat u als volgt te werk:
1. Met de hoofdmenu’s op het scherm weergegeven, gebruikt u de trackpad of
de sneltoets EDIT om de optie FIND in het EDIT menu te selecteren. Druk
daarna op ENTER.
2. Gebruik de trackpad om de naam van het waypoint te selecteren. Begin met
het teken uiterst links. Terwijl u de tekens wijzigt, geeft de kaartplotter
telkens de meest gelijkende naam uit de waypointlijst weer en wordt het
waypointsymbool dienovereenkomstig aangepast.
3. Wanneer de gewenste waypointnaam wordt weergegeven, drukt u op
ENTER.
De kaart wordt opnieuw getekend, met het waypoint in het midden van het
scherm. De waypoint gegevens worden in de object databox getoond.
5.6 Logboek weergeven en afdrukken
Elke 30 minuten wordt een boeking in het logboek ingevoerd en in het logboek
worden de gegevens van de laatste 24 uur bewaard.
NB: u kunt het logboek niet bewerken.
Om het logboek weer te geven, selecteert u de optie LOG in het EDIT menu.
De lijst toont de datum en tijd van elke boeking, plus de volgende gegevens
voor de geselecteerde boeking:
positie van uw schip
goedgemaakte koers (Course Made Good, CMG) en goedgemaakte afstand
(Distance Made Good, DMG) sinds de vorige boeking in het logboek.
Gebruik de trackpad om omhoog of omlaag te bladeren door de lijst.
60 RayChart 620 en 630
Afdrukken
Het logboek afdrukken:
1. Zorg ervoor dat:
uw printer aangesloten en ingeschakeld is;
in het menu System Set Up de seriële poort ingesteld is op “Printer” en de
baud rate correct is (zie hoofdstuk 6).
2. Druk op de sneltoets PRINT.
5.7 Scherm afdrukken
De kaartplotter beschikt over een Print functie waarmee u elk willekeurig
scherm kunt afdrukken.
Een afdruk van het scherm maken:
1. Zorg ervoor dat:
uw printer aangesloten en ingeschakeld is;
in het menu System Set Up de seriële poort ingesteld is op “Printer” en de
baud rate correct is.
2. Houd de DISPLAY toets gedurende 5 seconden ingedrukt. Na 5 seconden
laat de kaartplotter 3 pieptonen horen, de cursor verdwijnt en de inhoud van
het scherm wordt naar de printer gestuurd en afgedrukt.
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter 61
Instellen van
de kaartplotter
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter
6.1 Inleiding
Nadat u de kaartplotter hebt geïnstalleerd en vertrouwd bent met de bediening,
moet u hem zo instellen dat hij de juiste informatie ontvangt van de aangesloten
apparatuur , dat de werking aan uw eisen voldoet en de informatie volgens uw
wensen wordt weergegeven
Dat doet u met behulp van twee van de hoofdmenu’s die verschijnen als u op de
toets MENU drukt: het menu SET UP en het menu SCREEN.
D3360-2
SYSTEM
NAVIGATE
PLOTTER
ALARMS/TIMERS
FIX STATUS
MEMORY C-CARD
WAYPOINT LIST
CURRENT ROUTE
ROUTE LIST
FIND
LOG
CARTOGRAPHY
ORIENTATION
WINDOWS
COLOURS
START
EDIT
DELETE
TRACKS
SCREEN EDIT SET UP
NB: als u over een monochrome kaartplotter beschikt, is de optie
COLORS
in
het menu
SCREEN
niet beschikbaar.
De meeste opties behoeft u alleen in te stellen als u het systeem voor de eerste
keer gebruikt. Maar via het SET UP menu stelt u ook de alarmen en timers in, die
u mogelijk van tijd tot tijd wilt wijzigen. Bovendien wilt u misschien de
scherminstellingen en helpniveaus aanpassen naarmate u meer vertrouwd raakt
met het kaartplottersysteem.
NB: waar mogelijk gebruikt de kaartplotter de instellingen van andere SeaTalk
instrumenten. Derhalve kunnen de standaardinstellingen reeds op uw voor-
keuren ingesteld zijn.
In dit hoofdstuk behandelen we de volgende onderwerpen:
Standaard systeeminstellingen, alarmen en timers
Aanpassen van de schermweergave
6.2 Systeeminstellingen
Op de kaartplotter kunt u een aantal parameters instellen die bepalen op welke
manier hij werk. Deze parameters stelt u in via het SET UP menu.
Met de opties van het SET UP menu stelt u het volgende in:
Systeem instellingen
Navigatie instellingen
Kaartplotter instellingen
62 RayChart 620 en 630
Systeem
instellingen
Instellingen van alarmen en timers
Basisinstellingen en reset van positiebepaling
Overdracht van/naar C-Card geheugenkaarten
Voordat u wijzigingen gaat aanbrengen:
1. Controleert u de lijsten van parameters en opties in de tabellen in dit
hoofdstuk.
2. Bepaalt u welke veranderingen u wilt aanbrengen.
3. Vult u de gewenste instellingen in de daarvoor bestemde ruimten in de
tabellen in.
Nadat u dit hebt gedaan, volgt u de onderstaande instructies op om de
wijzigingen in te voeren.
Systeem instellingen wijzigen
Om de systeem instellingen te wijzigen, gaat u als volgt te werk:
1. Druk op de MENU toets om het SET UP menu boven de rechter sneltoets te
openen. De laatstgebruikte optie wordt invers weergegeven.
2. Gebruik de trackpad of de sneltoets SET UP om de gewenste menuoptie te
selecteren en druk op ENTER.
Het gewenste setup menu verschijnt, met daarin de parameters met hun
huidige instellingen en voor bepaalde items menu’s met meer parameters.
Het menu SYSTEM is ter illustratie op de volgende pagina weergegeven.
3. Gebruik trackpad omhoog en omlaag om de selectiebalk door de lijst te
verplaatsen.
4. Wanneer u de gewenste parameter of het gewenste submenu geselecteerd
hebt, drukt u op ENTER.
In submenu’s wordt nog een lijst van parameters getoond. Herhaal stap 3 en
4 om een parameter te selecteren.
Er verschijnt een venster waarin de mogelijke instellingen worden getoond,
waarbij de huidige instelling invers wordt weergegeven. Bij numerieke
parameters wordt één waarde (of OFF) weergegeven, die u kunt veranderen.
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter 63
Systeem
instellingen
D3836-2
SCROLL
LIST
CLEAR
CANCEL
ENTER
CHANGE
SELECTION
SYSTEM SET UP
MAIN MENU
LEVEL 0
ON
OFF
NAVAID
NMEA
9600
LANGUAGE
UNITS MENU
DATE & TIME MENU
SIMULATOR MENU
HELP
KEYPRESS SOUND
CURSOR ECHO
GPS INPUT
SERIAL OUTPUT
PRINTER BAUD RATE
5. Gebruik trackpad omhoog en omlaag om de selectiebalk door de opties te
verplaatsen en/of de parameterwaarde te verhogen/verlagen.
6. Druk op ENTER om de nieuwe instelling te accepteren, of CLEAR om de
wijziging te annuleren. Het venster met opties verdwijnt uit het menu.
7. Nadat u gewenste waarden hebt ingesteld, drukt u op CLEAR.
Als u een submenu geopend had, verschijnt het vorige menu en kunt u
doorgaan met parameters instellen.
Bevond u zich in één van de setup menu’s, dan keert u terug naar het
hoofdscherm.
Het systeem instellen
Via de optie SYSTEM van het Set Up menu kunt u de instellingen van het
systeem aan uw voorkeuren aanpassen.
De volgende tabel toont de systeemparameters of menu’s en opties, de
standaard fabrieksinstellingen en biedt ruimte om uw nieuwe standaard
instellingen in te vullen. De parameters en menu’s worden in de volgende
paragrafen beschreven.
64 RayChart 620 en 630
Systeem
instellingen
Parameter/Menu Opties Fabrieks- Nieuwe
instelling instelling
Language English, Italiano, English
Francais, Deutsch,
Espanol, Norge,
Svensk, Nederlands
Units Menu
Distance Nautical miles Nautical miles
Statute miles
Kilometers
Depth Feet Feet
Fathoms
Metres
Temperature Centigrade Centigrade
Fahrenheit
Speed Knots Knots
Miles per hour
Kilometers per hour
Date & Time Menu
Time Format 24 hour 24 hour
12 hour
Time Offset UTC UTC
Local (offset waarde) (0)
Date Format MM-DD-YY MM-DD-YY
DD-MM-YY
Simulator Menu
Speed Value 10.0 kts
Heading Value 000°T
Starting Point (Positie) -
Activate Simulation OFF OFF
ON
Help Level 0 Level 1
Level 1
Keypress Sound OFF ON
ON
Cursor Echo OFF OFF
ON
GPS Input NMEA NAVAID
NAVAID
Serial Output NMEA NMEA
PRINTER
Printer Baud Rate 300, 600, 1200, 9600
2400, 4800, 9600
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter 65
Systeem
instellingen
Language (taal)
Kies de taal waarin u informatie wilt weergeven. De geselecteerde taal wordt
gebruikt voor schermtekst, labels, menu’s en opties, maar heeft geen invloed
opde informatie die op kaarten wordt weergegeven.
Units (eenheden)
U kunt de eenheden instellen voor afstand, snelheid, diepte en temperatuur. De
ingestelde eenheden worden gebruikt voor de weergave van alle gegevens,
inclusief informatie die van andere instrumenten in het systeem wordt
ontvangen.
Date & Time (datum en tijd)
Kies het gewenste formaat voor de tijd (12- of 24-uurs) en de datum (maand-
dag-jaar of dag-maand-jaar).
Selecteer UTC voor wereldtijd of LOCAL voor locale tijd en voer de huidige
tijdverstelling in. De locale tijdverstelling blijft behouden als u overschakelt op
UTC, zodat u eenvoudig tussen beide kunt wisselen.
Simulator
In de simulatorstand kunt u de kaartplotter bedienen zonder positiegegevens. Er
verschijnt een scherm met een bewegend schip, zodat u veilig kunt oefenen met
de bediening van de kaartplotter.
Simulator instellen:
1. Stel de gewenste waarden voor snelheid en koers in.
2. Selecteer de optie Starting Point (startpositie), waarna de kaart verschijnt.
Verplaats de cursor naar de gewenste startpositie en druk op ENTER.
Het setup menu wordt opnieuw weergegeven met de startpositie.
3. Zet Activate Simulator op ON (aan).
Als de simulator actief is, wordt het woord “SIMULATE” boven aan het scherm
boven de cursor databox weergegeven.
Help
Kies één van de volgende helpniveaus:
Level 0 De standaard sneltoetslabels worden alleen weergegeven als
er een sneltoets wordt ingedrukt wanneer er geen andere
bewerking actief is en ze verdwijnen weer als er gedurende 7
seconden geen handeling plaatsvindt.
Level 1 De standaard sneltoetslabels worden weergegeven als er geen
andere bewerking actief is.
66 RayChart 620 en 630
Systeem
instellingen
Keypress Sound (pieptoon bij toetsaanslag)
Met deze optie bepaalt u of de kaartplotter een pieptoon weergeeft wanneer u
een toets indrukt of wanneer een alarm geactiveerd wordt.
Cursor Echo (cursoroverdracht)
Bij Cursor Echo ON (aan) kan de cursorpositie op het scherm van een radar
worden weergegeven. De cursorpositie wordt op het radarbeeld zichtbaar
wanneer u cursoroverdracht op de radardisplay aan zet.
NB: als u over twee of meer kaartplotters in uw systeem beschikt, moet u
Cursor Echo
niet op meer dan één kaartplotter aan zetten. Normaal gesproken
zet u cursoroverdracht aan op het apparaat naast de radardisplay.
GPS Input (GPS invoer)
De kaartplotter kan positiegegevens via een SeaTalk, NAVAID of NMEA
aansluiting ontvangen. Wanneer er positiegegevens van meer dan één bron
beschikbaar zijn, heeft SeaTalk altijd prioriteit. U kunt instellen of NAVAID of
NMEA de daaropvolgende prioriteit heeft.
Serial Output (seriële uitvoer)
Als u een printer wilt gebruiken, selecteert u PRINTER, anders selecteert u NMEA.
Dit voorkomt conflicten met het afdrukken van NMEA data.
Printer Baud Rate (printer transmissiesnelheid)
Selecteer de hoogste baud rate die geschikt is voor uw printer en de Raychart.
Raadpleeg de handleiding van uw printer voor meer informatie.
Navigatie instellingen
De hierna beschreven optie NAVIGATE uit het Set Up menu biedt de
mogelijkheid uw voorkeuren voor de navigatie in te stellen.
In de volgende tabel zijn de parameters voor de navigatie en de bijbehorende
opties weergegeven. Tevens bevat de tabel de standaard fabrieksinstellingen en
biedt hij ruimte om uw nieuwe standaard instellingen te noteren. De parameters
worden in de volgende paragrafen beschreven.
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter 67
Systeem
instellingen
D4200_1
Parameter/Menu Opties Fabrieks- Nieuwe
instelling instelling
Heading Magnetic Magnetic
True
Magnetic Variation AUTOMATIC AUTOMATIC
Waarde, + of - in
stappen van 0.1° (waarde)
Position resolution .00 .00
.000
TD
TD Settings Menu
GRI 9970
Slave 1 W
Slave 2 X
ASF 1 +0.0
ASF 2 +0.0
Alternate Solution OFF
Map Datum WGS 1984
Fix Datum WGS 1984
Position correction Geen correctie
Head Up Response +/-10 +/-15
+/-15
+/-20
68 RayChart 620 en 630
Systeem
instellingen
Heading (koers)
Selecteer graden magnetisch of waar (true) voor koersgegevens. De ingestelde
eenheid wordt gebruikt voor de weergave van alle koersgegevens, inclusief
informatie ontvangen van andere instrumenten in het systeem.
Magnetic Variation (magnetische variatie)
De standaard instelling voor magnetische variatie is Automatic, wat betekent
dat de variatie wordt berekend aan de hand van een magnetisch wereldmodel
voor het jaar en de huidige positie van uw schip.
Als er geen positie beschikbaar is, kunt u een specifieke variatiewaarde
instellen. Gebruik de trackpad om van Automatic naar een waarde om te
schakelen. Verhoog of verlaag de waarde daarna in stappen van 0.1°. Houd de
trackpad ingedrukt om de waarde sneller te veranderen.
Position Resolution (resolutie van positie)
Wanneer u met positiegegevens in lengte- en breedtegraad werkt, kunt u de
positiegegevens met twee of drie decimalen weergeven. U kunt ook TD
selecteren, zodat alle positiegegevens in Loran TD’s worden getoond.
TD Settings menu (TD instellingen)
Als u met een Loran positiebepalingsapparaat werkt, moet u de TD parameters
op de vereiste waarden instellen. De kaartplotter biedt de mogelijkheid de
volgende GRI nummers voor actieve Loran ketens te selecteren:
GRIGRI
GRIGRI
GRI
Keten (chain)Keten (chain)
Keten (chain)Keten (chain)
Keten (chain)
4990 Central Pacific (verouderd)
5930 Canadian East Coast
5970 Commando Lion (Korea) (verouderd)
5990 Canadian West Coast
7170 Saudi Arabia South (verouderd)
7930 Labrador Sea (verouderd)
7960 Gulf of Alaska
7970 Norwegian Sea (verouderd)
7980 Southeast US
7990 Mediterranean Sea
8970 Great Lakes
8990 Saudi Arabia North (verouderd)
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter 69
Systeem
instellingen
9940 US West Coast
9960 Northeast US
9970 North West Pacific (verouderd)
9980 Icelandic (verouderd)
9990 North Pacific
NB: verouderde ketens zenden geen signalen uit, maar bieden de mogelijkheid
oude TD posities in te voeren.
Map Datum en Fix Datum (
datum
voor kaart en positie-
bepaling)
De Map Datum is de geodetische datum (een soort schaal) voor de referentie
van positiegegevens op het scherm van de kaartplotter. U kunt een bepaalde
datum selecteren die past bij de papieren kaarten die u gebruikt.
De Fix Datum is de geodetische datum voor de referentie van positiegegevens
die van de GPS worden ontvangen. Kies hiervoor dezelfde datum als die door
uw GPS wordt gebruikt.
Position Correction (positiecorrectie)
Als de weergegeven positie niet overeenkomt met uw bekende positie en u die
niet kunt corrigeren door de juiste map datum of fix datum te selecteren, kunt u
een positiecorrectie toepassen. De waarde van de huidige correctie wordt in het
menu getoond.
Een positiecorrectie toepassen:
1. Plaats de selectiebalk op de optie Position Correction en druk op ENTER.
De kaart wordt weergegeven.
2. Gebruik de trackpad om de cursor te verplaatsen, totdat de juiste positie in
het cursor afleesvenster wordt weergegeven.
3. Druk op de sneltoets DONE (gereed) om de correctie in te stellen, druk op
NONE (geen) om een eerder ingestelde correctie te verwijderen, of druk op
de sneltoets CLEAR om te beëindigen zonder wijzigingen op te slaan.
Head Up Response (respons van Head Up)
Met Head Up Response bepaalt u de demping van de kaartrotatie wanneer
Head Up oriëntatie geselecteerd is.
De standaard waarde is +/-15°, wat betekent dat de kaart alleen geroteerd en het
scherm opnieuw getekend wordt als de koers van uw schip met meer dan 15° in
een bepaalde richting is veranderd ten opzichte van het huidige scherm.
Selecteer +/-10 voor een snellere of +/-20 voor een minder snelle respons.
70 RayChart 620 en 630
Systeem
instellingen
Instellen van de kaartplotter
De optie PLOTTER van het Set Up menu, hieronder getoond, biedt
mogelijkheden om de kaartplotter display naar eigen voorkeur in te stellen.
D4201_1
In de volgende tabel zijn de Plotter parameters en opties met de standaard
fabrieksinstellingen weergegeven. Bovendien kunt u uw nieuwe standaard
instellingen in de tabel invullen. De verschillende parameters worden in de
volgende paragrafen beschreven.
Parameter Opties Fabrieks- Nieuwe
instelling instelling
Waypoint Name 3 tekens 6 tekens
6 tekens
16 tekens
None
Waypoint Display OFF ON
ON
Course Vector OFF SHORT
SHORT
LONG
INFINITE
Heading Vector OFF SHORT
SHORT
LONG
INFINITE
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter 71
Systeem
instellingen
Wind Vector OFF OFF
ON
Tide Vector OFF OFF
ON
Dead Reckoning OFF OFF
ON
Cursor Data Box OFF ON
ON
Waypoint Name (waypoint naam)
Met deze optie bepaalt u het aantal tekens waarmee elk waypoint op de kaart
wordt weergegeven. Soms kan door verkleinen of verwijderen van waypoint-
namen de leesbaarheid van de kaart worden verbeterd (alle tekens worden nog
wel in andere schermen weergegeven).
Waypoint Display (waypoint weergave)
Hiermee bepaalt u of waypoints en events al dan niet op de kaart worden
getoond. Als u de optie OFF (uit) zet, worden alleen de waypoints van de huidige
route en het actieve waypoint (indien beschikbaar) weergegeven.
Course Vector (koersvector)
Wanneer Course Vector ingeschakeld is, wordt uw schip op de kaart weerge-
geven met een stippellijn vanaf de boeg die de huidige koers aangeeft. U kunt de
lengte van de lijn instellen: een “infinite” (oneindige) vector loopt tot aan de
rand van de kaart.
De koersvector toont de richting waarin het schip vaart (COG).
Heading Vector (vaarrichting vector)
Wanneer Heading Vector ingeschakeld is, wordt uw schip op de kaart weerge-
geven met een doorgetrokken lijn vanaf de boeg die de huidige vaarrichting
aangeeft. U kunt de lengte van de lijn instellen: een “infinite” (oneindige) vector
loopt tot aan de rand van de kaart.
Wind Vector
Wanneer Wind Vector ingeschakeld is, wordt uw schip op de kaart weerge-
geven met een doorgetrokken lijn vanaf het schip die de windrichting W
aangeeft.
De vector wordt alleen weergegeven als de benodigde winddata van een wind-
instrument in uw systeem beschikbaar is.
72 RayChart 620 en 630
Systeem
instellingen
Tide Vector (getijdevector)
Als Tide Vector ingeschakeld is, wordt uw schip op de kaart weergegeven met
een doorgetrokken lijn vanaf het schip die de getijderichting T aangeeft.
De getijde-informatie wordt berekend aan de hand van de snelheid door het
water en de kompasgegevens en vergeleken met de COG en SOG informatie
van de GPS. De getijderichting wordt derhalve alleen weergegeven als alle
informatie beschikbaar is.
Dead Reckoning (gegist bestek)
Als u Dead Reckoning op ON zet, berekent de kaartplotter uw positie d.m.v.
een gegist bestek als er geen positiegegevens beschikbaar zijn. De positie wordt
berekend aan de hand van uw snelheid en koers (indien beschik-baar) en een
dead reckoning indicator wordt linksboven in het scherm weerge-geven. Zet
Dead Reckoning OFF (uit) als u geen berekende positie wilt gebruiken.
Cursor Data Box
Hiermee bepaalt u of de cursor databox al dan niet wordt weergegeven. Als u
deze optie uit zet, worden alleen de diepte-eenheid en schaalliniaal linksboven
in het scherm weergegeven.
Alarmen en timers instellen
U kunt de volgende alarmen en timers voor de navigatie instellen:
Parameter Opties Fabrieks- Nieuwe
instelling instelling
Arrival Radius Alarm OFF OFF
Waarde aankomstradius
Off Course Alarm OFF OFF
Waarde
Anchor Alarm OFF OFF
Waarde
Danger Zone Alarm OFF OFF
Waarde
Countdown Timer OFF OFF
ON (en waarde)
RESET
Elapsed Timer OFF OFF
ON
RESET
Clock Alarm OFF OFF
ON (en waarde)
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter 73
Systeem
instellingen
Alarmen
Alle alarmen zijn standaard uitgeschakeld (OFF). U kunt een alarm aan zetten en
op de gewenste waarde instellen in stappen van 0.01. Wanneer een alarm
ingeschakeld is, wordt het geactiveerd wanneer aan de gestelde voorwaarde
wordt voldaan (zie hoofdstuk 4). Alle alarmen hebben betrekking op een
ingestelde afstand.
Om een alarm aan (ON) te zetten en een waarde in te stellen, selecteert u het
alarm en drukt u op de bovenkant van de trackpad.
NB: de alarmlimieten worden niet op de kaart weergegeven.
De alarmen hebben de volgende functies:
Arrival alarm (aankomstalarm): bepaalt de straal van een cirkel rond een
waypoint; wanneer uw schip in deze cirkel komt, klinkt het alarm.
Off course alarm (uit-koersalarm): bepaalt de afstand t.o.v. de route en
haaks daarop; boven deze afstand wordt het alarm geactiveerd.
Anchor alarm (ankeralarm): bepaalt de afstand t.o.v. de ankerpositie
waarboven het alarm klinkt; u kunt dit alarm alleen instellen als er een
positiebepaling beschikbaar is.
Danger zone alarm (gevarenzone alarm): bepaalt de straal van een cirkel
rond een markering die als gevaarlijk is aangemerkt (zie pagina 41); wanneer
uw schip in deze cirkel komt, klinkt het alarm.
Timers
De timers hebben de volgende functies:
Countdown timer (afteltimer): telt af vanaf een geselecteerde tijd (in uren,
minuten en seconden); het alarm wordt in werking gesteld wanneer de teller
nul bereikt.
Elapsed timer (verstreken-tijd teller): telt vanaf nul en wordt in de cursor
databox op de kaart weergegeven.
Clock alarm (wekker): indien geactiveerd, klinkt het alarm wanneer de tijd
die door het systeem wordt ontvangen overeenkomt met de voor dit alarm
ingestelde tijd (in uren, minuten en seconden); u kunt dit alarm alleen
instellen als tijdinformatie door het systeem wordt ontvangen.
74 RayChart 620 en 630
Systeem
instellingen
Fix Status (status van positiebepaling)
Via de optie FIX STATUS roept u het venster voor het controleren van de status
van de GPS positiebepaling op, dat verschijnt wanneer u de kaartplotter aan zet.
D3838-2
CURSOR
50°36.68 N
009°47.60 E
COG SOG
208°M 1.4$
DEPTH IN FEET
100$
To Cursor
BRG
RNG
218°M 415.2$
BEACON INITIALIZE CHART
02/24/97
10:09:14 U
ACQUIRING
HDOP: 1.Ø SOG: Ø.ØKts
Wanneer een positiebepaling geslaagd is, wordt de tekst “Fix Good” (positie-
bepaling goed) boven aan het scherm en de positie van het schip onder aan het
scherm weergegeven, met de HDOP (precisie) factor en de snelheid over de
grond (SOG).
Indien nodig kunt u de GPS initialiseren of handmatig een differentieel baken
instellen.
GPS initialiseren
Om de GPS te initialiseren, gaat u als volgt te werk:
1. Druk op de sneltoets INITIALIZE. De huidige datum, tijd en positie worden
weergegeven.
2. Gebruik de trackpad om de velden op de gewenste waarden te zetten en
druk op INITIALIZE om die waarden naar de GPS te sturen.
3. U kunt ook op de sneltoets RESET drukken om de GPS te resetten.
4. Druk op CLEAR of ENTER om naar het scherm Fix Status terug te keren en
op CHART om naar de kaart terug te gaan.
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter 75
Systeem
instellingen
Differentieel baken instellen
Normaal gesproken detecteert de differentieel bakenontvanger (indien
geïnstalleerd) automatisch het uitgezonden differentieelsignaal op. Als er twee
differentieel bakens in een bepaald gebied actief zijn, is het mogelijk dat u het
baken handmatig wilt instellen. In het menu Beacon Set Up wordt ook de status
van het baken weergegeven. Via dit menu kunt u terugkeren naar de
automatische stand nadat u het baken handmatig hebt ingesteld.
Differentieel baken handmatig instellen:
1. Druk op de sneltoets BEACON. De huidige instellingen, ontvangen van de
bakenontvanger (indien aanwezig), worden zoals hieronder getoond
weergegeven:
D4202_1
2. Druk op ENTER, selecteer vervolgens de stand AUTO of MANUAL. Wanneer
u handbediening (manual) selecteert, wordt u gevraagd de frequentie en
transmissiesnelheid (bit rate) in te voeren.
Gebruik de trackpad om de gewenste bit rate te selecteren en de frequentie
van het baken in te stellen.
3. Druk op ENTER om de wijzigingen te accepteren, of CLEAR om te
annuleren.
4. Druk op CLEAR of ENTER om naar het scherm Fix Status terug te keren en
op CHART om terug te gaan naar de kaart.
76 RayChart 620 en 630
Geheugen-
kaarten
C-Card geheugenkaarten
Via de optie MEMORY C-CARD kunt u gegevens op een C-Card geheugenkaart
opslaan of daarvan inlezen. De data wordt opgeslagen of opgehaald in de vorm
van bestanden van een bepaald type; in een bestand kan één van de volgende
typen informatie worden opgeslagen: alle waypoints, alle markeringen, alle
tracks of een individuele route. U kunt de C-Card ook wisselen en de gewenste
kaartsleuf selecteren.
Informatie uit het geheugen van de kaartplotter op een C-Card opslaan:
1. Plaats een Memory C-Card in één van de kaartsleuven, op dezelfde manier
als bij een kaart-cartridge (zie hoofdstuk 2).
2. Druk op MENU om de menu’s op te roepen.
3. Gebruik de sneltoets of trackpad om de optie MEMORY C-CARD in het SETUP
menu te selecteren en druk op ENTER.
D3840-1
LOAD FILE SAVE FILE ERASE FILE FORMAT C-CARD
MOVE
ENTER
CHANGE C-CARD
C-CARD 2
WAYPTS MARKS TRACK ROUTES
MENU
CHANGE SLOT
CLEAR
EXIT
NONAME
12FEB7
De lijst vermeldt de kaartsleuf en toont de namen van de bestanden per
type, die op de huidige C-Card opgeslagen zijn.
Als het apparaat niet beschikbaar is, drukt u op MENU om de andere
kaartsleuf te selecteren.
4. Gebruik de trackpad om het type data te selecteren (Waypoints, Marks,
Track of een route) dat u wilt opslaan.
NB: alle data van het geselecteerde type wordt in het bestand opgeslagen,
behalve bij routes, waarbij alleen de momenteel geselecteerde route wordt
opgeslagen.
5. Druk op de sneltoets SAVE FILE (bestand opslaan).
Het systeem vraagt u een naam voor het nieuwe bestand in te voeren.
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter 77
Geheugen-
kaarten
6. Verander de standaardnaam (NONAME) in de gewenste naam. Gebruik
daarvoor de linker- en rechterkant van de trackpad om het te wijzigen teken
te selecteren en de boven- en onderkant om het teken te veranderen.
7. Druk op ENTER om de nieuwe naam te bevestigen.
Het systeem slaat alle data van het geselecteerde type onder de
bestandsnaam op de C-Card op en geeft de bestandsnaam op het scherm
weer. Als u een nieuwe (ongeformatteerde) C-card hebt geplaatst, wordt die
automatisch door de kaartplotter geformatteerd voordat het bestand wordt
opgeslagen.
8. Druk op CLEAR om naar het kaartscherm terug te keren.
Gegevens van een C-Card in het geheugen van de kaartplotter inlezen:
1. Plaats de Memory C-Card in één van de kaartsleuven en kies de optie
MEMORY C-CARD, zoals hierboven beschreven.
2. Gebruik de trackpad om het in te lezen bestand te selecteren.
3. Druk op de sneltoets LOAD FILE. De data wordt in het geheugen van de
kaartplotter geladen.
- Tracks of markeringen overschrijven bestaande data van hetzelfde
type.
- Waypoints overschrijven bestaande waypoints en eventueel aanwezige
routes.
- Een routebestand wordt ingelezen als Route 0. Waypoints in het
routebestand worden aan de waypointlijst toegevoegd.
4. Druk op CLEAR om naar het kaartscherm terug te keren.
Gegevens van een C-Card verwijderen:
1. Geef de inhoud van de kaart op het scherm weer, zoals hierboven
beschreven.
2. Gebruik de trackpad om het te verwijderen bestand te selecteren en druk op
de sneltoets ERASE FILE. Druk daarna op ENTER om het verwijderen te
bevestigen, of CLEAR om te annuleren.
U kunt ook alle data van een kaart verwijderen, door op FORMAT C-CARD te
drukken. Druk daarna op ENTER om het verwijderen te bevestigen, of
CLEAR om te annuleren.
3. Druk op CLEAR om naar het kaartscherm terug te keren.
C-Card wisselen:
1. Wanneer de bestanden van de C-Card worden weergegeven, drukt u op
ENTER. U wordt gevraagd de C-Card te wisselen.
78 RayChart 620 en 630
Schermweergave
aanpassen
2. Wissel de C-Card en druk op ENTER. De inhoud van de nieuwe kaart wordt
weergegeven.
Andere kaartsleuf selecteren:
1. Wanneer de inhoud van de C-Card wordt weergegeven, drukt u op MENU.
De informatie over de kaart in de andere sleuf verschijnt.
6.3 Schermweergave aanpassen
U kunt de schermweergave van de kaartplotter aanpassen, zodat alle benodigde
informatie via een toetsaanslag beschikbaar is. U kunt de gewenste indeling van
het scherm en de hoeveelheid cartografische details bepalen.
U past het scherm aan via het SCREEN menu, dat verschijnt wanneer u op de
MENU toets drukt. Via het SCREEN menu kunt u het volgende instellen:
CARTOGRAPHY Cartografische details instellen
ORIENTATION Oriëntatie van de kaart instellen
WINDOWS Inhoud van de vensters instellen, die u via de DISPLAY
menu’s kunt weergeven
COLORS Instellen van de gebruikte kleuren voor tracks, routes,
symbolen, vectoren, schip en cursor (alleen kleuren display)
Cartografische details instellen
Via de optie CARTOGRAPHY bepaalt u welke cartografische kenmerken
weergegeven of verborgen worden. Tevens kunt u plotterstand (Plotter Mode)
aan of uit zetten.
NB: sommige cartografische details worden automatisch verborgen op
kleinschalige kaarten, om te voorkomen dat de kaart onoverzichtelijk wordt.
Gewenste cartografische details instellen:
1. Druk op MENU om de hoofdmenu’s weer te geven.
2. Gebruik de trackpad of de sneltoets SCREEN om de optie CARTOGRAPHY in
het SCREEN menu te selecteren en druk op ENTER.
Het menu Map Configuration verschijnt.
3. Gebruik de trackpad om omhoog of omlaag door de lijst te gaan en
selecteer het gewenste menu. Druk daarna op ENTER om uw keuze te
bevestigen.
De menuopties en huidige instellingen worden weergegeven, zoals in de
volgende tabel getoond.
4. Gebruik de trackpad om omhoog of omlaag door de lijst te gaan en
selecteer het gewenste item. Druk daarna op ENTER om uw keuze te
bevestigen, of CLEAR om te annuleren.
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter 79
Schermweergave
aanpassen
De instellingen van die optie worden dan weergegeven.
5. Gebruik de trackpad om de gewenste instelling te selecteren en druk op
ENTER.
6. Nadat u de gewenste waarden hebt ingesteld, drukt u op CLEAR om naar
het Chart Configuration menu terug te keren en nogmaals op CLEAR om
naar het hoofdscherm terug te gaan.
De volgende tabel geeft een overzicht van de opties voor de configuratie van de
kaart en de standaard instellingen. U kunt uw nieuwe instellingen in de rechter
kolom invullen. De items kunnen uit (OFF) of aan (ON) worden gezet, tenzij
anders vermeld.
Menu/Parameters Fabrieks- Nieuwe
instelling instelling
Land Settings Menu Natural Features ON
Rivers & Lakes ON
Cultural Features ON
Landmarks ON
Marine Settings Menu
Water Turbulence ON
Depths Contours ON
Depth Color 1Limit (waarde) 6 ft
Depth Color 2 Limit (waarde) 50 ft
Depth Contours & Soundings
Range (max & min waarde) 0-33ft
Spot Soundings ON
Bottom Type ON
Nav-Aids and Features
Ports & Services ON
Attention Areas CONTOUR
Tracks & Routes ON
Lights NO SECTOR
Buoys & Beacons ON
Signals ON
Cartographic Objects ON
Other Settings Menu Names ON
Compass ON
Chart Generation ON
New Objects ON
Simplified Display OFF
Info Level (Basic or Detailed) DETAILED
Chart Settings Menu Lat/Lon Grid ON
Chart Boundaries ON
Plotter Mode OFF
80 RayChart 620 en 630
Schermweergave
aanpassen
Oriëntatie van de kaart
U kunt de normale oriëntatie van de kaart naar eigen voorkeur instellen. U hebt
daarvoor de volgende keuzemogelijkheden:
North Up: de kaart wordt getoond met het noorden boven. Dit is de
standaard oriëntatie.
Course Up: de kaart wordt weergegeven met de momenteel geselecteerde
koers boven. Kiest u een nieuwe koers, dan draait het beeld, zodat de nieuwe
koers naar boven wijst. Als er geen waypoint actief is, wordt de kaart met het
noorden boven getekend.
Head Up: de kaart wordt getoond met de huidige vaarrichting van het schip
naar boven. Dat is handig als u de kaart wilt vergelijken met een radar-
scherm.
Als de vaarrichting verandert, draait de kaart mee, zij het met enige
demping, om te wild draaien te voorkomen. U kunt de demping instellen met
de parameter Head Up Response in de systeem setup (zie pagina 69).
Wanneer u Head Up voor de eerste keer selecteert, of Home Mode selecteert
als Head Up actief is, wordt de cursor op het schip geplaatst en bevindt het
kaartplotterscherm zich in de Relative Motion (relatieve beweging) stand.
In deze stand beweegt de kaart zo dat het schip in het midden van het scherm
blijft. Wanneer u de cursor van het schip af beweegt, keert het scherm terug
in de normale True Motion (ware beweging) stand en beweegt het schip
over de kaart.
NB: wanneer de kaart in Course Up of Head Up stand roteert, kan de kaart-
tekst mogelijk niet worden weergegeven. In dat geval worden merktekens op de
tekstposities geplaatst, zodat u de tekst met behulp van de cursor kunt bekijken
(zie hoofdstuk 2).
De oriëntatie van de kaart selecteren:
1. Druk op MENU om de hoofdmenu’s weer te geven.
2. Gebruik de trackpad of de sneltoets SCREEN om de optie ORIENTATION in
het SCREEN menu te selecteren en druk op ENTER. De sneltoetslabels
komen er als volgt uit te zien:
NORTH UP
COURSE UP HEAD UP
EXIT
D3837_1
3. Druk op de sneltoets voor de gewenste oriëntatie. De kaart wordt in de
nieuwe oriëntatie weergegeven.
4. Druk op de sneltoets EXIT, of CLEAR om de sneltoetslabels te verbergen.
Op het scherm worden weer de standaard sneltoetsen weergegeven en de
kaart verschijnt in de nieuwe oriëntatie.
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter 81
Vensters instellen
Een veelzijdige voorziening van de kaartplotter is dat u uw eigen vensters kunt
definiëren, zodat wanneer u een venster opent precies de gewenste informatie in
een venster naast de kaart verschijnt. U kunt maximaal vier aangepaste vensters
instellen. Tevens zijn er zes standaard vensters beschikbaar.
De standaard vensters worden geselecteerd via de opties van de DISPLAY toets,
zoals beschreven in hoofdstuk 2. Via deze opties kunt u de data selecteren die in
één of twee vensters wordt weergegeven, waarbij u de vensters in diverse
posities op het scherm kunt plaatsen.
Een aangepast venster instellen:
1. Druk op MENU om de hoofdmenu’s weer te geven.
2. Gebruik de trackpad of de sneltoets SCREEN om de optie WINDOWS in het
SCREEN menu te selecteren en druk op ENTER.
Het scherm Customize On Screen Data Windows verschijnt. Hierin wordt
de laatstgebruikte vensterselectie getoond. Een voorbeeldscherm ziet u
hieronder.
D3811_2
CDI
BDI
COMPASS
RUDDER
STEER CDI
STEER BDI
NAVDATA
SPEED
AVERAGE SPEED
MAXIMUM SPEED
DEPTH
MIN DEPTH
MAX DEPTH
SEATALK
RESTORE WIN
CLEAR WINDOW
DEL LAST ITEM
EDIT REVIEW
CUSTOM WIN 01
CUSTOM WIN 02
CUSTOM WIN 03
CUSTOM WIN 04
CURSOR
50°36.68 N
009°47.60 E
COG SOG
208°M 1.4$
DEPTH IN FEET
100$
To Cursor
BRG
RNG
218°M 415.2$
CUSTOM WIN 01
EMPTY WIN
3. Als het aangepaste venster dat u wilt instellen of veranderen nog niet op het
scherm staat, gebruikt u de sneltoets REVIEW om het gewenste venster weer
te geven.
Nu definieert u de gegevens die moeten worden weergegeven. De menu’s
NAVDATA en SEATALK geven een overzicht van de data die kunnen worden
geselecteerd; de overige opties kunt u bekijken door met behulp van de
trackpad of een sneltoets omlaag door de menu’s te gaan.
Schermweergave
aanpassen
82 RayChart 620 en 630
4. Selecteer één van de data-opties in het NAVDATA of SEATALK menu en druk
op ENTER.
De data verschijnt in het venster boven aan het scherm. De meeste SeaTalk
items beslaan één regel, maar sommige (zoals FULL WPT) beslaan 2 regels.
Sommige items, zoals CDI, vullen het gehele venster – het venster
verandert niet als er onvoldoende ruimte is.
5. Als u zich vergist of bedenkt, kunt u het laatste item verwijderen met de
optie DEL LAST ITEM uit het EDIT menu.
U kunt ook alle items uit het venster verwijderen met de optie CLEAR
WINDOW. Met RESTORE WIN herstelt u een leeggemaakt venster dat eerder
opgeslagen is.
6. Herhaal stap 4 totdat u alle gewenste items hebt geselecteerd.
7. Als u nog een venster wilt instellen, gebruikt u de sneltoets REVIEW om een
ander venster te selecteren en herhaalt u de procedure.
8. Nadat u het instellen van vensters voltooid hebt, drukt u op CLEAR om naar
de normale bediening terug te keren.
9. Controleer nu hoe de vensters op het scherm worden weergegeven met
behulp van de DISPLAY toets (zie par. 2.5).
Kleurinstellingen wijzigen
De kleuren kaartplotter biedt mogelijkheden voor het instellen van kleuren
voor de volgende items:
tracks
routes
symbolen (waypoints, markeringen en events)
het schip
vectoren
de cursor
NB: u kunt de kleuren van kaarten en bijbehorende objecten niet wijzigen.
Kleurinstellingen wijzigen:
1. Druk op MENU om de hoofdmenu’s op te roepen.
2. Gebruik de trackpad of de sneltoets SCREEN om de optie COLORS in het
SCREEN menu te selecteren en druk op ENTER. Het volgende venster
verschijnt:
Schermweergave
aanpassen
Hoofdstuk 6: Instellen van de kaartplotter 83
D4209_1
3. Gebruik trackpad omhoog en omlaag om een item in het menu te
selecteren.
Waar nodig drukt u op de desbetreffende sneltoets om het specifieke item te
selecteren (TRACK, ROUTE, SYMBOL, VECTOR) to change.
4. Druk op ENTER om uw selectie te bevestigen. De beschikbare kleuren
worden weergegeven. Gebruik trackpad omhoog en omlaag om een kleur te
selecteren en druk op ENTER om die kleur te accepteren (of CLEAR om uw
keuze te annuleren).
5. Wanneer u de gewenste kleuren hebt ingesteld, drukt u op CLEAR om naar
het menu Screen Setup terug te gaan en nogmaals op CLEAR om naar het
hoofdscherm terug te keren.
NB: u kunt alle kleuren op de fabrieksinstellingen terugzetten, door de optie
FACTORY DEFAULTS te selecteren. Druk daarna op ENTER om te bevestigen dat
u de kleuren wilt terugzetten.
Schermweergave
aanpassen
84 RayChart 620 en 630
Hoofdstuk 7: Installatie 85
Installatie
Hoofdstuk 7: Installatie
7.1 Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we op welke manier de kaartplotter moet worden
geïnstalleerd. De installatie dient uitsluitend door een vakbekwame technicus te
worden uitgevoerd.
De kaartplotter kan op een beugel of in een paneel worden gemonteerd. Hij
dient te worden aangesloten op een spanningsbron en een bron van positie-
informatie (bijvoorbeeld een GPS) en kan tevens op andere apparatuur worden
aangesloten via de SeaTalk, Navaid of NMEA aansluitingen.
U kunt meer dan één kaartplotter installeren als onderdeel van een groter
systeem. Informatie over de huidige route of GO TO worden naar het tweede
apparaat gestuurd.
Een voorbeeld van een geïntegreerd systeem ziet u in de volgende afbeelding.
D3354-2
Uitgebreid kaartplotter systeem, d.m.v. SeaTalk aansluitingen verbonden
GPS
Power
SeaTalk aansl. 2
SeaTalk aansl. 1
GPS antenne
Kaartplotter
Raydata
Raypilot 650
Raydata
Tweede kaartplotter
Schakel-
paneel
Snelheid
transducer
Diepte
transducer
86 RayChart 620 en 630
EMC-richtlijnen
NB: alvorens met de installatie te beginnen, dient u de richtlijnen voor Elektro-
magnetische Compatibiliteit (EMC) hieronder te lezen.
In dit hoofdstuk behandelen we de volgende onderwerpen:
Lijst van inhoud van de verpakking
Planning van de installatie
Montage van de kaartplotter
Aansluitingen van de kaartplotter
Systeemtest en basisinstelling
Als u de kaartplotter op een groter systeem aansluit, dient u de installatie-
instructies voor de andere apparatuur en voor aansluiting op de SeaTalk bus te
raadplegen.
EMC-richtlijnen voor installatie
Alle apparatuur en accessoires van Raytheon zijn ontworpen volgens de
hoogste industriële normen voor de gebruik in de pleziervaart.
Ontwerp en fabricage zijn in overeenstemming met de desbetreffende EMC-
normen (Elektromagnetische Compatibiliteit), maar een correcte installatie is
noodzakelijk om aan de normen t.a.v. prestaties en bescherming te voldoen.
Ofschoon alle moeite is gedaan om ervoor te zorgen dat de apparatuur onder
alle omstandigheden functioneert, kunnen bepaalde factoren de werking van
het product beïnvloeden.
Om problemen bij het gebruik te voorkomen, moet u het volgende in acht
nemen bij de montage van Raytheon apparatuur en daarop aangesloten kabels:
Ten minste 1 m verwijderd van apparatuur of kabels die radiosignalen
respectievelijk uitzenden of doorgeven, zoals marifoons, kabels en antennes.
Bij SSB radio’s moet de afstand 2 m bedragen.
Meer dan 2 m verwijderd van een radarbundel. Een radarbundel heeft
normaal gesproken een spreiding van 20 graden boven en onder het
uitstralende element.
De apparatuur moet worden gevoed door een andere accu dan die voor het
starten van de motor wordt gebruikt. Door spanningsdalingen onder 10,7 V
in de stroomtoevoer kan de apparatuur worden gereset. Dit leidt niet tot
schade aan de apparatuur, maar kan verlies van gegevens en verandering van
de bedrijfsstand veroorzaken.
Gebruik altijd originele Raytheon kabels. Doorsnijden en opnieuw
verbinden kan de EMC-prestaties beïnvloeden en dient derhalve te worden
vermeden, tenzij dit in deze handleiding wordt aangegeven.
Hoofdstuk 7: Installatie 87
Inhoud van
de verpakking
Als een onderdrukkingsferriet op een kabel bevestigd is, moet deze niet
worden verwijderd. Als de ferriet voor de installatie moet worden
verwijderd, moet hij op dezelfde plaats opnieuw worden gemonteerd.
De volgende afbeelding toont het assortiment onderdrukkingsferrieten die voor
Raytheon apparatuur worden gebruikt.
Als Raytheon apparatuur op andere apparatuur wordt aangesloten met kabels
die niet door Raytheon zijn geleverd, MOET altijd een onderdrukkingsferriet
dicht bij het Raytheon apparaat worden gemonteerd.
7.2 Inhoud van de verpakking
Bij uw kaartplotter moet het volgende meegeleverd zijn:
Montagebeugel, met twee knoppen aan de display bevestigd
Zelftappende schroeven (4) voor bevestiging van de montagebeugel
Voedingskabel
SeaTalk kabel
Display kap
Set voor montage in een paneel, bestaand uit draadstangen (4), knopmoeren
(4) en montagesjabloon
Deze handleiding
Naslagkaart
Als u het ChartPlotter GPS System hebt aangeschaft, bevat het pakket tevens de
Raytheon Raystar 112 GPS.
7.3 Planning van de installatie
Voordat u het systeem gaat installeren, moet u de beste plaats en bevestigings-
methode voor de kaartplotter bepalen en de mogelijkheden en eisen t.a.v.
aansluitingen en kabels bekijken.
88 RayChart 620 en 630
Planning
van de
installatie
Keuze van de plaats
De kaartplotter kan op twee manieren worden gemonteerd:
aan een wand, met behulp van de beugel die aan de display bevestigd is,
op een paneel (tafelblad of bedieningspaneel), m.b.v. de meegeleverde
montageset.
D3345-1
265mm (10.4in)
30mm
(1.2in)
190mm (7.5in) 226mm (8.9in)
34mm
(1.3in)
84mm (3.3in)
237mm (9.33in)
50mm
(2in)
180mm (7in)
169mm (6.65in)
98mm (3.9in)
332mm (13.1in)
Ofschoon de kaartplotter waterbestendig volgens de CFR46 norm is, wordt
geadviseerd het apparaat op een beschutte plaats te monteren, zodat het niet
langdurig wordt blootgesteld aan zoutwaternevel of direct zonlicht.
Hoofdstuk 7: Installatie 89
Planning van
de installatie
De monochrome kaartplotter is uitgerust met een zonnekap en is bedoeld voor
montage boven- of benedendeks. De kleuren kaartplotter is uitsluitend geschikt
voor benedendekse montage. Bij installatie van de kaartplotter dient u ervoor te
zorgen dat hij:
beschermd is tegen fysieke beschadiging
ten minste 230 mm van een kompas verwijderd is
ten minste 1 m van radio-ontvangapparatuur verwijderd is
van de achterzijde bereikbaar is t.b.v. de installatie en het leggen van kabels.
Houd er ook rekening met dat het scherm voor de roerganger goed zichtbaar
moet zijn.
NB: LCD displays hebben een specifieke zichthoek voor een optimale aflees-
baarheid, die normaal gesproken binnen 30° t.o.v. recht tegenover het scherm
ligt. U kunt een spanningsbron op de kaartplotter aansluiten en de display op
verschillende plaatsen bekijken voordat u het apparaat permanent monteert.
Opties voor aansluitingen
De kaartplotter kan met andere apparatuur communiceren via de volgende data-
aansluitingen:
SeaTalk, via de speciale SeaTalk aansluitingen
GPS, via de GPS Sensor aansluiting
NMEA, via de voeding/NMEA aansluiting.
Navigatiegegevens kunnen via alle drie aansluitingen worden ontvangen. Als er
data via meer dan één aansluiting beschikbaar is, heeft de data via de SeaTalk
aansluiting prioriteit.
SeaTalk informatie kan voor weergave worden geselecteerd via datavensters
(zie par. 6.3). Informatie die door de kaartplotter wordt geproduceerd, wordt
via SeaTalk naar andere instrumenten verzonden.
De GPS Sensor aansluiting is uitsluitend geschikt voor aansluiting van
Raytheon GPS apparatuur met bijpassende stekker.
De NMEA aansluiting in de Power/NMEA aansluiting kan worden gebruikt
voor aansluiting van GPS apparatuur van andere fabrikanten en aansluiting van
een printer.
90 RayChart 620 en 630
Montage van
de kaartplotter
Kabels leggen
Alvorens de kabels te installeren, dient u het volgende te overwegen:
alle kabels moeten goed worden vastgezet en beschermd tegen beschadiging
en blootstelling aan hitte
vermijd scherpe bochten of knikken in de kabels
als een kabel door een wand of dek wordt gevoerd, moet een waterdichte mof
of kabeldoorvoering worden gebruikt.
7.4 Kaartplotter monteren
De kaartplotter kan worden gemonteerd met behulp van de beugel die er aan
bevestigd is, of in een paneel worden gemonteerd, met behulp van de
meegeleverde montageset.
Montage met beugel
Kaartplotter m.b.v. de beugel monteren:
1. Draai de beugelknoppen los en verwijder de beugel van de kaartplotter.
2. Teken de plaats van de schroefgaten in de beugel af op het montage-
oppervlak.
3. Monteer de beugel met de meegeleverde schroeven op de afgetekende
plaatsen.
4. Monteer de kaartplotter aan de beugel; indien nodig de schuinstand
instellen en de knoppen vastdraaien.
Montage op een paneel
De kaartplotter op een paneel of tafelblad monteren (zoals getoond in de
afbeelding op de volgende pagina):
1. Bepaal de plaats; er moet ten minste 350 mm bij 250 mm ruimte zijn.
VOORZICHTIG:
Controleer of er geen elektrische kabels of andere voorwerpen achter de
gewenste plaats zitten voordat u verdergaat. Controleer of er voldoende
ruimte voor montage en bekabeling is. U moet bij de achterkant van de
kaartplotter kunnen om de knopmoeren vast te draaien.
2. Neem de montageset uit de verpakking.
3. Teken de schroefgaten en de opening voor de display af met behulp van de
meegeleverde sjabloon.
4. Boor een gat van 12,7 mm in elke hoek van de afgetekende uitsparing.
5. Gebruik een geschikte zaag om de uitsparing uit het paneel te zagen.
Hoofdstuk 7: Installatie 91
Montage van
de kaartplotter
6. Verwijder de knoppen en de beugel van de kaartplotter. Controleer of de
display goed in de uitsparing past.
7. Boor vier gaten van 5 mm op de afgetekende plaatsen.
8. Sluit de voedings-/datakabel, GPS invoer en andere kabels aan op het
apparaat (zie par. 7.5).
12
D3346-3
1 Afdichtring 2 Draadstangen (4 st.) 3 Knopmoeren (4 st.)
9. Schuif het apparaat in de uitsparing in het paneel. U kunt een geschikt
afdichtmiddel aanbrengen tussen de afdichtring (1) en het paneel, om te
voorkomen dat vocht het paneel binnendringt.
10. Bevestig de kaartplotter aan het paneel met behulp van de meegeleverde
vier draadstangen en vier knopmoeren.
7.5 Kaartplotter aansluiten
De kaartplotter heeft aan de achterzijde de volgende vier aansluitingen:
1. SeaTalk: twee 3-pens aansluitingen voor platte stekkers
2. Voeding: 7-pens mannetjes aansluiting
3. GPS SENSOR: 5-pens mannetjes aansluiting
92 RayChart 620 en 630
Kaartplotter
aansluiten
D3355-2
SeaTalk
Voeding
NMEA/
Printer
Naar SeaTalk
POWER
GPS SENSOR
POWER (voeding) aansluiting
Gebruik de meegeleverde kabel om het volgende op de POWER aansluiting
aan de achterzijde aan te sluiten, zoals hierboven getoond:
Voeding
NMEA in
NMEA uit
Printer
De functies van de pennen zijn zoals in de volgende tabel vermeld.
Pen nr.Pen nr.
Pen nr.Pen nr.
Pen nr.
FunctieFunctie
FunctieFunctie
Functie
KleurKleur
KleurKleur
Kleur
1 Accu minpool Zwart
2 Accu pluspool (12 - 32 V gelijkspanning) Rood
3 NMEA data in (+) Wit
4 NMEA in (-) - gemeenschappelijk Groen
5 Printer gereed Grijs
6 NMEA data uit OF printer uit Geel
7 Data uit, gemeenschappelijk Bruin
Niet aangesloten Afscherming
Hoofdstuk 7: Installatie 93
Kaartplotter
aansluiten
Aansluiting van spanningsbron
De kaartplotter is bedoeld voor aansluiting op schepen met een gelijkspannings-
systeem met een nomimale spanning van 12 - 32 V (absoluut maximum bereik
10,7 tot 44 V gelijkspanning).
De aansluiting moet plaatsvinden op een schakelpaneel via een hoofd-
schakelaar. Controleer of alle aansluitingen schoon zijn.
Sluit de voeding met behulp van de meegeleverde voedingskabel als volgt aan:
1. Steek de aangegoten stekker in de POWER aansluiting op de achterzijde
van de kaartplotter. Leg het andere uiteinde van de kabel naar het
schakelpaneel van het schip.
2. Knip de kabel op de juiste lengte af. Sluit de rode draad via een zekering
aan op de pluspool (+) van de accu en de zwarte draad op 0 V (accu
minpool). Beveilig het circuit met een 5 A zekering/automaat.
3. Ongebruikte aders afknippen, of een geschikte aansluitdoos gebruiken om
NMEA apparatuur en/of een printer aan te sluiten.
VOORZICHTIG:
Om het risico van brand en andere gevaren te beperken, als de stroom-
toevoer niet met een zekering/automaat uitgerust is, moet u een zekering
monteren tussen de plusdraad (rood) van de voedingskabel.
NB: als de voedingsaders per abuis omgekeerd worden aangesloten, werkt het
systeem niet. Controleer met behulp van een voltmeter of de voedingsaders
correct aangesloten zijn.
NMEA aansluiting
U kunt deze aansluiting gebruiken om de kaartplotter op andere apparatuur aan
te sluiten die data volgens de NMEA 0183 standaard kan ontvangen/verzenden.
In bijlage B is de data die via de NMEA aansluiting wordt verzonden/
ontvangen gedefinieerd.
Printer aansluiting
Als u een printer op de kaartplotter aansluit, kunt u elk scherm afdrukken,
bijvoorbeeld kaarten, routes en waypoint gegevens. De kaartplotter is geschikt
voor een transmissiesnelheid (baud rate) van 300 tot 9600 baud.
Raadpleeg de handleiding van uw printer voor de aansluiting en instelling.
NB:
1. De printer wordt aangesloten op de POWER aansluiting. Om een printer in
plaats van NMEA uitvoer te gebruiken, selecteert u de optie
PRINTER
in het Set
Up menu.
94 RayChart 620 en 630
Kaartplotter
aansluiten
2. Wanneer de kaartplotter uit staat, wordt NMEA data via de POWER
aansluiting verzonden. Om te voorkomen dat NMEA data wordt afgedrukt, zet
u de kaartplotter aan voordat u de printer inschakelt; zet de printer uit voordat
u de kaartplotter uitschakelt.
GPS Sensor aansluiting
Als u een compatibele GPS gebruikt, sluit u die aan op de GPS SENSOR
aansluiting.
De functies van de pennen van de GPS aansluiting van de kaartplotter zijn in
onderstaande tabel weergegeven.
Pen nr.Pen nr.
Pen nr.Pen nr.
Pen nr.
GPS functieGPS functie
GPS functieGPS functie
GPS functie
1 +12 V gelijkspanning
2 0 V gelijkspanning
3 Massa I/O
4 Data in van GPS
5 Data uit naar GPS
6 Niet gebruikt (differentieel)
SeaTalk aansluiting
De kaartplotter kan op een bestaand SeaTalk systeem worden aangesloten, door
de meegeleverde SeaTalk kabel op de SeaTalk aansluiting aan de achterzijde
van de kaartplotter aan te sluiten. De data wordt via de SeaTalk kabel(s) van
instrument naar instrument verzonden.
NB: de SeaTalk aansluiting kan niet worden gebruikt voor de stroomtoevoer
van de kaartplotter. Er wordt geen stroomtoevoer voor andere SeaTalk
apparatuur geleverd.
Hoofdstuk 7: Installatie 95
Systeemtest en
basisinstelling
7.6 Systeemtest en basisinstelling
Nadat u de kaartplotter hebt geïnstalleerd en aangesloten, moet u de installatie
controleren alvorens het systeem voor navigatie te gebruiken.
Lees eerst hoofdstuk 2 t/m 6 en maak u vertrouwd met de bediening van de
kaartplotter alvorens de basisinstelling uit te voeren.
Systeemtest
Alvorens de functietest uit te voeren, controleert u het volgende:
of alle bevestigingsschroeven/-bouten goed vastgedraaid zijn,
of alle aansluitingen gemaakt zijn,
of alle kabels voor zover nodig vastgezet en beschermd zijn.
NB: als u de eigenaar van het schip bent en u hebt de installatie zelf uitgevoerd,
vraag dan uw dealer om de installatie te controleren voordat u op zee gaat varen.
Aan zetten en basisinstelling
1. Druk op de POWER toets om de kaartplotter aan te zetten.
2. Druk op de sneltoets CONTINUE om de mededeling over navigatie van het
scherm te verwijderen.
3. Druk op de sneltoets CHART om het scherm Fix Status te sluiten en op een
willekeurige andere toets om de alarmmelding van het scherm te
verwijderen.
NB: een goede positiebepaling geeft aan dat er positiegegevens ontvangen zijn.
4. Als u andere apparatuur via de NMEA en NAVAIDS aansluitingen hebt
aangesloten, stelt u de prioriteit als volgt in:
a. Druk op MENU om de menuopties weer te geven. Gebruik de
trackpad of rechter sneltoets om de optie SYSTEM in het SET UP menu
te selecteren en druk op
ENTERENTER
ENTERENTER
ENTER.
b. Gebruik de trackpad om de optie GPS Input te selecteren en druk op
ENTER om de opties te bekijken.
Selecteer de gewenste optie en druk nogmaals op ENTER.
c. Druk op CLEAR om naar de kaart te gaan.
5. Om de eerste positiebepaling sneller te verkrijgen, selecteert u de optie FIX
STATUS in het SET UP menu. Druk op de sneltoets INITIALIZE en gebruik de
trackpad om de positie te wijzigen in uw huidige positie. Raadpleeg par. 6.2
voor meer informatie.
U kunt het systeem verder aan uw wensen aanpassen, zie hiervoor hoofdstuk 6.
96 RayChart 620 en 630
EMC-controles
EMC-controles voordat u op zee gaat varen
Controleer de installatie altijd voordat u op zee gaat varen, om u ervan te
verzekeren dat die niet wordt gestoord door radiogolven, starten van de motor
enz.
In sommige installaties kan mogelijk niet worden voorkomen dat de apparatuur
door invloeden van buitenaf wordt gestoord. In het algemeen heeft dat geen
schadelijke gevolgen voor de apparatuur, maar kan dit leiden tot een reset of een
tijdelijke storing.
Hoofdstuk 8: Onderhoud en problemen oplossen 97
Onderhoud
Hoofdstuk 8: Onderhoud en problemen
oplossen
Dit hoofdstuk geeft informatie over het normale onderhoud en mogelijke
oorzaken van problemen die zich kunnen voordoen bij het gebruik van de
kaartplotter.
8.1 Normaal onderhoud
De kaartplotter is verzegeld. Het onderhoud blijft daarom beperkt tot reiniging
en periodieke controles.
NB: gebruik nooit chemische of schurende middelen om de kaartplotter te
reinigen. Als het apparaat vuil is, dient het te worden gereinigd met een schone
vochtige doek.
Kabels en aansluitingen
Controleer de kabels regelmatig op schuurplekken of beschadiging van de
buitenste mantel. Beschadigde kabels direct vervangen.
Controleer of de aansluitingen op het gelijkspanningssysteem van het schip
schoon en goed bevestigd zijn.
EMC-richtlijnen voor service en veiligheid
De kaartplotter bevat geen delen waaraan de gebruiker service kan verrichten.
Raytheon apparatuur dient uitsluitend door geautoriseerde Raytheon technici te
worden onderhouden en gerepareerd. Zij zorgen ervoor dat de toegepaste
procedures en onderdelen geen nadelige invloed op de prestaties hebben.
Raytheon producten bevatten geen onderdelen waaraan de gebruiker service
kan verrichten.
In sommige producten wordt hoogspanning gegenereerd. Nooit handelingen
verrichten aan kabels of stekkers terwijl de apparatuur op de stroomtoevoer
aangesloten is.
Meld problemen met betrekking tot EMC altijd aan uw Raytheon dealer. Wij
gebruiken die informatie om onze kwaliteitsnormen te verhogen.
98 RayChart 620 en 630
Problemen
oplossen
Verwijdering
Dit apparaat bevat een lithiumbatterij en een CCFL lamp (cold cathode
fluorescent lamp). Hier dient rekening mee te worden gehouden bij
verwijdering van het apparaat. Bij verwijdering dienen de wettelijke
voorschriften in acht te worden genomen.
8.2 Problemen oplossen
Alle Raytheon producten worden, voordat ze worden verpakt en verzonden,
onderworpen aan uitgebreide testen en kwaliteitscontroles. Mocht het apparaat
desondanks een storing vertonen, raadpleeg dan de onderstaande tabel om de
meest waarschijnlijke oorzaak te bepalen. Volg de vermelde instructies op om
het probleem te verhelpen.
Als het probleem na het raadplegen van de tabel niet verholpen kan worden,
neemt u contact op met uw Raytheon dealer, distributeur of de afdeling Product
Support van Raytheon voor hulp en advies.
Vermeld altijd het serienummer van het product. Dit nummer is afgedrukt op de
achterzijde van de kaartplotter, onder de aansluitingen.
Problemen en oplossingen
ProbleemProbleem
ProbleemProbleem
Probleem
OplossingOplossing
OplossingOplossing
Oplossing
Geen stroomtoevoer. 1. Controleer of de voedingskabel in orde is en alle aansluitingen goed
bevestigd en vrij van corrosie zijn.
2. Controleer of de polen van de voedingskabel correct aangesloten zijn.
Sluit de draden indien nodig correct aan.
3. Controleer de zekering. Indien nodig vervangen.
4. Controleer spanningsbron (accu) van het schip op correcte spanning
(12-32 V gelijkspanning).
Kaartweergave onscherp. Contrast en/of verlichting instellen
Geen positiegegevens . Controleer de GPS/Loran aansluiting
Controleer de GPS/Loran ontvanger/antenne.
Controleer de geschatte lengte- en breedtegraad.
Controleer de tijd en datum, indien nodig corrigeren.
Controleer de bron van de positiegegevens.
Geen SeaTalk data ontvangen. Controleer de SeaTalk aansluiting en het SeaTalk netwerk.
Geen NMEA data ontvangen. Controleer de NMEA aansluiting en NMEA apparatuur.
Als u na het raadplegen van bovenstaande tabel nog steeds problemen
ondervindt, neemt u contact op met uw dealer of de afdeling Product Support
van Raytheon voor advies.
Hoofdstuk 8: Onderhoud en problemen oplossen 99
Problemen
oplossen
Service wereldwijd
Neem contact op met de erkende distributeur in het desbetreffende land. Een
lijst van distributeurs is bij uw systeem geleverd.
Of bezoek de Raytheon World Wide Web site:
www.raymarine.com
Contact opnemen met Raytheon
Informatie over producten en services voor pleziervaart
Bezoek de website van Raytheon voor de laatste informatie over de nieuwste
elektronische apparatuur en systemen van Raytheon op:
www.raymarine.com
Technische ondersteuning, service en accessoires zijn verkrijgbaar via:
Europa
Raytheon Marine Europe Limited
Anchorage Park, Portsmouth
PO3 5TD, England
Tel (01705) 693611
Fax (01705) 694642
Nederland
Holland Nautic Apeldoorn B.V.
Nagelpoelweg 16
Postbus 20089
7302 HB Apeldoorn
Telefoon 055 - 541 21 22
Fax 055 - 542 26 96
Technische ondersteuning
De afdeling Customer Services behandelt verzoeken met betrekking tot
installatie, bediening, storingsdiagnose en reparatie.
rmc_tech_raytheon@raymarine.com
Reparatie en service
Mocht zich een probleem met uw Raytheon apparaat voordoen, dan neemt u
contact op met uw Raytheon dealer. De dealer kan u de beste service verlenen
en ervoor zorgen dat de apparatuur weer zo snel mogelijk normaal functioneert.
100 RayChart 620 en 630
Inleiding
Accessoires en onderdelen
Via de geautoriseerde Raytheon dealer zijn vele accessoires en onderdelen
verkrijgbaar. Als u iets nodig hebt dat niet via uw dealer verkrijgbaar is, neemt u
contact op met de afdeling Sales. Raadpleeg de lijst met onderdeelnummers en
accessoires in het hoofdstuk Installatie. Vermeld altijd het Raytheon
artikelnummer bij telefonisch contact of wanneer u een bestelling plaatst.
Als u niet zeker weet welk product u voor uw Raytheon apparaat moet kiezen,
kunt u het best contact opnemen met uw dealer of de afdeling Customer
Services van Raytheon voordat u een bestelling plaatst.
Problemen
oplossen
Bijlage A: Technische gegevens A-1
Bijlage A: Technische gegevens
In deze bijlage zijn de fysieke en elektrische gegevens van de kaartplotter
vermeld.
CE In overeenstemming met 89/336/EEG (EMC), EN60945:1997
Afmetingen 226 mm x 332 mm x 84 mm, excl. beugel
Gewicht 1,8 kg
Omgeving
Waterbestendig Vlg. CFR46; geschikt voor buitenmontage
Temperatuur - bedrijf Mono : 0°C tot 70°C., Kleur: 0°C tot 50°C
Temperatuur - opslag Mono: -20°C tot 70°C, Kleur: -20°C tot 60°C
Rel. luchtvochtigheid 20% tot 95%.
Montage Op beugel of paneel
Voeding Ingang 12 V tot 32 V gelijkspanning nominaal
10,7 V tot 44 V gelijksp. absoluut maximum bereik
Stroomverbruik - Typisch Mono: 4 W Kleur: 10 W
Stroomverbruik - Max. Mono: 9 W Kleur: 18 W
(Stroomverbruik van externe GPS hieraan toevoegen)
Bediening 8 vaste toetsen, 4 sneltoetsen en trackpad
Display type 640 x 480 VGA kwaliteit LCD
ofwel: kleur, met 64 kleuren
of: monochroom met 4 grijstinten
Display afm. 10,4“ diagonaal (211 mm x 158 mm) - kleur
9,7” diagonaal (196 mm x 148 mm) - monochroom
Aansluitingen SeaTalk ontvangen en zenden
NMEA 0183 ontvangen en zenden
Printer
Positiegegevens GPS, dGPS
Cartografie C-MAP NT C-Cards
Software update Via C-Card
Geheugen Capaciteit: Waypoints/events: 1000 (20 routes van 50 waypoints)
Markeringen: 1000
Track history: 5000 punten, 5 bestanden
Bescherming: Ingebouwde lithium batterij met levensduur van
3 tot 5 jaar
Extern: C-MAP Memory C-Cards voor opslag/inlezen data
A-2 RayChart 620 en 630
Bijlage B B-1
Bijlage B: Ontvangen/verzonden NMEA data
De volgende tabel geeft een overzicht van de data die via de NMEA aansluiting
wordt ontvangen en verzonden.
Data Ontvangen Verzonden
Koers HDG, HDM, HDT, VHW HDG
Vastgezette koers HSC
Positie (LAT/LON) GGA, RMC, RMA, GLL GLL,GGA, RMC
Snelheid over de grond RMC, RMA, VTG RMC, VTG
Koers over de grond RMC, RMA, VTG RMC, VTG
Tijd (UTC) GLL, GGA, RMC GLL, GGA, BWC, RMC
Datum GGA GGA
Satellieten en HDOP GGA GGA
Satellietdata GSA, GSV
Huidige waypoint code APB, BWC, XTE, RMB
Peiling naar waypoint APB, BWC, RMB
Afstand naar waypoint BWC, RMB
Koersafwijking (XTE) APB, RMB, XTE
Variatie RMC, HDG RMC, HDG
Waypoint aankomst status APB, RMB
B-2 RayChart 620 en 630
44592-4
9 november 1998
Certificaat voor beperkte garantie
Raytheon Marine Company garandeert dat elk nieuw product voor toepassingen in de pleziervaart en geleverd
door dealer/distributeur met goede materialen en vakmanschap is vervaardigd en zal delen die bij normaal
gebruik defecten in materialen en vakmanschap vertonen repareren of vervangen gedurende een periode van 2
jaar/24 maanden vanaf de datum van verkoop aan de eindgebruiker, behalve voor zover hieronder beschreven.
Defecten worden verholpen door Raytheon Marine Company of een erkende Raytheon dealer. Raytheon Marine
Company zal, behalve voor zover hieronder beschreven, arbeidskosten accepteren gedurende een periode van 2
jaar/24 maanden vanaf de datum van verkoop aan de eindgebruiker. Gedurende deze periode worden behalve
voor bepaalde producten reiskosten (autokilometers en tol) tot 160 km v.v. en een reistijd van 2 uur vergoed. Dit
garandeert Raytheon Marine Company allen voor producten waarvoor bewijs van installatie door of opdracht
aan erkende servicevertegenwoordigers kan worden aangetoond.
Beperkingen van de garantie
De garantie van Raytheon Marine Company geldt niet voor apparatuur die bij een ongeval betrokken is geweest
of is misbruikt, vervoersschade, wijzigingen, corrosie, onjuiste of niet-toegestane service, of apparatuur waarvan
het serienummer is gewijzigd, onleesbaar gemaakt of verwijderd.
Behalve indien Raytheon Marine Company of zijn erkende dealer de installatie heeft uitgevoerd, wordt geen
aansprakelijkheid aanvaard voor schade ontstaan tijdens de installatie.
Deze garantie geldt niet voor routinematige systeemcontroles of afstelling/calibratie, tenzij vereist vanwege
vervanging van delen van het af te stellen gedeelte.
Een passend aankoopbewijs waarop datum, plaats en serienummer vermeld zijn, moet aan Raytheon Marine
Company of zijn erkende dealer beschikbaar worden gesteld bij de garantie-aanspraak.
Verbruiksdelen, zoals kaartpapier, lampen, zekeringen, batterijen, pennen, drijfriemen, radarkristallen/-dioden,
rotor-klikbevestigingen, rotors, rotorlagers en rotoras) zijn uitdrukkelijk uitgesloten van deze garantie. Voor
magnetrons, kathodebeeldbuizen (CRT), roephoorns en transducers geldt een garantie van 1 jaar/12 maanden
vanaf de aankoopdatum. Deze producten moeten naar een vestiging van Raytheon Marine Company worden
geretourneerd.
Alle kosten die voortvloeien uit vervanging van een transducer, behalve de kosten van de transducer zelf, zijn
uitdrukkelijk uitgesloten van deze garantie. Extra kosten van overuren voor diensten buiten normale werktijden
vallen niet onder deze garantie.
Reiskosten kunnen voor bepaalde producten met een aanschafprijs onder ca. F 5000,- niet worden gedeclareerd.
Indien reparatie noodzakelijk is, moeten die producten voor rekening van de eigenaar naar een vestiging van
Raytheon Marine Company of erkende dealer worden verzonden en zullen die zonder kosten voor de eigenaar
worden geretourneerd. Reiskosten behalve autokilometers, tol en twee (2) uur reistijd zijn uitdrukkelijk
uitgesloten voor alle producten. Reiskosten die van deze garantie uitgesloten zijn, zijn onder andere die van: taxi,
veerboot, vliegtuighuur, verblijf, douane, verzending, communicatie, enz..
Voor reiskosten, -kilometers en -tijd die de toegestane kosten overschrijden moet vooraf schriftelijke
toestemming worden verkregen.
(1) DEZE GARANTIE IS UITSLUITEND BEPERKT TOT DE HIERIN VERMELDE VOORWAARDEN
EN GEEN ENKELE ANDERE GARANTIE OF VERHAAL ZAL BINDEND ZIJN VOOR RAYTHEON
MARINE COMPANY, MET INBEGRIP VAN ENIGE GARANTIE VAN VERKOOPBAARHEID OF
GESCHIKTHEID VOOR EEN SPECIFIEK DOEL.
(2) Raytheon Marine Company is niet aansprakelijk voor incidentele schade, gevolgschade of bijzondere
(inclusief strafrechtelijke of meervoudige) schade.
Alle producten van Raytheon Marine Company die hieronder worden verkocht of aangeboden, zijn uitsluitend
hulpmiddelen voor de navigatie. De gebruiker is verantwoordelijk voor gebruik met gezond verstand en de juiste
navigatievaardigheden, ongeacht de eisen van Raytheon apparatuur.
Purchased from
Purchase date
Dealer Address
Installed by Installation date
Commissioned by
Owner’s name
Mailing address
This portion of card should be completed and retained by the owner.
Factory Service Centers
United States of America
Raytheon Marine Company
address as above
UK, Europe, Middle East, Far East
Raytheon Marine Company
address as above
United States of America
Raytheon Marine Company Tel 603-647-7530
Recreational Products Fax 603-634-4756
676 Island Pond Road
Manchester, NH 03109-5420
U.S.A.
UK, Europe, Middle East, Far East
Raytheon Marine Company Tel (44) 1705 693611
Recreational Products Fax (44) 1705 694642
Anchorage Park, Portsmouth Fax Customer support (44) 1705 661228
PO3 5TD, England
Commissioning date
Stick barcode label here
4


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Raytheon RayChart 620 at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Raytheon RayChart 620 in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 1,08 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info