Bijlage E: Woordenlijst 291
Raster: Het beeldschermgebied dat door een elektronenstraal in de vorm
van horizontale lijnen van linksboven naar rechtsonder wordt afgetast
(gezien vanuit de toeschouwer).
Redundantie: Dit beeldkenmerk wordt gebruikt door
compressiealgoritmen. Redundante (overbodige) informatie kan bij de
beelddatacompressie worden verwijderd en bij de decompressie zonder
weglatingen weer worden gereconstrueerd.
Resolutie: Het aantal beeldpunten dat horizontaal en verticaal op de
monitor kan worden weergegeven. Hoe hoger de resolutie, des te meer
details kunnen worden weergegeven. Pixel
RGB: Afkorting voor Rood, Groen, Blauw, de basiskleuren van de
additieve kleurmenging. Duidt op een o.a. in de computertechniek
gebruikte methode, beeldinformatie gescheiden naar de drie basiskleuren
over te dragen.
ROM: Afkorting van Read Only Memory. Geheugenchip die na eenmaal
geprogrammeerd te zijn, data behoudt zonder stroomvoorziening.
EPROM
Run Length Encoding (RLE): Een techniek die onderdeel is van een
groot aantal beeldcompressiemethoden, waaronder JPEG. Op elkaar
volgende nulwaarden w niet afzonderlijk maar met een teller opgeslagen,
die aangeeft hoe vaak er nulwaarden achter elkaar voorkomen– de lengte
van een “run”.
Schalen: Aanpassen aan de gewenste beeldgrootte.
SCSI: Afkorting van Small Computers System Interface. SCSI wordt
vanwege de daarmee gepaard gaande hoge gegevenssnelheid bij krachtige
pc’s als interface voor de harde schijf gebruikt. Er kunnen maximaal acht
SCSI-apparaten gelijktijdig op één computer worden aangesloten.
SECAM: Afkorting van Sequential Couleur à Mémoire. In Frankrijk en
Oost-Europa op basis van het PAL-systeem ontwikkelde norm voor
kleurentelevisie met 625 lijnen en 50 halve beelden per seconde. NTSC,
PAL
Seriële interface : Via de seriële interface worden data via een 1-bits
datakabel overgedragen. Daardoor is deze soort overdracht duidelijk
langzamer dan via de parallelle interface. Hierbij kunnen namelijk
meerdere bits tegelijkertijd worden getransporteerd. Seriële interfaces
worden aangeduid met “COMn”, waarbij n voor een getal staat
(bijvoorbeeld “COM2”). Parallelle interface