8/11 Gehele of gedeeltelijke reproductie of vertalin
g verboden zonder voorafgaande schriftelijke toeste
mming van Peugeot Motocycles
FR
GB
DE
IT
ES
NL
GR
SE
PT
FI
DK
AANWIJZINGEN VOOR INSCHAKELING EN
BEDIENING
WAARSCHUWING
Het is van groot belang om u voor het eerste gebrui
k vertrouwd
te maken met alle bedieningen en bijbehorende funct
ies.
Indien u twijfelt over de werking van bepaalde bedi
eningen,
kan uw erkende dealer al uw vragen beantwoorden en
u de
nodige hulp bieden.
Daar de uitlaatgassen giftig zijn, moet de motor in
geschakeld
worden in een goed geventileerde ruimte en in geen
geval in
een gesloten ruimte, zelfs voor een korte duur.
INSCHAKELEN VAN DE MOTOR
Zet het voertuig, voor optimale veiligheid, op de
middenstandaard alvorens de motor in te schakelen.
•Controleer of de noodstopdrukknop op het
stuur in de startstand staat .
•Controleer of de schakelaar onder het zadel in
de stand UNLOCK staat.
• Draai de contactsleutel op "ON".
• Controleer of de gashendel in de gesloten stand st
aat.
• Bedien één van de remhendels terwijl u op de start
knop
drukt. Laat de startmotor niet langer dan 10 seconde
n
werken.
• Laat de startknop los zodra de motor inschakelt.
Laat, als de motor niet inschakelt, de startknop en
de remhendel los, wacht enkele seconden en
probeer opnieuw.
Zet voor een kickstart het voertuig op de
middenstandaard.
• Draai de contactsleutel op "ON".
• Controleer of de gashendel in de gesloten stand st
aat.
• Pak met uw rechterhand de handgreep vast.
• Bedien de kick totdat de motor inschakelt.
RIJDEN
Starten
Het voertuig staat op de standaard met ingeschakeld
e motor.
• Houd met uw linkerhand de linker remhendel ingedru
kt, pak
met uw rechterhand de handgreep vast en duw het voe
rtuig
naar voren om de middenstandaard in te klappen.
• Ga op het voertuig zitten.
• Laat de linker rem los en draai met uw rechterhand
geleidelijk
de gashendel rond om te starten.
Optrekken en vertragen
Draai, om de snelheid te verhogen, de gashendel in
de richting
(A). Draai, om de snelheid te verlagen, de gashende
l in de
richting (B).
Remmen
De rechter remhendel bedient de rem aan de voorzijd
e en de
linkerhendel de rem aan de achterzijde.
Om op correcte wijze te remmen, is het nodig de vol
gende
handelingen gelijktijdig uit te voeren :
• Laat de gashendel snel teruglopen.
• Druk gelijktijdig de linker en rechter remhendels
in en voer de
druk geleidelijk op.
Het gebruik van één enkele rem vermindert de
remkracht en kan het wiel blokkeren en een val
veroorzaken
Vermijd dus abrupt te remmen op een nat wegdek
of in bochten.
Verminder, bij een steile afdaling, de snelheid om
langdurig
remmen te voorkomen daar een overmatige verhitting
de
remkracht vermindert.
BRANDSTOF- BRANDSTOF BESPAREN
Schakel voor het tanken altijd de motor uit en verm
ijd de tank
overmatig te vullen. Veeg eventueel gemorste en
overgestroomde brandstof onmiddellijk op.
Om brandstof te besparen en de mechanische onderdel
en van
uw voertuig in goede staat te houden.
• Vermijd hoge toerentallen op korte afstanden.
• Vermijd de motor onbelast over zijn toeren te jage
n.
• Controleer of het gewicht van de gebruiker, de pas
sagier, de
bagages en de accessoires niet de maximale toegesta
ne
belasting overschrijdt.
• U dient de motor, zelfs bij een korte stop, uit te
schakelen.
Het beheren van uw brandstofverbruik is tevens een
manier om
bij te dragen aan een schoner milieu.
INRIJDEN VAN DE MOTOR
Wij raden u aan om tijdens de eerste 500 km een con
stante
snelheid aan te houden en te vermijden op een snelh
eid van
meer dan 80% van de maximale snelheid te rijden.
Na 500 km kan de snelheid geleidelijk worden opgevoe
rd tot op
de maximale snelheid die echter niet langdurig acht
er elkaar
aangehouden mag worden.
Wij raden u aan om tijdens de inrijdperiode het voe
rtuig niet
overmatig te belasten opdat de bedrijfstemperatuur
van de
motor de normale waarden niet overschrijdt.
De motor bereikt de maximale werkprestaties slechts
na enkele
duizenden kilometers.
B
A