665892
8
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/292
Next page
InstructIeboekje
De online-gebruiksaanwijzing
Selecteer een van de volgende toegangen om uw
gebruiksaanwijzing online te raadplegen...
Scan deze code voor directe toegang tot uw gebruiksaanwijzing.
Als de rubriek "MyPeugeot" niet beschikbaar is op de website van
Peugeot voor uw land, kunt u uw gebruiksaanwijzing op het volgende
internetadres raadplegen:
http://public.servicebox.peugeot.com/ddb/
de taal,
het model van uw auto en de carrosserie-uitvoering,
de uitgifteperiode van uw gebruiksaanwijzing die overeenkomt met de
eerste registratiedatum van uw auto.
Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige
informatie over het onderhoud van uw auto.
Selecteer:
Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te herkennen
aan de paginamarkering die wordt weergegeven met dit pictogram:
Uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van
Peugeot, in de rubriek " MyPeugeot".
1
RCZ_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2015
Welkom
Belangrijke informatie:
- Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires
die niet onder een artikelnummer in het assortiment van
Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het
elektronische systeem van uw auto veroorzaken. Ga naar
het PEUGEOT-netwerk voor meer informatie over het
aanbod aan accessoires met een artikelnummer.
- Wijzigingen of aanpassingen die niet door Automobiles
PEUGEOT zijn voorzien of toegestaan, of die niet volgens de
technische voorschriften van de fabrikant zijn uitgevoerd, leiden
tot het vervallen van de contractuele garantie.
Wij danken u voor uw keuze voor de RCZ, synoniem voor
vertrouwen, passie en inspiratie
Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in de gelegenheid te stellen
onder alle omstandigheden optimaal en in alle veiligheid gebruik te
maken van de mogelijkheden van uw RCZ.
Neem de tijd om het aandachtig door te lezen zodat u vertrouwd raakt
met uw nieuwe auto.
Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend.
Automobiles PEUGEOT houdt zich het recht voor de technische
kenmerken, uitrusting en accessoires te wijzigen zonder verplicht te zijn
dit boekje bij te werken.
In dit instructieboekje worden alle beschikbare uitrustingen van het
RCZ-gamma behandeld.
Uw auto kan, afhankelijk van de uitvoering en de specieke kenmerken
voor het land waarvoor uw auto bestemd is, slechts van een deel van de
in dit boekje vermelde uitrustingen zijn voorzien.
Symbolen
Waarschuwing
Dit symbool geeft waarschuwingen weer die u absoluut dient te
respecteren omwille van uw veiligheid en die van anderen en om
schade aan uw auto te voorkomen.
Informatie
Dit symbool vestigt uw aandacht op aanvullende informatie die u
helpt de gebruiksmogelijkheden van uw auto optimaal te benutten.
Bescherming van het milieu
Dit symbool verschijnt bij adviezen met betrekking tot de
bescherming van het milieu.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een
gekwaliceerde werkplaats die beschikt over de juiste technische
informatie, vakkennis en apparatuur. Het PEUGEOT-netwerk is in staat
u dit te bieden.
Dit instructieboekje behoort tot de uitrusting van de auto. Overhandig het
dus bij verkoop van de auto aan de nieuwe eigenaar.
INHOUD
2
RCZ_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2015
Richtingaanwijzers 87
Alarmknipperlichten 87
Urgence-oproep of Assistance-oproep 88
Claxon 88
Hulpsystemen bij het remmen 89
Stabiliteitscontrolesystemen 90
Actieve motorkap 92
Beweegbare spoiler 93
Veiligheidsgordels 96
Airbags 99
Kinderzitjes 104
Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde
106
Voorstoelen 50
Stuurwielverstelling 54
Spiegels 55
Achterbank 58
Ventilatie 59
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling 61
Ontwaseming - Ontdooiing achterruit 63
Plafonnier 64
Sfeerverlichting 65
Indeling interieur 67
Armsteun vóór 70
Indeling van de bagageruimte 73
Lichtschakelaar 75
LED-verlichting 78
Automatische verlichting 79
Koplampen verstellen 81
Bochtverlichting 82
Ruitenwisserschakelaar 83
Automatische ruitenwissers 85
4-9
OVERZICHT
1/ 12-36
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
2/ 37-49TOEGANG TOT DE AUTO
3/ 50-74ERGONOMIE EN COMFORT
4/ 75-86ZICHT
5/ 87-114VEILIGHEID
Sleutel met afstandsbediening 37
Alarm 41
Elektrisch bedienbare ruiten 44
Portieren 46
Kofferdeksel 49
Instrumentenpanelen 12
Verklikkerlampjes 14
Meters 21
Knoppen op het instrumentenpaneel 25
Klokje 26
Boordcomputer 27
Monochroom display C (Peugeot Connect Sound)
30
Wegklapbaar kleurendisplay
(Peugeot Connect Nav) 34
10-11ECO-RIJDEN
INHOUD
3
RCZ_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2015
Rijadviezen 115
Starten - afzetten van de motor 116
Parkeerrem 119
Hill holder 120
Handgeschakelde versnellingsbak 121
Automatische transmissie 122
Schakelindicator 126
Bandenspanningscontrolesysteem 127
Snelheidsbegrenzer 129
Snelheidsregelaar 132
Parkeerhulp 135
Brandstoftank 139
Motorkap 141
Benzinemotoren 142
Dieselmotor 143
Brandstoftank leeg (diesel) 144
Niveaus controleren 145
Controles 148
Bandenreparatieset 150
Wiel verwisselen 157
Sneeuwkettingen 162
Wisserbladen vervangen 163
Eco-modus 164
12V-accu 165
Een lamp vervangen 169
Zekeringen vervangen 177
Slepen van een auto 184
Trekken van een aanhanger 186
Reinigen en onderhouden 188
Accessoires 190
6/ 115-137
RIJDEN
7/ 138-149
ONDERHOUD
8/ 150-191
PRAKTISCHE INFORMATIE
279-283
INDEX
Benzinemotoren 192
Gewichten auto's met benzinemotoren 193
Dieselmotor 195
Gewichten auto's met dieselmotor 196
Afmetingen 197
Identificatie 199
9/ 192-200
TECHNISCHE GEGEVENS
Urgence-oproep of Assistance-oproep 201 Peugeot Connect Nav 203 Peugeot Connect Sound 259
10/ 201-278
AUDIO EN TELEMATICA
4
RCZ_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015
EXTERIEUR
Sleutel met afstandsbediening 37-40
- openen/sluiten
- ontgrendelen/op een kier zetten van het
kofferdeksel
- diefstalbeveiliging
- batterij
Alarm 41-43
Kofferdeksel 49
Bandenreparatieset 150-156
Wiel verwisselen 157-161
Achterspoiler, beweegbaar, vast 93-94, 95
Parkeerhulp 135-137
Trekhaak 186-187
Slepen 184-185
Lampen vervangen 172-176
- achterlichten
- derde remlicht
- kentekenplaatverlichting
Accessoires 190-191
Reinigen, onderhoud 188-189
Brandstoftank 139-140
Ruitenwissers 83-86
Ruitenwisserblad vervangen 163
Buitenspiegels 55-56
Actieve motorkap 92
Lichtschakelaar 75-80
Bochtverlichting 82
Koplampverstelling 81
Lampen vervangen 169-172
- koplampen
- zijknipperlichten
Portieren 46-48
- openen/sluiten
- centrale vergrendeling
- anti-overvalsysteem
- noodvergrendeling
Ruitbediening 44-45
Remhulpsystemen 89
Stabiliteitscontrole 90-91
Bandenspanningscontrolesysteem 127-128
Bandenspanning 156, 198
Sneeuwkettingen 162
5
OVERZICHT
RCZ_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015
INTERIEUR
Indeling bagageruimte 73-74
- sjorogen
- bagagenet
- opbergbak
- verlichting
Conventionele kinderzitjes 104-110, 114
ISOFIX-kinderzitjes 111-113, 114
Veiligheidsgordels 96-98
Voorstoelen 50-53
Achterzitplaatsen 58
Airbags 99-103
Uitschakeling frontairbag aan
passagierszijde 100-101, 106-108
Indeling interieur 67-72
- zonneklep
- dashboardkastje
- 12V-aansluiting
- asbak
- armsteun vóór
- Peugeot Connect USB- USB-Box
- matten
6
RCZ_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015
Instrumentenpaneel 12-13
Verklikkerlampjes 14-20
Meters 21-24
Knoppen 25-26
- check/onderhoudsindicator/dagteller
- dimmer dashboardverlichting
Koplampverstelling 81
Buitenspiegels 55-56
Ruitbediening 44-45
Zekeringen dashboard 177-180
Motorkapontgrendeling 141
Plafonniers 64
Pictogrammendisplay veiligheidsgordels/
frontairbag aan passagierszijde 96-97
Binnenspiegel 57
Zonneklep 68
Handrem 119
Schakelaar beweegbare spoiler 93-94
Contactslot / stuurslot / starten 116-118
Multifunctionele displays 30-36
Klokje 26
Peugeot Connect Nav+ 203-258
Peugeot Connect Sound 259-278
Ventilatie 59-60
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling 61-63
Automatische transmissie 122-125
Handgeschakelde versnellingsbak 121
Schakelindicator 126
Hill Start Assist 120
COCKPIT
7
OVERZICHT
RCZ_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015
Lichtschakelaar 75-80
Claxon 88
Stuurwiel verstellen 54
COCKPIT
STUURKOLOMSCHAKELAARS
Snelheidsbegrenzer 129-131
Snelheidsregelaar 132-134
Bediening audio- en telefoonfuncties
Peugeot Connect Nav+ 206
Bediening audio- en telefoonfuncties
Peugeot Connect Sound 261
Ruitenwisserschakelaar 83-86
Boordcomputer 27-29
8
RCZ_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015
CDS-/ASR-systeem 90-91
Parkeerhulp 135-137
Pechhulpoproep 88, 201-202
Alarmknipperlichten 87
Noodoproep 88, 201-202
Interieurbeveiliging alarmsysteem 41-43
Centrale vergrendeling / anti-over
valbeveiliging 47-48
COCKPIT
RIJ SCHAKELAARS (MIDDEN)
9
OVERZICHT
RCZ_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015
Brandstoftank leeg (diesel) 144
Niveaus controleren 145-147
- olie
- remvloeistof
- stuurbekrachtigingsvloeistof
- koelvloeistof
- ruitensproeier-/koplampsproeiervloeistof
- brandstofadditief (diesel met roetlter)
Lampen vervangen 169-176
- voor
- achter
Reinigen en onderhouden 188-189
- interieur
- exterieur
Motorkapontgrendeling 141
Onder de motorkap (benzine) 142
Onder de motorkap (diesel) 143
Eco-mode 164
Accu 165-168
Zekeringen motorruimte 177-178, 181-183
Controle van onderdelen 148-149
- accu
- lucht- en interieurlter
- olielter
- roetlter (diesel)
- versnellingsbak
- remblokken/-schijven
TECHNISCHE GEGEVENS - ONDERHOUD
Benzinemotoren 192
Gewichten auto's met benzinemotor 193-194
Dieselmotor 195
Gewichten auto's met dieselmotor 196
Afmetingen 197-198
Identicatie 199
10
RCZ_nl_Chap00c_eco-conduite_ed01-2015
MAAK OPTIMAAL GEBRUIK VAN DE
VERSNELLINGSBAK
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan
rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij
het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling.
Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie of een
elektronisch gestuurde versnellingsbak, gebruik dan bij voorkeur de
automatische stand en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.
De schakelindicator adviseert u de versnelling in te schakelen die
het best geschikt is voor de rijomstandigheden: volg het op het
instrumentenpaneel weergegeven schakeladvies zo snel mogelijk op.
Bij auto's met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een
automatische transmissie wordt de opschakelindicator uitsluitend in de
handmatige stand weergegeven.
KIES VOOR EEN SOEPELE RIJSTIJL
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de
motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het
gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het
brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast
door het verkeer beperkt.
GEBRUIK OP SLIMME WIJZE DE
ELEKTRISCHE VOORZIENINGEN
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is
opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de
airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de
ventilatieroosters geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging
kunnen beperken (blinderingspaneel van het panoramadak,
zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is
bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze
niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair
warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller
op als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-
speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het
elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
ECO-RIJDEN
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot van uw auto verminderen.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van
ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).
ECO-RIJDEN
11
RCZ_nl_Chap00c_eco-conduite_ed01-2015
BEPERK DE OORZAKEN VAN EEN HOGER
BRANDSTOFVERBRUIK
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste
voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal,
etsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een
dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door
zomerbanden.
HOUD U AAN DE
ONDERHOUDSVOORSCHRIFTEN
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u
daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de
portiersponning aan bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen
van de aanhanger of de caravan te controleren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, olielter,
luchtlter en interieurlter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het
in het garantie- en onderhoudsboekje voorgeschreven interval.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo
voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het
gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert.
12
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
INSTRUMENTENPANELEN BENZINE / DIESEL -
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK OF
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
KLOKKEN
1. Toerenteller
Geeft het motortoerental aan (x 1000 t/min).
2. Koelvloeistoftemperatuurmeter.
Geeft de koelvloeistoftemperatuur aan (°Celsius).
3. Brandstofniveaumeter.
Geeft de resterende hoeveelheid brandstof in de tank aan.
4. Snelheidsmeter.
Geeft de wagensnelheid aan (km/h of mph).
5. Klein display.
6. Centraal display.
7. Weergaveknop.
Voor het uitvoeren van een handmatige CHECK.
Toont onderhoudsinformatie.
Knop voor de nulstelling van de geselecteerde functie (dagteller of
onderhoudsindicator).
8. Dimmer verlichting.
Knop voor de instelling van de lichtsterkte in de cockpit.
Met groot centraal display
De klokken en verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel geven
informatie over de werking van de auto en worden permanent verlicht.
Raadpleeg voor meer informatie over de werking en de weergave
van een bepaalde functie de desbetreffende paragraaf.
Met klein centraal display
1/
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
13
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
DISPLAYS
* Afhankelijk van de motoruitvoering.
** Uitsluitend bij groot centraal display.
Klein display
A. Dagteller.
(km of miles)
B. Kilometerteller.
(km of miles)
C. Onderhoudsindicator, als binnenkort onderhoud nodig is of het
interval is verstreken.
Centraal display
D. Snelheidsbegrenzer
(km/h of mph) of
Snelheidsregelaar.
E. Weergave:
- voor opschakelen*,
of
- van het programma of de versnelling (automatische
transmissie).
F. Motorolieniveaumeter,
Onderhoudsindicator.
(km of miles)
Deze twee functies worden weergegeven na het aanzetten van het
contact en verdwijnen na enkele seconden.
Waarschuwingslampjes en weergave status / CHECK.
Boordcomputer.
Waarschuwingsmeldingen**.
Herhaling wagensnelheid**.
Navigatie**.
Deze functies worden, afhankelijk van de selectie, weergegeven.
14
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
VERKLIKKERLAMPJES
De verklikkerlampjes waarschuwen de bestuurder in het geval van een
storing (waarschuwingslampje) of geven de bestuurder informatie over
de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld).
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan sommige waarschuwingslampjes
enkele seconden branden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan.
Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke
functie het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan branden in combinatie met
een geluidssignaal.
Afhankelijk van de uitvoering van het instrumentenpaneel van uw auto
wordt het branden van het verklikkerlampje ook gecombineerd met:
- een pictogram op het centrale display van het instrumentenpaneel
en een melding op het multifunctionele display,
of
- een pictogram en een melding op het centrale display van het
instrumentenpaneel.
Waarschuwingslampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende
verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het
desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen.
Een waarschuwingslampje gaat altijd branden in combinatie met
een aanvullende melding om u te helpen bij het opsporen van de
storing.
Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
1/
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
15
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
STOP
permanent, alleen
of in combinatie
met een ander
waarschuwingslampje,
een geluidssignaal en
een melding op het
display.
Dit waarschuwingslampje
brandt bij een ernstige
storing in het remsysteem,
de stuurbekrachtiging, het
motoroliecircuit of het koelcircuit.
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil, want
de motor kan onder het rijden afslaan.
Zet het contact af en neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.
Te hoge
koelvloeistoftemperatuur
permanent, met
de wijzer in het
rode gebied.
De temperatuur van de
koelvloeistof is te hoog.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof tot
de motor is afgekoeld.
Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg dan het
PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.
Remsysteem
permanent,
in combinatie
met het STOP-
lampje.
Het remvloeistofniveau is te laag.
Stop onmiddellijk op een veilige plek.
Vul het niveau bij met remvloeistof voorzien van een
artikelnummer van PEUGEOT.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem
dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwaliceerde werkplaats.
+
permanent, in
combinatie met het
waarschuwingslampje
ABS en het STOP-
lampje.
Er is een storing in de
elektronische remdrukregelaar
(EBD).
Stop onmiddellijk op een veilige plek.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwaliceerde werkplaats.
16
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Zelfdiagnose
motor
knippert.
Er is een storing in het
motormanagementsysteem.
Kans op beschadiging van de katalysator.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door
een gekwaliceerde werkplaats.
permanent.
Er is een storing in de
emissieregeling.
Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats als dit niet het geval is.
Laag
brandstofniveau
permanent, met
de wijzer in het
rode gebied,
in combinatie
met een
geluidssignaal en
een melding.
Als het lampje gaat branden zit er
nog ongeveer 5 liter brandstof in
de tank.
Vanaf dit moment worden de
laatste liters brandstof in de tank
aangesproken.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met
een lege tank strandt.
Dit verklikkerlampje gaat elke keer na het aanzetten van het
contact branden, in combinatie met een geluidssignaal en
een melding, zolang er niet voldoende brandstof getankt is.
Het geluidssignaal en de melding worden steeds herhaald;
de frequentie ervan neemt toe naarmate het niveau "0"
dichterbij komt.
Inhoud brandstoftank: ongeveer 55 liter.
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor
kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem
beschadigd raken.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Service
tijdelijk.
Er is een kleine storing
opgetreden waarbij geen
speciek verklikkerlampje gaat
branden.
Identiceer de storing met behulp van de melding op het
display, bijvoorbeeld:
- het geopend zijn van de portieren, de achterklep of de motorkap,
- een laag motorolieniveau,
- een laag ruitensproeiervloeistofniveau,
- een lege batterij van de afstandsbediening,
- vervuiling van het roetlter (diesel),
Ga om het roetlter te regenereren, als de
omstandigheden het toelaten, met een snelheid van
meer dan 60 km/h rijden tot het lampje dooft.
- een storing in het controlesysteem voor de
bandenspanning,
- ...
Raadpleeg in andere gevallen het PEUGEOT-netwerk of
een gekwaliceerde werkplaats.
permanent.
Er is een ernstige storing
opgetreden waarbij geen speciek
verklikkerlampje gaat branden.
Identiceer de storing met behulp van de melding op
het display en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
1/
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
17
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Antiblokkeersysteem
(ABS)
permanent.
Er is een storing in het
antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel
mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats.
Dynamische
stabiliteitscontrole
(CDS/ASR)
knippert. De CDS-/ASR-regeling is actief.
Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor een
betere koersstabiliteit als de wielen te weinig grip hebben
of de auto uit de koers dreigt te raken.
permanent.
Storing in het CDS-/ASR-
systeem.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwaliceerde werkplaats.
Bochtverlichting knippert.
Er is een storing in de
bochtverlichting.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Veiligheidsgordel
niet vastgemaakt/
losgemaakt
permanent, daarna
knipperend, op het
pictogrammendisplay
voor de
veiligheidsgordels en
de airbag vóór aan
passagierszijde.
De bestuurder of de passagier voorin
heeft zijn gordel niet vastgemaakt of
heeft zijn gordel losgemaakt
Rol de gordel uit en steek de gesp in de gordelsluiting.
Raadpleeg voor meer informatie de rubriek
"Veiligheidsgordels".
Minstens één achterpassagier
heeft zijn gordel los gemaakt.
Bandenspanning
te laag
permanent.
De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden te worden
uitgevoerd.
+
knipperend en
vervolgens permanent,
in combinatie met het
verklikkerlampje Service.
Het controlesysteem voor de
bandenspanning is defect of de
sensor van een van de wielen
wordt niet gedetecteerd.
De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwaliceerde werkplaats.
18
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Verklikkerlampjes ingeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie
is ingeschakeld.
Het lampje kan branden in combinatie met een geluidssignaal.
Afhankelijk van de uitvoering van het instrumentenpaneel brandt het
verklikkerlampje in combinatie met:
- het verschijnen van een pictogram op het centrale display van het
instrumentenpaneel en een melding op het multifunctionele display,
of
- het verschijnen van een pictogram en een melding op het centrale
display van het instrumentenpaneel.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Richtingaanwijzer
links
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omlaag
beweegt.
Richtingaanwijzer
rechts
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omhoog
beweegt.
Alarmknipperlichten
knippert, met
geluidssignaal.
De schakelaar voor de
alarmknipperlichten op het
dashboard is ingedrukt.
De richtingaanwijzers links en rechts en de bijbehorende
verklikkerlampjes knipperen tegelijkertijd.
Parkeerlichten permanent.
De lichtschakelaar staat in de stand
"Parkeerlichten" of in de stand
"AUTO" (bij weinig buitenlicht).
Dimlicht permanent.
De lichtschakelaar staat in de
stand "Dimlicht" of in de stand
"AUTO" (bij weinig buitenlicht).
Grootlicht permanent.
Als u de lichtschakelaar naar u
toe trekt.
Trek nogmaals aan de lichtschakelaar om terug te
schakelen naar dimlicht.
1/
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
19
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Mistachterlicht permanent.
Het mistachterlicht is
ingeschakeld met de ring van de
lichtschakelaar.
Draai de ring van de lichtschakelaar naar achteren om het
mistachterlicht uit te schakelen.
Voorgloeien
dieselmotor
permanent.
De sleutel staat in de tweede
stand (contact) van het
contactslot.
Wacht met starten tot het controlelampje uitgaat.
De wachttijd is afhankelijk van de weersomstandigheden
(in extreme gevallen 30 seconden).
Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af. Zet
het contact dan weer aan en wacht opnieuw tot het lampje
uitgaat voordat u de motor start.
Handrem permanent.
De handrem is aangetrokken of
niet goed vrijgezet.
Zet de handrem vrij zodat het verklikkerlampje uitgaat; trap
het rempedaal in.
Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie
over de handrem.
Airbag vóór aan
passagierszijde
permanent op het
display van de
waarschuwingslampjes
voor de
veiligheidsgordels en
de airbag vóór aan
passagierszijde.
De schakelaar op het dashboard
aan passagierszijde staat in de
stand "ON".
De airbag vóór aan
passagierszijde is geactiveerd.
Plaats in dit geval geen
kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de stoel van de
voorpassagier.
Als u geen kinderzitje op de stoel van de voorpassagier
wilt plaatsen, is het raadzaam de airbag vóór aan
passagierszijde in te schakelen.
Zet de schakelaar echter altijd in de stand "OFF" als u een
kinderzitje met de rug in de rijrichting op de stoel van de
voorpassagier wilt plaatsen.
20
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De verklikkerlampjes voor de uitgeschakelde functies verschijnen
in de vorm van pictogrammen op het grote display, centraal in het
instrumentenpaneel.
De pictogrammen kunnen worden weergegeven in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het scherm.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Airbag vóór aan
passagierszijde
permanent, op het
pictogrammendisplay
van de
veiligheidsgordels en
de airbag vóór aan
passagierszijde.
De schakelaar op de zijkant
van het dashboard aan
passagierszijde staat in de stand
"OFF".
De airbag vóór aan
passagierszijde is uitgeschakeld.
U kunt een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de
voorpassagiersstoel plaatsen.
Voordat u een kinderzitje met de "rug in de rijrichting" op de
voorpassagiersstoel bevestigt, dient u altijd de airbag vóór
aan passagierszijde uit te schakelen.
Vergeet nadat u het kinderzitje hebt verwijderd niet om de
schakelaar in de stand "ON" te zetten om de airbag vóór
aan passagierszijde weer in te schakelen.
1/
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
21
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER
Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt in:
- zone A, is de temperatuur in orde,
- zone B, is de temperatuur te hoog. Het verklikkerlampje te
hoge koelvloeistoftemperatuur gaat branden in combinatie
met het verklikkerlampje STOP, een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.
MOTOROLIENIVEAUMETER
Gedurende enkele seconden na het aanzetten van het contact
wordt het motorolieniveau weergegeven, samen met de
onderhoudsinformatie.
Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto
op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor ten
minste 30 minuten niet heeft gedraaid.
De temperatuur en de druk in het koelcircuit beginnen na enkele
minuten rijden te stijgen.
Om koelvloeistof bij te vullen:
F wacht tot de motor is afgekoeld,
F draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen,
F verwijder vervolgens de dop,
F vul bij tot aan het merkteken "MAXI".
22
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Olieniveau correct
Als de aanduiding "OIL" knippert of een waarschuwingsmelding op het
instrumentenpaneel verschijnt in combinatie met het verklikkerlampje
service en een geluidssignaal, is het motorolieniveau te laag.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau
te laag is, moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige
motorschade ontstaat.
Raadpleeg de rubriek "Niveaus controleren".
Een storing wordt aangegeven door het knipperen van de aanduiding
"OIL --" of een waarschuwingsmelding op het instrumentenpaneel.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.
Als de motorolieniveaumeter niet werkt, wordt het motorolieniveau niet
meer gecontroleerd.
Zolang het systeem niet werkt, moet u het motorolieniveau controleren
met de peilstok in de motorruimte.
Raadpleeg de rubriek "Niveaus controleren".
Te weinig olie
Storing van de niveaumeter
1/
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
23
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
ONDERHOUDSINDICATOR
De informatie van de onderhoudsindicator verschijnt gedurende enkele
seconden na het aanzetten van het contact. De onderhoudsindicator
geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende
onderhoudscontrole volgens het onderhoudsschema van de fabrikant.
Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de
onderhoudsindicator op basis van twee parameters:
- het aantal afgelegde kilometers,
- de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudscontrole (uitsluitend
bij uitvoeringen met een HDi-dieselmotor).
De afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole is meer dan 3000 km
Als het contact wordt aangezet, verschijnt er geen
onderhoudsinformatie op het centrale display van het
instrumentenpaneel.
De afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole is
1000 tot 3000 km
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende enkele seconden
de onderhoudssleutel branden. Het centrale display van het
instrumentenpaneel geeft de resterende kilometers tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole aan.
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole
bedraagt 2800 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het centrale display gedurende
enkele seconden het volgende aan:
De afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole is minder dan 1000 km
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 900 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het centrale display gedurende
enkele seconden het volgende aan:
De sleutel blijft branden op het kleine
display om aan te geven dat er binnenkort
onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd
moeten worden.
24
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
De afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole is overschreden
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende enkele seconden de
sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden
zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden.
Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole
met 300 km overschreden.
Als het contact wordt aangezet, geeft het centrale display gedurende
enkele seconden het volgende aan:
De sleutel blijft branden op het
kleine display om aan te geven dat er
onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd
hadden moeten worden.
De factor tijd kan worden meegewogen bij de nog af te leggen
kilometers, afhankelijk van de rijgewoonten van de bestuurder.
De sleutel kan dus ook gaan branden als het in het
onderhoudsschema van de fabrikant aangegeven
onderhoudsinterval in tijd is overschreden.
Dit is uitsluitend van toepassing bij uitvoeringen met een HDi-
dieselmotor.
Op 0 zetten van de onderhoudsindicator
Opnieuw weergeven van de onderhoudsinformatie
U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie weergeven.
Deze informatie verschijnt gedurende de handmatige controleprocedure.
F Druk kort op de knop "CHECK/000".
De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven
op het centrale display van het instrumentenpaneel en verdwijnt
vervolgens weer.
Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan
de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten van de
onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen.
De onderhoudsindicator moet na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet worden.
Als u zelf het onderhoud aan uw auto hebt uitgevoerd, volg dan
onderstaande procedure:
F zet het contact af,
F druk op de knop "CHECK/000" en houd deze ingedrukt,
F zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen,
F laat de knop los als het centrale display van het instrumentenpaneel
"=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt van het kleine display.
1/
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
25
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
HANDMATIGE CONTROLE
Met deze functie kunt u de staat van de auto (overzicht van de actuele
waarschuwingen) en de informatie over het onderhoud controleren.
F Druk bij draaiende motor kort op de knop "CHECK/000" van het
instrumentenpaneel om de handmatige controle te starten.
Als er geen enkele storing wordt gesignaleerd, verschijnt de melding
"CHECK OK" op het centrale display van het instrumentenpaneel.
Als er een "kleine" storing wordt gesignaleerd, verschijnen de
desbetreffende waarschuwingspictogrammen en vervolgens de melding
"CHECK OK" op het centrale display van het instrumentenpaneel.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.
Als een "ernstige" storing wordt gesignaleerd, verschijnen alleen de
desbetreffende waarschuwingspictogrammen op het centrale display
van het instrumentenpaneel. Laat het systeem door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats controleren.
KILOMETERTELLER/DAGTELLER
De kilometerteller en dagteller worden gedurende 30 seconden
weergegeven bij het afzetten van het contact, bij het openen van het
bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto.
De kilometerteller geeft de totale kilometerstand van de auto aan.
Kilometerteller
F Druk bij aangezet contact op deze knop en houd deze ingedrukt tot
de dagteller op 0 staat.
Dagteller
De dagteller geeft afgelegde afstand weer sinds de laatste keer dat de
bestuurder de teller op 0 heeft gezet.
26
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
DIMMER DASHBOARDVERLICHTING
U kunt de lichtsterkte van de dashboardverlichting handmatig
aanpassen aan het licht van de omgeving. De dimmer van de
dashboardverlichting kan alleen worden gebruikt als de verlichting van
de auto is ingeschakeld, uitgezonderd de dagrijverlichting.
Actief
F Druk op de knop om de sterkte van de dashboardverlichting te
variëren.
F Als de verlichting de zwakste stand heeft bereikt, laat de knop dan
los en druk hem opnieuw in om de verlichting weer feller te maken.
of
F Als de verlichting de sterkste stand heeft bereikt, laat de knop dan
los en druk hem opnieuw in om de verlichting weer zwakker te
maken.
F Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt.
Inactief
De dashboardverlichting kan niet worden ingesteld als de verlichting
van de auto is uitgeschakeld of, bij auto's met dagrijverlichting, in de
dagstand staat.
KLOKJE
Het analoge klokje bevindt zich tussen de centrale ventilatieroosters op
het dashboard en is niet voorzien van een instelknop.
Raadpleeg voor het op tijd zetten de paragraaf over het
conguratiemenu van uw multifunctionele display.
Het klokje wordt gesynchroniseerd met de tijd op het multifunctionele
display; zodra de tijd op het display gewijzigd en opgeslagen wordt,
verdraaien de wijzers en worden ze telkens na het aanzetten van het
contact gesynchroniseerd met de door u ingestelde tijd.
1/
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
27
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Gegevens weergeven
F Druk meerdere keren kort op deze knop om de verschillende
gegevens weer te geven.
BOORDCOMPUTER
CENTRAAL DISPLAY VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
CENTRAAL DISPLAY VAN HET
INSTRUMENTENPANEEL MET NAVIGATIESYSTEEM
De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius,
brandstofverbruik...).
1
2
28
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
De boordcomputer levert de volgende informatie:
- de momentele informatie van het huidige traject:
actieradius,
momenteel brandstofverbruik.
- traject "1" met:
afgelegde afstand,
gemiddeld brandstofverbruik,
gemiddelde snelheid.
- traject "2" met:
afgelegde afstand,
gemiddeld brandstofverbruik,
gemiddelde snelheid.
F Als u nogmaals op de toets drukt, wordt er niets op het display
weergegeven.
Druk nogmaals op de toets om terug te keren naar de
standaardweergave.
Traject op 0 zetten
F Druk deze knop langer dan 2 seconden in zodra het gewenste
traject wordt aangegeven.
De trajecten " 1" en " 2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde
eigenschappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks
verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik.
1/
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
29
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
BOORDCOMPUTER, ENKELE
DEFINITIES
Actieradius
(km of miles)
Aantal kilometers dat u nog met de resterende
hoeveelheid brandstof kunt rijden (berekend op basis van het
gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers).
Deze waarde kan variëren door een gewijzigde rijstijl of het
rijden op een helling, waardoor het momentele brandstofverbruik
aanzienlijk kan wijzigen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats als tijdens het rijden de streepjes continu worden
weergegeven.
Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes
op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de
actieradius opnieuw berekend en weergegeven als deze meer dan
100 km bedraagt.
Huidig verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Berekend over de laatste verstreken seconden.
Gemiddeld verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Berekend sinds de laatste nulstelling van de
trajectgegevens.
Afgelegde afstand
(km of miles)
Berekend sinds de laatste nulstelling van de
trajectgegevens.
30
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
MONOCHROOM DISPLAY C (MET
PEUGEOT CONNECT SOUND)
WEERGAVE OP HET DISPLAY
Afhankelijk van de context wordt de volgende informatie weergegeven:
- de tijd,
- de datum,
- de buitentemperatuur (de weergegeven waarde knippert bij kans op
gladheid),
- de grasche weergave van de parkeerhulp,
- de audiofuncties,
- waarschuwingsmeldingen,
- de conguratiemenu's van het display en de uitrustingselementen
van de auto.
TOETSEN
Druk op het bedieningspaneel van uw Peugeot Connect Sound:
F op de toets "MENU" voor toegang tot het algemene menu,
F op de toets "5" of "6" om door de items op het display te scrollen,
F op de toets "MODE" om de permanent weergegeven toepassing te
wijzigen (audio, telefoon...),
F op de toets "7" of "8" om de waarde van een instelling te wijzigen,
F op de toets "OK" om te bevestigen,
of
F op de toets "Return" om de uitgevoerde handeling af te breken.
1/
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
31
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
ALGEMEEN MENU
F Druk op de toets "MENU" om het algemene menu weer te geven:
- audiofuncties,
- diagnose auto,
- persoonlijke instellingen - conguratie,
- telefoon (handsfree set).
F Druk op de toets "5" of "6" om het gewenste menu te selecteren
en bevestig door op de toets "OK" te drukken.
MENU "AUDIOFUNCTIES"
Als de Peugeot Connect Sound is ingeschakeld en dit menu is
geselecteerd, kunnen de functies van de radio (RDS, REG, RadioText)
of de CD-speler (introscan, willekeurig afspelen, herhalen van CD)
worden geactiveerd of gedeactiveerd.
Raadpleeg voor meer informatie over de audiofuncties het gedeelte
"Peugeot Connect Sound" van de rubriek "Audio en telematica".
MENU "DIAGNOSE AUTO"
Via dit menu kunt u verschillende informatie met betrekking tot de auto
raadplegen.
Logboek waarschuwingsmeldingen
Deze functie herhaalt de actieve waarschuwingsmeldingen door ze
achtereenvolgens op het multifunctionele display te laten verschijnen.
F Selecteer in het menu "Diagnose auto" de volgende functie:
F Druk op de toets "MENU" om het algemene menu weer te geven.
F Druk op de pijlen en vervolgens op de toets "OK" om het menu
"Diagnose auto" te selecteren.
32
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
* Volgens uitvoering.
** Volgens land van bestemming.
MENU "PERSOONLIJKE INSTELLINGEN -
CONFIGURATIE"
Als dit menu is geselecteerd, kunnen de volgende functies worden
geselecteerd:
- parameters van de auto,
- conguratie van het display,
- taalkeuze.
Parameters van de auto instellen*
Via dit menu kunnen verschillende systemen van de auto geactiveerd of
uitgeschakeld worden:
- selectief ontgrendelen (zie de rubriek "Toegang tot de auto"),
- follow me home-verlichting (zie de rubriek "Zicht"),
- sfeerverlichting (zie de rubriek "Ergonomie en comfort"),
- dagrijverlichting** (zie de rubriek "Zicht"),
- parkeerhulp achter (zie de rubriek "Rijden").
Voorbeeld: instellen van de tijdsduur van de follow me home-verlichting
F Druk op de toets "5" of "6" en vervolgens op "OK" om het
gewenste menu te selecteren.
F Druk op de toets "5" of "6" en vervolgens op "OK" om het item
"Follow me home" te selecteren.
F Druk op de toets "7" of "8" om de gewenste waarde in te
stellen (15, 30 of 60 seconden) en druk op de toets "OK" om te
bevestigen.
F Druk op de toets "5" of "6" en vervolgens op "OK" om "OK" te
selecteren en bevestigen of op de toets "Terug" om de uitgevoerde
handeling af te breken.
1/
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
33
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Als de Peugeot Connect Sound is ingeschakeld en dit menu is
geselecteerd, kunt u uw Bluetooth handsfree set congureren
(koppelen), de verschillende indexen van de telefoon raadplegen
(lijst gesprekken, diensten, ...) en uw gesprekken beheren (opnemen,
ophangen, wisselgesprek, discretiefunctie, ...).
Raadpleeg voor meer informatie over de telefoonfunctie het gedeelte
"Peugeot Connect Sound" van de rubriek "Audio en telematica".
MENU "TELEFOON"
Configuratie display
Als dit menu is geselecteerd, kunnen de volgende parameters worden
geselecteerd:
- instellen lichtsterkte-video,
- instellen datum en tijd,
- kiezen van eenheden.
Taalkeuze
Als dit menu is geselecteerd, kan de taal van de weergave van het
display worden gewijzigd (Deutsch, English, Español, Français, Italiano,
Nederlands, Portugues, Portugues-Brasil, Türkçe**).
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het multifunctionele
display uitsluitend bedienen als de auto stilstaat.
Datum en tijd instellen
F Druk op de toets "7" of "8" om het menu "Conguratie
beeldscherm" te selecteren en druk vervolgens op de toets "OK".
F Druk op de toets "5" of "6" om de regel "Datum en tijd instellen" te
selecteren en druk vervolgens op de toets "OK".
F Druk op de toets "7" of "8" om de in te stellen parameter te
selecteren. Bevestig uw keuze door op de toets "OK" te drukken,
stel de parameter in en bevestig nogmaals uw keuze om de
wijziging op te slaan.
F Stel de parameters één voor één in door uw keuze te bevestigen
met de toets "OK".
F Druk op de toets "5" of "6", vervolgens op de toets "OK" om het
vakje "OK" te selecteren en bevestig uw keuze of druk op de toets
"Terug" om de handeling af te breken.
** Volgens land van bestemming.
34
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
WEGKLAPBAAR KLEURENDISPLAY
(MET PEUGEOT CONNECT NAV)
WEERGAVE OP HET DISPLAY
Afhankelijk van de context wordt de volgende informatie weergegeven:
- de tijd,
- de datum,
- de hoogte,
- de buitentemperatuur (bij kans op gladheid knippert de
weergegeven temperatuur),
- de grasche weergave van de parkeerhulp,
- de audiofuncties,
- de informatie van de indexen en van de telefoon,
- de informatie van het navigatiesysteem,
- de waarschuwingsmeldingen,
- de conguratiemenu's van het display, het navigatiesysteem en de
uitrustingselementen van de auto.
Om via het bedieningspaneel van uw Peugeot Connect Nav een van de
functies te selecteren:
F druk op de toets "RADIO", "MUSIC", "NAV", "TRAFFIC",
"PHONE" of "SETUP" om toegang te krijgen tot het desbetreffende
menu,
F draai aan de draaiknop A om een functie of een item uit de lijst te
selecteren,
F druk op de toets B om de selectie te bevestigen,
of
F druk op de toets "Return" om de uitgevoerde handeling af te
breken en terug te keren naar het vorige scherm.
Raadpleeg voor meer informatie over deze functies het gedeelte
"Peugeot Connect Nav" van de rubriek "Audio en telematica".
BEDIENING
Raadpleeg de paragraaf "Toegang tot het wegklapbare display"
voor meer informatie over het openen, sluiten en afstellen van
het wegklapbare display.
1/
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
35
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
MENU "SETUP"
F Druk op de toets "SETUP" om naar het conguratiemenu te gaan:
- "Conguratie weergave",
- "Instellingen spraaksynthese",
- "Taalkeuze",
- "Parameters auto",
- "Logboek waarschuwingsmeldingen".
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het multifunctionele
display uitsluitend bedienen als de auto stilstaat.
Configuratie weergave
Via dit menu kunt u de kleurstelling van het display selecteren, de
lichtsterkte en de datum en tijd instellen en de eenheden voor de
afstand (km of mijl), voor het brandstofverbruik (l/100 km, mpg of km/l)
en voor de temperatuur (°Celsius of °Fahrenheit) kiezen.
Instellingen spraaksynthese
Via dit menu kunt u het geluidsvolume van de gesproken navigatie-
aanwijzingen instellen en het stemtype (man of vrouw) selecteren.
* Volgens uitvoering.
** Volgens land van bestemming.
Talen
Via dit menu kunt u de taal van het display kiezen (Frans, Engels,
Italiaans, Portugees, Spaans, Duits, Nederlands, Turks, Pools, Russisch).
Parameters van de auto*
Via dit menu kunt u verschillende functies ten behoeve van het rijden en
het comfort in- of uitschakelen. De functies zijn op categorie gesorteerd:
- Toegang tot de auto
Afstandsbed. (selectief ontgrendelen van het bestuurdersportier;
zie de rubriek "Toegang tot de auto"),
- Parkeerhulp
- Conguratievandeverlichting(ziederubriek" Zicht "):
Duur follow me home-verlichting,
Bochtverlichting (dynamische/statische bochtverlichting),
Sfeerverlichting (sfeerverlichting interieur),
Functie dagrijverlichting**.
Logboek waarschuwingsmeldingen
Het logboek geeft een overzicht van de actuele waarschuwingen
door de verschillende meldingen die verband houden met de
waarschuwingen na elkaar weer te geven.
Datum en tijd instellen
F Druk op de toets " SETUP ".
F Selecteer "Conguratie display" en bevestig uw keuze.
F Selecteer "Datum en tijd instellen" en bevestig uw keuze.
Als u "Aanpassing minuten op GPS" selecteert, worden de minuten
automatisch ingesteld op de via de satelliet ontvangen tijd.
F Selecteer de aan te passen parameter. Bevestig uw keuze door
op "OK" te drukken, wijzig vervolgens de parameter en bevestig
nogmaals uw keuze om de wijziging op te slaan.
F Stel de parameters één voor één in.
F Selecteer "OK" op het display en bevestig vervolgens uw keuze om
de instellingen op te slaan.
36
RCZ_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Het display kan in vier standen worden versteld door op de voor- of
achterzijde van de knop B te drukken. Als het display wordt ingeklapt,
wordt de laatst geselecteerde stand opgeslagen.
Afstellen van de hoek van het display
Het display wordt automatisch uitgeklapt bij het aanzetten van
het contact. Drie seconden nadat het contact is afgezet wordt het
automatisch weer ingeklapt indien het audio- en telematicasysteem is
uitgeschakeld.
TOEGANG TOT HET WEGKLAPBARE DISPLAY
Als het contact is aangezet, kunt u het display op elk moment in- of
uitklappen met de knop A.
- Druk op de knop A: het display wordt ingeklapt.
- Druk nogmaals op de knop A om het display weer uit te klappen.
Als u het display hebt ingeklapt, wordt het automatisch weer
uitgeklapt:
- bij het inschakelen van het audio- en navigatiesysteem (behalve
als u het display zelf hebt ingeklapt terwijl het systeem was
ingeschakeld),
- bij een uitgaand telefoongesprek,
- bij het geven van een gesproken commando,
- bij het ontvangen van een waarschuwingsmelding die gekoppeld
is aan het pictogram STOP (Peugeot Connect Nav+).
2/
TOEGANG TOT DE AUTO
37
RCZ_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING
U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling
bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening. De
sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisatie en het starten
van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.
OPENEN VAN DE AUTO
Uitklappen van de sleutel
F Druk op deze knop om de sleutel uit te klappen.
Ontgrendelen met de afstandsbediening
F Druk op het geopende hangslot om de auto te
ontgrendelen.
Selectieve ontgrendeling met de afstandsbediening
F Druk één keer op het geopende hangslot om alleen
het bestuurdersportier en de brandstofvulklep te
ontgrendelen.
F Druk nogmaals op het geopende hangslot om het passagiersportier
en het kofferdeksel te ontgrendelen.
Selectieve ontgrendeling met de sleutel
F Draai de sleutel één keer naar voren in het slot van het
bestuurdersportier om alleen het bestuurdersportier en de
brandstofvulklep te ontgrendelen.
F Draai de sleutel nogmaals naar voren om het passagiersportier en
het kofferdeksel te ontgrendelen.
Het volledig of selectief ontgrendelen kan worden ingesteld
met behulp van het conguratiemenu van de auto.
Standaard is de volledige ontgrendeling geactiveerd.
Ontgrendelen met de sleutel
F Draai de sleutel naar voren in het slot van het bestuurdersportier
om de auto te ontgrendelen.
Ontgrendelen en het op een kier zetten van het kofferdeksel
F Houd deze knop langer dan twee seconden ingedrukt
om het kofferdeksel te ontgrendelen. Deze wordt op een
kleine kier gezet.
Bij deze handeling worden ook de portieren en de
brandstofvulklep ontgrendeld.
De richtingaanwijzers knipperen enkele seconden.
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto worden de buitenspiegels
uitgeklapt en wordt het alarm uitgeschakeld.
38
RCZ_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Als één van de portieren of het kofferdeksel geopend is, werkt
de centrale vergrendeling niet. In dat geval wordt de auto direct
na het vergrendelen weer ontgrendeld, wat u kunt horen aan het
geluid van de centrale vergrendeling. Het alarm (indien aanwezig)
wordt echter na ongeveer 45 seconden volledig ingeschakeld.
Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld
zonder dat binnen 30 seconden een van de portieren wordt
geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld.
Als het alarm in eerste instantie werd ingeschakeld, wordt dit niet
automatisch opnieuw ingeschakeld.
Het in- en uitklappen van de buitenspiegels met de
afstandsbediening kan worden uitgeschakeld door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.
SLUITEN VAN DE AUTO
Normale vergrendeling met de afstandsbediening
F Druk op het gesloten hangslot om de auto te
vergrendelen.
Normale vergrendeling met de sleutel
F Draai de sleutel naar achteren in het slot van het bestuurdersportier
om de auto te vergrendelen.
Supervergrendeling met de afstandsbediening
F Druk op het gesloten hangslot om de auto volledig te
vergrendelen.
F Druk binnen 5 seconden nogmaals op het gesloten
hangslot om de supervergrendeling van de auto in te
schakelen.
Supervergrendeling met de sleutel
De supervergrendeling blokkeert het van buitenaf en van
binnenuit openen van de portieren.
Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is ook de
vergrendelingsschakelaar in het interieur buiten werking.
Laat daarom niemand in de auto achter als de supervergrendeling
is ingeschakeld.
De richtingaanwijzers gaan enkele seconden branden.
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto worden de buitenspiegels
ingeklapt en wordt het alarm ingeschakeld.
F Draai de sleutel naar achteren in het slot van het bestuurdersportier
om de auto volledig te vergrendelen.
F Draai binnen 5 seconden de sleutel nogmaals naar achteren om de
supervergrendeling van de auto in te schakelen.
De richtingaanwijzers gaan enkele seconden branden.
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto worden de buitenspiegels
ingeklapt en wordt het alarm ingeschakeld.
2/
TOEGANG TOT DE AUTO
39
RCZ_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Inklappen van de sleutel
F Druk op deze knop om de sleutel in te klappen.
LOKALISEREN VAN DE AUTO
STORING AFSTANDSBEDIENING
Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het
vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in
de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening
ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden.
F Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met de sleutel in het slot.
F Synchroniseer vervolgens de afstandsbediening.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk als de storing niet
is verholpen.
Synchroniseren
F Zet het contact af.
F Zet de sleutel in de stand 2 (Contact).
F Druk zo snel mogelijk gedurende enkele seconden op de
vergrendelknop (gesloten hangslot) van de afstandsbediening.
F Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer.
Batterij vervangen
Batterij ref.: CR1620 / 3 V.
Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, wordt u
gewaarschuwd door dit verklikkerlampje in combinatie met een
geluidssignaal en een waarschuwingsmelding op het display.
F Wip het huis met een muntstuk bij het oog los.
F Verwijder de lege batterij.
F Schuif de nieuwe batterij in de juiste richting op zijn plaats.
F Klik het huis vast.
F Synchroniseer de afstandsbediening.
Met deze functie kunt u uw auto op afstand lokaliseren, wat
vooral praktisch is bij weinig licht. De auto dient hiervoor wel
vergrendeld te zijn.
F Druk op het gesloten hangslot op de afstandsbediening.
Hierna zullen gedurende ongeveer tien seconden de plafonniers gaan
branden en de richtingaanwijzers gaan knipperen.
Wanneer u deze knop niet indrukt bij het inklappen van de sleutel,
kan het mechanisme beschadigd raken.
40
RCZ_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
SLEUTELS VERLOREN
Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en indien mogelijk de sticker met de sleutelcode naar het PEUGEOT-netwerk.
Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en voor nieuwe sleutels zorgen.
VERGRENDELEN VAN DE AUTO
Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren.
Laat uit veiligheidsoverwegingen geen kinderen alleen achter in de auto.
Neem in alle gevallen de sleutel mee als u de auto verlaat.
AFSTANDSBEDIENING
De radiograsche afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te
spelen, om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar
worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd.
Geen enkele afstandsbediening kan functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het
synchroniseren.
DIEFSTALBEVEILIGING
Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden.
Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt.
BIJ HET AANSCHAFFEN VAN EEN GEBRUIKTE AUTO
Laat door het PEUGEOT-netwerk controleren of alle in uw bezit zijnde sleutels met uw auto zijn gelinkt, zodat u er zeker van kunt zijn dat deze
sleutels de enige zijn waarmee uw auto ontgrendeld en gestart kan worden.
2/
TOEGANG TOT DE AUTO
41
RCZ_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
ALARM*
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem
bestaat uit de volgende typen beveiliging:
- uitwendige beveiliging
Dit systeem houdt de te openen carrosseriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand een portier, de achterklep of de motorkap
probeert te openen.
- interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er bewegingen in het interieur worden
waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen, als iets of iemand de
auto binnendringt of als iets of iemand in de auto beweegt.
- wegsleepbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er veranderingen in de wagenhoogte
worden waargenomen.
Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild, verplaatst of aangestoten.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats alvorens u wijzigingen aan het alarmsysteem
aanbrengt.
VERGRENDELEN VAN DE AUTO MET
VOLLEDIG INGESCHAKELD ALARM
Inschakelen
F Zet het contact af en verlaat de auto.
F Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening.
Het alarmsysteem is geactiveerd: het verklikkerlampje van de knop zal
één keer per seconde knipperen.
De uitwendige beveiliging wordt 5 seconden nadat de vergrendelknop
van de afstandsbediening is ingedrukt, geactiveerd. De interieur- en
wegsleepbeveiliging worden 45 seconden nadat de vergrendelknop van
de afstandsbediening is ingedrukt, geactiveerd.
Uitschakelen
F Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening.
Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het verklikkerlampje van de
knop gaat uit.
Automatische beveiligingsfunctie
Dit systeem treedt in werking als iemand probeert het alarm te
saboteren.
Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de
bedieningseenheid of de kabels van de sirene uit te schakelen of
te beschadigen.
* Volgens land van bestemming.
Indien een portier of de achterklep niet goed is gesloten, wordt de
auto niet vergrendeld, maar worden de uitwendige beveiliging, de
interieurbeveiliging en de wegsleepbeveiliging na 45 seconden
wel ingeschakeld.
42
RCZ_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
VERGRENDELEN VAN DE AUTO MET ALLEEN
DE UITWENDIGE BEVEILIGING INGESCHAKELD
Uitschakelen van de interieur- en wegsleepbeveiliging
F Zet het contact af.
F Druk binnen 10 seconden op de knop tot het verklikkerlampje blijft
branden.
F Verlaat de auto.
F Druk onmiddellijk op de vergrendelknop van de afstandsbediening.
Alleen de uitwendige beveiliging wordt ingeschakeld; het
verklikkerlampje van de knop zal één keer per seconde knipperen.
Opnieuw inschakelen van de interieur- en wegsleepbeveiliging
F Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening om de
uitwendige beveiliging uit te schakelen.
F Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening om alle
alarmsystemen in te schakelen.
Het verklikkerlampje van de knop zal opnieuw één keer per seconde
knipperen.
Schakel de interieur- en wegsleepbeveiliging uit om te voorkomen dat
het alarm onnodig wordt ingeschakeld als bijvoorbeeld:
- een huisdier in de auto wordt achtergelaten,
- een ruit op een kier blijft staan,
- de auto wordt gewassen,
- een wiel wordt verwisseld,
- de auto wordt gesleept,
- de auto op een boot wordt vervoerd.
De interieur- en wegsleepbeveiliging worden uitsluitend
uitgeschakeld als deze procedure elke keer na het afzetten van
het contact wordt uitgevoerd.
2/
TOEGANG TOT DE AUTO
43
RCZ_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
STORING
VERGRENDELEN VAN DE AUTO ZONDER HET
ALARM IN TE SCHAKELEN
F Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de
sleutel in het slot van het bestuurdersportier.
Als bij het aanzetten van het contact het verklikkerlampje van de knop
blijft branden, duidt dit op een storing in het systeem.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats.
STORING AFSTANDSBEDIENING
Om de alarmsystemen uit te schakelen:
F ontgrendel de auto met de sleutel in het slot van het
bestuurdersportier,
F open het portier; het alarm gaat af,
F zet het contact aan: het alarm stopt en het verklikkerlampje van de
knop gaat uit.
AFGAAN VAN HET ALARM
Als het alarm voor de 11
e
keer afgaat, worden de alarmsystemen
uitgeschakeld.
Als het verklikkerlampje van de knop snel knippert bij het
ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening, is het alarm
tijdens uw afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met knipperen
als het contact wordt aangezet.
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en knipperen de
richtingaanwijzers gedurende dertig seconden.
2 minuten na het sluiten van het laatste portier of de kofferklep, wordt
het systeem automatisch geactiveerd.
F Om te voorkomen dat het alarm afgaat zodra u instapt, drukt u van
te voren op de ontgrendelknop van de afstandsbediening.
AUTOMATISCH INSCHAKELEN*
* Volgens bestemming.
44
RCZ_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
ELEKTRISCH BEDIENBARE RUITEN
De ruiten zijn voorzien van een beveiliging tegen beknellen.
A. Ruitbediening links.
B. Ruitbediening rechts.
EENTRAPS RUITBEDIENING
U hebt twee mogelijkheden:
- handmatig
F Duw of trek de schakelaar tot het zware punt. De ruit stopt zodra
de schakelaar wordt losgelaten.
- automatisch
F Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt. Als u de
schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig.
F Bedien de schakelaar opnieuw om het openen of sluiten te
stoppen.
Nadat het afzetten van het contact kunnen de ruiten nog ongeveer
45 seconden worden bediend, tenzij binnen deze 45 seconden
een portier wordt geopend en de auto wordt vergrendeld
Probeer de ruit aan passagierszijde, wanneer deze niet met het
bedieningspaneel van het bestuurdersportier kan worden bediend,
te bedienen met het bedieningspaneel van het portier aan
passagierszijde zelf.
Om defect raken van de motoren van de ruitbediening te
voorkomen, treedt wanneer een ruit tien keer in korte tijd volledig
wordt geopend en gesloten een beveiliging in werking die alleen
het sluiten van de ruit toestaat.
Als de ruit in dat geval wordt gesloten, zal de ruitbediening na
ongeveer 40 minuten weer beschikbaar zijn.
Beveiliging tegen beknellen
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze
gedeeltelijk weer open.
Als de ruit bijvoorbeeld bij vorst niet wil sluiten, voer dan direct het
volgende uit:
F druk op de schakelaar tot de ruit volledig is geopend,
F trek vervolgens direct de schakelaar omhoog tot de ruit
volledig is gesloten,
F houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde
vast.
Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen
uitgeschakeld.
2/
TOEGANG TOT DE AUTO
45
RCZ_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Resetten
Als een ruit niet automatisch kan worden gesloten, bijvoorbeeld nadat
de accu losgekoppeld is geweest, moet de ruitbediening worden
gereset:
F trek de schakelaar omhoog tot de ruit stopt met bewegen,
F laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit
volledig is gesloten,
F houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast,
F druk op de schakelaar om de ruit automatisch te openen,
F druk als de ruit volledig is geopend nogmaals op de schakelaar en
houd deze nog ongeveer 1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen
uitgeschakeld.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode,
altijd de sleutel uit het contact.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de
sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk
daarvoor op de desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet
deze ervan verzekerd zijn dat niemand het correcte sluiten van de
ruit verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de
juiste manier gebruik maken van de elektrische ruitbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet
kunnen bezeren.
46
RCZ_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
PORTIEREN
OPENEN
Van buitenaf
F Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel en trek
aan de portiergreep.
De ruit gaat automatisch enkele millimeters omlaag, zodat het
portier geopend kan worden.
Bij vorst kan ijsafzetting er voor zorgen dat het automatisch op een
kier zetten van de ruiten niet mogelijk is; verwijder het ijs dat zich
langs het ruitrubber aan de onderzijde van de ruit heeft vastgezet.
Als het selectief ontgrendelen is geactiveerd en één keer op de
ontgrendelknop van de afstandsbediening wordt gedrukt, kan
alleen het bestuurdersportier worden geopend.
Van binnenuit
F Trek aan de portiergreep van het voorportier om het te openen; de
auto wordt dan volledig ontgrendeld.
De ruit gaat automatisch enkele millimeters omlaag, zodat het
portier geopend kan worden.
Als het selectief ontgrendelen is geactiveerd:
- met de portiergreep van het bestuurdersportier worden alleen
het bestuurdersportier en de brandstofvulklep ontgrendeld.
- met de portiergreep van het passagiersportier worden het
passagiersportier en het kofferdeksel ontgrendeld.
De portieren kunnen niet van binnenuit worden geopend als de
supervergrendeling is ingeschakeld.
Als het portier meer dan een minuut geopend blijft, zal de ruit
weer omhoog gaan.
Trek nogmaals aan de portiergreep om het systeem weer te activeren.
2/
TOEGANG TOT DE AUTO
47
RCZ_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
SLUITEN
Bij het sluiten van het portier wordt de ruit na enkele seconden
automatisch weer gesloten en afgesteld voor een optimale afdichting.
- bij draaiende motor, gaat dit lampje branden in
combinatie met een melding die enkele seconden op het
display verschijnt,
KNOP CENTRALE VERGRENDELING
Met deze knop kunnen de portieren, het kofferdeksel en de
brandstofvulklep van binnenuit vergrendeld of ontgrendeld worden.
Vergrendelen
F Druk op de knop om de auto te vergrendelen.
Het rode lampje van de knop gaat branden.
Als één van de portieren of het kofferdeksel is geopend, werkt de
centrale vergrendeling van binnenuit niet.
Ontgrendelen
F Druk nogmaals op deze knop om de auto te ontgrendelen.
Het rode lampje van de knop gaat uit.
Als de auto van buitenaf is vergrendeld of als de
supervergrendeling is ingeschakeld
Als de auto van buitenaf is vergrendeld of de supervergrendeling is
ingeschakeld, knippert het rode lampje en is de knop inactief.
F
Als de auto vergrendeld is, trek dan aan de binnenportiergreep
om de auto te ontgrendelen.
F Als de supervergrendeling is ingeschakeld, moet u de
afstandsbediening of de sleutel gebruiken om de auto te ontgrendelen.
Bij het wassen van de auto:
-
vergrendel vooraf de auto met de afstandsbediening of de sleutel,
- richt de sproeier van de hogedrukreiniger niet op het bovenste
gedeelte van de ruiten,
- houd de sproeier van de hogedrukreiniger op een afstand van
minimaal 1 meter van de ruiten en de portierrubbers.
Als een portier niet goed is gesloten:
Let op dat er niets klem komt te zitten als de ruit automatisch sluit
bij het sluiten van het portier.
- tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h), gaat dit lampje
branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding die
gedurende enkele seconden op het display verschijnt.
48
RCZ_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
De auto kan worden ontgrendeld door op de knop van de centrale
vergrendeling te drukken.
Ook door het openen van een portier van binnenuit, bij stilstaande
auto, kan de auto worden ontgrendeld, maar de auto wordt opnieuw
vergrendeld zodra de snelheid hoger is dan 10 km/h.
Inschakelen/Uitschakelen
U kunt de functie desgewenst inschakelen of uitschakelen.
F Druk bij aangezet contact langer dan 2 seconden op de knop.
Op het display verschijnt een melding ter bevestiging.
NOODVERGRENDELING
Om de portieren mechanisch te vergrendelen en ontgrendelen in het
geval van een storing in de centrale vergrendeling of van de accu.
Vergrendelen van het bestuurdersportier
F Steek de sleutel in het slot en draai deze rechtsom.
Ontgrendelen van het bestuurdersportier
F Steek de sleutel in het slot en draai deze linksom.
Vergrendelen van het passagiersportier
F Verwijder de zwarte dop aan de zijkant van het portier, met behulp
van de sleutel.
F Steek de sleutel zonder te forceren in de uitholling en schuif de
klink, zonder te draaien, naar de binnenzijde van het portier.
F Verwijder de sleutel en plaats de dop.
Ontgrendelen van het passagiersportier
F Trek aan de portiergreep aan de binnenzijde.
ANTI-OVERVALSYSTEEM
Deze functie zorgt ervoor dat de portieren, het kofferdeksel en de
brandstofvulklep tijdens het rijden met een snelheid hoger dan 10 km/h
automatisch en tegelijkertijd worden vergrendeld.
Werking
De automatische centrale vergrendeling werkt niet als een van de
portieren is geopend.
Als het kofferdeksel is geopend, is de automatische centrale
vergrendeling van de portieren actief.
2/
TOEGANG TOT DE AUTO
49
RCZ_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
KOFFERDEKSEL
OPENEN
F Druk langer dan twee seconden op deze knop om het
kofferdeksel te ontgrendelen. Het kofferdeksel wordt op
een kier gezet.
F Til het kofferdeksel op.
Bij deze handeling worden ook de portieren en de brandstofvulklep
ontgrendeld.
Met de handmatige bediening; auto ontgrendeld
F Druk op de ontgrendelingsknop boven de kentekenplaat.
F Til het kofferdeksel op.
SLUITEN
F Trek het kofferdeksel omlaag aan een van de handgrepen aan de
binnenzijde van het kofferdeksel.
F Druk als het nodig is op de bovenzijde van het kofferdeksel om het
volledig te sluiten.
Als het kofferdeksel niet goed is gesloten:
-
bij draaiende motor gaat het verklikkerlampje branden in combinatie
met een melding op het display gedurende enkele seconden,
Als het selectief ontgrendelen is geactiveerd, kan de achterklep
ook worden geopend nadat het geopende hangslot op de
afstandsbediening voor de tweede keer is ingedrukt.
Met de afstandsbediening
Noodvergrendeling
Bij een storing van de centrale vergrendeling (zwakke accu), wordt
geadviseerd de accu los te koppelen.
- tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) gaat het
verklikkerlampje branden in combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display gedurende enkele seconden.
Trek het kofferdeksel nooit omlaag aan de beweegbare spoiler.
50
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
VOORSTOELEN
Stoel met geïntegreerde hoofdsteun, waarvan de zitting en de
rugleuning verstelbaar zijn voor een optimale zitpositie.
HANDMATIG VERSTELLEN
Verstelling in lengterichting
Hoogteverstelling van de zitting
Rugleuningverstelling
F Til de beugel op en schuif de stoel in de gewenste stand.
F Trek de hendel omhoog of duw deze omlaag tot de gewenste stand
bereikt is.
F Draai aan de knop om de gewenste stand in te stellen.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat
het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen
of hinderlijke voorwerpen op de vloer achter de stoel om te
voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het
schuiven van de stoel meteen als dit het geval is.
3/
ERGONOMIE EN COMFORT
51
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
VOORSTOELEN
De zitting en de rugleuning met geïntegreerde hoofdsteun zijn
verstelbaar voor een optimale zitpositie.
ELEKTRISCH VERSTELBARE STOELEN
Verstellen in lengterichting
Hoogteverstelling van de zitting
F Duw de schakelaar naar voren of naar achteren om de gewenste
stand te verkrijgen.
F Duw de achterzijde van de schakelaar omhoog of omlaag om de
gewenste hoogte te verkrijgen.
De elektrische instellingen kunnen tot 1 minuut na het afzetten
van het contact worden uitgevoerd.
Zet het contact aan om de elektrische verstelling weer te activeren.
Verstel de stoelen bij draaiende motor om te voorkomen dat de
accu ontladen raakt.
Rugleuningverstelling
F Duw de schakelaar naar voren of naar achteren om de gewenste
hoek te verkrijgen.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat
het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen
of hinderlijke voorwerpen op de vloer achter de stoel om te
voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het
schuiven van de stoel meteen als dit het geval is.
52
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
LENDENSTEUN HANDMATIG VERSTELLEN
F Draai aan de knop om de lendensteun in de gewenste stand te
zetten.
BEDIENING STOELVERWARMING
Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor beide voorstoelen
afzonderlijk regelbaar.
F Met de draaiknop naast de voorstoel kan de stoelverwarming
ingeschakeld worden en kan een verwarmingsstand worden
geselecteerd:
0: Uit.
1: Laag.
2: Gemiddeld.
3: Hoog.
3/
ERGONOMIE EN COMFORT
53
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
OPSLAAN VAN ZITPOSITIES
Dit systeem slaat de elektrische instellingen van de bestuurdersstoel en
de buitenspiegels op. U kunt twee standen opslaan met de toetsen aan
de zijkant van de bestuurdersstoel.
OPSLAAN VAN EEN POSITIE IN HET GEHEUGEN
Met de toetsen M / 1 / 2
F Zet het contact aan.
F Zet uw stoel en de buitenspiegels in de gewenste stand.
F Druk op de toets M en vervolgens binnen vier seconden op de
toets 1 of 2.
Een geluidssignaal geeft aan dat de zitpositie is opgeslagen.
OPROEPEN VAN EEN OPGESLAGEN ZITPOSITIE
Het opslaan van een andere stand annuleert de vorige, in het
geheugen opgeslagen stand.
Met de toetsen 1 of 2
F Houd de toets 1 of 2 ingedrukt tot het geluidssignaal aangeeft dat
de zitpositie is ingenomen.
Als bij afgezet contact een opgeslagen stand een aantal keer
achter elkaar is opgeroepen, zal om het ontladen van de accu te
voorkomen de functie worden uitgeschakeld totdat de motor wordt
gestart.
54
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
STUURWIELVERSTELLING
F Zorg dat de auto stilstaat en trek aan de hendel om het stuurwiel
te ontgrendelen.
F Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte voor een optimale
zithouding.
F Druk de hendel goed vast om het stuurwiel te vergrendelen.
Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
3/
ERGONOMIE EN COMFORT
55
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
SPIEGELS
BUITENSPIEGELS
De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar
achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. De
buitenspiegels worden elektrisch in- en uitgeklapt.
Ontwaseming - ontdooiing
Verstellen
F Zet de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te
selecteren.
F Duw de knop B in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen.
F Zet de knop A weer in het midden.
Stel om veiligheidsredenen de buitenspiegels zo af dat de "dode
hoek" zo klein mogelijk is.
De weergegeven objecten in de buitenspiegels lijken verder af
dan ze in werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden gehouden om de afstand ten
opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten.
De ontwaseming - ontdooiing van de buitenspiegels kan
worden ingeschakeld door bij draaiende motor op de toets
van de achterruitverwarming te drukken.
Zie de paragraaf "Ontwaseming - ontdooiing achterruit".
56
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Inklappen
F Van buitenaf: vergrendel de auto met de afstandsbediening of de
sleutel.
F Vanuit het interieur: trek bij aangezet contact de schakelaar A
vanuit de middelste stand naar achteren.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van de
schakelaar A, worden ze niet automatisch uitgeklapt als de auto
wordt ontgrendeld. Trek nogmaals de schakelaar A naar achteren
om de buitenspiegels uit te klappen.
Uitklappen
F Van buitenaf: ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de
sleutel.
F Vanuit het interieur: trek bij aangezet contact de schakelaar A
vanuit de middelste stand naar achteren.
Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan
worden gedeactiveerd door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwaliceerde werkplaats.
Indien nodig kunnen de buitenspiegels handmatig worden
ingeklapt.
Automatisch kantelen buitenspiegels bij het achteruitrijden
De buitenspiegels kunnen bij het achteruit inparkeren naar de grond
worden gericht.
Programmeren
F Schakel bij draaiende motor de achteruitversnelling in.
F Selecteer en verstel achtereenvolgens de linker en rechter
buitenspiegel.
De ingestelde standen worden direct opgeslagen.
Inschakelen
F Schakel bij draaiende motor de achteruitversnelling in.
F Beweeg de schakelaar A naar rechts of links om de desbetreffende
buitenspiegel te selecteren.
De geselecteerde buitenspiegel wordt in de geprogrammeerde stand
gericht.
Uitschakelen
F Haal de versnellingsbak uit de achteruitversnelling en wacht
tien seconden.
of
F Zet de schakelaar A in de middelste stand.
De buitenspiegel keert terug naar de oorspronkelijke stand.
De buitenspiegel keert ook terug naar de oorspronkelijke stand:
- zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h,
- als de motor wordt afgezet.
3/
ERGONOMIE EN COMFORT
57
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
BINNENSPIEGEL
Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto.
De binnenspiegel is voorzien van een antiverblindingsstand waardoor
de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt
van bijvoorbeeld de zon en van de koplampen van achteropkomend
verkeer.
Automatisch dimmende binnenspiegel
Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de
spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar
achteren.
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde
van de auto op de spiegel valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk
en automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Door de welving in de achterruit kan het beeld in de binnenspiegel
enigszins vervormd zijn; houd hier rekening mee tijdens het
achteruitrijden.
58
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
TOEGANG TOT DE ACHTERBANK
ACHTERBANK
Achterbank met twee zitplaatsen, met een vaste zitting en een
neerklapbare rugleuning, beide uit één stuk.
De hoofdsteunen achter kunnen niet worden verwijderd.
NEERKLAPPEN VAN DE RUGLEUNING VAN DE ACHTERBANK
TERUGPLAATSEN VAN DE RUGLEUNING VAN DE ACHTERBANK
Let er voor uw veiligheid en die van uw pasagiers op dat de rugleuning
bij het terugplaatsen goed vergrendeld wordt.
F Open het kofferdeksel.
F Trek aan de handgreep onder de hoedenplank om de rugleuning te
ontgrendelen.
Plaats bij het vervoeren van lange voorwerpen geen lading
zwaarder dan 30 kg op de achterzijde van de rugleuning.
Plaats geen scherpe voorwerpen op de achterzijde van de
rugleuning om te voorkomen dat deze beschadigd raakt.
F Controleer of de zitting van de voorstoel ver genoeg naar voren staat.
F Trek de hendel omhoog om de rugleuning naar voren te klappen;
de zitting blijft op zijn plaats.
Bij het terugduwen keert de rugleuning terug in de oorspronkelijke stand.
De rugleuning kan worden neergeklapt om de bagageruimte te vergroten.
De bediening voor het ontgrendelen van de rugleuning bevindt zich in
de bagageruimte.
F Controleer of de voorstoelen ver genoeg naar voren zijn geschoven.
F Controleer of er geen voorwerpen op de achterbank liggen.
F Bevestig de gespen van de veiligheidsgordels aan de daarvoor
bevestigde punten tussen de hoofdsteunen.
F Klap de rugleuning neer op de zitting.
3/
ERGONOMIE EN COMFORT
59
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
VENTILATIE
LUCHTTOEVOER
De lucht in het interieur wordt gelterd en wordt van buitenaf
toegevoerd via het luchtrooster onder de voorruit, of in het interieur
gerecirculeerd.
LUCHTGELEIDING
De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder via
verschillende circuits worden toegevoerd:
- rechtstreekse toevoer naar het interieur (toevoer van buitenlucht),
- toevoer via het verwarmingscircuit,
- toevoer via het circuit van de airconditioning.
Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de verschillende circuits
wordt gemengd om het gewenste comfortniveau te bereiken.
Stel de luchtverdeling in: de lucht wordt via de gewenste
uitstroomopeningen over het interieur verdeeld.
Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid wordt verhoogd of
verlaagd.
BEDIENINGSPANEEL
Het systeem wordt bediend via het bedieningspaneel A van de
middenconsole. De volgende functies zijn aanwezig:
- temperatuurregeling,
- luchtopbrengstregeling,
- regeling luchtverdeling,
- ontdooien en ontwasemen,
- handbediende of automatische airconditioning.
LUCHTVERDELING
1. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de
voorruit.
2. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de
zijruiten.
3. Afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters.
4. Afsluitbare en verstelbare middelste ventilatieroosters.
5. Uitstroomopeningen beenruimte voorpassagiers.
60
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en
airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht:
F Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht
naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit,
de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en
overige uitstroomopeningen en de ventilatieopening in de
bagageruimte vrij blijven.
F Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt
afgedekt. Deze sensor dient voor de regeling van de
airconditioning.
F Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand minimaal 5 tot
10 minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden.
F Controleer regelmatig de staat van het interieurlter en
laat de lterelementen periodiek vervangen (zie de rubriek
"Onderhoud").
Wij raden u een gecombineerd interieurlter aan. Dankzij het
toegevoegde speciale actieve middel draagt het bij tot een
gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur
(vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
F Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het
onderhoudsinterval van de airconditioning, zodat het systeem
in perfecte staat blijft.
F Schakel de airconditioning uit als deze niet koelt en raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger
op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale
trekkracht van de motor.
Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich
een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal
verschijnsel.
Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur
in het interieur hoog is opgelopen, zet dan de ruiten enige tijd
open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is ingesteld,
zodat de lucht in het interieur goed ververst wordt.
Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor
de ozonlaag.
GEBRUIKSADVIEZEN VOOR DE VERWARMING, VENTILATIE EN AIRCONDITIONING
3/
AUTO
ERGONOMIE EN COMFORT
61
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
MET GESCHEIDEN REGELING
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
AUTOMATISCHE WERKING
1. Automatisch programma "comfort"
F Druk op de toets "AUTO". Het lampje van de toets gaat
branden.
Het is raadzaam deze stand te gebruiken: het systeem regelt de
temperatuur, de luchtopbrengst, de luchtverdeling naar de luchtroosters
en de luchtrecirculatie automatisch en optimaal aan de hand van de
door u ingestelde waarde.
Het systeem kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits
de ruiten zijn gesloten.
2. Regeling bestuurderszijde
Om bij koude motor de toevoer van koude lucht te beperken,
wordt de aanjagerregeling geleidelijk op het optimale niveau
gebracht.
Bij koud weer wordt de warme lucht uitsluitend naar de voorruit,
de zijruiten en de beenruimte van de passagiers verdeeld.
3. Regeling passagierszijde
De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur
afzonderlijk naar wens instellen.
De op het display weergegeven waarde heeft betrekking
op een bepaald comfortniveau en niet op de werkelijke
temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit.
F Draai de knop 2 of 3 naar links of naar rechts om deze waarde te
verlagen of te verhogen.
Voor een optimaal comfort wordt de waarde 21 aanbevolen.
Niettemin is afhankelijk van uw wensen een afstelling tussen 18 en
24 gebruikelijk.
Voor een optimaal comfort is het raadzaam dat het verschil in instelling
links en rechts niet meer dan 3 bedraagt.
Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of
hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor
het gewenste comfort de ingestelde waarde te wijzigen. Het
systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
62
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
4. Automatisch programma "zicht"
In sommige gevallen kan het programma "comfort" niet
toereikend blijken om de ruiten condens- en ijsvrij te houden
(vocht, veel inzittenden, vorst...).
HANDMATIG VERSTELLEN
Al naar gelang uw wensen kunt u de automatische bediening van
het systeem handmatig aanpassen. De overige functies worden
automatisch geregeld.
F Druk op de toets "AUTO" om het systeem weer volledig
automatisch te laten functioneren.
Om het interieur maximaal te verkoelen of te verwarmen is het
mogelijk de minimale waarde 14 of de maximale waarde 28 te
overschrijden.
F Draai de knop 2 of 3 naar links totdat "LO" verschijnt of naar
rechts totdat "HI" verschijnt.
5. Airconditioning aan/uit
F Druk op deze toets om de airconditioning uit te schakelen.
Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, wordt het
thermische comfort niet meer geregeld (vocht, beslagen ruiten).
F Druk de toets nogmaals in zodra dit mogelijk is om de automatische
werking van de airconditioning te hervatten. Het lampje van de
toets "A/C" gaat branden
6. Regeling luchtverdeling
F Druk op één of meer toetsen om de luchtstroom te
verdelen naar:
- de voorruit en de zijruiten (ontwasemen of ontdooien),
- de voorruit, de zijruiten en de ventilatieroosters,
- de voorruit, de zijruiten, de ventilatieroosters en de beenruimte van
de passagiers,
- de ventilatieroosters en de beenruimte van de passagiers,
- de ventilatieroosters,
- de beenruimte van de passagiers,
- de voorruit, de zijruiten en de beenruimte van de passagiers.
7. Regeling luchtopbrengst
F Draai deze knop naar links om de luchtopbrengst te
verminderen of naar rechts om deze te verhogen.
De lampjes van de luchtopbrengst, tussen de twee propellers, gaan
afhankelijk van de ingestelde waarde geleidelijk branden.
F Druk op deze toets om het automatische programma "zicht" in te
schakelen. Het lampje van de toets gaat branden.
Het systeem regelt automatisch de airconditioning, de luchtopbrengst,
de luchttoevoer en de luchtverdeling naar de luchtroosters voor een
optimale ontwaseming van de voorruit en zijruiten.
F Druk nogmaals op deze toets of op "AUTO" om het systeem af
te sluiten. Het lampje van de toets gaat uit en dat van de toets
"AUTO" gaat branden.
3/
ERGONOMIE EN COMFORT
63
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
UITSCHAKELEN VAN HET SYSTEEM
F Draai de knop van de luchtopbrengst naar links tot alle lampjes
uitgaan.
Alle functies van de airconditioning en het ventilatiesysteem worden
dan uitgeschakeld.
De temperatuur wordt dan niet meer geregeld, maar er blijft een kleine
luchtstroom gehandhaafd.
F Draai de knop van de luchtopbrengst naar rechts of druk op de
toets "AUTO" om het systeem weer met de laatst ingestelde
waarden in te schakelen.
Vermijd het te lang rijden met ingeschakelde luchtrecirculatie
of een uitgeschakeld systeem om te voorkomen dat de ruiten
beslaan of de luchtkwaliteit vermindert.
8. Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie
F Druk op deze toets om de lucht in het interieur te laten
recirculeren. Het lampje van de toets gaat branden.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en
stofoverlast af te sluiten.
F Druk de toets, zodra de luchtrecirculatie niet meer nodig is, nogmaals
in om de toevoer van buitenlucht te hervatten en het beslaan van de
ruiten te voorkomen. Het lampje van de toets gaat uit.
9. Centrale regeling/gescheiden regeling
F Druk op deze toets om de instellingen van de
passagierszijde af te stemmen op die van de
bestuurderszijde (centrale regeling). Het lampje van de
toets gaat branden.
ONTWASEMING - ONTDOOIING
ACHTERRUIT
AAN
De ontwaseming - verwarming van de achterruit werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
F Druk op deze toets om de achterruit en de buitenspiegels
(afhankelijk van de uitvoering) te ontwasemen. Het controlelampje
van de toets gaat branden.
UIT
De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig
stroomverbruik te voorkomen.
F U kunt de achterruitverwarming ook eerder uitschakelen door
nogmaals op de toets te drukken. Het controlelampje van de toets
gaat uit.
Als de motor wordt afgezet voordat de achterruitverwarming
automatisch wordt uitgeschakeld, wordt de achterruitverwarming
weer ingeschakeld als de motor weer wordt gestart.
F Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de
achterruit- en buitenspiegelverwarming uit omdat een
geringer stroomverbruik leidt tot een verlaging van het
brandstofverbruik.
De achterruitverwarming kan worden ingeschakeld met
de toets op het bedieningspaneel van de verwarming of
airconditioning.
64
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
PLAFONNIER
A. Plafonnier
B. Kaartleeslampjes
PLAFONNIER
In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden:
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als de sleutel uit het contact wordt verwijderd,
- als een portier wordt geopend,
- als op de vergrendelingsknop van de afstandsbediening wordt
gedrukt om de auto te lokaliseren.
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:
- als de auto wordt vergrendeld,
- als het contact wordt aangezet,
- 30 seconden na het sluiten van het laatste portier.
Permanent uit.
Permanent aan.
Als de interieurverlichting permanent is ingeschakeld, blijft deze
gedurende een bepaalde tijd branden, afhankelijk van de situatie:
- bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten,
- in de eco-modus: ongeveer 30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
KAARTLEESLAMPJES
F Druk bij aangezet contact op de desbetreffende schakelaar.
3/
ERGONOMIE EN COMFORT
65
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
SFEERVERLICHTING
De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze
zich in een donkere omgeving bevindt.
INSCHAKELEN
Als het buiten donker is, worden de beenruimteverlichting en de
sfeerverlichting van de plafonnier vóór automatisch ingeschakeld zodra
de parkeerlichten gaan branden.
UITSCHAKELEN
De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de parkeerlichten worden
uitgeschakeld.
PROGRAMMEREN
Deze functie kan worden in- of uitgeschakeld via het
conguratiemenu van de auto.
Deze functie is standaard ingeschakeld.
INSTAPVERLICHTING INTERIEUR
Het instappen in de auto op plaatsen met weinig licht wordt
vergemakkelijkt door het op afstand inschakelen van de
interieurverlichting. Deze gaat branden afhankelijk van de lichtsterkte
die door de lichtsensor wordt gedetecteerd.
INSCHAKELEN
F Druk op het geopende hangslot van de afstandsbediening.
De dorpelverlichting voor, de beenruimteverlichting en de plafonniers
gaan branden en uw auto wordt gelijktijdig ontgrendeld.
UITSCHAKELEN
De instapverlichting interieur gaat na een bepaalde tijd automatisch uit
of gaat uit als een van de portieren wordt geopend of als het contact
wordt aangezet.
66
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
INSTAPVERLICHTING BUITENZIJDE
De instapverlichting wordt afhankelijk van de door de lichtsensor
gesignaleerde hoeveelheid licht geactiveerd om op donkere plaatsen
het lokaliseren van de auto en het instappen te vergemakkelijken.
INSCHAKELEN
F Druk op het geopende hangslot van de afstandsbediening.
Het dimlicht en parkeerlicht gaan branden en uw auto wordt
gelijktijdig ontgrendeld.
De duur van het branden van de instapverlichting is gekoppeld en
gelijk aan die van de automatische follow me home verlichting.
UITSCHAKELEN
De instapverlichting buitenzijde gaat na een bepaalde tijd automatisch
uit of gaat uit na het afzetten van het contact of het vergrendelen van
de auto.
3/
ERGONOMIE EN COMFORT
67
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
INDELING INTERIEUR
1. Zonneklep
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
2. Centraal opbergvak
3. Opbergvakje
4. Verlicht en gekoeld dashboardkastje
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
5. Portiervakken
6. Verlichte asbak
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
7. Opbergvak met antislipmat
8. 12V-aansluiting
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
9. Bekerhouder
10. Verstelbare armsteun vóór
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
11. Open opbergvak
68
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
ZONNEKLEP
De zonneklep kan zowel omlaag als naar opzij worden geklapt en is
voorzien van een make-upspiegel met verlichting.
F Open als het contact aan is het afdekkapje. De verlichting van de
make-upspiegel gaat automatisch branden.
De zonneklep bevat tevens een mogelijkheid voor het opbergen van
pasjes.
VERLICHT EN GEKOELD DASHBOARDKASTJE
Het dashboardkastje bevat speciale ruimtes voor het opbergen van een
es mineraalwater, de boorddocumentatie van de auto...
In het deksel zijn speciale ruimtes gecreëerd voor een pen, een bril,
kleingeld, kaarten, een blikje...
F Trek de handgreep omhoog om het dashboardkastje te openen.
De verlichting van het dashboardkastje treedt in werking zodra het
deksel wordt geopend.
Het dashboardkastje bevat een afsluitbare luchttoevoer, via welke het
dashboardkastje wordt voorzien van dezelfde gekoelde lucht als het
interieur.
3/
ERGONOMIE EN COMFORT
69
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
12V-AANSLUITING
F Verwijder het afdekkapje en sluit een geschikte adapter aan als u
een 12V-accessoire wilt aansluiten (max. 120 W).
ASBAK MET VERLICHTING
F Trek de lade open voor toegang tot de asbak.
F Open de asbak en druk op de borglip om de asbak uit te nemen en
deze te legen.
Het aansluiten van elektrische apparatuur die niet door PEUGEOT
is goedgekeurd, zoals een lader met USB-aansluitingen, kan
leiden tot storingen in de werking van de elektrische componenten
van de auto, zoals een slechte radio-ontvangst of storingen in de
weergave van de displays.
70
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
ARMSTEUN VÓÓR
Voor het comfort en als opbergmogelijkheid voor de bestuurder en
voorpassagier.
Het deksel van de armsteun is in hoogte en lengterichting verstelbaar.
F Til het deksel op tot de gewenste stand (laag, tussenstand of hoog).
F Trek de armsteun in de hoogste stand iets verder omhoog en
beweeg hem vervolgens naar de laagste stand.
Verstelling in lengterichting
F Schuif de armsteun zo ver mogelijk naar voren of naar achteren, tot
de aanslag.
Opbergvak
F Trek de handgreep omhoog.
F Trek het deksel helemaal open.
Hoogteverstelling
3/
ERGONOMIE EN COMFORT
71
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
USB-BOX
Deze aansluitmodule, die bestaat uit een USB-poort, bevindt zich in de
armsteun vóór.
Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten, zoals een iPod
®
vanaf
de 5e generatie of een USB-stick.
Dankzij de USB-box kunt u de audiobestanden (mp3, ogg, wma, wav, ...)
op uw draagbare apparatuur beluisteren via de luidsprekers van uw
autoradio.
U kunt deze bestanden beheren met de stuurkolomschakelaars of
het bedieningspaneel van de autoradio en ze weergeven op het
multifunctionele display.
Tijdens het gebruik kan de draagbare apparatuur automatisch
worden opgeladen.
Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van deze
uitrusting het gedeelte over het desbetreffende audiosysteem van
de rubriek "Audio en telematica".
PEUGEOT CONNECT USB - USB-BOX
Deze aansluitmodule, die bestaat uit een JACK-aansluiting en een
USB-poort, bevindt zich in de armsteun vóór.
Met behulp van de USB-aansluiting kunt u draagbare apparatuur
aansluiten, zoals een iPod
®
of een USB-stick.
Met behulp van de JACK-aansluiting kunt u allerlei typen draagbare
apparatuur aansluiten.
Dankzij de USB-BOX kunt u de audiobestanden (mp3, ogg, wma, wav, ...) op
uw draagbare apparatuur beluisteren via de luidsprekers van uw autoradio.
Als de apparatuur op de USB-aansluiting is aangesloten, kunt
u deze bestanden beheren met de stuurkolomschakelaars of
het bedieningspaneel van de autoradio en ze weergeven op het
multifunctionele display.
Als de apparatuur op de USB-aansluiting is aangesloten, kan de
draagbare apparatuur tijdens het gebruik automatisch worden opgeladen.
Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van deze
uitrusting het gedeelte over het desbetreffende audiosysteem van
de rubriek "Audio en telematica".
72
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
MATTEN
Bevestigen
Gebruik, wanneer u een nieuwe mat bevestigt aan bestuurderszijde,
uitsluitend de bevestigingen uit het bijgeleverde zakje.
De overige matten worden gewoon op de vloerbedekking gelegd.
Verwijderen
Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde:
F zet de stoel in de achterste stand,
F maak de bevestigingen los,
F verwijder vervolgens de mat.
Terugplaatsen
Terugplaatsen van de mat aan de bestuurderszijde:
F leg de mat goed op zijn plaats,
F druk de bevestigingen vast,
F controleer of de mat goed vastzit.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen:
- gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de
auto passen; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht.
- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Bij gebruik van niet door PEUGEOT goedgekeurde matten kan de
bediening van de pedalen worden gehinderd en kan de werking
van de snelheidsregelaar/-begrenzer negatief worden beïnvloed.
De door PEUGEOT goedgekeurde matten zijn voorzien van twee
bevestigingen onder de stoel.
3/
ERGONOMIE EN COMFORT
73
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
INDELING VAN DE BAGAGERUIMTE
1. Sjorogen
2. Bagagenet
3. Opbergbak
(zie de volgende bladzijde voor meer informatie)
74
RCZ_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Hoe lang de verlichting van de bagageruimte blijft branden, hangt
af van de situatie:
- bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten,
- in de eco-mode: ongeveer 30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
OPBERGBAK
Hierin vindt u verschillende ruimtes waarin o.a. een lampenset,
een EHBO-tas, een noodreparatieset voor een lekke band, een
gevarendriehoek en een afneembare trekhaakkogel kunnen worden
opgeborgen.
VERLICHTING BAGAGERUIMTE
Uw auto is voorzien van twee lichtpunten in de bagageruimte; één in de
rechter zijbekleding van de bagageruimte en één in het midden onder
de hoedenplank.
Deze gaan automatisch branden zodra de bagageruimte wordt geopend
en doven zodra deze wordt gesloten.
De verlichting kan niet handmatig worden uitgeschakeld.
Een tweede gevarendriehoek kan worden opgeborgen in de
bekleding van het kofferdeksel.
Toegang tot de opbergbak:
F til de vloerplaat op met behulp van de riem,
F zet deze in een verticale positie voorbij de aanslagen aan de
zijkanten van de bagageruimte.
4/
ZICHT
75
RCZ_nl_Chap04_visibilite_ed01-2015
SCHAKELAAR VERLICHTING
EXTERIEUR
Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting van de auto selecteren en
inschakelen.
HOOFDVERLICHTING
De verlichting van de auto voor en achter is ontwikkeld om de
zichtbaarheid van de auto en het zicht van de bestuurder aan te passen
aan de omgeving en de weersomstandigheden:
- parkeerlicht: om gezien te worden,
- dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te
verblinden,
- grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen zonder tegenliggers.
AANVULLENDE VERLICHTING
Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting voor specieke
rijomstandigheden:
- mistachterlicht: voor een optimale zichtbaarheid van achteren,
- bochtverlichting: voor een optimaal zicht in bochten.
- verlichting overdag: voor een betere zichtbaarheid van uw auto
overdag.
INSTELLINGEN
Bepaalde functies kunnen worden ingesteld:
- verlichting overdag,
- automatische verlichting,
- bochtverlichting,
- follow me home-verlichting.
Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur,
vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van
de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele
minuten na het ontsteken van de koplampen.
76
RCZ_nl_Chap04_visibilite_ed01-2015
Uitvoering zonder automatische inschakeling
Uitvoering met automatische inschakeling
HANDBEDIENDE FUNCTIES
De lichtschakelaar bestaat uit de ring A en de hendel B.
A. Ring voor de selectie van de stand van de hoofdverlichting: draai
aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het
merkteken te zetten.
Lichten uit/verlichting overdag.
Automatische verlichting.
B.
Hendel om over te schakelen naar een ander type verlichting: trek de
hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld of alleen de parkeerlichten zijn
ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe
te trekken.
Alleen parkeerlicht.
Dimlicht of grootlicht.
CONTROLELAMPJES
Een controlelampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Het instrumentenpaneel wordt, zowel overdag als 's nachts, permanent
verlicht. Er is dus geen verband tussen de verlichting van het
instrumentenpaneel en het inschakelen van de verlichting.
4/
ZICHT
77
RCZ_nl_Chap04_visibilite_ed01-2015
C. Ring voor de selectie van het mistachterlicht.
Het mistachterlicht werkt in combinatie met dimlicht en grootlicht.
Mistachterlicht.
F Draai de ring C naar voren om het mistachterlicht in te schakelen.
Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met de
stand AUTO) of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijft het
mistachterlicht en het parkeerlicht branden.
F Draai de ring C naar achteren om alle verlichting uit te schakelen.
Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, is het
mistachterlicht verblindend voor medeweggebruikers en daarom
niet toegestaan. Gebruik het mistachterlicht uitsluitend bij mist of
sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden dient u het mistachterlicht
en het dimlicht handmatig in te schakelen, omdat de lichtsensor
voldoende licht kan waarnemen.
Vergeet niet het mistachterlicht uit te zetten zodra het niet meer
nodig is.
Uitschakelen van de verlichting bij het afzetten van het
contact
Bij het afzetten van het contact gaat alle verlichting onmiddellijk
uit, behalve het dimlicht als de automatische follow me home-
verlichting is geactiveerd.
Inschakelen van de verlichting na het afzetten van het
contact
Draai om de lichtschakelaar weer te activeren terwijl de verlichting uit
is, de ring A in de stand "0" en vervolgens in de stand van uw keuze.
Als het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt een
geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt.
De verlichting, met uitzondering van het parkeerlicht, wordt na
maximaal 30 minuten automatisch uitgeschakeld om het ontladen
van de accu te voorkomen.
78
RCZ_nl_Chap04_visibilite_ed01-2015
VERLICHTING OVERDAG
Verlichting overdag is in sommige landen verplicht en wordt
automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart, zodat de auto
overdag beter zichtbaar is voor de overige weggebruikers.
In landen waar verlichting overdag verplicht is:
- is deze functie standaard ingeschakeld en is het niet mogelijk om
deze uit te schakelen,
- brandt het dimlicht in combinatie met de parkeerlichten en de
kentekenplaatverlichting.
In overige landen werkt de verlichting overdag met speciale
lichtunits. De lichtschakelaar moet in de stand "0" of "AUTO"
staan.
Deze functie kan worden ingeschakeld of uitgeschakeld via
het conguratiemenu van de auto.
De verlichting overdag wordt pas daadwerkelijk
uitgeschakeld als de lichtschakelaar wordt bediend of als
de motor de volgende keer wordt gestart. De verlichting
overdag wordt wel onmiddellijk ingeschakeld.
LED-VERLICHTING
Deze wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Afhankelijk van het land van bestemming doet deze verlichting dienst als:
- dagrijverlichting* en als parkeerlicht 's nachts (bij de
dagrijverlichting is de lichtsterkte groter),
of als
- parkeerlichten overdag en 's nachts.
Als uw auto is uitgerust met LED's werken de conventionele
gloeilampen van de dagrijverlichting/ parkeerlichten vóór niet.
* functie kan worden ingesteld via het conguratiemenu van de auto.
4/
ZICHT
79
RCZ_nl_Chap04_visibilite_ed01-2015
AUTOMATISCHE VERLICHTING
Met behulp van een lichtsterktesensor worden de
kentekenplaatverlichting, het parkeerlicht en het dimlicht automatisch
ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is. De
verlichting kan ook, in geval van neerslag, gelijktijdig met het automatisch
inschakelen van de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving
weer voldoende is of nadat het wissen is gestopt.
Inschakelen
F Draai de ring in de stand "AUTO". Het activeren van de functie
wordt bevestigd door een melding op het display.
Uitschakelen
F Draai de ring in een andere stand. Het uitschakelen van de functie
wordt bevestigd door een melding op het display.
HANDBEDIENDE FOLLOW ME HOME-VERLICHTING
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de
dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Inschakelen
F Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar.
F Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie uit te schakelen.
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto wordt de handbediende follow me
home-verlichting na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
80
RCZ_nl_Chap04_visibilite_ed01-2015
AUTOMATISCHE FOLLOW ME
HOME-VERLICHTING
Storing
Bij een storing in de lichtsterktesensor gaat de verlichting
branden, wordt dit pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding op het
display, in combinatie met een geluidssignaal.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsterktesensor ten onrechte
voldoende licht waarnemen; de verlichting wordt dan niet
automatisch ingeschakeld.
Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsterktesensor,
die zich in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel
bevindt, niet af. De aan de sensor gekoppelde functies worden
dan niet meer bediend.
Als de functie automatische verlichting is geactiveerd (lichtschakelaar in
de stand "AUTO"), wordt onder donkere omstandigheden het dimlicht
automatisch ingeschakeld bij het afzetten van het contact.
Programmeren
Het inschakelen of uitschakelen en de tijdsduur van de follow me
home-verlichting zijn in te stellen via het conguratiemenu van de auto.
4/
ZICHT
81
RCZ_nl_Chap04_visibilite_ed01-2015
HALOGEEN KOPLAMPEN
HANDMATIG VERSTELLEN
AUTOMATISCHE VERSTELLING VAN DE
KOPLAMPEN MET XENONVERLICHTING
Verstel de hoogte van de koplampen met halogeenlampen afhankelijk
van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te
voorkomen.
0. 1 of 2 personen voorin.
-. 3 personen.
1. 4 personen.
-. Tusseninstelling.
2. 4 personen + maximaal toegestane belading.
-. Tusseninstelling.
3. Bestuurder + maximaal toegestane belading.
Om verblinding van andere weggebruikers te voorkomen corrigeert dit
systeem bij stilstaande auto automatisch de hoogte van de lichtbundel
van de xenonlampen, afhankelijk van de belading van de auto.
In het geval van een storing verschijnt dit pictogram op het
instrumentenpaneel, in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display.
Het systeem zet in dat geval de koplampen in de lage stand.
Stand "0": basisinstelling.
Raak de xenonlampen niet aan.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats.
Reizen naar het buitenland
Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een land waarin het
verkeer aan de andere kant van de weg rijdt, moet de afstelling
van de dimlichten worden gewijzigd om te voorkomen dat
tegemoetkomend verkeer wordt verblind.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats.
82
RCZ_nl_Chap04_visibilite_ed01-2015
BOCHTVERLICHTING
Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld, zorgt deze functie ervoor
dat de lichtbundels de wegberm beter verlichten in bochten.
Deze functie, die uitsluitend in combinatie met xenonlampen wordt
geleverd, wordt ingeschakeld bij een snelheid vanaf ongeveer 20 km/h
en zorgt voor een aanzienlijke verbetering van het zicht in bochten.
met bochtverlichting
zonder bochtverlichting
CONFIGURATIE
STORING
Als de auto stilstaat, stapvoets rijdt of in de achteruitversnelling
staat, is deze functie uitgeschakeld.
De status van de functie blijft na het afzetten van het contact in
het geheugen opgeslagen.
In het geval van een storing knippert dit pictogram op het
display in combinatie met een melding op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats.
Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via
het conguratiemenu van de auto.
4/
ZICHT
83
RCZ_nl_Chap04_visibilite_ed01-2015
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Met behulp van de ruitenwisserschakelaar kunt u de verschillende
standen van de ruitenwissers vóór inschakelen om regen en vuil van de
voorruit te wissen.
INSTELLEN
De ruitenwissers vóór kunnen tevens automatisch werken wanneer u
de automatische functie hebt geselecteerd.
Uitvoering met automatische ruitenwissers
HANDMATIGE FUNCTIES VAN DE
RUITENWISSERS VÓÓR
Hoge snelheid (hevige neerslag).
Met deze hendel kan de gewenste wissnelheid, afhankelijk van de
weersomstandigheden, worden geselecteerd.
Normale snelheid (matige regenval).
Interval (wissnelheid aangepast aan de wagensnelheid).
Uit.
Automatisch, vervolgens één keer wissen (zie de
desbetreffende rubriek).
84
RCZ_nl_Chap04_visibilite_ed01-2015
RUITENSPROEIERS VÓÓR EN KOPLAMPSPROEIERS
F Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe. De ruitensproeiers
treden in werking, waarna enige tijd de ruitenwissers worden
ingeschakeld om de ruit schoon te wissen.
De koplampsproeiers worden alleen geactiveerd als het dimlicht of
het grootlicht brandt en de auto rijdt.
Te laag niveau ruiten-/koplampsproeiervloeistof
Als uw auto is voorzien van koplampsproeiers en het niveau
van het reservoir te laag is, verschijnt dit pictogram en/of het
pictogram service op het instrumentenpaneel in combinatie
met een geluidssignaal en een melding op het display.
Vul het ruiten-/koplampsproeierreservoir bij of laat het bijvullen.
Het pictogram verschijnt als het contact wordt aangezet of als de
schakelaar wordt bediend, zolang het reservoir niet gevuld is.
Om het verbruik van koplampsproeiervloeistof te beperken werken
de koplampsproeiers tijdens één en hetzelfde traject slechts elke
zevende keer dat de ruitensproeiers worden gebruikt of elke 40 km.
4/
ZICHT
85
RCZ_nl_Chap04_visibilite_ed01-2015
AUTOMATISCHE RUITENWISSERS VÓÓR
De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor
achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de
ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag.
Inschakelen
Dit gebeurt handmatig door de hendel omlaag te duwen in de stand
"AUTO".
Dit wordt bevestigd door een melding op het display.
Uitschakelen
Beweeg de hendel omhoog en vervolgens in de stand "0" om de
ruitenwissers handmatig te bedienen.
Dit wordt bevestigd door een melding op het display.
Storing
In het geval van een storing in de automatische werking van de
ruitenwissers werken deze in de intervalstand.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwaliceerde werkplaats.
Als het contact meer dan 1 minuut afgezet is geweest, moet de
automatische werking van de ruitenwissers opnieuw worden
geactiveerd door de hendel kort omlaag te duwen.
Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de
auto wordt gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische
ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is om de wisserbladen niet
te beschadigen.
86
RCZ_nl_Chap04_visibilite_ed01-2015
SPECIALE STAND VAN DE RUITENWISSERS
VOOR
Om een goede werking van de ruitenwissers te behouden
adviseren wij u:
- voorzichtig met de ruitenwissers om te gaan,
- de ruitenwissers regelmatig te reinigen met zeepsop,
- de ruitenwissers niet te gebruiken om een stuk karton tegen
de voorruit te houden,
- de ruitenwissers te vervangen zodra ze tekenen van slijtage
vertonen.
Deze stand maakt het mogelijk de ruitenwissers los te zetten van de voorruit.
In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen worden gereinigd of de
ruitenwissers worden vervangen. In de winter kan deze stand tevens
worden gebruikt om de ruitenwissers los te zetten van de voorruit.
F
Als de ruitenwisserschakelaar binnen een minuut nadat het contact is
afgezet wordt bediend, worden de ruitenwissers in de verticale stand gezet.
F Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten.
5/
VEILIGHEID
87
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
RICHTINGAANWIJZERS
Wanneer bij een snelheid van meer dan 60 km/h de
richtingaanwijzers na meer dan 20 seconden nog niet zijn
uitgeschakeld, wordt automatisch het knippergeluid versterkt.
F Links: duw de hendel omlaag, voorbij het zware punt.
F Rechts: duw de hendel omhoog, voorbij het zware punt.
ALARMKNIPPERLICHTEN
Gebruik de alarmknipperlichten om het overige verkeer te waarschuwen
in het geval van le, pech, slepen of een ongeval.
F Druk deze knop in: de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.
AUTOMATISCH INSCHAKELEN VAN DE
ALARMKNIPPERLICHTEN*
Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten, afhankelijk van de
mate van remvertraging, automatisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit.
F U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de
knop in te drukken.
Als het CDS/ASR wordt uitgeschakeld, worden de alarmknipperlichten
ook niet meer automatisch ingeschakeld. Raadpleeg de rubriek
"Stabiliteitscontrolesystemen - Uitschakelen".
* Behalve de uitvoering 1.6 THP 270 pk.
Drie keer knipperen
F Beweeg de schakelaar kort omhoog of omlaag, zonder deze door
de weerstand te drukken. De desbetreffende richtingaanwijzers
zullen drie keer knipperen.
88
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
CLAXON
Gebruik de claxon om medeweggebruikers te waarschuwen bij gevaar.
F Druk op een van de spaken van het stuurwiel.
URGENCE-OPROEP OF
ASSISTANCE-OPROEP
Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep doen naar de
hulpdiensten of de desbetreffende PEUGEOT-helpdesk.
Raadpleeg de rubriek "Audio en telematica" voor meer informatie
over het gebruik van deze voorziening.
Houd u bij het gebruik van de claxon aan de verkeersregels van
het land waarin u rijdt.
5/
VEILIGHEID
89
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
HULPSYSTEMEN BIJ HET REMMEN
Uw auto is voorzien van drie systemen die u helpen om de auto in een
noodsituatie veilig tot stilstand te brengen:
- het antiblokkeersysteem (ABS),
- de elektronische remdrukregelaar (EBD),
- Brake Assist System (BAS).
ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS) EN
ELEKTRONISCHE REMDRUKREGELAAR
Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en
bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een slecht of glad wegdek.
Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt automatisch in werking zodra een van
de wielen dreigt te blokkeren.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat merkbaar aan het trillen van
het rempedaal; dit is de normale werking.
Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en
laat het niet los.
Storing
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op
een storing in het antiblokkeersysteem. Door deze storing zou u
tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie
met de controlelampjes STOP en ABS, een geluidssignaal
en een melding op het display, duidt dit op een storing in de
elektronische remdrukregelaar. Door deze storing zou u tijdens het
remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.
Stop op een veilige plaats.
Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat
er wielen worden gemonteerd die aan de voorschriften van de
constructeur voldoen.
Trap het rempedaal bij een noodstop zeer krachtig in en laat het
pedaal niet los.
BRAKE ASSIST SYSTEM (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk
sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal sneller wordt
ingetrapt dan een bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde bedieningskracht
minder wordt en dat de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
90
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
STABILITEITSCONTROLESYSTEMEN
DYNAMISCHE STABILITEITSCONTROLE (CDS)
EN ANTISPINREGELING (ASR)
De antislipregeling verbetert de tractie van de wielen om doorslippen
te voorkomen, door in te grijpen op de remmen van de aangedreven
wielen en op het motorkoppel.
De dynamische stabiliteitscontrole grijpt in via de remmen van één of
meer wielen en via het motorkoppel om de auto (binnen de grenzen van
de natuurkundige wetmatigheden) weer in de juiste koers te brengen.
Inschakelen
De systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart.
Zodra deze systemen signaleren dat de wielen te weinig grip hebben
of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste
richting, grijpen ze in op de werking van de motor en het remsysteem.
In dat geval gaat dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
TRACTIECONTROLE OP BESNEEUWDE WEGEN
(INTELLIGENT TRACTION CONTROL)
Deze auto is uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra tractie op
besneeuwde wegen: Intelligent Traction Control.
Deze automatische functie is permanent geactiveerd om situaties met
weinig grip op te sporen, zoals het wegrijden en het voortbewegen van
de auto in verse en diepe sneeuw of over platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden beperkt de Intelligent Traction Control
het doorslippen van de wielen om voor een optimale grip te zorgen. Zo
wordt de aandrijving en de bestuurbaarheid verbeterd.
In barre rijomstandigheden (diepe sneeuw, modder, enz.) kan het nuttig
zijn de dynamische stabiliteitscontrole en de antislipregeling tijdelijk
uit te schakelen, zodat de wielen kunnen slippen, waardoor ze meer
grip zouden kunnen vinden.
Het is raadzaam om het systeem zodra het kan weer in te schakelen.
Onder gladde omstandigheden is het raadzaam te rijden op
winterbanden.
5/
VEILIGHEID
91
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder,
sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn de systemen CDS en ASR
uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen
krijgen.
Schakel deze systemen weer in zodra er weer voldoende grip is.
F Druk op deze knop.
Het lampje van de knop gaat branden.
De systemen CDS en ASR grijpen niet meer in op de werking van de
motor en het remsysteem als de auto uit de koers raakt.
Hierdoor wordt ook het automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten
uitgeschakeld (behalve bij de uitvoering 1.6 THP 270 pk).
Opnieuw inschakelen
Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld als het contact
opnieuw wordt aangezet.
U kunt de systemen ook handmatig weer inschakelen:
F Druk nogmaals op deze knop.
Hierdoor wordt ook het automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten
weer ingeschakeld (behalve bij de uitvoering 1.6 THP 270 pk).
Storing
CDS/ASR
De systemen CDS en ASR zorgen voor meer veiligheid tijdens het
rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's of te hard rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden (regen, sneeuw, ijzel)
wordt de kans dat de wielen hun grip verliezen groter. Het is voor
uw veiligheid dus van het grootste belang dat de systemen CDS
en ASR altijd ingeschakeld zijn, zeker als de omstandigheden
gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen wordt verzekerd door de
naleving van de voorschriften van de fabrikant met betrekking tot
de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem,
elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het
uitvoeren van werkzaamheden door het PEUGEOT-netwerk.
Voor een doeltreffende werking van de systemen CDS en ASR
onder winterse omstandigheden is het noodzakelijk de auto te
voorzien van winterbanden voor en achter die ervoor zorgen dat
de wegligging zo neutraal mogelijk is.
Als dit verklikkerlampje en het lampje van de uitschakelknop
gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een
melding, duidt dit op een storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats
om het systeem te laten controleren.
Laat het systeem na een aanrijding controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.
92
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
ACTIEVE MOTORKAP
Storing
De actieve motorkap is ontwikkeld om de veiligheid van voetgangers bij
een frontale aanrijding te vergroten.
Het in werking treden van de actieve motorkap gaat gepaard met
een lichte, onschadelijke rookontwikkeling en het geluid van de
pyrotechnische ontsteking van het systeem. Het verklikkerlampje
van de airbags gaat branden.
Na het in werking treden kan de motorkap weer worden gesloten
door op de scharnieren te drukken. Rijd met een snelheid van
maximaal 30 km/h naar het dichtstbijzijnde PEUGEOT-servicepunt
of een gekwaliceerde werkplaats.
Dit systeem treedt slechts één keer in werking. Bij een tweede
aanrijding (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval) zal de
actieve motorkap niet meer functioneren.
Laat het systeem controleren als de auto betrokken is geweest bij
diefstal of een aanrijding.
Kom niet aan de pyrotechnische systemen bij de gasveren onder
de motorkap om explosies te vermijden.
Werkzaamheden aan dit systeem mogen uitsluitend worden
uitgevoerd door hiertoe bevoegde medewerkers van het
PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwaliceerde werkplaats als het verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op het display. De actieve
motorkap zou in dit geval misschien niet meer kunnen werken
bij een aanrijding.
5/
VEILIGHEID
93
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
BEWEEGBARE SPOILER
WERKING
Houd u tijdens het gebruik van de auto op de openbare weg altijd
aan de wettelijke voorschriften. Op een afgesloten circuit kan het
systeem volledig worden gebruikt.
Automatische stand
De spoiler komt tijdens het rijden automatisch omhoog en heeft twee
standen, afhankelijk van de wagensnelheid.
- Bij een wagensnelheid van 85 km/h of hoger komt de spoiler
automatisch omhoog in de halfhoge stand A. Zolang de
wagensnelheid hoger blijft dan 55 km/h blijft de spoiler in deze
stand staan.
- Als de wagensnelheid lager wordt dan 55 km/h, beweegt de spoiler
automatisch weer omlaag.
- Bij een wagensnelheid van 155 km/h of hoger komt de spoiler
automatisch volledig omhoog in stand B. Zolang de wagensnelheid
hoger blijft dan 142 km/h, blijft de spoiler in deze stand staan.
- Als de wagensnelheid lager wordt dan 142 km/h, beweegt de
spoiler automatisch omlaag tot in de halfhoge stand.
In deze stand is het lampje in de bedieningstoets gedoofd.
Handbediende stand
Met ingeschakeld contact kan de spoiler handmatig worden bediend:
F door de bedieningstoets kort in te drukken wordt de spoiler volledig
uitgeklapt, stand B.
In deze stand brandt het lampje in de bedieningstoets.
Houd de toets bij stilstaande auto of een snelheid lager dan 10 km/h
lang ingedrukt tot het lampje dooft, de spoiler is dan volledig ingeklapt.
Behalve de uitvoering 1.6 THP 270 pk
Dit systeem vergroot tijdens het rijden de neerwaartse kracht en de koersstabiliteit
van de auto en kan zowel automatisch als handmatig worden bediend.
94
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Let er tijdens het bedienen van de spoiler altijd op dat er niemand
in de nabijheid komt van de bewegende delen, om het risico op
verwondingen te vermijden.
Mocht er toch iemand bekneld raken, bedien de spoiler dan in
tegengestelde richting. Laat hiervoor de toets los en druk deze
nogmaals in om de spoiler uit te klappen.
ONDERHOUD
Onderhoud aan de spoiler kan worden uitgevoerd bij stilstaande de auto
en ingeschakeld contact:
F klap de spoiler volledig uit, stand B, door de toets kort in te drukken,
F klap de spoiler na het reinigen volledig in door de toets ingedrukt te
houden tot het einde van de beweging.
Om het systeem in perfecte staat te houden dienen de spoiler en het
compartiment regelmatig te worden gecontroleerd en moet opgehoopt
blad, ijs of sneeuw worden verwijderd.
STORING
Bij een storing aan het bedieningssysteem knippert het lampje in de
bedieningstoets in combinatie met een geluidssignaal en een melding
op het display. Uit veiligheidsoverwegingen komt de spoiler volledig
omhoog, ongeacht de snelheid van de auto.
Als de storing zich blijft voordoen en u wilt de spoiler inklappen:
F zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats,
F zet het contact af,
F zet het contact weer aan.
Als het lampje niet meer knippert was de storing van tijdelijke aard en
werkt het systeem weer normaal. Raadpleeg de rubriek "Handbediende
stand uitschakelen" om de spoiler weer in te klappen.
Als het lampje opnieuw gaat knipperen terwijl de spoiler uitgeklapt is, is
het systeem nog steeds defect.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
Bij andere storingen aan het systeem (bijvoorbeeld bij een blokkering
van de spoiler) knippert het lampje in de toets in combinatie
met een geluidssignaal en een melding op het display. Rijd uit
veiligheidsoverwegingen niet sneller dan 140 km/h.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
Klap voor het wassen van de auto de spoiler altijd volledig in.
Houd bij het reinigen met een hogedrukspuit altijd
een spuitafstand aan van minimaal 1 meter tot het
spoilercompartiment.
Oefen nooit rechtstreeks druk uit op de spoiler om de achterklep
te sluiten of de auto te duwen, de spoiler kan hierdoor
beschadigen.
Het effect van de spoiler wordt beperkt als er een bagagerek op
de auto wordt gemonteerd.
Monteer geen bagagerek dat niet door PEUGEOT wordt
aanbevolen.
Uitschakelen van de handbediende stand:
F druk kort op de bedieningstoets: het lampje in de toets dooft
(terugkeren naar de automatische stand).
Bij een snelheid tot 10 km/h blijft de spoiler omhoog staan. De
spoiler wordt automatisch ingeklapt zodra deze snelheid wordt
overschreden.
5/
VEILIGHEID
95
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
VASTE SPOILER
Het effect van de spoiler wordt beperkt als er een bagagerek op
de auto wordt gemonteerd.
Monteer geen bagagerek dat niet door PEUGEOT wordt
aanbevolen.
Duw nooit tegen de spoiler. Deze kan hierdoor beschadigd raken.
Houd bij het wassen van de auto met een hogedrukreiniger het
spuitpistool op een afstand van minimaal 1 meter van de spoiler.
Uitsluitend bij de uitvoering 1.6 THP 270 pk
96
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
VEILIGHEIDSGORDELS
VEILIGHEIDSGORDELS VÓÓR
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem
te trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Pictogrammendisplay veiligheidsgordel losgemaakt/niet
vastgemaakt
A. Pictogram veiligheidsgordels voor losgemaakt/niet vastgemaakt.
B. Pictogram veiligheidsgordel links voor.
C. Pictogram veiligheidsgordel rechts voor.
Als het contact wordt aangezet, verschijnt het pictogram A op het
pictogrammendisplay voor de veiligheidsgordels en de airbag aan
passagierszijde om aan te geven dat de bestuurder en/of voorpassagier
zijn gordel nog niet heeft vastgemaakt.
Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert het pictogram
gedurende 2 minuten in combinatie met een steeds sterker wordend
geluidssignaal. Na deze 2 minuten wordt het pictogram weergegeven
zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet
heeft vastgemaakt.
Het pictogram B of C van de desbetreffende zitplaats wordt rood als de
veiligheidsgordel niet is vastgemaakt of weer is losgemaakt.
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische
gordelspanner en een spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en
passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding
zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels
stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt
aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen
het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee
de veiligheid.
5/
VEILIGHEID
97
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
VEILIGHEIDSGORDELS ACHTER
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel
met oprolautomaat en spankrachtbegrenzer.
Omdoen
1. Trek aan de gordel en steek de gesp F in de zwarte gordelsluiting F
in het midden van de bank.
2. Steek de gesp G in de rode gordelsluiting G aan de kant van de
zijbekleding.
3. Controleer of elke gordelsluiting goed is vergrendeld door even aan
de riem te trekken.
Losmaken
1. Druk op de rode knop van de gordelsluiting G, en vervolgens op de
zwarte knop van de gordelsluiting F.
2. Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt en bevestig eerst de gesp
G en vervolgens de gesp F aan het desbetreffende bevestigingspunt
aan de rugleuning.
Pictogrammendisplay veiligheidsgordels losgemaakt
A. Pictogram veiligheidsgordels achter losgemaakt.
D. Pictogram veiligheidsgordel rechts achter.
E. Pictogram veiligheidsgordel links achter.
Als een achterpassagier zijn gordel losmaakt, verschijnt het pictogram
A op het pictogrammendisplay veiligheidsgordels/airbag aan
passagierszijde.
Als de wagensnelheid hoger is dan ongeveer 20 km/h, knippert het
pictogram gedurende twee minuten in combinatie met een steeds
sterker wordend geluidssignaal. Na deze 2 minuten wordt het pictogram
weergegeven zolang de achterpassagiers hun gordels niet hebben
vastgemaakt.
Als het contact wordt aangezet, met draaiende motor of als
de wagensnelheid lager is dan ongeveer 20 km/h, worden de
pictogrammen D en E ongeveer 30 seconden rood weergegeven als de
desbetreffende gordel niet is vastgemaakt.
Als bij een wagensnelheid hoger dan ongeveer 20 km/h het pictogram D
of E rood wordt weergegeven in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display, is de gordel van de desbetreffende
achterpassagier losgemaakt.
Detectie van een losgemaakte gordel vindt plaats bij beide
gespen. Bij het losmaken van ten minste één van de twee
gespen wordt het bijbehorende pictogram weergegeven.
98
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle
passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun
veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn
dan niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die
ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt
aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel
wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze
goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden
geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de
schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische
blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken
en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt
opgerold.
Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te worden gedragen,
- moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden
getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt,
- mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,
- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets
aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden
uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden
volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door
het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats, vooral als
de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel
voor textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank
of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van
een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen
worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.
Raadpleeg voor meer informatie de rubriek "Kinderzitjes".
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de
kracht van de aanrijding, vóór en onafhankelijk van de airbags
afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat
onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel
vervangen door het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats.
5/
VEILIGHEID
99
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen om de bescherming van de
inzittenden te verbeteren bij ernstige aanrijdingen. De airbags
vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registreren in dat geval de frontale
en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een
aanrijding worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk
opgeblazen en dragen zo bij aan een betere bescherming van de
inzittenden van de auto; direct na de aanrijding ontsnapt het gas uit
de airbags zodat noch het zicht, noch het eventueel verlaten van de
auto door de inzittenden wordt belemmerd,
- bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en
in bepaalde gevallen waarin de auto over de kop slaat, treden de
airbags in sommige gevallen niet in werking. De veiligheidsgordels
zorgen in deze situaties voor de bescherming van de inzittenden.
De airbags werken alleen als het contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), zullen de
airbags niet meer afgaan.
Het activeren van een airbag gaat gepaard met wat rook en een
knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading
die in het systeem is geïntegreerd.
Deze rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die daar
gevoelig voor zijn irriterend werken.
De knal die bij de ontsteking van een airbag wordt geproduceerd,
kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Registratiezones voor een aanrijding
100
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
AIRBAGS VÓÓR
De airbags vóór beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een
ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te
verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de
passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje.
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de passagiersairbag als
deze is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone vóór (A), in de lengterichting van de auto
en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die zich op
een horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de bestuurder en het stuur of
tussen de passagier voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld:
F zet het contact af, steek de sleutel in de schakelaar voor
uitschakelen van de airbag aan passagierszijde,
F draai deze in de stand "OFF",
F verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan
passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk
gewond raken.
Dit pictogram verschijnt op het pictogrammendisplay van
de veiligheidsgordels en de airbag aan passagierszijde, bij
aangezet contact en zolang de airbag is uitgeschakeld.
5/
VEILIGHEID
101
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan de schakelaar weer op
"ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw
passagier te garanderen.
Als het contact is aangezet en de airbag aan passagierszijde
opnieuw wordt ingeschakeld, wordt dit pictogram gedurende
ongeveer 1 minuut weergegeven op het pictogrammendisplay
van de veiligheidsgordels en de passagiersairbag.
Storing
Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat
branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding
op het display, laat het systeem dan controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats. De
kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet
worden geactiveerd.
ZIJ-AIRBAGS
De zij-airbags beschermen de bestuurder en de voorpassagier bij
een ernstige zijdelingse aanrijding om de kans op bekken-, borst- en
hoofdletsel te verkleinen*.
De zij-airbags zijn aan de zijde van de portieren aangebracht:
- gedeeltelijk in het frame van de rugleuning van de voorstoel (airbag
ter bescherming van de borst en het bekken),
- gedeeltelijk in de hoofdsteun van de voorstoel* (airbag ter
bescherming van het hoofd).
Activering
De zij-airbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een
ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone
opzij B, loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde
richting de binnenzijde van de auto, die zich op een horizontale
ondergrond moet bevinden.
De zij-airbag wordt opgeblazen tussen de inzittende vóór en het
desbetreffende portierpaneel.
* Behalve de uitvoering 1.6 THP 270 pk.
102
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Registratiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij het over de kop slaan,
kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de
airbag niet geactiveerd.
Storing in de werking
Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat
branden, in combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display, neem dan contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats om het
systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags
bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.
5/
VEILIGHEID
103
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor
een maximale effectiviteit van de airbags:
Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen
te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden
(kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van
de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de
airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen
controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen uitsluitend door
het PEUGEOT-netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats
worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd,
blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd.
De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de
warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten
stromen.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet
op het stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende
sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de
stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op het stuurwiel of op het
dashboard. Deze kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.
Zij-airbags
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen, dit zou bij het
afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen
of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
104
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft
besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun
veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.
Uitsluitend kinderen van 9 tot 18 kg mogen achterin worden
vervoerd op een universeel ISOFIX-kinderzitje en met het "gezicht
in de rijrichting".
Als er een kinderzitje met het "gezicht in de rijrichting" op een
zitplaats achter is gemonteerd, schuif dan de voorstoelen van de
auto naar voren en zet de rugleuningen ervan rechtop zodat het
kinderzitje en de benen van het kind de voorstoelen niet raken.
ALGEMENE INFORMATIE MET
BETREKKING TOT KINDERZITJES
* De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen zijn per
land verschillend. Raadpleeg de in uw land geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op:
- conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger
dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde,
aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met
veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te
worden vervoerd*,
- de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens
de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als achterin met de rug in
de rijrichting worden vervoerd.
KINDERZITJE ACHTERIN
PEUGEOT beveelt u aan kinderen op de buitenste
achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren:
- met de rug in de rijrichting tot 3 jaar,
- met het gezicht in de rijrichting vanaf 3 jaar.
5/
VEILIGHEID
105
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
"MET DE RUG IN DE RIJRICHTING"
KINDERZITJE OP DE PASSAGIERSSTOEL VOOR*
Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de
passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel in de middelste
stand van de verstelling in lengterichting worden geschoven, en in de
hoogste stand en met de rugleuning rechtop worden gezet.
De frontairbag aan passagierszijde moet zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan
kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
"MET HET GEZICHT IN DE RIJRICHTING"
Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de
passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel in de middelste
stand van de verstelling in lengterichting worden geschoven, en in de
hoogste stand en met de rugleuning rechtop worden gezet en mag de
frontairbag aan passagierszijde niet worden uitgeschakeld.
Controleer of de veiligheidsgordel goed strak staat.
Controleer bij kinderzitjes met een standaard of deze goed op de
vloer steunt. Verstel indien nodig de passagiersstoel.
* Raadpleeg de wetgeving in uw land voordat u een kinderzitje op deze
plaats bevestigt.
Passagiersstoel in de middelste stand van de verstelling in lengterichting.
106
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
UITSCHAKELEN VAN DE AIRBAG
VÓÓR AAN PASSAGIERSZIJDE
Raadpleeg de rubriek "Airbags" voor meer informatie over het
uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde.
Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de waarschuwingssticker
aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde. Conform
de wettelijke voorschriften vindt u op de volgende tabellen deze
waarschuwing in alle benodigde talen.
Plaats nooit een kind in een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" op de voorpassagiersstoel als de airbag vóór aan
passagierszijde is ingeschakeld. Het kind kan in dat geval bij
een aanrijding ernstig en zelfs dodelijk gewond raken.
Airbag aan passagierszijde OFF
5/
AR
BG
НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това може да причини СМЪРТ
или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето.
CS
NIKDY neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráněné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí
nebezpečí SMRTI DÍTĚTE nebo VÁŽNÉHO ZRANĚNÍ.
DA
Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT KVÆSTET
eller DRÆBT.
DE
Montieren Sie auf einem Sitz mit AKTIVIERTEM Front-Airbag NIEMALS einen Kindersitz oder eine Babyschale entgegen der Fahrtrichtung, das
Kind könnte schwere oder sogar tödliche Verletzungen erleiden.
EL
Μη χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου, σε μια θέση που προστατεύεται από
ΜΕΤΩΠΙΚΟ αερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ. Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ
EN
NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the CHILD
can occur
ES
NO INSTALAR NUNCA un sistema de retención para niños de espaldas al sentido de la marcha en un asiento protegido mediante un AIRBAG
frontal ACTIVADO, ya que podría causar lesiones GRAVES o incluso la MUERTE del niño.
ET
Ärge MITTE KUNAGI paigaldage “seljaga sõidusuunas“ lapseistet juhi kõrvalistmele, mille ESITURVAPADI on AKTIVEERITUD. Turvapadja
avanemine võib last TÕSISELT või ELUOHTLIKULT vigastada.
FI
ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVATYYNY. Sen
laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN.
FR
NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l’arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE frontal
ACTIVÉ.
Cela peut provoquer la MORT de l’ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT
HR
NIKADA ne postavljati dječju sjedalicu leđima u smjeru vožnje na sjedalo zaštićeno UKLJUČENIM prednjim ZRAČNIM JASTUKOM. To bi moglo
uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta.
HU
SOHA ne használjon menetiránynak háttal beszerelt gyermekülést AKTIVÁLT (BEKAPCSOLT) FRONTLÉGZSÁKKAL védett ülésen. Ez a
gyermek HALÁLÁT vagy SÚLYOS SÉRÜLÉSÉT okozhatja.
IT
NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale
ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino.
LT
NIEKADA neįrenkite vaiko prilaikymo priemonės su atgal atgręžtu vaiku ant sėdynės, kuri saugoma VEIKIANČIOS priekinės ORO PAGALVĖS.
Išsiskleidus oro pagalvei vaikas gali būti MIRTINAI arba SUNKIAI TRAUMUOTAS.
LV
NEKAD NEuzstādiet uz aizmuguri vērstu bērnu sēdeklīti priekšējā pasažiera sēdvietā, kurā ir AKTIVIZĒTS priekšējais DROŠĪBAS GAISA
SPILVENS.
Tas var izraisīt BĒRNA NĀVI vai radīt NOPIETNUS IEVAINOJUMUS.
VEILIGHEID
107
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
MT
Qatt m’ghandek thalli tifel/tia marbut f’siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista’ tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tia
NL
Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag
kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN
NO
Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE, BARNET
risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET.
PL
NIGDY nie instalować fotelika dziecięcego w pozycji "tyłem do kierunku jazdy" na siedzeniu wyposażonym w CZOŁOWĄ PODUSZKĘ
POWIETRZNĄ w stanie AKTYWNYM. Może to doprowadzić do ŚMIERCI DZIECKA lub spowodować u niego POWAŻNE OBRAŻENIA CIAŁA.
PT
NUNCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO.
Esta instalação poderá provocar FERIMENTOS GRAVES ou a MORTE da CRIANÇA.
RO
Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG frontal
ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA.
RU
ВО ВСЕХ СЛУЧАЯХ ЗАПРЕЩАЕТСЯ использовать обращенное назад детское удерживающее устройство на сиденье, защищенном
ФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙ ПОДУШКОЙ БЕЗОПАСНОСТИ, установленной перед этим сиденьем.
Это может привести к ГИБЕЛИ РЕБЕНКА или НАНЕСЕНИЮ ЕМУ СЕРЬЕЗНЫХ ТЕЛЕСНЫХ ПОВРЕЖДЕНИЙ
SK
NIKDY neinštalujte detské zádržné zariadenie orientované smerom dozadu na sedadlo chránené AKTIVOVANÝM čelným AIRBAGOM. Mohlo by
dôjsť k SMRTEĽNÉMU alebo VÁŽNEMU PORANENIU DIEŤAŤA.
SL
NIKOLI ne nameščajte otroškega sedeža s hrbtom v smeri vožnje, če je VARNOSTNA BLAZINA pred sprednjim sopotnikovim sedežem
AKTIVIRANA. Takšna namestitev lahko povzroči SMRT OTROKA ali HUDE POŠKODBE.
SR
NIKADA ne koristite dečje sedište koje se okreće unazad na sedištu zaštićenim AKTIVNIM VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred njega, jer mogu
nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA.
SV
Passagerarkrockkudden fram MÅSTE vara avaktiverad om en bakåtvänd bilbarnstol installeras på denna plats. Annars riskerar barnet att
DÖDAS eller SKADAS ALLVARLIGT.
TR
KESİNLKLE HAVA YASTIĞI AKTİF olan ön koltuğa yüzü arkaya dönük bir çocuk koltuğu yerleştirmeyiniz. Bu ÇOCUĞUN ÖLMESİNE veya ÇOK
AĞIR YARALANMASINA sebep olabilir.
108
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
5/
VEILIGHEID
109
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
DOOR PEUGEOT AANBEVOLEN KINDERZITJES
PEUGEOT levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
L1
"RÖMER Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L4
"KLIPPAN Optima"
Vanaf 22 kg (ong. 6 jaar): gebruik
alleen de zitverhoging.
L5
"RÖMER KIDFIX"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen
van de auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de
veiligheidsgordel.
110
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
BEVESTIGING KINDERZITJES MET DE VEILIGHEIDSGORDEL
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een universeel
gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto.
Plaats
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 13 kg
(groep 0 (b) en 0+)
Tot ± 1 jaar
9 tot 18 kg
(groep 1)
Van ± 1 tot ± 3 jaar
15 tot 25 kg
(groep 2)
Van ± 3 tot ± 6 jaar
22 tot 36 kg
(groep 3)
Van ± 6 tot ± 10 jaar
Passagiersstoel vóór (c) (d) U(R) U(R) U(R) U(R)
Zitplaats links of rechts achter X X X X
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd.
(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Op de passagiersstoel vóór kan geen reiswieg of kinderbedje voor in de auto worden bevestigd.
(c) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
(d) Als er een kinderzitje met de "rug in de rijrichting" op de passagiersstoel vóór is geplaatst, moet de frontairbag aan passagierszijde zijn
uitgeschakeld. Anders kan het kind bij het opblazen van de airbag ernstig en zelfs levensgevaarlijk gewond raken.
Als er een kinderzitje met het "gezicht in de rijrichting" op de passagiersstoel vóór is geplaats, moet de frontairbag aan passagierszijde ingeschakeld
blijven.
U(R): plaats geschikt voor het bevestigen van een universeel goedgekeurd kinderzitje met de veiligheidsgordel, kinderzitje geplaatst "met de rug in
de rijrichting" of "het gezicht in de rijrichting", waarbij de stoel van de auto in de hoogste stand moet staan.
X: plaats niet geschikt voor het bevestigen van een kinderzitje uit de aangegeven gewichtsgroep.
5/
VEILIGHEID
111
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
ISOFIX-BEVESTIGINGEN
Uw auto voldoet aan de nieuwste ISOFIX-normen.
De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de
voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen:
Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen:
- twee bevestigingsringen A, die zich tussen de rugleuning en de
zitting van de zitplaats bevinden, aangegeven met een sticker,
- één bevestigingsring B, TOP TETHER genoemd, achter een klepje aan de
bovenzijde van de rugleuning, voor de bevestiging van de bovenste riem.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle
montage van het kinderzitje in uw auto.
De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee sloten die eenvoudig
aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste
bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B.
Om het kinderzitje aan de TOP TETHER te bevestigen:
- open het kapje aan de bovenzijde van de rugleuning,
- bevestig de aansluiting van de bovenste riem aan het
bevestigingsoog B,
- trek de bovenste riem strak.
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan het kind bij een aanrijding
ernstig letsel oplopen.
Volg nauwkeurig de montagevoorschriften in de handleiding die bij
het kinderzitje is geleverd.
Raadpleeg het schema voor meer informatie over de mogelijkheden
van het plaatsen van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto.
112
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
ISOFIX-KINDERZITJE
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen.
Verstel de voorstoel van de auto zodanig dat de voeten van het kind de rugleuning niet raken.
Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
AANBEVOLEN DOOR PEUGEOT EN GOEDGEKEURD VOOR UW AUTO
ISOFIX-kinderzitje met TOP TETHER
"RÖMER Duo Plus ISOFIX"
(gewichtsgroep B1)
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Wordt bevestigd aan de ogen A en, met behulp van de bovenste riem, aan het oog B,
genaamd TOP TETHER.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
5/
VEILIGHEID
113
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
OVERZICHT BEVESTIGING ISOFIX-KINDERZITJES
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in
de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (A t/m G).
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot ca. 6 maanden
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot 13 kg
(groep 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg
(groep 1)
Van 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg* "rug in de rijrichting" "rug in de rijrichting"
"gezicht in de
rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
ISOFIX-kinderzitjes universeel en
semi-universeel geschikt voor
bevestiging op de buitenste
zitplaatsen achter
X X X IUF
IUF: zitplaats bestemd voor het aanbrengen van een universeel ISOFIX-kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" dat met de bovenste riem wordt
bevestigd.
Het kan nodig zijn om de voorstoel van de auto naar voren te schuiven om het bevestigen van het kinderzitje achterin te vereenvoudigen.
X: zitplaats niet geschikt voor de bevestiging van een ISOFIX-kinderzitje van de aangegeven gewichtsklasse.
* Op de passagiersplaats vóór kan geen reiswieg of kinderbedje voor in de auto worden bevestigd.
114
RCZ_nl_Chap05_securite_ed01-2015
ADVIEZEN VOOR KINDERZITJES
KINDEREN VOORIN
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid
van het kind in gevaar bij een aanrijding.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp van de
veiligheidsgordel onder het kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van
het zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het
kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de
speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk
moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met de
veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel correct tegen het
kinderzitje is gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig
op zijn plaats houdt. Schuif de passagiersstoel, wanneer deze
versteld kan worden, indien nodig naar voren.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende ruimte tussen de voorstoel en:
- het kinderzitje "met de rug in de rijrichting",
- de voeten van het kind in het kinderzitje "met het gezicht in de
rijrichting".
Schuif daartoe de voorstoel naar voren en zet de rugleuning
ervan, indien nodig, rechter op.
Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het
gezicht in de rijrichting" voor dat de afstand tussen de rugleuning
van het zitje en de rugleuning van de stoel van de auto zo klein
mogelijk is. Laat indien mogelijk de rugleuning van het zitje tegen
de rugleuning van de stoel aandrukken.
Verwijder de hoofdsteun alvorens een kinderzitje met een
rugleuning te plaatsen op een passagiersstoel.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te voorkomen dat de
hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de
hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd.
De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen op de
passagiersstoel vóór is per land verschillend. Raadpleeg de in uw
land geldende regelgeving.
Schakel de frontairbag aan passagierszijde uit zodra een
kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel vóór
wordt geplaatst. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
PLAATSEN VAN EEN STOELVERHOGER
Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de
schouder van het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een stoelverhoger met rugleuning te
gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de
schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht achter in een auto,
- nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten
gesloten zijn en de auto in de zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de
auto.
6/
RIJDEN
115
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
ENKELE RIJADVIEZEN
Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende motor achter. Als u
uw auto met draaiende motor moet verlaten, trek dan de handrem
aan en zet de versnellingsbak in de neutraalstand of in de stand N
of P, afhankelijk van het type versnellingsbak.
Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden
goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuurwiel,
zodat u snel kunt reageren op onverwachte situaties.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd meer afstand tot
uw voorligger.
RIJDEN OP EEN OVERSTROOMDE WEG
Bent u genoodzaakt over een overstroomd weggedeelte te rijden, doe
dan het volgende:
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo veel mogelijk te
vermijden, want het water kan de motor, versnellingsbak en het
elektrische systeem van uw auto ernstig beschadigen.
BELANGRIJK!
Rijd nooit met aangetrokken handrem - Kans op oververhitting en
beschadiging van het remsysteem!
Parkeer uw auto niet en zet uw auto niet met draaiende motor stil
op een plaats waar brandbaar materiaal (droog gras, afgevallen
blad, ...) in contact kan komen met het warme uitlaatsysteem -
Kans op brand!
- kijk of het water niet meer dan 10 cm diep is, houd daarbij rekening
met golfen die door andere weggebruikers kunnen worden
veroorzaakt,
- rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te laten afslaan. Rijd in
elk geval niet sneller dan 10 km/h,
- zet de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt gelaten, rem dan,
zodra de verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren licht af om de
remschijven en remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, neem dan contact op met
het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.
116
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
CONTACTSLOT
Stand Contact
In deze stand werkt de elektrische uitrusting van de auto en kan externe
apparatuur worden opgeladen.
Als het laadniveau van de accu een bepaalde minimale grenswaarde heeft
bereikt, schakelt het systeem over op de eco-mode: de elektrische voeding
wordt automatisch uitgeschakeld zodat de accu voldoende opgeladen blijft.
Onder winterse omstandigheden blijft het verklikkerlampje langer
branden. Als de motor warm is, gaat het verklikkerlampje niet
branden.
STARTEN - AFZETTEN VAN DE MOTOR
Het contactslot heeft 3 standen:
- stand 1 (Stop): sleutel in het contactslot steken en uit het
contactslot verwijderen, stuurslot vergrendeld,
- stand 2 (Contact): stuurslot ontgrendeld, aanzetten van het
contact, voorgloeien dieselmotor, draaien van de motor,
- stand 3 (Starten).
STARTEN VAN DE MOTOR
Handrem aangetrokken, versnellingsbak in de neutraalstand of
selectiehendel in de stand N of P:
F trap het koppelingspedaal volledig in (handgeschakelde
versnellingsbak),
of
F trap het rempedaal volledig in (automatische transmissie),
F steek de sleutel in het contactslot; het systeem herkent de code,
F ontgrendel het stuurslot door tegelijkertijd aan het stuurwiel en aan
de contactsleutel te draaien.
F Auto's met een benzinemotor: activeer de startmotor door de sleutel
in de stand 3 te houden tot de motor is aangeslagen. Geef hierbij
geen gas. Laat de sleutel los zodra de motor draait.
F Auto's met een dieselmotor: draai de sleutel in de stand 2
(aanzetten van het contact) om de motor te laten voorgloeien.
In bepaalde gevallen is veel kracht nodig bij het draaien aan het
stuurwiel (bijvoorbeeld als de wielen niet rechtuit staan).
Hang geen zware voorwerpen aan de sleutel: dit kan namelijk
storingen aan het contactslot veroorzaken.
Bij het afzetten van de motor is de rembekrachtiging niet meer
actief.
Wacht tot dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel dooft
en activeer vervolgens de startmotor door de sleutel in de
stand 3 te houden tot de motor is aangeslagen. Geef hierbij
geen gas. Laat de sleutel los zodra de motor draait.
6/
RIJDEN
117
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
Laat de motor bij gematigde temperaturen niet stationair
warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg zonder de motor veel
toeren te laten draaien.
Zet de voorwielen in de rechtuitstand alvorens de motor af te
zetten. Dit vergemakkelijkt het ontgrendelen van het stuurslot.
Raadpleeg voor meer informatie de rubriek "Praktische
informatie", paragraaf "Eco-mode".
Als u de auto verlaat, neem dan de sleutel mee en vergrendel de
auto.
Als de motor niet direct start, zet dan het contact af. Wacht even
alvorens opnieuw te starten. Als de motor ook na een aantal
pogingen niet aanslaat, probeer dan niet langer de motor te
starten: de startmotor en de motor zouden beschadigd kunnen
raken. Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
Zet nooit het contact af voordat de auto volledig tot stilstand
is gekomen. Als de motor wordt afgezet, worden ook de
rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging uitgeschakeld: u zou
dan de controle over de auto kunnen verliezen.
Laat de motor nooit draaien in een onvoldoende geventileerde,
afgesloten ruimte: verbrandingsmotoren stoten gevaarlijke
gassen, zoals koolmonoxide, uit. Kans op vergiftiging met
dodelijke aoop!
Laat onder extreem koude omstandigheden (temperaturen lager
dan -23°C) de motor gedurende 4 minuten stationair draaien
alvorens weg te rijden. Deze handelswijze komt de goede werking
en de duurzaamheid van de mechanische onderdelen van de
auto, motor en versnellingsbak ten goede.
AFZETTEN VAN DE MOTOR
F Breng de auto tot stilstand.
F Draai, terwijl de motor stationair draait, de sleutel in de stand 1.
F Verwijder de sleutel uit het contactslot.
F Draai om het stuurslot te vergrendelen aan het stuurwiel tot het
blokkeert.
F Controleer of de handrem correct is aangetrokken, met name als de
auto op een helling staat.
Eco-mode
Na het afzetten van de motor (stand 1-Stop) kunt u nog gedurende
maximaal dertig minuten gebruikmaken van een aantal functies, zoals
het audio- en telematicasysteem, de ruitenwissers, het dimlicht en de
plafonniers.
118
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING
In de sleutel is een chip aangebracht die over een specieke code
beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert het
motormanagementsysteem kort nadat het contact is afgezet en
voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit
verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display.
De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel
mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
Sleutel vergeten
Als de sleutel nog in het contactslot zit en in de stand 1 (Stop)
staat, wordt bij het openen van het bestuurdersportier een
waarschuwingsmelding weergegeven in combinatie met een
geluidssignaal.
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2 (Contact) van het
contactslot blijft staan, zal het contact na een uur automatisch
worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en vervolgens opnieuw in de
stand 2 (Contact) om het contact weer aan te zetten.
6/
RIJDEN
119
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
PARKEERREM
Aantrekken
F Trek de hefboom van de parkeerrem volledig aan om uw auto stil te
zetten.
Vrijzetten
F Trek de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de
ontgrendelknop in en duw de hefboom geheel omlaag.
Als tijdens het rijden dit verklikkerlampje en het
verklikkerlampje STOP branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het display, geeft dit aan dat
de parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
Draai bij het parkeren van de auto op een helling de wielen
vast tegen het trottoir, trek de parkeerrem aan en schakel een
versnelling in.
120
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
HILL HOLDER
Dit systeem houdt bij het wegrijden op een helling uw auto ongeveer
2 seconden op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal
naar het gaspedaal verplaatsen.
WERKING
Deze functie is alleen actief:
- als de auto volledig stilstaat met het rempedaal ingedrukt,
- bij bepaalde hellingcondities,
- als het bestuurdersportier is gesloten.
De hill holder kan niet worden uitgeschakeld.
Verlaat de auto niet in de korte periode dat u de hill holder
gebruikt.
STORING
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even op zijn plaats
gehouden wanneer u het rempedaal loslaat:
- als bij de handgeschakelde versnellingsbak de eerste versnelling of
de neutraalstand is ingeschakeld,
- als bij de automatische versnellingsbak stand D of M is ingeschakeld.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de achteruitversnelling
ingeschakeld is, wordt de auto even op zijn plaats gehouden
wanneer u het rempedaal loslaat.
Als u de auto moet verlaten terwijl de motor draait,
gebruik dan de handrem en controleer vervolgens
of het desbetreffende verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel blijft branden.
Bij een storing in de hill holder gaan deze verklikkerlampjes branden.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
6/
RIJDEN
121
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
HANDGESCHAKELDE 6-VERSNELLINGSBAK
INSCHAKELEN VAN DE 5
E
OF DE 6
E
VERSNELLING
F Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5
e
of de 6
e
versnelling in te schakelen.
INSCHAKELEN VAN DE ACHTERUITVERSNELLING
F Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de
versnellingshendel eerst naar links en dan naar voren.
Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te
vergemakkelijken:
- zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand,
- trap het koppelingspedaal in.
Als dit advies niet wordt nageleefd, kan de versnellingsbak
onherstelbaar beschadigd raken (per ongeluk inschakelen van de
3
e
of 4
e
versnelling).
Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de
motor stationair draait.
122
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
MET "TIPTRONIC TECHNIEK
SYSTEEM PORSCHE"
SCHAKELPATROON
1. Selectiehendel.
2. Toets "S" (Sport).
3. Toets "T" (Sneeuw).
STANDEN VAN DE SELECTIEHENDEL
P. Parkeerstand.
- Stilzetten van de auto, met of zonder aangetrokken handrem.
- Starten van de motor.
R. Achteruitversnelling.
- Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair toerental.
N. Neutraalstand.
- Stilzetten van de auto, met aangetrokken handrem.
- Starten van de motor.
D. Automatische werking.
M.+ / - Zelf schakelen tussen de zes versnellingen.
F Beweeg de selectiehendel kort naar voren om op te schakelen.
of
F Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om terug te
schakelen.
Bij de automatische transmissie met zes versnellingen kunt u kiezen
voor de automatische bediening, aangevuld met de programma's Sport
en Sneeuw, of voor handmatig schakelen.
Deze transmissie heeft twee gebruiksmogelijkheden:
- automatisch schakelen: het schakelen wordt elektronisch
aangestuurd door de transmissie, aangevuld met het programma
sport voor een meer dynamische rijstijl en het programma sneeuw
voor het rijden op een ondergrond met weinig grip,
- handmatig schakelen: deze stand maakt het zelf schakelen met
de selectiehendel mogelijk.
6/
3
3
RIJDEN
123
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
WEERGAVE OP HET INSTRUMENTENPANEEL
Wanneer u de selectiehendel door het schakelpatroon beweegt,
verschijnt het desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel.
P. Parking (parkeerstand)
R. Reverse (achteruitversnelling)
N. Neutral (neutraalstand)
D1...D6. Drive (automatisch schakelen)
S. Programma Sport
T. Programma Sneeuw
M1...M6. Handmatig schakelen (sequentiëel)
-. Ongeldige waarde bij handmatig schakelen
WEGRIJDEN
F Trek de handrem aan.
F Selecteer de stand P of N.
F Start de motor.
Als niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, klinkt een
geluidssignaal en verschijnt een melding op het display.
F Trap bij draaiende motor het rempedaal in.
F Zet de handrem vrij.
F Selecteer de stand R, D of M.
F Laat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint te rijden.
Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt geselecteerd,
laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental, zet de
selectiehendel in de stand D en trap het gaspedaal weer in.
Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en
de stand R, D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in
beweging als het gaspedaal niet is ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter.
Trek de handrem aan en selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij
draaiende motor.
Er wordt een melding weergegeven als u de selectiehendel uit
de stand P probeert te halen zonder dat u het rempedaal hebt
ingetrapt.
3
3
124
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
AUTOMATISCH SCHAKELPROGRAMMA
F Selecteer de stand D om automatisch te laten schakelen tussen
de zes versnellingen.
Zet de selectiehendel nooit in de stand N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R als de auto niet
volledig stilstaat.
De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve stand, zonder dat u
zelf hoeft te schakelen. De transmissie kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het proel van de weg
en de belading van de auto.
Op het instrumentenpaneel verschijnen achtereenvolgens de
aanduidingen D en de automatisch ingeschakelde versnellingen.
Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel
te wijzigen, moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown).
De transmissie schakelt automatisch terug of handhaaft de
ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximumtoerental
bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmissie automatisch terug om sterker
op de motor af te remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de transmissie niet naar een
hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat.
PROGRAMMA'S SPORT EN SNEEUW
Deze twee specieke programma's vullen de automatische werking aan
onder bijzondere rijomstandigheden.
Programma Sport "S"
F Druk op de toets "S" als de motor is gestart.
Het schakelprogramma maakt dan automatisch een dynamische rijstijl
mogelijk.
Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding S.
Programma Sneeuw "T"
F Druk op de toets "T" als de motor is gestart.
De transmissie past zich aan voor het rijden op gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u gemakkelijker kunt rijden op
een ondergrond met weinig grip.
Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding T.
TERUGKEREN NAAR HET AUTOMATISCHE
PROGRAMMA
F Om terug te keren naar het automatische programma kunt u het
programma Sport of Sneeuw op elk gewenst moment uitschakelen
door opnieuw op de desbetreffende toets te drukken.
HANDMATIG SCHAKELEN
F Selecteer de stand M om sequentieel te schakelen tussen de zes
versnellingen.
F Duw de selectiehendel naar het symbool + om één versnelling op
te schakelen.
F Trek de selectiehendel naar het symbool - om één versnelling terug
te schakelen.
6/
RIJDEN
125
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid
van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er
tijdelijk overgegaan op de automatische bediening.
Op het instrumentenpaneel verschijnen achtereenvolgens de
aanduiding M en de handmatig ingeschakelde versnellingen.
Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de
geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens
wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand)
naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de automatische transmissie
automatisch de stand M1.
De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet worden ingeschakeld in
de handbediende stand.
Onjuiste waarde bij handmatige bediening
Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is
ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee
standen in).
PARKEREN VAN DE AUTO
Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of N
zetten om de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto stil te zetten.
Als de selectiehendel niet in de stand P staat, klinkt bij het openen
van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een
geluidssignaal en verschijnt een melding op het display.
F Zet de selectiehendel in de stand P; het geluidssignaal stopt
en de melding verdwijnt.
STORING
Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal en een melding op het
display, duidt dit op een storing in de transmissie.
In dit geval werkt de transmissie met een noodprogramma en blijft de
3
e
versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok waarnemen
bij het selecteren van R vanuit de stand P, of R vanuit de stand N. De
transmissie raakt hierdoor niet beschadigd.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwaliceerde werkplaats.
Dit verklikkerlampje kan ook gaan branden bij het openen van een portier.
In de volgende gevallen kan de versnellingsbak beschadigd
raken:
- bij het gelijktijdig intrappen van het gaspedaal en het
rempedaal,
- bij het geforceerd van stand P naar een andere stand
schakelen als de accu ontladen is.
Plaats bij langdurig stilstaan met draaiende motor (les) de
selectiehendel in de stand N en trek de handrem aan om
brandstof te besparen.
126
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
SCHAKELINDICATOR*
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om
het brandstofverbruik te reduceren.
Het systeem past het schakeladvies aan de rijomstandigheden
(helling, belading van de auto, ...) en de rijstijl van de bestuurder
(veel vermogen nodig, accelereren, remmen, ...) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
- de eerste versnelling in te schakelen,
- de achteruitversnelling in te schakelen.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op het instrumentenpaneel
weergegeven.
WERKING
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan
het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen.
U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende
versnellingen in te hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk
in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk
altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid.
De bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan
niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij uitvoeringen met automatische transmissie werkt dit systeem alleen
in de handbediende stand.
Bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak kan naast de pijl ook
de geadviseerde versnelling worden weergegeven.
Voorbeeld:
- U rijdt in de derde versnelling.
- U trapt het gaspedaal in.
- Het systeem kan u in dit geval adviseren een hogere versnelling in
te schakelen.
* Volgens motoruitvoering.
6/
RIJDEN
127
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
BANDENSPANNINGSCONTROLESYSTEEM
In het ventiel van deze banden is een druksensor gemonteerd.
Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra het een daling van de
spanning van een of meer banden detecteert.
Ondanks de aanwezigheid van dit systeem dient u maandelijks en
voor elke lange reis de bandenspanning handmatig te controleren.
Een te lage bandenspanning heeft een negatief effect op de
wegligging, verlengt de remweg en versnelt de bandenslijtage,
met name onder zware omstandigheden (zware belading, hoge
snelheid, lange rit).
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het
rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem permanent de spanning van
de vier banden.
Een te lage bandenspanning leidt ook tot een hoger
brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto aanbevolen bandenspanning
staat vermeld op de bandenspanningssticker (zie de rubriek
"Identicatie").
De bandenspanning moet bij "koude" banden worden gecontroleerd
(auto die langer dan 1 uur heeft stilgestaan of na een traject van
maximaal 10 km met gematigde snelheid). Is dit niet het geval,
verhoog dan de op de sticker vermelde waarden met 0,3 bar.
Reservewiel
Vergeet niet ook de bandenspanning van het reservewiel te
controleren.
Het lichtmetalen reservewiel is voorzien van een sensor.
Het stalen reservewiel is niet voorzien van een sensor.
Het bandenspanningscontrolesysteem is een hulpsysteem; de
bestuurder moet waakzaam blijven.
128
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
Als er een afwijking in de bandenspanning van één band wordt
geconstateerd, kan deze band afhankelijk van de uitvoering worden
herkend aan een pictogram of melding.
F Verlaag onmiddellijk de snelheid, maak geen bruuske
stuurbewegingen en rem niet plotseling hard af.
F Zet uw auto stil zodra de verkeerssituatie dit toelaat.
F Gebruik in geval van een lekke band de noodreparatieset of het
reservewiel (volgens uitrusting),
of
F controleer de spanning van de vier banden (bij koude banden)
als u over een compressor beschikt, bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset,
of
F rijd voorzichtig met lage snelheid verder als u niet direct de
bandenspanning kunt controleren.
WAARSCHUWING TE LAGE BANDENSPANNING
Bij een te lage bandenspanning brandt dit verklikkerlampje in
combinatie met een geluidssignaal en in combinatie met de
weergave van een melding.
Een lagere bandenspanning is niet altijd zichtbaar aan een
vervorming van de band. Beperk u daarom niet alleen tot een
visuele controle.
Bij aangezet contact moet de bandenspanning minimaal 0,2 bar te laag
zijn. Pas de bandenspanning indien nodig aan en houd u zich daarbij
aan de waarden die op de bandenspanningssticker zijn vermeld.
Als dit verklikkerlampje knippert en vervolgens
permanent brandt in combinatie met het verklikkerlampje
service, duidt dit op een storing in het systeem.
In dat geval wordt de bandenspanning niet meer gecontroleerd.
Deze waarschuwing wordt ook weergegeven als een of meerdere
wielen niet zijn voorzien van een sensor (stalen reservewiel).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats
om het systeem te laten controleren of monteer na een lekke band het
wiel met de originele velg, dat is voorzien van een sensor.
STORING
De waarschuwing wordt weergegeven zolang de desbetreffende
band(en) niet op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn) gerepareerd of is
(zijn) vervangen.
6/
RIJDEN
129
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
SNELHEIDSBEGRENZER
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de wagensnelheid de door de
bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper
intrappen van het gaspedaal geen effect.
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de
ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens
handmatig met de hendel.
Door het gaspedaal tot voorbij het zware punt in te trappen, kan de
ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt losgelaten en de
wagensnelheid onder de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact
opgeslagen in het geheugen.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te
allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen en zijn aandacht op
het verkeer blijven vestigen.
STUURKOLOMSCHAKELAAR
De functies van de snelheidsbegrenzer worden bediend met de
stuurkolomschakelaar.
1. Rolknop voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer.
2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid.
3. Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid.
4. Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzing.
130
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
WEERGAVE OP HET DISPLAY
De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
5. Snelheidsbegrenzing AAN/UIT.
6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
7. Ingestelde snelheid.
PROGRAMMEREN
F Draai de knop 1 in de stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog
niet ingeschakeld (OFF/Pause).
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.
F Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te
drukken (bijv.: 90 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met
de toetsen 2 en 3:
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
F Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op
de toets 4.
F Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk
nogmaals op de toets 4: het uitschakelen wordt
bevestigd op het display (OFF/Pause).
F Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer:
druk nogmaals op de toets 4.
6/
RIJDEN
131
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
OVERSCHRIJDEN VAN DE INGESTELDE SNELHEID
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de
snelheid niet verhoogd. Als het gaspedaal met kracht
wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt, wordt de
begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde
snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gas
wordt losgelaten.
UITSCHAKELEN VAN DE FUNCTIE
F Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de
snelheidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. De
snelheidsbegrenzer wordt niet meer op het display weergegeven.
STORING
In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de
ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwaliceerde werkplaats.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig intrappen van het
gaspedaal kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
132
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
SNELHEIDSREGELAAR
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een
constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
- de stand D van de automatische transmissie moet zijn
geselecteerd.
Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende
het gaspedaal los te laten.
Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden
gewist.
STUURKOLOMSCHAKELAAR
De functies van de snelheidsregelaar worden bediend met de
stuurkolomschakelaar.
1. Rolknop voor het selecteren van de snelheidsregelaar.
2. Toets voor het programmeren van een snelheid en het verlagen van
de ingestelde snelheid.
3. Toets voor het programmeren van een snelheid en het verhogen
van de ingestelde snelheid.
4. Toets voor het uitschakelen / hervatten van de snelheidsregeling.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te
allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen en zijn aandacht op
het verkeer blijven vestigen.
Houd uw voeten altijd in de buurt van de pedalen.
Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig.
Om de snelheidsregelaar te kunnen inschakelen, moet de ingestelde
snelheid minimaal 40 km/h bedragen en moet aan een van de
onderstaande voorwaarden worden voldaan:
- bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak moet minimaal de
vierde versnelling zijn ingeschakeld,
- bij auto's met automatische transmissie moet bij handmatig
schakelen minimaal de tweede versnelling zijn ingeschakeld,
Het uitschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig
met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of om
veiligheidsredenen door activering van het stabiliteitscontrolesysteem.
Door het gaspedaal in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk
worden overschreden.
6/
RIJDEN
133
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
WEERGAVE OP HET DISPLAY
De informatie van de snelheidsregelaar wordt weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
5. Snelheidsregelaar uitschakelen / hervatten van de
snelheidsregeling.
6. Snelheidsregelaar geselecteerd.
7. Ingestelde snelheid.
PROGRAMMEREN
F Draai de knop 1 in de stand "CRUISE": de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (OFF/Pause).
F Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het
gewenste niveau te brengen en vervolgens op de
toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met
de toetsen 2 en 3:
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
F Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op
de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op
het display (OFF/Pause).
F Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk
nogmaals op de toets 4.
134
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
OVERSCHRIJDEN VAN DE INGESTELDE
SNELHEID
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat
de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt
automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de
ingestelde snelheid.
UITSCHAKELEN VAN DE FUNCTIE
F Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de
snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. De snelheidsregelaar
wordt niet meer op het display weergegeven.
STORING
In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde
snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwaliceerde werkplaats.
Let tijdens het gebruik van de snelheidsregelaar op wanneer
u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge
verandering van de wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer
druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
6/
RIJDEN
135
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd alert
te blijven.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk niet meer gedetecteerd als
ze zich in de dode hoek van het detectiebereik van de sensoren
bevinden.
PARKEERHULP
PARKEERHULP ACHTER
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal
gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of
links) is te herkennen aan welke zijde van de auto het obstakel zich
bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel kleiner wordt dan
dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper
obstakels in de nabijheid van de auto (personen, auto's, bomen,
slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen.
De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld. Hierbij klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet
meer actief.
136
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
Uitschakelen/activeren van de parkeerhulp vóór en achter
Grafische weergave
PARKEERHULP VÓÓR
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de parkeerhulp achter en wordt
geactiveerd zodra er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h vóór
de auto een obstakel wordt gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra de auto langer dan drie
seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen
obstakel meer wordt gedetecteerd of wanneer de wagensnelheid hoger
wordt dan 10 km/h.
De grasche weergave is een aanvulling op het geluidssignaal. Op het
multifunctionele display worden blokjes weergegeven die het pictogram
van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht
genaderd is, verschijnt het symbool "Gevaar" op het display.
De functie kan worden uitgeschakeld door deze knop in te drukken. Het
controlelampje in de knop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de functie weer geactiveerd.
Het controlelampje dooft.
Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker (voor of achter) wordt
weergegeven, is te herkennen of het obstakel zich voor of achter de
auto bevindt.
6/
RIJDEN
137
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
Uitschakelen/activeren parkeerhulp achter
De parkeerhulp kan worden geactiveerd of uitgeschakeld
via het conguratiemenu van de auto.
De status van de functie wordt opgeslagen bij het afzetten
van het contact.
STORING
Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen
van de achteruitversnelling dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel branden en/of wordt er een bericht op het
display weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal
(korte pieptoon).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats.
Controleer bij slecht weer of in winterse omstandigheden of de
sensoren soms bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw. Bij het
inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal
(lange pieptoon) aan dat de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen geven als reactie op
bepaalde omgevingsgeluiden (motoren, vrachtwagens, drilboren,
enz.).
De functie wordt automatisch uitgeschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld of een etsendrager wordt gemonteerd
(auto's voorzien van een door PEUGEOT aanbevolen trekhaak of
etsendrager).
138
RCZ_nl_Chap07_verications_ed01-2015
PEUGEOT & TOTAL,
EEN SAMENWERKING IN HET
TEKEN VAN PRESTATIES!
Innovatie als sleutel voor succes
De afdelingen Research & Development van
TOTAL werken samen met de afdelingen
van PEUGEOT om smeermiddelen van hoge
kwaliteit te ontwikkelen die geschikt zijn voor
de nieuwste technologieën die in auto's van het
merk PEUGEOT worden toegepast. U bent op die
manier verzekerd van optimale prestaties en een
maximale levensduur van de motor van uw auto.
De 208 HYbrid FE is een uitstekend voorbeeld
van het vermogen van PEUGEOT en TOTAL om
innovatieve technologieën te ontwikkelen die blijk
geven van een nieuwe visie op de toekomst.
De 208 HYbrid FE is een hightech prototype dat uitzonderlijke prestaties levert:
deze auto heeft een brandstofverbruik van 1,9 l/100 km en accelereert in 8 s van
0 naar 100 km/h.
Vermindering van de uitstoot van
schadelijke stoffen,
een realiteit
De smeermiddelen van TOTAL zijn ontwikkeld
om het rendement van de motoren nog
verder te verbeteren en de systemen voor
uitlaatgasnabehandeling te beschermen. Voor
een correcte werking van deze systemen is het
belangrijk dat de onderhoudsvoorschriften van
PEUGEOT worden nageleefd.
ADVISEERT
7/
ONDERHOUD
139
RCZ_nl_Chap07_verications_ed01-2015
BRANDSTOFTANK
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 55 liter.
WAARSCHUWING BRANDSTOFNIVEAU
TANKEN
Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een
geluidssignaal en een waarschuwingsmelding, is het minimale
niveau in de brandstoftank bereikt. Op het moment dat het
lampje gaat branden, is er nog ongeveer 5 liter brandstof
over in de tank.
Zolang er nog niet voldoende brandstof is getankt, zal dit lampje steeds
bij het aanzetten van het contact gaan branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding. Tijdens het rijden zullen dit geluidssignaal
en deze waarschuwingsmelding worden herhaald en, naarmate het
niveau "0" dichterbij komt, met steeds kortere tussenpozen.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank
strandt.
Raadpleeg indien u strandt met een lege tank (diesel) de rubriek
"Brandstoftank leeg (diesel)".
Op een label aan de binnenzijde van de brandstofvulklep staat de
voorgeschreven soort brandstof voor uw auto aangegeven.
Voor een juiste weergave van de brandstofniveaumeter is het raadzaam
minimaal 5 liter brandstof te tanken.
Veilig tanken:
F zet altijd de motor af,
F druk op de achterste gedeelte van de brandstofvulklep om deze te
openen,
F draai de dop linksom,
F verwijder de dop en bevestig deze aan de haak aan de binnenzijde
van de klep,
F u kunt de auto voltanken, maar laat het vulpistool nooit meer
dan 3 keer afslaan. Indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen
optreden.
Bij het openen van de brandstofvulklep kan een aanzuiggeluid van
lucht hoorbaar zijn. Dit is normaal en komt doordat de afdichting
van het brandstofcircuit een onderdruk veroorzaakt.
140
RCZ_nl_Chap07_verications_ed01-2015
BRANDSTOF VOOR BENZINEMOTOREN
Auto's met benzinemotoren kunnen rijden op biobrandstoffen van het
type E10 (deze bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de Europese
richtlijnen EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn
uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type
brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen
aan de Europese richtlijn EN 15293.
BRANDSTOF VOOR DIESELMOTOREN
Auto's met dieselmotoren kunnen rijden op biobrandstoffen die aan de
huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen (diesel die voldoet
aan de richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de
richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kunnen worden (met
een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is bij bepaalde dieselmotoren
mogelijk. Maar als deze brandstof, ook al is het slechts incidenteel,
wordt gebruikt, moeten de bijzondere onderhoudsvoorschriften
strikt worden nageleefd. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans
op schade aan de motor en het brandstofcircuit).
Na het tanken:
F breng de dop aan,
F draai deze naar rechts,
F sluit de brandstofvulklep.
Bij vorst
Bij vorst kan het voorkomen dat de brandstofvulklep vastzit.
In dat geval kunt u de klep vanuit de bagageruimte met de hand
losmaken.
7/
ONDERHOUD
141
RCZ_nl_Chap07_verications_ed01-2015
MOTORKAP
OPENEN
F Open het linker voorportier.
SLUITEN
F Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde
van de slag in het slot vallen.
F Trek aan de motorkap om te controleren of deze goed is
vergrendeld.
F Trek de hendel A aan de onderzijde van het portierkader naar u
toe.
De plaats van de ontgrendelingshendel in het interieur zorgt
ervoor dat de motorkap niet geopend kan worden als het linker
voorportier is gesloten.
Open de motorkap niet bij harde wind.
Wees om brandwonden te voorkomen voorzichtig bij het losmaken
van de veiligheidshaak als de motor warm is.
In verband met de aanwezigheid van elektrische uitrustingen
in de motorruimte wordt geadviseerd om blootstelling aan water
(regen, wassen, ...) te beperken.
De koelventilator kan ook nog gaan draaien nadat de motor is
afgezet: houd daarom voorwerpen en kleding uit de buurt van
de ventilator.
F Duw de veiligheidshaak B naar links en til de motorkap op.
De geopende motorkap wordt ondersteund door twee gasveren,
één aan iedere zijde.
142
RCZ_nl_Chap07_verications_ed01-2015
BENZINEMOTOREN
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde onderdelen.
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu/zekeringen.
6. Zekeringkast.
7. Luchtlter.
8. Oliepeilstok.
9. Motorolie (bij)vullen.
7/
ONDERHOUD
143
RCZ_nl_Chap07_verications_ed01-2015
DIESELMOTOR
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onderdelen en het ontluchten
van het brandstofcircuit.
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu/zekeringen.
6. Zekeringkast.
7. Luchtlter.
8. Oliepeilstok.
9. Motorolie (bij)vullen.
10. Handopvoerpomp.
11. Ontluchtnippel.
144
RCZ_nl_Chap07_verications_ed01-2015
2.0 HDI-MOTOR
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel.
F Open de motorkap.
F Verwijder indien nodig de afdekkap van de motor voor toegang tot
de opvoerpomp.
F Draai de ontluchtingsnippel los.
F Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof door de transparante
slang ziet stromen.
F Draai de ontluchtingsnippel vast.
F Bedien de startmotor tot de motor aanslaat (als de motor bij de
eerste poging niet aanslaat, wacht dan vijftien seconden alvorens
opnieuw te starten).
F Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, bedien dan de
handopvoerpomp en vervolgens de startmotor opnieuw.
F Breng de afdekkap van de motor aan en controleer vervolgens of
deze goed vastzit.
F Sluit de motorkap.
BRANDSTOFTANK LEEG (DIESEL)
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpoging en
herhaal de procedure.
Bij auto's met HDi-motor is het in het geval van een lege brandstoftank
noodzakelijk om het brandstofsysteem handmatig te ontluchten:
raadpleeg de afbeelding van de desbetreffende motorruimte.
7/
ONDERHOUD
145
RCZ_nl_Chap07_verications_ed01-2015
NIVEAUS CONTROLEREN
MOTOROLIENIVEAU
Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden
gecontroleerd via de motorolieniveaumeter op het
instrumentenpaneel of met de oliepeilstok.
Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde
delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden)
en de motorventilateur kan ieder moment aanslaan (zelfs bij
afgezet contact).
Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden
zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien
nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende
circuit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwaliceerde werkplaats.
De controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de
auto op een horizontale ondergrond staat en de motor ten minste
30 minuten niet heeft gedraaid.
Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten door olie moet
bijvullen. PEUGEOT adviseert u om elke 5000 km het olieniveau te
controleren en, indien nodig, olie bij te vullen.
Controle met de oliepeilstok
Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor" of "Dieselmotor" om te zien waar
de oliepeilstok zich bevindt in de motorruimte van uw auto.
F Trek aan het gekleurde uiteinde om de oliepeilstok volledig uit de
schacht te trekken.
F Veeg de peilstok af met een schone, niet pluizende doek.
F Steek de oliepeilstok weer volledig in de schacht en trek hem er
weer uit om het oliepeil te controleren: het oliepeil is correct als het
tussen de merktekens A en B ligt.
A = MAXI
B = MINI
Als u ziet dat het oliepeil boven het merkteken A of onder het
merkteken B ligt, start de motor dan niet.
- Als het oliepeil boven het merkteken MAXI ligt (kans op
motorschade), neem dan contact op met het PEUGEOT-netwerk of
met een gekwaliceerde werkplaats.
- Als het oliepeil lager is dan het merkteken MINI, vul dan altijd
motorolie bij.
146
RCZ_nl_Chap07_verications_ed01-2015
REMVLOEISTOFNIVEAU
Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAXI" te bevinden. Controleer indien dit niet het
geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten.
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het
voorgeschreven verversingsinterval.
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof.
STUURBEKRACHTIGINGSVLOEISTOFNIVEAU
Het stuurbekrachtigingsvloeistofniveau dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Draai bij
koude motor de dop open om het niveau te controleren.
Eigenschappen van de olie
Controleer, voordat u olie bijvult of de olie ververst, of de nieuwe olie
geschikt is voor de motor van uw auto en voldoet aan de normen van
de fabrikant.
Motorolie bijvullen
Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor" of "Dieselmotor" om te zien waar
de olievuldop zich bevindt in de motorruimte van uw auto.
F Draai de dop van de vulopening.
F Giet de olie voorzichtig in de opening om morsen op
motoronderdelen te voorkomen (dit kan brand veroorzaken).
F Wacht enkele minuten en controleer vervolgens nogmaals het
oliepeil met de peilstok.
F Vul indien nodig nog olie bij.
F Draai nadat u het oliepeil nogmaals hebt gecontroleerd de dop
zorgvuldig op de vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het dashboard bij het
aanzetten van het contact na 30 minuten de juiste waarde aangeven.
Olie verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het
verversingsinterval voor uw auto.
Om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de
emissieregeling te voorkomen is het gebruik van additieven in de
motorolie niet toegestaan.
7/
F0
ONDERHOUD
147
RCZ_nl_Chap07_verications_ed01-2015
BRANDSTOFADDITIEFNIVEAU
(DIESELUITVOERING MET ROETFILTER)
Het minimumniveau van het additief wordt aangegeven door
het permanent branden van dit verklikkerlampje in combinatie
met een geluidssignaal en een melding met betrekking tot een
te laag additiefniveau van het roetlter.
Bijvullen
Het reservoir moet snel worden bijgevuld door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwaliceerde werkplaats.
AFGEWERKTE PRODUCTEN
Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere
vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de
gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het
water of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij
het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.
KOELVLOEISTOFNIVEAU
Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAXI" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof
geregeld door de koelventilator.
Wacht bovendien alvorens werkzaamheden aan het koelsysteem uit
te voeren ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het
koelsysteem onder druk staat.
Draai om brandwonden te voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen
los om de druk te laten dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald
is, de dop en vul koelvloeistof bij.
De koelventilator kan ook nog gaan draaien nadat de motor is
afgezet: houd daarom voorwerpen en kleding uit de buurt van de
ventilator.
Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven koelvloeistof.
NIVEAU RUITEN- EN
KOPLAMPSPROEIERVLOEISTOF
Wanneer uw auto is voorzien van koplampsproeiers,
wordt een te laag vloeistofniveau van de ruiten- en
koplampsproeiers aangegeven door een geluidssignaal en
een melding op het display van het instrumentenpaneel.
Vul bij de eerstvolgende gelegenheid het reservoir bij.
Type ruiten- en koplampsproeiervloeistof
Voor een optimale reiniging en om het bevriezen van de sproeiers te
voorkomen is het (bij)vullen van het reservoir met water niet toegestaan.
Onder winterse omstandigheden is het raadzaam ruitensproeiervloeistof
op basis van ethanol of methanol te gebruiken.
148
RCZ_nl_Chap07_verications_ed01-2015
CONTROLES
ACCU
ROETFILTER (DIESEL)
Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar keer dat het roetlter
geregenereerd wordt een brandlucht ruiken; dit is volkomen
normaal.
Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor
langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms rook uit de
uitlaat waargenomen worden. Dit heeft geen invloed op de
prestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu.
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren
of de accupolen en -klemmen schoon zijn, vooral bij warm
weer en in de winter.
Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt de rubriek "Accu" voor
meer informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Het verstopt raken van het roetlter wordt aangegeven door
het tijdelijk branden van dit verklikkerlampje in combinatie
met een geluidssignaal en een melding met betrekking tot het
verstopt raken van het roetlter.
Ga om het roetlter te regenereren, zodra de omstandigheden het toelaten,
met een snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje uitgaat.
Als het lampje blijft branden, raadpleeg dan het hoofdstuk over het
additiefniveau.
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het onderhoudsschema van de
fabrikant dat betrekking heeft op de motoruitvoering van uw auto voor
het controleren van bepaalde onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwaliceerde werkplaats.
LUCHTFILTER EN INTERIEURFILTER
Laat de lters periodiek vervangen volgens de in het
onderhoudsschema van de fabrikant aangegeven
intervallen.
Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel
stadsverkeer...) daartoeaanleidinggeven,moetendelterstwee
keer zo vaak worden vervangen.
Een verstopt interieurlter kan de prestaties van de airconditioning
verstoren en onaangename geuren veroorzaken.
Laat bij het olie verversen tevens het olielter vervangen.
Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het
vervangingsinterval van dit onderdeel.
OLIEFILTER
7/
ONDERHOUD
149
RCZ_nl_Chap07_verications_ed01-2015
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
REMBLOKKEN
STAAT VAN REMSCHIJVEN
De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor de
periodieke onderhoudscontrole.
De automatische transmissie is onderhoudsvrij (olie
verversen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het
interval van de niveaucontrole.
De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de
rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor
kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen
twee onderhoudscontroles door, te laten controleren.
Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag
remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats voor informatie over het controleren van de
slijtage van de remschijven.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT aanbevolen producten of
gelijkwaardige kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke organen als het remsysteem te
optimaliseren, selecteert en biedt PEUGEOT specieke producten
aan.
Na het wassen kan er zich een laagje vocht of onder winterse
omstandigheden ijs vormen op de remschijven en remblokken: de
remwerking kan daardoor afnemen. Rem een paar keer lichtjes
om de remmen vocht- en ijsvrij te maken.
HANDREM
Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem
minder goed werkt, moet de handrem, zelfs tussen twee
onderhoudsbeurten door, worden afgesteld.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwaliceerde werkplaats.
150
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
BANDENREPARATIESET
TOEGANG TOT DE SET
Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de vloerplaat van de
bagageruimte.
De volledige set voor de reparatie van een band bestaat uit een
compressor en een acon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band
tijdelijk repareren, zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt bereiken.
Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke banden worden
gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band
bevindt.
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
151
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
BESCHRIJVING VAN DE SET
A. Schakelaar stand "Reparatie" of "Op spanning brengen".
B. Aan/uit schakelaar "I/O".
C. Knop voor leeg laten lopen.
D. Manometer (bar en psi).
E. Opbergvak met:
- kabel + adapter voor 12V-aansluiting,
- diverse opblaasnippels voor accessoires als ballonnen,
etsbanden, ...
F. Flacon met afdichtmiddel.
G. Witte slang met dop voor de reparatie.
H. Zwarte slang voor het op spanning brengen.
I. Sticker met snelheidslimiet.
De sticker met snelheidslimiet I moet op het stuurwiel worden
geplakt om u te herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is
gerepareerd.
Rijd na het repareren met behulp van de bandenreparatieset niet
sneller dan 80 km/h.
De elektrische installatie van de auto biedt de mogelijkheid een
compressor aan te sluiten en te gebruiken voor de duur die nodig
is om een gerepareerde lekke band op spanning te brengen of om
een klein opblaasartikel op te blazen.
152
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Let op: dit product is schadelijk (ethyleenglycol, colofonium...) bij
inname en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van kinderen.
REPARATIEMETHODE
1. Afdichting van het lek
F Zet het contact af.
F Rol de witte slang G volledig uit.
F Draai de dop van de witte slang los.
F Sluit de witte slang aan op het ventiel van de lekke band.
F Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting in de
auto.
F Start de motor en laat deze draaien.
Verwijder het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt niet uit
de band.
F Zet de schakelaar A in de stand "Reparatie".
F Controleer of de schakelaar B in de stand "O" staat.
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
153
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
F Activeer de compressor door de schakelaar B in de stand "I" te
zetten, tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt.
Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; neem
gedurende deze handeling de slang niet los van de aansluiting
(kans op spatten).
F Verwijder de set en draai de dop van de witte slang vast.
Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof niet op of in de auto
terecht kunnen komen. Houd de set binnen handbereik.
F Maak direct een rit van ongeveer vijf kilometer met matige snelheid
(tussen 20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten.
F Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning
met de set.
Schakel de compressor niet in voordat de witte slang is
aangesloten op het ventiel van de band: het afdichtmiddel wordt
anders buiten de band gespoten.
Controlesysteem bandenspanning
Als uw auto is uitgerust met een controlesysteem voor
de bandenspanning, zal het verklikkerlampje voor te lage
bandenspanning na het repareren van een wiel blijven branden
tot u het systeem laat resetten door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
Als na vijf tot zeven minuten de gewenste bandenspanning niet is
bereikt, is de band niet te repareren met de bandenreparatieset;
neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats om u verder te helpen.
154
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
2. Op spanning brengen
F Zet de schakelaar A in de stand "Bandenspanning".
F Rol de zwarte slang H volledig uit.
F Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de
gerepareerde band.
Ga zo snel mogelijk naar een servicepunt van het
PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.
Vergeet niet de technicus te vertellen dat u de set hebt gebruikt.
Na nadere inspectie kan de technicus u vertellen of de band
gerepareerd kan worden of moet worden vervangen.
F Sluit de stekker van de compressor weer aan op de 12V-aansluiting
in de auto.
F Start de motor opnieuw en laat de motor draaien.
F Breng de band met behulp van de compressor op de
voorgeschreven spanning (spanning verhogen: schakelaar B in
stand "I"; spanning verlagen: schakelaar B in stand "O" en knop
C indrukken), zoals vermeld op de bandenspanningssticker in de
portieropening aan bestuurderszijde.
Als de bandenspanning sterk daalt, is het lek niet goed
gedicht; neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats om u verder te helpen.
F Verwijder de set en berg deze op.
F Rijd niet harder dan 80 km/h en niet verder dan 200 km.
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
155
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Let op dat er geen afdichtmiddel uit de acon stroomt.
De uiterste gebruiksdatum staat op de patroon vermeld.
De patroon met afdichtmiddel kan slechts één keer gebruikt
worden en moet daarna worden vervangen, ook als hij niet leeg is.
Werp de patroon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het
PEUGEOT-netwerk of een ofcieel inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats een nieuwe patroon met afdichtmiddel te kopen.
UITNEMEN VAN DE FLACON
F Berg de zwarte slang op.
F Neem het gebogen aansluitstuk van de witte slang los.
F Houd de compressor rechtop.
F Draai de acon aan de onderzijde los.
156
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
CONTROLE / AANPASSEN
BANDENSPANNING
U kunt de compressor, zonder inspuiting van het afdichtmiddel,
ook gebruiken om:
- uw bandenspanning te controleren of uw banden op spanning te brengen,
- andere opblaasbare voorwerpen op te pompen (ballen, etsbanden...).
F Draai de schakelaar A in de stand "Op spanning
brengen".
F Rol de zwarte slang H volledig uit.
F Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de band of van de
accessoire.
Breng indien nodig eerst een van de meegeleverde verloopstukken
aan.
F Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van
de auto.
F Start de auto en laat de motor draaien.
F Breng de band op spanning met behulp van de compressor (op
spanning brengen: schakelaar B in stand "I"; leeg laten lopen:
schakelaar B in stand "O" en druk op de knop C), zoals staat
aangegeven op de bandenspanningssticker van de auto of het
opblaasbare voorwerp.
F Verwijder de set en berg deze op.
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
157
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
WIEL VERWISSELEN
Stilzetten van de auto
Zet de auto op een plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt
en zorg ervoor dat de auto op een horizontale, stabiele en stroeve
ondergrond staat.
Trek de handrem aan, zet het contact af en schakel de eerste
versnelling (stand P bij automatische transmissie) in om de wielen
te blokkeren.
Controleer of de verklikkerlampjes van de handrem op het
instrumentenpaneel permanent branden.
Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op
een veilige plaats bevinden.
Plaats indien nodig een wielblok onder het wiel kruislings
tegenover het te verwisselen wiel.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt;
gebruik een bok.
Dop voor slotbout: hiermee past de
wielsleutel op de speciale slotbouten. Deze
dop is speciek voor uw auto en bevindt zich
in het dashboardkastje.
Wielsleutel: hiermee kunnen de wielbouten
worden losgedraaid.
Krik met geïntegreerde slinger: hiermee kan
de auto worden opgekrikt.
NOODZAKELIJK GEREEDSCHAP*
Gereedschap voor het verwijderen van
sierdoppen: hiermee kunnen bij lichtmetalen
velgen de sierdoppen van de wielbouten
worden verwijderd.
* Afhankelijk van het land van bestemming is uw auto voorzien van het
gereedschap dat nodig is voor het verwisselen van een wiel en kan
uw auto tevens zijn voorzien van een reservewiel (zie de volgende
bladzijden).
Gebruik niet:
- de krik voor andere werkzaamheden dan het opkrikken van
de auto,
- een andere krik dan de bij de auto meegeleverde krik.
Als de auto niet is voorzien van de originele krik, neem dan contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats
om de door de fabrikant geleverde krik aan te schaffen.
158
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
DEMONTEREN VAN HET WIEL
F Plaats de voet van de krik op de grond, loodrecht onder één van de
twee steunpunten aan de voorzijde A of achterzijde B (gebruik het
steunpunt dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel bevindt).
F Verwijder de sierdop van elke wielbout met het gereedschap voor
het verwijderen van sierdoppen.
F Bevestig de dop voor de slotbouten op de wielsleutel en draai de
slotbout een omwenteling los.
F Draai de overige wielbouten een omwenteling los met alleen de
wielsleutel.
F Draai de krik uit tot de kop van de krik het gebruikte steunpunt A of
B raakt; het centrale deel van de kop van de krik moet goed in het
steunpunt A of B steken.
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op een gladde of zachte
ondergrond kan de krik wegglijden of wegzakken - Kans op letsel!
Gebruik alleen de steunpunten A of B aan de onderzijde van de
auto en zorg ervoor dat de kop van de krik goed in het midden van
het steunpunt steekt. Zo niet, dan kan de auto beschadigd raken
en/of de krik wegzakken - Kans op letsel!
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
159
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
F Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond
is om het (niet lekke) reservewiel te monteren.
F Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg.
F Verwijder het wiel.
MONTEREN VAN HET WIEL
F Plaats het wiel op de naaf.
F Draai de wielbouten met de hand vast.
F Draai de slotbout met de wielsleutel en de dop enigszins vast.
F Draai de overige wielbouten enigszins vast met alleen de
wielsleutel.
F Laat de krik zakken.
F Vouw de krik op en verwijder hem.
160
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
GEREEDSCHAP EN RESERVEWIEL*
Afhankelijk van het land van bestemming is uw auto voorzien van het
gereedschap dat nodig is voor het verwisselen van een wiel en kan uw
auto tevens zijn voorzien van een reservewiel.
Het reservewiel is opgeborgen in een beschermhoes die met
klittenband op de vloer van de bagageruimte is bevestigd.
Het gereedschap bevindt zich in een opbergbak onder de vloerplaat
van de bagageruimte.
Ga nooit rijden met de rugleuning van de
achterbank neergeklapt als het reservewiel
of het wiel met de lekke band zich in de
bagageruimte bevindt.
Waarschuwingsopdruk
"Niet de rugleuning van de achterbank
ontgrendelen!"
* Volgens land van bestemming.
F Draai de slotbout vast met de wielsleutel en de dop.
F Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel.
F Bevestig de doppen op de wielbouten.
F Berg het gereedschap op in de opbergbak.
Na het verwisselen van het wiel
Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en
de bandenspanning van het nieuwe wiel controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
161
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Toegang tot het reservewiel*
F Open het kofferdeksel.
F Verwijder het reservewiel door het aan de handgreep van de
beschermhoes op te tillen.
F Zet het wiel rechtop zodat u de waarschuwingsopdruk kunt lezen.
F Verwijder het klittenband van het loopvlak.
F Verwijder de riemen aan beide zijden en maak deze los.
F Haal het wiel uit de beschermhoes.
Wanneer u het wiel weer in de hoes stopt, moet het ventiel tegenover
de bevestigingen van de riemen uitkomen.
Toegang tot het gereedschap*
F Open het kofferdeksel.
F Beweeg de vloerplaat van de bagageruimte omhoog met behulp
van de riem.
F Zet de vloerplaat rechtop vast met behulp van de aanslagen aan
weerszijden van de bagageruimte.
F Verwijder de bandenreparatieset zodat u toegang hebt tot de krik.
* Volgens land van bestemming.
Dit gereedschap is speciek voor uw auto. Gebruik het niet voor
andere doeleinden.
162
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
SNEEUWKETTINGEN
Maat van de af fabriek
gemonteerde banden
Maximale afmeting van de
schakels
235/45 R18
sneeuwkettingen niet mogelijk
235/40 R19
225/45 R18 9 mm
Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor het type velg van uw
auto:
Uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden
voorzien. Een noodreservewiel mag niet worden voorzien van een
sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke geldende regelgeving over
het gebruik van sneeuwkettingen en de maximaal toegestane
snelheid.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een sneeuwvrij gemaakte weg
om schade aan de banden en het wegdek te voorkomen. Als uw
auto is voorzien van lichtmetalen velgen, controleer dan of de
ketting en de bevestigingen de velg niet raken.
Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie
en het remgedrag van de auto.
Montagetips
F Als u onderweg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan
langs de kant van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F Trek de handrem aan en plaats eventueel wielblokken voor of
achter de wielen om te voorkomen dat de auto wegglijdt.
F Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de aanwijzingen van de
fabrikant.
F Rijd langzaam weg en rijd een klein stukje met een snelheid van
maximaal 50 km/h.
F Zet de auto stil en controleer of de kettingen correct gespannen
zijn.
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek het monteren van de
sneeuwkettingen te oefenen; doe dit op een vlakke en droge ondergrond.
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
163
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
WISSERBLADEN VERVANGEN
VOORDAT U EEN WISSERBLAD DEMONTEERT
F Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut na het
afzetten van het contact om de ruitenwissers naar het midden van
de voorruit te verplaatsen.
DEMONTEREN
F Til de desbetreffende ruitenwisserarm op.
F Maak het wisserblad los en verwijder het.
MONTEREN
F Breng het nieuwe wisserblad aan en klik het vast.
F Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug.
NA HET MONTEREN VAN EEN WISSERBLAD
F Zet het contact aan.
F Bedien nogmaals de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers in
de ruststand te zetten.
164
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
ECO-MODUS
De eco-modus bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal
functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies
zoals het audio- en telematicasysteem, de ruitenwissers, dimlichten,
plafonniers, ... nog in totaal maximaal 30 minuten gebruiken.
INSCHAKELEN VAN DE ECO-MODUS
Na deze tijd geeft een melding op het multifunctionele display aan dat
de eco-modus is ingeschakeld. De actieve functies worden dan in de
ruststand gezet.
Bij een onladen accu is deze tijd aanzienlijk korter.
Als u op het moment dat de eco-modus wordt ingeschakeld aan
het telefoneren bent, kan het telefoongesprek nog gedurende
5 minuten worden voortgezet via de handsfree set van de
Peugeot Connect Sound of de Peugeot Connect Nav van uw auto.
UITSCHAKELEN VAN DE ECO-MODUS
De functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart
wordt.
Om deze functies direct opnieuw te kunnen gebruiken moet u de motor
starten en deze minstens vijf minuten laten draaien.
Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden (zie de
rubriek "12V-accu").
SPAARFASE
De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het
ontladen van de accu te voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de
accu enkele functies (airconditioning, achterruitverwarming, ...) tijdelijk
worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand
van de accu dit toelaat.
Deze tijd is nodig om de accu voldoende bij te laden.
Blijf de motor niet herhaaldelijk opnieuw starten om de functies direct
weer te kunnen gebruiken.
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
165
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
12V-ACCU
De accu bevindt zich in de motorruimte.
Toegang tot de accu:
F open de motorkap met de hendel in het interieur en vervolgens de
veiligheidshaak aan de buitenzijde,
F verwijder de kunststof afdekkap voor toegang tot de twee
accupolen,
F maak indien nodig de zekeringkast los om de accu te verwijderen.
TOEGANG TOT DE ACCU
Alvorens werkzaamheden mogen worden uitgevoerd
Zet de auto stil, trek de handrem aan, zet de versnellingsbak in
de neutraalstand (of de stand P bij een auto met automatische
transmissie) en zet het contact af.
Controleer of alle elektrische functies zijn uitgeschakeld.
Keer de polariteiten niet om en gebruik uitsluitend een 12V-lader.
Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor.
Laad de accu niet op zonder de accupoolklemmen los te nemen.
Controleer of de accupolen en -klemmen schoon zijn. Als ze
bedekt zijn met sulfaat (een wit- of groenachtige aanslag),
demonteer ze dan en maak ze schoon.
Accu's bevatten schadelijke stoffen, zoals zwavelzuur en lood.
Accu's moeten volgens de wettelijke voorschriften worden
afgevoerd en mogen in geen geval bij het huisvuil terechtkomen.
Lever lege batterijen en accu's in bij een speciaal
afvalstoffendepot.
166
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Een aantal functies is niet beschikbaar als de laadtoestand van de
accu onvoldoende is.
STARTEN VAN DE MOTOR MET EEN HULPACCU EN STARTKABELS
Als de accu van uw auto ontladen is, kan de motor worden gestart
met een hulpaccu (externe accu of een accu van een andere auto) en
startkabels.
Controleer eerst of de nominale spanning van de hulpaccu 12 V
bedraagt en of de capaciteit van de hulpaccu minimaal gelijk is
aan die van de ontladen accu.
Start de motor niet door een acculader aan te sluiten.
Koppel de pluspool (+) van de accu niet los terwijl de motor draait.
F Verwijder, indien uw auto hiermee is uitgerust, het kunststof kapje
van de pluspool (+).
F Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van de ontladen accu A
en vervolgens op de pluspool (+) van de hulpaccu B.
F Sluit de groene of zwarte kabel aan op de minpool (-) van de
hulpaccu B (of op het massapunt van de auto met de hulpaccu).
F Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels in
omgekeerde volgorde los.
F Breng, indien uw auto hiermee is uitgerust, het kunststof kapje aan
op de pluspool (+).
F Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het
massapunt C van de auto met de lege accu (of op de motorsteun).
F Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat deze
gedurende enkele minuten draaien.
F Stel de startmotor in werking van de auto met de lege accu en laat
de motor draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het contact af en wacht even
alvorens een nieuwe poging te doen.
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
167
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
DE (+) KLEM LOSKOPPELEN
F Trek de hendel D zo ver mogelijk omhoog om de accupoolklem E te
ontgrendelen.
WEER AANSLUITEN VAN DE (+) KLEM
F Plaats de geopende accupoolklem E op de pluspool (+) van de
accu.
F Druk verticaal op de accupoolklem om deze goed tegen de accu
aan te drukken.
F Zet de accupoolklem vast door de hendel D omlaag te bewegen.
Forceer de hendel niet door erop te duwen, aangezien de
accupoolklem niet kan worden vergrendeld als deze niet correct is
geplaatst; herhaal de procedure.
LADEN MET BEHULP VAN EEN ACCULADER
Als de accu van uw auto ontladen is of als u verwacht de auto voor
langere tijd niet te zullen gebruiken, kunt u de accu laden met een
acculader.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats
voor informatie over de acculaders die voor de accu van uw auto
geschikt zijn.
Alvorens de accu los te koppelen
F Zorg ervoor dat de accu bereikbaar is.
F Klap de beweegbare achterspoiler in.
F Controleer of alle portieren en het kofferdeksel gesloten, maar niet
vergrendeld zijn.
F Controleer of het contact meer dan 4 minuten geleden is afgezet.
Als de auto langer dan een maand niet wordt gebruikt, koppel dan
de accu los.
Laat, om te voorkomen dat de accu ontladen raakt, de verlichting
niet herhaaldelijk branden terwijl het contact is afgezet (zie de
paragraaf "Eco-mode").
168
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Laden
F Koppel de pluspool (+) los.
F Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader.
F Sluit de rode kabel van de lader aan op de pluspool (+) van de accu
en vervolgens de zwarte kabel op de minpool (-) van de accu.
F Als de accu is opgeladen, maak dan de kabels van de lader in
omgekeerde volgorde los.
Om explosie of brand te voorkomen moet de accu in een
geventileerde ruimte en uit de buurt van open vuur of vonken
worden opgeladen.
Laad geen bevroren accu op; om explosie te voorkomen moet
deze eerst ontdooid zijn.
Als de accu bevroren is geweest, laat deze dan voor het opladen
door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwaliceerde
werkplaats controleren op beschadigingen van de inwendige
delen en op scheuren in de behuizing (kans op lekkage van giftig
en corrosief zuur).
RESETTEN NA HET WEER AANSLUITEN
Zet, nadat de accu weer is aangesloten, het contact aan en wacht
minimaal één minuut alvorens de motor te starten: de elektronische
systemen van de auto worden in die tijd gereset.
U moet zelf de volgende systemen en gegevens resetten (raadpleeg
hiervoor de desbetreffende rubrieken):
- de sleutel met afstandsbediening,
- de elektrische ruitbediening en en het automatisch op een kier
zetten van de portierruiten,
- de datum en de tijd,
- de instellingen van de autoradio of van het ingebouwde
navigatiesysteem.
Controleer of er na het aanzetten van het contact geen foutmeldingen
worden weergegeven of waarschuwingslampjes blijven branden.
Mochten er zich na deze handelingen kleine storingen blijven voordoen,
raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats.
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
169
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
EEN LAMP VERVANGEN
De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met
een speciale vernislaag:
F reinig de koplampen nooit met een droge of schurende
doek en gebruik geen oplosmiddelen,
F gebruik een spons met zeepwater of een pH-neutraal product,
F wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert
te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de
koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht,
om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te
voorkomen.
VERLICHTING VÓÓR
Uitvoering met halogeenlampen
1. Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig).
2. Dimlicht (H7).
3. Grootlicht (H1).
4. Verlichting overdag/parkeerlicht (P21/5W).
of
Verlichting overdag/parkeerlicht (leds).
Bij het vervangen van lampen moet de verlichting minstens enkele
minuten uitgeschakeld zijn (risico van ernstige verbranding).
F Raak de lamp niet met de vingers aan, maar gebruik een
niet-pluizende doek.
In verband met het behoud van de kwaliteit van de koplampen
mogen uitsluitend anti-UV-lampen worden gebruikt.
Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met
dezelfde specicaties.
170
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
1. Richtingaanwijzers (PY21W SV zilverkleurig).
2. Dimlicht/grootlicht (bochtverlichting) (D1S).
3. Extra grootlicht (H1).
4. Verlichting overdag/parkeerlicht (P21/5W).
of
Verlichting overdag/parkeerlicht (leds).
Uitvoering met xenonlampen en bochtverlichting
Elektrocutiegevaar
Het vervangen van een xenonlamp (D1S) moet worden uitgevoerd
door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwaliceerde
werkplaats.
Lamp van richtingaanwijzer vervangen
F Draai de lamphouder een kwart omwenteling en verwijder het geheel.
F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.
Voer het monteren in de omgekeerde volgorde uit.
De amber- of zilverkleurige lampen, zoals die van de
richtingaanwijzers, moeten worden vervangen door lampen met
dezelfde kleur en eigenschappen.
Sluit bij het monteren uiterst zorgvuldig de beschermkap om
ervoor te zorgen dat de lamp goed wordt afgedicht.
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
171
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Lampen dimlicht vervangen
F Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen.
F Neem de stekker van de lamp los.
F Druk de veren uit elkaar om de lamp te kunnen verwijderen.
F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Lampen grootlicht vervangen
F Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen.
F Neem de stekker van de lamp los.
F Druk de veren in om de lamp te kunnen verwijderen.
F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Lampen verlichting overdag/parkeerlicht vervangen
F Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen.
F Neem de stekker van de lamp los.
F Draai de lamphouder een kwart omwenteling en verwijder het
geheel.
F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
172
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Lampen geïntegreerde zijknipperlichten vervangen
Verlichting overdag/parkeerlicht vervangen
ACHTERLICHTEN
1. Achterlichten (LED's).
2. Richtingaanwijzers (LED's).
3. Remlichten/parkeerlichten (P21/5W).
4. Achteruitrijlichten (P21W).
5. Mistachterlicht (P21W).
Neem voor het vervangen van dit type LED-lamp contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats
voor het vervangen van deze lampen.
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
173
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Lamp van de remlichten/parkeerlichten vervangen
Deze lamp wordt van buiten af vervangen:
F open het kofferdeksel,
F klik het desbetreffende klepje in de bekleding aan de zijkant los en
verwijder het,
F klik de lampunit vanaf de onderzijde los en kantel deze,
F draai de lamphouder een kwartslag en neem deze los,
F draai de lamp een kwartslag en vervang deze.
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
F neem de stekker van de lampunit los,
F verwijder de twee schroeven van de lampunit,
174
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Lamp van de achteruitrijlichten en het mistachterlicht vervangen
Uitvoering met asymmetrisch dubbel uitlaatsierstuk
Deze twee lampen kunnen vanaf de buitenzijde van de achterbumper
worden vervangen:
F klik het beschermkapje via de achterzijde los en kantel het,
F verwijder het kapje volledig om toegang te krijgen tot de twee
schroeven van de lampunit,
Let op: raak om brandwonden te voorkomen de uitlaatpijp
niet aan bij het vervangen van een lamp, meteen na het
afzetten van het contact, aan de linkerzijde van de auto.
F draai deze twee schroeven een kwartslag en verwijder ze,
F duw de lampunit richting het interieur van de auto om deze los te
klikken en kantel de unit vervolgens,
F trek de lampunit naar buiten om toegang te krijgen tot de
verschillende lamphouders.
- Voor de achteruitrijlichten: trek aan de desbetreffende
lamphouder,
- draai de lamp een kwartslag en vervang deze.
- Voor het mistachterlicht: draai de lamphouder een kwartslag en
verwijder deze,
- draai de lamp een kwartslag en vervang deze.
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
175
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Uitvoering met symmetrisch dubbel uitlaatsierstuk
Deze twee lampen kunnen worden vervangen door de lichtunit A
gedeeltelijk uit de achterbumper te verwijderen:
F draai met een schroevendraaier de 3 bevestigingsbouten B aan de
onderzijde van de auto los,
Let op: raak als u een lamp meteen na het afzetten van het
contact vervangt de uitlaatpijp niet aan, om brandwonden te
voorkomen.
F laat voorzichtig het voorste gedeelte van de lichtunit zakken om de
lamphouders C te kunnen bereiken,
F draai de desbetreffende lamphouder een kwart omwenteling en trek
hem in de richting van de voorzijde van de auto,
F draai de lamp een kwart omwenteling en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
176
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Lamp van de parkeerlichten en de richtingaanwijzers
vervangen
Raadpleeg voor het vervangen van dit type lamp met LED's het
PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.
Richt bij het verwijderen van hardnekkig vuil met een
hogedrukspuit niet direct op de koplampen, de verlichting en
omringende delen, anders kunnen de lak en de afdichting
beschadigd raken.
Lamp van de kentekenplaatverlichting vervangen (W5W)
F Steek het uiteinde van de autosleutel in het gat in het transparante
kapje.
F Duw deze naar buiten om het kapje los te maken.
F Verwijder het transparante kapje.
F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.
Lamp van het derde remlicht vervangen (LED's)
Raadpleeg voor het vervangen van dit type lamp met LED's het
PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.
Wassen met een hogedrukspuit
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
177
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
ZEKERINGEN VERVANGEN
TOEGANG TOT HET GEREEDSCHAP
De tang voor het verwijderen van zekeringen is zich aan de binnenzijde
van het deksel van de zekeringkast dashboard bevestigd:
F draai de schroef een kwart omwenteling naar links,
F trek het deksel rechts boven los,
F maak het deksel helemaal los en draai het om,
F haal de houder met de tang uit de binnenzijde van het deksel.
VERVANGEN VAN EEN ZEKERING
Voordat u een zekering vervangt, dient u:
F de oorzaak van de storing op te sporen en te (laten) verhelpen,
F alle stroomverbruikers uit te schakelen,
F de auto stil te zetten en het contact af te zetten,
F de defecte zekering op te sporen met behulp van de op de
volgende pagina's vermelde tabellen en overzichten.
Bij het vervangen van een zekering moet u:
- de speciale tang gebruiken om de zekering uit de zekeringkast te
verwijderen en de staat van de draad controleren,
- een defecte zekering altijd vervangen door een zekering met dezelfde
stroomsterkte (dezelfde kleur); het gebruik van een zekering met een
andere stroomsterkte kan tot storingen (of zelfs brand) leiden.
Goed Defect
Tang
Wanneer de storing kort na het vervangen van de zekering weer
optreedt, moet u de elektrische uitrusting laten controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.
178
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Montage van elektrische accessoires
Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is
reeds rekening gehouden met de montage van zowel de
standaarduitrusting als eventuele opties.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats voordat u andere elektrische voorzieningen of
accessoires in de auto monteert of laat monteren.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit
storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires
die niet door PEUGEOT aanbevolen en geleverd worden, en niet
volgens de voorschriften van zijn gemonteerd. Dit geldt met name
als het gezamenlijke stroomverbruik van de extra accessoires
meer dan 10 milliampère bedraagt.
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
179
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
ZEKERINGEN DASHBOARD
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde van het dashboard
(linkerzijde) en bevat twee houders.
Toegang tot de zekeringen
F Zie de paragraaf "Toegang tot het gereedschap".
Overzicht zekeringen
Zekering Ampère Functies
F2 30 A
Massa vergrendeling en supervergrendeling
F3 5 A
Elektronische eenheid airbags, actieve
motorkap en pyrotechnische gordelspanners.
F4 10 A
Schakelaar koppelingspedaal,
elektrochromatische binnenspiegel,
automatische transmissie, eenheid
veiligheidsschakeling.
F5 30 A
Eentraps elektrische ruitbediening,
voeding inklapbare buitenspiegels.
F7 5 A
Plafonniers voor en achter,
kaartleeslampjes, verlichting zonneklep,
verlichting dashboardkastje.
F8 20 A
Autoradio, autoradio/telefoon,
multifunctioneel display, detectie te lage
bandenspanning, klokje.
F9 30 A 12V-aansluiting.
F10 15 A Stuurkolomschakelaars.
F11 15 A Contactslot met circuit lage stroomsterkte.
F12 15 A
Instrumentenpaneel, airconditioning,
geheugeneenheid bestuurdersstoel,
regen-/lichtsensor, airbags.
Houder 1
180
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Zekering Ampère Functies
F13 5 A Servicecentrale motor, actieve motorkap.
F14 15 A
Multifunctioneel display, pictogrammendisplay
veiligheidsgordels en airbag voorpassagier,
display instrumentenpaneel, versterker,
handsfree set, elektronische eenheid
parkeerhulp, USB Box.
F15 30 A Vergrendeling en supervergrendeling.
F17 40 A Achterruit- en buitenspiegelverwarming.
Zekering Ampère Functies
G36 30 A Hi-versterker.
G37 30 A Geheugeneenheid passagiersstoel vóór.
G38 30 A Geheugeneenheid bestuurdersstoel.
G39 5 A Geheugeneenheid verlichting.
G40 30 A
Stoelverwarming bestuurder en
voorpassagier.
Houder 2
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
181
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
ZEKERINGEN MOTORRUIMTE
De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu (links).
Toegang tot de zekeringen
F Maak het deksel los.
F Vervang de zekering (zie de desbetreffende paragraaf).
F Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel voor
een goede afdichting van de zekeringkast.
Overzicht zekeringen
Zekering Ampère Functies
F2 15 A Claxon.
F3 10 A Ruitensproeiers voor.
F4 20 A Verlichting overdag.
F5 15 A
Luchthoeveelheidsmeter,
koelvloeistofpomp, oliepomp, thermostaat,
voorverwarming blow-by (benzine),
bypass- en EGR-kleppen (diesel),
voorverwarming brandstof (diesel).
F6 10 A
Sensor verdraaiing stuurwiel, elektronische
eenheid ABS/ESC, sensor ESC.
F7 10 A
Elektronische eenheid stuurbekrachtiging,
automatische transmissie,
rempedaalschakelaar met twee functies.
F8 25 A Bediening startmotor.
F9 10 A
Diagnoseaansluiting, bochtverlichting,
pomp roetlter (diesel).
F11 40 A Aanjager airconditioning.
182
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Zekering Ampère Functies
F12 40 A Lage/hoge snelheid ruitenwissers vóór.
F15 10 A Grootlicht rechts.
F16 10 A Grootlicht links.
F17 15 A Dimlicht links.
F18 15 A Dimlicht rechts.
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
183
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Overzicht zekeringen boven de accu
Zekering Ampère Functies
F2 5 A Rempedaalschakelaar met twee functies.
F3 5 A Eenheid laadtoestand accu.
F4 25 A Elektrokleppen ABS/ESC.
F6 15 A Automatische transmissie.
Werkzaamheden aan de andere typen zekeringen (tussenmaat
zekeringen en hoofdzekeringen) dienen altijd door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats uitgevoerd te
worden.
184
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
SLEPEN VAN EEN AUTO
SLEEPOOG
Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte.
Voor toegang:
F open het kofferdeksel,
F til de vloerplaat op met behulp van de riem,
F zet de vloerplaat vast in verticale positie, tot voorbij de aanslagen
aan de zijkanten van het kofferdeksel,
F neem het sleepoog uit de opbergbak.
ALGEMENE AANWIJZINGEN
Volg de huidige wetgeving in uw land op.
Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van
de auto die wordt gesleept.
Er moet iemand achter het stuur van de gesleepte auto blijven
zitten. Deze persoon moet beschikken over een geldig rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een
goedgekeurde sleepstang; touwen en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet voorzichtig wegrijden.
Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en
stuurbekrachtiging uitgeschakeld.
Laat uw auto in de volgende gevallen slepen door een
professioneel bergingsbedrijf :
- als de auto is gestrand op de autosnelweg,
- bij auto's met vierwielaandrijving,
- als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand
te zetten, het stuurslot te ontgrendelen of de handrem los te
zetten,
- bij takelen met slechts twee wielen op de grond,
- bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang...
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
185
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
SLEPEN VAN UW AUTO
Sleepoog aan de voorzijde
F Maak het klepje in de voorbumper los door op de linkerkant ervan
te drukken.
F Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
F Bevestig de sleepstang.
F Zet de versnellingshendel in de neutraalstand (stand N bij de
automatische transmissie).
Het niet naleven van dit voorschrift kan er toe leiden dat
bepaalde onderdelen (remsysteem, transmissie) beschadigd
raken en dat de rembekrachtiger na het starten mogelijk niet
meer werkt.
F Deblokkeer het stuurslot door het contact aan te zetten en zet de
handrem vrij.
F Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in.
F Rijd voorzichtig weg en rijd langzaam. Leg geen grote afstanden af.
Wegslepen aan de achterzijde
In een noodsituatie waarbij de auto aan de achterzijde moet worden
weggesleept (bijvoorbeeld uit een parkeervak of, als de auto van de
weg is geraakt, uit de berm), kan gebruik worden gemaakt van het
sleepoog aan de achterzijde.
F
Maak het klepje in de achterbumper los door op de linkerkant ervan te drukken.
F Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
F Bevestig de sleepkabel.
F Zet de versnellingshendel in de neutraalstand (stand N bij de
automatische transmissie).
F Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in.
F Rijd voorzichtig weg om de auto te bevrijden.
* Behalve uitvoeringen met een symmetrisch dubbel uitlaatsierstuk.
SLEPEN VAN EEN ANDERE AUTO*
F Maak het klepje in de achterbumper los door op de linkerkant ervan
te drukken.
F Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
F Bevestig de sleepstang.
F Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in.
F Rijd voorzichtig weg en rijd langzaam. Leg geen grote afstanden af.
186
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
TREKKEN VAN EEN AANHANGER
De trekhaak bestaat uit een mechanisch systeem voor het aankoppelen
van een aanhanger en een elektrische aansluiting voor de verlichting en
signalering.
Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door
PEUGEOT geteste en goedgekeurde trekhaak met een zonder
gereedschap afneembare kogel, inclusief de originele bedrading,
en deze door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwaliceerde
werkplaats te laten monteren.
Als de trekhaak wordt gemonteerd door een ander bedrijf dan
van het PEUGEOT-netwerk, moet de montage worden uitgevoerd
volgens de voorschriften van de fabrikant.
ADVIEZEN
Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de
auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder.
Gewichtsverdeling
F Verdeel het gewicht in de aanhanger gelijkmatig, plaats zware
voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en houd u aan de
toegestane kogeldruk.
Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af
als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de
1000 m 10% van het maximale aanhangergewicht af en herhaal dit voor
elke volgende 1000 m.
Raadpleeg de rubriek "Technische gegevens" voor de gewichten en
aanhangergewichten die voor uw uitvoering van de auto van toepassing zijn.
Zijwind
F Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto
groter is.
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en
bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger.
Uitvoeringen met een symmetrisch dubbel uitlaatsierstuk kunnen
niet worden voorzien van een trekhaak.
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
187
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Koeling
Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het
motortoerental.
F Pas uw snelheid aan om het toerental te beperken.
Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van het
hellingspercentage en de buitentemperatuur.
Let in elk geval goed op de aanwijzing van de
koelvloeistoftemperatuurmeter.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en
breng deze indien nodig op de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger.
F Als het waarschuwingslampje van de
koelvloeistoftemperatuur gaat branden in combinatie
met het waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor af.
De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld als bij het
aankoppelen van een aanhanger een originele PEUGEOT-
trekhaak wordt gebruikt.
Ga wanneer geen aanhanger is aangekoppeld niet rijden zonder
dat de afneembare kogel is verwijderd, omdat deze anders voor
het mistachterlicht zit.
188
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
REINIGEN EN ONDERHOUDEN
Raadpleeg de algemene voorschriften met betrekking tot het reinigen
en onderhouden van uw auto in het onderhouds- en garantieboekje.
ALUMINIUM DAKBOGEN
Gebruik bij het schoonmaken van de dakbogen nooit een droge doek of
schuurmiddel.
Gebruik een spons met zeepwater.
PEUGEOT TECHNO TEP
Gebruik bij het schoonmaken van deze bekleding geen oplos- of
schoonmaakmiddel in combinatie met een droge doek.
Stof de bekleding eerst af en gebruik vervolgens een zachte doek en
zeepwater. Droog de bekleding af met een andere zachte doek.
KOPLAMPEN EN ACHTERLICHTEN
De koplampen zijn uitgerust met glazen van polycarbonaat voorzien
van een beschermlaag.
Gebruik voor het schoonmaken van de koplampen nooit een droge
doek of een schuur-, schoonmaak- of oplosmiddel.
Gebruik een spons en zeepwater.
STICKERSETS VOOR PERSOONLIJKE STYLING
Deze stickersets zijn voorzien van een speciale behandeling tegen
veroudering en losscheuren.
De stickers zijn ontworpen om de carrosserie van de auto een
persoonlijke tint te geven.
Het is raadzaam de stickersets, die ook leverbaar zijn als accessoire,
te laten aanbrengen door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwaliceerde werkplaats.
Om te voorkomen dat de vernislaag en de afdichtrubbers
beschadigd raken, is het raadzaam de koplampen, de achterlichten
en omgeving niet te reinigen met een hogedrukreiniger.
Houd u bij het gebruik van een hogedrukreiniger aan de
voorschriften met betrekking tot de druk en de spuitafstand.
Verwijder eerst hardnekkig vuil met behulp van een spons en lauw
zeepwater.
Als u bij het wassen van de auto gebruikmaakt van een
hogedrukspuit, houd dan het uiteinde van de spuit op een afstand
van ten minste 30 cm van de stickers.
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
189
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
MATTE LAK
Mocht uw auto voorzien zijn van een matte blanke laklaag, volg dan
de volgende voorschriften op ter voorkoming van beschadiging van de
laklaag door inadequate behandeling.
Deze voorschriften gelden ook voor lichtmetalen velgen die voorzien
zijn van een matte blanke laklaag.
Wrijf nooit over een droge carrosserie.
Was uw auto niet in een wasstraat met borstels.
Gebruik nooit poetsmiddelen voor de carrosserie of de
lichtmetalen velgen. Poetsen doet de lak glimmen.
Gebruik geen lakreiniger, schuurmiddel of poetsmiddel en zet de
auto ook niet in de was. Deze producten zijn uitsluitend geschikt
voor glimmende oppervlakken. Wanneer deze producten worden
gebruikt voor auto's met een matte lak, kan de laklaag ernstig
worden beschadigd, hetgeen zich uit in niet meer te verwijderen
glimmende oppervlakken of vlekken.
Gebruik geen hogedrukspuit voorzien van een borstel, aangezien
dit krassen op de carrosserie achterlaat.
Kies nooit een wasprogramma dat eindigt met het aanbrengen
van een warme waslaag.
Gebruik van het gamma "TECHNATURE" - de door PEUGEOT erkende
en voorgeschreven onderhoudsmiddelen - de insectenverwijderaar en
autoshampoo; dit zijn de enige gechikte producten voor de carrosserie.
De insectenverwijderaar kan ook gebruikt worden voor het reinigen van
kleine vlekjes, zoals vingerafdrukken.
Laat lakreparaties uitsluitend over aan het PEUGEOT-netwerk of aan
een gekwaliceerde werkplaats.
Wij adviseren u voor het wassen een hogedrukspuit of minimaal
een waterslang met hoge druk te gebruiken.
Het is raadzaam de auto met onthard water af te spoelen.
Maak uw auto uitsluitend droog met een microvezel doek, zonder
hard te wrijven.
Verwijder eventuele brandstofvlekken van de carrosserie
uitsluitend met een zachte doek en laat de lak vervolgens drogen.
190
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
ACCESSOIRES
Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u
aangeboden door het PEUGEOT-netwerk.
Deze accessoires en onderdelen zijn volledig aangepast aan uw auto,
zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie
van PEUGEOT.
"Comfort":
parkeerhulp vóór, thermomodule...
"Familie en recreatie":
bak in bagageruimte, bagagestopper, etsendrager op
trekhaak, trekhaak met zonder gereedschap afneembare kogel,
trekhaakbedrading...
"Styling":
met leder en alcantara bekleed sportstuurwiel, met alcantara beklede
pookhoes, lichtmetalen velgen, koolstofvezel buitenspiegelkappen...
"Veiligheid":
inbraakalarm, graveren van ruiten, slotbouten, alcoholtest,
EHBO-trommel, brandblusser, gevarendriehoek, veiligheidsvest,
zitverhogingen en kinderzitjes, voertuigvolgsysteem voor lokalisering na
diefstal, sneeuwkettingen, sneeuwsokken...
"Bescherming":
bak in bagageruimte, matten*, bumperstootlijsten, autohoes...
* Om te voorkomen dat pedalen blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed is bevestigd,
- leg nooit meerdere matten op één plaats.
Bij montage van een trekhaak en bedrading door een andere dan
een dealer van het PEUGEOT-netwerk, moeten de voorschriften
van de fabrikant worden opgevolgd.
8/
PRAKTISCHE INFORMATIE
191
RCZ_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Installeren van radiocommunicatiezenders
Voordat u radiozenders met buitenantenne als uitrusting achteraf
monteert, kunt u bij het PEUGEOT-netwerk de technische
gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen,
positie antenne, specieke installatievoorschriften) van de voor
montage geschikte zenders opvragen, conform de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/EG).
Afhankelijk van de lokale wetgeving kan de aanwezigheid van
bepaalde veiligheidsuitrusting verplicht zijn: veiligheidsvesten,
gevarendriehoeken, alcoholtests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser, een verbandtrommel,
spatlappen aan de achterzijde van de auto.
Het monteren van elektrische apparatuur of accessoires die
niet onder een artikelnummer in het assortiment van PEUGEOT
voorkomen, kan leiden tot storingen in het elektronisch systeem
van uw auto en een verhoogd stroomverbruik veroorzaken.
Houd hier rekening mee en neem contact op met een
vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om u te laten
informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires
voorzien van een artikelnummer.
"Multimedia":
portable navigatiesystemen, Wi on Board...
Bij het PEUGEOT-netwerk zijn tevens reinigings- en
onderhoudsmiddelen (voor interieur en exterieur) verkrijgbaar,
waaronder de milieuvriendelijke producten van het "TECHNATURE"-
gamma, evenals producten voor het bijvullen van reservoirs
(ruitensproeiervloeistof...), lakstiften en spuitbussen lak in de exacte
kleur van uw auto en navullingen (patroon voor noodreparatieset voor
banden) ...
192
RCZ_nl_Chap09_caracteristiques_ed01-2015
Motoren
1.6 THP
150 pk
1.6 THP 155 pk
1.6 THP
160 pk
1.6 THP
200 pk
1.6 THP
270 pk
Versnellingsbakken
BVA6
(Automaat
6 versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
BVA6
(Automaat
6 versnellingen)
BVA6
(Automaat
6 versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
Type variant uitvoering:
4J...
5FE-J 5FV-8
5FV-A
5FV-A/GT**
5FM-J
5FM-J/GT**
5FU-8
5FU-M
5FU-8/GT **
5FU-M/GT**
5FG-M
Cilinderinhoud (cm
3
) 1598 1598 1598 1598 1598
Boring x slag (mm) 77 x 85,8 77 x 85,8 77 x 85,8 77 x 85,8 77 x 85,8
Max. vermogen: ECE-norm (kW)* 110 115 120 147 199
Toerental bij max. vermogen (t/min) 6050 6000 6000 5500 6000
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 240 240 240 275 330
Toerental bij max. koppel (t/min) 1400 1400 1400 1700 1900
Brandstof Loodvrij Loodvrij Loodvrij Loodvrij Loodvrij
Katalysator Ja Ja Ja Ja Ja
Inhoud motorolie (in liter)
(met vervangen lter)
4,25 4,25 4,25 4,25 -
BENZINEMOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de
Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).
** Uitvoering GT Line.
9/
TECHNISCHE GEGEVENS
193
RCZ_nl_Chap09_caracteristiques_ed01-2015
Motoren 1.6 THP 150 pk 1.6 THP 155 pk
1.6 THP 155 pk
GT Line
Versnellingsbakken
BVA6
(Automaat
6 versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
BVA6
(Automaat
6 versnellingen)
BVA6
(Automaat
6 versnellingen)
Type variant uitvoering: 4J... 5FE-J 5FV-8 5FV-A 5FV-A/GT
- Ledig gewicht 1297 1275 1297 1297
- Gewicht rijklaar 1372 1350 1372 1372
- Nuttig laadvermogen 463 465 463 463
- Maximaal technisch toegestane massa
totaal
1760 1740 1760 1760
- Maximaal toegestaan treingewicht
max. hellingspercentage 12% 2260 2240 2260 1760
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
max. hellingspercentage 10% of 12% 500 500 500 0
- Aanhanger geremd* (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
650 650 650 0
- Aanhanger ongeremd 500 500 500 0
- Aanbevolen kogeldruk 65 65 65 0
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven
aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger gelden lagere snelheidslimieten (houd u aan de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h)).
Bij hoge buitentemperatuur zullen ter bescherming van de motor de prestaties minder zijn. Verminder het aanhangergewicht als de
buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (IN KG) VAN AUTO'S MET BENZINEMOTOREN
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximum toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
194
RCZ_nl_Chap09_caracteristiques_ed01-2015
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven
aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger gelden lagere snelheidslimieten (houd u aan de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h)).
Bij hoge buitentemperatuur zullen ter bescherming van de motor de prestaties minder zijn. Verminder het aanhangergewicht als de
buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt.
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximum toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Motoren 1.6 THP 160 pk
1.6 THP 160 pk
GT Line
1.6 THP 200 pk
1.6 THP 200 pk
GT Line
1.6 THP 270 pk
Versnellingsbakken
BVA6
(Automaat
6 versnellingen)
BVA6
(Automaat
6 versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
Type variant uitvoering: 4J... 5FM-J 5FM-J/GT
5FU-8
5FU-M
5FU-8/GT
5FU-M/GT
5FG-M
- Ledig gewicht 1297 1297 1297 1297 1280
- Gewicht rijklaar 1372 1372 1372 1372 1355
- Nuttig laadvermogen 463 463 483 483 425
- Maximaal technisch toegestane massa
totaal
1760 1760 1780 1780 1780
- Maximaal toegestaan treingewicht
max. hellingspercentage 12% 2260 1760 2280 1780 1780
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
max. hellingspercentage 10% of 12% 500 0 500 0 0
- Aanhanger geremd* (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
650 0 650 0 0
- Aanhanger ongeremd 500 0 500 0 0
- Aanbevolen kogeldruk 65 0 65 0 0
9/
TECHNISCHE GEGEVENS
195
RCZ_nl_Chap09_caracteristiques_ed01-2015
Motor 2.0 HDi 160 pk
Versnellingsbak
BVM6
(Handgeschakeld 6 versnellingen)
Type variant uitvoering:
4J...
RHH-8
Cilinderinhoud (cm
3
) 1997
Boring x slag (mm) 85 x 88
Max. vermogen: ECE-norm (kW)* 120
Toerental bij max. vermogen (t/min) 3750
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 340
Toerental bij max. koppel (t/min) 2000
Brandstof Diesel
Katalysator Ja
Roetlter Ja
Inhoud motorolie (in liter)
(met vervangen lter)
5,25
DIESELMOTOR EN VERSNELLINGSBAK
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de
Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).
196
RCZ_nl_Chap09_caracteristiques_ed01-2015
Motor 2.0 HDi 160 pk
Versnellingsbak
BVM6
(Handgeschakeld 6 versnellingen)
Type variant uitvoering: 4J... RHH-8
- Ledig gewicht 1370
- Gewicht rijklaar 1445
- Nuttig laadvermogen 455
- Maximaal technisch toegestane massa totaal 1825
- Maximaal toegestaan treingewicht
max. hellingspercentage 12%
2325
- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)
max. hellingspercentage 10% of 12%
500
- Aanhanger geremd* (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
650
- Aanhanger ongeremd 500
- Aanbevolen kogeldruk 65
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven
aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger gelden lagere snelheidslimieten (houd u aan de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h)).
Bij hoge buitentemperatuur zullen ter bescherming van de motor de prestaties minder zijn. Verminder het aanhangergewicht als de
buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (IN KG) VAN AUTO'S MET DIESELMOTOR
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximum toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
9/
TECHNISCHE GEGEVENS
197
RCZ_nl_Chap09_caracteristiques_ed01-2015
AFMETINGEN (IN MM)
Alle uitvoeringen, behalve de 1.6 THP 270 pk
198
RCZ_nl_Chap09_caracteristiques_ed01-2015
Uitvoering 1.6 THP 270 pk
Bumper en drempelkoker
De wagenhoogte van deze auto is verlaagd.
Wees daarom voorzichtig met het passeren
van stoepranden, drempels, oprijplaten,
rivierbeddingen, onverharde wegen…
9/
TECHNISCHE GEGEVENS
199
RCZ_nl_Chap09_caracteristiques_ed01-2015
IDENTIFICATIE
De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de
identicatie en registratie van de auto.
A. Voertuigidenticatienummer(VIN),onderdemotorkap.
Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie, bij de
schokdempersteun.
Til de kunststof afdekking op om het serienummer af te lezen.
C. Constructeurssticker.
Deze eenmalige sticker is op de portiersponning bevestigd, onder
de slotplaat van het portier aan de rechterzijde. De sticker bevat de
volgende informatie:
- de naam van de fabrikant,
- het Europese toelatingsnummer,
- het voertuigidenticatienummer (VIN),
- de maximaal technisch toegestane massa totaal,
- het maximaal toegestane treingewicht,
- de maximale massa op de voortrein,
- de maximale massa op de achtertrein.
Controleer de bandenspanning minimaal één keer per maand, bij
koude banden.
Een te lage bandenspanning veroorzaakt een hoger
brandstofverbruik.
B. Voertuigidenticatienummer(VIN),opdeonderste
voorruittraverse.
Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar door de voorruit.
D. Sticker bandenspanning/kleurcode van de lak.
Deze sticker is op de portiersponning aan bestuurderszijde
bevestigd en bevat de volgende informatie:
- de bandenspanning zonder belading en met volle belading,
- de bandenmaat (inclusief de load-index en het
snelheidssymbool),
- de bandenspanning van het reservewiel,
- de kleurcode van de lak.
201
RCZ_nl_Chap10a_BTA_ed01-2015
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP
202
RCZ_nl_Chap10a_BTA_ed01-2015
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP
Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op
deze toets. Het knipperen van het groene ledlampje en
een geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de
alarmcentrale "Peugeot Connect SOS" is verstuurd*.
Het groene ledlampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding
tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
Bij het aanzetten van het contact, gaat
het groene lampje 3 seconden branden.
Dit duidt op een goede werking van het
systeem.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag
geannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.
Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het
aanvragen van hulp bij het stranden van de auto.
Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is
verstuurd**.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep
geannuleerd. Het groene ledlampje dooft. De annulering wordt bevestigd
met een gesproken bericht.
Om een oproep te annuleren kunt u ook de alarmcentrale "Peugeot
Connect SOS" melden dat de oproep per vergissing werd verstuurd.
De alarmcentrale "Peugeot Connect SOS" lokaliseert onmiddellijk uw
auto, neemt in uw landstaal contact met u op** en roept indien nodig de
hulp in van de bevoegde hulpdiensten**. In landen waar de alarmcentrale
niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd,
wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder
lokalisatie.
Wanneer de elektronische eenheid airbags een botsing heeft
waargenomen, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van
de airbags, automatisch een noodoproep gedaan.
* Afhankelijk van de algemene gebruiksvoorwaarden, die u bij uw verkooppunt
kunt opvragen, en de technische beperkingen van het systeem.
Het oranje lampje knippert: er is een storing
in het systeem.
Het oranje lampje blijft branden: de
noodbatterij moet vervangen worden.
Raadpleeg in beide gevallen het
PEUGEOT-netwerk.
Wanneer u uw auto buiten het PEUGEOT-netwerk hebt gekocht, raden
wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten
controleren en eventueel congureren. In een meertalig land kunt u het
systeem laten congureren in de ofciële landstaal van uw voorkeur.
Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de diensten
PEUGEOT CONNECT, behoudt de constructeur zich het recht voor om op
elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen.
Peugeot Connect SOS Peugeot Connect Assistance
Werking van het systeem
** Afhankelijk van de geograsche dekking van "Peugeot Connect SOS"
en "Peugeot Connect Assistance" en van de ofciële landstaal die door
de eigenaar van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van beschikbare
diensten PEUGEOT CONNECT kunt u bij uw verkooppunt opvragen of op
www.peugeot.nl bekijken.
203
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in
uw auto functioneert.
PEUGEOT CONNECT Nav
01 Basisfunctie - Bedieningspaneel
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen
die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren
bij stilstaande auto.
Wanneer de eco-mode is geactiveerd schakelt
het systeem zichzelf na het afzetten van de motor
automatisch uit om te voorkomen dat de accu ontladen
raakt.
INHOUD
02 Bediening op stuurwiel
03 Werking
04 Navigatie
05 Verkeersinformatie
06 Telefoneren
07 Radio
08 Multimediaspelers
09 Audio-instellingen
10 Configuratie
11 Menustructuur display
204
206
207
209
222
225
235
240
246
247
248
GPS-navigatie
Multimedia-autoradio
Bluetooth
®
-telefoon
Veelgestelde vragen
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz. 252
01
204
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Selecteren:
- vorige/volgende radiozender
(automatisch).
- vorige/volgende nummer van een CD
of mediaspeler.
- linker of rechter gedeelte van het
scherm als er een menu wordt
weergegeven.
Links/rechts voor de functie " De kaart
verplaatsen ".
Huidige bewerking
afbreken, terug naar
vorige map.
Lang indrukken: terug
naar vorige weergave.
Toegang tot het menu
" Conguratie ".
Lang indrukken:
toegang tot het GPS-
bereik en de demo-
modus.
Toegang tot het menu
" Verkeersinformatie
TMC " en weergave
van de actuele
verkeersinformatie.
Selecteren:
- vorige/volgende item in een lijst of een
menu.
- vorige/volgende mediabestand.
- vorige/volgende radiofrequentie (stap
voor stap).
- vorige/volgende MP3-bestand.
Omhoog/omlaag voor de functie " De kaart
verplaatsen ".
BASISFUNCTIES
Toegang tot het menu
" Navigatie " en
weergave van de laatste
bestemmingen.
Kort indrukken (motor
afgezet): aan/uit.
Kort indrukken (draaiende
motor): uit-/inschakelen
van geluidsbron.
Toets MODE: Selecteren
van het type permanente
weergave.
Lang indrukken: Black
panel-functie (DARK).
Draaiknopje voor selecteren en bevestigen:
Selecteren van een item op het display en bevestigen
van uw keuze door het knopje kort in te drukken.
Als er geen menu of lijst wordt weergegeven: druk
het knopje kort in om een contextmenu op te vragen,
afhankelijk van de weergave op het scherm.
Draaien bij weergave van de kaart: in/-uitzoomen op de kaart.
Instellen geluidsvolume
(het geluidsvolume
van elke geluidsbron
wordt afzonderlijk
ingesteld, ook dat van de
verkeersinformatie en de
navigatie-aanwijzingen).
01
205
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Lang indrukken: resetten
van het systeem.
Toegang tot het menu
" Telefoon " en weergave
van de laatste gesprekken of
inkomend gesprek accepteren.
BASISFUNCTIES
Kort indrukken: selecteren van een opgeslagen
radiozender.
Lang indrukken: in het geheugen opslaan van de
huidige radiozender.
Toegang tot het Menu " MUSIC " en weergave van de tracks
of de afspeellijsten van de CD/MP3/Apple
®
-apparatuur.
Lang indrukken: weergave van het paneel met audio-
regelknoppen voor de geluidsbron " MEDIA " (CD/USB/
iPod/Streaming/AUX).
Toegang tot het menu " RADIO " en
weergave van de zenderlijst.
Lang indrukken: weergave van het
paneel met audio-regelknoppen voor de
geluidsbron tuner.
02
206
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
RADIO: selecteren van de vorige/
volgende voorkeuzezender.
Selecteren van het volgende item uit het
adresboek.
Toets SRC/TEL :
wijzigen van de geluidsbron,
bellen vanuit het adresboek,
telefoon opnemen/ophangen,
langer dan 2 seconden indrukken:
toegang tot het adresboek.
RADIO: selecteren van de vorige
radiozender in de lijst.
Lang indrukken: automatisch zoeken
naar zenders in aopende volgorde.
CD: selecteren van het vorige nummer.
CD: ingedrukt houden: snel
terugspoelen.
RADIO: selecteren van de volgende radiozender in de lijst.
Lang indrukken: automatisch zoeken naar zenders in
oplopende volgorde.
CD: selecteren van het volgende nummer.
CD: ingedrukt houden: snel vooruitspoelen.
Volume verhogen.
Volume verlagen
Mute; geluid onderbreken:
gelijktijdig indrukken
van de toetsen van de
volumeregeling.
Geluid weer inschakelen:
indrukken van een van
de twee toetsen van de
volumeregeling.
STUURKOLOMSCHAKELAARS
03
207
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Raadpleeg de rubriek "Menustructuur display" voor een
gedetailleerd overzicht van de menu's.
Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht,
niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder
schoonmaakmiddel.
"RADIO"
"TELEFOON"
(tijdens communicatie)
SETUP : INSTELLINGEN
datum en tijd, conguratie weergave, geluid,
parameters auto.
Geluidsbron veranderen:
RADIO : RADIO als geluidsbron.
MUSIC : MUSIC als geluidsbron.
Druk een paar keer achter elkaar op de toets MODE om naar de volgende menu's te gaan:
"KAART OP VOLLEDIG
SCHERM"
"KAART OP VERKLEIND
SCHERM"
(tijdens navigatie)
ALGEMENE WERKING
03
208
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Door de draaiknop in te
drukken krijgt u toegang tot de
snelkeuzemenu's.
Weergave afhankelijk van de context
RADIO:
Veranderen van frequentieband
MULTIMEDIASPELERS, CD
OF USB (afhankelijk van
media):
Afspeelwijze:
Normaal
Willekeurig
Willekeurig op elk medium
Herhalen
TELEFOON (tijdens
communicatie):
Privémodus
KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG
OF VERKLEIND SCHERM:
Navigatie stoppen / hervatten
Een bestemming kiezen
Adres invoeren
Index
GPS-coördinaten
Alternatieve route
De kaart verplaatsen
Info plaats
Als bestemm. Kiezen
Als etappe kiezen
Deze plaats opslaan (contacten)
Kaartmodus verlaten
Navigatiecriteria
In de wacht zetten
DTMF-tonen
Ophangen
1
1
1
1
1
1
1
2
2
2
2
2
1
2
2
2
1
1
1
1
1
1
FM
Verkeersinformatie (TA)
DAB
Nieuws
AM
Ontspanning
Speciaal of Belangrijk
2
2
2
2
2
2
2
Serviceberichten
1
ALGEMENE WERKING
04
209
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Overzicht van de laatste
bestemmingen.
" Navigatie "
Selecteer " Opties " in het navigatiemenu en vervolgens
" Laatste bestemmingen wissen " en bevestig uw keuze
om de laatste bestemmingen te wissen. Selecteer "Ja" en
bevestig uw keuze.
Het is niet mogelijk om één enkele bestemming te wissen.
Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).
" Bestemming kiezen "
" Etappes en route "
" Opties "
" Kaartbeheer "
" Navigatie stoppen /
hervatten "
Druk op NAV.
of
Om optimaal te proteren
van alle functies van uw
navigatiesysteem is het
raadzaam regelmatig de
kaartgegevens te updaten.
Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of bestel uw update
van de kaartgegevens op
http://peugeot.navigation.com
Druk kort op het uiteinde van
de lichtschakelaar om de
laatste gesproken instructie te
herhalen.
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
Naar het menu "NAVIGATIE"
04
210
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
Een nieuwe bestemming kiezen
Een bestemming kiezen
Selecteer " Een bestemming kiezen "
en bevestig uw keuze, selecteer dan
" Adres invoeren " en bevestig uw
keuze.
Selecteer " Land " en bevestig uw
keuze.
Selecteer " Plaats " of " Postcode " en
bevestig uw keuze.
Selecteer één voor één de letters van
de plaats of de cijfers van de postcode
en bevestig elk karakter steeds met het
draaiknopje.
Selecteer een plaats uit de lijst en
bevestig uw keuze.
U kunt ook een lijst met plaatsen in
het opgegeven land opvragen door
een paar letters op te geven en dit te
bevestigen met " Lijst ".
Vul de gegevens zoals " Weg " en
"Nummer/Kruising" op dezelfde manier
in.
Selecteer " Opslaan " om de adreskaart op te slaan.
Als er gedurende 60 seconden geen adresgegevens worden
ingevoerd, wordt de laatst gebruikte startpagina weer weergegeven.
Voer de stappen 1 en 2 weer uit en druk nogmaals om verder te
gaan met het invoeren van gegevens.
Bevestig met "OK" om het navigeren te
starten.
Selecteer een navigatiecriterium:
" Snelste route ", " Kortste route "
of beste route " Afstand/Tijd ", en
selecteer indien gewenst, aanvullende
criteria zoals: " Met tolwegen ", " Met
veerpont ", of "Verkeersinformatie" en
bevestig uw keuze met "OK".
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
04
211
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Naar één van de laatste bestemmingen
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
Selecteer de gewenste bestemming en
bevestig uw keuze om het navigeren te
starten.
Naar een contact uit het adresboek
Selecteer en bevestig " Bestemming
kiezen ", selecteer vervolgens
" Adresboek " en bevestig uw keuze.
Selecteer de gewenste bestemming en
bevestig uw keuze met " OK " om het
navigeren te starten.
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
Navigeren naar een contact is alleen mogelijk als voor dit contact
een adres is opgegeven in het radio-/navigatiesysteem.
De laatste bestemmingen wissen
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
Selecteer "Opties" en bevestig uw
keuze. Selecteer vervolgens
" De laatste bestemmingen wissen "
en bevestig.
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
04
212
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Selecteer en bevestig " Bestemming
kiezen ", selecteer " GPS-coördinaten "
en bevestig uw keuze.
Voer de GPS-coördinaten in en bevestig
uw invoer met " OK " om het navigeren
te starten.
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
GPS-coördinaten als bestemming invoeren Naar een punt op de kaart
Druk, als de kaart op het scherm wordt
weergegeven, op OK om naar het
contextmenu te gaan. Selecteer dan
" Kaart verplaatsen " en bevestig uw
keuze.
Druk op OK voor het contextmenu van
de functie " Kaart verplaatsen ".
Selecteer " Als bestemming kiezen " of
" Als tussenstop kiezen " en bevestig
uw keuze.
Verplaats de cursor op het scherm
met de navigatietoets om een
bestemmingspunt te kiezen.
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
04
213
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Naar Points of Interest (POI)
Points of interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de
omgeving (hotels, bedrijven, vliegvelden...).
Selecteer " Een bestemming kiezen "
en bevestig dit, selecteer vervolgens
" Een adres invoeren " en bevestig dit.
Selecteer en bevestig " POI " en
selecteer en bevestig dan " Rondom
huidige plaats " om een POI in de buurt
te zoeken.
Selecteer en bevestig " POI " om
een POI in een etappe op te nemen,
selecteer vervolgens " Op de route " en
bevestig uw keuze.
Om een POI als bestemming op te
geven moet u eerst het land en de
plaats opgeven (zie de rubriek "Naar
nieuwe bestemming"), vervolgens " POI "
selecteren en bevestigen en dan
" Dichtbij " selecteren en bevestigen.
Zoek een POI in één van de rubrieken
op de volgende pagina's.
Selecteer " Zoeken op Naam " om POI's op naam in plaats van op
afstand te zoeken.
Selecteer de gewenste POI en bevestig
uw keuze met "OK" om het navigeren
te starten.
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
04
214
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
Dit pictogram verschijnt als er zich meerdere Points
of Interest in hetzelfde gebied bevinden. Door op dit
pictogram in te zoomen kunt u de verschillende Points
of Interest bekijken.
Tankstation
Garage
PEUGEOT
Parkeergarage
Parkeerterrein
Parkeerplaats
Hotel
Restaurant
Cafetaria
Bed & Breakfast
Treinstation
Busstation
Haven
Industrieterrein
Supermarkt
Geldautomaat
Sportcomplex, sporthal, sportveld
Zwembad
Wintersportcentrum
Luchthaven
Attractiepark
Ziekenhuis, Apotheek, Dierenarts
Politiebureau
Gemeentehuis
Postkantoor
Museum, Theater, Monument
Tourist info
Risicozones/Gevarenzones*
Lijst met belangrijkste POI's
* Afhankelijk van beschikbaarheid
in het land.
School
Bij de jaarlijke update van de kaartgegevens krijgt u ook de beschikking over nieuwe POI's.
Daarnaast kunt u elke maand de Risicozones/gevarenzones bijwerken.
De exacte procedure vindt u op:
http://peugeot.navigation.com.
Bioscoop
04
215
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
U kunt nu kiezen uit:
- "Zichtbare meldingen"
- "Meldingen met geluidssignalen"
- "Alleen meldingen weergeven bij het
navigeren"
- "Alleen meldingen geven bij een te
hoge snelheid".
U kunt de tijd tussen het moment van de
waarschuwing voor een Risicogebied en
het passeren van de risicozone instellen.
Selecteer "OK" om de instellingen te
bevestigen.
Selecteer " Opties " en bevestig uw keuze;
selecteer vervolgens " Risicogebieden
instellen " en bevestig uw keuze.
Deze functies zijn alleen beschikbaar als de risicozones zijn
gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd.
De gedetailleerde procedure voor het updaten van de risicozones is
beschikbaar op de website http://peugeot.navigation.com.
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
Instellen waarschuwingsmeldingen risicozones / gevarenzones
04
216
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Een etappe toevoegen
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
Selecteer " Etappes en routes " en
bevestig uw keuze.
Selecteer " Dichtbij " om in de buurt van
de etappe te komen of " Strikt " om de
etappe heel precies te rijden.
Bevestig met " OK " om het navigeren
te starten en globaal de richting aan te
geven.
Selecteer " Etappe toevoegen " en
bevestig uw keuze.
Het adres van de etappe geeft u als
bestemming op via " Adres invoeren ",
een kaart uit het " Adresboek ", of uit
" Laatste bestemmingen ".
Etappes beheren
Herhaal de handelingen 1 en 2,
selecteer " Etappes Ordenen/Wissen "
en bevestig uw keuzes om etappes te
beheren.
Selecteer en bevestig uw keuze om de
wijzigingen op te slaan.
Selecteer de etappe die u wilt
verplaatsen.
Selecteer " Verwijderen " om een etappe te verwijderen.
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
04
217
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Navigatieopties
Criteria voor de berekening
Selecteer " Opties " en bevestig uw
keuze.
Selecteer "OK" en bevestig uw keuze
om de instellingen op te slaan.
Selecteer " Rekencriteriadeniëren "
en bevestig uw keuze.
Met deze functie kunt u de verschillende
criteria voor het berekenen van de route
instellen:
- de soort route (" Snelste route ",
" Kortste route ", " Afstand/Tijd "),
- aanvullende criteria zoals (" Met
tolwegen " of " Met veerpont "),
- al of niet rekening houden met de
verkeersinformatie
(" Verkeersinformatie ").
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
Als u opgeeft dat het systeem rekening moet houden met de
verkeersinformatie, wordt er automatisch een nieuwe route
berekend als de verkeerssituatie daar aanleiding toe geeft.
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
04
218
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
Kaarten beheren
Points of interest op de kaart kiezen
Selecteer " Kaartbeheer " en bevestig
uw keuze.
Selecteer één of meer categorieën die u
op het scherm wilt zien.
Selecteer " Gegevens van de kaart "
en bevestig uw keuze.
Selecteer " Standaard " om alleen " Tankstations, garages "
en " Risicogebieden " (indien gedownload) weer te geven op
de kaart.
Selecteer "OK" en bevestig uw keuze,
selecteer nogmaals "OK" en bevestig dit
opnieuw om de instellingen op te slaan.
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
04
219
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Selecteer " Kaartbeheer " en bevestig
uw keuze.
Selecteer:
- " Opautogeoriënteerd " om de
kaart op de auto te richten,
- " Opnoordengeoriënteerd " om
de kaart altijd naar het noorden te
richten,
- " Perspectief " om de kaart in
perspectief te zien.
Selecteer " Oriënteringvandekaart "
en bevestig uw keuze.
In het menu " SETUP " kunt u de kleur van de kaart veranderen
door weergave bij "Dag" of "Nacht" te kiezen.
Oriënteringvandekaart
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
De straatnamen worden op de kaart weergegeven bij een schaal
van 100 m of kleiner.
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
04
220
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
Gesproken navigatieberichten instellen
Selecteer " Opties " en bevestig uw
keuze.
Volumeregeling / uitschakelen
Selecteer " Instellen gesproken
berichten " en bevestig uw keuze.
Selecteer de volumeweergave en
bevestig uw keuze.
Selecteer "Uitschakelen" om de gesproken instructies uit te
schakelen.
Selecteer "OK" en bevestig uw keuze.
Stel het gewenste volume in en bevestig
uw keuze.
Het instellen van het volume is mogelijk door de volumeknop te
bedienen tijdens de weergave van een route-aanwijzing.
Het volume van de instructies kunt u ook instellen via het menu
" SETUP " / " Spraaksynthese ".
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
04
221
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Mannenstem / Vrouwenstem
Druk op SETUP voor het
conguratiemenu.
Selecteer " Mannenstem kiezen " of
" Vrouwenstem kiezen " en bevestig
uw keuze met " Ja ". Het systeem wordt
vervolgens opnieuw opgestart.
Selecteer " Spraaksynthese " en
bevestig uw keuze.
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
05
222
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Naar het menu "VERKEERSINFORMATIE"
De verkeersmeldingen zijn
op afstand van de auto
gerangschikt.
Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).
" Verkeersinformatie TMC "
" Geograschlter "
" TMC-zender kiezen "
(automatisch, handmatig)
" Verkeersinformatie aan / uit "
of
Druk op " TRAFFIC ".
VERKEERSINFORMATIE
05
223
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Instellen van de filters en de weergave van TMC-berichten
TMC-berichten (Trafc Message Channel) die door het GPS-navigatiesysteem worden ontvangen, geven real time informatie over het
verkeer.
Druk op TRAFFIC voor weergave van
het menu " Verkeersinformatie TMC ".
Selecteer de functie " Geograsch
lter " en bevestig uw keuze.
Het systeem biedt de keuze:
- " Bewaar alle berichten : ",
of
- " Bewaar de berichten : "
" Rondom de auto ", (bevestig
de opgegeven kilometers om
dit te wijzigen en de afstand te
kiezen),
" Op de route ".
Bevestig met "OK" om de wijzigingen op
te slaan.
Wij adviseren:
- een lter op de route en
- een lter rondom de auto van:
- 20 km in de stad,
- 50 km op de snelweg.
VERKEERSINFORMATIE
05
224
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Belangrijkste pictogrammen TMC
Rood-gele driehoek: verkeersberichten, bijvoorbeeld:
Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld:
Weerberichten
Verkeerssituatie gewijzigd
Explosiegevaar
Verkeersinformatie
Wegversmalling
Wegafsluiting
Wind
Gladheid
Manifestatie
Mist
Ongeval
Gevaar
Parkeerplaats
Oponthoud
Verboden in te rijden
Sneeuw/ijs
Werkzaamheden
File
Verkeersberichten beluisteren
De functie TA (Trafc Announcement) geeft voorrang aan het luisteren
naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie
een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen.
Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron
die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, USB, ...)
automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven.
Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de
oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Druk op RADIO om het menu weer te
geven.
Selecteer "Serviceberichten" en
bevestig uw keuze.
Schakel " Verkeersbericht " in of uit en
bevestig uw keuze.
Het geluidsvolume van de verkeersberichten kunt u alleen instellen
tijdens de weergave van een dergelijk bericht.
U kunt de functie op elk moment in- of uitschakelen door
op de toets te drukken.
Druk tijdens een verkeersbericht op de toets wanneer u
het bericht wilt onderbreken.
VERKEERSINFORMATIE
06
225
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Naar het menu "TELEFOON"
"Telefoon"
" Nummer kiezen "
" Contacten "
" Beheer contacten "
" Telefoonfuncties "
" Bluetooth-functies "
" Verbreken "
Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).
of
Overzicht van de laatste
binnengekomen en uitgaande
gesprekken als er verbinding
is met de telefoon.
Druk op deze toets.
Selecteer een nummer in de lijst en bevestig uw keuze met
"OK" om een gesprek te starten.
Als u verbinding met een andere telefoon maakt,
wordt de lijst met de laatste gesprekken gewist.
Geen verbinding met een
telefoon.
Verbinding met een
telefoon.
Binnenkomend gesprek.
Uitgaand gesprek.
Bezig met
synchroniseren van
adresboek.
Communicatie met
telefoon bezig.
In de bovenbalk wordt steeds
aangegeven
TELEFONEREN
06
226
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
TELEFONEREN
Bluetooth
®
-telefoon koppelen
Eerste koppeling
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree-set mag
om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de
volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden
uitgevoerd als de auto stilstaat.
Selecteer in het menu Bluetooth van uw telefoon
de naam "Peugeot" in de lijst met gedetecteerde
apparatuur.
Druk op deze toets.
Selecteer " Bluetooth-functies " en
bevestig uw keuze.
Selecteer " Randapparatuur zoeken "
en bevestig uw keuze.
Er verschijnt een overzicht van de
apparatuur die waargenomen is. Wacht
tot de knop " Verbinden " verschijnt.
U kunt controleren of uw telefoon compatibel is op
www.peugeot.nl (Services).
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en
stel deze zo in dat de telefoon "gezien" wordt.
Snelle procedure via de telefoon
Voer een code van minimaal 4 cijfers in op de
telefoon en bevestig.
Voer dezelfde code in het systeem in,
selecteer "OK" en bevestig.
Procedure via het systeem
06
227
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
TELEFONEREN
Selecteer " Verbinden " en bevestig.
Het systeem stelt voor:
- het proel " Handsfree functie "
(alleen telefoon),
- het proel " Audio " (streaming:
lezen van muziekbestanden van de
telefoon),
- of beide proelen " Alle ".
Selecteer met "OK" en bevestig uw
keuze.
Accepteer een automatische verbinding met de telefoon als u wilt
dat de telefoon automatisch aangesloten wordt bij het starten van
de auto.
Het systeem kan maar één proel kiezen als de telefoon
geen extra functies heeft. U kunt allebei de proelen als
standaardinstelling kiezen.
Kies het proel " Handsfree functie " als u geen muziek wilt
beluisteren.
De beschikbaarheid van diensten hangt af van het GSM-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur.
Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn.
Het is afhankelijk van het type telefoon of het systeem u vraagt
om toestemming voor de overdracht van uw telefoonboek.
Bij terugkomst in de auto wordt de verbinding met de laatst
aangesloten telefoon binnen ongeveer 30 seconden na het
aanzetten van het contact, automatisch weer tot stand gebracht
(Bluetooth actief en apparatuur "zichtbaar").
Om het proel van de automatische verbinding te veranderen, moet
u de koppeling met de desbetreffende telefoon ongedaan maken en
de telefoon daarna met het nieuwe proel opnieuw koppelen.
Voer een code van minimaal 4 cijfers in op de
telefoon en bevestig.
Voer dezelfde code in het systeem in,
selecteer "OK" en bevestig.
Selecteer het gewenste apparaat in de
lijst en bevestig uw keuze.
06
228
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
TELEFONEREN
Configuratie van het adresboek / synchroniseren met de telefoon
Druk op PHONE en selecteer
" Contacten beheren " en bevestig uw
keuze.
Selecteer " Nieuw contact " om een
nieuw contact op te slaan.
Selecteer "Sorteren op achternaam/
voornaam" of "Sorteren op voornaam/
achternaam" om de contacten in de
gewenste volgorde weer te geven.
Selecteer " Alle contacten wissen "
om de opgeslagen contacten uit het
geheugen te verwijderen.
Selecteer " Synchronisatie-opties ":
- Geen synchronisatie: alleen de in het
geheugen van het systeem opgeslagen
contacten (altijd aanwezig).
- Contacten van telefoon weergeven:
alleen de contacten die in het
geheugen van de telefoon zijn
opgeslagen.
- Contacten van simkaart weergeven:
alleen de contacten die op de simkaart
van de telefoon zijn opgeslagen.
- Alle contacten weergeven: de
contacten die in het geheugen van
de telefoon én op de simkaart zijn
opgeslagen.
Selecteer " Alles importeren " om alle
contacten van de telefoon te importeren
en op te slaan.
Als een contact eenmaal geïmporteerd
is, blijft het zichtbaar, ook als u een
andere telefoon aansluit.
Selecteer " Status van
contactengeheugen " als u wilt weten
hoeveel contacten er in het geheugen
zijn opgeslagen en hoeveel ruimte er nog
over is.
06
229
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Aanmaken, importeren of wissen van een contact
Druk op PHONE, selecteer dan
" Contacten " en bevestig uw keuze.
Selecteer " Zoeken ", draai vervolgens
aan de knop om in getallenvolgorde
of in alfabetische volgorde een groep
contacten te selecteren op basis van de
eerder opgeslagen gegevens en bevestig
uw keuze.
Ga naar de lijst met contacten, selecteer
het gekozen contact en bevestig uw keuze.
Selecteer " Openen " om een contact
van de telefoon weer te geven of een
opgeslagen contact te wijzigen.
Selecteer " Importeren " om een contact
naar het telefoonsysteem te kopiëren.
Selecteer " Wissen " om een opgeslagen
contact uit het systeem te verwijderen.
TELEFONEREN
Selecteer OK of druk op de Return-toets
om dit menu te verlaten.
Zodra het contact is geïmporteerd, wordt het Bluetooth-symbool
vervangen door het telefoon-symbool wat betekent dat het contact in
het systeem is opgeslagen.
Contacten in het adresboek van de telefoon of op de simkaart
kunnen niet verwijderd of gewijzigd worden via de Bluetooth
verbinding.
In dit menu " Contacten " worden contacten één voor één
geïmporteerd of verwijderd.
06
230
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
TELEFONEREN
Druk 2 keer op PHONE.
Selecteer " Bellen " en bevestig uw
keuze.
Selecteer " Contacten " en bevestig uw
keuze.
Toets het nummer in op het virtuele
toetsenbord door de cijfers te selecteren
en daarna te bevestigen
Bevestig met "OK" om het ingevoerde
telefoonnummer te bellen.
Druk op TEL of 2 keer op PHONE.
Een nieuw nummer bellen
Een contact bellen
Selecteer het gewenste contact en
bevestig uw invoer.
Als u het contact via de toets PHONE
hebt opgevraagd, selecteert u " Bellen "
en bevestigt u uw keuze.
Selecteer het nummer en bevestig uw
keuze om het bellen te starten
Bellen
Gebruik de telefoon liever niet onder het rijden. Stop op een veilige
plaats om te bellen als u gelegenheid hebt en gebruik bij voorkeur de
toetsen op het stuur.
06
231
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
TELEFONEREN
Laatste nummers bellen
Druk op TEL, selecteer " Lijst
gesprekken " en bevestig uw keuze,
Selecteer het gewenste nummer en
bevestig uw keuze.
Druk 2 keer op PHONE, selecteer en bevestig " Telefoonfuncties "
en dan " De gesprekkenlijst wissen " als u de lijst met de laatste
gesprekken wilt wissen.
Eengesprekbeëindigen
Druk op PHONE en selecteer "OK" om
een gesprek te beëindigen.
U kunt ook de toets TEL even ingedrukt
houden.
U kunt ook 2 keer kort achter elkaar op
de toets TEL op het stuur drukken.
U kunt ook de toets MODE indrukken tot
het telefoonscherm verschijnt.
Druk op PHONE voor een overzicht van
de laatste gesprekken.
of
Druk vervolgens op "OK" voor het
contextmenu, selecteer " Verbreken "
en bevestig uw keuze om het gesprek te
beëindigen.
Het blijft altijd mogelijk om rechtstreeks vanaf de telefoon te bellen.
Parkeer in dat geval uit veiligheidsoverwegingen de auto.
06
232
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
TELEFONEREN
Een inkomend gesprek
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-
upvenster op het scherm.
Standaard is het systeem ingesteld op
" Ja " om het gesprek aan te nemen.
Druk op "OK" om het gesprek aan te
nemen.
Selecteer " Nee " en bevestig uw keuze
om het telefoontje te weigeren.
Druk de toets TEL even in om een
gesprek aan te nemen.
Houd de toets TEL langer ingedrukt om
een gesprek te weigeren.
06
233
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Opties tijdens een gesprek*
Druk tijdens het gesprek een paar keer
op de toets MODE om het telefoonmenu
te selecteren en druk vervolgens op
"OK" om naar het contextmenu te gaan.
Selecteer " Privé-modus " en bevestig
uw keuze om het gesprek rechtstreeks
via de telefoon te voeren.
Of selecteer " Hands-freefunctie " en
bevestig uw keuze om het gesprek via
de luidsprekers van de audio-installatie
weer te geven.
Selecteer en bevestig " In de wacht
zetten " om het gesprek in de wacht te
zetten.
Of selecteer " Gesprek hervatten " en
bevestig uw keuze om een gesprek dat
in de wacht is gezet, voort te zetten.
Selecteer " DTMF-tonen " om het
numerieke toetsenbord te kunnen
gebruiken voor het kiezen van eventuele
opties die u in een gesprek worden
aangegeven.
Selecteer " Verbreken " om het gesprek
te beëindigen.
* Afhankelijk van het type telefoon en het abonnement.
U kunt ook een conference-call met
3 deelnemers houden. Start daarvoor
eerst 2 afzonderlijke gesprekken* en
selecteer dan "Conference" in het
contextmenu dat verschijnt als u deze
toets indrukt.
Of druk deze toets even in.
TELEFONEREN
06
234
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Druk twee keer op PHONE.
Selecteer " Lijst met gekoppelde
randapparatuur " en bevestig uw keuze.
U kunt nu:
- verbinding maken met de
geselecteerde telefoon via
" Verbinden " of de verbinding
" Verbreken ",
- de koppeling met de geselecteerde
telefoon verbreken.
U kunt ook alle koppelingen tegelijk
verbreken.
Beheer van gekoppelde telefoons
Beltonen instellen
Druk 2 keer op PHONE.
Selecteer " Telefoonfuncties " en
bevestig uw keuze.
Selecteer " Opties beltonen " en
bevestig uw keuze.
U kunt het volume en het type beltoon
instellen.
Selecteer " Bluetooth-functies ".
Selecteer "OK" en bevestig uw keuze
om de wijzigingen op te slaan.
TELEFONEREN
07
235
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
"FM / DAB / AM"
"Wijzigen van frequentieband"
("FM / DAB / AM")
" Opties " ("TA, RDS, "Volgen
DAB/FM")
" Audio-instellingen "
(zie hoofdstuk)
" Radiolijst updaten "
Lijst met zenders in
alfabetische volgorde.
Druk op 5of 6of gebruik de draaiknop om de
vorige of volgende zender van de lijst te kiezen.
Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).
of
Druk op RADIO.
RADIO
Naar het menu "RADIO"
07
236
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Alfabetisch
Druk op RADIO, kies de gewenste
zender en bevestig uw keuze.
Automatisch zoeken
Druk op 7of8 om automatisch naar
lagere of hogere frequenties te zoeken.
Of draai het knopje van de bediening op
het stuur.
Handmatig zoeken
Druk op 5of 6om stapsgewijs naar
een andere frequentie te zoeken.
Selecteren van een zender
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de
RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
De kwaliteit van de ontvangst wordt aangegeven door
het aantal actieve golven in dit symbool.
Druk op RADIO of druk op "OK" om het
contextmenu weer te geven.
Veranderen van frequentieband
Selecteer "Veranderen van
frequentieband".
Selecteer " FM / DAB / AM " en bevestig
uw keuze.
RADIO
07
237
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Druk op een van de toetsen van het numerieke
toetsenbord om de onder dat nummer opgeslagen
zender op te vragen.
Of druk en draai aan het knopje op het stuur.
Een zender opslaan
Houd, nadat u een zender hebt geselecteerd, een
van de toetsen van het numerieke toetsenbord
gedurende 2 seconden ingedrukt om deze zender
op te slaan in het geheugen.
Er klinkt een piepje ter bevestiging.
Druk op RADIO.
RDS inschakelen / uitschakelen
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar
de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige
RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat
de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit
verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Selecteer " Opties " en bevestig uw
keuze.
Schakel "RDS-volgsysteem" in of uit en
bevestig uw keuze.
RADIO
07
238
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
RADIO
Weergave van de opties:
grijs indien actief maar niet
beschikbaar,
wit indien actief en beschikbaar.
Weergave van de naam en het
nummer van de beluisterde
"multiplex" (ook wel "bundel"
genoemd).
Opgeslagen radiozender, toetsen 1 t/m 6
Kort indrukken: selecteren van de
opgeslagen radiozender.
Lang indrukken: opslaan van een
radiozender.
Weergave van de "Radiotekst" van
de beluisterde radiozender.
Weergave van de "DAB"- of
"DAB (FM)"-band.
Weergave van de naam
van de radiozender
waarop is afgestemd.
Geeft de kwaliteit van het
signaal op de beluisterde band
weer.
Als de beluisterde "DAB"-zender
niet in "FM" beschikbaar is,
wordt de optie "DAB FM" grijs
weergegeven.
Eventueel uitgezonden
programmatype van de
radiozender.
Met de optie "Videomodus" kan het
beeld worden vergroot.
07
239
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
RADIO
Druk op " RADIO ".
DAB (Digital Audio Broadcasting)
Digitale radio
Digitale radio zorgt voor een betere geluidskwaliteit en biedt de
mogelijkheid grasche informatie weer te geven met actualiteiten
van de geselecteerde radiozender, wanneer u "Videomodus" hebt
geselecteerd onder "Voorkeursinstellingen radio" (Opties).
Via "multiplex/bundel" hebt u de keuze uit een aantal radiozenders
die in alfabetische volgorde zijn gerangschikt.
Selecteer " Golfbereik wijzigen " en bevestig.
Selecteer " DAB " en bevestig.
Digitale radio - Volgsysteem digitale
zender DAB/FM
Het "DAB" dekt niet het hele land.
Het "Volgsysteem digitale zender / FM" biedt de mogelijkheid om
bij slechte ontvangst van het digitale signaal automatisch over te
schakelen op de analoge radio "FM" (indien beschikbaar) zodat u
naar uw favoriete zender kunt blijven luisteren.
Wijzigen van een zender binnen dezelfde "multiplex/
bundel".
Handmatig zoeken naar "multiplex/bundel".
Druk op " RADIO ".
Selecteer " Opties " en bevestig.
Selecteer " FM/DAB " en bevestig.
Na het inschakelen van het "Volgsysteem digitale zender / FM" kan
het enkele seconden duren voordat het systeem overschakelt op de
analoge radio "FM" en kan het volume veranderen.
De weergave van de band "DAB" verandert in "DAB (FM)".
Zodra het digitale signaal weer stabiel genoeg is, schakelt de radio
automatisch weer over op digitale ontvangst "DAB".
Als de beluisterde "DAB"-zender niet beschikbaar is in "FM"
(optie " DAB/FM " grijs weergegeven), of als het "Volgsysteem
digitale zender / FM" niet is ingeschakeld, zal het geluid wegvallen
als de ontvangst van het digitale signaal slecht wordt.
08
240
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
" MEDIA "
"Veranderen van medium"
" USB-medium uitwerpen " (als
USB is aangesloten)
" Afspeelmodus " (" Normaal ",
" Willekeurig ", " Willekeurig op
elk medium ", " Herhalen ")
" Audio-instellingen "
" AUX-ingang inschakelen/
uitschakelen "
Overzicht van de actuele
media.
Wisselen van de lijst in het menu (links/rechts).
of
Druk op MUSIC.
MULTIMEDIASPELERS
Naar het menu "MUZIEK - MEDIA"
08
241
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
CD, MP3-CD, USB-speler
De autoradio speelt bestanden met de extensie "wma, .aac, .ac,
.ogg, .mp3" met een bitrate van 32 kbps tot 320 kbps af.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld.
Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4, .m3u, ...) kunnen
niet worden afgespeeld.
WMA-bestanden moeten van het type WMA9 Standaard zijn.
De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn hoger dan 32 kHz.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en vermijd
speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de
weergave te voorkomen.
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de standaard
ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen.
Als de CD in een ander formaat (udf,...) is gebrand, kan het zijn dat
deze niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het
branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal
4 x) voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de
standaard Joliet te gebruiken.
Informatie en adviezen
Het systeem is geschikt voor externe geluidsdragers
(USB of iPod via USB-kabel - niet meegeleverd).
Indien een USB-stick die verscheidene partities bevat
wordt aangesloten op het systeem, wordt alleen de
eerste partitie herkend.
U kunt deze apparatuur bedienen via de audio-
installatie van de auto.
Het aantal tracks is beperkt tot een maximum van
2000, 999 tracks per map.
Als het stroomverbruik op de USB-poort boven
de 500 mA uitkomt, wordt het systeem in de
beschermmodus geschakeld en uitgezet.
Andere randapparatuur, die bij het aansluiten niet door
het systeem wordt herkend, moet met een kabel (niet
meegeleverd) op de Jack-plug worden aangesloten.
Gebruik uitsluitend USB-sticks met het bestandssysteem FAT32 (File
Allocation Table).
Als tegelijkertijd een Apple
®
-speler en een USB-stick zijn aangesloten,
werkt het systeem niet.
Gebruik voor een goede werking bij voorkeur originele Apple
®
USB-kabels.
MULTIMEDIASPELERS
08
242
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Plaats de CD in de speler, steek de USB-stick
in de USB-poort of sluit de USB-apparatuur via
een kabel (niet meegeleverd) op de USB-poort
aan.
Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten
(in het tijdelijke geheugen). Het maken van
deze lijsten kan enkele seconden of soms
enkele minuten duren nadat het apparaat voor
de eerste keer is aangesloten.
Het verwijderen van alle andere dan
muziekbestanden en het verminderen van het
aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze
afspeellijsten versnellen.
De afspeellijsten worden iedere keer na het
opnieuw aanzetten van het contact of het
aansluiten van een USB-stick vernieuwd. De
autoradio slaat de lijsten echter wel op en als
ze niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter. Het
afspelen volgt na een korte tijd, afhankelijk van
de capaciteit van de USB-stick.
Geluidsbron kiezen
Via de toets SOURCE op het stuur kunt u van de ene naar de
andere geluidsbron overschakelen.
"CD/CD MP3"
"USB, IPod"
"AUX""STREAMING"
"RADIO"
Druk op MUSIC voor het menu
" MEDIA ".
Selecteer " Volgende medium " en
bevestig uw keuze.
Herhaal deze handelingen tot u de gewenste geluidsbron
tegenkomt (de radio kan geselecteerd worden met SOURCE of
RADIO).
Audiobronnen
MULTIMEDIASPELERS
08
/
/
/ /
/ /
/
+ /
/
/
243
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Een track selecteren
Vorige track.
Volgende track.
Vorige afspeellijst.
Volgende afspeellijst.
Snel vooruit.
Snel achteruit.
Pauze: SRC even ingedrukt
houden.
MUSIC: Overzicht van tracks en
afspeellijsten op USB of CD
Omhoog en omlaag in de lijst.
Bevestigen, verder in de menustructuur.
Terug in de menustructuur.
Even ingedrukt
houden
Even ingedrukt
houden
MULTIMEDIASPELERS
08
244
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
Streaming audio
Streaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op de
telefoon via de audio-installatie in de auto af te spelen.
Maak een verbinding met de telefoon: zie de rubriek
"TELEFONEREN".
Kies het proel " Audio " of " Alle ".
Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de
audioweergave moet starten via de telefoon.
Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur of met de toetsen van
de autoradio.
Als de streaming audio eenmaal is gestart, wordt uw telefoon als een
geluidsbron beschouwd.
Wij adviseren de functie " Herhalen " voor Bluetooth-apparatuur in te
schakelen.
MULTIMEDIASPELERS
APPLE
®
-speler aansluiten
Sluit een Apple
®
-speler met behulp van een geschikte kabel (niet
meegeleverd) aan op de USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.
De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat
(artiesten / albums / genres / playlists / audiobooks / podcasts).
De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen
moet u terug naar het eerste niveau in de structuur om vervolgens
een andere indeling te selecteren (bijvoorbeeld playlists). Bevestig uw
keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar de gewenste track.
De modus "Shufe tracks" bij de iPod
®
correspondeert met de modus
"Random" bij de autoradio.
De modus "Shufe album" bij de iPod
®
correspondeert met de modus
"Random all" bij de autoradio.
De modus "Shufe tracks" wordt standaard weergegeven bij
aansluiten van het apparaat.
De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de
generatie van uw Apple
®
-speler.
08
245
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
MULTIMEDIASPELERS
AUX-ingang gebruiken
Audiokabel (JACK/USB) niet meegeleverd
Sluit het externe apparaat (MP3-/WMA-speler)
met een geschikte audiokabel aan op de AUX-
ingang (JACK of USB).
Druk op MUSIC voor weergave van het
menu " MUSIC ".
Selecteer "AUX-ingang inschakelen/
uitschakelen" en bevestig uw keuze.
Stel eerst het volume van het externe
apparaat in (luid). Regel daarna het
volume van de audio-installatie in de
auto.
De bediening gebeurt via het externe apparaat.
09
246
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
AUDIO-INSTELLINGEN
Deze zijn op te vragen met de toets
MUSIC op het bedieningspaneel of door
de toets RADIO (afhankelijk van de
geluidsbron) even ingedrukt te houden.
- " Klankkleur " (6 verschillende opties)
- " Bassen "
- " Hoge tonen "
- " Loudness " (In-/uitschakelen)
- " Verdeling " (" Bestuurder ", " Alle passagiers ")
- " Balans " (Links/Rechts)
- " Fader " (Voor/Achter)
- " Autom. volume " afhankelijk van de rijsnelheid
(In-/uitschakelen)
De (Klankkleur, Bassen, Hoge tonen en Loudness) zijn voor elke
geluidsbron apart in te stellen.
De instellingen van de verdeling van het geluid en de balans zijn voor
alle geluidsbronnen gelijk.
De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het
Arkamys
©
-systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de
weergave en kan worden afgestemd op het aantal inzittenden.
Geïntegreerd audiosysteem: het Sound Staging-systeem van
Arkamys
©
zorgt voor een betere geluidsverdeling in het interieur.
10
247
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
CONFIGURATIE
Druk op SETUP voor het menu
" Conguratie ".
Selecteer " Kies de kleur " en bevestig
uw keuze om de weergave van de
kleuren en de kaart op het scherm in te
stellen:
- stand "Dag",
- stand "Nacht",
- automatische dag/nacht-stand,
op basis van het branden van de
verlichting.
Selecteer " Lichtsterkte instellen " en
bevestig uw keuze om de lichtsterkte in
te stellen.
Druk op "OK" om de wijzigingen op te
slaan.
De instellingen voor dag en nacht zijn
onafhankelijk van elkaar.
Selecteer " Conguratieweergave "
en bevestig uw keuze.
Weergave instellen
11
248
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)
MENU "Navigatie"
Adres invoeren
Bestemming kiezen
Index
GPS-coördinaten
Etappes en route
Een etappe toevoegen
Adres invoeren
Index
Laatste bestemmingen
Etappes Ordenen / Wissen
Alternatieve route
Gekozen bestemming
Opties
Deniërenrekencriteria
Laatste bestemmingen wissen
Kaartbeheer
Oriënteringvandekaart
BASISFUNCTIE
Keuze A1
Keuze A11
Keuze A
Keuze B...
Gegevens van de kaart
De kaart verplaatsen
Cartograeenupdate
Beschrijving van bestand met risicogebieden
Navigatie stoppen/hervatten
1
2
3
1
3
3
2
2
2
2
1
3
1
1
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
1
1
Risicozones instellen
2
Snelste route
2
Kortste route
Afstand / Tijd
Met tolwegen
2
2
2
Met veerpont
2
Verkeersinformatie
2
Instellen gesproken berichten
Snelste route
Kortste route
3
3
2
Afstand / Tijd
Met tolwegen
3
3
Met veerboot
Verkeersinformatie
3
3
3
3
3
Op noorden georiënteerd
Op auto georiënteerd
Perspectief
11
249
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
TMC-zender kiezen
TMC automatisch volgen
TMC handmatig volgen
Lijst van TMC-zenders
Verkeersinformatie aan/uit
MENU
"VERKEERSINFORMATIE"
Geografisch filter
Bewaar alle berichten
Bewaar de berichten
Rondom de auto
Op de route
1
2
2
2
1
2
2
3
3
1
MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)
Nummer kiezen
Contacten
Bellen
Openen
Importeren
MENU "TELEFOON"
1
2
2
2
1
2
2
2
2
2
1
2
3
3
3
2
2
2
1
1
1
3
3
3
2
3
2
2
3
Lijst met gekoppelde randapparatuur
Verbinden
Verbreken
Wissen
Alles wis.
Telefoonfuncties
Opties beltonen
Staat van de contacten
De gesprekkenlijst wissen
Bluetooth-functies
Randapparatuur zoeken
Naam van radiotelefoon wijzigen
Verbreken
Alle contacten weergeven
Wissen
Zoeken
Beheer contacten
Nieuwe contact
Alle contacten wissen
Alles importeren
Synchronisatie-opties
Contacten van telefoon weergeven
Geen synchronisatie
Contacten van SIM-kaart weergeven
2
Annuleren
2
Sorteren op voornaam/achternaam
3
Annuleren
11
250
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)
1
1
2
1
1
2
2
2
2
2
2
2
3
3
2
2
2
1
Willekeurig op hele medium
Herhalen
Audio-instellingen
AUX-ingang inschakelen/
uitschakelen
MENU "MUSIC"
Veranderen van medium
Afspeelmodus
Normaal
Willekeurig
Alle passagiers
Balans L-R
Balans V-A
Autom. volume
Zenderlijst updaten
Lage tonen
Hoge tonen
Volume
Verdeling
Bestuurder
1
2
2
1
1
3
3
3
3
3
3
2
Omgeving
MENU "RADIO"
Veranderen van frequentieband
Opties
Volgen RDS
FM/DAB
Audio-instellingen
Geen
Klassiek
Jazz
Rock
Techno
Spraak
2
2
2
2
USB/iPod
AUX
CD
BT Streaming
2
2
2
FM
DAB
AM
3
Ingeschakeld / Uitgeschakeld
3
Ingeschakeld / Uitgeschakeld
11
251
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
2
3
3
1
4
2
2
1
4
4
2
2
Nachtstand
Dag/Nacht auto
Lichtsterkte instellen
Datum en tijd instellen
MENU "SETUP"
Instellingen weergave
Kies de kleur
Harmonie
Cartograe
Dagstand
Gesproken berichten
instellen
Volume van de instructies
Mannenstem kiezen/Vrouwenstem kiezen
2
Eenheden kiezen
1
Parameters auto*
* De parameters zijn afhankelijk van de uitvoering van de auto.
2
Logboek waarschuwingen
1
Boordcomputer
2
Status van functies
2
Français
1
Taalkeuze
2
English
2
Italiano
2
Portuguese
2
Español
2
Deutsch
2
Nederlands
2
2
Türkçe
Cestina
2
2
Polski
Hrvatski
2
2
Русский
Magyar
MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)
252
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio.
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De route wordt niet
berekend.
De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling (bijv.
geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol bevindt).
Controleer de criteria in het Menu "Navigatie"\
"Opties"\"Rekencriteria deniëren".
Ik kan mijn postcode niet
invoeren.
Dit systeem werkt met postcodes van maximaal 7 karakters.
De POI's worden niet
aangegeven.
De POI's zijn niet geselecteerd. Selecteer de POI's in de lijst met POI's.
Het geluidssignaal van
de "Risicogebieden"
functioneert niet.
Het geluidssignaal is niet geactiveerd. Activeer het geluidssignaal in het menu
"Navigatie"\"Opties"\"Risicogebieden instellen".
Het systeem stelt bij
belemmeringen geen
alternatieve routes voor.
Er wordt geen rekening gehouden met de actuele verkeersinformatie. Selecteer de functie "Verkeersinformatie" in het
overzicht met criteria.
Ontvangst van een
melding van een
"Risicogebied" dat niet op
mijn route ligt.
Het systeem meldt alle "Risicogebieden" die zich buiten de route in
een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook
"Risicogebieden" gesignaleerd die zich op nabij gelegen routes of op
parallelbanen bevinden.
Zoom in op de kaart om de exacte positie van het
"Risicogebied" te kunnen bepalen. Selecteer "Op
de route" om de waarschuwingen buiten de route
uit te schakelen of om de tijdsduur tussen het
moment van de melding en het passeren van het
risicogebied te verkorten.
253
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Sommige les op de
route worden niet direct
gemeld.
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de
verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt
ontvangen (weergave van de icoontjes van de
verkeersinformatie op de kaart).
Het lter is te krap ingesteld. Verander de instellingen via "Geograsch lter".
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...)
verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is
afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.
De hoogte wordt niet
weergegeven.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren
voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart.
Controleer of het GPS van ten minste 4 satellieten
een signaal ontvangt (druk lang op de toets
SETUP, selecteer vervolgens "GPS-bereik").
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de
omgeving (tunnel...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van
het systeem is afhankelijk van de ontvangst van
het GPS-signaal.
Het lukt me niet om mijn
Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld
of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.
- Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
- Controleer bij de instellingen van uw telefoon
of deze op "Vind mij" staat.
De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem. U kunt controleren of uw telefoon compatibel is op
www.peugeot.nl (Services).
Het signaal van de
aangesloten Bluetooth-
telefoon is niet hoorbaar.
Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon. Verhoog het volume van de radio eventueel tot het
maximum en verhoog het geluidsniveau van de
telefoon indien nodig.
Het geluid wordt verstoord door omgevingsgeluiden. Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten,
aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).
254
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Sommige contacten
komen dubbel voor in
de lijst.
Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/of die
in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide geheugens
worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat sommige contacten
dubbel worden overgenomen.
Kies "Contacten van simkaart weergeven" of
"Contacten van telefoon weergeven".
De contacten worden niet
in alfabetische volgorde
weergegeven.
Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk van
de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden
overgenomen.
Verander de instellingen voor de weergave van
contacten in de telefoon.
Het systeem ontvangt
geen SMS-berichten.
De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het systeem.
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen,
bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de
autoradio gelezen kunnen worden.
- Controleer of de CD op de juiste wijze in de
speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf
is gebrand: raadpleeg de informatie en tips in
de rubriek "MULTIMEDIASPELERS".
-
De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's
is onvoldoende om deze door de autoradio te
laten afspelen.
De gebrande CD is niet compatibel met de CD-speler (udf, ...).
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de audio-
installatie wordt herkend.
Na het laden van een CD
of het aansluiten van een
USB-stick moet u enige
tijd wachten.
Bij het plaatsen van een nieuwe gegevensdrager leest het systeem een
aantal gegevens uit (index, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele seconden
tot enkele minuten duren.
Dit is een normaal verschijnsel.
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de
CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op
0 en kies geen klankkleur.
255
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Soms wordt de informatie
tijdens de weergave van
een mediaspeler niet
correct weergegeven.
Het audiosysteem kan sommige karakters niet lezen. Gebruik standaard karakters voor de benaming
van nummers en afspeellijsten.
Bij streaming audio start
het lezen van bestanden
niet.
De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het lezen
automatisch te starten.
Start het afspelen via de aangesloten
randapparatuur.
De namen van de
nummers en de speelduur
verschijnen niet op het
scherm bij streaming audio.
De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.
De ontvangstkwaliteit
van de beluisterde
radiozender neemt
geleidelijk af of de
voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation
of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie "RDS" via het snelmenu om
het systeem te laten controleren of er een sterkere
zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.)
kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de radio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat
of een parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
Ik kan sommige
opgeslagen zenders uit
de lijst niet ontvangen.
De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de
lijst is veranderd.
Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee
(titel van het actuele nummer enz.).
Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de zender.
De naam van de zender
verandert.
256
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het instellen van de
bassen en hoge tonen is
de geluidssfeer niet meer
geselecteerd.
De geluidssfeer is gekoppeld aan een specieke instelling van de bassen
en hoge tonen.
Wijzig de instelling van de bassen en de hoge
tonen of selecteer een geluidssfeer om de
gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.
Na het selecteren van
een geluidssfeer zijn de
instellingen van de bassen en
hoge tonen verloren gegaan.
Na het veranderen van
de balans is de gekozen
geluidsverdeling "Bestuurder"
of "Alle inzittenden" niet meer
geselecteerd.
De geluidsverdeling "Bestuurder" is gekoppeld aan een specieke
instelling van de balans.
Na het veranderen van de
geluidsverdeling "Bestuurder"
of "Alle inzittenden" zijn de
instellingen van de balans
verloren gegaan.
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (Volume,
Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere
geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (Volume,
Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) zijn
afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.
Het is raadzaam de AUDIO-functies (Bassen,
Hoge tonen, Fader, Balans) in de middelste stand
te zetten, de klankkleur "Lineair" te selecteren
en de functie Loudness AAN te zetten als de
CD-speler is geselecteerd en UIT te zetten als de
radio is geselecteerd.
257
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het afzetten van
de motor wordt het
systeem na enkele
minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de
laadtoestand van de accu dat toestaat.
Het uitschakelen is normaal: de eco-mode wordt automatisch geactiveerd
om te voorkomen dat de accu van de auto zo ver ontladen raakt dat de
motor niet meer kan worden gestart (zie de rubriek "Eco-mode").
Start de motor om de accu op te laden.
Het afspelen van de
muziek op mijn USB-
stick begint pas na lang
wachten (ongeveer 2 tot
3 minuten).
Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen staan
kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld
(tot 10 keer de fabrieksopgave).
Wis de bestanden die standaard op de USB-stick
staan en beperk het aantal submappen in de
mappenstructuur van de USB-stick.
Als ik met mijn iPhone
verbinding maak met de
telefoonfunctie en ik hem
gelijktijdig op de USB-
poort aansluit, kan ik de
muziekbestanden niet
afspelen.
Als de iPhone automatisch verbinding maakt met de telefoonfunctie,
forceert deze de streamingfunctie. De streamingfunctie krijgt voorrang
boven de USB-functie die daardoor niet gebruikt kan worden. Bij
apparatuur van Apple
®
wordt in dat geval een gedeelte van de track niet
afgespeeld.
Koppel de USB-aansluiting los en sluit deze weer
aan (de USB-functie krijgt dan voorrang boven de
streamingfunctie).
258
RCZ_nl_Chap10b_RT6-2-8_ed01-2015
259
RCZ_nl_Chap10c_RD45_ed01_2015
PEUGEOT CONNECT Sound
Uw Peugeot Connect Sound is zodanig gecodeerd dat
deze uitsluitend in uw auto functioneert.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen
die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren
bij stilstaande auto.
Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de
autoradio zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de
accu ontladen raakt.
Autoradio / Bluetooth
®
01 Basisfuncties
02 Stuurkolomschakelaars
03 Hoofdmenu
04 Audio
05 Peugeot Connect USB
06 Peugeot Connect Bluetooth
07 Menustructu(u)r(en) display(s)
Veelgestelde vragen
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
260
261
262
263
267
270
273
276
INHOUD
01
260
RCZ_nl_Chap10c_RD45_ed01_2015
BASISFUNCTIES
Uitwerpen van de CD.
Selecteren van de geluidsbron:
radio, audio-CD-/MP3-CD-speler,
USB, Jack-aansluiting, streaming
audio, AUX-ingang.
Selecteren van de weergave
op het display:
Datum, audiofuncties,
boordcomputer en telefoon.
Automatisch zoeken naar zenders
in aopende/oplopende volgorde.
Selecteren van het vorige/
volgende nummer van de CD,
MP3 of USB.
Instellen van de
geluidsweergave:
geluidsverdeling
voor/achter, links/
rechts, loudness,
geluidssferen.
Weergave van de lijst
radiozenders.
Lang indrukken:
nummers van de CD of
de MP3-afspeellijsten
(CD / USB).
Functie TA
(verkeersinformatie) AAN/UIT.
Lang indrukken: toegang
tot de PTY-functie*
(programmatypen radio).
Weergave van het
algemene menu.
Met de toets DARK kan de weergave van het display
worden gewijzigd voor extra rijcomfort 's nachts.
1
e
keer indrukken: alleen verlichting van het
bovenste gedeelte.
2
e
keer indrukken: display volledig uitschakelen.
3
e
keer indrukken: terugkeren naar de
normale weergave.
Aan/uit en volumeregeling.
Toetsen 1 t/m 6:
Selecteren van een opgeslagen
voorkeuzezender.
Lang indrukken: opslaan van een
zender als voorkeuzezender.
Selecteren van een lagere/hogere
radiofrequentie.
Selecteren van de vorige/volgende MP3-
afspeellijst.
Selecteren van bestandenlijst /
muziekstijl / artiest / vorige of volgende
afspeellijst van het USB-apparaat.
Bevestigen.
Kiezen van de golfbanden
FM / DAB / AM*.
* Afhankelijk van het
model.
Huidige bewerking
verlaten.
* Beschikbaar afhankelijk van uitvoering.
02
261
RCZ_nl_Chap10c_RD45_ed01_2015
STUURKOLOMSCHAKELAARS
Radio: automatisch zoeken naar zenders in
oplopende volgorde.
CD/MP3/USB: selecteren van het volgende nummer.
CD/USB: continu indrukken: versneld vooruitspoelen.
Naar een ander item van de lijst.
Wijzigen van de geluidsbron.
Bevestigen van een selectie.
Telefoon opnemen/ophangen.
Langer dan 2 seconden indrukken:
toegang tot het telefoonmenu.
Radio: automatisch zoeken naar
zenders in aopende volgorde.
CD/MP3/USB: selecteren van het vorige
nummer.
CD/USB: continu indrukken: versneld
terugspoelen.
Naar een ander item van de lijst.
Radio: selecteren van de vorige/volgende
voorkeuzezender.
USB : selecteren van het genre / artiest /
index van de lijst.
Selecteren van het vorige/volgende item
van een menu.
Volume verhogen.
Volume verlagen.
Mute: geluid onderbreken
door het gelijktijdig indrukken
van de volumetoetsen.
Geluid weer inschakelen:
druk op een van de twee
volumetoetsen.
03
262
RCZ_nl_Chap10c_RD45_ed01_2015
ALGEMEEN MENU
GELUIDSBRON:
radio, CD, USB, externe
apparatuur.
Display C
Raadpleeg voor een
compleet overzicht van de
beschikbare menu's de rubriek
"Menustructuren" van dit
hoofdstuk.
TELEFOON:
handsfree set,
koppelingen,
gespreksbeheer.
PERSOONLIJKE
INSTELLING -
CONFIGURATIE:
parameters van de auto,
weergave, talen.
DIAGNOSE AUTO:
logboek
waarschuwingsmeldingen.
04
263
RCZ_nl_Chap10c_RD45_ed01_2015
AUDIO
Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE om de radiofunctie te
selecteren.
Druk op de toets BAND AST om het
golfbereik te selecteren: FM1, FM2,
FMast of AM.
Druk kort op een van de toetsen om
automatisch naar zenders te zoeken.
Druk op een van de toetsen om
handmatig naar hogere/lagere
frequenties te zoeken.
Druk op de toets LIST REFRESH
voor een lijst van de beschikbare
zenders in het gebied waar u zich
bevindt (maximaal 30 zenders).
Druk langer dan 2 seconden op de
toets om deze lijst bij te werken.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de
omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de
RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets
te maken met een storing in de autoradio.
RDS
Radio
Selecteren van een zender
Druk op de toets MENU.
Selecteer AUDIOFUNCTIES en druk
op OK.
Selecteer de functie VOORKEUZE
FM-BAND en druk op OK.
Selecteer RDS VOLGEN
ACTIVEREN en druk op OK. Op het
display verschijnt de aanduiding RDS.
Als de radiofunctie is ingeschakeld, druk dan direct op OK om de
RDS-functie in of uit te schakelen.
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar
de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land
te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele
land dekken. Bij slechte ontvangst kkan het daarom zijn dat de
radio tijdens het rijden overschakelt op een regionale zender.
04
264
RCZ_nl_Chap10c_RD45_ed01_2015
AUDIO
Verkeersinformatie (TA) beluisteren
Druk op de toets TA om de weergave
van verkeersinformatie te activeren of
uit te schakelen.
De functie TA (Trafc Announcement) geeft voorrang aan het
luisteren naar de verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd
moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt,
goed kunnen ontvangen. Zodra er een bericht wordt uitgezonden,
wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven
(Radio, CD, ...) automatisch onderbroken en wordt de
verkeersinformatie doorgegeven. Zodra het bericht is afgelopen,
wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Wijzigen van het golfbereik (FM1, FM2, DAB,...)
DAB (Digital Audio Broadcasting)
Digitale radio
Dankzij de digitale radio kunt u genieten van een optimale
geluidskwaliteit en van extra categorieën informatie (TA INFO).
Via "multiplex/bundel" kunt u kiezen uit radiozenders die op
alfabetische volgorde zijn gerangschikt.
Wijzigen van een zender binnen dezelfde "multiplex/
bundel".
Zoeken naar de volgende "multiplex/bundel".
Lang indrukken : selecteren van de gewenste categorie
berichten uit Transport, Actualiteiten, Entertainment en
Speciale Flash-berichten (afhankelijk van de zender).
Druk op "OK" zodra de radio op het display wordt weergegeven om
het contextuele menu weer te geven.
(RDS-volgsysteem (RDS), Volgsysteem digitale zender / FM,
Zenderinfo (TXT), Zenderinformatie,...)
04
265
RCZ_nl_Chap10c_RD45_ed01_2015
Gebruik alleen CD's met een ronde vorm.
Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande
CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de
CD-brander.
Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de
CD-speler; deze zal de CD automatisch afspelen.
CD
Een CD afspelen
Als er al een CD in het apparaat
zit die u wilt beluisteren, druk
dan herhaalde malen op de toets
SOURCE om de CD-functie te
selecteren.
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST REFRESH om de tracklist van de CD weer te
geven.
Houd een van toetsen ingedrukt om
snel vooruit of achteruit te spoelen.
AUDIO
Digitale radio - Volgsysteem digitale
zender DAB/FM
Het "DAB" dekt niet het hele land.
Het "Volgsysteem digitale zender / FM" biedt de mogelijkheid om
bij slechte ontvangst van het digitale signaal automatisch over te
schakelen op de analoge radio "FM" (indien beschikbaar) zodat u
naar uw favoriete zender kunt blijven luisteren.
Druk op de toets "Menu".
Selecteer " Multimedia " en bevestig.
Selecteer " Volgsysteem digitale zender / FM " en
bevestig.
Na het inschakelen van het "Volgsysteem digitale zender / FM" kan
het enkele seconden duren voordat het systeem overschakelt op de
analoge radio "FM" en kan het volume veranderen.
Zodra het digitale signaal weer stabiel genoeg is, schakelt de radio
automatisch weer over op digitale ontvangst "DAB".
Als de beluisterde "DAB"-zender niet beschikbaar is via de analoge
radio "FM" (optie " DAB/FM " doorgestreept), of als het "Volgsysteem
digitale zender / FM" niet is ingeschakeld, zal het geluid wegvallen als
de ontvangst van het digitale signaal slecht wordt.
04
266
RCZ_nl_Chap10c_RD45_ed01_2015
Het formaat MP3 (afkorting van MPEG 1,2 & 2.5 Audio Layer 3) is
een standaard voor het comprimeren van geluid die de mogelijkheid
biedt enkele tientallen speellijsten op één CD te plaatsen.
Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard
ISO 9660 niveau 1,2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen
afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze
niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor
het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid
(maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de
standaard Joliet te gebruiken.
De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie
".mp3" en een samplingfrequentie van 22,05 kHz of 44,1 kHz af.
Geluidsbestanden met een andere extensie (.wma, .mp4, .m3u...)
kunnen niet worden afgespeeld.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder
speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of
de weergave te voorkomen.
MP3-CD
Informatie en adviezen
AUDIO
Lege CD's worden niet herkend en kunnen het audiosysteem
beschadigen.
Plaats een MP3-CD in de speler.
De CD-speler scant vervolgens de CD tot alle nummers zijn
gevonden, hierdoor kan het enkele tot enkele tientallen seconden
duren voordat het afspelen begint.
MP3-CD
Een MP3 afspelen
De CD-speler kan CD's met maximaal 255 MP3-bestanden,
verdeeld over 8 speellijsten, afspelen. Het is echter raadzaam het
aantal afspeellijsten tot twee te beperken om een lange laadtijd
van de CD te voorkomen.
Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de mappenstructuur.
Alle bestanden worden op hetzelfde niveau weergegeven.
Als er al een CD in het apparaat zit die
u wilt beluisteren, druk dan herhaalde
malen op de toets SOURCE om de
CD-functie te selecteren.
Druk op een van de toetsen om een
map van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST REFRESH om de speellijsten van
de MP3-CD weer te geven.
Houd een van de toetsen ingedrukt
om snel vooruit of terug te spoelen.
Druk op een van de toetsen om een
track van de CD te kiezen.
05
267
RCZ_nl_Chap10c_RD45_ed01_2015
USB-BOX - PEUGEOT CONNECT USB
Het systeem stelt playlists samen (tijdelijk geheugen). De tijd die
hiervoor nodig is, hangt af van de capaciteit van de USB-uitrusting.
Gedurende deze tijd zijn andere bronnen beschikbaar.
De playlists worden iedere keer dat het contact wordt afgezet of
een USB-stick wordt aangesloten, geactualiseerd.
Bij een eerste aansluiting wordt een indeling in mappen als indeling
aangeboden. Bij een volgend gebruik wordt de laatstgekozen
mappenstructuur aangehouden.
Sluit de USB-stick direct of via een snoer aan op de
USB-aansluiting. Als de autoradio is ingeschakeld,
wordt de USB-bron gedetecteerd zodra deze wordt
aangesloten. Het lezen begint automatisch na een
bepaalde tijd, afhankelijk van de capaciteit van de
USB-stick.
De herkende bestandsformaten zijn .mp3 (uitsluitend
mpeg1 layer 3) en .wma (uitsluitend standaard 9,
comprimeren met 128 kbit/s).
Bepaalde formaten playlists (m3u, ...) worden
geaccepteerd.
Wanneer de laatst gebruikte stick opnieuw wordt
aangesloten, gaat het afspelen automatisch verder bij
de laatst beluisterde track van de desbetreffende stick.
Deze module bestaat uit een USB-aansluiting
en een Jack-aansluiting*. De bestanden van een
draagbare MP3-speler of een USB-stick worden
overgebracht op uw Peugeot Connect Sound
zodat de muziek via de luidsprekers van de auto
kan worden beluisterd.
USB-stick of Apple
®
speler van de vijfde
generatie of hoger:
- Gebruik uitsluitend USB-sticks met het
formaat FAT32 (File Allocation Table),
- het snoer van de Apple
®
speler is
noodzakelijk,
- navigatie door de bestanden is ook mogelijk
via de bediening op het stuurwiel.
Gebruik van de USB-BOX - PEUGEOT
CONNECT USB
Aansluiten van een USB-stick
De Apple
®
speler van oudere generaties en
spelers die gebruik maken van het MTP-
protocol*:
- afspelen uitsluitend via een Jack-Jack-snoer
(niet meegeleverd),
- navigatie door de bestanden is mogelijk via
het externe apparaat.
* Volgens uitvoering.
05
268
RCZ_nl_Chap10c_RD45_ed01_2015
Gebruik van de USB-BOX - PEUGEOT
CONNECT USB
Druk LIST kort in voor de indeling die u
de vorige keer hebt gekozen.
Navigeer in de lijst met behulp van de
toetsen links/rechts en omhoog/omlaag.
Bevestig de selectie door op OK te
drukken.
De beschikbare lijsten zijn Artiest, Genre en Playlist (zoals
weergegeven via de Apple
®
spelers).
Selectie en Navigatie zijn hierboven beschreven in de
stappen 1 t/m 4.
Sluit geen harde schijf of een niet-audio USB-apparaat aan op de
USB-aansluiting, aangezien hierdoor uw installatie beschadigd kan
raken.
Aansluiten van apparatuur van Apple
®
op de USB-aansluiting
Druk op een van deze toetsen om
tijdens het lezen naar de vorige/
volgende track te gaan volgens de
weergegeven indeling.
Houd een van de toetsen ingedrukt
voor snel vooruit/achteruit
verplaatsen.
Druk op een van deze toetsen om te
gaan naar volgende/vorige Genre,
Map, Artiest of Playlist, afhankelijk
van de weergegeven indeling tijdens
het lezen.
Druk LIST lang in voor het weergeven
van de indelingen.
Kies per Map / Artiest / Genre / Playlist,
druk op OK om de gekozen indeling te
bevestigen en vervolgens opnieuw op OK
om de keuze vast te leggen.
- per Map: alle mappen met audio-
bestanden die door het systeem
worden herkend.
- per Artiest: alle artiestennamen
worden weergegeven in ID3 Tag en
in alfabetische volgorde.
- per Genre : alle genres worden
weergegeven in ID3 Tag.
- per Playlist : zoals weergegeven in
de playlist van de USB-stick of het
USB-apparaat aangesloten op de
USB-aansluiting.
USB-BOX - PEUGEOT CONNECT USB
05
269
RCZ_nl_Chap10c_RD45_ed01_2015
De weergave- en bedieningsfuncties verlopen via
de externe apparatuur zelf.
Stel eerst het volume van uw draagbare
apparatuur af.
Stel vervolgens het volume van de
autoradio af.
AUX-ingang gebruiken
Volumeregeling externe apparatuur
JACK- of USB-aansluiting (afhankelijk van
de uitvoering van de auto)
USB-BOX - PEUGEOT CONNECT USB
Sluit eenzelfde extern apparaat niet tegelijkertijd aan via de
JACK-aansluiting en de USB-aansluiting.
Sluit het externe apparaat (mp3-speler...)
met behulp van een adapterkabel (niet
meegeleverd) op de JACK- of USB-
aansluiting aan.
Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE om AUX te selecteren.
De AUX-aansluiting JACK of USB dient om een extern apparaat
(mp3-speler…) aan te sluiten.
06
270
RCZ_nl_Chap10c_RD45_ed01_2015
PEUGEOT CONNECT BLUETOOTH
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-systeem
van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het
feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder
vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met
aangezet contact.
Druk op de toets MENU.
Er wordt een venster weergegeven met de melding dat het
systeem bezig is met zoeken.
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon
en zorg ervoor dat deze "waarneembaar is voor
iedereen" (conguratie van de telefoon).
Kies in het menu:
- Bluetooth-telefoon - Audio
- Bluetooth conguratie
- Zoeken via Bluetooth
De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de
compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met
uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies.
Bluetooth-telefoon
Display C
Met het menu TELEFOON krijgt u onder andere toegang tot de
volgende functies: Adresboek*, Logboek gesprekken, Beheer van
de koppelingen.
De eerste vier herkende telefoons worden in dit venster
weergegeven.
Op het scherm wordt een toetsenbord
weergegeven: voer een code van
minimaal 4 cijfers in.
Bevestig met OK.
Op het scherm verschijnt de melding dat de koppeling is geslaagd.
Selecteer in de lijst de te koppelen telefoon. U kunt slechts één
telefoon per keer koppelen.
Op het scherm van de geselecteerde telefoon wordt
een bericht weergegeven. Voer, om de koppeling
te accepteren, in de telefoon dezelfde code in en
bevestig vervolgens met OK.
De toegestane automatische verbinding wordt geactiveerd nadat
de telefoon is gecongureerd.
Het adresboek en het logboek gesprekken zijn na de
synchronisatie beschikbaar.
(Afhankelijk van model en uitvoering)
* Als uw telefoon volledig compatibel is.
Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het,
een onbeperkt aantal keren, nogmaals proberen.
Raadpleeg de site www.peugeot.nl voor meer informatie
(compatibiliteit, extra informatie, ...).
Koppelen van een telefoon / Eerste verbinding
06
271
RCZ_nl_Chap10c_RD45_ed01_2015
Een gesprek ontvangen
Een inkomend gesprek wordt aangegeven door een beltoon en het
verschijnen van een venster op het display van de auto.
Selecteer met behulp van de
toetsen de knop JA op het scherm
en bevestig met OK.
Druk op deze toets om het gesprek te accepteren.
Bellen
Selecteer in het menu Bluetooth-telefoon - Audio "Beheer van het
telefoongesprek" en vervolgens "Bellen", "Logboek gesprekken" of
"Adresboek".
Druk gedurende meer dan twee seconden op deze
toets om toegang te krijgen tot uw adresboek.
Gebruik vervolgens de rolknop om het nummer te
selecteren.
Of
Gebruik, als de auto stilstaat, het toetsenbord van
uw telefoon om een nummer in te voeren.
PEUGEOT CONNECT BLUETOOTH
Het systeem heeft, afhankelijk van de compatibiliteit van de telefoon
en gedurende de Bluetooth-verbinding, toegang tot de contactenlijst
van de telefoon.
Vanaf bepaalde typen gekoppelde Bluetooth-telefoons kunt u contacten
vanuit de telefoon opslaan in het geheugen van de autoradio.
De op deze manier geïmporteerde contacten worden opgeslagen
in een contactenlijst die, ongeacht welke telefoon is gekoppeld, vrij
toegankelijk is.
Het menu van de contactenlijst is niet beschikbaar als de
contactenlijst leeg is.
06
272
RCZ_nl_Chap10c_RD45_ed01_2015
Start de koppelingsprocedure tussen de telefoon
en de auto. Deze procedure kan gestart worden
via het telefoonmenu van de auto of via het
toetsenbord van de telefoon. Raadpleeg de eerder
beschreven stappen "Koppelen van een telefoon".
Tijdens de koppeling moet de auto stilstaan en het
contact aanstaan.
Selecteer in het telefoonmenu de te koppelen telefoon.
Het audiosysteem wordt automatisch verbonden met de zojuist
gekoppelde telefoon.
Bluetooth streaming audio*
Draadloze overdracht van muziekbestanden van de telefoon naar
het audiosysteem van de auto. De telefoon moet de desbetreffende
Bluetooth-proelen (A2DP/AVRCP) kunnen ondersteunen.
* Volgens de compatibiliteit van de telefoon.
** In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het
toetsenbord worden geactiveerd.
*** Als de telefoon deze functie ondersteunt.
Activeer de bron Streaming door op
de toets SOURCE** te drukken. Via
de toetsen op het bedieningspaneel
van de radio en de bediening
op het stuurwiel kunt u op de
gebruikelijke wijze de muziekstukken
aansturen***. De informatie over de
muziekstukken kan op het display
worden weergegeven.
Druk gedurende het gesprek meer dan
twee seconden op deze toets.
Bevestig met OK om het gesprek te beëindigen.
Eengesprekbeëindigen
PEUGEOT CONNECT BLUETOOTH
07
273
RCZ_nl_Chap10c_RD45_ed01_2015
MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)
aanzetten/uitzetten RDS
aanzetten/uitzetten modus REG
aanzetten/uitzetten radiotext
RADIO
aanzetten/uitzetten Intro
CD/MP3-CD
aanzetten/uitzetten herhalen tracks (de
hele huidige CD voor CD-speler, de hele
huidige map voor MP3-CD)
aanzetten/uitzetten random play (de
hele huidige CD voor CD-speler, de hele
huidige map voor MP3-CD)
aanzetten/uitzetten herhalen van tracks
(van de map / artiest / genre / huidige
afspeellijst)
USB
aanzetten/uitzetten random play (van de
map / artiest / genre / huidige afspeellijst)
1
1
1
1
1
1
1
1
DISPLAY C
Wanneer u op de toets OK drukt, komt u in de verkorte
menu's terecht, afhankelijk van de weergave op het
scherm:
07
274
RCZ_nl_Chap10c_RD45_ed01_2015
MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)
Audiofuncties
RDS-functie
inschakelen/uitschakelen
Voorkeuze FM
REG-functie
inschakelen/uitschakelen
Weergave radiotext (RDTXT)
inschakelen/uitschakelen
1
2
3
4
3
4
3
4
Afspeelmogelijkheden
RPT-functie (CD herhalen)
inschakelen/uitschakelen
RDM-functie (random)
inschakelen/uitschakelen
2
3
4
3
4
Diagnose auto
Logboek waarschuwingen
1
2
DISPLAY C
Door het indrukken van de toets MENU is de volgende
weergave mogelijk:
07
275
RCZ_nl_Chap10c_RD45_ed01_2015
MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)
Bluetooth-telefoon
Toestel aansluiten/afkoppelen
Raadplegen koppelingen
Bluetoothconguratie
Telefoonfunctie
Audio streaming functie
Verwijderen koppeling
Zoeken via Bluetooth
Logboek van oproepen
Bellen
Index
Huidige gesprek beëindigen
Beheer van een gesprek
Inschakelen mutefunctie
1
2
3
3
3
4
4
4
2
3
4
2
3
3
Regeling weergave
Conguratiebeeldscherm
Parametersvandeautodeniëren*
Persoonlijke instellingen -
Configuratie
normale weergave
omgekeerde weergave
regeling helderheid (- +)
Datum en tijd instellen
dag/maand/jaar instellen
uren/minuten instellen
keuze cyclus 12u/24u
Keuze van eenheden
l/100 km - mpg - km/l
°Celsius / °Fahrenheit
Taalkeuze
1
2
4
3
2
4
4
3
4
4
2
3
4
4
4
* De parameters variëren afhankelijk van de auto.
276
RCZ_nl_Chap10c_RD45_ed01_2015
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere
geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) zijn
afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.
Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen,
hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de
middelste stand te zetten, de geluidssfeer "Geen"
te selecteren en de functie Loudness in de stand
"Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd
en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is
geselecteerd.
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen,
bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de
autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de
autoradio wordt herkend.
- Controleer of de CD met de juiste zijde boven
in de speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan
niet worden gelezen als deze te veel is
beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf
is gebrand: raadpleeg de tips in de rubriek
"Audio".
- De CD-speler van de autoradio kan geen
DVD's afspelen.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's
is onvoldoende om deze door de autoradio te
laten afspelen.
Op het display wordt
de melding "Storing
USB-randapparatuur"
weergegeven.
De Bluetooth-verbinding
wordt onderbroken.
De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag. Laad de batterij van de randapparatuur op.
De USB-stick wordt niet herkend.
De stick is misschien defect.
Formateer de stick opnieuw.
277
RCZ_nl_Chap10c_RD45_ed01_2015
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Ik heb geen toegang tot
mijn voicemail.
Er zijn slechts weinig telefoons en providers die deze functionaliteit
ondersteunen.
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidssfeer) zijn niet op de
CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op
0, zonder een geluidssfeer te selecteren.
De voorkeuzezenders kunnen
niet worden ontvangen
(geen geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd. Druk op de toets BAND AST om het golfbereik
(AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin
de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De functie TA
(verkeersinformatie) is
ingeschakeld, maar ik krijg geen
verkeersinformatie te horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale
netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie
uitzendt.
De ontvangstkwaliteit
van de beluisterde
radiozender neemt
geleidelijk af of de
voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation
of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten
controleren of er een sterkere zender in het
gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.)
veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is
ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat
of ondergrondse parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
278
RCZ_nl_Chap10c_RD45_ed01_2015
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het geluid van de radio
valt 1 tot 2 seconden
weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een
andere, sterkere zender voor een betere ontvangst van het radiostation.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich
te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
Na het afzetten van
de motor wordt de
radio na enkele
minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand
van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de
autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De melding "het
audiosysteem is
oververhit" verschijnt op
het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge
omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een
thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler
uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om
het systeem te laten afkoelen.
INDEX
INDEX
279
RCZ_nl_Chap11_Index-alpha_ed01-2015
Aanhangergewichten ............... 192, 195
Aansluiting 12V.................................. 69
ABS met elektronische
remdrukregelaar ............................. 89
Accessoires ..................................... 190
Accu.................................. 148, 165-167
Accu laden ............................... 165, 167
Achterlichten .................... 172, 175, 188
Achterruitverwarming......................... 63
Achteruitrijlicht ......................... 172, 175
Actieve motorkap ............................... 92
Afmetingen ...................................... 197
Afstandsbediening ................. 37, 38, 40
Afzetten van de motor ......................116
Airbags .............................................. 99
Airbags vóór ............................ 100, 103
Airconditioning ................................... 10
Alarmknipperlichten ........................... 87
Alarmsysteem .................................... 41
Algemeen menu .............................. 262
Aluminium dakbogen ....................... 188
Antiblokkeersysteem (ABS) ............... 89
Antispinregeling (ASR) ................ 17, 90
Armleuning vóór ................................ 70
Asbak................................................. 69
Audio-aansluitingen ........... 71, 267, 269
Automatische airconditioning....... 60, 61
Automatische ruitenwissers ......... 83, 85
Automatische transmissie ... 10, 122, 149
Automatisch inschakelen
alarmknipperlichten ......................... 87
Automatisch inschakelen verlichting
... 76, 79
Autoradio's ......................................... 36
AUX-aansluiting ....................... 245, 269
Aux-aansluitingen ...................... 71, 267
A/ A/
Bagageruimte .................................... 49
Bagageruimte (openen) ..................... 37
Banden .............................................. 10
Bandenreparatieset ......................... 150
Bandenspanning........................ 10, 199
Bandenspanningscontrole (met set)
.... 150
Bandenspanning te laag (detectie) .... 127
Batterij afstandsbediening ........... 39, 40
Batterij afstandsbediening vervangen ... 39
Bediening autoradio aan stuurkolom
... 261
Bekerhouder ...................................... 67
Beladen ............................................. 10
Benzinemotor .................. 140, 142, 192
Beveiliging tegen beknellen ............... 44
Beweegbare spoiler ........................... 93
Binnenspiegel .................................... 57
Bluetooth (handsfree set) ........ 226, 270
Bluetooth (telefoon) ......................... 226
Bochtverlichting ......................... 82, 170
Boordcomputer ............................ 27, 29
Brandstof ................................... 10, 140
Brandstofniveaumeter ..................... 139
Brandstoftank .................................. 139
B/
B/
C/
Brandstof tanken ..................... 139, 140
Brandstoftank leeg (diesel) .............. 144
Brandstofverbruik .............................. 10
Brandstofvulklep .............................. 139
Buitenspiegels ............................. 55, 56
Carrosserie ...................................... 188
CD MP3 ........................................... 266
CD-/MP3 -speler .............................. 266
Centrale vergrendeling ................ 38, 47
CHECK .............................................. 25
Claxon ............................................... 88
Conguratie van de auto ............. 30, 34
Contact .............................................118
Controle motorolieniveau................... 21
Controles ................. 142, 143, 148, 149
INDEX
280
RCZ_nl_Chap11_Index-alpha_ed01-2015
DAB (Digital Audio Broadcasting) -
Digitale radio ......... 238, 239, 264, 265
Dagrijverlichting ................................. 78
Dagteller ............................................ 25
Dashboardkastje................................ 68
Dashboardverlichting ......................... 26
Datum (instellen) ............................... 34
Derde remlicht ......................... 172, 175
Detectie te lage bandenspanning .... 127
Diagnose auto ................................... 30
Dieselmotor ....... 19, 140, 143, 144, 195
Dimlicht .............................. 75, 170, 171
Dimmer dashboardverlichting ............ 26
Display instrumentenpaneel ...... 12, 126
D/
Geheugen instellingen bestuurder..... 53
Gereedschap ........................... 157, 160
Gewichten................................ 192, 195
GPS ................................................. 212
Grootlicht ........................... 75, 170, 171
G/
I/
Halogeenlampen ............................. 169
Handgeschakelde
versnellingsbak ............... 10, 121, 149
Handrem ................................... 119, 149
Handsfree set .......................... 226, 270
Hill-Holder ........................................ 120
Hoofdsteun achter ............................. 58
Hoogte- en diepteverstelling
stuurwiel .......................................... 54
Hulpoproep ........................ 88, 201, 202
Eco-mode ........................................ 164
Eco-rijden (adviezen)......................... 10
Electronic Stability Program (ESC).... 17
Electronic Stability Program (ESP) .... 90
Elektrisch verstelbare stoelen...... 51, 53
Elektronische remdrukregelaar (REF) ....89
Elektronische startblokkering......40, 118
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak ............................... 10
ESP/ASR ........................................... 90
Extra ingang .............. 71, 245, 267, 269
E/
Follow me home verlichting ............... 79
Functie snelweg (richtingaanwijzers) .... 87
F/
JACK-aansluiting ....... 71, 245, 267, 269
J/
H/
Identicatie auto .............................. 199
Identicatiegegevens ....................... 199
Identicatieplaatjes constructeur ..... 199
Identicatie (stickers) ....................... 199
Indeling bagageruimte ....................... 73
Indeling interieur ................................ 67
Inhoud brandstoftank ....................... 139
Instapverlichting........................... 65, 66
Instellen van de uitrustingen ........ 30, 34
Instellingen bestuurder (opslaan) ...... 53
Instrumentenpaneel ........................... 12
Instrumentenpanelen ................... 12, 25
Intelligente tractiecontrole.................. 90
Interieurbekleding ............................ 188
Interieurlter..................................... 148
Interieurlter (vervangen) ................ 148
Interieurverlichting ....................... 64, 65
ISOFIX .............................................. 112
ISOFIX bevestigingen.......................111
ISOFIX kinderzitjes ....................111-113
INDEX
INDEX
281
RCZ_nl_Chap11_Index-alpha_ed01-2015
Olielter ........................................... 148
Olielter (vervangen) ....................... 148
Olieniveau.................................. 21, 145
Oliepeilstok ................................ 21, 145
Onder de motorkap.................. 142, 143
Onderhoud (adviezen) ..................... 188
Onderhoudscontroles ........................ 10
Onderhoudsindicator ......................... 23
Ontdooien .......................................... 63
Ontgrendelen ..................................... 37
Ontgrendelen bagageruimte ........ 37, 49
Ontgrendelen van binnenuit .............. 47
Ontluchten brandstofsysteem .......... 144
Opbergvak ......................................... 74
Opbergvakken ....................... 67, 70, 73
Opbergvakken portieren .................... 67
Openen bagageruimte ................. 37, 49
Openen brandstofvulklep................. 139
Openen motorkap ............................ 141
Openen portieren................... 37, 46, 48
Openen wegklapbaar kleurendisplay .... 36
O/
Noodoproep ....................... 88, 201, 202
Noodprocedure starten .................... 166
Noodremassistentie ........................... 89
Noodremassistentie (AFU) ................ 89
Nulstelling dagteller ........................... 25
Nulstelling onderhoudsindicator ........ 24
N/
Make-upspiegel ................................. 68
Matte lak .......................................... 189
Matten................................................ 72
Mat verwijderen ................................. 72
Menustructuren display ........... 248, 273
Milieu ........................................... 10, 40
Milieubewust rijden ............................ 10
Mistachterlicht.................... 77, 172, 175
Monochroom display ............... 262, 273
Motoren ................................... 192, 195
Motorkap.......................................... 141
Motorolieniveaumeter ................ 21, 145
MP3 (CD) ......................................... 266
Multifunctioneel display
(met autoradio) ................... 30, 34, 36
Multimediaspelers............................ 240
M/
Kaartleeslampjes ............................... 64
Kentekenplaatverlichting ......... 172, 175
Kilometerteller.................................... 25
Kinderen ............................104, 110-113
Kinderzitjes ............... 104, 105, 110, 114
Kleurcode lak ................................... 199
Kleurendisplay met
kaartweergave DT................. 207, 248
Klokje ................................................. 26
Klokje (instellen) .......................... 26, 34
Koelvloeistoftemperatuur ................... 21
Koelvloeistoftemperatuurmeter.......... 21
Kofferdeksel sluiten ..................... 38, 49
Koplampen ...................................... 188
Koplampsproeiers.............................. 84
Koplampverstelling ............................ 81
K/
Laden accu .............................. 165, 167
Lampen vervangen .......... 169, 172, 175
Lekke band ...................................... 150
Lichtmetalen velgen......................... 189
Lichtschakelaar.................................. 75
Logboek waarschuwingsmeldingen... 34
Lokaliseren van de auto .................... 39
Luchtlter ......................................... 148
Luchtlter (vervangen) ..................... 148
L/
Navigatiesysteem ............ 209, 210, 217
Niveau brandstofadditief diesel ....... 147
Niveau koelvloeistof................... 21, 147
Niveau koplampsproeiervloeistof
... 84, 147
Niveau remvloeistof ......................... 146
Niveau ruitensproeiervloeistof ... 84, 147
Niveaus controleren.................. 145-147
Niveaus en controles
... 142, 143, 145-147
Niveau stuurbekrachtigingsvloeistof .... 146
Noodbediening portieren ................... 48
N/
INDEX
282
RCZ_nl_Chap11_Index-alpha_ed01-2015
Schakelaars stoelverwarming............ 52
Selectiehendel automatische
transmissie .................................... 122
Selectiehendel handgeschakelde
versnellingsbak ............................. 121
Serienummer auto ........................... 199
Set voor tijdelijke bandenreparatie ..... 150
Sfeerverlichting .................................. 65
Sjorogen ............................................ 73
Slepen van een auto........................ 184
Sleutel met
afstandsbediening ........ 37, 38, 40, 118
Sneeuwkettingen ............................. 162
Snelheidsbegrenzer......................... 129
Snelheidsregelaar............................ 132
Snelmenu's ...................................... 208
Spaarfase ........................................ 164
Spraaksynthese ............................... 220
Starten ............................................. 166
Starten van de auto ..................116, 122
Starten van de motor ........................116
Stickers ............................................ 188
Stickerset ......................................... 188
Stilzetten van de auto ...............116, 122
Stoelen achter ................................... 58
Stoelen verstellen ........................ 50, 51
Stoelverwarming ................................ 52
Streaming audio Bluetooth ...... 244, 272
Stuurslot ...........................................118
Stuurwiel (verstellen) ......................... 54
Supervergrendeling ........................... 38
Synchroniseren afstandsbediening ... 39
Synchroniseren van de
afstandsbediening ........................... 39
S/
Parkeerhulp achter .......................... 135
Parkeerhulp vóór ............................. 136
Parkeerlichten....... 75, 78, 170-172, 175
Peugeot Connect Assistance........... 202
Peugeot Connect Nav+ ............. 34, 203
Peugeot Connect Plug............... 71, 267
Peugeot Connect SOS .................... 202
Peugeot Connect Sound ... 30, 259, 273
Plafonnier .......................................... 64
Portieren ............................................ 46
P/
Portieren sluiten........................... 38, 46
Radio ............................... 235, 236, 263
Regelmatige controles ............. 148, 149
Regelmatig onderhoud ...................... 10
Regeneratie roetlter ....................... 148
Reinigen (adviezen)......................... 188
Rembekrachtigingsysteem ................ 89
Remblokken..................................... 149
Remlichten............................... 172, 175
Remmen .......................................... 149
Remschijven .................................... 149
Reservewiel ............................. 127, 160
Reservoir koplampsproeiers ............ 147
Reservoir ruitensproeiers ................ 147
Resetten van de ruitbediening ........... 44
Richtingaanwijzers..... 87, 170, 172, 175
Rijadviezen .......................................115
Rijstrookcontrolesystemen ................ 90
Risicozones (update) ....................... 214
Roetlter .................................. 147, 148
Ruitbediening..................................... 44
Ruitensproeiers vóór ......................... 84
Ruitenwisserbladen vervangen .... 86, 163
Ruitenwissers .............................. 83, 85
Ruitenwisserschakelaar............... 83, 85
R/
Opschakelindicator .......................... 126
Overzicht gewichten ................ 192, 195
Overzicht motoren ................... 192, 195
Overzicht zekeringen ....................... 177
O/
INDEX
INDEX
283
RCZ_nl_Chap11_Index-alpha_ed01-2015
Waarschuwingssignaal
sleutel in contact ............................118
Waarschuwing vergeten verlichting ... 77
Wassen (adviezen) .......................... 188
Wegklapbaar kleurendisplay ....... 34, 36
Wiel demonteren ............................. 157
Wiel monteren ................................. 157
Wiel verwisselen .............................. 157
Window-airbags ............................... 103
W/
Technische gegevens .............. 192, 195
Te laag brandstofniveau .................. 139
Telefoon ................................... 226, 230
Teller .................................................. 12
Tijdelijke bandenspanning (met set) .... 150
Tijd instellen ....................................... 26
TMC (verkeersinformatie) ................ 223
Toegang tot de achterbank ................ 58
Toerenteller ........................................ 12
Trekhaak .......................................... 186
T/
Veiligheidsgordels.................. 17, 96, 98
Veiligheidsvoorzieningen voor
kinderen ..........100, 104, 105, 110-113
Ventilatie ................................ 10, 59, 60
Ventilatieroosters ............................... 59
Vergrendeling kofferdeksel ................ 49
Vergrendeling van binnenuit .............. 47
Verkeersinformatie (TA) ... 224, 237, 264
Verkeersinformatie (TMC) ....... 223, 224
Verklikkerlampjes................... 14, 18, 25
Verklikkerlampje service .................... 16
Verklikkerlampje voorgloeien (diesel) .... 19
Verlichting bagageruimte ................... 74
Verlichting overdag ............ 78, 170, 171
Versnellingshendel ............................ 10
Verwarming........................................ 10
Voorgloeien (dieselmotor).................. 19
Voorstoelen.................................. 50, 51
V/
X/
Xenonlampen .................................. 170
Z/
Zekeringen....................................... 177
Zekeringen vervangen ..................... 177
Zekeringkast dashboard .................. 177
Zekeringkast motorruimte ................ 177
Zij-airbags ................................ 101, 103
Zijknipperlicht................................... 171
Zonneklep .......................................... 68
Zuinig rijden ....................................... 10
Uitschakelen airbag passagier ........ 100
Uitschakelen ESP .............................. 91
Updaten risicozones ........................ 214
USB-aansluiting ......... 71, 245, 267, 269
U/
RCZ_nl_Chap11_Index-alpha_ed01-2015
RCZ_nl_Chap11_Index-alpha_ed01-2015
01-15
Reproductie of vertaling van dit document,
zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder
schriftelijke toestemming van Automobiles
PEUGEOT.
Gedrukt in de EU
Automobiles PEUGEOT verklaart dat,
door toepassing van de voorschriften in de
Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53)
met betrekking tot autowrakken, wordt
voldaan aan de in deze richtlijn gestelde
doelen en dat recycleerbare materialen
worden gebruikt voor de fabricage van
producten die door haar worden verkocht.
Néerlandais
Op verschillende plaatsen in uw auto
zijn stickers aangebracht. Ze bevatten
veiligheidswaarschuwingen en informatie
over de identicatie van uw auto. Verwijder
ze niet: ze horen namelijk bij de auto.
Néerlandais
NE.15RCZ.0070www.peugeot.com
8


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Peugeot RCZ - 2015 at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Peugeot RCZ - 2015 in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 8,09 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

Others manual(s) of Peugeot RCZ - 2015

Peugeot RCZ - 2015 User Manual - English - 292 pages

Peugeot RCZ - 2015 User Manual - German - 292 pages


The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info