624166
193
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/193
Next page
InstructIeboekje
De online-gebruiksaanwijzing
Selecteer een van de volgende toegangen om uw
gebruiksaanwijzing online te raadplegen...
Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te
herkennen aan de paginamarkering die wordt weergegeven met dit pictogram:
Als de rubriek "MyPeugeot" niet beschikbaar is op de website van
Peugeot voor uw land, kunt u uw gebruiksaanwijzing op het volgende
internetadres raadplegen:
http://public.servicebox.peugeot.com/ddb/
de taal,
het model van uw auto en de carrosserie-uitvoering,
de uitgifteperiode van uw gebruiksaanwijzing die overeenkomt met de
eerste registratiedatum van uw auto.
Selecteer:
Uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van
Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".
Scan deze code voor directe toegang tot uw gebruiksaanwijzing.
Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie
over het onderhoud van uw auto.
Bipper_nl_Chap00a_sommaire_ed02-2014
WELKOM
Belangrijke informatie:
Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires
die niet onder een artikelnummer in het assortiment van
Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het
elektronisch systeem van uw auto veroorzaken. Neem contact
op met een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om
u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en
accessoires voorzien van een artikelnummer.
Dit nieuwe model is speciaal ontwikkeld om aan al uw specifieke
eisen te voldoen op het gebied van gebruiksgemak, comfort,
veiligheid en uitstraling. Om u in korte tijd vertrouwd te maken met
uw auto, stellen wij u voor met behulp van het instructieboekje
een toer door de auto te maken. In het instructieboekje wordt de
uitrusting van uw auto uitgebreid beschreven.
Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau en de
specifieke kenmerken voor het land waarvoor uw auto
bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde
uitrustingen zijn voorzien.
Legenda
dit symbool verwijst naar aanvullende
informatie.
dit symbool vraagt uw aandacht voor
aanvullende informatie die u helpt de
gebruiksmogelijkheden van uw auto
optimaal te benutten.
dit symbool geeft een waarschuwing
met betrekking tot de veiligheid van
de inzittenden en het gebruik van de
voorzieningen aan boord.
PEUGEOT dankt u voor het vertrouwen en wenst u een goede reis.
2
Inhoud
Bipper_nl_Chap00a_sommaire_ed02-2014
ERGONOMIE en
COMFORT
4.
64-82
VEILIGHEID
6.
111-136
Voorstoelen 64
Wegklapbare
passagiersstoel 66
Achterbank 67
Ontdooien en
ontwasemen 71
Airconditioning 73
Voorzieningen voorin 76
Voorzieningen
laadruimte 78
Indeling
achtercompartiment 80
Interieurverlichting -
plafonniers 82
Exterieur 4
Interieur 6
Bestuurdersplaats 12
Technische gegevens -
Onderhoud 16
Dashboard en
middenconsole 18
OVERZICHT
1.
4-21
Handrem 111
Alarmknipperlichten 111
Claxon 112
Hulpsystemen bij het
remmen 112
Stabiliteitscontrolesystemen
113
Bandenspanningscontrolesysteem
116
Veiligheidsgordels 118
Airbags 120
Kinderzitjes 124
Uitschakelen van
de airbag vóór aan
passagierszijde 127
ISOFIX-bevestigingen 134
TECHNOLOGIE aan
BOORD
5.
83-110
Boordcomputer 83
Conguratie van
de auto 84
Parkeerhulp achter 88
Autoradio 89
Stuurkolomschakelaars
90
Bluetooth handsfree
systeem 93
VOORDAT u GAAT
RIJDEN
3.
25-63
Instrumentenpanelen 25
Verklikkerlampjes 26
Brandstofniveaumeter 34
Koelvloeistoftemperatuur
34
Onderhoudsindicator en
waarschuwingslampje
motorolie 35
Afstandsbediening 36
Sleutel 38
Alarm 40
Openen 41
Sluiten 44
Lichtschakelaar 46
Ruitenwisserschakelaar 48
Snelheidsregelaar 49
Vaste
snelheidsbegrenzer
50
Spiegels 51
Ruitbediening 52
Stuurwiel verstellen 53
Handgeschakelde
versnellingsbak 53
Elektronisch
gestuurde
versnellingsbak 54
Schakelindicator 58
Starten en stoppen 59
Hill Start Assist 60
Stop & Start-systeem 61
ECO-RIJDEN
2.
22-24
Milieu 22
Eco-rijden 23
3
INHOUD
Inhoud
Bipper_nl_Chap00a_sommaire_ed02-2014
TECHNISCHE
GEGEVENS
10.
174-183
ACCESSOIRES
7.
137-140
Trekken van een
aanhanger, een
caravan... 137
Imperiaal en
allesdragers 139
Overige accessoires 139
Brandstof tanken 142
Motorkap openen 144
Dieselmotor 145
Benzinemotor 146
Niveaus 147
Controles 149
Roetlter
(dieselmotor) 151
SNEL WEER
OP WEG
9.
152-173
ONDERHOUD
8.
141-151
Accu 152
Wiel verwisselen 155
Noodreparatieset
voor banden 158
Sneeuwkettingen 160
Lampen vervangen 161
Ruitenwisserblad
vervangen 166
Zekeringen
vervangen 167
Slepen van uw auto 172
Afmetingen 174
Motoren 180
Gewichten 182
Identicatie 183
auto met linkse besturing.
auto met rechtse
besturing.
4
Lokalisatie
Bipper_nl_Chap01_vue-ensemble_ed02-2014
EXTERIEUR (BESTELWAGEN)
Achterlichten, richtingaanwijzers,
3
e
remlicht ................ 46-47, 164-165
Rechterzijde:
tankdop, brandstoftank ..................142
onderbreking brandstoftoevoer ....
142-143
Laadruimte..................................77-78
Achterdeuren ........................36, 42-45
180° openen/sluiten ................... 42, 44
Kentekenplaatverlichting ...............164
Parkeerhulp achter ..........................88
Reservewiel, wiel verwisselen,
gereedschap ........................155-157
Takelen, slepen..............................172
Trekhaak .................................137-138
Afmetingen .............................174-175
Accessoires ............................139-140
Imperiaal ........................................ 139
Sleutel, afstandsbediening, batterij
....36-38
Centrale vergrendeling ........36, 42, 44
Ruit voorportier openen/sluiten........37
Codekaart ........................................39
Alarm ...............................................40
Ruitenwisserbladen .......................166
Buitenspiegels .................................51
Zijknipperlichten.............................163
Koplampen, mistlampen,
richtingaanwijzers .... 46-47, 161-162
Koplampverstelling ..........................47
Lampen vervangen .................161-165
Portieren
openen/sluiten .............36, 38, 41-45
Motorkap openen...........................144
Conguratie -
Autoclose .................... 42, 44, 83, 85
Remmen, remblokken ...........147, 149
Hill Holder ........................................60
Remhulpsystemen .................112-113
Stabiliteitscontrolesystemen ...113-115
Banden, bandenspanning......159, 183
Sneeuwkettingen ...........................160
5
1
OVERZICHT
Lokalisatie
Bipper_nl_Chap01_vue-ensemble_ed02-2014
EXTERIEUR (COMBI)
Remmen, remblokken ............... 147, 149
Hill holder.........................................60
Remhulpsystemen ..................112-113
Stabiliteitscontrolesystemen .....113-115
Bandenspanningscontrolesysteem
.... 116-117
Banden, bandenspanning......159, 183
Sneeuwkettingen ...........................160
Afmetingen ............. 176-177, 178-179
Accessoires ...........................139-140
Allesdragers...................................139
Sleutel, afstandsbediening, batterij
.... 36-48
Centrale vergrendeling ........36, 42, 44
Ruit voorportier openen/sluiten........37
Codekaart ........................................39
Alarm ...............................................40
Ruitenwisserbladen .......................166
Buitenspiegels .................................51
Zijknipperlichten.............................163
Koplampen, mistlampen,
richtingaanwijzers .... 46-47, 161-162
Koplampverstelling ..........................47
Lampen vervangen .................161-165
Portieren
openen/sluiten .............36, 38, 41-45
Kinderbeveiliging .............................45
Ruiten achter ...................................52
Motorkap openen...........................144
Conguratie -
Autoclose .................... 42, 44, 83, 85
Rechterzijde:
tankdop, brandstoftank ..................142
onderbreking brandstoftoevoer
.....142-143
Voorzieningen achterin ...............80-81
Achterdeuren ........................36, 42-45
180° openen/sluiten ................... 42, 44
Kentekenplaatverlichting ...............164
Parkeerhulp achter ..........................88
Reservewiel, wiel
verwisselen,
gereedschap,
bandenreparatieset
....155-157, 158-159
Takelen, slepen..............................172
Trekhaak .................................137-138
Achterlichten, richtingaanwijzers,
3
e
remlicht ................ 46-47, 164-165
6
Lokalisatie
Bipper_nl_Chap01_vue-ensemble_ed02-2014
Veiligheidsgordels...................118-119
Airbags ...................................120-123
Uitschakeling airbag vóór aan
passagierszijde ................... 122, 127
Stoelen, verstellen ......................64-65
Gereedschap, krik .........................155
Wegklapbare stoel ...........................66
Kinderzitjes .............124, 126-131, 133
12V-aansluiting ................................76
Parkeerrem .................................... 111
Accu (+), opladen,
starten ..................................152-154
INTERIEUR (BESTELWAGEN)
Laadruimte..................................78-79
sjorogen,
opbergvak,
zaklamp,
verticale afscheiding.
Plafonnier achter .............................82
Accessoires ............................139-140
Binnenspiegel ..................................51
Plafonnier vóór ................................82
Lamp plafonnier cabine
vervangen ................................... 163
7
1
OVERZICHT
Lokalisatie
Bipper_nl_Chap01_vue-ensemble_ed02-2014
INTERIEUR (BEDRIJFSWAGEN)
Binnenspiegel ..................................51
Plafonnier vóór ................................82
Lamp plafonnier cabine
vervangen ................................... 163
Wegklapbare stoel ...........................66
Kinderzitjes .............124, 126-131, 133
12V-aansluiting ................................76
Parkeerrem .................................... 111
Accu (+), opladen,
starten ..................................152-154
Veiligheidsgordels...................118-119
Airbags ...................................120-123
Uitschakeling airbag vóór
aan passagierszijde ............ 122, 127
Stoelen, verstellen ......................64-65
Gereedschap, krik .........................155
Laadruimte..................................78-79
sjorogen,
opbergvak,
zaklamp,
verticale afscheiding.
Plafonnier achter .............................82
Accessoires ............................139-140
8
Lokalisatie
Bipper_nl_Chap01_vue-ensemble_ed02-2014
Veiligheidsgordels vóór...........118-119
Airbags ...................................120-123
Uitschakeling airbag aan
passagierszijde ................... 122, 127
Voorstoelen, verstellen ...............64-65
12V-aansluiting ................................76
Parkeerrem .................................... 111
Accu (+), laden,
starten ..................................152-154
Binnenspiegel ..................................51
Plafonnier vóór ................................82
Lamp plafonnier
vervangen ................................... 163
Voorzieningen achterin ....................80
sjorogen,
bagagenet,
hoedenplank.
Plafonnier achter .............................82
Gereedschap, krik,
noodreparatieset voor
banden .........................155, 158-159
Accessoires ............................139-140
INTERIEUR (COMBI)
Wegklapbare stoel ...........................66
Achterbank .................................67-68
Veiligheidsgordels
achter ...................................118-119
Kinderzitjes ............. 124-130, 132-133
ISOFIX-bevestigingen ............134-136
9
1
OVERZICHT
Lokalisatie
Bipper_nl_Chap01_vue-ensemble_ed02-2014
INTERIEUR (COMBI)
Binnenspiegel ..................................51
Plafonnier voor ................................82
Lamp plafonnier cabine
vervangen ................................... 163
Voorstoelen, verstellen ...............64-65
12V-aansluiting ................................76
Parkeerrem .................................... 111
Accu (+), opladen,
starten ..................................152-154
Veiligheidsgordels vóór...........118-119
Airbags ...................................120-123
Uitschakeling airbag vóór
aan passagierszijde ............ 122, 127
Wegklapbare stoel ...........................66
Achterbank .................................67-68
Veiligheidsgordels
achter ...................................118-119
Kinderzitjes ............. 124-130, 132-133
ISOFIX-bevestigingen ............134-136
Voorzieningen achterin ....................80
sjorogen,
bagagenet,
hoedenplank.
Plafonnier achter .............................82
Gereedschap, krik,
noodreparatieset voor
banden .........................155, 158-159
Accessoires ............................139-140
10
Lokalisatie
Bipper_nl_Chap01_vue-ensemble_ed02-2014
Veiligheidsgordels vóór...........118-119
Airbags ...................................120-123
Uitschakeling airbag vóór aan
passagierszijde ................... 122, 127
Voorstoelen, verstellen ...............64-65
12V-aansluiting ................................76
Parkeerrem .................................... 111
Accu (+), laden,
starten ..................................152-154
Binnenspiegel ..................................51
Plafonnier vóór ................................82
Lamp plafonnier
vervangen ................................... 163
Wegklapbare stoel ...........................66
Achterbank .................................69-70
Veiligheidsgordels
achter ...................................118-119
Kinderzitjes ............. 124-130, 132-133
ISOFIX-bevestigingen ............134-136
Voorzieningen achterin ...............80-81
sjorogen,
bagagenet,
hoedenplank,
bevestigingsriemen,
zaklamp.
Plafonnier achter .............................82
Bagageruimteverlichting ..................82
INTERIEUR (COMBI)
Gereedschap, krik,
noodreparatieset voor
banden .........................155, 158-159
Accessoires ............................139-140
11
1
OVERZICHT
Lokalisatie
Bipper_nl_Chap01_vue-ensemble_ed02-2014
INTERIEUR (COMBI)
Binnenspiegel ..................................51
Plafonnier vóór ................................82
Lamp plafonnier cabine
vervangen ................................... 163
Voorstoelen, verstellen ...............64-65
12V-aansluiting ................................76
Parkeerrem .................................... 111
Accu (+), opladen,
starten ..................................152-154
Veiligheidsgordels vóór...........118-119
Airbags ...................................120-123
Uitschakeling airbag vóór
aan passagierszijde ............ 122, 127
Wegklapbare stoel ...........................66
Achterbank .................................69-70
Veiligheidsgordels
achter ...................................118-119
Kinderzitjes ............. 124-130, 132-133
ISOFIX-bevestigingen ............134-136
Voorzieningen achterin ...............80-81
sjorogen,
bagagenet,
hoedenplank,
riemen,
zaklamp.
Plafonnier achter .............................82
Bagageruimteverlichting ..................82
Gereedschap, krik,
noodreparatieset voor
banden .........................155, 158-159
Accessoires ............................139-140
12
Lokalisatie
Bipper_nl_Chap01_vue-ensemble_ed02-2014
BESTUURDERSPLAATS
Instrumentenpaneel, displays, tellers
.... 25
Verklikkerlampjes........................26-33
Meters.........................................34-35
Stuurwiel, verstellen ........................53
Claxon ...........................................112
Dashboard/
middenconsole ........................18-19
Lichtschakelaar...........................46-47
Follow me home verlichting .............47
Parkeerlichten..................................46
Snelheidsregelaar.......................49-50
Conguratie/persoonlijke
instellingen ...............................84-87
Tijd instellen ................................84-85
Koplampverstelling ..........................47
Dimmer dashboardverlichting .......... 35
Antispinregeling / Intelligent
Traction Control ................... 113-115
Bandenspanningscontrolesysteem
resetten .......................................117
Mistlampen vóór/mistachterlicht ......47
Zekeringen..............................167-169
Motorkap openen...........................144
Starten, contactslot .................... 39, 59
Ruitenwissers voor/achter ...............48
Ruitensproeiers ...............................48
Boordcomputer ................................83
Ruitbediening...................................52
Buitenspiegels .................................51
13
1
OVERZICHT
Lokalisatie
Bipper_nl_Chap01_vue-ensemble_ed02-2014
Voorzieningen voorin ..................76-77
dashboardkastje,
rokersset,
12V-aansluiting,
schrijftafel,
brillenvakje,
zonneklep.
Autoradio, CD/MP3.....................89-92
Bediening aan het stuurwiel van de
autoradio / handsfree set ..... 90, 93-110
Schakelindicator ..............................58
Versnellingsbakken...............53, 54-57
Parkeerhulp achter ..........................88
Verwarming, ventilatie,
airconditioning .........................72-75
Ontdooien, ontwasemen..................71
Vergrendeling
laadruimte ................................43-44
Stop & Start-systeem..................61-63
Alarmknipperlichten ....................... 111
14
Lokalisatie
Bipper_nl_Chap01_vue-ensemble_ed02-2014
BESTUURDERSPLAATS
Stuurwiel, verstellen ........................53
Claxon ...........................................112
Dashboard/
middenconsolet .......................20-21
Lichtschakelaar...........................46-47
Follow me home verlichting .............47
Parkeerlichten..................................46
Snelheidsregelaar.......................49-50
Instrumentenpaneel, displays, tellers
.... 25
Verklikkerlampjes........................26-33
Meters.........................................34-35
Schakelindicator ..............................58
Bediening aan het stuurwiel van de
autoradio / handsfree set ...90, 93-110
Ruitenwissers voor/achter ...............48
Ruitensproeiers ...............................48
Boordcomputer ................................83
Starten, contactslot .................... 39, 59
Conguratie - persoonlijke
instellingen ...............................84-87
Tijd instellen ................................84-85
Koplampverstelling ..........................47
Dimmer dashboardverlichting .......... 35
Antispinregeling / Intelligent
Traction Control ................... 113-115
Bandenspanningscontrolesysteem
resetten .......................................117
Mistlampen vóór/
mistachterlicht ...............................47
Zekeringen..............................167-169
Ruitbediening...................................52
Buitenspiegels .................................51
15
1
OVERZICHT
Lokalisatie
Bipper_nl_Chap01_vue-ensemble_ed02-2014
Stop & Start ................................61-63
Alarmknipperlichten ....................... 111
Ontdooien, ontwasemen..................71
Vergrendeling
laadruimte ................................43-44
Motorkap openen...........................144
Voorzieningen voorin ..................76-77
dashboardkastje,
rokersset,
12V-aansluiting,
schrijftafel,
brillenvakje,
zonneklep.
Autoradio, CD/MP3.....................89-92
Versnellingsbakken...............53, 54-57
Parkeerhulp achter ..........................88
Verwarming, ventilatie,
airconditioning .........................72-75
16
Lokalisatie
Bipper_nl_Chap01_vue-ensemble_ed02-2014
Emissieregeling .......................34, 151
Lampen, verlichting, lampen
vervangen ............................161-165
Motorkap openen...........................144
Motorruimte ............................145-146
Identicatie, serienummer,
kleurcode van de lak,
bandenspanning .........................183
Ruitenwisserbladen vervangen .....166
Motoren (gegevens) ...............180-181
Afmetingen ............................174-175,
............................. 176-177, 178-179
Gewichten......................................182
TECHNISCHE GEGEVENS - ONDERHOUD
Niveaus...................................147-148
oliepeilstok,
stuurbekrachtigingsvloeistof,
remvloeistof,
koelvloeistof,
ruitensproeiervloeistof.
Controles ................................149-151
accu,
luchtlter/interieurlter,
olielter,
roetlter (1.3 HDi 75),
parkeerrem,
remblokken.
Zekeringen motorruimte .....167, 170-171
17
1
OVERZICHT
Bipper_nl_Chap01_vue-ensemble_ed02-2014
18
Presentatie
Bipper_nl_Chap01_vue-ensemble_ed02-2014
Dashboard/middenconsole
1. Buitenspiegelverstelling.
2. Zijruitontwaseming.
3. Verstelbaar en afsluitbaar
zijventilatierooster.
4. Schakelaars verlichting en
richtingaanwijzers.
5. Instrumentenpaneel.
6. Stuurkolomschakelaars van de autoradio.
Bluetooth handsfree systeem.
7. Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/
boordcomputer.
8. Verstelbare en afsluitbare middelste
ventilatieroosters.
9. Autoradio.
10. Voorruitontwasemig.
11. Airbag vóór aan passagierszijde.
12. Ruitbediening.
13. Dashboardkastje.
14. Bedieningspaneel verwarming/
airconditioning.
15. Versnellingshendel.
16. Asbak.
17. Aansteker.
18. 12V-aansluiting.
19. Parkeerrem.
20. Contactslot.
21. Airbag vóór aan bestuurderszijde.
Claxon.
22. Stuurwielverstelling.
23. Motorkapontgrendeling.
24. Zekeringkast.
25. Bediening snelheidsregelaar.
19
1
OVERZICHT
Presentatie
Bipper_nl_Chap01_vue-ensemble_ed02-2014
Centraal bedieningspaneel
A. Verklikkerlampje uitschakeling airbag vóór
aan passagierszijde.
B. Uitschakeling Stop & Start-systeem.
C. Alarmknipperlichten.
D. Achterruit- en buitenspiegelverwarming.
E. Vergrendeling/ontgrendeling laadruimte
(bestelwagen).
Bedieningspaneel links van het stuurwiel
1. Mistlampen vóór.
2. Mistachterlichten.
3. Intelligent Traction Control
of
Antispinregeling (ASR).
4. Resetten
bandenspanningscontrolesysteem.
5. Hoger afstellen van de koplampen /
Conguratie van de auto (omhoog
scrollen, een waarde verhogen).
6. Lager afstellen van de koplampen /
Conguratie van de auto (omlaag scrollen,
een waarde verlagen).
7. Conguratie van de auto (toegang tot
de menu's, bevestigen, afsluiten van de
menu's).
20
Presentatie
Bipper_nl_Chap01_vue-ensemble_ed02-2014
Dashboard/middenconsole
1. Zijruitontwaseming.
2. Verstelbaar en afsluitbaar
zijventilatierooster.
3. Airbag vóór aan passagierszijde.
4. Verstelbare en afsluitbare middelste
ventilatieroosters.
5. Autoradio.
6. Voorruitontwaseming.
7. Schakelaar verlichting en
richtingaanwijzers.
8. Instrumentenpaneel.
9. Stuurkolomschakelaars van de autoradio.
Bluetooth handsfree systeem.
10. Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/
boordcomputer.
11. Buitenspiegelverstelling.
12. Ruitbediening.
13. Zekeringkast.
14. Contactslot.
15. Airbag vóór aan bestuurderszijde.
Claxon.
16. Stuurwielverstelling.
17. Bediening snelheidsregelaar.
18. Bedieningspaneel verwarming/
airconditioning.
19. Versnellingshendel.
20. Asbak.
21. Aansteker.
22. 12V-aansluiting.
23. Parkeerrem.
24. Dashboardkastje.
25. Motorkapontgrendeling.
21
1
OVERZICHT
Presentatie
Bipper_nl_Chap01_vue-ensemble_ed02-2014
Centraal bedieningspaneel
A. Verklikkerlampje uitschakeling airbag vóór
aan passagierszijde.
B. Uitschakeling Stop & Start-systeem.
C. Alarmknipperlichten.
D. Achterruit- en buitenspiegelverwarming.
E. Vergrendeling/ontgrendeling laadruimte
(bestelwagen).
Bedieningspaneel links van het stuurwiel
1. Conguratie van de auto (toegang tot
de menu's, bevestigen, afsluiten van de
menu's).
2. Hoger afstellen van de koplampen /
Conguratie van de auto (omhoog
scrollen, een waarde verhogen).
3. Lager afstellen van de koplampen /
Conguratie van de auto (omlaag scrollen,
een waarde verlagen).
4. Intelligent Traction Control
of
Antispinregeling (ASR).
5. Resetten
bandenspanningscontrolesysteem.
6. Mistlampen vóór.
7. Mistachterlichten.
22
Auto & Milieu
Bipper_nl_Chap02_eco-conduite_ed02-2014
MILIEU
Samen met u draagt PEUGEOT zorg voor de
bescherming van het milieu.
Raadpleeg de site www.peugeot.com.
U kunt zelf ook een bijdrage leveren aan de
bescherming van het milieu door de volgende
gebruiksadviezen op te volgen:
Raadpleeg de adviezen over het eco-
rijden aan het einde van deze rubriek.
- hanteer een anticiperende rijstijl en vermijd
onnodig snel optrekken en plotseling
afremmen,
- laat het onderhoud volgens het
onderhoudsschema uitvoeren door
het PEUGEOT-netwerk waar accu's
en afgewerkte vloeistoffen ingezameld
kunnen worden,
- gebruik geen additieven in de motorolie.
Deze kunnen schade toebrengen aan de
motor en de emissieregeling.
23
2
ECO-RIJDEN
Auto & Milieu
Bipper_nl_Chap02_eco-conduite_ed02-2014
ECO-RIJDEN
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot van uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan
rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij
het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling.
Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie of een
elektronisch gestuurde versnellingsbak, gebruik dan bij voorkeur de
automatische stand en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.
De schakelindicator adviseert u de versnelling in te schakelen die
het best geschikt is voor de rijomstandigheden: volg het op het
instrumentenpaneel weergegeven schakeladvies zo snel mogelijk op.
Bij auto's met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een
automatische transmissie wordt de opschakelindicator uitsluitend in de
handmatige stand weergegeven.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de
motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het
gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het
brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast
door het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van
ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is
opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de
airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de
ventilatieroosters geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging
kunnen beperken (blinderingspaneel van het panoramadak,
zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is
bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze
niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair
warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller
op als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-
speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het
elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
24
Auto & Milieu
Bipper_nl_Chap02_eco-conduite_ed02-2014
Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste
voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal,
etsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een
dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door
zomerbanden.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u
daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de
portiersponning aan bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen
van de aanhanger of de caravan te controleren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, olielter,
luchtlter en interieurlter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het
in het garantie- en onderhoudsboekje voorgeschreven interval.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo
voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde
brandstofverbruik zich stabiliseert.
25
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Cockpit
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
INSTRUMENTENPANELEN
1. Kilometer-/mijlenteller.
2. Display.
3. Brandstofniveaumeter.
4. Koelvloeistoftemperatuur.
5. Toerenteller.
Instrumentenpaneel met display niveau 1 Instrumentenpaneel met display niveau 2
Display niveau 1 instrumentenpaneel
- Tijd.
- Afgelegde afstand in km/mijl.
- Boordcomputer (actieradius, verbruik,
gemiddelde snelheid).
- Stand van de hoogteverstelling van de
koplampen.
- In te stellen waarschuwing te hoge
snelheid.
- Schakelindicator.
- Stop & Start.
- Airbag vóór aan passagierszijde AAN/
UIT.
Display niveau 2 instrumentenpaneel
- Tijd.
- Datum.
- Radio.
- Afgelegde afstand in km/mijl.
- Standen en ingeschakelde versnellingen
elektronisch gestuurde versnellingsbak.
- Boordcomputer (buitentemperatuur,
actieradius, verbruik, gemiddelde
snelheid).
- Stand van de hoogteverstelling van de
koplampen.
- In te stellen waarschuwing te hoge
snelheid.
- Taalkeuze van de weergave.
- Schakelindicator.
- Stop & Start.
- Airbag vóór aan passagierszijde AAN/
UIT.
- Status- en waarschuwingsmeldingen van
functies.
26
Cockpit
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
VERKLIKKERLAMPJES
Bij het starten van de motor wordt een automatische controle van een aantal verklikkerlampjes uitgevoerd.
Deze lampjes blijven kort branden. Als bij draaiende motor een verklikkerlampje gaat branden of knipperen in combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display, is dit een teken dat het desbetreffende onderdeel of systeem niet goed werkt. Volg in dat geval altijd de desbetreffende instructies.
Verklikkerlampje
status signaleert Wat te doen
Service
brandt tijdelijk. kleine storingen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
blijft branden, met
melding op display.
ernstige storingen.
Noteer de waarschuwingsmelding en neem
contact op met het PEUGEOT-netwerk of met een
gekwaliceerde werkplaats.
Parkeerrem -
Remvloeistofniveau
brandt.
dat de parkeerrem is aangetrokken
of niet goed is vrijgezet.
Zet de parkeerrem vrij en het verklikkerlampje gaat uit.
brandt.
dat het remvloeistofniveau te
laag is.
Vul het niveau bij met een door het PEUGEOT-
netwerk goedgekeurde vloeistof.
blijft branden, ondanks
correct niveau.
Stop de auto en zet het contact af. Neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of met een
gekwaliceerde werkplaats.
Minimum motoroliepeil
brandt.
dat het motoroliepeil te laag is.
Controleer het niveau en neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk of met een gekwaliceerde werkplaats.
blijft branden, ondanks
correct niveau.
Stop de auto en zet het contact af. Neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of met een
gekwaliceerde werkplaats.
Koelvloeistoftemperatuur
brandt met de naald in
het rode gebied.
een abnormale stijging van
de koelvloeistoftemperatuur.
Stop de auto en zet het contact af, laat het
koelsysteem afkoelen en controleer het niveau visueel.
op H in het rode gebied.
een te hoge
koelvloeistoftemperatuur.
Rubriek "Onderhoud Vloeistofniveaus".
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
27
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Cockpit
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Verklikkerlampje
status signaleert Wat te doen
Motorolie
gaat tijdens het rijden
branden, met een
melding op het display.
een te lage oliedruk.
Stop de auto, zet het contact af en neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of met een
gekwaliceerde werkplaats.
knippert, met een
melding op het display
(uitsluitend 1.3 HDi 75).
dat de motorolie verouderd/
vervuild is.
Laat de motorolie zo snel mogelijk verversen om
motorschade te voorkomen.
Acculading
brandt. een storing in het laadcircuit.
Controleer de accuklemmen...
Rubriek "Snel weer op weg - Accu".
blijft branden, ondanks
controle.
een storing in het ontstekings-
of injectiesysteem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
Detectie geopend portier
brandt.
dat een portier of achterdeur
niet goed is gesloten.
Controleer of de portieren, zij- en achterdeuren
gesloten zijn.
brandt, met een melding
op het display.
Veiligheidsgordel niet
vastgemaakt
brandt en gaat daarna
knipperen.
dat de bestuurder de
veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt.
Trek aan de gordel en steek de gesp in de houder.
brandt in combinatie
met een geluidsignaal
en blijft daarna branden.
dat de auto rijdt terwijl
de veiligheidsgordel van
de bestuurder niet is
vastgemaakt.
Controleer of de gordel is vastgeklikt door er aan te
trekken.
Rubriek "Veiligheid - Veiligheidsgordels".
knippert, met een
geluidssignaal
dat de voorpassagier de
veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt.
Trek aan de gordel en steek de gesp in de houder.
28
Cockpit
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Verklikkerlampje
status signaleert Wat te doen
Airbag vóór
Zij-airbag
knippert of blijft branden. een defecte airbag.
Zo snel mogelijk laten controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.
Rubriek "Veiligheid - Airbags".
Airbag passagier
uitgeschakeld
brandt.
dat de airbag bewust is
uitgeschakeld i.v.m. plaatsing
van een kinderzitje met de
rug in de rijrichting.
Rubriek "Technologie aan boord - Conguratie van de
auto".
ABS
blijft branden. een storing in het systeem.
Het remsysteem werkt normaal, maar zonder
bekrachtiging. Wij raden u aan te stoppen en het
PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats
te raadplegen.
blijft branden, samen met
het waarschuwingslampje
parkeerrem.
een storing in
de elektronische
remdrukregelaar.
Stop de auto en zet het contact af. Neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of met een
gekwaliceerde werkplaats.
Stabiliteitscontrolesysteem
knippert enkele
seconden.
een ingreep van de ESC.
Ingreep van het systeem waardoor de koers van de
auto wordt gecorrigeerd.
brandt in combinatie met
een melding op het display.
een storing in de ESC.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of met
een gekwaliceerde werkplaats.
brandt in combinatie
met het verklikkerlampje
ASR OFF met een
melding op het display.
een storing in de ASR/MSR.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of met
een gekwaliceerde werkplaats.
brandt.
een storing in de Intelligent
Traction Control.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of met
een gekwaliceerde werkplaats.
Hill holder brandt. een storing in de hill holder.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of met
een gekwaliceerde werkplaats.
29
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Cockpit
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Verklikkerlampje
status signaleert Wat te doen
Antispinregeling brandt.
dat de antispinregeling (ASR)
is uitgeschakeld.
Handmatige bediening.
Rubriek "Veiligheid - Veilig rijden".
Stop & Start brandt.
een storing in het Stop &
Start-systeem.
Zo snel mogelijk laten controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.
Remblokken brandt.
dat de remblokken vóór zijn
versleten.
Laat de remblokken vervangen door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.
Detectie te lage
bandenspanning
brandt.
dat een van de banden een te
lage spanning heeft of lek is.
Stop de auto en zet het contact af. Verwissel bij een
lekke band het wiel of repareer de band.
knippert enkele
seconden en blijft
vervolgens branden.
een storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.
Parkeerhulp achter
brandt in combinatie
met een melding op het
display.
een storing in het systeem.
De parkeerhulp met geluidssignalen werkt niet meer.
Zo snel mogelijk laten controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak
brandt in combinatie
met een melding op het
display.
een bedieningsfout van de
bestuurder.
Probeer de gewenste handeling nogmaals uit te
voeren.
knippert in combinatie
met een geluidssignaal
en een melding op het
display.
een storing in de
versnellingsbak.
Zo snel mogelijk laten controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.
30
Cockpit
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Verklikkerlampje
status signaleert Wat te doen
Elektronische
startblokkering
brandt.
dat de sleutel in het
contactslot niet wordt
herkend.
Starten is niet mogelijk.
Probeer een reservesleutel en laat de defecte sleutel
controleren door het PEUGEOT-netwerk.
Rubriek "Voordat u gaat rijden - Toegang tot de auto".
Emissieregeling knippert of blijft branden. een storing in het systeem.
Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een gekwaliceerde
werkplaats.
Laag brandstofniveau
brandt en wijzer van
de brandstofmeter in
gebied E.
een bijna lege brandstoftank.
Wacht niet met tanken. De actieradius met de
resterende hoeveelheid brandstof is afhankelijk van
de rijstijl, het proel van de weg, de verstreken tijd en
het aantal kilometers dat is gereden sinds het lampje
brandt.
Roetlter
brandt, in combinatie
met een geluidssignaal
en een melding op het
display.
dat het roetlter verstopt
begint te raken.
Voer zodra het mogelijk is een regeneratie van het
roetlter uit.
Rubriek "Onderhoud - Controles".
Water in brandstoflter
brandt, met een melding
op het display.
dat er water in het
brandstoflter (diesel) is
terechtgekomen.
Laat het lter aftappen door het PEUGEOT -netwerk of
door een gekwaliceerde werkplaats.
Rubriek "Onderhoud - Controles".
Voorgloeien dieselmotor brandt.
dat voorgloeien van de
dieselmotor noodzakelijk is
(tot ongeveer 30 seconden
bij extreem lage
buitentemperaturen).
Wacht tot het lampje uit is alvorens de motor te starten.
Zet als de motor niet aanslaat het contact weer aan
en wacht nogmaals tot het lampje uitgaat. Start
vervolgens de motor.
31
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Cockpit
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Verklikkerlampje
status signaleert Wat te doen
Parkeerlichten brandt.
dat deze stand handmatig is
geselecteerd.
Draai de ring van de lichtschakelaar in de eerste stand.
Dimlicht
brandt.
dat deze stand handmatig is
geselecteerd.
Draai de ring van de lichtschakelaar in de tweede
stand.
Grootlicht
dat de lichtschakelaar naar de
bestuurder toe is getrokken.
Trek de lichtschakelaar nogmaals naar u toe om weer
van grootlicht naar dimlicht over te schakelen.
Richtingaanwijzers
knippert met
geluidssignaal.
een verandering van richting,
via de bedieningshendel.
Naar rechts: hendel omhoog bewegen.
Naar links: hendel omlaag bewegen.
Alarmknipperlichten
knippert met
geluidssignaal.
dat de schakelaar van de
alarmknipperlichten is ingedrukt.
Deze schakelaar bevindt zich
centraal op het dashboard.
De richtingaanwijzers links en rechts knipperen
gelijktijdig, samen met de bijbehorende
controlelampjes.
Mistlampen vóór brandt.
dat de knop op het dashboard
is ingedrukt.
Handmatige bediening.
De mistlampen werken alleen als de parkeerlichten of
het dimlicht is ingeschakeld.
Mistachterlichten brandt.
dat de knop op het dashboard
is ingedrukt.
Handmatige bediening.
De mistachterlichten werken alleen als het dimlicht
is ingeschakeld. Bij normaal zicht mogen de
mistachterlichten niet zijn ingeschakeld.
32
Cockpit
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Verklikkerlampje
status signaleert Wat te doen
Snelheidsregelaar brandt.
het inschakelen van de
snelheidsregelaar.
Handmatige bediening.
Rubriek "Voordat u gaat rijden -
Stuurkolomschakelaars".
Intelligent Traction
Control
brandt.
het inschakelen van
de Intelligent Traction
Control.
Handmatige bediening.
Rubriek "Veiligheid - Veilig rijden".
33
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Cockpit
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Display weergave signaleert Wat te doen
Stop & Start
brandt.
de activering van de STOP-
stand als de auto tot stilstand
is gekomen.
Zodra u wilt wegrijden, gaat het controlelampje uit
en wordt de motor automatisch weer gestart in de
START-stand.
knippert enkele
seconden en gaat
vervolgens uit.
dat de STOP-stand tijdelijk
niet beschikbaar is of dat de
START-stand automatisch is
geactiveerd.
Bijzonderheden m.b.t. de STOP-stand en START-
stand.
Rubriek "Voordat u gaat rijden - Starten en stoppen".
Schakelindicator pijl omhoog.
de mogelijkheid om één
versnelling op te schakelen.
Rubriek "Voordat u gaat rijden - Versnellingsbak en
stuurwiel".
Stand van de
hoogteverstelling van de
koplampen
een stand van de
koplampen.
een van de standen 0 t/m 3,
afhankelijk van de belading
van de auto.
Instellen met de toetsen op het bedieningspaneel
links van het stuurwiel.
Rubriek "Voordat u gaat rijden -
Stuurkolomschakelaars".
Buitentemperatuur (°C/°F)
temperatuuraanduiding
knippert en melding op
display.
weersomstandigheden met
kans op gladheid.
Wees extra oplettend en rem niet bruusk.
Rubriek Veiligheid - Veilig rijden".
Datum (JJJJ/MM/DD)
Tijd (UU:MM)
instelling:
Datum.
Tijd.
een instelling met de toets SET/
Terug van het bedieningspaneel
naast het stuurwiel.
Rubriek "Technologie aan boord - Conguratie van
de auto".
34
Cockpit
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
BRANDSTOFNIVEAUMETER
Het brandstofniveau wordt aangegeven
zodra het contact wordt aangezet.
De wijzer staat op:
- f (full - vol): de inhoud van de
brandstoftank bedraagt ongeveer 45 liter.
- e (empty - leeg): de brandstoftank is
bijna leeg, het verklikkerlampje blijft
branden.
Het lampje gaat branden op het moment dat
er nog ongeveer 6 liter brandstof in de tank
aanwezig is.
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR
- wacht ongeveer een kwartier tot de motor
is afgekoeld om het niveau te controleren
en eventueel koelvloeistof bij te vullen.
Let erop dat het koelcircuit onder
druk staat. Draai om brandwonden te
voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen
los om de druk te laten dalen.
Controleer, als de druk eenmaal is gedaald, het
niveau en verwijder de dop om koelvloeistof bij te
vullen.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of
een gekwaliceerde werkplaats als de wijzer in
het rode gebied blijft staan.
EMISSIEREGELING
EOBD (European On Board Diagnosis) is
een Europees diagnosesysteem dat de
emissieregeling bewaakt en ervoor zorgt
dat de auto voldoet aan de normen voor de
uitstoot van:
- CO (koolmonoxide),
- HC (koolwaterstoffen),
- NOx (stikstofoxide) of roetdeeltjes;
de lambdasondes voor en achter de
katalysator voeren de controle uit.
Raadpleeg de rubriek "Onderhoud -
Niveaus".
Raadpleeg de rubriek "Onderhoud -
Niveaus".
In het geval van een storing in de
emissieregeling wordt de bestuurder
gewaarschuwd door het knipperen van
dit specieke waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel.
Als de wijzer in het rode gebied
komt of het lampje gaat branden:
De wijzer van de
koelvloeistoftemperatuurmeter bevindt
zich tussen c (cold - koud) en h (hot -
warm): de temperatuur is in orde.
Onder zware gebruiksomstandigheden of bij
warm weer kan de wijzer in de buurt van het
rode gebied komen.
- stop onmiddellijk en zet het contact af.
De koelventilator kan nog ongeveer
10 minuten blijven werken.
35
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Cockpit
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
ONDERHOUDSINDICATOR
WAARSCHUWINGSLAMPJE MOTOROLIE
DIMMER DASHBOARDVERLICHTING
De lichtsterkte van de dashboardverlichting kan
worden ingesteld als de parkeerverlichting is
ingeschakeld.
Raadpleeg het overzicht van de
onderhoudsbeurten in het garantie-
en onderhoudsboekje dat u bij de
aflevering van de auto is overhandigd.
Na enkele seconden schakelt het display
weer over naar de normale weergave.
Stel de lichtsterkte van de
dashboardverlichting en van
het bedieningspaneel van de
autoradio in met deze toetsen.
Het display van het instrumentenpaneel
geeft de afstand tot de volgende
onderhoudsbeurt aan volgens het
onderhoudsschema van de fabrikant
dat staat vermeld in het garantie- en
onderhoudsboekje. Deze afstand wordt
bepaald op basis van de afgelegde afstand
sinds de vorige onderhoudsbeurt.
Te lage motoroliedruk
Motorolie verouderd/vervuild
(uitsluitend 1.3 HDi 75 pk)
Het waarschuwingslampje blijft
branden in combinatie met een
melding op het display van het
instrumentenpaneel als het
systeem een te lage motoroliedruk
signaleert.
Het waarschuwingslampje knippert in
combinatie met een melding op het
instrumentenpaneel als het systeem
signaleert dat de motorolie verouderd
of vervuild is. Het knipperen van dit lampje
duidt niet op een storing, maar is voor de
bestuurder het signaal dat zo snel mogelijk een
onderhoudsbeurt moet worden uitgevoerd.
Als de onderhoudsbeurt niet is
uitgevoerd en de veroudering/vervuiling
van de olie een tweede stadium heeft
bereikt, gaat op het instrumentenpaneel
het waarschuwingslampje van de emissieregeling
van de motor branden en wordt het motortoerental
beperkt tot 3000 t/min.
Om het ontstaan van motorschade
te voorkomen is het raadzaam de
onderhoudsbeurt zodra het waarschuwingslampje
motorolie begint te knipperen, zo spoedig mogelijk
te laten uitvoeren.
Stop onmiddellijk: parkeer de auto, zet het contact
af en neem contact op met het PEUGEOT -netwerk
of met een gekwaliceerde werkplaats.
Als de onderhoudsbeurt nog niet uitgevoerd is en
de motorolie de kans krijgt om het derde stadium
van vervuiling/veroudering te bereiken, wordt het
motortoerental beperkt tot 1500 t/min, zodat er
geen motorschade kan ontstaan.
36
Toegang tot de auto
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Centrale vergrendeling
Uitklappen/inklappen van de sleutel
Ontgrendelen van de auto
Ontgrendelen van de achterdeuren of
de achterklep
Druk op deze knop om de sleutel
uit te klappen.
Druk om de sleutel in te klappen
op de knop en duw de sleutel in
de houder.
Supervergrendeling
De supervergrendeling wordt uitgeschakeld:
- door de portieren te openen,
- als het contact in de stand MAR wordt
gezet.
AFSTANDSBEDIENING
Druk op deze knop om uitsluitend
de voorportieren (Bestelwagen)
of alle deuren (Combi) te
ontgrendelen.
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het twee keer knipperen van de
richtingaanwijzers.
Druk op deze knop om de
laadruimte (Bestelwagen) of
uitsluitend de achterdeuren of de
achterklep (Combi) te ontgrendelen.
Druk kort op deze knop om
alle deuren van uw auto te
vergrendelen. Het vergrendelen
wordt bevestigd door het één keer
knipperen van de richtingaanwijzers.
Als een van de portieren of deuren is
geopend of niet goed is gesloten, werkt
de centrale vergrendeling niet. Dit wordt
bevestigd door het drie keer knipperen van
de richtingaanwijzers.
Druk deze knop twee keer in
om de supervergrendeling in te
schakelen.
De supervergrendeling blokkeert
het van binnenuit en van
buitenaf openen van de portieren. Laat
geen personenen in de auto achter als de
supervergrendeling is ingeschakeld. Het
inschakelen van de supervergrendeling
wordt bevestigd door het één keer knipperen
van de richtingaanwijzers.
Wanneer u bij het inklappen niet op
de knop drukt, kan het mechanisme
beschadigd raken.
37
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Toegang tot de auto
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Ruiten openen met de
afstandsbediening
Ruiten sluiten met de
afstandsbediening
Zorg er altijd voor dat er geen
obstakels zijn die het sluiten van
de ruiten kunnen verhinderen. De
antiklemvoorziening werkt tijdens deze
handelingen niet.
Als u de ruiten bij het verlaten van de auto
op een kier wilt laten staan, moet u de
interieurbeveiliging van de alarminstallatie
uitschakelen.
Als u deze knop meer dan drie
seconden ingedrukt houdt,
worden de ruiten geopend. Houd
de knop ingedrukt tot de ruiten
de gewenste positie hebben bereikt. De
ruitbeweging stopt als u de knop loslaat.
De ruiten kunnen ook gesloten worden door
de sleutel in een van de voorportiersloten
linksom of rechtsom te draaien.
De ruiten kunnen ook geopend worden door
de sleutel in een van de voorportiersloten
linksom of rechtsom te draaien.
Als u deze knop meer dan
drie seconden ingedrukt houdt,
worden de ruiten gesloten. Houd
de knop ingedrukt tot de ruiten
de gewenste positie hebben bereikt. De
ruitbeweging stopt als u de knop loslaat.
38
Toegang tot de auto
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
SLEUTEL
Met de sleutel kunt u de sloten van de auto
vergrendelen en ontgrendelen, de tankdop
openen en sluiten en de motor starten en
afzetten.
BATTERIJ AFSTANDSBEDIENING
Referentie: CR 2032/3 V.
- wip met de schroevendraaier de
batterijhouder 2 los,
- verwijder de batterij 3 en plaats de
nieuwe batterij op de juiste manier,
- plaats de batterijhouder 2 in de
sleutel en draai de schroef 1 vast.
Batterij van afstandsbediening
vervangen
Wanneer niet de voorgeschreven
batterij gebruikt wordt, kan de
afstandsbediening beschadigd raken.
Gebruik uitsluitend dezelfde batterijen
of batterijen met gelijkwaardige
eigenschappen, zoals voorgeschreven door
het PEUGEOT-netwerk. Lever gebruikte
batterijen in bij een speciaal inzamelpunt.
- druk op de knop om de sleutel
uit te klappen,
- draai de schroef 1 van het
gesloten hangslot in de
richting van het geopende
hangslot met een kleine
schroevendraaier,
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
39
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Toegang tot de auto
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
ELEKTRONISCHE
STARTBLOKKERING
Alle sleutels zijn voorzien van een chip voor
de elektronische startblokkering.
Dit systeem blokkeert het brandstofsysteem
van de motor en wordt automatisch
ingeschakeld zodra de sleutel uit het contact
wordt verwijderd.
Bij het aanzetten van het contact moet de
code van de sleutel worden herkend door de
startblokkering.
Als de sleutel wordt herkend, gaat
dit verklikkerlampje uit en kan de
motor worden gestart.
Als de sleutel niet wordt herkend, kan de
motor niet worden gestart. Start de auto met
een andere sleutel en laat de defecte sleutel
controleren door het PEUGEOT-netwerk.
Gebruiksvoorschrift
Breng geen wijzigingen aan in de
elektronische startblokkering.
Speel niet met de knop van de
afstandsbediening, om te voorkomen dat de
portieren per ongeluk ontgrendeld worden.
Als zich in de buurt van de
afstandsbediening andere apparaten
bevinden die in hetzelfde frequentiegebied
werken (mobiele telefoons, alarmsystemen
van gebouwen), kan de werking van de
afstandsbediening tijdelijk verstoord worden.
Let er bij het aanschaffen van een
tweedehands auto op dat:
- u in het bezit bent van een codekaart,
- uw sleutels door het PEUGEOT netwerk
in het elektronische geheugen worden
opgeslagen, zodat u er zeker van kunt
zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de
enige zijn waarmee de auto kan worden
gestart.
CODEKAART
De codekaart wordt u bij aflevering van
de auto samen met de twee sleutels
overhandigd.
Op deze kaart staat de identificatiecode die
het -netwerk nodig heeft bij werkzaamheden
aan de elektronische startblokkering. De
code is afgedekt, verwijder de film alleen als
dit strikt noodzakelijk is.
Bewaar de codekaart op een veilige plaats
buiten de auto.
Neem de codekaart mee wanneer u een
verre reis maakt en bewaar de kaart bij uw
persoonlijke documenten.
Het rijden met vergrendelde portieren
kan in geval van nood de toegang tot
het interieur belemmeren.
Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen
in de auto) de sleutel met afstandsbediening
mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor
korte duur.
40
Toegang tot de auto
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
ALARM
Het alarm bestaat uit:
- een omtrekbeveiliging met sensoren op
de portieren, deuren en motorkap en op
de elektrische voeding,
- een interieurbeveiliging,
- een beveiliging tegen opkrikken en wegslepen,
- een beveiliging bij het plaatsen van een
sleutel in het contactslot.
Het systeem bevat een sirene.
Inschakelen van het alarm
Controleer eerst of alle portieren goed zijn
gesloten.
Druk op deze schakelaar om
het alarm in te schakelen. De
beveiliging wordt na enkele
seconden ingeschakeld.
Als het alarm in de waakfase is, wordt bij een
inbraak gedurende ongeveer 30 seconden
de sirene geactiveerd, waarbij tevens de
richtingaanwijzers gaan knipperen.
Het alarm komt vervolgens terug in de
waakfase.
Het alarm gaat tevens af nadat de
elektrische voeding is onderbroken en weer
wordt aangesloten.
Uitschakelen met de afstandsbediening
Uitschakelen met de sleutel
Ontgrendel de portieren met de sleutel en
stap in de auto. Zet het contact in de stand
MAR; de identificatie van de sleutelcode
zorgt ervoor dat de sirene stopt.
Uitschakelen van de interieurbeveiliging en
de beveiliging tegen opkrikken en wegslepen
Gebruiksvoorschrift
Als de sirene per ongeluk afgaat, kunt u
deze snel uitschakelen door de auto met de
afstandsbediening te ontgrendelen.
Als u de auto wilt vergrendelen zonder het
alarmsysteem in te schakelen, vergrendel
de auto dan met de sleutel in het slot
(bijvoorbeeld om de auto te wassen).
Druk op deze knop. Het
alarmsysteem wordt
uitgeschakeld op het moment dat
de auto wordt ontgrendeld.
Signalering van inbraakpogingen
Wanneer iemand tijdens uw
afwezigheid heeft geprobeerd
om in te breken in uw auto,
wordt u daar bij terugkomst op
geattendeerd door het knipperen
van het verklikkerlampje van de elektronische
startblokkering of een waarschuwingsmelding
op het display van het instrumentenpaneel.
Druk om de interieurbeveiliging
en de beveiliging tegen opkrikken
en wegslepen uit te schakelen
op de knop op de plafonnier van
de auto. Dit dient u, zolang u wilt
dat deze beveiligingen zijn uitgeschakeld,
telkens nadat u het contact hebt uitgezet te
herhalen.
41
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Toegang tot de auto
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
OPENEN VAN BUITENAF
Bestuurdersportier
Ontgrendel het portier van buitenaf met de
afstandsbediening.
Trek de portiergreep naar u toe.
Steek als de afstandsbediening niet werkt
het metalen gedeelte van de sleutel in het
slot van het bestuurdersportier.
Schuifdeur
Trek de handgreep naar u toe en vervolgens
naar achteren.
Open de schuifdeur volledig voorbij het
zware punt.
Als de brandstofvulklep is geopend,
houdt een veiligheidssysteem de
schuifdeur tegen (Combi).
Achterklep (Combi)
Trek na het ontgrendelen van de auto met de
afstandsbediening of de sleutel aan de handgreep
in het midden en trek de achterklep open.
Houd als de auto op een helling staat
de schuifdeur vast bij het open- en
dichtschuiven. Anders kan de schuifdeur
sneller open- of dichtgaan dan de bedoeling
is en letsel veroorzaken.
Ga om veiligheidsredenen en om storingen
te voorkomen niet rijden als de schuifdeur is
geopend.
42
Toegang tot de auto
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
OPENEN VAN BINNENUIT
Bestuurdersportier
Trek aan de binnenportiergreep om het
portier te ontgrendelen.
Anti-overvalsysteem: zodra een snelheid
van ongeveer 20 km/h wordt bereikt, kunt u
aan het kenmerkende klikgeluid horen dat
de auto automatisch wordt vergrendeld.
Deze functie kan worden geconfigureerd via
het configuratiemenu; selecteer "Autoclose"
en vervolgens "ON" of "OFF".
De functie is bij aflevering van de auto
uitgeschakeld.
Openen van de achterdeuren tot 180°
Druk om de openingshoek van de deur
te vergroten op de haak terwijl u de deur
volledig opent.
Achterdeuren
De asymmetrische achterdeuren (60/40)
hebben vier vergrendelingspunten, waarvan
één in het midden.
Trek de handgreep naar u toe.
Open eerst de grote achterdeur. Trek
vervolgens aan de hendel van de kleine
deur om deze te ontgrendelen en te openen.
De twee achterdeuren gaan open tot een
hoek van 90°.
Het rijden met een geopende kleine
achterdeur is toegestaan voor het
vervoer van lange voorwerpen. Houd u
hierbij aan de wettelijke voorschriften met
betrekking tot het markeren van uitstekende
voorwerpen voor achteropkomend verkeer.
Raadpleeg de rubriek "Technologie aan
boord - Configuratie van de auto".
43
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Toegang tot de auto
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Gebruiksvoorschrift
Controleer of de rail op de vloer vrij is van
voorwerpen die het openen of sluiten van de
schuifdeur kunnen verhinderen.
Voorkom dat het verkeer wordt gehinderd.
LaadruimteSchuifdeur (Combi)
Trek aan de hendel A en open de schuifdeur
volledig voorbij het zware punt.
Achterdeuren
Schuif de hendel B naar rechts om de
deuren te openen.
Houd als de auto op een helling staat
de schuifdeur vast bij het open- en
dichtschuiven. Anders kan de schuifdeur
sneller open- of dichtgaan dan de bedoeling
is en letsel veroorzaken.
Ga om veiligheidsredenen en om storingen
te voorkomen niet rijden met geopende
schuifdeuren.
Druk één keer op de knop
om de schuifdeur en de
achterdeuren (Bestelwagen)
vanuit de bestuurdersplaats te
ontgrendelen.
Achterklep (Combi)
Als de accu leeg is of de centrale
vergrendeling niet werkt, kan de achterklep
mechanisch vanuit de bagageruimte worden
ontgrendeld.
Open de schuifdeur en klap de achterstoelen
volledig weg.
Druk in de bagageruimte op de hendel om
de achterklep te ontgrendelen.
44
Toegang tot de auto
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
SLUITEN VAN BINNENUIT
Centrale vergrendeling
Duw de binnenhandgreep omlaag om de
complete auto of het desbetreffende portier
te vergrendelen. Als echter één van de
portieren of deuren is geopend of niet goed
is gesloten, werkt de centrale vergrendeling
niet.
Neem altijd de sleutel mee als u de
auto verlaat, zelfs al is dit voor korte
duur.
Sluiten vanuit de 180° geopende stand
De deurvanger komt bij het sluiten van
de achterdeuren automatisch in de
oorspronkelijke positie, wanneer eerst de
kleine deur wordt gesloten.
Laadruimte
Druk op de knop om de
schuifdeuren en achterdeuren
(Fourgonnette) vanuit de cockpit
te vergrendelen.
Anti-overvalsysteem
Na het wegrijden worden de portieren van
de cockpit en de deuren van de laadruimte
automatisch vergrendeld zodra een snelheid
van ongeveer 20 km/h wordt bereikt.
Zolang er gedurende de rit geen portier
wordt geopend, blijven de portieren
vergrendeld.
Deze functie kan worden geconfigureerd via
het configuratiemenu: selecteer "Autoclose"
en vervolgens "ON" of "OFF".
De functie is bij de aflevering van de auto
uitgeschakeld.
45
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Toegang tot de auto
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Schuifdeur (Combi)
Gebruik de handgreep om de schuifdeur
tot voorbij het zware punt te schuiven en
het schuiven in gang te zetten. Houd de
schuifdeur vervolgens met behulp van de
handgreep vast bij het dichtschuiven tot hij
is vergrendeld.
Kindersloten
Beide achterportieren zijn voorzien van een
kinderslot om het openen van binnenuit te
verhinderen.
F Draai de knop van beide achterportieren
een kwart omwenteling met de
contactsleutel.
SLUITEN VAN BUITENAF
Schuifdeur
Trek de handgreep naar buiten en
vervolgens naar voren om de deur voorbij
het zware punt te schuiven (bestelwagen) of
uit de blokkeerstand te halen (Combi).
Schuif de deur helemaal dicht.
Achterdeuren
Sluit eerst de kleine deur, deze wordt bij het
sluiten automatisch vergrendeld.
Sluit de grote deur met de handgreep.
Achterklep (Combi)
Trek de achterklep omlaag met behulp van
de handgreep aan de binnenzijde.
Houd als de auto op een helling staat
de schuifdeur vast bij het dichtschuiven
tot hij is vergrendeld. Anders kan de
schuifdeur als gevolg van de zwaartekracht
sneller open- of dichtgaan dan de bedoeling
is en letsel veroorzaken.
46
Stuurkolomschakelaars
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
LICHTSCHAKELAAR
Draai de ring met het witte merkteken in de
gewenste stand, met het contact AAN.
Alle verlichting uit
Parkeerverlichting aan
Dit wordt aangegeven door
middel van een controlelampje op
het instrumentenpaneel.
Dimlicht/grootlicht aan
Schakelen tussen dim- en grootlicht
Trek de lichtschakelaar naar u toe.
Lichtsignaal
Richtingaanwijzers
Functie "snelweg"
Deze functie is bedoeld om een verandering
van rijbaan aan te geven tijdens het rijden
op de snelweg.
Wanneer u de lichtschakelaar kort omhoog
of omlaag duwt zonder het zware punt te
passeren, knipperen de richtingaanwijzers
driemaal.
Trek de lichtschakelaar iets naar
u toe, ongeacht de stand van de
ring.
Links: omlaag. Het pijlvormige
groene lampje op het
instrumentenpaneel knippert.
Rechts: omhoog. Het pijlvormige
groene lampje op het instrumentenpaneel
knippert.
Draai de ring in de juiste stand.
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd
door het inschakelen van de parkeerlichten
aan de kant van het verkeer.
Contact in de stand STOP of contactsleutel
verwijderd uit het slot:
F draai de ring in de stand "Alle verlichting
uit" en vervolgens in de stand
"Parkeerlichten aan",
F beweeg de lichtschakelaar omhoog of
omlaag om de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer in te schakelen
(voorbeeld: rechts van de weg parkeren;
lichtschakelaar omlaag duwen;
parkeerlichten links gaan branden).
Het inschakelen wordt bevestigd door het
branden van het controlelampje van de
parkeerlichten.
Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de
lichtschakelaar in de middelste stand en zet
de ring in de stand "Alle verlichting uit".
47
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Stuurkolomschakelaars
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Koplampen verstellen
Pas de stand van de koplampen aan de
belading van de auto aan.
De koplampen kunnen uitsluitend worden
versteld als het grootlicht of dimlicht is
ingeschakeld.
Druk herhaaldelijk op deze
schakelaars op het dashboard om
de koplampen te verstellen.
Mistlampen
De bediening bevindt zich op het paneel op
het dashboard.
Mistlampen voor en achter
De mistlampen mogen uitsluitend
worden gebruikt bij dichte mist of zware
sneeuwval.
Bij helder of regenachtig weer, zowel
overdag als 's nachts, is het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebruikers en
daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te schakelen
zodra ze niet meer nodig zijn.
"Follow me home"-verlichting
Doordat het dimlicht tijdelijk blijft branden
na het afzetten van het contact, blijft de
omgeving vóór de auto verlicht en wordt het
uitstappen bij weinig licht vergemakkelijkt.
Inschakelen
Verwijder de contactsleutel of zet deze in de
positie STOP en trek binnen 2 minuten na
het afzetten van de motor de lichtschakelaar
naar u toe.
Telkens als u aan de lichtschakelaar trekt,
wordt de ingeschakelde verlichtingsduur met
30 seconden verlengd, tot een maximum
van 210 seconden. Als deze ingeschakelde
verlichtingsduur is verstreken, dooft de
verlichting automatisch.
Uitschakelen
Trek de lichtschakelaar naar u toe en houd
deze minimaal 2 seconden vast.
De mistlampen vóór werken
in combinatie met de
parkeerverlichting en het dimlicht.
De mistachterlichten werken in
combinatie met het dimlicht.
Druk op een van deze schakelaars om de
gewenste verlichting in te schakelen.
Als de hendel de eerste
keer wordt bediend, gaat het
verklikkerlampje branden en
verschijnt er een melding op het
display. Dit controlelampje blijft
branden totdat de functie automatisch wordt
uitgeschakeld.
Een verklikkerlampje op het
display geeft de geselecteerde
stand aan (0, 1, 2, 3).
48
Stuurkolomschakelaars
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Ruitenwissers vóór
De ruitenwissers werken uitsluitend als het
contact in de stand MAR staat.
De schakelaar heeft vier standen. Het is
mogelijk 3 snelheden te kiezen door aan de
ring te draaien.
Raadpleeg voor het vervangen van
wisserbladen de rubriek "Snel weer op
weg - Wisserbladen vervangen".
Gebruiksvoorschrift
Controleer bij vorst vóór het inschakelen
van de ruitenwissers of de ruitenwissers vrij
kunnen bewegen.
Interval.
Constant wissen met lage snelheid.
Constant wissen met hoge snelheid.
Eén keer wissen: schakelaar kort omhoog
bewegen.
Ruitensproeiers vóór
Beweeg de hendel omlaag: alleen de
ruitensproeiers vóór treden in werking.
Houd de hendel omlaag: de ruitensproeiers
vóór treden in werking, waarna enige tijd de
ruitenwissers worden ingeschakeld.
Raadpleeg voor het bijvullen van het
reservor de rubriek "Onderhoud - Niveaus".
Ruitenwisser achter
De ruitenwisser is op de ruit van
de grote achterdeur geplaatst.
Draai aan de ring.
Ruitensproeier achter
De ruitensproeier achter is naast het derde
remlicht ingebouwd.
Beweeg de hendel omhoog: alleen de
ruitensproeier treedt in werking.
Houd de hendel vast: de ruitensproeier
treedt in werking, waarna gedurende enige
tijd de ruitenwisser worden ingeschakeld.
49
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Stuurkolomschakelaars
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Opnieuw activeren
- Druk nogmaals op de
toets op het uiteinde van
de hendel.
of
- Trap het gaspedaal in tot een snelheid
is bereikt die dicht bij de ingestelde
snelheid ligt.
- Schakel de versnelling in die was
ingeschakeld toen de snelheid werd
ingesteld.
De auto neemt de laatst ingestelde snelheid
weer aan.
Als de functie wordt ingeschakeld, gaat
het verklikkerlampje "Snelheidsregelaar"
branden op het instrumentenpaneel.
SNELHEIDSREGELAAR
Voor het instellen van de gewenste
wagensnelheid.
Met dit systeem kan de bestuurder bij
normaal doorstromend verkeer met een
constante zelf ingestelde snelheid rijden
zonder dat het gaspedaal ingetrapt hoeft te
worden.
Deze voorziening werkt alleen bij snelheden
boven 30 km/h en met minimaal de tweede
versnelling ingeschakeld.
Selecteren van de
functie
- Zet de ring in de
stand ON. De
snelheidsregelaar is
geselecteerd, maar nog
niet geactiveerd en er
is nog geen snelheid
ingesteld.
Eerste keer activeren /
Instellen van een
snelheid
- Breng uw auto met
het gaspedaal op de
gewenste snelheid.
- Beweeg de hendel gedurende minimaal
één seconde omhoog (+) en laat
vervolgens de hendel los.
De snelheid is nu in het geheugen opgeslagen.
U kunt het gaspedaal loslaten, deze snelheid
wordt door de auto gehandhaafd.
Tijdelijk overschrijden
van de ingestelde
snelheid
Het is mogelijk gas te
geven en tijdelijk met
een hogere snelheid dan de ingestelde
snelheid te rijden (bijvoorbeeld om een
inhaalmanoeuvre uit te voeren).
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt
de ingestelde snelheid weer aangenomen.
Uitschakelen
- Druk op de toets op
het uiteinde van de
hendel.
of
- Trap op het rem- of koppelingspedaal.
De snelheidsregelaar wordt ook
uitgeschakeld als het ABS of de ESC
ingrijpt.
50
Stuurkolomschakelaars
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Ingestelde snelheid wijzigen
De ingestelde snelheid kunt u op twee
manieren verhogen:
Uitschakelen van de
functie
- Draai de ring in de stand
OFF of zet het contact af
om het systeem volledig
uit te schakelen.
Ingestelde snelheid annuleren
Als bij stilstaande auto het contact wordt
afgezet, wordt de ingestelde snelheid uit het
geheugen gewist.
Storing
Draai in het geval van een storing de
ring in de stand OFF en neem contact op
met het PEUGEOT-netwerk of met een
gekwalificeerde werkplaats.
Gebruiksvoorschrift
Let bij het wijzigen van de ingestelde snelheid
door het ingedrukt houden van de toets goed
op omdat de snelheid zeer snel kan worden
verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde
wegen of bij zeer druk verkeer.
Zet de versnellingspook nooit in de neutraalstand
als het systeem in werking is.
Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar
niet voorkomen dat de ingestelde snelheid
wordt overschreden. Bij het gebruik van de
snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen
tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Houd uw voeten bij de pedalen.
Om te voorkomen dat de werking van de pedalen
wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en
vast aan de bevestigingen op de vloer,
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Zonder het gaspedaal:
- beweeg de hendel
omhoog (+).
Beweeg de hendel kort
omhoog om de snelheid met
1 km/h te verhogen.
Met het gaspedaal:
- trap het gaspedaal in tot de gewenste
snelheid is bereikt,
- beweeg de hendel gedurende minimaal
één seconde omhoog (+) en laat deze
vervolgens los.
Verlagen van de ingestelde
snelheid:
- beweeg de hendel
omlaag (-); de nieuwe
snelheid wordt
automatisch in het
geheugen opgeslagen.
Beweeg de hendel kort omlaag om de
snelheid met 1 km/h te verlagen.
Houd de hendel omlaag om de snelheid
traploos te verlagen.
Houd de hendel omhoog om de snelheid
traploos te verhogen.
VASTE SNELHEIDSBEGRENZER
Met deze functie kan de maximumsnelheid
van de auto permanent worden begrensd
(volgens uitvoering en uitsluitend bij de
uitvoeringen met de motor 1.3 HDi 75 pk).
De maximumsnelheid kan op vier vooraf
ingestelde snelheden worden ingesteld:
90, 100, 110 of 130 km/h.
Een sticker in de auto geeft aan of
deze functie aanwezig is en welke
snelheid is ingesteld.
Deze functie kan niet door de bestuurder
worden uitgeschakeld of ingesteld.
51
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Spiegels en ruiten
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
BINNENSPIEGEL BUITENSPIEGELS
Elektrisch bedienbare buitenspiegels
De schakelaar van de elektrisch bedienbare
buitenspiegels bevindt zich in het interieur
ter hoogte van de buitenspiegel.
Druk op de toets van de
achterruitverwarming om de
buitenspiegels te ontdooien.
Draai de knop naar links of rechts om de
te verstellen buitenspiegel te selecteren en
beweeg de knop in de gewenste richting om
de spiegel te verstellen.
Handbediening
De hendels voor het handmatig verstellen
van de buitenspiegels bevinden zich in het
interieur ter hoogte van de voet van elke
buitenspiegel.
Beweeg de hendel in de gewenste richting
om de spiegel te verstellen.
Met de hendel aan de onderzijde kan de
spiegel in 2 standen worden gezet.
In de dagstand staat de hendel naar voren.
Trek de hendel naar u toe om de spiegel in
de nachtstand (antiverblinding) te zetten.
Het glas van de buitenspiegels is sferisch om
het gezichtsveld naast de auto te vergroten.
De weergegeven objecten in de spiegels aan
bestuurders- en passagierszijde lijken verder af
dan ze in werkelijkheid zijn. Hiermee moet rekening
worden gehouden om de afstand ten opzichte van
achteropkomend verkeer goed in te schatten.
52
Spiegels en ruiten
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
RUITBEDIENING
Elektrische bediening
De elektrisch bedienbare ruit aan
de bestuurderszijde is voorzien van
een antiklemvoorziening en een
eentrapsbediening voor het openen en
sluiten.
Met de schakelaars op het
bestuurdersportier kan de bestuurder beide
voorportierruiten bedienen.
Met de schakelaar op het passagiersportier
kan alleen de ruit aan passagierszijde
worden bediend.
Eentrapsbediening
Houd de schakelaar lang ingedrukt om de
ruit aan de bestuurderszijde volledig te
openen of te sluiten.
De ruit stopt als opnieuw op de schakelaar
wordt gedrukt.
Activeer de beweging van de ruit door kort
op de schakelaar te drukken.
Handbediening
Draai aan de ruitslinger op het portierpaneel.
Gebruiksvoorschrift
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor
een korte periode, altijd de sleutel uit het
contact.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de ruit en de sponning bekneld
raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk daarvoor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan de
passagierszijde bedient, moet hij ervan
verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten
van de ruit verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd zijn
dat de passagier op de juiste manier gebruik
maakt van de elektrische ruitbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruit niet kunnen
bezeren.
ZIJRUITEN ACHTER (COMBI)
Kantel de hendel en druk deze helemaal
naar buiten om de geopende ruit vast te
zetten.
53
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Versnellingsbak en stuurwiel
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Gebruiksvoorschrift
Trap om soepel te kunnen schakelen het
koppelingspedaal altijd volledig in.
Om te voorkomen dat de werking van het
pedaal wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Laat tijdens het rijden niet uw hand op de
versnellingspook rusten. Zelfs een lichte belasting
op de pook kan na verloop van tijd slijtage aan de
onderdelen in de versnellingsbak veroorzaken.
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Achteruit
Schakel de achteruit pas in als de auto
volledig stilstaat.
Zet de pook met beleid in de
achteruitversnelling om bijgeluiden te
beperken.
De parkeerhulp (volgens uitvoering)
wordt bij het inschakelen van de
achteruitversnelling automatisch ingeschakeld;
hierbij klinkt een geluidssignaal.
Raadpleeg de rubriek "Technologie aan
boord - Parkeerhulp".
STUURWIEL VERSTELLEN
Zorg dat de auto stilstaat en ontgrendel het
stuurwiel door de hendel omlaag te duwen.
Zet het stuurwiel in de gewenste stand
(diepte en hoogte) en vergrendel het weer
door de hendel volledig omhoog te trekken.
Rijd altijd stapvoets als de weg onder
water staat of bij het oversteken van
een wed.
54
Versnellingsbak en stuurwiel
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
ELEKTRONISCH GESTUURDE
VERSNELLINGSBAK
Bij de elektronisch gestuurde
versnellingsbak met vijf versnellingen kunt
u kiezen tussen automatische bediening en
handmatig schakelen.
Deze versnellingsbak heeft twee
gebruiksmogelijkheden:
- een automatische stand om automatisch,
dus zonder tussenkomst van de
bestuurder, te schakelen.
- een handmatige stand om met de
selectiehendel zelf te schakelen.
De versnellingsbak kan worden bediend met:
1. een selectiehendel 1 op de
middenconsole, waarmee u de
rijstand, de achteruitversnelling en de
neutraalstand kunt selecteren en zelf
kunt schakelen in de handmatige stand,
2. een knop 2 om het programma voor
zuinig rijden in of uit te schakelen.
Bedienen van de selectiehendel
Elke stand van de selectiehendel wordt
geselecteerd vanuit de middelste stand.
N: neutraalstand.
Trap het rempedaal in en selecteer deze
stand om te kunnen starten. Beweeg de
selectiehendel daarvoor naar rechts en
vervolgens omhoog.
R: achteruitversnelling.
Houd bij stilstaande auto het rempedaal
ingetrapt en beweeg de selectiehendel naar
rechts en vervolgens omlaag.
M + / -: schakelen in de handmatige stand.
Houd de selectiehendel naar links om
deze stand te selecteren en beweeg de
selectiehendel vervolgens:
- naar de + om op te schakelen,
- naar de - om terug te schakelen.
Weergave op het instrumentenpaneel
N. Neutral (neutraalstand).
R. Reverse (achteruit).
1 2 3 4 5. Ingeschakelde versnelling.
AUTO. Gaat branden als de automatische
stand wordt geselecteerd; gaat uit als de
handmatige stand wordt geselecteerd.
E. Gaat branden als het programma voor
zuinig rijden wordt ingeschakeld; gaat uit
als het programma wordt uitgeschakeld.
A: automatische stand.
Houd de selectiehendel naar links om deze
stand te selecteren.
E: programma voor zuinig rijden.
Druk op deze knop om dit programma in of
uit te schakelen.
55
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Versnellingsbak en stuurwiel
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Starten van de auto
Trap altijd het rempedaal in.
Start de motor; de versnellingsbak wordt
automatisch in de neutraalstand gezet.
De selectiehendel blijft in de stand staan die
was geselecteerd voordat het contact werd
afgezet.
Op het display van het instrumentenpaneel
verschijnt een "N" en er klinkt een
geluidssignaal wanneer u het rempedaal
loslaat om u erop te attenderen dat een
andere versnelling is ingeschakeld dan is
geselecteerd met de selectiehendel.
Selecteer de eerste versnelling
(selectiehendel naar de + bewegen) of de
achteruitversnelling (stand R).
Op het display van het instrumentenpaneel
verschijnt "1" of "R".
Zet de handrem vrij.
Laat het rempedaal los en geef gas.
De bij het afzetten van het contact
ingeschakelde stand (AUTO of handmatig)
blijft in het geheugen opgeslagen tot de
motor weer gestart wordt.
Stilstaan - Wegrijden op een helling
Deze versnellingsbak is een elektronisch
gestuurde versnellingsbak zonder
koppelingspedaal.
Gebruik om de auto op een helling te
laten staan niet het gaspedaal, maar de
handrem. Wanneer u zich niet aan dit
voorschrift houdt, loopt u het risico dat
de koppeling oververhit raakt en schade
aan de versnellingsbak ontstaat.
Geef bij het wegrijden geleidelijk gas terwijl
u de handrem loszet.
Bij weinig grip is wegrijden in de 2
e
versnelling ook mogelijk (selectiehendel
twee keer richting "+" bewegen).
Automatische stand
Na het starten van de auto kunt u de
automatische stand inschakelen door de
stand A/M te selecteren.
Op het display van het
instrumentenpaneel verschijnen
de aanduidingen "AUTO" en de
ingeschakelde versnelling.
De versnellingsbak functioneert nu in de
auto-actieve stand, zonder tussenkomst van
de bestuurder.
De versnellingsbak kiest voortdurend de
meest geschikte versnelling aan de hand
van de volgende parameters:
- wagensnelheid,
- motortoerental,
- mate waarin het gaspedaal is ingetrapt.
Voor een maximaal comfort en een optimale
versnelling is het raadzaam om het bruusk
intrappen en loslaten van het gaspedaal te
vermijden.
Wanneer u het gaspedaal volledig intrapt,
schakelt de versnellingsbak een lagere
versnelling in voor een snellere acceleratie.
Trap het gaspedaal snel en diep in om
snel weg te rijden.
56
Versnellingsbak en stuurwiel
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Parkeren van de auto
Houd om de motor af te zetten het
rempedaal ingetrapt en:
- zet de versnellingsbak in de eerste
versnelling of de achteruitversnelling,
- trek de handrem aan om de auto volledig
stil te zetten.
- zet het contact af.
Tijdelijk een andere versnelling kiezen in de
automatische stand
U kunt ook zelf een andere versnelling
kiezen met behulp van de selectiehendel.
Hierdoor wordt de automatische stand niet
uitgeschakeld, maar u kunt wel tijdelijk
gebruikmaken van de functies van de
handgeschakelde stand (bijvoorbeeld om
een auto in te halen).
De aanduiding "AUTO" blijft op het display
van het instrumentenpaneel staan.
Programma voor zuinig rijden "ECO"
Dit programma vult de automatische
stand aan om het brandstofverbruik te
verminderen.
Druk op de knop E om het programma te
activeren.
Handmatige stand
Na het gebruik van de automatische stand
kunt u terugkeren naar de handmatige stand
door de stand A/M nogmaals te selecteren.
De aanduiding "E" verschijnt
op het display van het
instrumentenpaneel, bij "AUTO"
en de door de versnellingsbak
ingeschakelde versnelling.
De versnellingsbak kiest op basis van
de wagensnelheid, het motortoerental
en de mate waarin het gaspedaal is
ingetrapt de optimale versnelling om het
brandstofverbruik te beperken.
Op het display van het
instrumentenpaneel verdwijnt de
aanduiding "AUTO" en verschijnt
de ingeschakelde versnelling.
Het is niet nodig om uw voet van het
gaspedaal te nemen om te kunnen
schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling
is alleen mogelijk als de snelheid van de
auto en het motortoerental dit toestaan. Als
schakelen niet mogelijk is, geeft het systeem
een geluidssignaal.
Als de auto stapvoets rijdt, bijvoorbeeld bij
het naderen van een stopbord of een rood
verkeerslicht, schakelt de versnellingsbak
automatisch terug naar de eerste
versnelling.
Laat het rempedaal los nadat op het display
van het instrumentenpaneel de aanduiding
van de ingeschakelde versnelling is
verdwenen.
Stap nooit uit de auto als de
versnellingsbak in de neutraalstand
staat (stand N). Als de versnellingsbak in
deze stand staat, klinkt een geluidssignaal
als het contact wordt afgezet (contact in de
stand STOP).
57
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Versnellingsbak en stuurwiel
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Resetten
Zet het contact in de stand MAR.
Binnen 10 seconden moet de ingeschakelde
versnelling op het display van het
instrumentenpaneel verschijnen.
Als dat niet het geval is, zet dan het contact
in de stand STOP en wacht tot het display
van het instrumentenpaneel uitgaat.
Zet het contact nogmaals in de stand MAR.
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een melding op
het display, duidt dit erop dat de
versnellingsbak op de verkeerde
manier wordt bediend door de bestuurder.
Als bij aangezet contact dit lampje
gaat knipperen in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display van het instrumentenpaneel, duidt dit
op een storing in de versnellingsbak.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat als het probleem niet is verholpen het
systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwaliceerde
werkplaats.
Zet de selectiehendel tijdens het rijden
nooit in de neutraalstand (stand N).
Zet de selectiehendel alleen in de achteruit
(stand R) als de auto volledig stilstaat en het
rempedaal is ingetrapt.
Wanneer u gelijktijdig het gaspedaal en
het rempedaal intrapt, kan schade aan de
versnellingsbak ontstaan.
Noodloopfunctie - vertraagd wegrijden
Deze procedure moet worden toegepast
als het systeem het intrappen van het
rempedaal niet signaleert of in het geval
van een storing in de versnellingsbak bij het
starten van de motor.
Trap het rempedaal stevig in.
Draai de contactsleutel ten minste
7 seconden in de stand AVV.
De motor wordt gestart.
Het systeem blijft werken in de
noodloopfunctie: de versnellingsbak gebruikt
de 3
e
versnelling als hoogste versnelling en
de automatische stand is niet beschikbaar.
Laat als de motor niet kan worden gestart het
systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.
Storing
Als de auto lang stilstaat met
draaiende motor, is het raadzaam de
versnellingsbak in de neutraalstand
(stand N) te houden.
Als de auto stilstaat met draaiende
motor en de eerste of tweede
versnelling of de achteruitversnelling is
ingeschakeld, selecteert de versnellingsbak
in de volgende gevallen automatisch de
neutraalstand, waarbij een geluidssignaal
klinkt:
- het gas- en/of rempedaal wordt
gedurende 3 minuten niet ingetrapt,
- het rempedaal wordt al 10 minuten
ingetrapt,
- het bestuurdersportier is geopend en het
gas- en/of rempedaal wordt gedurende
1,5 seconde niet ingetrapt,
- storing in de versnellingsbak.
Wanneer uw auto gesleept wordt,
dient u ervoor te zorgen dat de
versnellingsbak in de neutraalstand
(stand N) staat.
Rijd altijd stapvoets als de weg onder
water staat of bij het oversteken van
een wed.
58
Versnellingsbak en stuurwiel
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
SCHAKELINDICATOR*
* Afhankelijk van de motoruitvoering.
Werking
Het systeem geeft uitsluitend adviezen als u rustig
rijdt.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen.
De keuze van de optimale versnelling hangt
namelijk altijd af van de situatie op de weg, de
verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het
al dan niet opvolgen van een schakeladvies van
het systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld.
Voorbeeld:
Dit systeem geeft aan welke versnelling
moet worden ingeschakeld om het
brandstofverbruik te reduceren.
Weergave op het instrumentenpaneel niveau 2
In rijsituaties waarin veel van de motor
wordt gevraagd (diep intrappen van
het gaspedaal, bijvoorbeeld tijdens een
inhaalmanoeuvre...) zal het systeem geen
schakeladvies geven.
Het systeem adviseert nooit:
- om de eerste versnelling in te schakelen,
- om de achteruitversnelling in te
schakelen.
- U rijdt in de derde versnelling.
- U trapt het gaspedaal redelijk ver in.
- Het systeem kan u in dit geval adviseren
een hogere versnelling in te schakelen.
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak kan naast de pijl ook
de geadviseerde versnelling worden
weergegeven.
Bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak is dit systeem uitsluitend
actief in de handgeschakelde stand.
De informatie wordt weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel in
de vorm van het controlelampje SHIFT in
combinatie met een pijl omhoog bij een
advies om op te schakelen.
Weergave op het instrumentenpaneel niveau 1
59
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Starten en stoppen
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
CONTACTSLOT
Stand STOP: stuurslot.
Het contact is afgezet.
Stand MAR: contact AAN.
Verschillende accessoires functioneren.
Stand AVV (Avviemento): startmotor.
De startmotor wordt in werking gezet.
Starten van de motor
Verklikkerlampje startblokkering
Gebruik als dit lampje brandt een
andere sleutel en laat de defecte
sleutel controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Verklikkerlampje voorgloeien
dieselmotor
Zet het contact in de stand MAR
terwijl de handrem is aangetrokken
en de versnellingsbak in de
neutraalstand staat.
Verklikkerlampje geopend portier
Controleer als dit lampje brandt
of de portieren, achterdeuren,
schuifdeuren en motorkap goed
zijn gesloten.
Afzetten van de motor
Zet de auto stil en draai, terwijl de motor
stationair draait, de contactsleutel in de
stand STOP.
Hang geen zware voorwerpen aan de
sleutel: dit kan namelijk storingen aan
het contactslot veroorzaken.
Bij lage temperaturen
In bergachtige en/of koude gebieden
wordt aanbevolen zogenaamde "winter"
brandstof te tanken die speciaal geschikt is
voor (zeer) lage temperaturen.
Wacht tot dit lampje uitgaat en zet
vervolgens de startmotor in werking (stand
AVV) tot de motor aanslaat.
Hoe lang het lampje brandt, is afhankelijk
van de weersomstandigheden.
Als de motor warm is, brandt het lampje
slechts een kort ogenblik en kunt u de motor
direct starten.
Laat de sleutel los zodra de motor draait.
Laat bij temperaturen onder -23°C
de motor gedurende vier minuten
stationair draaien. Dit is belangrijk voor de
goede werking en de levensduur van de
motor en de transmissie.
60
Starten en stoppen
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
HILL START ASSIST
Deze functie, die is geïntegreerd in het
ESC-systeem, vergemakkelijkt het wegrijden
op een helling, door uw auto, nadat u het
rempedaal hebt losgelaten, ongeveer
2 seconden op zijn plaats te houden. In
die tijd kunt u uw voet naar het gaspedaal
verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
- als de auto volledig stilstaat terwijl u het
rempedaal intrapt,
- bij draaiende motor,
- op hellingen met een percentage van
minimaal 5%,
Werking
Als de auto met draaiende motor op een
helling stilstaat, wordt deze even op zijn
plaats gehouden als u het rempedaal
loslaat en:
- bij een handgeschakelde versnellingsbak
de eerste versnelling of de neutraalstand
hebt ingeschakeld,
- bij een elektronisch bediende
versnellingsbak de stand A of M hebt
geselecteerd.
Als de auto met draaiende motor
bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld
is, wordt de auto even op zijn plaats
gehouden als u het rempedaal loslaat.
Als het gaspedaal niet binnen
2 seconden wordt ingetrapt, wordt
het systeem automatisch uitgeschakeld en
valt de remdruk geleidelijk weg. Tijdens
deze fase wijst een mechanisch geluid erop
dat de remmen loskomen en de auto in
beweging begint te komen.
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat u de hill start assist gebruikt.
Als u de auto moet verlaten terwijl de motor
draait, trek dan de handrem aan. Controleer
of het verklikkerlampje van de handrem op
het instrumentenpaneel constant brandt.
Storing
Bij een storing in de systeem
gaan op het instrumentenpaneel
deze verklikkerlampjes branden.
Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te
laten controleren.
In de STOP-stand van het Stop &
Start-systeem is de hill start assist
uitgeschakeld.
61
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Starten en stoppen
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
- bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: zet, terwijl de auto
stilstaat, de versnellingsbak in de
neutraalstand en laat de koppeling los,
- bij een auto met een elektronsich
gestuurde versnellingsbak: houd,
terwijl de auto stilstaat, het rempedaal
ingetrapt.
Bijzonderheden: geen overgang naar de
STOP-stand
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- het bestuurderportier geopend is,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder
losgemaakt is,
- de achteruitversnelling is ingeschakeld,
- bepaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
regeneratie van het roetfilter,
rembekrachtiging, buitentemperatuur
enz.) dat niet toelaten.
In dat geval wordt een melding
weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel en gaat het
verklikkerlampje "S" gedurende
enkele seconden knipperen om
vervolgens te doven.
Dit is volkomen normaal.
STOP & START-SYSTEEM
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u
weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt
direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem, dat perfect is
aangepast aan het stadsverkeer, zorgt voor
een lager brandstofverbruik, minder uitstoot
van schadelijke stoffen en een aangename
rust in het interieur tijdens het wachten.
Werking
Overgang naar de STOP-stand van de motor
Het verklikkerlampje "S" op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de motor wordt afgezet:
Om te voorkomen dat de motor te
vaak wordt uitgezet als u langzaam
rijdt, wordt de motor uitsluitend automatisch
afgezet als de auto een snelheid van
minimaal 10 km/h heeft bereikt.
In de STOP-stand van het Stop & Start-
systeem is de hill holder uitgeschakeld.
Verlaat nooit de auto zonder eerst
het contact met de sleutel te hebben
afgezet.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem is afgezet; zet in
dat geval altijd het contact af en neem de
sleutel uit het contactslot.
62
Starten en stoppen
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Bijzonderheden: automatisch activeren van
de START-stand
De START-stand wordt automatisch
geactiveerd als:
- de auto wegrolt op een helling,
- de motor ongeveer drie minuten geleden
is afgezet door het Stop & Start-systeem,
- bepaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur
enz.) dit niet toelaten.
Gebruiksvoorschrift
Als u bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak in de STOP-stand een
versnelling inschakelt, maar daarbij het
koppelingspedaal niet helemaal intrapt,
wordt de motor in sommige gevallen niet
weer gestart.
Er gaat dan een verklikkerlampje branden
of er wordt een melding weergegeven die
aangeeft dat u het koppelingspedaal volledig
moet intrappen om de motor weer te laten
starten.
Als de motor automatisch is afgezet
(STOP-stand) en de bestuurder zijn
veiligheidsgordel losmaakt en een
voorportier opent, dan kan de motor
uitsluitend weer met de contactsleutel
worden gestart. Dit wordt aangegeven door
een geluidssignaal in combinatie met het
knipperen van het verklikkerlampje Service
en het weergeven van een melding op het
display van het instrumentenpaneel.
Als de motor automatisch is gestart (START-
stand) en de bestuurder gedurende de
daaropvolgende drie minuten de auto niet
bedient, zet het systeem de motor definitief
af. De motor kan dan uitsluitend weer met
de contactsleutel worden gestart.
Overgang naar de START-stand van de motor
Het verklikkerlampje "S" gaat uit
en de motor wordt gestart:
- bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: trap het
koppelingspedaal volledig in,
- bij een auto met een elektronisch
gestuurde versnellingsbak:
laat het rempedaal los met de
selectiehendel in de stand A of M,
of schakel de achteruitversnelling in.
In dat geval wordt een melding
weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel en gaat het
verklikkerlampje "S" gedurende
enkele seconden knipperen om
vervolgens te doven.
Dit is volkomen normaal.
Als in de STOP-stand de
selectiehendel van de elektronisch
gestuurde versnellingsbak in een
andere stand wordt gezet, wordt de
motor weer gestart.
Als de motor bij stilstand op een
helling automatisch wordt afgezet,
moet, aangezien de hill holder uitsluitend bij
draaiende motor werkt, de motor opnieuw
gestart worden en een versnelling worden
ingeschakeld alvorens het rempedaal kan
worden losgelaten.
63
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Starten en stoppen
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Uitschakelen
Als u geen concessies wilt doen aan
het thermische comfort, kunt u het
Stop & Start-systeem uitschakelen,
zodat de airconditioning continu blijft
werken.
Het systeem behoudt na het starten
van de motor met de sleutel dezelfde
status (ingeschakeld of uitgeschakeld)
als voordat de motor werd afgezet.
U kunt dit systeem op elk willekeurig
moment uitschakelen door de toets "S -
OFF" in te drukken.
Het verklikkerlampje in de toets gaat
branden en er verschijnt een bericht op het
display van het instrumentenpaneel.
Als u het systeem met de motor in de
STOP-stand uitschakelt, dan wordt de
motor direct weer gestart.
Storing
Onderhoud
Bij een storing in het Stop &
Start-systeem wordt het systeem
uitgeschakeld, gaan deze
verklikkerlampjes branden op
het instrumentenpaneel en wordt
er een melding weergegeven
op het display van het
instrumentenpaneel.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan de motor gestart worden
door het koppelingspedaal volledig in te
trappen of door de selectiehendel in de
neutraalstand te zetten.
Zet het contact altijd met de sleutel
af als u handelingen onder de
motorkap wilt verrichten, om letsel door het
automatisch activeren van de START-stand
te voorkomen.
Dit systeem heeft specifieke kenmerken
en maakt gebruik van een speciale accu
(raadpleeg voor meer informatie het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats).
Het gebruik van een andere dan de door
PEUGEOT voorgeschreven accu's kan
leiden tot storingen in het systeem.
Het Stop & Start-systeem maakt
gebruik van geavanceerde technologie.
Laat eventuele werkzaamheden uitsluitend
door een officiële PEUGEOT-dealer
uitvoeren.
Opnieuw inschakelen
Druk nogmaals op de toets "S - OFF".
Het systeem is dan opnieuw actief; het
verklikkerlampje in de toets gaat uit en er
wordt een melding weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
64
Stoelen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
VOORSTOELEN
Hoofdsteunen
In hoogte verstellen van de hoofdsteun: druk
de nok in en schuif de hoofdsteun omhoog
of omlaag.
De hoofdsteun staat in de juiste stand als
de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter
hoogte van de bovenzijde van het hoofd
bevindt.
Maak om de hoofdsteun te verwijderen de
basis van de pen van de hoofdsteun vrij,
druk op de borglip en trek de hoofdsteun
omhoog.
Druk om de hoofdsteun terug te zetten
de borglip in en steek de pennen van de
hoofdsteun recht in de openingen.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen
zijn verwijderd. De hoofdsteunen
moeten zijn geplaatst en correct zijn
afgesteld.
65
4
ERGONOMIE en COMFORT
Stoelen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
Hoogte van de zitting
De zitting van de bestuurdersstoel is in
hoogte verstelbaar. Hoger zetten: trek de
hendel zo veel keren omhoog als nodig is
om de gewenste stand te verkrijgen.
Lager zetten: duw de hendel zo veel keren
omlaag als nodig is om de gewenste stand
te verkrijgen.
Verstellen in lengterichting
Schakelaar stoelverwarming
Druk op de schakelaar.
De temperatuur wordt automatisch
geregeld.
Druk nogmaals op de schakelaar om de
verwarming uit te schakelen.
Til de beugel van de stoel op en schuif de
stoel naar voren of naar achteren tot de
gewenste stand bereikt is.
Lendensteun
Rugleuningverstelling
Draai aan de knop om de hoek van de
rugleuning te verstellen.
Draai aan de knop.
Armsteun
De bestuurdersstoel kan zijn voorzien
van een armsteun aan de zijde van de
middenconsole.
Klap de armsteun omhoog of omlaag om
de voor u meest comfortabele zitpositie te
verkrijgen.
66
Stoelen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
WEGKLAPBARE PASSAGIERSSTOEL Tafelstand
Duw op de hoofdsteun om deze in de
laagste stand te zetten.
Duw een van de hendels naar achteren. De
hendels bevinden zich aan weerszijden van
de rugleuning.
Laat de rugleuning op de zitting zakken,
zodat een tafeltje ontstaat.
Weggeklapte stand
Trek als de rugleuning in de tafelstand is gezet
aan de riem op de achterzijde van de stoel,
terwijl u de neergeklapte rugleuning naar voren
begeleidt in de richting van de vloer.
Terugkeer van de stoel in de normale stand
Trek, om de stoel te ontgrendelen, aan de
riem aan de achterzijde van de stoel.
Til de stoel aan de voor- en achterzijde op
en breng hem vervolgens naar voren om de
stoel in de tafelstand te zetten.
Duw een van de hendels naar achteren.
De hendels bevinden zich aan weerszijden
van de rugleuning. Duw gelijktijdig op de
rugleuning en zet deze vervolgens rechtop.
Druk stevig op de rugleuning om de stoel in
de vloer te vergrendelen.
Zet de hoofdsteun met behulp van de knop
aan de zijkant in de juiste stand.
Klap de stoel alleen weg als er geen
passagiers op de achterbank zitten.
Zorg er bij het verstellen van de stoel
naar achteren voor dat het schuiven
van de stoel niet wordt verhinderd door
personen of hinderlijke voorwerpen op de
vloer achter de stoel om te voorkomen dat
de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het
schuiven van de stoel meteen als dit het
geval is.
67
4
ERGONOMIE en COMFORT
Stoelen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
ACHTERBANK MET NIET-GESCHEIDEN
ZITTING EN RUGLEUNING
Tafelstand
Druk de blokkeerpal in en duw gelijktijdig de
hoofdsteun omlaag om hem in de laagste
stand te zetten.
Ontgrendel de rugleuning door op de
twee knoppen aan de zijkant te drukken. Het
rode vlak wordt zichtbaar.
Kantel de rugleuning op de zitting.
Portefeuillestand
Trek nadat u de rugleuning in de tafelstand
hebt gezet aan de riem in het midden om de
zitting uit de achterste verankeringen te halen.
Zet de zitting helemaal rechtop om hem in
de portefeuillestand vast te zetten.
Verwijderen van de achterbank
Zet wanneer de achterbank in de
portefeuillestand staat de dwarsstang
omlaag om de voorste verankeringen
van de zitting te ontgrendelen.
Til de achterbank op om hem uit de
voorste verankeringen te halen.
Zorg ervoor dat tijdens het rijden de
achterbank goed is vastgezet: bevestig
het ene uiteinde van de rode riem aan
de achterzijde van de zitting aan een van de
pennen van de hoofdsteun vóór en het andere
uiteinde aan de zijkant van de zitting.
68
Stoelen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
Plaatsen van de achterbank
Breng de achterbank in de portefeuillestand
aan in de voorste verankeringspunten.
Zet de achterbank in de tafelstand, de
voorste verankeringen en de achterzijde
van de zitting worden daarbij automatisch
vergrendeld.
Terugzetten in de zitstand
Zet de rugleuning van de achterbank
rechtop.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
niet klem komen te zitten.
Vergrendel de rugleuning door deze zo ver
mogelijk naar achteren te duwen. Het rode
vlak is niet meer zichtbaar.
Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen achter zijn afneembaar en
kunnen in twee standen worden gezet:
4omhoog, om ze te gebruiken.
4omlaag, als ze niet worden gebruikt.
Trek de hoofdsteun naar voren en kantel
hem gelijktijdig om hem omhoog of omlaag
te zetten.
U kunt de hoofdsteun verwijderen door hem
omhoog te zetten, op de blokkeerpal te
drukken en de hoofdsteun gelijktijdig naar
voren en omhoog te trekken.
Steek om de hoofdsteun te plaatsen de
pennen recht in de openingen.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn
geplaatst en correct zijn afgesteld.
69
4
ERGONOMIE en COMFORT
Stoelen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
IN TWEE DELEN NEERKLAPBARE
ACHTERBANK
U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het
rechterdeel (1/3) van de achterbank
neerklappen om de bagageruimte te
vergroten.
Tafelstand
Druk de blokkeerpal in en duw gelijktijdig de
hoofdsteun omlaag om hem in de laagste
stand te zetten.
Ontgrendel de rugleuning door aan
de hendel aan de buitenzijde van het
desbetreffende deel te trekken. Het rode
vlak wordt zichtbaar.
Kantel het desbetreffende deel van de
rugleuning op de zitting.
Portefeuillestand
Trek nadat u de rugleuning in de tafelstand
hebt gezet aan de desbetreffende riem om de
zitting uit de achterste verankeringen te halen.
Zet de zitting helemaal rechtop om hem in
de portefeuillestand vast te zetten.
Verwijderen van de achterbank
Zet wanneer de achterbank in de
portefeuillestand staat de desbetreffende
dwarsstang omlaag om de voorste
verankeringen van de zitting te
ontgrendelen.
Til de achterbank op om hem uit de
voorste verankeringen te halen.
Zorg ervoor dat tijdens het rijden de
achterbank goed is vastgezet: bevestig het
ene uiteinde van de rode riem aan de achterzijde
van de zitting aan een van de pennen van de
hoofdsteun vóór en het andere uiteinde aan de
zijkant van de zitting.
70
Stoelen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
Plaatsen van de achterbank
Breng de achterbank in de portefeuillestand
aan in de voorste verankeringspunten.
Zet de achterbank in de tafelstand, de voorste
verankeringen en de achterzijde van de zitting
worden daarbij automatisch vergrendeld.
Terugzetten in de zitstand
Zet de rugleuning van de achterbank rechtop.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels niet
klem komen te zitten.
Vergrendel de rugleuning door deze zo ver
mogelijk naar achteren te duwen. Het rode
vlak is niet meer zichtbaar.
Herhaal deze handelingen voor het andere
deel van de achterbank.
71
4
ERGONOMIE en COMFORT
Ventilatie
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
ONTDOOIEN EN ONTWASEMEN
Voorruit
De uitstroomopeningen aan de onderzijde
van de voorruit en de zijventilatieroosters
zorgen voor een snelle ontwaseming van
de voorruit en zijruiten. Dek deze acht
uitstroomopeningen daarom niet af.
Het systeem van de handbediende
airconditioning is voorzien van een
pollenfilter en een luchtrecirculatiestand.
Het pollenfilter zorgt voor een constante
en krachtige filtering van stofdeeltjes uit de
luchttoevoer.
De luchtrecirculatie in het interieur kan
worden ingeschakeld door de bestuurder
of voorpassagier en dient om de toevoer
van buitenlucht af te sluiten. Gebruik deze
stand echter niet langer dan nodig is; zet
de schakelaar zodra de omstandigheden
dit toelaten weer in de stand toevoer
buitenlucht.
Handbediening
Zet de schakelaar van de
luchtverdeling in deze stand.
Snel ontdooien en ontwasemen
van de voorruit:
- zet de aanjager in de hoogste
stand,
Zet de schakelaar zodra de
omstandigheden dit toelaten weer
in de stand toevoer buitenlucht
om de lucht in het interieur te
verversen.
Achterruit- en buitenspiegelverwarming
De achterruit- en
buitenspiegelverwarming
werkt uitsluitend bij draaiende
motor. Druk deze toets in om
de achterruit en buitenspiegels snel te
ontwasemen/ontdooien. Deze functie
wordt automatisch uitgeschakeld om
onnodig energieverbruik te voorkomen.
Als de motor wordt afgezet, wordt de
achterruitverwarming automatisch
uitgeschakeld. Door deze knop weer in te
drukken wordt de functie ook uitgeschakeld.
- zet de schakelaar van de
luchttoevoer tijdelijk in de
luchtrecirculatiestand.
72
Ventilatie
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
VENTILATIE
Tips voor instellingen in het interieur
Gewenste werking
Verwarming of handbediende airconditioning
Luchtverdeling Luchtopbrengst
Luchtrecirculatie/ Toevoer
van buitenlucht
Temperatuur
Handbediende
airconditioning
WARM
KOUD
ONTWASEMEN
ONTDOOIEN
73
4
ERGONOMIE en COMFORT
Ventilatie
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
GEBRUIKSVOORSCHRIFT VOOR DE
AIRCONDITIONING
Laat de airconditioning minimaal
één keer per maand 5 à 10 minuten
functioneren om het systeem in
perfecte staat te houden.
De filterelementen (luchtfilter en
interieurfilter) dienen periodiek te worden
vervangen. Laat de filterelementen
twee keer zo vaak vervangen als de
omstandigheden dit vereisen.
Condensvorming in de airconditioning kan
ertoe leiden dat er zich een klein plasje
water onder de auto vormt, dit is een
normaal verschijnsel.
Wanneer het systeem geen koude lucht
produceert, gebruik het dan niet en
raadpleeg het PEUGEOT netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
VENTILATIEROOSTERS
Voor een optimale verdeling van de lucht
over het interieur hebt u de beschikking
over:
- 2 draaibare centrale ventilatieroosters,
- 2 afsluitbare en draaibare
zijventilatieroosters,
- 2 uitstroomopeningen naar de beenruimte
van de auto.
Voor een doeltreffende werking van de
airconditiong moeten de ruiten gesloten
zijn. Maar, als de auto langdurig in de zon
heeft gestaan en de temperatuur in het
interieur zeer hoog blijft, kunnen de ruiten
wel even geopend worden om de ventilatie
te bevorderen.
Let erop dat, voor een goede verdeling van de
lucht, het luchtinlaatrooster onder de voorruit,
de zijventilatieroosters, de luchtopeningen
onder de voorstoelen en de afzuiging in de
bagageruimte niet afgedekt zijn.
De airconditioning kan tijdens alle seizoenen
effectief gebruikt worden, omdat het
systeem de lucht ontvochtigt en condens
van de ruiten verwijdert.
74
Ventilatie
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
Deze bedieningselementen bevinden zich op de middenconsole.
Airconditioning
De airconditioning werkt uitsluitend bij
draaiende motor. In dat geval brandt het lampje.
Temperatuurregeling
Zet de knop in de gewenste stand:
- van blauw (toevoer van koude
lucht),
Luchtopbrengst
De kracht van de luchttoevoer
via de ventilatieroosters varieert
van 1 tot 4. Zet de knop in
de gewenste stand voor een
optimaal comfort. Zet de knop in de stand 0
om de aanjager uit te schakelen.
Draai de knop in de gewenste
stand om de luchtstroom te
verdelen naar:
de zijventilatieroosters en
middelste ventilatieroosters,
de zijventilatieroosters, de
middelste ventilatieroosters en de
beenruimte,
de beenruimte,
de voorruit, de voorportierruiten
en de beenruimte,
de voorruit.
Druk op de knop van de aanjager.
Het lampje gaat branden.
De airconditioning werkt niet als
de knop van de aanjager in de
stand 0 (geen luchtopbrengst) staat.
Draai de knop in de gewenste stand voor
een optimaal comfort.
- naar rood (toevoer van warme
lucht).
Luchtverdeling
75
4
ERGONOMIE en COMFORT
Ventilatie
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
Toevoer van buitenlucht
Gebruik deze stand zo veel
mogelijk.
Luchtrecirculatie in het interieur
Gebruik de luchtrecirculatie niet
langer dan nodig is.
Als deze stand gebruikt wordt
terwijl de airconditioning en de
aanjager (stand 1 t/m 4) zijn ingeschakeld,
wordt de capaciteit van de verwarming
(knop temperatuurregeling naar rood) of de
airconditioning (knop temperatuurregeling
naar blauw) vergroot.
Deze stand dient bovendien om de toevoer
van buitenlucht bij stank en stofoverlast af
te sluiten. In deze stand kunnen de ruiten
sneller worden ontdooid.
Schakel zodra de omstandigheden dit
toelaten de toevoer van buitenlucht weer in
om de lucht in het interieur te verversen en
de ruiten te kunnen ontwasemen. Gebruik
deze stand zo veel mogelijk.
76
Praktische voorzieningen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
Rokersset
De rokersset bevindt zich onder aan
de middenconsole en bestaat uit een
aansteker en een asbak.
12V-aansluiting (180 W max.)
De 12V-aansluiting bevindt zich naast de
aansteker.
VOORZIENINGEN VOORIN
Opklapbaar schrijfblad (Bestelwagen)
Het schrijfblad bevindt zich in het midden
van het dashboard. Als het schrijfblad niet
aanwezig is, hebt u de beschikking over een
opbergvak.
Met de klem kunnen documenten in
A5-formaat, vrachtbrieven, enz. worden
vastgezet.
Beweeg het schrijfblad aan de bovenzijde
omhoog om het uit te klappen of omlaag om
het in te klappen.
Opbergvakken in de portieren
Met een uitsparing voor een literfles.
77
4
ERGONOMIE en COMFORT
Praktische voorzieningen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
Zonneklep
Klap de zonneklep omlaag en draai hem
eventueel opzij om verblinding door de zon
te voorkomen.
De zonneklep aan de bestuurderszijde is
geschikt voor het opbergen van tolkaarten,
tickets, ...
De zonneklep aan passagierszijde is
voorzien van een make-upspiegel
(volgens uitvoering).
Dashboardkastje
Trek aan de handgreep om het
dashboardkastje te openen.
Hierin kan een laptop worden opgeborgen.
Bovendien bevat het de boorddocumentatie.
Brillenvakje (Combi)
Aan de bestuurderszijde beschikt u
over een brillenvakje, dat zich boven
het portier bevindt.
Trek in het midden aan het klepje om
het te openen.
78
Praktische voorzieningen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
VOORZIENINGEN LAADRUIMTE
Sjorogen
U kunt uw lading vastzetten met de
6 sjorogen op de vloer van de laadruimte.
Om veiligheidsredenen (noodstop) is
het raadzaam de zwaarste lading zo
dicht mogelijk bij de cockpit te plaatsen.
Opbergvak
Linksachter in de laadruimte hebt u de
beschikking over een opbergvak.
Uitneembare lamp
Rechtsachter in de laadruimte bevindt zich
een magnetische uitneembare lamp.
Haal de lamp uit de houder door op de
knop te drukken en de lamp 90 graden
omlaag te draaien.
Schuif de schakelaar naar voren om de
lamp te laten branden.
Verwijder om de 4 batterijen (type NiMH) te
vervangen de beschermkap van de lamp.
Steek de uitneembare lamp om deze terug
te plaatsen in de uitsparingen van de houder
en draai de lamp omhoog.
Laddervormige verticale afscheiding
De laddervormige afscheiding achter de
bestuurdersstoel beschermt de bestuurder
tegen schuivende lading.
Schotten
Uw bestelwagen kan worden voorzien van
een stalen schot met of zonder ruit, een
halfhoog schot met scheidingsrooster of een
modulair verticaal scheidingsrooster.
Het vervoer van personen in de
laadruimte is verboden.
Het is raadzaam de lading stevig vast
te zetten met behulp van de sjorogen
op de vloer.
De batterijen van de uitneembare lamp worden
automatisch opgeladen tijdens het rijden.
In het midden van de houder van de
uitneembare lamp bevindt zich een extra
lamp (zie het gedeelte "Interieurverlichting").
79
4
ERGONOMIE en COMFORT
Praktische voorzieningen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
Modulair verticaal scheidingsrooster
Verplaatsen:
3. Beweeg de haak aan de onderzijde van
het rooster omhoog.
4. Draai het rooster en plaats de haak in
de daarvoor bestemde uitsparing in de
rugleuning van de passagiersstoel.
1. Klap de passagiersstoel weg.
2. Beweeg de haak aan de bovenzijde van
het rooster omhoog.
Uw bestelwagen kan worden voorzien van
een tweedelig scheidingsrooster.
Dit scheidingsrooster wordt gecombineerd
met de wegklapbare passagiersstoel en
beschermt de bestuurder tegen lading op de
plaats van de passagiersstoel.
80
Praktische voorzieningen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
INDELING ACHTERIN
Sjorogen
U beschikt over 4 sjorogen op de vloer
achter in de auto om bagage vast te zetten.
Bagagenet
Gebruik de sjorogen om uw bagage stevig
vast te zetten met het bagagenet.
Hoedenplank
Vouw de hoedenplank uit om uw bagage
tegen blikken van buitenaf te beschermen.
Vouw de hoedenplank dubbel om
gemakkelijk bij uw bagage te kunnen.
Berg de hoedenplank op achter de
achterbank om hoge voorwerpen in de
bagageruimte te kunnen vervoeren.
Verwijderen van de hoedenplank
Vouw de hoedenplank dubbel.
Til de hoedenplank in een hoek van
ongeveer 60°.
Haal aan de zijkant van de hoedenplank
de bevestigingen uit de steunen.
Verwijder de hoedenplank.
Berg de hoedenplank dubbelgevouwen
op in de ruimte achter de achterbank.
Voer om de hoedenplank terug te zetten de
bovenstaande handelingen in omgekeerde
volgorde uit.
81
4
ERGONOMIE en COMFORT
Praktische voorzieningen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
Bevestigingsriemen
U beschikt over twee bevestigingsriemen die
zich aan de linkerzijde van de bagageruimte
bevinden.
Hiermee is het gereedschapsetui bevestigd.
Zaklamp
Aan de rechterzijde van de bagageruimte
bevindt zich een magnetische zaklamp.
Verwijder de zaklamp uit de houder door op
de knop te drukken en de lamp 90 graden
omlaag te draaien.
Schuif de schakelaar naar voren om de lamp
te laten branden.
Verwijder om de 4 batterijen (type NiMH) te
vervangen de beschermkap van de zaklamp.
Steek de zaklamp om deze in de
bagageruimte terug te plaatsen in de
uitsparingen van de houder en draai de
zaklamp omhoog.
De batterijen van de zaklamp worden
automatisch opgeladen tijdens het rijden.
In het midden van de houder van de
zaklamp bevindt zich een lamp voor de
verlichting van de bagageruimte (zie het
gedeelte "Interieurverlichting").
82
Praktische voorzieningen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
INTERIEURVERLICHTING
Plafonnier vóór
De plafonnier bevindt zich in het midden van
de hemelbekleding.
De plafonnier kan worden ingeschakeld
door:
- het kantelen van het lampglas,
- het openen of sluiten van een portier,
- het vergrendelen of ontgrendelen van de auto.
De plafonnier gaat enkele minuten na het
openen van de portieren of bij het aanzetten
van het contact automatisch uit.
De plafonnier kan zijn voorzien van een
sensor voor het inbraakalarm, een microfoon
voor de handsfree set en leeslampjes.
Zowel links als rechts zijn schakelaars voor
de leeslampjes aanwezig.
Plafonnier achter
De interieurverlichting achter bevindt zich boven
aan de wand rechtsachter.
Druk op de zijkant van het lampglas van de
plafonnier om de verlichting in of uit te schakelen.
De verlichting gaat automatisch branden als een
van de deuren geopend wordt (combi).
De verlichting gaat automatisch branden als een
schuifdeur wordt geopend of de achterdeuren
worden geopend (bedrijfswagen).
Gebruiksvoorschrift
De verlichting gaat automatisch uit:
- als de schakelaar niet wordt ingedrukt,
- als de deuren langer dan ongeveer
15 minuten geopend blijven,
- enige tijd na het sluiten van de portieren,
- als het contact wordt aangezet.
- bij het vergrendelen.
Bagageruimteverlichting
De bagageruimteverlichting bevindt zich in het
midden van de houder van de zaklamp.
De werking van de verlichting is afhankelijk van
in welke van de drie standen de onderstaande
schakelaar staat.
Permanent aan.
AUTO. In deze stand gaat de
verlichting geleidelijk branden als
de auto wordt ontgrendeld en als
een van de achterdeuren of de
achterklep wordt geopend.
De verlichting gaat automatisch uit als de
achterdeur of de achterklep enkele minuten
open blijft staan of als het contact wordt
aangezet.
Permanent uit.
Na het sluiten van de portieren is het
mogelijk dat de plafonniers voor en
achter niet gelijktijdig uitgaan.
83
5
TECHNOLOGIE aan BOORD
Boordcomputer
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
BOORDCOMPUTER
Als in het configuratiemenu van de auto de
optie TRIP B is geactiveerd:
- Traject B,
- Gemiddeld brandstofverbruik B,
- Gemiddelde snelheid B,
- Reisduur B.
Resetten
Druk langer dan twee seconden op de toets
TRIP om de weergegeven gegevens te
resetten.
Druk op de toets TRIP op het uiteinde
van de ruitenwisserschakelaar om
achtereenvolgens de volgende informatie
weer te geven:
- Buitentemperatuur,
- Actieradius,
- Traject A,
- Gemiddeld brandstofverbruik A,
- Momenteel brandstofverbruik A,
- Gemiddelde snelheid A,
- Reisduur A.
Druk langer dan twee seconden op de toets
SET/Terug om terug te keren naar het
beginscherm.
84
Conguratie van de auto
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
Display niveau 1
- Speed (Geluidssignaal snelheid).
- Hour (Tijd instellen).
- Buzz (Volume geluidssignalen).
- Unit (Afstandseenheden).
- Bag p (Airbag aan passagierszijde).
Raadpleeg de desbetreffende regel van de
tabel configuratie/persoonlijke instellingen
op de volgende bladzijden.
CONFIGURATIE - PERSOONLIJKE
INSTELLINGEN VAN DE AUTO
Display niveau 2
Raadpleeg de desbetreffende regel van de
tabel configuratie/persoonlijke instellingen
op de volgende bladzijden.
Bedieningspaneel
Het bedieningspaneel links van het stuurwiel
biedt u toegang tot de menu's van het
display, waarin u de persoonlijke instellingen
van de uitrusting van de auto kunt wijzigen.
U kunt kiezen uit acht talen: Italiaans,
Engels, Duits, Frans, Spaans, Portugees,
Nederlands en Turks.
Om veiligheidsredenen kunnen de
menu's uitsluitend worden weergegeven
bij afgezet contact (motor uit).
85
5
TECHNOLOGIE aan BOORD
Conguratie van de auto
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
Menu... Druk op... Submenu... Druk op... Selecteer...
Bevestig
en stop
Om...
1 Geluidssignaal
snelheid
ON Verhogen
Het geluidssignaal op het moment
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden te activeren/
deactiveren.
De snelheid in te stellen.
Verlagen
OFF
2 Activeren
Trip B
ON Activeren
Een tweede traject "Trip B" weer
te geven.
OFF Deactiveren
3 Tijd instellen
Uren
Verhogen
De tijd van de klok in te stellen.
Verlagen
Formaat
24 h
De tijdsweergave van de klok in
te stellen.
12 h
4 Datum
instellen
Jaar /
Maand /
Dag
Verhogen
De datum in te stellen.
Verlagen
Druk op de toets om:
- menu's en submenu's
weer te geven,
Druk op deze toets om:
- omhoog te scrollen in een
menu,
- een waarde te verhogen.
Druk op deze toets om:
- omlaag te scrollen in een
menu,
- een waarde te verlagen.
- een geselecteerde optie in een menu te
bevestigen,
- menu's te verlaten.
Houd de toets ingedrukt om terug te keren
naar het beginscherm.
86
Conguratie van de auto
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
Menu... Druk op... Submenu... Druk op... Selecteer...
Bevestig
en stop
Om...
5 Radio
weergeven
ON
De naam van het radiostation weer
te geven.
Het nummer van de track van de CD
weer te geven.
OFF
6 Autoclose Tijdens het rijden
ON
Het automatisch vergrendelen
van de portieren vanaf 20 km/h te
activeren/deactiveren.
OFF
7 Eenheid
Afstanden
Km
De eenheid voor de weergave van
de afstanden te selecteren.
Mijl
Temperatuur
°C
De eenheid voor de weergave van
de temperatuur te selecteren.
°F
Brandstofverbruik
km/l
De eenheid voor de weergave van
het brandstofverbruik te selecteren.
l/100 km
8 Taal
Lijst met
beschikbare talen
De taal van de weergave te kiezen.
9 Volume
gesproken
berichten
Verhogen
Het volume van de geluidssignalen
en de waarschuwingsmeldingen te
verhogen of verlagen (de waarde
wordt direct aangepast als op de
toets wordt gedrukt).
Verlagen
10 Volume
toetsen
Verhogen
Verhogen/verlagen van het volume
van het geluid bij het indrukken van
de toetsen.
Verlagen
87
5
TECHNOLOGIE aan BOORD
Conguratie van de auto
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
Menu... Druk op... Submenu... Druk op... Selecteer...
Bevestig
en stop
Om...
11 Service
(resterende
afstand in km tot
verversen)
Het resterende aantal kilometers/
mijlen tot het verversingsinterval
weer te geven.
Het motorolieniveau weer te
geven.
12 Bag p
ON
Ja
De airbag vóór aan
passagierszijde in te schakelen.
Nee
OFF
Ja
De airbag vóór aan
passagierszijde uit te schakelen.
Nee
13 Menu
verlaten
Het menu te verlaten.
Druk op de pijltoets "omlaag" om
terug te keren naar het hoofdmenu.
88
Parkeerhulp
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
PARKEERHULP ACHTER
Dit systeem met geluidssignalen maakt gebruik
van vier parkeersensoren die zijn aangebracht
in de achterbumper.
Het systeem waarschuwt de bestuurder voor
elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat
zich binnen het bereik achter de auto bevindt.
Het waarschuwt u echter niet voor objecten die
zich net onder de bumper bevinden.
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden
of gelijksoortige voorwerpen worden
waargenomen bij aanvang van de
aanrijmanoeuvre, maar niet meer wanneer de
auto te dicht genaderd is.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder, die desondanks waakzaam moet
blijven.
Uitschakelen
Haal de versnellingshendel uit de
achteruitversnelling en zet hem in de neutraalstand.
Storing
Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats wanneer dit lampje of
het waarschuwingslampje service
op het instrumentenpaneel gaat
branden in combinatie met een
melding op het display.
Gebruiksvoorschrift
Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of
bij slecht weer niet bedekt zijn met modder,
ijs of sneeuw.
Inschakelen
Schakel de achteruitversnelling in met de
versnellingshendel.
Een geluidssignaal geeft de afstand tot het
obstakel aan. Hoe dichter de auto bij het
obstakel komt, hoe korter de tijd tussen de
geluidssignalen is.
Als de auto minder dan ongeveer
30 centimeter van het obstakel verwijderd is,
is het geluidssignaal continu hoorbaar.
Deze functie wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer een aanhanger
wordt aangekoppeld. Wij raden u aan om
een door PEUGEOT aanbevolen trekhaak
te laten monteren door een gekwalificeerde
werkplaats.
88
89
5
TECHNOLOGIE aan BOORD
Autoradio
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
Geluidsvolume verhogen/
verlagen.
Aan.
Uit.
Geluid onderbreken/
herstellen.
Selecteren van de geluidsbron: CD/CD MP3.
Selecteer de vorige/volgende track met de
pijlen links/rechts.
Spoel de geselecteerde track snel terug/
vooruit met de pijlen links/rechts.
CD MP3: selecteer de vorige/volgende map
met de pijlen omhoog/omlaag.
Instellen van de audio-opties: bass (lage tonen), treble (hoge tonen), fader
(voor/achter), balance (links/rechts), loudness, EQ Preset (equalizer).
Selecteer de opties met de pijlen omhoog/omlaag.
Verhoog of verlaag de waarde van de optie of stel de equalizer in met
de pijlen links/rechts.
Toegang tot het menu.
Selecteer een van de
volgende functies met de
pijlen omhoog/omlaag:
AF switching.
Traffic info.
Regional mode.
MP3 display.
Speed volume.
External audio vol.
Radio off.
Restore default.
Wijzig de instelling van de
geselecteerde functie met
de pijlen links/rechts.
Uitwerpen van de CD.
Selecteren van het golfbereik FM.
Automatisch opslaan van zenders
(autostore AS).
Selecteren van het golfbereik AM.
Stem automatisch op zenders af met de pijlen links/rechts.
Stem handmatig op zenders af met de pijlen omhoog/omlaag.
1/2/3/4/5/6: selecteren van een voorkeuzezender.
Opslaan van een zender.
Bedieningspaneel
BASISFUNCTIES
Druk de toets
lang in.
90
Autoradio
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
BASISFUNCTIES
Stuurkolomschakelaars
Geluidsvolume
verhogen.
Geluid onderbreken/
herstellen.
Bluetooth handsfree systeem*.
Geluidsvolume
verlagen.
RADIO: vorige voorkeuzezender
selecteren.
CD: vorige nummer selecteren.
CD MP3: vorige map selecteren.
Wijzigen van de geluidsbron:
RADIO / CD / CD MP3.
Selecteren van de golflengte:
FM1 / FM2 / FMT / MW / LW.
Bluetooth handsfree systeem*.
RADIO: volgende voorkeuzezender
selecteren.
CD: volgende nummer selecteren.
CD MP3: volgende map selecteren.
* Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het
gebruik van het Bluetooth handsfree systeem.
91
5
TECHNOLOGIE aan BOORD
Autoradio
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
MENU "AUDIOFUNCTIES"
RDS "AF Switching"
De functie RDS (Radio Data System) biedt de
mogelijkheid om naar een zender te luisteren,
ongeacht de verschillende frequenties die voor
deze zender gebruikt worden in de diverse
regio's. De radio zoekt steeds de sterkste
zender die hetzelfde programma uitzendt.
Druk op de toets "3" of "4" om de
RDS-functie in te schakelen (ON) of uit te
schakelen (OFF).
Als de FM-band is geselecteerd, verschijnt
"AF" op het display als de RDS-functie is
geselecteerd en de radio op een
RDS-zender is afgestemd.
Verkeersinformatie "Traffic Info"
De geluidsbron die op dat moment te horen is,
wordt onderbroken om voorrang te verlenen
aan de ontvangen verkeersinformatie.
Het systeem EON (Enhanced Other
Networks) maakt koppelingen tussen
zenders in hetzelfde gebied. Bij dit systeem
is het mogelijk om automatisch naar andere
zenders binnen het gebied over te schakelen
die verkeersinformatie uitzenden.
Regionale functie "Regional Mode"
Sommige gekoppelde zenders zenden op
bepaalde tijdstippen op dezelfde frequentie
verschillende, regionale programma's
uit. Met deze functie kan een regionaal
programma worden beluisterd.
Druk op de toets "3" of "4" om de
REG-functie in te schakelen (ON) of uit te
schakelen (OFF).
Als de FM-band is geselecteerd, verschijnt
"LOC" op het display als de REG-functie is
ingeschakeld en de zender een regionaal
programma uitzendt.
Weergave MP3-functie "MP3 Display"
Druk op de toets "3" of "4" om het nummer
van de track weer te geven of informatie van
de MP3-CD weer te geven (Artiest / Album /
Map / Bestand / Titel / Verstreken tijd).
Automatische volumeregeling
"Speed Volume"
De automatische volumeregeling past
het geluidsvolume automatisch aan de
wagensnelheid aan. Druk op de toets "3"
of "4" om het effect van de automatische
volumeregeling te verkleinen (LOW) of te
vergroten (HIGH) of om de regeling uit te
schakelen (OFF).
Het geluidsvolume van de verkeersinformatie
is onafhankelijk van het normale volume van
de radio. U kunt dit tijdens de uitzending
van de verkeersinformatie instellen met de
volumeknop; de instelling wordt opgeslagen en
gebruikt bij volgende berichten.
Druk op de toets "3" of "4" om de TA-functie
in te schakelen (ON) of uit te schakelen (OFF).
Als de FM-band is geselecteerd, verschijnt
"TA" op het display als de TA-functie is
ingeschakeld en verschijnt "TPM" op het
display als de radio is afgestemd op een
zender die verkeersinformatie uitzendt.
Geluidsvolume externe geluidsbron
"External Audio Vol"
Druk op de toets "3" of "4" om het
geluidsvolume van de externe geluidsbron
(bijv.: handsfree set) te verlagen (tot 0),
te verhogen (tot 40) of om het geluid te
onderbreken (OFF).
Geprogrammeerd uitschakelen "Radio Off"
Druk op de toets "3" of "4" om het uitschakelen
te programmeren op"00 MIN" of "20 MIN".
Het aftellen begint op het moment dat de
portieren zijn gesloten en het contact in de
stand STOP wordt gezet.
Standaardinstellingen "Restore Default"
Druk op de toets "3" of "4" om uw
instellingen te bewaren (NO) of de
standaardinstellingen te kiezen (YES).
Tijdens het resetten van de ingestelde
functies verschijnt de melding "Restoring"
op het display.
Als de functie is ingeschakeld en de
CD MP3's bevat, verschijnt "MP3"
op het display.
Druk op de toets MENU van
de autoradio om het menu
"Audiofuncties" weer te geven.
Druk op de toets "5" of "6"
om een van de onderstaande
te configureren audiofuncties
te selecteren.
2
1
92
Autoradio
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
CD
EEN CD OF MP3-CD AFSPELEN
Gebruik alleen CD's met een ronde vorm.
Bepaalde beveiligingssystemen op
de originele CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen
veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-speler.
Zodra een CD of MP3-CD in de
CD-speler wordt gestoken, zal deze
de CD automatisch afspelen.
Als er al een CD in het apparaat zit,
druk dan op de toets CD.
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de CD te selecteren.
Het formaat MP3 (afkorting van MPEG 1, 2 & 2.5 Audio
Layer 3) is een standaard voor het comprimeren van geluid
die de mogelijkheid biedt enkele tientallen speellijsten op één
CD te plaatsen.
MP3
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de
standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze
te kunnen afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat
deze niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard
voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke
snelheid in (maximaal 4 x) voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de
standaard Joliet te gebruiken.
De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie
".mp3" en een sampling frequentie van 22,05 kHz of 44,1 kHz
af. Geluidsbestanden met een andere extensie (.wma, .mp4,
.m3u...) kunnen niet worden afgespeeld.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters
en verwijder speciale tekens (bijv.: ()" ", ?, ù, spatie) om
problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.
93
TECHNOLOGIE aan BOORD
Bluetooth handsfree systeem
5
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
INTRODUCTIE
Dit systeem biedt de volgende mogelijkheden:
- bellen en gebeld worden via de Bluetooth
®
verbinding van uw mobiele telefoon,
- weergeven van de naam van uw contacten en de nummers van de contactenlijst van uw mobiele telefoon op het display van het
instrumentenpaneel,
- gebruiken van gesproken commando's voor het bellen en het beheren van uw contacten, zodat u uw handen aan het stuur kunt
houden,
- beluisteren van uw sms-berichten dankzij de in het systeem ingebouwde spraaksynthese,
- afspelen van audiobestanden (MP3, WMA, AAC, M4A, MP4 en WAV) via een USB-opslagmedium,
- weergeven van informatie over het muziekstuk dat wordt afgespeeld op het display van de autoradio (titel, artiest, enz.),
- aansturen van externe apparatuur (zoals een iPod
®
) via spraakcommando's,
- opladen van externe apparatuur (zoals een iPod
®
) via de USB-aansluiting.
BLUETOOTH HANDSFREE SYSTEEM
LEGENDA
Geeft aan dat een toets ingedrukt gehouden moet worden om de omschreven actie uit te voeren.
Functie gesproken commando's
Spreek het beschreven gesproken commando duidelijk uit.
Vereist het indrukken van de toets "gesproken commando's" op het stuurwiel alvorens het gewenste gesproken commando kan worden uitgesproken.
94
Bluetooth handsfree systeem
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
PRESENTATIE
Weergave, USB-aansluiting, bediening
95
TECHNOLOGIE aan BOORD
Bluetooth handsfree systeem
5
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
PRESENTATIE
Volumeregeling van de functies:
handsfree set, audiospeler en
gesproken sms-berichten, gesproken
berichten.
Pauzeren/hervatten van het afspelen
(draagbare speler).
USB-aansluiting. Verwijder het plastic kapje om uw
draagbare speler aan te sluiten.
Weergave van de menu's en indexen van
de speellijsten die worden afgespeeld
(USB-opslagmedium).
- Scrollen door de menuopties.
- Selecteren van de af te spelen
speellijsten (draagbare speler).
- Scrollen door de sms-berichten in
de lijst.
- Activeren van de spraakherkenning.
- Onderbreken van het gesproken bericht om
een nieuw gesproken commando te geven.
- Uitschakelen van de spraakherkenning.
- Onderbreken van het gesproken bericht.
- Verlaten van het hoofdmenu.
- Verlaten van een submenu en
terugkeren naar het vorige menu.
- Verlaten zonder opslaan.
- Deactiveren/weer activeren van de
microfoon tijdens een telefoongesprek.
- Nulstelling volume beltoon inkomende oproep.
- Bevestigen van de opties in het weergegeven menu.
- Overbrengen van het telefoongesprek van de
handsfree set naar de mobiele telefoon en andersom.
- Selecteren van de audiobron.
- Selecteren van het weergegeven sms-bericht.
- Activeren van het hoofdmenu.
- Bevestigen van de opties in het
weergegeven menu.
- Accepteren van een inkomend gesprek.
- Wisselen tussen telefoongesprekken.
- Selecteren van het weergegeven bericht.
- Weigeren van een inkomend gesprek.
- Beëindigen van een telefoongesprek.
Beschrijving van de bediening via de stuurkolomschakelaars
- Herhalen van het laatste gesproken bericht.
96
Bluetooth handsfree systeem
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
PRESENTATIE
Beschrijving van de gesproken commando's
Door op deze toets te drukken en het woord "HELP" uit te spreken krijgt u op elk gewenst moment toegang tot de lijst met beschikbare
gesproken commando's. U kunt ook toegang krijgen tot de lijst door het woord "HELP" uit te spreken na een melding van het systeem.
Dit zijn de belangrijkste gesproken commando's om in het menu te navigeren:
U kunt het hoofdmenu van het systeem oproepen via een gesproken commando door op deze toets te drukken.
* Als het systeem is geactiveerd. ** Niet beschikbaar bij een iPod
®
.
LAST CALLS HENK JANSEN
OK ANDRÉ CHRISTIAANSEN
123456789
PHONEBOOK HENK JANSEN
OK ANDRÉ CHRISTIAANSEN
123456789
MESS. READER READ LAST
IN BOX OK VIS+ACOUST
DELETE ALL VIS. SIGNAL
OK SIGNAL TYPE READER OFF
MEDIA PLAYER USB OPTION* OK PLAY ANYTHING
OK SET USB FOLDERS**
ARTISTS
GENRES
ALBUMS
PLAYLISTS
OK TRACK PLAY
SHUFFLE
TRACK LOOP
SETTINGS OK USER DATA OK COPY PHONEBOOK
PAIRING DELETE USERS
ADVANCED OPTIONS DELETE PHONEBOOK
EXIT DELETE ALL
ADD CONTACTS
97
TECHNOLOGIE aan BOORD
Bluetooth handsfree systeem
5
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
Voer wanneer de telefoon hierom verzoekt
de op het instrumentenpaneel weergegeven
pincode in.
Als het opslaan is gelukt, meldt het systeem
dat er verbinding wordt gemaakt.
Als de naam van de geïdentificeerde
telefoon op het display verschijnt, is het
opslaan bevestigd.
"Settings"\wacht tot het
systeem reageert\"Pairing".
Pincode
Opslaan/koppelen van een mobiele telefoon
Om uw mobiele telefoon aan te sluiten op
het Bluetooth
®
-systeem van uw auto moet
de telefoon worden gekoppeld.
U moet eerst de Bluetooth
®
functie van uw
telefoon activeren en ervoor zorgen dat deze
zichtbaar is.
MOBIELE TELEFOON MET HANDSFREE FUNCTIE
Zet het contact aan en activeer
het hoofdmenu.
Selecteer SETTINGS.
Bevestig.
Selecteer PAIRING.
Bevestig.
Deze code, op basis waarvan
uw mobiele telefoon wordt
herkend, wordt willekeurig
door het systeem vastgesteld.
De code verschijnt op het
instrumentenpaneel en wordt door de
spraaksynthese van het systeem herhaald.
Deze pincode staat los van uw simkaart en
de toegangscode van uw mobiele telefoon.
Het is niet nodig deze code na het invoeren
te onthouden of ergens te bewaren.
Wanneer u een andere telefoon in gebruik
neemt, dient u deze te koppelen met een
nieuwe door het systeem verstrekte pincode.
Zoek de optie die weergeeft
dat uw telefoon het Bluetooth
®
-
systeem heeft gedetecteerd.
Als het systeem is geïdenticeerd,
verschijnt een melding op uw
telefoon (My car, ...).
Wanneer u de toets MAIN of ESC
tijdens het opslaan indrukt, loopt u het
risico dat de procedure wordt geannuleerd.
Als het opslaan mislukt, verschijnt een
foutmelding. Herhaal in dat geval de
procedure.
98
Bluetooth handsfree systeem
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
Kopiëren van uw contactenlijst
Twee mogelijkheden:
1 - Na het opslaan van uw telefoon vraagt
het systeem of u de contactenlijst naar
het systeem van de auto wilt kopiëren.
Opbellen van een contactpersoon uit de
contactenlijst
Dit is uitsluitend mogelijk als de contactenlijst van uw
telefoon naar het systeem van de auto is gekopieerd.
"CALL [Naam van de contactpersoon]"\
wacht tot de gegevens van de
contactpersoon in beeld verschijnen
(naam, tel.nr., ...)\
"Yes" om de persoon op te bellen of
"No" om te annuleren.
Bevestig door op deze toets te
drukken.
"Yes" start het kopiëren.
Weiger door op deze toets te
drukken.
"No" om niet te kopiëren.
2 - U kunt de contactenlijst op een later
tijdstip alsnog kopiëren via het menu:
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer achtereenvolgens
SETTINGS, USER DATA en
PHONEBOOK.
"Settings"\"User
data"\"Download phone book".
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer PHONEBOOK.
Bevestig.
Selecteer de groep waartoe uw
contactpersoon behoort.
Bevestig.
Selecteer de naam.
Bevestig om de contactpersoon
op te bellen, indien er voor deze
persoon één nummer is opgeslagen.
Indien er voor de contactpersoon meerdere
nummers zijn opgeslagen:
Selecteer het nummer.
Bevestig om de contactpersoon
op te bellen.
Geef de nadere informatie "Home" of
"Work" of anders "NEXT" of "PREVIOUS".
Druk op OK om de contactpersoon op te bellen.
99
TECHNOLOGIE aan BOORD
Bluetooth handsfree systeem
5
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
Opbellen door een nummer te kiezen Gesprek beëindigen Inkomende oproep
"Dial"\
Spreek het nummer karakter
voor karakter (+, #, *) en cijfer
voor cijfer (0 t/m 9) uit.
Het systeem geeft het
herkende nummer weer en
spreekt het uit.
Zeg "CALL" als het nummer correct is.
of
"Cancel" om het kiezen van het
nummer te annuleren.
"Start over" om het nummer te
wissen en een nieuw nummer te
kiezen.
"Repeat" om het nummer opnieuw
te horen.
Als de contactpersoon
is opgeslagen in de
index, wordt zijn naam
weergegeven.
Indrukken om de oproep te
accepteren.
Lang indrukken om de oproep te
weigeren.
Indrukken om de oproep te
negeren, waarbij de oproep wordt
opgeslagen in de lijst laatste
inkomende oproepen.
In het geval van een nieuwe oproep
tijdens een gesprek.
Alleen met gesproken commando's
Lang indrukken.
Indrukken, om het gesprek te
wisselen en de andere persoon in
de wacht te zetten.
100
Bluetooth handsfree systeem
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
Overdracht van een lopend gesprek
Twee mogelijkheden:
1 - Van de mobiele telefoon naar het
handsfree-systeem
Als het contact aan staat, probeert het
systeem automatisch verbinding te
maken tussen de mobiele telefoon en het
audiosysteem van de auto.
Bevestig deze verbinding met de toetsen
van de mobiele telefoon.
Vervolgens is de overdracht van een lopend
gesprek mogelijk.
In de wacht zetten van een gesprek
Laatste oproepen
Met behulp van deze functie kunt u naar het
nummer van een van de laatste 10 ontvangen
oproepen, naar een van de laatste 10 gekozen
nummers of naar het nummer van een van de
laatste 5 gemiste oproepen bellen.
2 - Van het handsfree-systeem naar de
mobiele telefoon
Indrukken: de microfoon
wordt uitgeschakeld en uw
gesprekspartner wordt in de
wacht gezet.
Nogmaals indrukken: het gesprek
wordt hervat.
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer CALL LIST.
Bevestig.
Selecteer het te bellen nummer.
Bevestig.
"Call back" voor de laatste persoon
die u gebeld hebt, of
"Redial" voor de laatste persoon die
u zelf hebt gebeld.
"Yes" of "No" om te bevestigen/
annuleren.
Tevens kan het commando "Call
back" worden gebruikt.
Het systeem zal opnieuw vragen
"Redial, of, Call back?".
"Call back" voor de laatste persoon
die u gebeld hebt.
"Redial" voor de laatste persoon die
u zelf hebt gebeld.
Indrukken: de gesproken
commando's van het systeem
blijven actief.
101
TECHNOLOGIE aan BOORD
Bluetooth handsfree systeem
5
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
GESPROKEN COMMANDO'S
De gesproken commando's zijn in drie niveaus te onderscheiden (niveau 1, 2 en 3).
Wanneer een commando van niveau 1 wordt uitgesproken, komen de commando's van niveau 2 beschikbaar; door vervolgens
een commando van niveau 2 uit te spreken, komen de commando's van niveau 3 beschikbaar.
Instellingen / koppelen
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Acties
Settings
Adjust
Configure
User data
Activeren van het menu SETTINGS van het handsfree systeem.
Activeren van het menu USER DATA.
Delete users Wissen van de opgeslagen gegevens van alle gebruikers.
Delete contacts /
Delete directory /
Delete numbers
Wissen van de gegevens in de contactenlijst.
Copy phone book /
Copy phonebook /
Copy numbers
Kopiëren van de contactenlijsten van uw mobiele telefoon naar
de handsfree set (beschikbaarheid functie afhankelijk van type
mobiele telefoon).
Add contacts
Kopiëren van de contactpersonen van uw mobiele telefoon naar de handsfree
set (beschikbaarheid functie afhankelijk van type mobiele telefoon).
Delete all
Wissen van de opgeslagen gegevens en de telefoonindexen/
contactpersonen van alle opgeslagen telefoons, waarbij het
handsfree-systeem weer terugkeert naar de standaardinstellingen.
Pairing
Activeren van de procedure voor het opslaan van een nieuwe
mobiele telefoon.
Advanced options Activeren van het menu ADVANCED OPTIONS.
102
Bluetooth handsfree systeem
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
De gesproken commando's zijn in drie niveaus te onderscheiden (niveau 1, 2 en 3).
Wanneer een commando van niveau 1 wordt uitgesproken, komen de commando's van niveau 2 beschikbaar; door vervolgens
een commando van niveau 2 uit te spreken, komen de commando's van niveau 3 beschikbaar.
GESPROKEN COMMANDO'S
Mobiele telefoon met handsfree functies
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Acties
Dial/Dial a number
One, Two, ..., Plus,
Star, Pound
Call / Dial
Invoeren van cijfers of symbolen om het telefoonnummer te kiezen.
Delete / Correct Wissen van de laatste groep ingevoerde cijfers.
Start over
Wissen van alle groepen ingevoerde cijfers met de mogelijkheid om
een nieuw nummer in te voeren.
Repeat
Herhalen van het ingevoerde en door het handfree-systeem
herkende nummer.
Cancel Annuleren van het kiezen van een nummer.
Doorschakelen van het gesprek naar het ingesproken nummer.
Call [ Naam ]
Yes / No Opbellen van de in de index van het systeem opgeslagen contactpersoon.
Mobile
Opbellen van de contactpersoon met omschrijving als er meerdere
nummers in het systeem zijn opgeslagen.
Home
Work / Office
Redial Opbellen van de contactpersoon die u als laatste hebt gebeld.
Callback Opbellen van de contactpersoon die het laatst heeft gebeld.
103
TECHNOLOGIE aan BOORD
Bluetooth handsfree systeem
5
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
Als uw mobiele telefoon van deze functie
is voorzien, wordt bij elk binnenkomend
sms-bericht een geluidssignaal gegeven
waarna u ervoor kunt kiezen het bericht
door het systeem te laten oplezen.
Binnenkomend sms-bericht
oplezen.
Zeg "YES"; het sms-bericht wordt
opgelezen.
Uitsluitend bij mobiele telefoons die van
deze functie zijn voorzien
Binnenkomend sms-bericht
opslaan en later lezen.
Zeg "NO"; het bericht wordt opgeslagen
en kan later worden gelezen.
OPLEZEN VAN SMS-BERICHTEN
Oplezen van een binnenkomend sms-bericht
Oplezen van het laatst ontvangen sms-bericht
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer MESS. READER.
Bevestig.
Selecteer READ LAST.
Bevestig.
Zeg "READ LAST": het laatst
ontvangen sms-bericht wordt
opgelezen.
Lijst van sms-berichten
Het systeem kan ongeveer 20 sms-
berichten opslaan. Als de lijst vol is, wordt
bij ontvangst van een nieuw sms-bericht het
oudste opgeslagen sms-bericht gewist.
Openen van een bepaald sms-bericht:
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer MESS. READER.
Bevestig.
Selecteer IN BOX.
Bevestig.
104
Bluetooth handsfree systeem
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
Selecteer het gewenste
sms-bericht.
Zeg "MESSAGE READER" en
vervolgens na het geluidssignaal "in box".
Door "previous" of "next" te zeggen
kunt u door de lijst met sms-
berichten scrollen.
Zeg "read": het geselecteerde sms-
bericht wordt opgelezen.
Bevestig om het sms-bericht te
lezen.
Beheer van de sms-berichten
Zeg "READ" om het oplezen te starten.
Zeg "DELETE" om het bericht te
wissen.
Zeg "CALL" om de afzender van het
bericht te bellen.
Wissen van alle berichten
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer DELETE ALL.
Bevestig.
Het systeem vraagt u uw keuze te
bevestigen:
Bevestig uw keuze om de
berichten te wissen.
Annuleren.
Zeg "Message reader" en zeg
vervolgens na het geluidssignaal
"Delete all".
Het systeem vraagt u uw keuze te
bevestigen, antwoord "YES" om te
bevestigen of "NO" om te annuleren.
Zeg "Message reader" en vervolgens na
het geluidssignaal "Signal type".
Het systeem noemt de mogelijkheden
op; maak uw keuze door "Reader
deactivated", "Audio and visual info" of
"Visual info only" te zeggen.
Instellingen voor het weergeven van de informatie
Activeer het hoofdmenu.
Kies de gewenste optie.
Tijdens het lezen van een bericht:
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer MESS. READER.
Bevestig.
Selecteer SIGNAL TYPE.
Bevestig en kies vervolgens
uit een van de drie volgende
mogelijkheden:
- Geluid en visueel: het systeem geeft met een
geluidssignaal en een melding aan dat een
bericht is binnengekomen en biedt aan het
bericht op te lezen.
- Uitsluitend visueel: de ontvangst van
een bericht wordt via een melding op het
instrumentenpaneel aangegeven.
- Uitschakelen: de functie oplezen van sms-
berichten is uitgeschakeld.
105
TECHNOLOGIE aan BOORD
Bluetooth handsfree systeem
5
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
GESPROKEN COMMANDO'S
Oplezen sms-berichten
De gesproken commando's zijn in drie niveaus te onderscheiden (niveau 1, 2 en 3).
Wanneer een commando van niveau 1 wordt uitgesproken, komen de commando's van niveau 2 beschikbaar; door vervolgens
een commando van niveau 2 uit te spreken, komen de commando's van niveau 3 beschikbaar.
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Acties
Message reader/
Messages
Messages received /
Received
Activeren van het menu MESS. READER.
Toegang tot de lijst van ontvangen sms-berichten.
Read / read again Oplezen van het in de lijst geselecteerde sms-bericht.
CALL Bellen van de afzender van het sms-bericht.
Delete
Annuleren van het bellen van de afzender van het sms-bericht of
wissen van het sms-bericht dat wordt opgelezen.
Back / Next / NEXT Verdergaan naar het volgende sms-bericht in de lijst.
Back / PREVIOUS Teruggaan naar het vorige sms-bericht in de lijst.
Read last / Read last message / Read message Oplezen van het laatst ontvangen sms-bericht.
Delete all / Delete messages / Delete Wissen van alle sms-berichten na bevestiging.
106
Bluetooth handsfree systeem
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Acties
Message reader/
Messages
Type of info / Info
Activeren van het menu MESS. READER.
Activeren van de functie instellingen informatieweergave.
Deactivate reader /
Reader not activative /
Reader off
Uitschakelen van de functie oplezen sms-berichten.
Visual and aidible
info / Visual and
audible / Visual plus
audible / Audible
Signaleren van een binnenkomend sms-bericht via een melding op
het scherm van het instrumentenpaneel en een geluidssignaal.
Only visual signal/
Visual Signal/Visual
Signaleren van een binnenkomend sms-bericht uitsluitend via een
melding op het scherm van het instrumentenpaneel.
107
TECHNOLOGIE aan BOORD
Bluetooth handsfree systeem
5
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
Het systeem kan audiobestanden in het
formaat .mp3, .wma en .wav en speellijsten
in het formaat .wpl afspelen.
Selecteren van bestanden
DRAAGBARE AUDIOSPELER
Automatisch afspelen
USB-aansluiting
Sluit het apparaat rechtstreeks of met
een geschikte kabel (niet bijgeleverd)
aan op de USB-aansluiting.
Als het contact aan staat:
- maakt het systeem verbinding met
de speler en wordt automatisch de
afspeellijst opgestart,
- of begint het systeem automatisch met
afspelen als het hierop is ingesteld.
Selecteer anders een af te spelen
bestand via het menu.
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer achtereenvolgens
SETTINGS, MEDIA PLAYER en
TRACK PLAY.
Bevestig.
Selecteer ON of READER OFF.
Bevestig.
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer MEDIA PLAYER.
Bevestig.
Selecteer een van de volgende
selectiecriteria:
FOLDERS, ARTISTS, GENRES,
ALBUMS, PLAYLISTS, SHUFFLE
(willekeurig afspelen van de
bestanden van de afspeellijst).
Zeg "Media player" en vervolgens
"USB options" en kies daarna
"Folders", "artists", ...
Met de functie PLAY ALL kan de
volledige inhoud van een selectiecriterium
(folders, artists, ...) worden afgespeeld.
108
Bluetooth handsfree systeem
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
Weergeven van informatie over het bestand
Vorige bestand
Bevestig.
Onderbreken/hervatten van het afspelen
Volgende bestand
Wijzigen van de geluidsbron
Selecteer het bestand.
Begin met afspelen.
Deze functie kan uitsluitend via gesproken
commando's worden gebruikt.
Indrukken:
- binnen 3 seconden na het begin van het
afspelen: om het vorige bestand af te
spelen.
- na 3 seconden: om terug te gaan naar het
begin van het huidige bestand.
"Previous".
Indrukken om naar het volgende
bestand te gaan.
"Next".
Zeg "Stop" om het afspelen te onderbreken
en "Play" om het afspelen te hervatten.
Indrukken om de audiobron
(radio, CD, media player)
te selecteren.
Indrukken om het afspelen te
onderbreken of te hervatten
Zeg "Track info".
Het gesproken commando "Play" kan
alleen worden gebruikt als het afspelen
met het commando "Stop" was
onderbroken.
109
TECHNOLOGIE aan BOORD
Bluetooth handsfree systeem
5
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
GESPROKEN COMMANDO'S
Draagbare audiospeler
Niveau 1 Acties
Player / Multimedia player / Media player Activeren van het menu MEDIA PLAYER.
Play / Play the track / Play the multimedia file Beginnen met afspelen.
Stop / Stop music / Stop the multimedia file Onderbreken van het afspelen van het huidige bestand.
Next / Next track Naar het volgende menu of het volgende bestand.
Previous / Previous track / Back Naar het vorige menu of het vorige bestand.
Shuffle on / Random play on Activeren in willekeurige volgorde afspelen van de bestanden.
Shuffle off / Random order off Deactiveren in willekeurige volgorde afspelen van de bestanden.
Track repeat on / Repeat on / Repeat Activeren van het herhalen van bestanden.
Track repeat off / Repeat off Deactiveren van het herhalen van bestanden.
Now playing / Track information / What is playing / What is this? Weergeven van informatie over het bestand dat wordt afgespeeld.
USB media settings / USB settings Activeren van het menu Instellingen van de MEDIA PLAYER.
Activate automatic play
Activeren van het automatisch afspelen als de draagbare speler
wordt aangesloten.
Deactivate automatic play
Deactiveren van het automatisch afspelen als de draagbare speler
wordt aangesloten.
Shuffle / Any / Random Activeren in willekeurige volgorde afspelen van de bestanden.
De gesproken commando's zijn in drie niveaus te onderscheiden (niveau 1, 2 en 3).
Wanneer een commando van niveau 1 wordt uitgesproken, komen de commando's van niveau 2 beschikbaar; door vervolgens
een commando van niveau 2 uit te spreken, komen de commando's van niveau 3 beschikbaar.
110
Bluetooth handsfree systeem
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Acties
Player / Multimedia
player / Media
player / Player
Activeren van het menu van de MEDIA PLAYER.
Advanced USB options / Other options Activeren van de afspeelopties.
Folder / Explore
folders / Consult list
of folders
Activeren van het menu FOLDERS.
Artists / List of artists Activeren van het menu ARTISTS.
Genres / List of
genres
Activeren van het menu GENRES.
Album / List of
albums
Activeren van het menu ALBUMS.
Playlist / List of
tracks
Activeren van het menu PLAYLISTS.
111
6
VEILIGHEID
Veiligheid tijdens het rijden
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
HANDREM
Aantrekken
Trek aan de hendel van de handrem om de
auto op de handrem te zetten.
Controleer voordat u uitstapt of de handrem
goed is aangetrokken.
Als de handrem nog (iets)
is aangetrokken, wordt
dit aangegeven door dit
verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel.
Als de auto stilstaat op een helling, draai dan de
wielen richting trottoir en trek de handrem aan.
Het is dan niet voldoende om alleen een
versnelling in te schakelen bij het parkeren
van de auto, zeker niet bij een beladen auto.
Trek de handrem uitsluitend bij stilstaande
auto aan.
Trek, in het uitzonderlijke geval dat de
handrem wordt gebruikt als de auto rijdt,
deze voorzichtig aan om de achterwielen
niet te blokkeren (slipgevaar).
ALARMKNIPPERLICHTEN
Loszetten
Trek aan de hendel van de handrem en druk
op de knop om de handrem los te zetten.
Druk deze knop in, alle richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Als de alarmknipperlichten zijn
ingeschakeld, heeft het inschakelen van
de richtingaanwijzers links of rechts met de
richtingaanwijzerschakelaar geen effect.
112
Veiligheid tijdens het rijden
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
CLAXON
Druk in het midden van het stuurwiel.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
Deze systemen zorgen tijdens het
remmen voor een betere stabiliteit en
bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een
slecht of glad wegdek.
HULPSYSTEMEN BIJ HET REMMEN
Uw auto is voorzien van drie systemen die u
helpen om de auto in een noodsituatie veilig
tot stilstand te brengen:
- het antiblokkeersysteem (ABS),
- de elektronische remdrukregelaar (EBD),
- Brake Assist System (BAS).
Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt automatisch
in werking zodra een van de wielen dreigt te
blokkeren.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat
merkbaar aan het trillen van het rempedaal
en een specifiek geluid; dit is de normale
werking.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet
los.
Storing
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
melding op het display van het
instrumentenpaneel, duidt dit op
een storing in het antiblokkeersysteem. Door
deze storing zou u tijdens het remmen de
controle over uw auto kunnen verliezen.
Als dit waarschuwingslampje
gaat branden in combinatie met
het waarschuwingslampje ABS
en een melding op het display
van het instrumentenpaneel,
duidt dit op een storing in de elektronische
remdrukregelaar. Door deze storing zou u
tijdens het remmen de controle over uw auto
kunnen verliezen.
Stop op een veilige plaats.
Gebruiksvoorschrift
Het antiblokkeersysteem garandeert geen
kortere remweg. Op een erg glad wegdek
(ijzel, olie, enz.) kan de remweg door de
werking van het ABS juist langer zijn. Trap
het rempedaal bij een noodstop krachtig en
volledig in en laat het niet los, ook niet op
een glad wegdek. Het ABS zorgt er dan voor
dat u om het obstakel heen kunt sturen.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat er wielen
worden gemonteerd die aan de voorschriften
van de constructeur voldoen.
Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Voor een optimale werking van het
remsysteem is het raadzaam een
inremperiode van 500 km aan te houden.
Vermijd gedurende deze periode situaties
waarbij u hard, veelvuldig en aanhoudend
moet remmen.
113
6
VEILIGHEID
Veiligheid tijdens het rijden
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
Brake-Assist-System*
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt. Het
Brake-Assist-System maakt onderdeel uit
van het ESC-systeem.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde
bedieningskracht minder wordt en dat de
effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Trap het rempedaal bij een noodstop zeer krachtig
in en laat het pedaal niet los.
Gebruiksvoorschrift
Dit systeem kan niet door de bestuurder
worden uitgeschakeld.
* Afhankelijk van het land van bestemming.
STABILITEITSCONTROLESYSTEMEN
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESC)
Het elektronisch stabiliteitsprogramma grijpt
in via de remmen van één of meer wielen
en via het motorkoppel om de auto (binnen
de natuurkundige grenzen) weer in de juiste
koers te brengen.
Inschakelen
Dit systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart en kan niet worden
uitgeschakeld.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste richting.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
melding op het display van het
instrumentenpaneel, wijst dit op
een storing in dit systeem. Het systeem
wordt dan automatisch uitgeschakeld.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Antislipregeling (ASR) en
motorkoppelregeling (MSR)
De antislipregeling zorgt voor een optimale
tractie. Het systeem voorkomt het spinnen van
de wielen door in te grijpen op de remmen
van de aangedreven wielen en op het
motormanagement.
Het MSR-systeem maakt onderdeel uit van het
ASR-systeem en treedt in werking als te abrupt
wordt geschakeld of als de aangedreven wielen
gaan glijden. Door het motorkoppel te vergroten
zorgt het systeem ervoor dat de auto stabiel blijft.
Inschakelen
Als de motor wordt gestart, worden deze
systemen automatisch ingeschakeld.
Deze systemen treden in werking als de
auto grip verliest of uit de koers dreigt te
raken.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle
grond,...) kan het nuttig zijn het ASR-
systeem uit te schakelen, zodat de wielen
kunnen spinnen en weer grip kunnen
krijgen.
In dat geval gaat dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel knipperen.
Storing
114
Veiligheid tijdens het rijden
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
Opnieuw inschakelen
Het ASR-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet.
F Druk nogmaals op de knop "ASR OFF"
om het systeem handmatig weer in te
schakelen.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met het
verklikkerlampje ASR OFF, een
geluidssignaal en een melding
op het display van het instrumentenpaneel,
duidt dit op een storing in het ASR-systeem.
Het systeem wordt dan automatisch
uitgeschakeld.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Gebruiksvoorschrift
Het ESC- en het ASR-systeem zorgen
voor meer veiligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter nooit laten
verleiden tot het nemen van meer risico's of
tot het te snel rijden.
De goede werking van de systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur
op het gebied van wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsysteem,
elektronische onderdelen alsmede de
montageprocedure en het uitvoeren van
werkzaamheden door het netwerk.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
F Druk op de toets "ASR OFF", die zich
op het bedieningspaneel links van het
stuurwiel bevindt.
Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel brandt en er een
melding op het display verschijnt, is het
ASR-systeem uitgeschakeld.
115
6
VEILIGHEID
Veiligheid tijdens het rijden
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
Intelligent Traction Control
Systeem dat zorgt voor extra tractie in
situaties met weinig grip (sneeuw, ijzel,
modder...).
Dit systeem signaleert situaties met weinig
grip en zorgt ervoor dat u onder deze
omstandigheden kunt wegrijden en kunt
blijven rijden.
In dergelijke omstandigheden, neemt de
Intelligent Traction Control de werking van
de ASR over door de aandrijfkracht over
te brengen op het wiel met de meeste grip,
waardoor de tractie en de bestuurbaarheid
optimaal zijn.
Inschakelen
Bij het starten van de auto is dit systeem
uitgeschakeld.
Druk op de toets op het bedieningspaneel
links van het stuurwiel om het systeem in te
schakelen.
Uitschakelen
Druk op de toets op het bedieningspaneel
links van het stuurwiel om het systeem uit te
schakelen.
Het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat uit en de ASR
wordt weer ingeschakeld.
Storing
Dit lampje blijft branden op het
instrumentenpaneel in het geval
van een storing in het systeem.
Dit lampje op het
instrumentenpaneel gaat branden
in combinatie met een melding op
het display om te bevestigen dat
het systeem is ingeschakeld.
Het systeem werkt tot ongeveer 30 km/h.
Zodra u sneller rijdt dan 30 km/h, wordt het
systeem automatisch gedeactiveerd, maar
blijft het verklikkerlampje branden.
Het systeem wordt automatisch weer
geactiveerd zodra u weer langzamer dan
30 km/h rijdt.
116
Veiligheid tijdens het rijden
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
BANDENSPANNINGSCONTROLESYSTEEM
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de
vier banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat
de banden op spanning zijn gebracht of
na het verwisselen van een wiel moeten
worden gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een
of meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is niet meer dan een hulpmiddel,
hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid
en verantwoordelijkheid van de bestuurder
niet door het systeem kunnen worden
vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reservewiel). Doe dit ook voordat u een
lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het
weggedrag en de remweg van de auto en
veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit).
Het rijden met een te lage bandenspanning
veroorzaakt bovendien een hoger
brandstofverbruik.
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Zie de rubriek "Identificatie".
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of
er is minder dan 10 km gereden met een
beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden (bij warme
banden) moet de bandenspanning ten
opzichte van de op de sticker vermelde
spanning met 0,3 bar worden verhoogd.
Waarschuwing te lage bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
lampje blijft branden in combinatie met
een melding (volgens uitvoering).
F Verminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F Stop zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats.
Een te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien. Een visuele
controle is dus niet voldoende.
F Gebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering),
of
F controleer als u een compressor in
de auto hebt, bijvoorbeeld die van de
set voor tijdelijke bandenreparatie, de
spanning van de vier banden als deze
zijn afgekoeld,
of
F rijd voorzichtig verder als het niet
mogelijk is om deze controle onmiddellijk
uit te voeren.
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.
117
6
VEILIGHEID
Veiligheid tijdens het rijden
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden
op spanning hebt gebracht en na het
verwisselen van een of meer wielen, moet u
het systeem resetten.
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met de
bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem geeft
geen meldingen als de bandenspanning bij
het resetten onjuist is.
F Druk met aangezet contact en stilstaande
auto gedurende ongeveer drie seconden
op deze knop en laat de knop vervolgens
los; het resetten wordt bevestigd door
een geluidssignaal.
Het bandenspanningscontrolesysteem
werkt alleen betrouwbaar als bij het
resetten van het systeem de vier banden de
correcte spanning hebben.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te
worden na het aanbrengen of verwijderen
van sneeuwkettingen.
Als het waarschuwingslampje
te lage bandenspanning gaat
knipperen en vervolgens blijft
branden in combinatie met een
melding (volgens uitvoering), wijst
dit op een storing in het systeem.
Controleer na werkzaamheden aan het
systeem altijd de spanning van de vier
banden en reset het systeem vervolgens.
Storing
In dat geval werkt de
bandenspanningscontrole mogelijk niet
goed.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
118
Veiligheidsgordels
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
VEILIGHEIDSGORDELS VÓÓR
De voorstoelen zijn voorzien van
veiligheidsgordels met pyrotechnische
gordelspanners en gordelkrachtbegrenzers.
Vastmaken
Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
Trek aan de gordel om de vergrendeling
van de gesp te controleren.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden gebracht. De schoudergordel
moet langs het holle gedeelte van de
schouder worden geplaatst.
Veiligheidsgordels met oprolautomaat
Deze zijn voorzien van een automatische
blokkeerinrichting die in werking treedt bij
een aanrijding of een noodstop.
Dankzij de toepassing van
veiligheidsgordels met gordelspanners en
gordelkrachtbegrenzers is de veiligheid
van de inzittenden bij frontale aanrijdingen
nog verder verbeterd. De gordelspanners
dienen om, afhankelijk van de kracht van de
aanrijding, de autogordels stevig tegen de
lichamen van de inzittenden te trekken.
De veiligheidsgordels met gordelspanners
werken alleen als het contact is aangezet.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittende getrokken wordt.
Waarschuwingslampje
veiligheidsgordel bestuurder
Als de bestuurder zijn veiligheidsgordel
niet heeft vastgemaakt, gaat
bij het starten van de motor het
waarschuwingslampje branden.
VEILIGHEIDSGORDELS ACHTER (COMBI)
De driezitsbank is voorzien van driepunts
veiligheidsgordels met oprolautomaat en
spankrachtbegrenzer.
De middelste zitplaats is voorzien van een
gordelgeleider en een oprolautomaat die zijn
bevestigd aan de rugleuning.
Als een veiligheidsgordel niet wordt
gebruikt, kunt u de gesp ervan
opbergen in de daarvoor bestemde
uitsparing in de zitting.
Als de bestuurder zijn veiligheidsgordel
niet heeft vastgemaakt, werkt de
START-stand van het Stop & Start-systeem
niet. In dat geval kan de motor alleen met de
sleutel worden gestart.
119
6
VEILIGHEID
Veiligheidsgordels
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
Gebruiksvoorschrift
De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat
alle passagiers op de juiste manier gebruik
maken van hun veiligheidsgordel.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan uw lichaamsbouw. De gordel wordt
automatisch opgerold als deze niet wordt
gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of
verplaatsen van een stoel of de gordel goed
is opgerold en de gordelsluiting zich op de
juiste plaats bevindt.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam
van de inzittenden getrokken wordt. De
gordelspanners en gordelkrachtbegrenzers
werken alleen als het contact is aangezet.
De oprolautomaten zijn voorzien van een
automatische blokkeerinrichting die in werking
treedt bij een aanrijding of een noodstop.
Als de gordelspanners
zijn geactiveerd, licht het
verklikkerlampje airbag op.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwaliceerde werkplaats.
De gordelspanners van de autogordels vóór
kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht
van de aanrijding, onafhankelijk van de
airbags afgaan. De gordelspanners trekken
de veiligheidsgordels direct stevig tegen het
lichaam van de inzittenden.
Het afgaan van de gordelspanners gaat
gepaard met lichte onschadelijke rookvorming
en een geluid als gevolg van het activeren
van de pyrotechnische lading in het systeem.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- mag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen,
- moet worden voorkomen dat de gordel
gedraaid raakt en moet de gordel in een
vloeiende beweging naar voren worden
getrokken,
- dient deze strak om het lichaam te worden
gedragen.
De schoudergordel moet langs het holle gedeelte
van de schouder worden geplaatst.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet
om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief.
Als de zitplaatsen zijn voorzien van armsteunen,
moet de heupgordel altijd onder de armsteun door
worden geleid.
Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door
even aan de riem te trekken.
Voorschriften voor kinderen:
- maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m gebruik van een geschikt
kinderzitje.
- laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden. De veiligheidsgordel
mag door niet meer dan één persoon
gedragen worden.
Raadpleeg voor meer informatie over
kinderzitjes de rubriek "Veiligheid -
"Kinderen aan boord".
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
een gekwaliceerde werkplaats waarvan het
personeel over de noodzakelijke kennis beschikt
en die is voorzien van de geschikte apparatuur.
Het PEUGEOT-netwerk voldoet aan deze eisen.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig
(ook na een kleine aanrijding) controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwaliceerde
werkplaats: de gordels mogen geen slijtagesporen
en scheuren vertonen en er mogen geen
wijzigingen aan de gordels zijn aangebracht.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel voor
textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-
netwerk.
120
Airbags
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
ALGEMENE INFORMATIE OVER DE AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen voor een
betere veiligheid van de inzittenden bij ernstige
aanrijdingen: ze vormen een aanvulling op
de werking van de veiligheidsgordels met
spankrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registreren in
dat geval de frontale en zijdelingse aanrijdingen
waaraan de registratiezones voor een aanrijding
worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden de airbags
onmiddellijk opgeblazen en helpen ze de
inzittenden van de auto te beschermen. Direct
na de aanrijding ontsnapt het gas zodat noch
het zicht, noch het eventueel verlaten van de
auto door de inzittenden wordt belemmerd,
- bij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarin de auto over de kop
slaat, treden de airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels kunnen in een
dergelijke situatie voor een afdoende
bescherming zorgen.
De kracht van de aanrijding is afhankelijk
van het soort obstakel en de snelheid van
de auto op dat moment.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal. Als er
een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens
hetzelfde of een volgend ongeval), werken
de airbags niet meer.
Het activeren van de airbags gaat gepaard
met wat rook en een knal, als gevolg van de
activering van de pyrotechnische lading die
in het systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan voor
personen die daar gevoelig voor zijn,
irriterend zijn.
De knal die bij de ontsteking wordt
geproduceerd, kan het gehoor gedurende
een korte periode enigszins verminderen.
Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting
op de passagiersstoel is geplaatst, moet de airbag
vóór aan passagierszijde zijn uitgeschakeld.
Raadpleeg de rubriek "Veiligheid -
Kinderen aan boord".
121
6
VEILIGHEID
Airbags
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
ZIJ-AIRBAGS
Activering
De zij-airbag wordt opgeblazen bij een
ernstige zijdelingse aanrijding, haaks op de
lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde
naar de binnenzijde van de auto, die zich in
horizontale positie moet bevinden.
De zij-airbag wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het desbetreffende
portierpaneel.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of
bij over de kop slaan, kan het zijn dat
de airbag niet wordt geactiveerd.
Storing
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwaliceerde werkplaats
om het systeem te laten controleren
wanneer het verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel gaat
branden. De kans bestaat dat de
airbags bij een ernstige aanrijding
niet meer geactiveerd worden.
122
Airbags
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
AIRBAGS VÓÓR
Deze zijn voor de bestuurder in het midden
van het stuurwiel en voor de passagier in
het dashboard aangebracht.
Activering
Ze worden geactiveerd bij een ernstige
frontale aanrijding, behalve de airbag aan
passagierszijde als deze is uitgeschakeld.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het dashboard om
te voorkomen dat de inzittende naar voren
wordt geworpen.
Uitschakelen van de airbag vóór aan
passagierszijde
Uitsluitend de airbag vóór aan
passagierszijde kan worden uitgeschakeld.
Het uitschakelen gebeurt met de toets
SET/Terug op het bedieningspaneel links
van het stuurwiel: selecteer in het menu
"Bag p" de optie "OFF".
Het verklikkerlampje van de
airbag vóór aan passagierszijde
op het centrale paneel met
schakelaars brandt zolang de
airbag is uitgeschakeld.
Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag vóór aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met de rug in
de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders
kan een kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
Raadpleeg de rubriek "Technologie aan
boord - Configuratie van de auto".
Storing
Plaats geen kinderzitje op de voorstoel met
de rug in de rijrichting wanneer de twee
verklikkerlampjes van de airbags permanent
branden.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.
Wanneer dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel brandt, een
geluidssignaal klinkt en een melding op
het display verschijnt, neem dan contact
op met het PEUGEOT-netwerk of met
een gekwaliceerde werkplaats om het systeem te
laten controleren. Het is mogelijk dat de airbags niet
in werking treden bij een ernstige aanrijding.
123
6
VEILIGHEID
Airbags
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften voor een maximale
effectiviteit van de airbags:
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...).
Dit kan de goede werking van de airbag
belemmeren en/of de inzittenden bij het
opblazen van de airbag verwonden. Laat na
een aanrijding of diefstal van uw auto het
airbagsysteem controleren.
Uitsluitend personeel van het PEUGEOT-
netwerk of van een gekwalificeerde
werkplaats mag werkzaamheden uitvoeren
aan airbagsystemen.
Zelfs wanneer alle voorschriften worden
gevolgd, bestaat er een risico op
verwondingen of lichte brandwonden aan
hoofd, borst of armen wanneer een airbag
onverhoopt afgaat. De airbag wordt namelijk
vrijwel onmiddelijk opgeblazen (in enkele
milliseconden) en loopt vrijwel meteen weer
leeg, waarbij hete gassen vrijkomen via de
daarvoor bedoelde openingen.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
Laat aan passagierszijde uw voeten niet op
het dashboard rusten.
Het is raadzaam niet te roken in de
auto. Als de airbag wordt opgeblazen,
kunnen brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten
in de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Zij-airbags
Bedek de stoelen uitsluitend met
goedgekeurde stoelhoezen die geschikt zijn
voor stoelen met zij-airbags. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk voor meer informatie
over de voor uw auto geschikte stoelhoezen.
Zie ook het hoofdstuk "Accessoires".
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van
de stoelen, dit zou bij het afgaan van de
airbags kunnen leiden tot verwondingen aan
armen of middel.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
124
Kinderen aan boord
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
ALGEMENE INFORMATIE MET
BETREKKING TOT KINDERZITJES
Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van
uw auto veel aandacht heeft besteed aan
veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun
veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.
* De regelgeving met betrekking tot het
vervoer van kinderen zijn per land
verschillend. Raadpleeg de in uw land
geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de
volgende adviezen op:
- conform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m in gehomologeerde, aan
het lichaamsgewicht aangepaste
kinderzitjes op met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen
te worden vervoerd*,
- de veiligste plaats voor het vervoeren
van een kind is volgens de statistieken
een plaats op de achterbank van uw
auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zowel voor-
als achterin met de rug in de rijrichting
worden vervoerd.
PEUGEOT beveelt u aan kinderen op
de achterzitplaatsen van uw auto te
vervoeren:
- met de rug in de rijrichting tot
3 jaar,
- met het gezicht in de rijrichting
vanaf 3 jaar.
125
6
VEILIGHEID
Kinderen aan boord
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
KINDERZITJE ACHTERIN (COMBI)
"Rug in de rijrichting"
Schuif als u een kinderzitje
"met de rug in de rijrichting"
achterin plaatst de voorstoel
naar voren en zet de rugleuning
van de voorstoel rechtop, zodat het
kinderzitje de voorstoel niet raakt.
"Gezicht in de rijrichting"
Schuif als u een kinderzitje
"met het gezicht in de
rijrichting" achterin plaatst de
voorstoel naar voren en zet de
rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat
de benen van het kind de voorstoel niet
raken.
Controleer of de veiligheidsgordel goed
strak staat. Controleer bij kinderzitjes
met een standaard of deze goed op de vloer
steunt.
126
Kinderen aan boord
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
KINDERZITJE OP DE PASSAGIERSSTOEL VOOR*
"Met de rug in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de
passagiersstoel voor wordt
geplaatst, moet de stoel in
de middelste stand van de verstelling in
lengterichting worden geschoven, en in de
hoogste stand en met de rugleuning rechtop
worden gezet.
De airbag aan passagierszijde moet zijn
uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan
het kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
* Raadpleeg de wetgeving in uw land
voordat u een kinderzitje op deze plaats
bevestigt.
"Met het gezicht in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje met
het gezicht in de rijrichting
op de passagiersstoel voor
wordt geplaatst, moet de stoel
in de middelste stand van de verstelling
in lengterichting worden geschoven, en
in de hoogste stand en met de rugleuning
rechtop worden gezet en mag de airbag aan
passagierszijde niet worden uitgeschakeld.
Controleer of de veiligheidsgordel goed
strak staat.
Controleer bij kinderzitjes met een standaard
of deze goed op de vloer steunt. Verstel
indien nodig de passagiersstoel.
127
6
VEILIGHEID
Kinderen aan boord
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
De functie van de kinderzitjes is gelijk
voor het gehele PEUGEOT-gamma.
Ieder gamma heeft echter zijn eigen
bijzonderheden.
UITSCHAKELEN VAN DE AIRBAG
VÓÓR AAN PASSAGIERSZIJDE
Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de
waarschuwingssticker aan beide zijden van
de zonneklep aan passagierszijde. Conform
de wettelijke voorschriften vindt u op de
volgende tabellen deze waarschuwing in alle
benodigde talen.
Airbag aan passagierszijde OFF
Raadpleeg de rubriek "Airbags" voor
meer informatie over het uitschakelen
van de airbag vóór aan passagierszijde.
Plaats nooit een kind in een kinderzitje
"met de rug in de rijrichting" op de
voorpassagiersstoel als de airbag vóór aan
passagierszijde is ingeschakeld. Het kind kan
in dat geval bij een aanrijding ernstig en zelfs
dodelijk gewond raken.
De airbag vóór aan passagierszijde (volgens
uitvoering) kan worden uitgeschakeld met
behulp van de toets SET/Terug op het
bedieningspaneel naast het stuurwiel.
Raadpleeg de rubriek "Veiligheid -
Airbags".
Als bij uw auto niet de mogelijkheid
bestaat om de airbag vóór aan
passagierszijde uit te schakelen, is het
ten strengste verboden een kinderzitje
"met de rug in de rijrichting" op de
voorpassagiersstoel te bevestigen.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
AR
BG
НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това може да причини
СМЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето.
CS
NIKDY neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráněné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí
nebezpečí SMRTI DÍTĚTE nebo VÁŽNÉHO ZRANĚNÍ.
DA
Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT
KVÆSTET eller DRÆBT.
DE
Montieren Sie auf einem Sitz mit AKTIVIERTEM Front-Airbag NIEMALS einen Kindersitz oder eine Babyschale entgegen der Fahrtrichtung,
das Kind könnte schwere oder sogar tödliche Verletzungen erleiden.
EL
Μη χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου, σε μια θέση που προστατεύεται από
ΜΕΤΩΠΙΚΟ αερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ. Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ
EN
NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the
CHILD can occur
ES
NO INSTALAR NUNCA un sistema de retención para niños de espaldas al sentido de la marcha en un asiento protegido mediante un
AIRBAG frontal ACTIVADO, ya que podría causar lesiones GRAVES o incluso la MUERTE del niño.
ET
Ärge MITTE KUNAGI paigaldage "seljaga sõidusuunas" lapseistet juhi kõrvalistmele, mille ESITURVAPADI on AKTIVEERITUD. Turvapadja
avanemine võib last TÕSISELT või ELUOHTLIKULT vigastada.
FI
ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVATYYNY. Sen
laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN.
FR
NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l’arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE
frontal ACTIVÉ.
Cela peut provoquer la MORT de l’ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT
HR
NIKADA ne postavljati dječju sjedalicu leđima u smjeru vožnje na sjedalo zaštićeno UKLJUČENIM prednjim ZRAČNIM JASTUKOM. To bi
moglo uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta.
HU
SOHA ne használjon menetiránynak háttal beszerelt gyermekülést AKTIVÁLT (BEKAPCSOLT) FRONTLÉGZSÁKKAL védett ülésen. Ez a
gyermek HALÁLÁT vagy SÚLYOS SÉRÜLÉSÉT okozhatja.
IT
NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale
ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino.
128
Kinderen aan boord
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
LT
NIEKADA neįrenkite vaiko prilaikymo priemonės su atgal atgręžtu vaiku ant sėdynės, kuri saugoma VEIKIANČIOS priekinės ORO
PAGALVĖS. Išsiskleidus oro pagalvei vaikas gali būti MIRTINAI arba SUNKIAI TRAUMUOTAS.
LV
NEKAD NEuzstādiet uz aizmuguri vērstu bērnu sēdeklīti priekšējā pasažiera sēdvietā, kurā ir AKTIVIZĒTS priekšējais DROŠĪBAS GAISA
SPILVENS.
Tas var izraisīt BĒRNA NĀVI vai radīt NOPIETNUS IEVAINOJUMUS.
MT
Qatt m’ghandek thalli tifel/tifla marbut f’siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista’ tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla
NL
Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de
airbag kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN
NO
Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE,
BARNET risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET.
PL
NIGDY nie instalować fotelika dziecięcego w pozycji "tyłem do kierunku jazdy" na siedzeniu wyposażonym w CZOŁOWĄ PODUSZKĘ
POWIETRZNĄ w stanie AKTYWNYM. Może to doprowadzić do ŚMIERCI DZIECKA lub spowodować u niego POWAŻNE OBRAŻENIA
CIAŁA.
PT
NUNCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO.
Esta instalação poderá provocar FERIMENTOS GRAVES ou a MORTE da CRIANÇA.
RO
Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG
frontal ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA.
RU
ВО ВСЕХ СЛУЧАЯХ ЗАПРЕЩАЕТСЯ использовать обращенное назад детское удерживающее устройство на сиденье, защищенном
ФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙ ПОДУШКОЙ БЕЗОПАСНОСТИ, установленной перед этим сиденьем.
Это может привести к ГИБЕЛИ РЕБЕНКА или НАНЕСЕНИЮ ЕМУ СЕРЬЕЗНЫХ ТЕЛЕСНЫХ ПОВРЕЖДЕНИЙ
SK
NIKDY neinštalujte detské zádržné zariadenie orientované smerom dozadu na sedadlo chránené AKTIVOVANÝM čelným AIRBAGOM.
Mohlo by dôjsť k SMRTEĽNÉMU alebo VÁŽNEMU PORANENIU DIEŤAŤA.
SL
NIKOLI ne nameščajte otroškega sedeža s hrbtom v smeri vožnje, če je VARNOSTNA BLAZINA pred sprednjim sopotnikovim sedežem
AKTIVIRANA. Takšna namestitev lahko povzroči SMRT OTROKA ali HUDE POŠKODBE.
SR
NIKADA ne koristite dečje sedište koje se okreće unazad na sedištu zaštićenim AKTIVNIM VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred njega, jer mogu
nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA.
SV
Passagerarkrockkudden fram MÅSTE vara avaktiverad om en bakåtvänd bilbarnstol installeras på denna plats. Annars riskerar barnet att
DÖDAS eller SKADAS ALLVARLIGT.
TR
KESİNLKLE HAVA YASTIĞI AKTİF olan ön koltuğa yüzü arkaya dönük bir çocuk koltuğu yerleştirmeyiniz. Bu ÇOCUĞUN ÖLMESİNE veya
ÇOK AĞIR YARALANMASINA sebep olabilir.
129
6
VEILIGHEID
Kinderen aan boord
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
130
Kinderen aan boord
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
DOOR PEUGEOT AANBEVOLEN KINDERZITJES
PEUGEOT levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een
driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
L1
"RÖMER Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L4
"KLIPPAN Optima"
Vanaf 22 kg(vanaf ongeveer 6 jaar): gebruik alleen de zitverhoging.
L5
"RÖMER KIDFIX"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
131
6
VEILIGHEID
Kinderen aan boord
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
BEVESTIGING KINDERZITJES MET DE VEILIGHEIDSGORDEL (BESTELWAGEN)
Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel,
van een universeel gehomologeerd kinderzitje, gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto:
Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie
Plaats
Minder dan 13 kg
(Groep 0 (a) en 0+)
Tot ongeveer 1 jaar
Van 9 tot 18 kg
(Groep 1)
Van 1 tot ongeveer
3 jaar
Van 15 tot 25 kg
(Groep 2)
Van 3 tot ongeveer
6 jaar
Van 22 tot 36 kg
(Groep 3)
Van 6 tot ongeveer
10 jaar
Passagiersstoel
vóór (b)
U U U U
a: Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Op de voorpassagiersstoel kan geen reiswieg of reisbedje worden bevestigd.
b: raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
U: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een autogordel, zowel met de "rug in de
rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting".
132
Kinderen aan boord
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
BEVESTIGING KINDERZITJES MET DE VEILIGHEIDSGORDEL (COMBI)
Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel,
van een universeel gehomologeerd kinderzitje, gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto:
Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie
Plaats
Minder dan 13 kg
(Groep 0 (a) en 0+)
Tot ongeveer 1 jaar
Van 9 tot 18 kg
(Groep 1)
Van 1 tot ongeveer
3 jaar
Van 15 tot 25 kg
(Groep 2)
Van 3 tot ongeveer
6 jaar
Van 22 tot 36 kg
(Groep 3)
Van 6 tot ongeveer
10 jaar
Passagiersstoel vóór (b) U U U U
Buitenste zitplaatsen
achter
U U U U
Middelste zitplaats
achter
U U U U
a: Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Op de voorpassagiersstoel kan geen reiswieg of reisbedje worden bevestigd.
b: raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
U: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een autogordel, zowel met de "rug in de
rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting".
133
6
VEILIGHEID
Kinderen aan boord
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
ADVIEZEN VOOR KINDERZITJES
Kinderen voorin
De regelgeving met betrekking tot het
vervoer van kinderen op de passagiersstoel
vóór is per land verschillend. Raadpleeg de
in uw land geldende regelgeving.
Schakel de airbag aan passagierszijde
uit zodra een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar in
geval van een botsing.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de autogordels of het tuigje
van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling
ten opzichte van het lichaam van het kind
zoveel mogelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het
kinderzitje met de veiligheidsgordel voor
dat de veiligheidsgordel correct tegen het
kinderzitje is gespannen en dat de gordel
het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt.
Schuif de passagiersstoel, wanneer deze
versteld kan worden, indien nodig naar
voren.
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de autogordel
moet over de schouder van het kind liggen
zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een stoelverhoger
met rugleuning te gebruiken voorzien
van een gordelgeleider ter hoogte van de
schouder.
Zorg er voor een optimale bevestiging van het
kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor
dat de afstand tussen de rugleuning van het
zitje en de rugleuning van de stoel van de auto
zo klein mogelijk is. Laat indien mogelijk de
rugleuning van het zitje tegen de rugleuning van
de stoel aandrukken.
Verwijder de hoofdsteun alvorens een kinderzitje
met een rugleuning te plaatsen op een
passagiersstoel.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt
bij krachtig afremmen.
Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje
is verwijderd.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
- nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorkomen
dat de portieren per ongeluk worden
geopend.
Zorg ervoor dat de achterzijruiten niet verder
dan voor 1/3 deel worden geopend.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te beschermen.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
- het kinderzitje "met de rug in de rijrichting",
- de voeten van het kind in het kinderzitje
"met het gezicht in de rijrichting".
Schuif daartoe de voorstoel naar voren en
zet de rugleuning ervan, indien nodig, meer
rechtop.
134
Kinderen aan boord
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
ISOFIX-BEVESTIGINGEN
Om deze bovenste bevestigingsriem vast te
maken:
- verwijder de hoofdsteun van de zitplaats
waarop u het kinderzitje wilt plaatsen en berg
de hoofdsteun op (plaats de hoofdsteun terug
zodra het kinderzitje is verwijderd),
- voer de riem van het kinderzitje achter de
bovenzijde van de rugleuning van de zitplaats
langs, tussen de openingen voor de pennen
van de hoofdsteun door,
- bevestig de aansluiting van de bovenste riem
aan het achterste bevestigingsoog,
- trek de bovenste riem strak.
Uw auto voldoet aan de meest recente
ISOFIX-normen.
De twee buitenste zitplaatsen van de
achterbank zijn beide voorzien van drie
bevestigingsringen:
- twee bevestigingsringen A vóór, die zich
tussen de rugleuning en de zitting van de
zitplaats bevinden,
- één bevestigingsring B achter, voor de
bevestiging van de bovenste riem, de
TOP TETHER-bevestiging.
Aan de Top Tether kan de bovenste
bevestigingsriem (indien aanwezig) van een
kinderzitje worden vastgemaakt. Bij een
frontale aanrijding beperkt dit systeem het
naar voren kantelen van het kinderzitje.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige,
degelijke en snelle montage van het kinderzitje in
uw auto.
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan
het kind bij een aanrijding ernstig letsel
oplopen.
Houd u nauwkeurig aan de
montagevoorschriften die zijn vermeld in de
gebruiksaanwijzing van het kinderzitje.
Raadpleeg het overzicht voor de
bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes
in uw auto, waarin staat vermeld welke
kinderzitjes geschikt zijn.
De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over
twee sloten die eenvoudig aan de twee
bevestigingsringen A vóór kunnen worden
verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van
een bovenste bevestigingsriem die kan worden
vastgemaakt aan de bevestigingsring B achter.
135
6
VEILIGHEID
Kinderen aan boord
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
RÖMER BabySafe Plus ISOFIX
(gewichtsgroep E)
Groep 0+: tot ongeveer 13 kg
Dit zitje wordt met de rug in de rijrichting geplaatst met behulp van een ISOFIX-onderstel dat
wordt bevestigd aan de ringen A.
De steun van het ISOFIX-onderstel moet op de juiste hoogte worden afgesteld zodat deze op
de vloer van de auto rust.
RÖMER Duo Plus ISOFIX
(gewichtsgroep B1)
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit zitje wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Het wordt verankerd met een bovenste riem aan de bovenste ISOFIX-ring, de
TOP TETHER.
Er zijn drie standen mogelijk: rechtop, ruststand en ligstand.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen.
Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
ISOFIX-KINDERZITJE AANBEVOLEN DOOR PEUGEOT EN GOEDGEKEURD VOOR UW AUTO (COMBI)
136
Kinderen aan boord
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
OVERZICHT BEVESTIGING ISOFIX-KINDERZITJES (COMBI)
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een
plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een
letter (A t/m G).
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een
bovenste riem ("Top Tether" bevestiging).
IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje:
- rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem ("Top Tether" bevestiging) of een steun,
- gezicht in de rijrichting voorzien van een steun.
Raadpleeg het hoofdstuk "ISOFIX-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem ("Top Tether" bevestigingen).
X: plaats niet geschikt voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje uit de aangegeven gewichtsgroep.
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot ca.
6 maanden
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot 13 kg
(groep 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (groep 1)
Van ca. 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg* "rug in de rijrichting"
"rug in de
rijrichting"
"gezicht in de
rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
ISOFIX-kinderzitjes universeel en semi-
universeel geschikt voor bevestiging op de
buitenste zitplaatsen achter
X IL-SU IL-SU IUF
* Op de voorpassagiersstoel kan geen reiswieg of reisbedje worden bevestigd.
137
7
ACCESSOIRES
Trekken van een aanhanger
Bipper_nl_Chap07_accessoire_ed02-2014
TREKKEN VAN EEN AANHANGER, EEN CARAVAN...
Adviezen
De motorventilateur wordt elektrisch bediend
en is niet afhankelijk van het motortoerental.
Gebruik daarom een zo hoog mogelijke
versnelling om het toerental te beperken en
pas uw snelheid aan.
Let in elk geval goed op de aanwijzing van
de koelvloeistoftemperatuurmeter.
Bij het slepen van een auto dienen de wielen
van de gesleepte auto vrij rond te draaien;
de versnellingsbak moet in de neutraalstand
staan.
Koeling: het trekken van een aanhanger
op een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
138
Trekken van een aanhanger
Bipper_nl_Chap07_accessoire_ed02-2014
Bij zeer zware gebruiksomstandigheden (het
trekken van het maximale aanhangergewicht
op een steile helling bij hoge temperatuur),
kan de airconditioning automatisch worden
uitgeschakeld om de prestaties van de
motor weer te verhogen.
Als het verklikkerlampje van
de koelvloeistoftemperatuur
gaat branden, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor af.
Raadpleeg de rubriek "Onderhoud -
Niveaus".
Banden: controleer de bandenspanning van
de auto en de aanhanger en breng deze
indien nodig op de juiste waarde.
Remmen: het trekken van een aanhanger
vergroot de remweg. Rijd met matige
snelheid, schakel tijdig terug en rem
geleidelijk.
Zijwind: de zijwindgevoeligheid van de auto
is groter. Rijd daarom soepel en met matige
snelheid.
ABS: dit systeem werkt uitsluitend op de
auto en niet op de aanhanger.
Verdeling van het gewicht
Verdeel het gewicht in de caravan/
aanhanger gelijkmatig met de zwaarste
voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as
en houd u aan de toegestane kogeldruk.
Door een geringere luchtdichtheid nemen
de prestaties van de motor af als men
op grotere hoogte boven de zeespiegel
komt. Trek boven de 1000 m 10% van het
maximum aanhangergewicht af en herhaal
dit voor elke volgende 1000 m.
Raadpleeg de rubriek "Technische
gegevens - Identificatie".
Parkeerhulp achter: bij het gebruik
van een originele PEUGEOT-trekhaak
wordt de parkeerhulp achter automatisch
uitgeschakeld.
Trekhaak
Wij raden u aan gebruik te maken van
een originele trekhaak van PEUGEOT
en bijbehorende kabelset, die tijdens de
ontwikkeling van uw auto uitgebreid zijn
getest, en deze te laten monteren door een
servicepunt van het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer de trekhaak buiten het PEUGEOT-
netwerk wordt gemonteerd, dient dit volgens
de aanwijzingen van de fabrikant te worden
uitgevoerd met behulp van de daarvoor
bestemde elektrische aansluitingen aan de
achterzijde van de auto.
De sensoren van de parkeerhulp achter
worden bij het aankoppelen van een
aanhanger automatisch uitgeschakeld.
Als de stekker van de aanhanger uit de
stekkerdoos op de auto wordt gehaald,
treden de sensoren van de parkeerhulp
achter weer in werking.
Raadpleeg de rubriek "Technologie aan
boord - Parkeerhulp".
Raadpleeg voor de gewichten en
aanhangergewichten die voor uw auto
van toepassing zijn de rubriek "Technische
gegevens - Gewichten".
139
7
ACCESSOIRES
Uitrusting
Bipper_nl_Chap07_accessoire_ed02-2014
IMPERIAAL EN ALLESDRAGERS
Monteer de dwarsdragers of imperiaal op de
daarvoor bestemde bevestigingspunten.
Maximale belasting: 75 kg
OVERIGE ACCESSOIRES
Het PEUGEOT-netwerk biedt u een
ruime keuze aan accessoires en originele
onderdelen.
Al deze accessoires en onderdelen zijn
getest en goedgekeurd ten aanzien van
zowel bedrijfszekerheid als veiligheid.
Deze accessoires en onderdelen zijn
volledig aangepast aan uw auto en voorzien
van een onderdeelnummer en de garantie
van PEUGEOT.
Zorg ervoor dat het maximaal
toelaatbare totaalgewicht van de auto
nooit wordt overschreden.
Gamma professionele uitrusting
De Directie Onderdelen geeft een catalogus
met accessoires uit waarin u uitrustingen en
voorzieningen kunt vinden, zoals:
- houten vloerbeschermingsplaten,
houten vloer met antisliplaag, houten
betimmering, beschermingsrooster voor
de ruiten,
- imperiaal, set dakstangen, laadrol,
- trekhaken, 7/13-, 7/7- en 13-polige
trekhaakkabelsets...
Montage van elektrische uitrusting of
accessoires die niet door PEUGEOT
zijn goedgekeurd, kan leiden tot storingen in
het elektrische systeem van uw auto en een
verhoogd brandstofverbruik.
Houd rekening met deze bijzonderheid en
wij raden u aan contact op te nemen met
een vertegenwoordiger van PEUGEOT om
u te laten informeren over het assortiment
uitrustingen en accessoires voorzien van
een onderdeelnummer.
Afhankelijk van het land van bestemming
is de aanwezigheid van een reflecterend
veiligheidsvest, een gevarendriehoek, een
lampenset en reservezekeringen in de auto
verplicht.
Als u communicatieapparatuur
met een externe antenne laat
inbouwen, kunt u contact opnemen met
het PEUGEOT-netwerk voor informatie
over de eisen waaraan de apparatuur
moet voldoen (frequentiebereik, maximum
uitgangsvermogen, plaatsing van de
antenne, installatie-eisen) volgens de
Europese richtlijn 2004/104/CE.
Bij montage van een trekhaak en
de bijbehorende kabelset buiten het
PEUGEOT-netwerk is het verplicht gebruik
te maken van de elektrische voorbereiding
van de auto en de installatievoorschriften
van de fabrikant.
140
Uitrusting
Bipper_nl_Chap07_accessoire_ed02-2014
Overige accessoires
Er is ook een ander aanbod van accessoires
beschikbaar in het PEUGEOT-netwerk.
"Comfort":
thermomodule, kleerhanger op hoofdsteun,
leeslamp, parkeerhulp achter...
"Transportmiddelen":
bagagebak, opbergnet op achterdeur, set
dakstangen in dwars- en lengterichting,
dakkoffers...
"Styling":
wieldoppen, beveiligde wieldoppen...
"Veiligheid":
alarminstallatie, graveren van ruiten,
alcoholtester, verbanddoos, veiligheidsvest,
gevarendriehoek, zitverhogingen en zitjes
voor kinderen, sneeuwkettingen...
"Bescherming":
rubber matten, moquette matten, 3D matten,
stoelhoezen geschikt voor zijairbags,
spatlappen voor en achter...
"Multimedia":
autoradio's, handsfree kit, luidsprekers,
portable navigatiesystemen, radarverklikker,
WiFi on Board...
Bij het PEUGEOT-netwerk zijn tevens
reinigings- en onderhoudsmiddelen
(voor interieur en exterieur) verkrijgbaar,
waaronder de milieuvriendelijke producten
van het gamma "TECHNATURE", evenals
producten voor het bijvullen van reservoirs
(ruitensproeiervloeistof...), lakstiften
en spuitbussen voor het bijwerken van
lakschades met de exacte kleur van de
carrosserie van uw auto, vulpatronen voor
de bandenreparatieset, ...
Om te voorkomen dat de werking van de
pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt en goed is bevestigd,
- leg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
141
8
ONDERHOUD
Onderhoud met Total
Bipper_nl_Chap08_verications_ed02-2014
PEUGEOT & TOTAL,
EEN SAMENWERKING IN HET
TEKEN VAN PRESTATIES!
Innovatie als sleutel voor succes
De afdelingen Research & Development van
TOTAL werken samen met de afdelingen van
PEUGEOT om smeermiddelen van hoge
kwaliteit te ontwikkelen die geschikt zijn voor
de nieuwste technologieën die in auto's van het
merk PEUGEOT worden toegepast. U bent op die
manier verzekerd van optimale prestaties en een
maximale levensduur van de motor van uw auto.
De 208 HYbrid FE is een uitstekend voorbeeld
van het vermogen van PEUGEOT en TOTAL om
innovatieve technologieën te ontwikkelen die
blijk geven van een nieuwe visie op de toekomst.
De 208 HYbrid FE is een hightech prototype dat uitzonderlijke prestaties levert:
deze auto heeft een brandstofverbruik van 1,9 l/100 km en accelereert in 8 s van
0 naar 100 km/h.
Vermindering van de uitstoot van
schadelijke stoffen,een realiteit
De smeermiddelen van TOTAL zijn ontwikkeld
om het rendement van de motoren nog
verder te verbeteren en de systemen voor
uitlaatgasnabehandeling te beschermen. Voor
een correcte werking van deze systemen is het
belangrijk dat de onderhoudsvoorschriften van
PEUGEOT worden nageleefd.
ADVISEERT
142
Brandstof
Bipper_nl_Chap08_verications_ed02-2014
BRANDSTOF TANKEN
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 45 liter.
Te laag brandstofniveau
Als het minimale brandstofniveau
is bereikt, gaat dit lampje
branden. Er bevindt zich op dat
moment nog ongeveer 6 liter
brandstof in de tank. Tank
bij de eerstvolgende gelegenheid om te
voorkomen dat u met een lege tank strandt.
Een pijl op het instrumentenpaneel geeft
weer aan welke zijde van de auto zich de
tankklep bevindt.
Het tanken dient met afgezette motor te
geschieden.
- Open de brandstoftankklep.
- Houd met één hand de tankdop vast.
- Steek met uw andere hand de sleutel
in het slot en draai deze een derde
omwenteling.
- Verwijder de tankdop en hang deze op
aan de haak aan de binnenzijde van de
klep.
ONDERBREKING
BRANDSTOFTOEVOER
Bij een zware aanrijding worden de
brandstoftoevoer en de elektrische voeding
van de auto automatisch onderbroken.
Gelijktijdig worden de deuren automatisch
ontgrendeld en gaan de plafonniers
branden. Er verschijnt een melding op
het display van het instrumentenpaneel,
afhankelijk van de uitvoering van uw auto.
Draai de sleutel in de stand STOP om
ontlading van de accu te voorkomen.
Controleer buiten de auto of u
geen brandstof ruikt en of er geen
brandstoflekkage is.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem is afgezet; zet in
dat geval altijd het contact af met de
sleutel.
Als de brandstoftankklep geopend is,
blokkeert een veiligheidssysteem het
openschuiven van de zijdeur (Combi).
Op een sticker aan de binnenzijde van
de klep staat de voorgeschreven soort
brandstof aangegeven.
Bij het openen van de dop kan een geluid
van aangezogen lucht hoorbaar zijn. Dit
wordt veroorzaakt door een vacuüm en
is een normaal verschijnsel dat wordt
veroorzaakt door de afdichting van het
brandstofcircuit.
Laat het vulpistool bij het aftanken van de
auto nooit meer dan 3 keer automatisch
uitspringen. Indien dit wel gebeurt, kunnen
er storingen optreden.
Vergrendel na het tanken de vuldop en
sluit de tankklep.
143
8
ONDERHOUD
Brandstof
Bipper_nl_Chap08_verications_ed02-2014
Herstellen brandstoftoevoer
Herstel de brandstoftoevoer en de
elektrische voeding handmatig om weer weg
te kunnen rijden :
- met de sleutel in de stand STOP, draai
deze in de stand MAR,
- beweeg de schakelaar van de
richtingaanwijzers geheel naar boven,
- zet de schakelaar in de stand "Uit",
- beweeg de schakelaar van de
richtingaanwijzers geheel naar beneden,
- zet deze opnieuw in de stand "Uit",
- beweeg de schakelaar opnieuw geheel
naar boven,
- zet deze opnieuw in de stand "Uit",
- beweeg de schakelaar opnieuw geheel
naar beneden,
- zet deze opnieuw in de stand "Uit",
- draai de sleutel in de stand STOP.
Brandstof voor benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen rijden
op biobrandstoffen van het type E10 (deze
bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de
Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze
bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend
geschikt voor auto's die speciaal bestemd
zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's).
De kwaliteit van de ethanol moet voldoen
aan de Europese richtlijn EN 15293.
Brandstof voor dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen rijden
op biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen
(diesel die voldoet aan de richtlijn
EN 590 gemengd met biobrandstof die
voldoet aan de richtlijn EN 14214) en
die aan de pomp getankt kunnen worden
(met een gehalte aan methyl-estervetzuren
van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk
bij bepaalde dieselmotoren op voorwaarde
dat de bijzondere onderhoudsvoorschriften,
zoals vermeld in het garantie- en
onderhoudsboekje, strikt worden nageleefd.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde plantaardige
of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk
verboden (kans op schade aan de motor en
het brandstofcircuit).
144
Motorkap openen
Bipper_nl_Chap08_verications_ed02-2014
MOTORKAP OPENEN
Binnenzijde
Trek aan de hendel onder het dashboard.
Buitenzijde
Til de motorkap iets op en houd de motorkap
met uw hand omhoog.
Duw de veiligheidshaak naar links en open
de motorkap vervolgens tot het hoogste
punt.
Controleer of de vergrendelknop A goed
vast zit door er op te drukken. Houd hierbij
de motorkap steeds omhoog.
Sluiten
Til de motorkap iets op en trek aan
ontgrendelknop A om de motorkap de
deblokkeren.
Laat de motorkap voorzichtig zakken en
laat deze aan het einde van de slag in het
slot vallen. Controleer of de motorkap goed
vergrendeld is.
Open de motorkap liever niet als het hard
waait.
Zet het contact altijd met de sleutel
af als u handelingen onder de
motorkap wilt uitvoeren om letsel door het
automatisch activeren van de START-stand
te voorkomen.
In verband met de aanwezigheid
van elektrische uitrustingen in
de motorruimte wordt geadviseerd om
blootstelling aan water (regen, wassen, ...)
te beperken.
145
8
ONDERHOUD
Onder de motorkap
Bipper_nl_Chap08_verications_ed02-2014
DIESELMOTOR
Let goed op bij alle werkzaamheden
onder de motorkap.
1. Reservoir ruitensproeiers.
2. Zekeringkast.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir rem- en koppelingsvloeistof.
5. Luchtfilter.
6. Oliepeilstok.
7. Motorolie (bij)vullen.
8. Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof.
146
Onder de motorkap
Bipper_nl_Chap08_verications_ed02-2014
BENZINEMOTOR
Let goed op bij alle werkzaamheden
onder de motorkap.
1. Reservoir ruitensproeiers.
2. Zekeringkast.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir rem- en koppelingsvloeistof.
5. Luchtfilter.
6. Oliepeilstok.
7. Motorolie (bij)vullen.
8. Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof.
147
8
ONDERHOUD
Niveaus
Bipper_nl_Chap08_verications_ed02-2014
Voer de onderstaande controles
regelmatig uit om uw auto in goede staat
te houden. Vraag naar de voorschriften
bij het PEUGEOT-netwerk of bij een
gekwalificeerde werkplaats of raadpleeg het
garantie- en onderhoudsboekje dat bij dit
instructieboekje zit.
NIVEAUS
Motorolieniveau
Regelmatig controleren en tussen twee
verversingen eventueel olie bijvullen
(maximum olieverbruik: 0,5 liter per
1 000 km). De controle dient bij koude
motor en horizontaal geplaatste auto te
geschieden, met behulp van de oliepeilstok.
Oliepeilstok
2 merktekens op de
peilstok:
A= maxi.
Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats als het oliepeil
boven dit merkteken uitkomt.
B= mini.
Laat het oliepeil nooit onder
dit merkteken uitkomen.
Voor het behoud van de bedrijfszekerheid van de
motoren en de emissieregelsystemen mogen in
geen geval additieven aan de motorolie worden
toegevoegd.
Olie verversen
Remvloeistofniveau
De remvloeistof dient volgens de door de
constructeur voorgeschreven intervallen te
worden ververst.
Gebruik remvloeistof die door de
constructeur wordt aanbevolen en aan de
DOT4-normen voldoet.
Het niveau dient steeds tussen de merktekens
MINI en MAXI van het reservoir te staan.
Indien regelmatig vloeistof moet worden
bijgevuld, duidt dit op een storing die zo
snel mogelijk door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats
gecontroleerd moet worden.
Verklikker- en waarschuwingslampjes
Zie de rubriek "Voordat u gaat rijden -
Cockpit" voor meer informatie over de
verklikker- en waarschuwingslampjes.
Dit dient volgens het onderhoudsschema
van de constructeur te worden uitgevoerd.
Het is verplicht uitsluitend oliën te gebruiken
met de door de constructeur voorgeschreven
viscositeit. Vraag naar de voorschriften
bij het PEUGEOT-netwerk of bij een
gekwalificeerde werkplaats.
Neem voordat u olie bijvult de peilstok uit de
houder.
Controleer na het bijvullen het
motorolieniveau (het niveau mag niet boven
het bovenste merkteken uitkomen).
Draai de olievuldop vast alvorens de
motorkap te sluiten.
148
Niveaus
Bipper_nl_Chap08_verications_ed02-2014
Koelvloeistofniveau
Gebruik om ernstige motorschade te voorkomen
uitsluitend door de constructeur aanbevolen
koelvloeistof. Als de motor warm is, wordt de
temperatuur van de koelvloeistof geregeld door
de koelventilator. Wacht voor werkzaamheden
aan het koelsysteem ten minste 1 uur nadat de
motor gedraaid heeft, omdat de motorventilateur
nog kan (gaan) werken als de sleutel uit het
contactslot is verwijderd en het koelsysteem
onder druk staat.
Bijvullen
Het niveau dient steeds tussen de
merktekens MINI en MAXI van het
expansievat te staan. Laat het koelsysteem,
als meer dan 1 liter moet worden bijgevuld,
controleren door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Niveau stuurbekrachtigingsvloeistof
Controleer het niveau van de
stuurbekrachtigingsvloeistof als de auto op
een vlakke ondergrond staat en de motor
koud is. Draai de dop met geïntegreerde
peilstok los en controleer of het niveau
tussen de merktekens MINI en MAXI staat.
Niveau ruitensproeiervloeistof
Wij adviseren u voor een optimale reiniging
en om bevriezing te voorkomen om
deze vloeistof niet bij te vullen met of te
vervangen door water, maar om producten
te gebruiken die verkrijgbaar zijn bij het
PEUGEOT-netwerk.
Inhoud reservoir: ongeveer 3 liter.
Draai de dop eerst twee omwentelingen los
om de druk te laten dalen en te voorkomen
dat de hete koelvloeistof uit het koelsysteem
spuit. Trek, als de druk eenmaal gedaald is,
de dop los en vul koelvloeistof bij.
Laat het koelsysteem, als regelmatig
koelvloeistof moet worden bijgevuld, zo snel
mogelijk controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie.
Remvloeistof is schadelijk voor de
gezondheid en is een erg bijtend middel.
Gooi afgewerkte olie, remvloeistof en
koelvloeistof niet in het riool, in het water
of op de grond, maar deponeer deze in
de daarvoor bestemde containers van
het PEUGEOT-netwerk of bij een officieel
afvalinzamelpunt.
149
8
ONDERHOUD
Controles
Bipper_nl_Chap08_verications_ed02-2014
CONTROLES
Aftappen van water uit het
brandstoffilter
Als dit lampje gaat branden,
moet het brandstoflter worden
afgetapt. Om te voorkomen dat het
lampje gaat branden kan het lter
ook op regelmatige basis worden afgetapt,
bijvoorbeeld bij elke onderhoudsbeurt.
Draai de aftapplug of de sensor water in
brandstoflter aan de onderzijde van het lter
los. Ga door met aftappen tot al het water uit
het lter is weggelopen. Draai vervolgens de
aftapplug of de sensor weer vast.
Accu
Het is raadzaam de accu van uw auto voor de
winter te laten controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.
Luchtfilter en interieurfilter
Een verstopt interieurfilter vermindert
de prestaties van de airconditioning
en kan stankoverlast in het interieur
veroorzaken. Raadpleeg het garantie- en
onderhoudsboekje voor informatie over het
vervangingsinterval van de filterelementen.
Als de omgeving (veel stof) en de
gebruiksomstandigheden van de auto (veel
stadsverkeer) daartoe aanleiding geven,
moeten de filters twee keer zo vaak worden
vervangen.
Remblokken
De slijtage van de remblokken is sterk
afhankelijk van de rijstijl, vooral bij
stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan
het noodzakelijk blijken om de remblokken
vaker, tussen twee onderhoudscontroles door,
te laten controleren.
Als het remvloeistofniveau te laag is, kan dit
behalve door lekkage van het remsysteem
ook veroorzaakt worden door slijtage van de
remblokken.
Slijtage remschijven/-trommels
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats voor
meer informatie over de controle van de
remschijven/-trommels van uw auto.
Handrem
Als de handrem een te grote slag heeft of als het
systeem minder goed werkt, moet de handrem
zelfs tussen twee onderhoudscontroles worden
afgesteld.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.
Oliefilter
Vervang het oliefilterelement regelmatig,
volgens het onderhoudsschema van de
fabrikant.
Deze sticker, die hoort bij het Stop & Start-
systeem, geeft aan dat er een speciale
12V-loodaccu is gebruikt die alleen
losgekoppeld en/of vervangen mag worden
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de rubriek "Onderhoud -
Motorruimte".
De HDi-motoren zijn technologisch
geavanceerde motoren. Laat
werkzaamheden aan deze motoren altijd
uitvoeren door gekwalificeerde technici van
het PEUGEOT-netwerk.
150
Controles
Bipper_nl_Chap08_verications_ed02-2014
Handgeschakelde versnellingsbak
De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie
verversen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het garantie- en
onderhoudsboekje voor de periodieke
onderhoudscontrole.
Gebruiksvoorschrift
Raadpleeg de bladzijden in het garantie- en
onderhoudsboekje, die betrekking hebben
op de motoruitvoering van uw auto, voor
het laten controleren van de belangrijkste
niveaus en bepaalde onderdelen volgens
het onderhoudsschema van de constructeur.
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak
De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie
verversen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het garantie- en
onderhoudsboekje voor het interval van de
niveaucontrole.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten of
gelijkwaardige kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke organen
zoals het remsysteem te optimaliseren,
worden door PEUGEOT specifieke
producten geselecteerd en aangeboden.
Vanwege de kans op beschadiging van het
elektrisch systeem is het reinigen van de
motorruimte met een hogedrukreiniger niet
toegestaan.
Na het wassen kan er zich een laagje vocht,
of in de winter ijs, vormen op de remschijven
en remblokken: de remwerking kan daardoor
afnemen. Rem een paar keer lichtjes om de
remmen vocht- en ijsvrij te maken.
151
8
ONDERHOUD
Controles
Bipper_nl_Chap08_verications_ed02-2014
Roetfilter (1.3 HDi 75)
Als aanvulling op de katalysator levert dit
filter een actieve bijdrage aan het verbeteren
van de luchtkwaliteit door het tegenhouden
van onverbrande vuildeeltjes. Ook wordt
zwarte uitlaatrook voorkomen.
Dit filter, dat is opgenomen in het
uitlaatsysteem, slaat roetdeeltjes op.
De elektronische eenheid motor regelt
automatisch en periodiek de verbranding
van de opgeslagen roetdeeltjes
(regeneratie).
De regeneratie vindt plaats als aan
bepaalde voorwaarden met betrekking tot
het aantal opgeslagen roetdeeltjes en de
gebruiksomstandigheden van de auto wordt
voldaan. Als er een regeneratie plaatsvindt,
kunt u dit merken aan enkele verschijnselen
(een hoger stationair toerental, inschakelen
van de koelventilator, meer rook uit de
uitlaat en hogere temperatuur van de uitlaat)
die geen gevolgen hebben voor de werking
van de auto en het milieu.
Nadat u langdurig met lage snelheden
hebt gereden of nadat de motor langdurig
stationair heeft gedraaid, kan het in
uitzonderlijke gevallen voorkomen dat
waterdamp bij de uitlaat zichtbaar is bij het
gas geven. Dit is niet van invloed op de
werking van de auto of het milieu.
Verzadiging/regeneratie
Bij het gevaar van verstopping
van het roetfilter gaat dit lampje
branden in combinatie met een
melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Deze waarschuwing wijst op een
beginnende verzadiging van het roetfilter
(veelvuldige stadsritten: lage snelheden,
verkeersopstoppingen…).
Om het filter te regenereren wordt
aangeraden zo spoedig mogelijk, als de
verkeerssituatie en -regels dit toelaten,
gedurende ongeveer 15 minuten met
een snelheid van meer dan 60 km/h en
een toerental hoger dan 2000 t/min te
gaan rijden (tot het lampje uitgaat en de
waarschuwing verdwijnt).
Storing
Als deze waarschuwing aanwezig blijft,
negeer deze dan niet. De waarschuwing
duidt op een storing in het uitlaatsysteem/
roetfilter.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Vanwege de hoge uitlaattemperatuur
als gevolg van de normale werking van
het roetfilter is het raadzaam de auto uit de
buurt van brandbaar materiaal (gras, dorre
bladeren, dennenaalden, ...) te parkeren om
brandgevaar te voorkomen.
Zet de motor niet af voordat de
regeneratie voltooid is: als de
regeneratie vaak wordt onderbroken, kan
de motorolie voortijdig vervuild raken. Het
wordt afgeraden om het regeneratieproces
te voltooien terwijl de auto stilstaat.
152
Accu
Bipper_nl_Chap09_aide-rapide_ed02-2014
ACCU
Uitvoering zonder Stop & Start-
systeem
A. Metalen pluspool van uw auto.
B. Hulpaccu.
C. Massapunt van uw auto.
D. Metalen minpool van uw auto.
Laden met behulp van een acculader
Starten met een hulpaccu
- Sluit de rode kabel eerst aan op de
metalen pluspool A en vervolgens op de
(+) pool van de hulpaccu B.
- Sluit de groene of zwarte kabel aan op de
(-) pool van de hulpaccu B.
- Sluit het andere uiteinde van de groene
of zwarte kabel aan op het massapunt C
van uw auto (nooit op de metalen
minpool D van uw auto).
- Stel de startmotor in werking en laat de
motor draaien.
- Wacht tot de motor stationair draait en
neem dan de kabels los.
Laad de accu niet op zonder de
accukabels los te nemen.
- Maak de twee accupoolklemmen met
snelkoppeling los van de accu.
- Volg de aanwijzingen van de fabrikant
van de acculader.
- Controleer of de accupolen en de
klemmen schoon zijn. Indien ze
bedekt zijn met een (witte of groene)
oxidatielaag, neem dan de accukabels
los en reinig de polen en de klemmen.
- Sluit de twee accupoolklemmen met
snelkoppeling weer aan, te beginnen
met de minpool (-).
Een aantal functies is niet
beschikbaar als de laadtoestand van
de accu onvoldoende is.
153
9
SNEL WEER OP WEG
Accu
Bipper_nl_Chap09_aide-rapide_ed02-2014
Uitvoering met Stop & Start-systeem
A. Beschermkap.
B. Metalen pluspool van uw auto.
C. Hulpaccu.
D. Massapunt van uw auto.
E. Ontgrendelingsknop van de stekker.
F. Stekker van de controlesensor.
G. Controlesensor van de laadtoestand.
H. Metalen minpool van uw auto.
Laden met behulp van een acculader
- Volg de aanwijzingen van de fabrikant van
de acculader.
- Controleer of de accupolen en de klemmen
schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een
(witte of groene) oxidatielaag, neem dan
de accukabels los en reinig de polen en de
klemmen.
- Sluit de stekker F van de controlesensor G
aan.
- Plaats de beschermkap A van de metalen pluspool B.
Starten met een hulpaccu
- Verwijder de beschermkap A van de
metalen pluspool B.
- Sluit de rode kabel aan op de metalen
pluspool B en vervolgens op de pluspool
(+) van de hulpaccu C.
- Sluit de groene of zwarte kabel aan de
minpool (-) van de hulpaccu C.
- Sluit het andere uiteinde van de groene
of zwarte kabel aan op het massapunt D
van uw auto (nooit op de metalen
minpool H van uw auto).
- Stel de startmotor in werking en laat de
motor draaien.
- Wacht tot de motor stationair draait en
neem dan de kabels los.
- Plaats de beschermkap A van de metalen
pluspool B.
Koppel de accu niet los om deze op te
laden.
- Druk op de ontgrendelingsknop E om de
stekker F los te kunnen maken.
- Maak de stekker F van de controlesensor
G los.
- Verwijder de beschermkap A van de
metalen pluspool B.
- Sluit de kabels van de acculader aan:
(+) op de metalen pluspool B; (-) op de
metalen minpool H.
Maak de controlesensor G nooit los
van de metalen minpool H, behalve
als de accu vervangen wordt.
154
Accu
Bipper_nl_Chap09_aide-rapide_ed02-2014
Accu's bevatten stoffen die schadelijk
zijn voor de gezondheid, zoals
zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens
de wettelijke voorschriften worden afgevoerd
en mogen in geen geval bij het huisvuil
terechtkomen.
Lever lege batterijen en accu's in bij een
erkend verzamelpunt.
Het is raadzaam de accu los te
koppelen als uw auto langer dan een
maand buiten gebruik is. Dit doet u bij
uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem op de volgende manier:
- druk op de ontgrendelingsknop
E om de stekker F los te kunnen
maken,
- maak de stekker F van de
controlesensor G los.
Deze sticker hoort bij het Stop &
Start-systeem en geeft aan dat er een
speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen
losgekoppeld en/of vervangen mag worden
door een dealer van het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Het negeren van deze aanwijzing kan
ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan
vervanging toe is.
Na het monteren van de accu door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats duurt het even
voordat het Stop & Start-systeem weer zal
werken, hoe lang dit duurt is afhankelijk
van klimatologische omstandigheden en de
laadtoestand van de accu (kan tot
ongeveer 8 uur duren).
Voordat u de accu gaat opladen
Laad om explosie- en brandgevaar te
voorkomen de accu alleen op in een goed
geventileerde ruimte en uit de buurt van
vonken of open vuur.
Probeer nooit een bevroren accu op te
laden: laat de accu eerst ontdooien om
explosiegevaar te voorkomen. Breng een
accu nadat deze bevroren is geweest bij een
specialist die controleert of de accu inwendig
niet is beschadigd en of er geen scheuren
in de wanden zitten, waardoor het giftige en
bijtende accuzuur kan gaan lekken.
Voordat u de accupoolklemmen losmaakt
Maak de accupoolklemmen niet los bij
draaiende motor.
Wacht 2 minuten na het uitzetten van het
contact alvorens de accu los te koppelen.
Sluit de ruiten en de portieren voordat de
accupoolklemmen worden losgemaakt.
Nadat u de accupoolklemmen hebt
aangesloten
Wacht na het opnieuw aansluiten van de
accupoolklemmen en het aanzetten van
het contact 1 minuut voor u de auto start,
hierdoor kunnen de elektrische systemen
geïnitialiseerd worden. Neem contact op
met het PEUGEOT-netwerk of met een
gekwalificeerde werkplaats wanneer hierna
toch storingen optreden.
Nadat de accu langdurig losgekoppeld is
geweest, moeten de volgende functies
geïnitialiseerd worden:
- de instellingen van het display (datum,
tijd, taal, afstandseenheden en
temperatuur),
- de voorkeuzezenders van de autoradio,
- de centrale vergrendeling.
Bepaalde instellingen van de auto zijn
gewist, raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om deze
opnieuw in te stellen.
Maak de controlesensor G nooit los van de
metalen minpool H, behalve als de accu
vervangen wordt.
155
9
SNEL WEER OP WEG
Wiel verwisselen
Bipper_nl_Chap09_aide-rapide_ed02-2014
WIEL VERWISSELEN
Plaatsen van de auto
Zet de auto voor zover mogelijk op een
horizontale, stabiele en stroeve ondergrond.
Trek de handrem aan, zet het contact af en
schakel de eerste versnelling in (wanneer u
op een helling staat).
Verzeker u ervan dat alle inzittenden de
auto hebben verlaten en zich op een veilige
plaats bevinden.
Plaats indien mogelijk een wielblok
achter het wiel kruislings tegenover het te
verwisselen wiel.
Gereedschap
Het benodigde gereedschap bevindt zich
in een hoes achter de bestuurderszitplaats
(bedrijfswagen) of achter de achterbank
(Combi).
1. Wielsleutel.
2. Centreerstuk.
3. Schroevendraaier.
4. Krik met slinger.
5. Afneembaar sleepoog.
De krik en het boordgereedschap zijn
uitsluitend voor uw auto bestemd; gebruik ze
niet voor andere doeleinden.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen op
de krik steunt; gebruik een bok.
Reservewiel verwijderen
De bout waarmee het reservewiel is
bevestigd bevindt zich linksachter op de
drempel van de laadruimte.
1. Draai de bout los met behulp van de
wielsleutel.
2. Draai de bout los tot aan de aanslag om
de kabel van de haspel uit te rollen.
3. Neem het reservewiel uit met behulp van
de sleutel.
4. Beweeg de afdekplaat A omhoog.
5. Trek de kabel B uit de behuizing.
6. Verwijder het reservewiel en plaats het in
de nabijheid van het te vervangen wiel.
156
Wiel verwisselen
Bipper_nl_Chap09_aide-rapide_ed02-2014
Verwijderen
1. Plaats de auto op een horizontale,
stabiele en niet-gladde ondergrond. Trek
de handrem aan. Zet het contact uit
en schakel de eerste versnelling of de
achteruit in, afhankelijk van de helling.
2. Verwijder de wieldop (groot model) met
behulp van de wielsleutel 1 door eraan te
trekken bij de opening voor het ventiel.
Plaats de schroevendraaier 3 in de
opening van de wieldop (klein model) en
gebruik de sleutel als hefboom om deze
los te wippen.
3. Draai de wielbouten los met behulp van
de wielsleutel.
4. Plaats de krik in de kriksteun A in de
langsbalk onder de carrosserie zoals
aangegeven in de afbeelding, zo dicht
mogelijk bij het te vervangen wiel.
5. Draai de krik 4 omhoog tot de voet
contact maakt met de grond. Controleer
of de krik wel verticaal staat ten opzichte
van de grond.
6. Krik de auto op.
7. Verwijder de wielbouten en vervolgens
het wiel.
Het wiel terugplaatsen
1. Plaats de steun op het wiel.
2. Plaats de kabel B terug in positie.
3. Beweeg de afdekplaat A omlaag.
4. Plaats het wiel.
5. Draai de sleutel rechtsom, om het
reservewiel weer helemaal omhoog te
draaien.
157
9
SNEL WEER OP WEG
Wiel verwisselen
Bipper_nl_Chap09_aide-rapide_ed02-2014
Monteren van het wiel
6. Plaats de wieldop terug met de opening
op de plaats van het ventiel, en druk de
wieldop met de handpalm vast.
7. Berg het gereedschap en het wiel op.
8. Controleer de bandenspanning van het
wiel en laat het wiel uitbalanceren.
Raadpleeg de rubriek "Technische
gegevens - Identificatie" voor de
plaats van de sticker met informatie over de
banden en de aanbevolen bandenspanning.
1. Plaats het wiel terug met behulp van het
centreerstuk 2.
2. Draai de 3 wielbouten met de hand aan
en verwijder het centreerstuk. Plaats de
4
e
wielbout.
3. Draai de bouten handvast met wielsleutel
1.
4. Draai de krik 4 omlaag en verwijder deze.
5. Blokkeer de wielbouten met wielsleutel.
Laat het aanhaalmoment van de
wielbouten en de bandenspanning van
het reservewiel zo snel mogelijk controleren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat het originele wiel zo snel mogelijk
repareren en terugplaatsen door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
158
Wiel verwisselen
Bipper_nl_Chap09_aide-rapide_ed02-2014
NOODREPARATIESET VOOR BANDEN
Deze set bevindt zich voor in de auto.
De set bestaat uit:
- een spuitbus A met reparatievloeistof en:
een vulslang B,
een sticker C met de waarschuwing
"max. 80 km/h", die de bestuurder na
het repareren van de lekke band zo op
het dashboard moet plaatsen dat hij er
tijdens het rijden aan wordt herinnerd,
- een compressor D met manometer en
aansluitingen,
- verloopstukken voor het oppompen van
andere voorwerpen,
- een paar werkhandschoenen,
- een beknopte gebruiksaanwijzing voor de
noodreparatieset.
Repareren
- Trek de handrem aan en zet de
versnellingshendel in de neutraalstand.
- Verwijder de dop van het ventiel van de
lekke band.
- Houd de vulslang B omhoog en draai de
ring E op het ventiel van de band.
- Verzeker u ervan dat de AAN/UIT-
schakelaar F van de compressor in de
stand "0" (UIT) staat.
- Start de motor.
- Steek de stekker G in de dichtstbijzijnde
12V-accessoireaansluiting van de auto.
- Zet de AAN/UIT-schakelaar F van de
compressor in de stand "1" (AAN).
- Breng de band op een spanning van
3 bar.
Controleer vervolgens nogmaals de
bandenspanning op de manometer H als de
compressor is uitgeschakeld. De afgelezen
waarde is dan het meest nauwkeurig.
Een nieuwe reparatieset is verkrijgbaar
bij het PEUGEOT-netwerk.
Met de set kan een lek met een diameter
van maximaal 4 mm worden gerepareerd, op
voorwaarde dat het lek zich in het loopvlak
of de schouder van de band bevindt. Haal
vreemde voorwerpen die in de band zijn
binnengedrongen niet weg.
159
9
SNEL WEER OP WEG
Wiel verwisselen
Bipper_nl_Chap09_aide-rapide_ed02-2014
- Als het niet lukt om binnen 5 minuten de
bandenspanning op 1,5 bar te brengen:
maak de compressor los van het
ventiel en haal de stekker uit de
12V-accessoireaansluiting,
rijd met de auto ongeveer 10 meter
vooruit om de vloeistof over de
binnenzijde van de band te verdelen,
en probeer de band opnieuw op de
aangegeven spanning te brengen.
- Als het niet lukt om binnen 10 minuten
de bandenspanning op 1,8 bar te
brengen:
stop met de reparatieprocedure, de band
is te zwaar beschadigd om gerepareerd
te kunnen worden,
raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
- Ga nadat de band op een spanning van
3 bar is gebracht direct rijden.
Zet nadat u ongeveer 10 minuten hebt
gereden de auto op een veilige plaats stil en
controleer nogmaals de bandenspanning.
Breng de band indien nodig weer op de
juiste spanning en raadpleeg zo snel
mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Vertel de technicus altijd dat u de band
met de noodreparatieset hebt gerepareerd
en overhandig hem de gebruiksaanwijzing
ervan.
Controleren en corrigeren van de
bandenspanning
Om de bandenspanning te controleren en
corrigeren, gebruikt u de compressor als
volgt:
- haal de slang I los,
- sluit de slang rechtstreeks aan op het
ventiel van de band,
de spuitbus wordt op die manier zodanig
op de compressor aangesloten, dat het
afdichtmiddel niet wordt ingespoten.
Vervangen van de reparatiespuitbus
Haal de slang I los.
Draai de lege spuitbus linksom en beweeg
hem omhoog.
Breng de nieuwe spuitbus aan en draai deze
rechtsom vast.
Sluit de slangen I en B aan.
De reparatiespuitbus bevat
ethyleenglycol, dat giftig is bij inwendig
gebruik en irriterend is voor de ogen.
Houd het product buiten bereik van
kinderen.
Gooi een spuitbus na gebruik niet weg, maar
lever deze in bij het PEUGEOT-netwerk of
een officieel inzamelpunt.
Als de bandenspanning verlaagd moet
worden:
- sluit de slang I aan op het ventiel van de
band,
- druk op de gele toets in het midden van
de schakelaar F van de compressor.
160
Sneeuwkettingen
Bipper_nl_Chap09_aide-rapide_ed02-2014
SNEEUWKETTINGEN
Onder winterse omstandigheden verbeteren
sneeuwkettingen de tractie en het
remgedrag van de auto.
Uitsluitend de aangedreven wielen
mogen van sneeuwkettingen worden
voorzien. Een noodreservewiel mag niet
worden voorzien van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke
geldende regelgeving over het gebruik
van sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Montagetips
F Als u onderweg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de
kant van de weg stil op een vlakke
ondergrond.
F Trek de handrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om
te voorkomen dat de auto wegglijdt.
F Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
F Rijd langzaam weg en rijd een klein
stukje met een snelheid van maximaal
50 km/h.
F Zet de auto stil en controleer of de
kettingen correct gespannen zijn.
Het verdient aanbeveling voor vertrek
het monteren van de sneeuwkettingen
te oefenen; doe dit op een vlakke en droge
ondergrond.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt
zijn voor het type velg van uw auto:
Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Maat van de af
fabriek gemonteerde
banden
Maximale afmeting
van de schakels
175/70 R14
9 mm
185/65 R15
Rijd niet met sneeuwkettingen op
een sneeuwvrij gemaakte weg om
schade aan de banden en het wegdek te
voorkomen. Als uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen, controleer dan of de
ketting en de bevestigingen de velg niet
raken.
161
9
SNEL WEER OP WEG
Lamp vervangen
Bipper_nl_Chap09_aide-rapide_ed02-2014
Koplampen
Open de motorkap. Steek uw hand achter de
koplampunit om bij de lampen te komen.
Verwijder de beschermkappen om bij de
gloeilampen te komen.
Voer het monteren uit in omgekeerde
volgorde.
LAMPEN VERVANGEN
Type lampen
Uw auto is voorzien van verschillende typen
lampen.
Verwijder ze als volgt:
1. Type A
Volledig glazen gloeilamp: de lamp is
gemonteerd met een drukbevestiging,
trek de lamp daarom voorzichtig los.
2. Type B
Gloeilamp met bajonetsluiting: druk de
lamp iets in en draai hem linksom.
3. Type C
Cilindrische gloeilamp: druk de contacten
uit elkaar.
4. Type D - E
Halogeenlamp: duw de borgveer open en
verwijder de lamp uit de lamphouder.
Bij gebruik van een hogedrukreiniger
Houd bij het verwijderen van hardnekkig
vuil met een hogedrukreiniger de straal niet
langdurig op de koplampen en omgeving
gericht, om te voorkomen dat de vernislaag
en de afdichtrubbers beschadigd raken.
162
Lamp vervangen
Bipper_nl_Chap09_aide-rapide_ed02-2014
1 - Dimlicht
Type D, H4 - 55 W
- Draai het deksel linksom open en
verwijder het.
- Neem de stekker los.
- Druk op de twee haakjes en duw de
borgveer open.
- Vervang de lamp en let erop dat het
metalen gedeelte goed aansluit op de
groeven van de lampunit.
2 - Parkeerlicht
Type A, W 5 W - 5 W
- Draai het deksel linksom open en
verwijder het.
- Trek de lamphouder los om bij de lamp te
komen.
- Vervang de lamp.
3 - Grootlicht
Type D, H4 - 55 W
- Draai het deksel linksom open en
verwijder het.
- Neem de stekker los.
- Druk op de twee haakjes en duw de
borgveer open.
- Verwijder de lamphouder.
- Vervang de lamp en let erop dat het
metalen gedeelte goed aansluit op de
groeven van de lampunit.
4 - Richtingaanwijzers
Type B, PY21W - 21W amberkleurig
- Draai de lamphouder een kwart
omwenteling linksom.
- Druk de lamp iets in en draai hem
linksom.
- Vervang de lamp.
Raadpleeg in geval van problemen het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Controleer na het vervangen of de
verlichting goed werkt.
5 - Mistlampen vóór
Type E, H1 - 55W
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
163
9
SNEL WEER OP WEG
Lamp vervangen
Bipper_nl_Chap09_aide-rapide_ed02-2014
Plafonniers voor/achter
Type C, 12 V 10 W - 10 W
- Maak de plafonnier los met een
schroevendraaier.
- Verwijder het deksel om bij de lamp te
komen.
- Druk de twee contacten uit elkaar en
vervang de lamp.
- Controleer of de nieuwe lamp goed
tussen de contacten vastzit.
- Sluit het beschermplaatje.
- Breng de plafonnier aan en controleer of
hij goed vastzit.
Zijknipperlicht
Type A, WY5W - 5W amberkleurig
- Duw het zijknipperlicht naar achteren en
trek het geheel los.
- Houd de stekker vast en draai de
lamphouder een kwart omwenteling naar
links.
- Draai de lamp een kwart omwenteling
naar links.
- Trek de lamp los en vervang hem.
- Breng het zijknipperlicht vanaf de
achterzijde aan en duw hem naar voren.
164
Lamp vervangen
Bipper_nl_Chap09_aide-rapide_ed02-2014
Achterlichten
- Bepaal de plaats van de defecte lamp en
open de achterdeuren.
- Draai de twee schroeven los met de
schroevendraaier uit het etui (achter
de bestuurdersstoel) en verwijder de
lamphouder.
- Maak de lampunit los.
- Neem de stekker los.
- Verwijder de houder door de borglippen
uit elkaar te drukken.
- Vervang de lamp.
Kentekenplaatverlichting
Type A, C5W - 5W
- Maak het lampglas los met de
schroevendraaier uit het etui (achter
de bestuurdersstoel) en verwijder de
lamphouder.
- Druk de twee contacten uit elkaar en
vervang de lamp.
- Controleer of de nieuwe lamp goed
tussen de contacten vastzit.
- Breng het lampglas aan en druk het aan
de bovenzijde vast.
Zie voor meer informatie de tabel "Lampen".
1. Remlichten
Type B, P21W - 21W
2. Richtingaanwijzers
Type B, PY 21W - 21W amberkleurig
3. Achteruitrijlichten
Type B, P 21W - 21W
4. Parkeerlichten/ Mistlampen
Type B, P4/21W - 4W/21W
Op de achterdeuren
Op de achterklep
165
9
SNEL WEER OP WEG
Lamp vervangen
Bipper_nl_Chap09_aide-rapide_ed02-2014
Derde remlicht
Bij de achterdeuren
Type B, W 5W - 5W (4 lampen)
- Maak het lampglas los met
de schroevendraaier uit het
gereedschapsetui.
- Neem de stekker los.
- Knijp de twee borglippen samen en
verwijder de lamphouder.
- Verwijder de defecte lamp.
- Vervang de lamp.
Bij de achterklep
Type B, W5W - 5W (5 lampen)
- Open de achterklep.
- Verwijder de twee schroeven van het
deksel en vervolgens het deksel zelf.
- Knijp de twee borglippen samen en
verwijder de lamphouder.
- Verwijder de defecte lamp.
- Vervang de lamp.
Raadpleeg bij problemen het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
166
Ruitenwisserblad vervangen
Bipper_nl_Chap09_aide-rapide_ed02-2014
RUITENWISSERBLAD VERVANGEN
Vervangen van een wisserblad
voor of achter
Instructies voor het losmaken van het
wisserblad:
Til de ruitenwisserarm A op.
Draai het wisserblad B 90° rond het draaipunt
C aan het uiteinde van de ruitenwisserarm.
Maak het draaipunt van het wisserblad C los.
Instructies voor het monteren van het
wisserblad:
Steek het draaipunt C in het gat in het
midden van het wisserblad B.
Zet de ruitenwisserarm met het wisserblad
terug op de voorruit.
167
9
SNEL WEER OP WEG
Zekering vervangen
Bipper_nl_Chap09_aide-rapide_ed02-2014
ZEKERINGEN VERVANGEN
De twee zekeringkasten bevinden zich in het
dashboard aan bestuurderszijde en in de
motorruimte.
Vervangen van een zekering
Voordat u een zekering vervangt, dient
u eerst de oorzaak van de storing op te
sporen en te (laten) verhelpen. De nummers
van de zekeringen zijn aangegeven op de
zekeringkast.
Gebruik altijd de speciale tang om de
zekering uit de zekeringkast te verwijderen
en inspecteer de staat van de smeltdraad.
Vervang een defecte zekering altijd door
een zekering met dezelfde stroomsterkte
(identieke kleur).
Als de storing zich kort na het vervangen
van de zekering opnieuw voordoet, laat
dan het elektrische systeem controleren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Toegang tot de zekeringkast in het dashboard
- Verwijder om bij de zekeringen in het
dashboard te komen de 2 schroeven
met de contactsleutel en kantel de
zekeringkast.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het monteren van extra
accessoires die niet door het PEUGEOT-
netwerk aanbevolen en geleverd worden,
en die niet volgens de voorschriften zijn
gemonteerd. Dit geldt met name voor
apparatuur met een stroomverbruik van
meer dan 10 milliampère.
A. Goed.
B. Defect.
C. Tang.
Toegang tot de zekeringkast onder de
motorkap
- Maak om bij de zekeringkast onder de
motorkap te komen de stekker van de
linkerkoplamp en vervolgens het deksel
van de zekeringkast los.
168
Zekering vervangen
Bipper_nl_Chap09_aide-rapide_ed02-2014
Tabellen zekeringen dashboard
(bestuurderszijde)
Zekering Ampère Functies
F12 7,5 A Voeding dimlicht rechts.
F13 7,5 A Voeding dimlicht links - koplampverstelling.
F31 5 A Schakelaar voeding elektronische eenheid motor.
F32 7,5 A Verlichting vóór - plafonnier vóór - verlichting plafonnier achter.
F36 10 A
Autoradio - voorbereiding mobiele telefoon - bedieningspaneel
airconditioning - EOBD-diagnoseaansluiting.
F37 5 A Remlicht - instrumentenpaneel.
F38 20 A Portiervergrendeling.
F43 15 A Ruitensproeierpomp.
F47 20 A Voeding motor ruitbediening bestuurderszijde.
F48 20 A Voeding motor ruitbediening passagierszijde.
F49 5 A
Elektronische eenheid parkeerhulp - schakelaar verlichting
achter - elektrische buitenspiegelverstelling - elektronische
eenheid inbraakalarm.
F50 7,5 A Elektronische eenheid airbags.
F51 7,5 A
Schakelaar rempedaal - schakelaar koppelingspedaal -
elektrische buitenspiegelverstelling - module Bluetooth systeem.
F53 5 A Instrumentenpaneel - mistachterlichten.
169
9
SNEL WEER OP WEG
Zekering vervangen
Bipper_nl_Chap09_aide-rapide_ed02-2014
Zekering Ampère Functies
F41 7,5 A Buitenspiegelverwarming.
F94 15 A Aansteker.
F96 15 A 12V-aansluiting.
F97 10 A Stoelverwarming bestuurderszijde.
F98 10 A Stoelverwarming passagierszijde.
170
Zekering vervangen
Bipper_nl_Chap09_aide-rapide_ed02-2014
Zekering Ampère Functies
F01 60 A Elektronische eenheid.
F02 40 A Aanjager.
F03 20 A Voeding startmotor.
F04 40 A Voeding pomp hydraulisch blok ABS.
F06 30 A Bediening motorventilateur met één snelheid.
F07 40 A Bediening motorventilateur hoge snelheid.
F08 30 A Pomp aircogroep.
F09 15 A Trekhaakbedrading.
F10 10 A Claxon.
F11 10 A Voeding secundaire lading motormanagement.
F14 15 A Grootlicht.
F15 15 A 12V-aansluiting.
Tabel zekeringen motorruimte
171
9
SNEL WEER OP WEG
Zekering vervangen
Bipper_nl_Chap09_aide-rapide_ed02-2014
Zekering Ampère Functies
F16 7,5 A
Elektronische eenheid motor - elektronische eenheid en selectiehendel elektronisch gestuurde - spoel relais
T20.
F17 15 A Voeding bobine - verstuivers - elektronische eenheid motor (1.3 HDi).
F18 7,5 A Elektronische eenheid motor (1.3 HDi) - spoel relais T09 (1.3 HDi).
F19 7,5 A Aircocompressor.
F20 30 A Voeding achterruitverwarming, buitenspiegelverwarming, elektrische buitenspiegelverstelling.
F21 15 A Brandstofpomp (1.4 benzine en 1.3 HDi).
F22 20 A Elektronische eenheid motor (1.3 HDi).
F23 20 A Voeding elektrokleppen hydraulisch regelorgaan ABS.
F24 7,5 A ABS.
F30 15 A Mistlampen.
F81 60 A Voorgloeimodule (1.3 HDi).
F82 30 A Pomp elektronisch gestuurde versnellingsbak - voeding elektronisch gestuurde versnellingsbak.
F84 10 A Elektronische eenheid en elektrokleppen elektronisch gestuurde versnellingsbak.
F85 30 A Aansteker - 12V-aansluiting.
F87
7,5 A
Achteruitrijlichten - sensor water in brandstof - luchtmeter - spoelen relais T02, T05, T14, T17 en
T19 (behalve 1.3 HDi).
5 A
Achteruitrijlichten - sensor water in brandstof - luchtmeter - spoelen relais T02, T05, T14, T17 en T19 -
sensor laadtoestand accu (1.3 HDi).
172
Slepen van uw auto of slepen van een andere auto
Bipper_nl_Chap09_aide-rapide_ed02-2014
SLEPEN
Het afneembare sleepoog bevindt zich
in het etui achter de bestuurdersstoel
(Bedrijfswagen) of achter de achterbank
(Combi).
Slepen van uw auto
Maak het klepje in de voorbumper aan de
rechterzijde los met behulp van een platte
schroevendraaier.
Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
Maak vervolgens de sleepstang vast aan het
sleepoog.
Deblokkeer het stuurslot door het contact
aan te zetten en zet de handrem vrij.
Schakel de alarmknipperlichten van beide
auto's in.
Rijd voorzichtig weg en rijd langzaam. Leg
geen grote afstanden af.
Bij de gesleepte auto moet de
versnellingshendel in de neutraalstand
staan. Als deze in een versnelling staat, kan
bij het slepen ernstige schade aan onderdelen van
de aandrijijn en het remsysteem ontstaan en kan
het gebeuren dat de rembekrachtiging niet werkt
als de motor weer wordt gestart.
Slepen van een andere auto
Maak het klepje in de achterbumper aan de
onderzijde los met behulp van een platte
schroevendraaier.
Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
Maak vervolgens de sleepstang vast aan het
sleepoog.
Schakel de alarmknipperlichten van beide
auto's in.
Rijd voorzichtig weg en rijd langzaam. Leg
geen grote afstanden af.
Algemene aanwijzingen
Volg de huidige wetgeving in uw land
op.
Controleer of het gewicht van de trekkende
auto hoger is dan van de auto die wordt
gesleept.
Er moet iemand achter het stuur van de
gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon
moet beschikken over een geldig rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de
grond altijd een goedgekeurde sleepstang;
touwen en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet
voorzichtig wegrijden.
Bij het slepen van de auto met stilstaande
motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging
uitgeschakeld.
Laat uw auto in de volgende gevallen slepen
door een professioneel bergingsbedrijf :
- als de auto is gestrand op de
autosnelweg,
- bij auto's met vierwielaandrijving,
- als het niet mogelijk is de versnellingsbak
in de neutraalstand te zetten, het
stuurslot te ontgrendelen of de handrem
los te zetten,
- bij takelen met slechts twee wielen op de
grond,
- bij het ontbreken van een goedgekeurde
sleepstang...
173
9
SNEL WEER OP WEG
Bipper_nl_Chap09_aide-rapide_ed02-2014
174
Afmetingen
Bipper_nl_Chap10_caracteristique_ed02-2014
175
10
Afmetingen
TECHNISCHE GEGEVENS
Bipper_nl_Chap10_caracteristique_ed02-2014
AFMETINGEN
De bestelwagen L1 is de standaarduitvoering. De uitvoering "L2 Pack Chantier" is afhankelijk van het land van bestemming leverbaar.
Bestelwagen (in mm)
L1 L2 Pack Chantier
L Totale lengte 3864 3881
H Totale hoogte 1721 1742
Hoogte met dakreling 1782 1803
A Wielbasis 2513
B Overbouw vóór 760 777
C Overbouw achter 591
D Totale breedte 2019
Breedte (met ingeklapte buitenspiegels) 1816
E Spoorbreedte vóór 1469 1464
F Spoorbreedte achter 1465
G Laadhoogte 527 544
I Lengte laadvloer 1523
J Maximale hoogte laadruimte 1205
K Maximale breedte laadruimte (10 cm boven de vloer) 1473
M Breedte tussen wielkasten 1046
Inhoud (m
3
) 2,5
176
Afmetingen
Bipper_nl_Chap10_caracteristique_ed02-2014
177
10
Afmetingen
TECHNISCHE GEGEVENS
Bipper_nl_Chap10_caracteristique_ed02-2014
Combi (in mm)
Standaard All road
L Totale lengte 3959 3970
H Totale hoogte 1721 1742
Hoogte met dakdragers 1782 1803
A Wielbasis 2513
B Overbouw vóór 855 866
C Overbouw achter 591
D Totale breedte 2019
Breedte (met ingeklapte buitenspiegels) 1816
E Spoorbreedte vóór 1464
F Spoorbreedte achter 1465
G Laadhoogte 527 544
I Lengte laadvloer (achterbank in gebruiksstand) 743
Lengte laadvloer (achterbank in portefeuillestand) 1130
J Maximale hoogte laadruimte (onder hoedenplank) 592
K Maximale breedte laadruimte (10 cm boven de vloer) 1473
M Breedte tussen wielkasten 1046
178
Afmetingen
Bipper_nl_Chap10_caracteristique_ed02-2014
179
10
Afmetingen
TECHNISCHE GEGEVENS
Bipper_nl_Chap10_caracteristique_ed02-2014
Combi (in mm)
Standaard All road
L Totale lengte 3959 3970
H Totale hoogte 1721 1742
Hoogte met dakdragers 1794 1803
A Wielbasis 2513
B Overbouw vóór 855 866
C Overbouw achter 591
D Totale breedte 2019
Breedte (met ingeklapte buitenspiegels) 1816
E Spoorbreedte vóór 1464
F Spoorbreedte achter 1465
G Laadhoogte 527 544
I Lengte laadvloer (achterbank in gebruiksstand) 743
Langte laadvloer (achterbank in portefeuillestand) 1130
J Maximale hoogte laadruimte (onder hoedenplank) 592
K Maximale breedte laadruimte (10 cm boven de vloer) 1473
M Breedte tussen wielkasten 1046
180
Motoren
Bipper_nl_Chap10_caracteristique_ed02-2014
DIESELMOTOREN
1.4 HDi 70 pk 1.3 HDi 75 pk
Versnellingsbakken Handgeschakeld Handgeschakeld Elektronisch gestuurd
Aantal versnellingen 5 5 5
Max. vermogen ECE-norm (kW)* 50 55
Cilinderinhoud (cm
3
) 1399 1248
Boring x slag (mm) 73,7 x 82 69,6 x 82
Toerental bij max. vermogen (t/min) 4000 3750
Max. koppel ECE-norm (Nm) 160 190
Toerental bij max. koppel (t/min) 2750 1750
Brandstof Diesel Diesel
Katalysator Ja Ja
Roetlter (FAP) Nee Ja
Stop & Start Nee Ja
Inhoud motorolie, met vervangen lter (liter) 3,8 3,0
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (Richtlijn 1999/99/CE).
181
Motoren
TECHNISCHE GEGEVENS
10
Bipper_nl_Chap10_caracteristique_ed02-2014
BENZINEMOTOR
1,4 l 75 pk
Versnellingsbak Handgeschakeld
Aantal versnellingen 5
Max. vermogen ECE-norm (kW)* 54
Cilinderinhoud (cm
3
) 1360
Boring x slag (mm) 75 x 77
Toerental bij max. vermogen (t/min) 5200
Max. koppel ECE-norm (Nm) 118
Toerental bij max. koppel (t/min) 2600
Brandstof Loodvrije benzine
Stop & Start Nee
Inhoud motorolie, met vervangen lter (liter) 3,0
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (Richtlijn 1999/99/CE).
182
Gewichten
Bipper_nl_Chap10_caracteristique_ed02-2014
GEWICHTEN EN
AANHANGERGEWICHTEN
De gewichten een aanhangergewichten van
uw auto staan vermeld op het kentekenbewijs
van uw auto en in de commerciële
documentatie.
U vindt deze waarden ook op het plaatje of
de sticker van de constructeur (zie de rubriek
"Technische gegevens - Identicatie").
Het rijklaar gewicht is gelijk aan het ledig
gewicht + de bestuurder (75 kg).
Het maximaal toegestane treingewicht en de
aanhangergewichten gelden tot een hoogte
van maximaal 1000 meter. Het opgegeven
aanhangergewicht dient voor elke extra
1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij hoge buitentemperaturen kunnen
de prestaties van de auto minder
worden om de motor te beschermen. Als de
buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt,
moet het treingewicht worden verminderd.
Het trekken van een aanhanger met een
licht beladen auto heeft een negatieve
invloed op het weggedrag.
Met een aangekoppelde aanhanger heeft de
auto een langere remweg.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een
lagere snelheidslimiet (in Nederland wettelijk
90 km/h).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats voor meer
informatie over de mogelijkheden voor het
trekken van een aanhanger met uw auto.
Het totale gewicht van de aanhanger kan,
binnen het maximaal toegestane treingewicht,
worden verhoogd indien de belading van de
auto wordt verminderd.
De aanbevolen kogeldruk komt overeen met
het maximale gewicht op de (zonder of met
gereedschap afneembare) trekhaakkogel.
MTAC: maximaal technisch toegestaan
totaalgewicht.
MTRA: maximaal toegestaan treingewicht.
U bent verplicht u in elk land aan het wettelijke
maximaal toegestane aanhangergewicht te
houden.
183
Identicatie
TECHNISCHE GEGEVENS
10
Bipper_nl_Chap10_caracteristique_ed02-2014
IDENTIFICATIE
A. Constructeursplaatje B. Serienummer op de carrosserie
C. Kleurcode van de lak
D. Serienummer op het dashboard
E. Bandenspanning
1. Serienummer VF.
2. Maximaal toegestaan totaalgewicht.
3. Maximaal toegestaan treingewicht.
4. Maximale aslast vóór.
5. Maximale aslast achter.
05-14
Dit boekje behandelt alle beschikbare
uitrustingen van dit model.
Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk
deel uit van uw auto. Vergeet niet dit boekje
bij doorverkoop van uw auto aan de nieuwe
eigenaar te geven.
Daarnaast zijn er stickers aanwezig in uw
auto om u te herinneren aan bepaalde
veiligheidsvoorschriften. Haal ze niet los;
ze kunnen de nieuwe eigenaar ook van pas
komen.
Reproductie of vertaling van dit document,
zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder
schriftelijke toestemming van Automobiles
PEUGEOT.
Gedrukt in de EU
Uw auto is, afhankelijk van het
uitrustingsniveau, de uitvoering en de
specifieke kenmerken voor het land waarvoor
de auto bestemd is, slechts van een deel van
de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien.
Automobiles PEUGEOT verklaart dat,
door toepassing van de voorschriften in de
Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53)
met betrekking tot autowrakken, wordt
voldaan aan de in deze richtlijn gestelde
doelen en dat recycleerbare materialen
worden gebruikt voor de fabricage van
producten die door haar worden verkocht.
Aansprakelijkheid voor de gegeven
beschrijvingen en illustraties wordt niet
aanvaard. Automobiles PEUGEOT behoudt
zich het recht voor tussentijds wijzigingen
aan te brengen in de door haar gevoerde
modellen en de bijbehorende uitrusting
en accessoires, zonder verplicht te zijn dit
boekje aan te passen.
Néerlandais
Neem voor alle werkzaamheden aan uw
auto contact op met een gekwalificeerde
werkplaats die beschikt over de juiste
technische informatie, vakkennis en
apparatuur. Het PEUGEOT-netwerk is in
staat u dit te bieden.
Néerlandais
NE.14BIP.0071
www.peugeot.com
Brandstof voor
benzinemotoren
De uitvoeringen met benzinemotor kunnen
rijden op biobrandstoffen die voldoen aan de
huidige en toekomstige Europese richtlijnen en
verkrijgbaar zijn bij tankstations.
Brandstof voor
dieselmotoren
De dieselmotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en
die aan de pomp getankt kunnen worden.
De brandstof B20 of B30 die voldoet
aan de richtlijn EN16709 is ook geschikt
voor de dieselmotor van uw auto. Maar
als deze brandstof, ook al is het slechts
incidenteel, wordt gebruikt, moeten de
bijzondere onderhoudsvoorschriften
(voor "Zware rijomstandigheden") strikt
worden nageleefd.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie,
stookolie...) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).
Alleen het gebruik van dieseladditieven
die voldoen aan de norm B715000 is
toegestaan.
Alleen brandstofadditieven die voldoen
aan de norm B715001 mogen worden
gebruikt.
Benzine die voldoet aan de norm
EN228 en is gemengd met een
biobrandstof die voldoet aan de norm
EN15376.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de
motor beschadigen. In bepaalde landen
kan het nodig zijn een specifieke
brandstofsoort te gebruiken (specifiek
octaangetal, specifieke commerciële
benaming enz.) om de goede werking
van de motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met
uw dealer.
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN590 gemengd met biobrandstof die
voldoet aan de richtlijn EN14214 (met
een gehalte aan methyl-estervetzuren
van 0 tot 7%),
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN16734 gemengd met biobrandstof
die voldoet aan de richtlijn EN14214
(met een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 10%),
Paraffinehoudende diesel die voldoet
aan de richtlijn EN15940 gemengd met
biobrandstof die voldoet aan de richtlijn
EN14214 (met een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 7%).
Neem voor meer informatie contact op met het netwerk
van het merk of een gekwalificeerde werkplaats.
Welke brandstoffen zijn
geschikt?
Diesel voor lage temperaturen
Bij temperaturen lager dan 0°C (+32°F) kan de
stolling van paraffine in zomerdiesel storingen
in het brandstofsysteem veroorzaken. Om dat
te voorkomen is het raadzaam winterdiesel te
tanken en de brandstoftank voor minimaal 50%
gevuld te houden.
Als desondanks bij temperaturen lager
dan -15°C (+5°F) de motor moeilijk aanslaat,
is het raadzaam de auto enige tijd in een
verwarmde garage of werkplaats te laten staan.
16CAR.A070
*16CAR.A070*
193


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Peugeot Bipper 2014 at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Peugeot Bipper 2014 in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 8,69 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

Others manual(s) of Peugeot Bipper 2014

Peugeot Bipper 2014 User Manual - English - 192 pages

Peugeot Bipper 2014 User Manual - German - 193 pages


The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info