Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot van uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan
rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij
het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling.
Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie of een
elektronisch gestuurde versnellingsbak, gebruik dan bij voorkeur de
automatische stand en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.
De schakelindicator adviseert u de versnelling in te schakelen die
het best geschikt is voor de rijomstandigheden: volg het op het
instrumentenpaneel weergegeven schakeladvies zo snel mogelijk op.
Bij auto's met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een
automatische transmissie wordt de opschakelindicator uitsluitend in de
handmatige stand weergegeven.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de
motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het
gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het
brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast
door het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van
ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is
opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de
airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de
ventilatieroosters geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging
kunnen beperken (blinderingspaneel van het panoramadak,
zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is
bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze
niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair
warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller
op als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-
speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het
elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
24
Auto & Milieu
Bipper_nl_Chap02_eco-conduite_ed02-2014
Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste
voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal,
etsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een
dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door
zomerbanden.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u
daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de
portiersponning aan bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen
van de aanhanger of de caravan te controleren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, olielter,
luchtlter en interieurlter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het
in het garantie- en onderhoudsboekje voorgeschreven interval.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo
voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde
brandstofverbruik zich stabiliseert.
25
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Cockpit
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
INSTRUMENTENPANELEN
1. Kilometer-/mijlenteller.
2. Display.
3. Brandstofniveaumeter.
4. Koelvloeistoftemperatuur.
5. Toerenteller.
Instrumentenpaneel met display niveau 1Instrumentenpaneel met display niveau 2
Display niveau 1 instrumentenpaneel
- Tijd.
- Afgelegde afstand in km/mijl.
- Boordcomputer (actieradius, verbruik,
gemiddelde snelheid).
- Stand van de hoogteverstelling van de
koplampen.
- In te stellen waarschuwing te hoge
snelheid.
- Schakelindicator.
- Stop & Start.
- Airbag vóór aan passagierszijde AAN/
UIT.
Display niveau 2 instrumentenpaneel
- Tijd.
- Datum.
- Radio.
- Afgelegde afstand in km/mijl.
- Standen en ingeschakelde versnellingen
elektronisch gestuurde versnellingsbak.
- Boordcomputer (buitentemperatuur,
actieradius, verbruik, gemiddelde
snelheid).
- Stand van de hoogteverstelling van de
koplampen.
- In te stellen waarschuwing te hoge
snelheid.
- Taalkeuze van de weergave.
- Schakelindicator.
- Stop & Start.
- Airbag vóór aan passagierszijde AAN/
UIT.
- Status- en waarschuwingsmeldingen van
functies.
26
Cockpit
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
VERKLIKKERLAMPJES
Bij het starten van de motor wordt een automatische controle van een aantal verklikkerlampjes uitgevoerd.
Deze lampjes blijven kort branden. Als bij draaiende motor een verklikkerlampje gaat branden of knipperen in combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display, is dit een teken dat het desbetreffende onderdeel of systeem niet goed werkt. Volg in dat geval altijd de desbetreffende instructies.
Verklikkerlampje
statussignaleertWat te doen
Service
brandt tijdelijk.kleine storingen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
blijft branden, met
melding op display.
ernstige storingen.
Noteer de waarschuwingsmelding en neem
contact op met het PEUGEOT-netwerk of met een
gekwaliceerde werkplaats.
Parkeerrem -
Remvloeistofniveau
brandt.
dat de parkeerrem is aangetrokken
of niet goed is vrijgezet.
Zet de parkeerrem vrij en het verklikkerlampje gaat uit.
brandt.
dat het remvloeistofniveau te
laag is.
Vul het niveau bij met een door het PEUGEOT-
netwerk goedgekeurde vloeistof.
blijft branden, ondanks
correct niveau.
Stop de auto en zet het contact af. Neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of met een
gekwaliceerde werkplaats.
Minimum motoroliepeil
brandt.
dat het motoroliepeil te laag is.
Controleer het niveau en neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk of met een gekwaliceerde werkplaats.
blijft branden, ondanks
correct niveau.
Stop de auto en zet het contact af. Neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of met een
gekwaliceerde werkplaats.
Koelvloeistoftemperatuur
brandt met de naald in
het rode gebied.
een abnormale stijging van
de koelvloeistoftemperatuur.
Stop de auto en zet het contact af, laat het
koelsysteem afkoelen en controleer het niveau visueel.
op H in het rode gebied.
een te hoge
koelvloeistoftemperatuur.
Rubriek "Onderhoud Vloeistofniveaus".
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
27
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Cockpit
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Verklikkerlampje
statussignaleertWat te doen
Motorolie
gaat tijdens het rijden
branden, met een
melding op het display.
een te lage oliedruk.
Stop de auto, zet het contact af en neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of met een
gekwaliceerde werkplaats.
knippert, met een
melding op het display
(uitsluitend 1.3 HDi 75).
dat de motorolie verouderd/
vervuild is.
Laat de motorolie zo snel mogelijk verversen om
motorschade te voorkomen.
Acculading
brandt.een storing in het laadcircuit.
Controleer de accuklemmen...
Rubriek "Snel weer op weg - Accu".
blijft branden, ondanks
controle.
een storing in het ontstekings-
of injectiesysteem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
Detectie geopend portier
brandt.
dat een portier of achterdeur
niet goed is gesloten.
Controleer of de portieren, zij- en achterdeuren
gesloten zijn.
brandt, met een melding
op het display.
Veiligheidsgordel niet
vastgemaakt
brandt en gaat daarna
knipperen.
dat de bestuurder de
veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt.
Trek aan de gordel en steek de gesp in de houder.
brandt in combinatie
met een geluidsignaal
en blijft daarna branden.
dat de auto rijdt terwijl
de veiligheidsgordel van
de bestuurder niet is
vastgemaakt.
Controleer of de gordel is vastgeklikt door er aan te
trekken.
Rubriek "Veiligheid - Veiligheidsgordels".
knippert, met een
geluidssignaal
dat de voorpassagier de
veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt.
Trek aan de gordel en steek de gesp in de houder.
28
Cockpit
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Verklikkerlampje
statussignaleertWat te doen
Airbag vóór
Zij-airbag
knippert of blijft branden.een defecte airbag.
Zo snel mogelijk laten controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.
Rubriek "Veiligheid - Airbags".
Airbag passagier
uitgeschakeld
brandt.
dat de airbag bewust is
uitgeschakeld i.v.m. plaatsing
van een kinderzitje met de
rug in de rijrichting.
Rubriek "Technologie aan boord - Conguratie van de
auto".
ABS
blijft branden.een storing in het systeem.
Het remsysteem werkt normaal, maar zonder
bekrachtiging. Wij raden u aan te stoppen en het
PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats
te raadplegen.
blijft branden, samen met
het waarschuwingslampje
parkeerrem.
een storing in
de elektronische
remdrukregelaar.
Stop de auto en zet het contact af. Neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of met een
gekwaliceerde werkplaats.
Stabiliteitscontrolesysteem
knippert enkele
seconden.
een ingreep van de ESC.
Ingreep van het systeem waardoor de koers van de
auto wordt gecorrigeerd.
brandt in combinatie met
een melding op het display.
een storing in de ESC.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of met
een gekwaliceerde werkplaats.
brandt in combinatie
met het verklikkerlampje
ASR OFF met een
melding op het display.
een storing in de ASR/MSR.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of met
een gekwaliceerde werkplaats.
brandt.
een storing in de Intelligent
Traction Control.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of met
een gekwaliceerde werkplaats.
Hill holderbrandt.een storing in de hill holder.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of met
een gekwaliceerde werkplaats.
29
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Cockpit
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Verklikkerlampje
statussignaleertWat te doen
Antispinregelingbrandt.
dat de antispinregeling (ASR)
is uitgeschakeld.
Handmatige bediening.
Rubriek "Veiligheid - Veilig rijden".
Stop & Startbrandt.
een storing in het Stop &
Start-systeem.
Zo snel mogelijk laten controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.
Remblokkenbrandt.
dat de remblokken vóór zijn
versleten.
Laat de remblokken vervangen door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.
Detectie te lage
bandenspanning
brandt.
dat een van de banden een te
lage spanning heeft of lek is.
Stop de auto en zet het contact af. Verwissel bij een
lekke band het wiel of repareer de band.
knippert enkele
seconden en blijft
vervolgens branden.
een storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.
Parkeerhulp achter
brandt in combinatie
met een melding op het
display.
een storing in het systeem.
De parkeerhulp met geluidssignalen werkt niet meer.
Zo snel mogelijk laten controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak
brandt in combinatie
met een melding op het
display.
een bedieningsfout van de
bestuurder.
Probeer de gewenste handeling nogmaals uit te
voeren.
knippert in combinatie
met een geluidssignaal
en een melding op het
display.
een storing in de
versnellingsbak.
Zo snel mogelijk laten controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.
30
Cockpit
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Verklikkerlampje
statussignaleertWat te doen
Elektronische
startblokkering
brandt.
dat de sleutel in het
contactslot niet wordt
herkend.
Starten is niet mogelijk.
Probeer een reservesleutel en laat de defecte sleutel
controleren door het PEUGEOT-netwerk.
Rubriek "Voordat u gaat rijden - Toegang tot de auto".
Emissieregelingknippert of blijft branden.een storing in het systeem.
Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een gekwaliceerde
werkplaats.
Laag brandstofniveau
brandt en wijzer van
de brandstofmeter in
gebied E.
een bijna lege brandstoftank.
Wacht niet met tanken. De actieradius met de
resterende hoeveelheid brandstof is afhankelijk van
de rijstijl, het proel van de weg, de verstreken tijd en
het aantal kilometers dat is gereden sinds het lampje
brandt.
Roetlter
brandt, in combinatie
met een geluidssignaal
en een melding op het
display.
dat het roetlter verstopt
begint te raken.
Voer zodra het mogelijk is een regeneratie van het
roetlter uit.
Rubriek "Onderhoud - Controles".
Water in brandstoflter
brandt, met een melding
op het display.
dat er water in het
brandstoflter (diesel) is
terechtgekomen.
Laat het lter aftappen door het PEUGEOT -netwerk of
door een gekwaliceerde werkplaats.
Rubriek "Onderhoud - Controles".
Voorgloeien dieselmotorbrandt.
dat voorgloeien van de
dieselmotor noodzakelijk is
(tot ongeveer 30 seconden
bij extreem lage
buitentemperaturen).
Wacht tot het lampje uit is alvorens de motor te starten.
Zet als de motor niet aanslaat het contact weer aan
en wacht nogmaals tot het lampje uitgaat. Start
vervolgens de motor.
31
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Cockpit
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Verklikkerlampje
statussignaleertWat te doen
Parkeerlichtenbrandt.
dat deze stand handmatig is
geselecteerd.
Draai de ring van de lichtschakelaar in de eerste stand.
Dimlicht
brandt.
dat deze stand handmatig is
geselecteerd.
Draai de ring van de lichtschakelaar in de tweede
stand.
Grootlicht
dat de lichtschakelaar naar de
bestuurder toe is getrokken.
Trek de lichtschakelaar nogmaals naar u toe om weer
van grootlicht naar dimlicht over te schakelen.
Richtingaanwijzers
knippert met
geluidssignaal.
een verandering van richting,
via de bedieningshendel.
Naar rechts: hendel omhoog bewegen.
Naar links: hendel omlaag bewegen.
Alarmknipperlichten
knippert met
geluidssignaal.
dat de schakelaar van de
alarmknipperlichten is ingedrukt.
Deze schakelaar bevindt zich
centraal op het dashboard.
De richtingaanwijzers links en rechts knipperen
gelijktijdig, samen met de bijbehorende
controlelampjes.
Mistlampen vóórbrandt.
dat de knop op het dashboard
is ingedrukt.
Handmatige bediening.
De mistlampen werken alleen als de parkeerlichten of
het dimlicht is ingeschakeld.
Mistachterlichtenbrandt.
dat de knop op het dashboard
is ingedrukt.
Handmatige bediening.
De mistachterlichten werken alleen als het dimlicht
is ingeschakeld. Bij normaal zicht mogen de
mistachterlichten niet zijn ingeschakeld.
32
Cockpit
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Verklikkerlampje
statussignaleertWat te doen
Snelheidsregelaarbrandt.
het inschakelen van de
snelheidsregelaar.
Handmatige bediening.
Rubriek "Voordat u gaat rijden -
Stuurkolomschakelaars".
Intelligent Traction
Control
brandt.
het inschakelen van
de Intelligent Traction
Control.
Handmatige bediening.
Rubriek "Veiligheid - Veilig rijden".
33
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Cockpit
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
DisplayweergavesignaleertWat te doen
Stop & Start
brandt.
de activering van de STOP-
stand als de auto tot stilstand
is gekomen.
Zodra u wilt wegrijden, gaat het controlelampje uit
en wordt de motor automatisch weer gestart in de
START-stand.
knippert enkele
seconden en gaat
vervolgens uit.
dat de STOP-stand tijdelijk
niet beschikbaar is of dat de
START-stand automatisch is
geactiveerd.
Bijzonderheden m.b.t. de STOP-stand en START-
stand.
Rubriek "Voordat u gaat rijden - Starten en stoppen".
Schakelindicatorpijl omhoog.
de mogelijkheid om één
versnelling op te schakelen.
Rubriek "Voordat u gaat rijden - Versnellingsbak en
stuurwiel".
Stand van de
hoogteverstelling van de
koplampen
een stand van de
koplampen.
een van de standen 0 t/m 3,
afhankelijk van de belading
van de auto.
Instellen met de toetsen op het bedieningspaneel
links van het stuurwiel.
Rubriek "Voordat u gaat rijden -
Stuurkolomschakelaars".
Buitentemperatuur (°C/°F)
temperatuuraanduiding
knippert en melding op
display.
weersomstandigheden met
kans op gladheid.
Wees extra oplettend en rem niet bruusk.
Rubriek Veiligheid - Veilig rijden".
Datum (JJJJ/MM/DD)
Tijd (UU:MM)
instelling:
Datum.
Tijd.
een instelling met de toets SET/
Terug van het bedieningspaneel
naast het stuurwiel.
Rubriek "Technologie aan boord - Conguratie van
de auto".
34
Cockpit
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
BRANDSTOFNIVEAUMETER
Het brandstofniveau wordt aangegeven
zodra het contact wordt aangezet.
De wijzer staat op:
- f (full - vol): de inhoud van de
brandstoftank bedraagt ongeveer 45 liter.
- e (empty - leeg): de brandstoftank is
bijna leeg, het verklikkerlampje blijft
branden.
Het lampje gaat branden op het moment dat
er nog ongeveer 6 liter brandstof in de tank
aanwezig is.
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR
- wacht ongeveer een kwartier tot de motor
is afgekoeld om het niveau te controleren
en eventueel koelvloeistof bij te vullen.
Let erop dat het koelcircuit onder
druk staat. Draai om brandwonden te
voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen
los om de druk te laten dalen.
Controleer, als de druk eenmaal is gedaald, het
niveau en verwijder de dop om koelvloeistof bij te
vullen.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of
een gekwaliceerde werkplaats als de wijzer in
het rode gebied blijft staan.
EMISSIEREGELING
EOBD (European On Board Diagnosis) is
een Europees diagnosesysteem dat de
emissieregeling bewaakt en ervoor zorgt
dat de auto voldoet aan de normen voor de
uitstoot van:
- CO (koolmonoxide),
- HC (koolwaterstoffen),
- NOx (stikstofoxide) of roetdeeltjes;
de lambdasondes voor en achter de
katalysator voeren de controle uit.
Raadpleeg de rubriek "Onderhoud -
Niveaus".
Raadpleeg de rubriek "Onderhoud -
Niveaus".
In het geval van een storing in de
emissieregeling wordt de bestuurder
gewaarschuwd door het knipperen van
dit specieke waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel.
Als de wijzer in het rode gebied
komt of het lampje gaat branden:
De wijzer van de
koelvloeistoftemperatuurmeter bevindt
zich tussen c (cold - koud) en h (hot -
warm): de temperatuur is in orde.
Onder zware gebruiksomstandigheden of bij
warm weer kan de wijzer in de buurt van het
rode gebied komen.
- stop onmiddellijk en zet het contact af.
De koelventilator kan nog ongeveer
10 minuten blijven werken.
35
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Cockpit
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
ONDERHOUDSINDICATOR
WAARSCHUWINGSLAMPJE MOTOROLIE
DIMMER DASHBOARDVERLICHTING
De lichtsterkte van de dashboardverlichting kan
worden ingesteld als de parkeerverlichting is
ingeschakeld.
Raadpleeg het overzicht van de
onderhoudsbeurten in het garantie-
en onderhoudsboekje dat u bij de
aflevering van de auto is overhandigd.
Na enkele seconden schakelt het display
weer over naar de normale weergave.
Stel de lichtsterkte van de
dashboardverlichting en van
het bedieningspaneel van de
autoradio in met deze toetsen.
Het display van het instrumentenpaneel
geeft de afstand tot de volgende
onderhoudsbeurt aan volgens het
onderhoudsschema van de fabrikant
dat staat vermeld in het garantie- en
onderhoudsboekje. Deze afstand wordt
bepaald op basis van de afgelegde afstand
sinds de vorige onderhoudsbeurt.
Te lage motoroliedruk
Motorolie verouderd/vervuild
(uitsluitend 1.3 HDi 75 pk)
Het waarschuwingslampje blijft
branden in combinatie met een
melding op het display van het
instrumentenpaneel als het
systeem een te lage motoroliedruk
signaleert.
Het waarschuwingslampje knippert in
combinatie met een melding op het
instrumentenpaneel als het systeem
signaleert dat de motorolie verouderd
of vervuild is. Het knipperen van dit lampje
duidt niet op een storing, maar is voor de
bestuurder het signaal dat zo snel mogelijk een
onderhoudsbeurt moet worden uitgevoerd.
Als de onderhoudsbeurt niet is
uitgevoerd en de veroudering/vervuiling
van de olie een tweede stadium heeft
bereikt, gaat op het instrumentenpaneel
het waarschuwingslampje van de emissieregeling
van de motor branden en wordt het motortoerental
beperkt tot 3000 t/min.
Om het ontstaan van motorschade
te voorkomen is het raadzaam de
onderhoudsbeurt zodra het waarschuwingslampje
motorolie begint te knipperen, zo spoedig mogelijk
te laten uitvoeren.
Stop onmiddellijk: parkeer de auto, zet het contact
af en neem contact op met het PEUGEOT -netwerk
of met een gekwaliceerde werkplaats.
Als de onderhoudsbeurt nog niet uitgevoerd is en
de motorolie de kans krijgt om het derde stadium
van vervuiling/veroudering te bereiken, wordt het
motortoerental beperkt tot 1500 t/min, zodat er
geen motorschade kan ontstaan.
36
Toegang tot de auto
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Centrale vergrendeling
Uitklappen/inklappen van de sleutel
Ontgrendelen van de auto
Ontgrendelen van de achterdeuren of
de achterklep
Druk op deze knop om de sleutel
uit te klappen.
Druk om de sleutel in te klappen
op de knop en duw de sleutel in
de houder.
Supervergrendeling
De supervergrendeling wordt uitgeschakeld:
- door de portieren te openen,
- als het contact in de stand MAR wordt
gezet.
AFSTANDSBEDIENING
Druk op deze knop om uitsluitend
de voorportieren (Bestelwagen)
of alle deuren (Combi) te
ontgrendelen.
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het twee keer knipperen van de
richtingaanwijzers.
Druk op deze knop om de
laadruimte (Bestelwagen) of
uitsluitend de achterdeuren of de
achterklep (Combi) te ontgrendelen.
Druk kort op deze knop om
alle deuren van uw auto te
vergrendelen. Het vergrendelen
wordt bevestigd door het één keer
knipperen van de richtingaanwijzers.
Als een van de portieren of deuren is
geopend of niet goed is gesloten, werkt
de centrale vergrendeling niet. Dit wordt
bevestigd door het drie keer knipperen van
de richtingaanwijzers.
Druk deze knop twee keer in
om de supervergrendeling in te
schakelen.
De supervergrendeling blokkeert
het van binnenuit en van
buitenaf openen van de portieren. Laat
geen personenen in de auto achter als de
supervergrendeling is ingeschakeld. Het
inschakelen van de supervergrendeling
wordt bevestigd door het één keer knipperen
van de richtingaanwijzers.
Wanneer u bij het inklappen niet op
de knop drukt, kan het mechanisme
beschadigd raken.
37
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Toegang tot de auto
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Ruiten openen met de
afstandsbediening
Ruiten sluiten met de
afstandsbediening
Zorg er altijd voor dat er geen
obstakels zijn die het sluiten van
de ruiten kunnen verhinderen. De
antiklemvoorziening werkt tijdens deze
handelingen niet.
Als u de ruiten bij het verlaten van de auto
op een kier wilt laten staan, moet u de
interieurbeveiliging van de alarminstallatie
uitschakelen.
Als u deze knop meer dan drie
seconden ingedrukt houdt,
worden de ruiten geopend. Houd
de knop ingedrukt tot de ruiten
de gewenste positie hebben bereikt. De
ruitbeweging stopt als u de knop loslaat.
De ruiten kunnen ook gesloten worden door
de sleutel in een van de voorportiersloten
linksom of rechtsom te draaien.
De ruiten kunnen ook geopend worden door
de sleutel in een van de voorportiersloten
linksom of rechtsom te draaien.
Als u deze knop meer dan
drie seconden ingedrukt houdt,
worden de ruiten gesloten. Houd
de knop ingedrukt tot de ruiten
de gewenste positie hebben bereikt. De
ruitbeweging stopt als u de knop loslaat.
38
Toegang tot de auto
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
SLEUTEL
Met de sleutel kunt u de sloten van de auto
vergrendelen en ontgrendelen, de tankdop
openen en sluiten en de motor starten en
afzetten.
BATTERIJ AFSTANDSBEDIENING
Referentie: CR 2032/3 V.
- wip met de schroevendraaier de
batterijhouder 2 los,
- verwijder de batterij 3 en plaats de
nieuwe batterij op de juiste manier,
- plaats de batterijhouder 2 in de
sleutel en draai de schroef 1 vast.
Batterij van afstandsbediening
vervangen
Wanneer niet de voorgeschreven
batterij gebruikt wordt, kan de
afstandsbediening beschadigd raken.
Gebruik uitsluitend dezelfde batterijen
of batterijen met gelijkwaardige
eigenschappen, zoals voorgeschreven door
het PEUGEOT-netwerk. Lever gebruikte
batterijen in bij een speciaal inzamelpunt.
- druk op de knop om de sleutel
uit te klappen,
- draai de schroef 1 van het
gesloten hangslot in de
richting van het geopende
hangslot met een kleine
schroevendraaier,
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
39
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Toegang tot de auto
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
ELEKTRONISCHE
STARTBLOKKERING
Alle sleutels zijn voorzien van een chip voor
de elektronische startblokkering.
Dit systeem blokkeert het brandstofsysteem
van de motor en wordt automatisch
ingeschakeld zodra de sleutel uit het contact
wordt verwijderd.
Bij het aanzetten van het contact moet de
code van de sleutel worden herkend door de
startblokkering.
Als de sleutel wordt herkend, gaat
dit verklikkerlampje uit en kan de
motor worden gestart.
Als de sleutel niet wordt herkend, kan de
motor niet worden gestart. Start de auto met
een andere sleutel en laat de defecte sleutel
controleren door het PEUGEOT-netwerk.
Gebruiksvoorschrift
Breng geen wijzigingen aan in de
elektronische startblokkering.
Speel niet met de knop van de
afstandsbediening, om te voorkomen dat de
portieren per ongeluk ontgrendeld worden.
Als zich in de buurt van de
afstandsbediening andere apparaten
bevinden die in hetzelfde frequentiegebied
werken (mobiele telefoons, alarmsystemen
van gebouwen), kan de werking van de
afstandsbediening tijdelijk verstoord worden.
Let er bij het aanschaffen van een
tweedehands auto op dat:
- u in het bezit bent van een codekaart,
- uw sleutels door het PEUGEOT netwerk
in het elektronische geheugen worden
opgeslagen, zodat u er zeker van kunt
zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de
enige zijn waarmee de auto kan worden
gestart.
CODEKAART
De codekaart wordt u bij aflevering van
de auto samen met de twee sleutels
overhandigd.
Op deze kaart staat de identificatiecode die
het -netwerk nodig heeft bij werkzaamheden
aan de elektronische startblokkering. De
code is afgedekt, verwijder de film alleen als
dit strikt noodzakelijk is.
Bewaar de codekaart op een veilige plaats
buiten de auto.
Neem de codekaart mee wanneer u een
verre reis maakt en bewaar de kaart bij uw
persoonlijke documenten.
Het rijden met vergrendelde portieren
kan in geval van nood de toegang tot
het interieur belemmeren.
Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen
in de auto) de sleutel met afstandsbediening
mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor
korte duur.
40
Toegang tot de auto
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
ALARM
Het alarm bestaat uit:
- een omtrekbeveiliging met sensoren op
de portieren, deuren en motorkap en op
de elektrische voeding,
- een interieurbeveiliging,
- een beveiliging tegen opkrikken en wegslepen,
- een beveiliging bij het plaatsen van een
sleutel in het contactslot.
Het systeem bevat een sirene.
Inschakelen van het alarm
Controleer eerst of alle portieren goed zijn
gesloten.
Druk op deze schakelaar om
het alarm in te schakelen. De
beveiliging wordt na enkele
seconden ingeschakeld.
Als het alarm in de waakfase is, wordt bij een
inbraak gedurende ongeveer 30 seconden
de sirene geactiveerd, waarbij tevens de
richtingaanwijzers gaan knipperen.
Het alarm komt vervolgens terug in de
waakfase.
Het alarm gaat tevens af nadat de
elektrische voeding is onderbroken en weer
wordt aangesloten.
Uitschakelen met de afstandsbediening
Uitschakelen met de sleutel
Ontgrendel de portieren met de sleutel en
stap in de auto. Zet het contact in de stand
MAR; de identificatie van de sleutelcode
zorgt ervoor dat de sirene stopt.
Uitschakelen van de interieurbeveiliging en
de beveiliging tegen opkrikken en wegslepen
Gebruiksvoorschrift
Als de sirene per ongeluk afgaat, kunt u
deze snel uitschakelen door de auto met de
afstandsbediening te ontgrendelen.
Als u de auto wilt vergrendelen zonder het
alarmsysteem in te schakelen, vergrendel
de auto dan met de sleutel in het slot
(bijvoorbeeld om de auto te wassen).
Druk op deze knop. Het
alarmsysteem wordt
uitgeschakeld op het moment dat
de auto wordt ontgrendeld.
Signalering van inbraakpogingen
Wanneer iemand tijdens uw
afwezigheid heeft geprobeerd
om in te breken in uw auto,
wordt u daar bij terugkomst op
geattendeerd door het knipperen
van het verklikkerlampje van de elektronische
startblokkering of een waarschuwingsmelding
op het display van het instrumentenpaneel.
Druk om de interieurbeveiliging
en de beveiliging tegen opkrikken
en wegslepen uit te schakelen
op de knop op de plafonnier van
de auto. Dit dient u, zolang u wilt
dat deze beveiligingen zijn uitgeschakeld,
telkens nadat u het contact hebt uitgezet te
herhalen.
41
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Toegang tot de auto
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
OPENEN VAN BUITENAF
Bestuurdersportier
Ontgrendel het portier van buitenaf met de
afstandsbediening.
Trek de portiergreep naar u toe.
Steek als de afstandsbediening niet werkt
het metalen gedeelte van de sleutel in het
slot van het bestuurdersportier.
Schuifdeur
Trek de handgreep naar u toe en vervolgens
naar achteren.
Open de schuifdeur volledig voorbij het
zware punt.
Als de brandstofvulklep is geopend,
houdt een veiligheidssysteem de
schuifdeur tegen (Combi).
Achterklep (Combi)
Trek na het ontgrendelen van de auto met de
afstandsbediening of de sleutel aan de handgreep
in het midden en trek de achterklep open.
Houd als de auto op een helling staat
de schuifdeur vast bij het open- en
dichtschuiven. Anders kan de schuifdeur
sneller open- of dichtgaan dan de bedoeling
is en letsel veroorzaken.
Ga om veiligheidsredenen en om storingen
te voorkomen niet rijden als de schuifdeur is
geopend.
42
Toegang tot de auto
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
OPENEN VAN BINNENUIT
Bestuurdersportier
Trek aan de binnenportiergreep om het
portier te ontgrendelen.
Anti-overvalsysteem: zodra een snelheid
van ongeveer 20 km/h wordt bereikt, kunt u
aan het kenmerkende klikgeluid horen dat
de auto automatisch wordt vergrendeld.
Deze functie kan worden geconfigureerd via
het configuratiemenu; selecteer "Autoclose"
en vervolgens "ON" of "OFF".
De functie is bij aflevering van de auto
uitgeschakeld.
Openen van de achterdeuren tot 180°
Druk om de openingshoek van de deur
te vergroten op de haak terwijl u de deur
volledig opent.
Achterdeuren
De asymmetrische achterdeuren (60/40)
hebben vier vergrendelingspunten, waarvan
één in het midden.
Trek de handgreep naar u toe.
Open eerst de grote achterdeur. Trek
vervolgens aan de hendel van de kleine
deur om deze te ontgrendelen en te openen.
De twee achterdeuren gaan open tot een
hoek van 90°.
Het rijden met een geopende kleine
achterdeur is toegestaan voor het
vervoer van lange voorwerpen. Houd u
hierbij aan de wettelijke voorschriften met
betrekking tot het markeren van uitstekende
voorwerpen voor achteropkomend verkeer.
Raadpleeg de rubriek "Technologie aan
boord - Configuratie van de auto".
43
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Toegang tot de auto
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Gebruiksvoorschrift
Controleer of de rail op de vloer vrij is van
voorwerpen die het openen of sluiten van de
schuifdeur kunnen verhinderen.
Voorkom dat het verkeer wordt gehinderd.
LaadruimteSchuifdeur (Combi)
Trek aan de hendel A en open de schuifdeur
volledig voorbij het zware punt.
Achterdeuren
Schuif de hendel B naar rechts om de
deuren te openen.
Houd als de auto op een helling staat
de schuifdeur vast bij het open- en
dichtschuiven. Anders kan de schuifdeur
sneller open- of dichtgaan dan de bedoeling
is en letsel veroorzaken.
Ga om veiligheidsredenen en om storingen
te voorkomen niet rijden met geopende
schuifdeuren.
Druk één keer op de knop
om de schuifdeur en de
achterdeuren (Bestelwagen)
vanuit de bestuurdersplaats te
ontgrendelen.
Achterklep (Combi)
Als de accu leeg is of de centrale
vergrendeling niet werkt, kan de achterklep
mechanisch vanuit de bagageruimte worden
ontgrendeld.
Open de schuifdeur en klap de achterstoelen
volledig weg.
Druk in de bagageruimte op de hendel om
de achterklep te ontgrendelen.
44
Toegang tot de auto
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
SLUITEN VAN BINNENUIT
Centrale vergrendeling
Duw de binnenhandgreep omlaag om de
complete auto of het desbetreffende portier
te vergrendelen. Als echter één van de
portieren of deuren is geopend of niet goed
is gesloten, werkt de centrale vergrendeling
niet.
Neem altijd de sleutel mee als u de
auto verlaat, zelfs al is dit voor korte
duur.
Sluiten vanuit de 180° geopende stand
De deurvanger komt bij het sluiten van
de achterdeuren automatisch in de
oorspronkelijke positie, wanneer eerst de
kleine deur wordt gesloten.
Laadruimte
Druk op de knop om de
schuifdeuren en achterdeuren
(Fourgonnette) vanuit de cockpit
te vergrendelen.
Anti-overvalsysteem
Na het wegrijden worden de portieren van
de cockpit en de deuren van de laadruimte
automatisch vergrendeld zodra een snelheid
van ongeveer 20 km/h wordt bereikt.
Zolang er gedurende de rit geen portier
wordt geopend, blijven de portieren
vergrendeld.
Deze functie kan worden geconfigureerd via
het configuratiemenu: selecteer "Autoclose"
en vervolgens "ON" of "OFF".
De functie is bij de aflevering van de auto
uitgeschakeld.
45
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Toegang tot de auto
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Schuifdeur (Combi)
Gebruik de handgreep om de schuifdeur
tot voorbij het zware punt te schuiven en
het schuiven in gang te zetten. Houd de
schuifdeur vervolgens met behulp van de
handgreep vast bij het dichtschuiven tot hij
is vergrendeld.
Kindersloten
Beide achterportieren zijn voorzien van een
kinderslot om het openen van binnenuit te
verhinderen.
FDraai de knop van beide achterportieren
een kwart omwenteling met de
contactsleutel.
SLUITEN VAN BUITENAF
Schuifdeur
Trek de handgreep naar buiten en
vervolgens naar voren om de deur voorbij
het zware punt te schuiven (bestelwagen) of
uit de blokkeerstand te halen (Combi).
Schuif de deur helemaal dicht.
Achterdeuren
Sluit eerst de kleine deur, deze wordt bij het
sluiten automatisch vergrendeld.
Sluit de grote deur met de handgreep.
Achterklep (Combi)
Trek de achterklep omlaag met behulp van
de handgreep aan de binnenzijde.
Houd als de auto op een helling staat
de schuifdeur vast bij het dichtschuiven
tot hij is vergrendeld. Anders kan de
schuifdeur als gevolg van de zwaartekracht
sneller open- of dichtgaan dan de bedoeling
is en letsel veroorzaken.
46
Stuurkolomschakelaars
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
LICHTSCHAKELAAR
Draai de ring met het witte merkteken in de
gewenste stand, met het contact AAN.
Alle verlichting uit
Parkeerverlichting aan
Dit wordt aangegeven door
middel van een controlelampje op
het instrumentenpaneel.
Dimlicht/grootlicht aan
Schakelen tussen dim- en grootlicht
Trek de lichtschakelaar naar u toe.
Lichtsignaal
Richtingaanwijzers
Functie "snelweg"
Deze functie is bedoeld om een verandering
van rijbaan aan te geven tijdens het rijden
op de snelweg.
Wanneer u de lichtschakelaar kort omhoog
of omlaag duwt zonder het zware punt te
passeren, knipperen de richtingaanwijzers
driemaal.
Trek de lichtschakelaar iets naar
u toe, ongeacht de stand van de
ring.
Links: omlaag. Het pijlvormige
groene lampje op het
instrumentenpaneel knippert.
Rechts: omhoog. Het pijlvormige
groene lampje op het instrumentenpaneel
knippert.
Draai de ring in de juiste stand.
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd
door het inschakelen van de parkeerlichten
aan de kant van het verkeer.
Contact in de stand STOP of contactsleutel
verwijderd uit het slot:
Fdraai de ring in de stand "Alle verlichting
uit" en vervolgens in de stand
"Parkeerlichten aan",
Fbeweeg de lichtschakelaar omhoog of
omlaag om de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer in te schakelen
(voorbeeld: rechts van de weg parkeren;
lichtschakelaar omlaag duwen;
parkeerlichten links gaan branden).
Het inschakelen wordt bevestigd door het
branden van het controlelampje van de
parkeerlichten.
Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de
lichtschakelaar in de middelste stand en zet
de ring in de stand "Alle verlichting uit".
47
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Stuurkolomschakelaars
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Koplampen verstellen
Pas de stand van de koplampen aan de
belading van de auto aan.
De koplampen kunnen uitsluitend worden
versteld als het grootlicht of dimlicht is
ingeschakeld.
Druk herhaaldelijk op deze
schakelaars op het dashboard om
de koplampen te verstellen.
Mistlampen
De bediening bevindt zich op het paneel op
het dashboard.
Mistlampen voor en achter
De mistlampen mogen uitsluitend
worden gebruikt bij dichte mist of zware
sneeuwval.
Bij helder of regenachtig weer, zowel
overdag als 's nachts, is het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebruikers en
daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te schakelen
zodra ze niet meer nodig zijn.
"Follow me home"-verlichting
Doordat het dimlicht tijdelijk blijft branden
na het afzetten van het contact, blijft de
omgeving vóór de auto verlicht en wordt het
uitstappen bij weinig licht vergemakkelijkt.
Inschakelen
Verwijder de contactsleutel of zet deze in de
positie STOP en trek binnen 2 minuten na
het afzetten van de motor de lichtschakelaar
naar u toe.
Telkens als u aan de lichtschakelaar trekt,
wordt de ingeschakelde verlichtingsduur met
30 seconden verlengd, tot een maximum
van 210 seconden. Als deze ingeschakelde
verlichtingsduur is verstreken, dooft de
verlichting automatisch.
Uitschakelen
Trek de lichtschakelaar naar u toe en houd
deze minimaal 2 seconden vast.
De mistlampen vóór werken
in combinatie met de
parkeerverlichting en het dimlicht.
De mistachterlichten werken in
combinatie met het dimlicht.
Druk op een van deze schakelaars om de
gewenste verlichting in te schakelen.
Als de hendel de eerste
keer wordt bediend, gaat het
verklikkerlampje branden en
verschijnt er een melding op het
display. Dit controlelampje blijft
branden totdat de functie automatisch wordt
uitgeschakeld.
Een verklikkerlampje op het
display geeft de geselecteerde
stand aan (0, 1, 2, 3).
48
Stuurkolomschakelaars
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Ruitenwissers vóór
De ruitenwissers werken uitsluitend als het
contact in de stand MAR staat.
De schakelaar heeft vier standen. Het is
mogelijk 3 snelheden te kiezen door aan de
ring te draaien.
Raadpleeg voor het vervangen van
wisserbladen de rubriek "Snel weer op
weg - Wisserbladen vervangen".
Gebruiksvoorschrift
Controleer bij vorst vóór het inschakelen
van de ruitenwissers of de ruitenwissers vrij
kunnen bewegen.
Interval.
Constant wissen met lage snelheid.
Constant wissen met hoge snelheid.
Eén keer wissen: schakelaar kort omhoog
bewegen.
Ruitensproeiers vóór
Beweeg de hendel omlaag: alleen de
ruitensproeiers vóór treden in werking.
Houd de hendel omlaag: de ruitensproeiers
vóór treden in werking, waarna enige tijd de
ruitenwissers worden ingeschakeld.
Raadpleeg voor het bijvullen van het
reservor de rubriek "Onderhoud - Niveaus".
Ruitenwisser achter
De ruitenwisser is op de ruit van
de grote achterdeur geplaatst.
Draai aan de ring.
Ruitensproeier achter
De ruitensproeier achter is naast het derde
remlicht ingebouwd.
Beweeg de hendel omhoog: alleen de
ruitensproeier treedt in werking.
Houd de hendel vast: de ruitensproeier
treedt in werking, waarna gedurende enige
tijd de ruitenwisser worden ingeschakeld.
49
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Stuurkolomschakelaars
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Opnieuw activeren
- Druk nogmaals op de
toets op het uiteinde van
de hendel.
of
- Trap het gaspedaal in tot een snelheid
is bereikt die dicht bij de ingestelde
snelheid ligt.
- Schakel de versnelling in die was
ingeschakeld toen de snelheid werd
ingesteld.
De auto neemt de laatst ingestelde snelheid
weer aan.
Als de functie wordt ingeschakeld, gaat
het verklikkerlampje "Snelheidsregelaar"
branden op het instrumentenpaneel.
SNELHEIDSREGELAAR
Voor het instellen van de gewenste
wagensnelheid.
Met dit systeem kan de bestuurder bij
normaal doorstromend verkeer met een
constante zelf ingestelde snelheid rijden
zonder dat het gaspedaal ingetrapt hoeft te
worden.
Deze voorziening werkt alleen bij snelheden
boven 30 km/h en met minimaal de tweede
versnelling ingeschakeld.
Selecteren van de
functie
- Zet de ring in de
stand ON. De
snelheidsregelaar is
geselecteerd, maar nog
niet geactiveerd en er
is nog geen snelheid
ingesteld.
Eerste keer activeren /
Instellen van een
snelheid
- Breng uw auto met
het gaspedaal op de
gewenste snelheid.
- Beweeg de hendel gedurende minimaal
één seconde omhoog (+) en laat
vervolgens de hendel los.
De snelheid is nu in het geheugen opgeslagen.
U kunt het gaspedaal loslaten, deze snelheid
wordt door de auto gehandhaafd.
Tijdelijk overschrijden
van de ingestelde
snelheid
Het is mogelijk gas te
geven en tijdelijk met
een hogere snelheid dan de ingestelde
snelheid te rijden (bijvoorbeeld om een
inhaalmanoeuvre uit te voeren).
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt
de ingestelde snelheid weer aangenomen.
Uitschakelen
- Druk op de toets op
het uiteinde van de
hendel.
of
- Trap op het rem- of koppelingspedaal.
De snelheidsregelaar wordt ook
uitgeschakeld als het ABS of de ESC
ingrijpt.
50
Stuurkolomschakelaars
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Ingestelde snelheid wijzigen
De ingestelde snelheid kunt u op twee
manieren verhogen:
Uitschakelen van de
functie
- Draai de ring in de stand
OFF of zet het contact af
om het systeem volledig
uit te schakelen.
Ingestelde snelheid annuleren
Als bij stilstaande auto het contact wordt
afgezet, wordt de ingestelde snelheid uit het
geheugen gewist.
Storing
Draai in het geval van een storing de
ring in de stand OFF en neem contact op
met het PEUGEOT-netwerk of met een
gekwalificeerde werkplaats.
Gebruiksvoorschrift
Let bij het wijzigen van de ingestelde snelheid
door het ingedrukt houden van de toets goed
op omdat de snelheid zeer snel kan worden
verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde
wegen of bij zeer druk verkeer.
Zet de versnellingspook nooit in de neutraalstand
als het systeem in werking is.
Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar
niet voorkomen dat de ingestelde snelheid
wordt overschreden. Bij het gebruik van de
snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen
tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Houd uw voeten bij de pedalen.
Om te voorkomen dat de werking van de pedalen
wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en
vast aan de bevestigingen op de vloer,
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Zonder het gaspedaal:
- beweeg de hendel
omhoog (+).
Beweeg de hendel kort
omhoog om de snelheid met
1 km/h te verhogen.
Met het gaspedaal:
- trap het gaspedaal in tot de gewenste
snelheid is bereikt,
- beweeg de hendel gedurende minimaal
één seconde omhoog (+) en laat deze
vervolgens los.
Verlagen van de ingestelde
snelheid:
- beweeg de hendel
omlaag (-); de nieuwe
snelheid wordt
automatisch in het
geheugen opgeslagen.
Beweeg de hendel kort omlaag om de
snelheid met 1 km/h te verlagen.
Houd de hendel omlaag om de snelheid
traploos te verlagen.
Houd de hendel omhoog om de snelheid
traploos te verhogen.
VASTE SNELHEIDSBEGRENZER
Met deze functie kan de maximumsnelheid
van de auto permanent worden begrensd
(volgens uitvoering en uitsluitend bij de
uitvoeringen met de motor 1.3 HDi 75 pk).
De maximumsnelheid kan op vier vooraf
ingestelde snelheden worden ingesteld:
90, 100, 110 of 130 km/h.
Een sticker in de auto geeft aan of
deze functie aanwezig is en welke
snelheid is ingesteld.
Deze functie kan niet door de bestuurder
worden uitgeschakeld of ingesteld.
51
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Spiegels en ruiten
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
BINNENSPIEGELBUITENSPIEGELS
Elektrisch bedienbare buitenspiegels
De schakelaar van de elektrisch bedienbare
buitenspiegels bevindt zich in het interieur
ter hoogte van de buitenspiegel.
Druk op de toets van de
achterruitverwarming om de
buitenspiegels te ontdooien.
Draai de knop naar links of rechts om de
te verstellen buitenspiegel te selecteren en
beweeg de knop in de gewenste richting om
de spiegel te verstellen.
Handbediening
De hendels voor het handmatig verstellen
van de buitenspiegels bevinden zich in het
interieur ter hoogte van de voet van elke
buitenspiegel.
Beweeg de hendel in de gewenste richting
om de spiegel te verstellen.
Met de hendel aan de onderzijde kan de
spiegel in 2 standen worden gezet.
In de dagstand staat de hendel naar voren.
Trek de hendel naar u toe om de spiegel in
de nachtstand (antiverblinding) te zetten.
Het glas van de buitenspiegels is sferisch om
het gezichtsveld naast de auto te vergroten.
De weergegeven objecten in de spiegels aan
bestuurders- en passagierszijde lijken verder af
dan ze in werkelijkheid zijn. Hiermee moet rekening
worden gehouden om de afstand ten opzichte van
achteropkomend verkeer goed in te schatten.
52
Spiegels en ruiten
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
RUITBEDIENING
Elektrische bediening
De elektrisch bedienbare ruit aan
de bestuurderszijde is voorzien van
een antiklemvoorziening en een
eentrapsbediening voor het openen en
sluiten.
Met de schakelaars op het
bestuurdersportier kan de bestuurder beide
voorportierruiten bedienen.
Met de schakelaar op het passagiersportier
kan alleen de ruit aan passagierszijde
worden bediend.
Eentrapsbediening
Houd de schakelaar lang ingedrukt om de
ruit aan de bestuurderszijde volledig te
openen of te sluiten.
De ruit stopt als opnieuw op de schakelaar
wordt gedrukt.
Activeer de beweging van de ruit door kort
op de schakelaar te drukken.
Handbediening
Draai aan de ruitslinger op het portierpaneel.
Gebruiksvoorschrift
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor
een korte periode, altijd de sleutel uit het
contact.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de ruit en de sponning bekneld
raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk daarvoor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan de
passagierszijde bedient, moet hij ervan
verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten
van de ruit verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd zijn
dat de passagier op de juiste manier gebruik
maakt van de elektrische ruitbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruit niet kunnen
bezeren.
ZIJRUITEN ACHTER (COMBI)
Kantel de hendel en druk deze helemaal
naar buiten om de geopende ruit vast te
zetten.
53
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Versnellingsbak en stuurwiel
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Gebruiksvoorschrift
Trap om soepel te kunnen schakelen het
koppelingspedaal altijd volledig in.
Om te voorkomen dat de werking van het
pedaal wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Laat tijdens het rijden niet uw hand op de
versnellingspook rusten. Zelfs een lichte belasting
op de pook kan na verloop van tijd slijtage aan de
onderdelen in de versnellingsbak veroorzaken.
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Achteruit
Schakel de achteruit pas in als de auto
volledig stilstaat.
Zet de pook met beleid in de
achteruitversnelling om bijgeluiden te
beperken.
De parkeerhulp (volgens uitvoering)
wordt bij het inschakelen van de
achteruitversnelling automatisch ingeschakeld;
hierbij klinkt een geluidssignaal.
Raadpleeg de rubriek "Technologie aan
boord - Parkeerhulp".
STUURWIEL VERSTELLEN
Zorg dat de auto stilstaat en ontgrendel het
stuurwiel door de hendel omlaag te duwen.
Zet het stuurwiel in de gewenste stand
(diepte en hoogte) en vergrendel het weer
door de hendel volledig omhoog te trekken.
Rijd altijd stapvoets als de weg onder
water staat of bij het oversteken van
een wed.
54
Versnellingsbak en stuurwiel
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
ELEKTRONISCH GESTUURDE
VERSNELLINGSBAK
Bij de elektronisch gestuurde
versnellingsbak met vijf versnellingen kunt
u kiezen tussen automatische bediening en
handmatig schakelen.
Deze versnellingsbak heeft twee
gebruiksmogelijkheden:
- een automatische stand om automatisch,
dus zonder tussenkomst van de
bestuurder, te schakelen.
- een handmatige stand om met de
selectiehendel zelf te schakelen.
De versnellingsbak kan worden bediend met:
1.een selectiehendel 1 op de
middenconsole, waarmee u de
rijstand, de achteruitversnelling en de
neutraalstand kunt selecteren en zelf
kunt schakelen in de handmatige stand,
2.een knop 2 om het programma voor
zuinig rijden in of uit te schakelen.
Bedienen van de selectiehendel
Elke stand van de selectiehendel wordt
geselecteerd vanuit de middelste stand.
N: neutraalstand.
Trap het rempedaal in en selecteer deze
stand om te kunnen starten. Beweeg de
selectiehendel daarvoor naar rechts en
vervolgens omhoog.
R: achteruitversnelling.
Houd bij stilstaande auto het rempedaal
ingetrapt en beweeg de selectiehendel naar
rechts en vervolgens omlaag.
M + / -: schakelen in de handmatige stand.
Houd de selectiehendel naar links om
deze stand te selecteren en beweeg de
selectiehendel vervolgens:
- naar de + om op te schakelen,
- naar de - om terug te schakelen.
Weergave op het instrumentenpaneel
N. Neutral (neutraalstand).
R. Reverse (achteruit).
1 2 3 4 5. Ingeschakelde versnelling.
AUTO. Gaat branden als de automatische
stand wordt geselecteerd; gaat uit als de
handmatige stand wordt geselecteerd.
E. Gaat branden als het programma voor
zuinig rijden wordt ingeschakeld; gaat uit
als het programma wordt uitgeschakeld.
A: automatische stand.
Houd de selectiehendel naar links om deze
stand te selecteren.
E: programma voor zuinig rijden.
Druk op deze knop om dit programma in of
uit te schakelen.
55
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Versnellingsbak en stuurwiel
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Starten van de auto
Trap altijd het rempedaal in.
Start de motor; de versnellingsbak wordt
automatisch in de neutraalstand gezet.
De selectiehendel blijft in de stand staan die
was geselecteerd voordat het contact werd
afgezet.
Op het display van het instrumentenpaneel
verschijnt een "N" en er klinkt een
geluidssignaal wanneer u het rempedaal
loslaat om u erop te attenderen dat een
andere versnelling is ingeschakeld dan is
geselecteerd met de selectiehendel.
Selecteer de eerste versnelling
(selectiehendel naar de + bewegen) of de
achteruitversnelling (stand R).
Op het display van het instrumentenpaneel
verschijnt "1" of "R".
Zet de handrem vrij.
Laat het rempedaal los en geef gas.
De bij het afzetten van het contact
ingeschakelde stand (AUTO of handmatig)
blijft in het geheugen opgeslagen tot de
motor weer gestart wordt.
Stilstaan - Wegrijden op een helling
Deze versnellingsbak is een elektronisch
gestuurde versnellingsbak zonder
koppelingspedaal.
Gebruik om de auto op een helling te
laten staan niet het gaspedaal, maar de
handrem. Wanneer u zich niet aan dit
voorschrift houdt, loopt u het risico dat
de koppeling oververhit raakt en schade
aan de versnellingsbak ontstaat.
Geef bij het wegrijden geleidelijk gas terwijl
u de handrem loszet.
Bij weinig grip is wegrijden in de 2
e
versnelling ook mogelijk (selectiehendel
twee keer richting "+" bewegen).
Automatische stand
Na het starten van de auto kunt u de
automatische stand inschakelen door de
stand A/M te selecteren.
Op het display van het
instrumentenpaneel verschijnen
de aanduidingen "AUTO" en de
ingeschakelde versnelling.
De versnellingsbak functioneert nu in de
auto-actieve stand, zonder tussenkomst van
de bestuurder.
De versnellingsbak kiest voortdurend de
meest geschikte versnelling aan de hand
van de volgende parameters:
- wagensnelheid,
- motortoerental,
- mate waarin het gaspedaal is ingetrapt.
Voor een maximaal comfort en een optimale
versnelling is het raadzaam om het bruusk
intrappen en loslaten van het gaspedaal te
vermijden.
Wanneer u het gaspedaal volledig intrapt,
schakelt de versnellingsbak een lagere
versnelling in voor een snellere acceleratie.
Trap het gaspedaal snel en diep in om
snel weg te rijden.
56
Versnellingsbak en stuurwiel
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Parkeren van de auto
Houd om de motor af te zetten het
rempedaal ingetrapt en:
- zet de versnellingsbak in de eerste
versnelling of de achteruitversnelling,
- trek de handrem aan om de auto volledig
stil te zetten.
- zet het contact af.
Tijdelijk een andere versnelling kiezen in de
automatische stand
U kunt ook zelf een andere versnelling
kiezen met behulp van de selectiehendel.
Hierdoor wordt de automatische stand niet
uitgeschakeld, maar u kunt wel tijdelijk
gebruikmaken van de functies van de
handgeschakelde stand (bijvoorbeeld om
een auto in te halen).
De aanduiding "AUTO" blijft op het display
van het instrumentenpaneel staan.
Programma voor zuinig rijden "ECO"
Dit programma vult de automatische
stand aan om het brandstofverbruik te
verminderen.
Druk op de knop E om het programma te
activeren.
Handmatige stand
Na het gebruik van de automatische stand
kunt u terugkeren naar de handmatige stand
door de stand A/M nogmaals te selecteren.
De aanduiding "E" verschijnt
op het display van het
instrumentenpaneel, bij "AUTO"
en de door de versnellingsbak
ingeschakelde versnelling.
De versnellingsbak kiest op basis van
de wagensnelheid, het motortoerental
en de mate waarin het gaspedaal is
ingetrapt de optimale versnelling om het
brandstofverbruik te beperken.
Op het display van het
instrumentenpaneel verdwijnt de
aanduiding "AUTO" en verschijnt
de ingeschakelde versnelling.
Het is niet nodig om uw voet van het
gaspedaal te nemen om te kunnen
schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling
is alleen mogelijk als de snelheid van de
auto en het motortoerental dit toestaan. Als
schakelen niet mogelijk is, geeft het systeem
een geluidssignaal.
Als de auto stapvoets rijdt, bijvoorbeeld bij
het naderen van een stopbord of een rood
verkeerslicht, schakelt de versnellingsbak
automatisch terug naar de eerste
versnelling.
Laat het rempedaal los nadat op het display
van het instrumentenpaneel de aanduiding
van de ingeschakelde versnelling is
verdwenen.
Stap nooit uit de auto als de
versnellingsbak in de neutraalstand
staat (stand N). Als de versnellingsbak in
deze stand staat, klinkt een geluidssignaal
als het contact wordt afgezet (contact in de
stand STOP).
57
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Versnellingsbak en stuurwiel
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Resetten
Zet het contact in de stand MAR.
Binnen 10 seconden moet de ingeschakelde
versnelling op het display van het
instrumentenpaneel verschijnen.
Als dat niet het geval is, zet dan het contact
in de stand STOP en wacht tot het display
van het instrumentenpaneel uitgaat.
Zet het contact nogmaals in de stand MAR.
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een melding op
het display, duidt dit erop dat de
versnellingsbak op de verkeerde
manier wordt bediend door de bestuurder.
Als bij aangezet contact dit lampje
gaat knipperen in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display van het instrumentenpaneel, duidt dit
op een storing in de versnellingsbak.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat als het probleem niet is verholpen het
systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwaliceerde
werkplaats.
Zet de selectiehendel tijdens het rijden
nooit in de neutraalstand (stand N).
Zet de selectiehendel alleen in de achteruit
(stand R) als de auto volledig stilstaat en het
rempedaal is ingetrapt.
Wanneer u gelijktijdig het gaspedaal en
het rempedaal intrapt, kan schade aan de
versnellingsbak ontstaan.
Noodloopfunctie - vertraagd wegrijden
Deze procedure moet worden toegepast
als het systeem het intrappen van het
rempedaal niet signaleert of in het geval
van een storing in de versnellingsbak bij het
starten van de motor.
Trap het rempedaal stevig in.
Draai de contactsleutel ten minste
7 seconden in de stand AVV.
De motor wordt gestart.
Het systeem blijft werken in de
noodloopfunctie: de versnellingsbak gebruikt
de 3
e
versnelling als hoogste versnelling en
de automatische stand is niet beschikbaar.
Laat als de motor niet kan worden gestart het
systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.
Storing
Als de auto lang stilstaat met
draaiende motor, is het raadzaam de
versnellingsbak in de neutraalstand
(stand N) te houden.
Als de auto stilstaat met draaiende
motor en de eerste of tweede
versnelling of de achteruitversnelling is
ingeschakeld, selecteert de versnellingsbak
in de volgende gevallen automatisch de
neutraalstand, waarbij een geluidssignaal
klinkt:
- het gas- en/of rempedaal wordt
gedurende 3 minuten niet ingetrapt,
- het rempedaal wordt al 10 minuten
ingetrapt,
- het bestuurdersportier is geopend en het
gas- en/of rempedaal wordt gedurende
1,5 seconde niet ingetrapt,
- storing in de versnellingsbak.
Wanneer uw auto gesleept wordt,
dient u ervoor te zorgen dat de
versnellingsbak in de neutraalstand
(stand N) staat.
Rijd altijd stapvoets als de weg onder
water staat of bij het oversteken van
een wed.
58
Versnellingsbak en stuurwiel
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
SCHAKELINDICATOR*
* Afhankelijk van de motoruitvoering.
Werking
Het systeem geeft uitsluitend adviezen als u rustig
rijdt.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen.
De keuze van de optimale versnelling hangt
namelijk altijd af van de situatie op de weg, de
verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het
al dan niet opvolgen van een schakeladvies van
het systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld.
Voorbeeld:
Dit systeem geeft aan welke versnelling
moet worden ingeschakeld om het
brandstofverbruik te reduceren.
Weergave op het instrumentenpaneel niveau 2
In rijsituaties waarin veel van de motor
wordt gevraagd (diep intrappen van
het gaspedaal, bijvoorbeeld tijdens een
inhaalmanoeuvre...) zal het systeem geen
schakeladvies geven.
Het systeem adviseert nooit:
- om de eerste versnelling in te schakelen,
- om de achteruitversnelling in te
schakelen.
- U rijdt in de derde versnelling.
- U trapt het gaspedaal redelijk ver in.
- Het systeem kan u in dit geval adviseren
een hogere versnelling in te schakelen.
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak kan naast de pijl ook
de geadviseerde versnelling worden
weergegeven.
Bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak is dit systeem uitsluitend
actief in de handgeschakelde stand.
De informatie wordt weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel in
de vorm van het controlelampje SHIFT in
combinatie met een pijl omhoog bij een
advies om op te schakelen.
Weergave op het instrumentenpaneel niveau 1
59
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Starten en stoppen
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
CONTACTSLOT
Stand STOP: stuurslot.
Het contact is afgezet.
Stand MAR: contact AAN.
Verschillende accessoires functioneren.
Stand AVV (Avviemento): startmotor.
De startmotor wordt in werking gezet.
Starten van de motor
Verklikkerlampje startblokkering
Gebruik als dit lampje brandt een
andere sleutel en laat de defecte
sleutel controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Verklikkerlampje voorgloeien
dieselmotor
Zet het contact in de stand MAR
terwijl de handrem is aangetrokken
en de versnellingsbak in de
neutraalstand staat.
Verklikkerlampje geopend portier
Controleer als dit lampje brandt
of de portieren, achterdeuren,
schuifdeuren en motorkap goed
zijn gesloten.
Afzetten van de motor
Zet de auto stil en draai, terwijl de motor
stationair draait, de contactsleutel in de
stand STOP.
Hang geen zware voorwerpen aan de
sleutel: dit kan namelijk storingen aan
het contactslot veroorzaken.
Bij lage temperaturen
In bergachtige en/of koude gebieden
wordt aanbevolen zogenaamde "winter"
brandstof te tanken die speciaal geschikt is
voor (zeer) lage temperaturen.
Wacht tot dit lampje uitgaat en zet
vervolgens de startmotor in werking (stand
AVV) tot de motor aanslaat.
Hoe lang het lampje brandt, is afhankelijk
van de weersomstandigheden.
Als de motor warm is, brandt het lampje
slechts een kort ogenblik en kunt u de motor
direct starten.
Laat de sleutel los zodra de motor draait.
Laat bij temperaturen onder -23°C
de motor gedurende vier minuten
stationair draaien. Dit is belangrijk voor de
goede werking en de levensduur van de
motor en de transmissie.
60
Starten en stoppen
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
HILL START ASSIST
Deze functie, die is geïntegreerd in het
ESC-systeem, vergemakkelijkt het wegrijden
op een helling, door uw auto, nadat u het
rempedaal hebt losgelaten, ongeveer
2 seconden op zijn plaats te houden. In
die tijd kunt u uw voet naar het gaspedaal
verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
- als de auto volledig stilstaat terwijl u het
rempedaal intrapt,
- bij draaiende motor,
- op hellingen met een percentage van
minimaal 5%,
Werking
Als de auto met draaiende motor op een
helling stilstaat, wordt deze even op zijn
plaats gehouden als u het rempedaal
loslaat en:
- bij een handgeschakelde versnellingsbak
de eerste versnelling of de neutraalstand
hebt ingeschakeld,
- bij een elektronisch bediende
versnellingsbak de stand A of M hebt
geselecteerd.
Als de auto met draaiende motor
bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld
is, wordt de auto even op zijn plaats
gehouden als u het rempedaal loslaat.
Als het gaspedaal niet binnen
2 seconden wordt ingetrapt, wordt
het systeem automatisch uitgeschakeld en
valt de remdruk geleidelijk weg. Tijdens
deze fase wijst een mechanisch geluid erop
dat de remmen loskomen en de auto in
beweging begint te komen.
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat u de hill start assist gebruikt.
Als u de auto moet verlaten terwijl de motor
draait, trek dan de handrem aan. Controleer
of het verklikkerlampje van de handrem op
het instrumentenpaneel constant brandt.
Storing
Bij een storing in de systeem
gaan op het instrumentenpaneel
deze verklikkerlampjes branden.
Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te
laten controleren.
In de STOP-stand van het Stop &
Start-systeem is de hill start assist
uitgeschakeld.
61
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Starten en stoppen
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
- bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: zet, terwijl de auto
stilstaat, de versnellingsbak in de
neutraalstand en laat de koppeling los,
- bij een auto met een elektronsich
gestuurdeversnellingsbak: houd,
terwijl de auto stilstaat, het rempedaal
ingetrapt.
Bijzonderheden: geen overgang naar de
STOP-stand
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- het bestuurderportier geopend is,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder
losgemaakt is,
- de achteruitversnelling is ingeschakeld,
- bepaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
regeneratie van het roetfilter,
rembekrachtiging, buitentemperatuur
enz.) dat niet toelaten.
In dat geval wordt een melding
weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel en gaat het
verklikkerlampje "S" gedurende
enkele seconden knipperen om
vervolgens te doven.
Dit is volkomen normaal.
STOP & START-SYSTEEM
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u
weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt
direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem, dat perfect is
aangepast aan het stadsverkeer, zorgt voor
een lager brandstofverbruik, minder uitstoot
van schadelijke stoffen en een aangename
rust in het interieur tijdens het wachten.
Werking
Overgang naar de STOP-stand van de motor
Het verklikkerlampje "S" op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de motor wordt afgezet:
Om te voorkomen dat de motor te
vaak wordt uitgezet als u langzaam
rijdt, wordt de motor uitsluitend automatisch
afgezet als de auto een snelheid van
minimaal 10 km/h heeft bereikt.
In de STOP-stand van het Stop & Start-
systeem is de hill holder uitgeschakeld.
Verlaat nooit de auto zonder eerst
het contact met de sleutel te hebben
afgezet.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem is afgezet; zet in
dat geval altijd het contact af en neem de
sleutel uit het contactslot.
62
Starten en stoppen
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Bijzonderheden: automatisch activeren van
de START-stand
De START-stand wordt automatisch
geactiveerd als:
- de auto wegrolt op een helling,
- de motor ongeveer drie minuten geleden
is afgezet door het Stop & Start-systeem,
- bepaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur
enz.) dit niet toelaten.
Gebruiksvoorschrift
Als u bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak in de STOP-stand een
versnelling inschakelt, maar daarbij het
koppelingspedaal niet helemaal intrapt,
wordt de motor in sommige gevallen niet
weer gestart.
Er gaat dan een verklikkerlampje branden
of er wordt een melding weergegeven die
aangeeft dat u het koppelingspedaal volledig
moet intrappen om de motor weer te laten
starten.
Als de motor automatisch is afgezet
(STOP-stand) en de bestuurder zijn
veiligheidsgordel losmaakt en een
voorportier opent, dan kan de motor
uitsluitend weer met de contactsleutel
worden gestart. Dit wordt aangegeven door
een geluidssignaal in combinatie met het
knipperen van het verklikkerlampje Service
en het weergeven van een melding op het
display van het instrumentenpaneel.
Als de motor automatisch is gestart (START-
stand) en de bestuurder gedurende de
daaropvolgende drie minuten de auto niet
bedient, zet het systeem de motor definitief
af. De motor kan dan uitsluitend weer met
de contactsleutel worden gestart.
Overgang naar de START-stand van de motor
Het verklikkerlampje "S" gaat uit
en de motor wordt gestart:
- bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: trap het
koppelingspedaal volledig in,
- bij een auto met een elektronisch
gestuurdeversnellingsbak:
● laat het rempedaal los met de
selectiehendel in de stand A of M,
● of schakel de achteruitversnelling in.
In dat geval wordt een melding
weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel en gaat het
verklikkerlampje "S" gedurende
enkele seconden knipperen om
vervolgens te doven.
Dit is volkomen normaal.
Als in de STOP-stand de
selectiehendel van de elektronisch
gestuurde versnellingsbak in een
andere stand wordt gezet, wordt de
motor weer gestart.
Als de motor bij stilstand op een
helling automatisch wordt afgezet,
moet, aangezien de hill holder uitsluitend bij
draaiende motor werkt, de motor opnieuw
gestart worden en een versnelling worden
ingeschakeld alvorens het rempedaal kan
worden losgelaten.
63
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Starten en stoppen
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Uitschakelen
Als u geen concessies wilt doen aan
het thermische comfort, kunt u het
Stop & Start-systeem uitschakelen,
zodat de airconditioning continu blijft
werken.
Het systeem behoudt na het starten
van de motor met de sleutel dezelfde
status (ingeschakeld of uitgeschakeld)
als voordat de motor werd afgezet.
U kunt dit systeem op elk willekeurig
moment uitschakelen door de toets "S-
OFF" in te drukken.
Het verklikkerlampje in de toets gaat
branden en er verschijnt een bericht op het
display van het instrumentenpaneel.
Als u het systeem met de motor in de
STOP-stand uitschakelt, dan wordt de
motor direct weer gestart.
Storing
Onderhoud
Bij een storing in het Stop &
Start-systeem wordt het systeem
uitgeschakeld, gaan deze
verklikkerlampjes branden op
het instrumentenpaneel en wordt
er een melding weergegeven
op het display van het
instrumentenpaneel.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan de motor gestart worden
door het koppelingspedaal volledig in te
trappen of door de selectiehendel in de
neutraalstand te zetten.
Zet het contact altijd met de sleutel
af als u handelingen onder de
motorkap wilt verrichten, om letsel door het
automatisch activeren van de START-stand
te voorkomen.
Dit systeem heeft specifieke kenmerken
en maakt gebruik van een speciale accu
(raadpleeg voor meer informatie het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats).
Het gebruik van een andere dan de door
PEUGEOT voorgeschreven accu's kan
leiden tot storingen in het systeem.
Het Stop & Start-systeem maakt
gebruik van geavanceerde technologie.
Laat eventuele werkzaamheden uitsluitend
door een officiële PEUGEOT-dealer
uitvoeren.
Opnieuw inschakelen
Druk nogmaals op de toets "S-OFF".
Het systeem is dan opnieuw actief; het
verklikkerlampje in de toets gaat uit en er
wordt een melding weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
64
Stoelen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
VOORSTOELEN
Hoofdsteunen
In hoogte verstellen van de hoofdsteun: druk
de nok in en schuif de hoofdsteun omhoog
of omlaag.
De hoofdsteun staat in de juiste stand als
de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter
hoogte van de bovenzijde van het hoofd
bevindt.
Maak om de hoofdsteun te verwijderen de
basis van de pen van de hoofdsteun vrij,
druk op de borglip en trek de hoofdsteun
omhoog.
Druk om de hoofdsteun terug te zetten
de borglip in en steek de pennen van de
hoofdsteun recht in de openingen.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen
zijn verwijderd. De hoofdsteunen
moeten zijn geplaatst en correct zijn
afgesteld.
65
4
ERGONOMIE en COMFORT
Stoelen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
Hoogte van de zitting
De zitting van de bestuurdersstoel is in
hoogte verstelbaar. Hoger zetten: trek de
hendel zo veel keren omhoog als nodig is
om de gewenste stand te verkrijgen.
Lager zetten: duw de hendel zo veel keren
omlaag als nodig is om de gewenste stand
te verkrijgen.
Verstellen in lengterichting
Schakelaar stoelverwarming
Druk op de schakelaar.
De temperatuur wordt automatisch
geregeld.
Druk nogmaals op de schakelaar om de
verwarming uit te schakelen.
Til de beugel van de stoel op en schuif de
stoel naar voren of naar achteren tot de
gewenste stand bereikt is.
Lendensteun
Rugleuningverstelling
Draai aan de knop om de hoek van de
rugleuning te verstellen.
Draai aan de knop.
Armsteun
De bestuurdersstoel kan zijn voorzien
van een armsteun aan de zijde van de
middenconsole.
Klap de armsteun omhoog of omlaag om
de voor u meest comfortabele zitpositie te
verkrijgen.
66
Stoelen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
WEGKLAPBARE PASSAGIERSSTOELTafelstand
Duw op de hoofdsteun om deze in de
laagste stand te zetten.
Duw een van de hendels naar achteren. De
hendels bevinden zich aan weerszijden van
de rugleuning.
Laat de rugleuning op de zitting zakken,
zodat een tafeltje ontstaat.
Weggeklapte stand
Trek als de rugleuning in de tafelstand is gezet
aan de riem op de achterzijde van de stoel,
terwijl u de neergeklapte rugleuning naar voren
begeleidt in de richting van de vloer.
Terugkeer van de stoel in de normale stand
Trek, om de stoel te ontgrendelen, aan de
riem aan de achterzijde van de stoel.
Til de stoel aan de voor- en achterzijde op
en breng hem vervolgens naar voren om de
stoel in de tafelstand te zetten.
Duw een van de hendels naar achteren.
De hendels bevinden zich aan weerszijden
van de rugleuning. Duw gelijktijdig op de
rugleuning en zet deze vervolgens rechtop.
Druk stevig op de rugleuning om de stoel in
de vloer te vergrendelen.
Zet de hoofdsteun met behulp van de knop
aan de zijkant in de juiste stand.
Klap de stoel alleen weg als er geen
passagiers op de achterbank zitten.
Zorg er bij het verstellen van de stoel
naar achteren voor dat het schuiven
van de stoel niet wordt verhinderd door
personen of hinderlijke voorwerpen op de
vloer achter de stoel om te voorkomen dat
de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het
schuiven van de stoel meteen als dit het
geval is.
67
4
ERGONOMIE en COMFORT
Stoelen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
ACHTERBANK MET NIET-GESCHEIDEN
ZITTING EN RUGLEUNING
Tafelstand
Druk de blokkeerpal in en duw gelijktijdig de
hoofdsteun omlaag om hem in de laagste
stand te zetten.
Ontgrendel de rugleuning door op de
twee knoppen aan de zijkant te drukken. Het
rode vlak wordt zichtbaar.
Kantel de rugleuning op de zitting.
Portefeuillestand
Trek nadat u de rugleuning in de tafelstand
hebt gezet aan de riem in het midden om de
zitting uit de achterste verankeringen te halen.
Zet de zitting helemaal rechtop om hem in
de portefeuillestand vast te zetten.
Verwijderen van de achterbank
Zet wanneer de achterbank in de
portefeuillestand staat de dwarsstang
omlaag om de voorste verankeringen
van de zitting te ontgrendelen.
Til de achterbank op om hem uit de
voorste verankeringen te halen.
Zorg ervoor dat tijdens het rijden de
achterbank goed is vastgezet: bevestig
het ene uiteinde van de rode riem aan
de achterzijde van de zitting aan een van de
pennen van de hoofdsteun vóór en het andere
uiteinde aan de zijkant van de zitting.
68
Stoelen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
Plaatsen van de achterbank
Breng de achterbank in de portefeuillestand
aan in de voorste verankeringspunten.
Zet de achterbank in de tafelstand, de
voorste verankeringen en de achterzijde
van de zitting worden daarbij automatisch
vergrendeld.
Terugzetten in de zitstand
Zet de rugleuning van de achterbank
rechtop.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
niet klem komen te zitten.
Vergrendel de rugleuning door deze zo ver
mogelijk naar achteren te duwen. Het rode
vlak is niet meer zichtbaar.
Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen achter zijn afneembaar en
kunnen in twee standen worden gezet:
4omhoog, om ze te gebruiken.
4omlaag, als ze niet worden gebruikt.
Trek de hoofdsteun naar voren en kantel
hem gelijktijdig om hem omhoog of omlaag
te zetten.
U kunt de hoofdsteun verwijderen door hem
omhoog te zetten, op de blokkeerpal te
drukken en de hoofdsteun gelijktijdig naar
voren en omhoog te trekken.
Steek om de hoofdsteun te plaatsen de
pennen recht in de openingen.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn
geplaatst en correct zijn afgesteld.
69
4
ERGONOMIE en COMFORT
Stoelen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
IN TWEE DELEN NEERKLAPBARE
ACHTERBANK
U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het
rechterdeel (1/3) van de achterbank
neerklappen om de bagageruimte te
vergroten.
Tafelstand
Druk de blokkeerpal in en duw gelijktijdig de
hoofdsteun omlaag om hem in de laagste
stand te zetten.
Ontgrendel de rugleuning door aan
de hendel aan de buitenzijde van het
desbetreffende deel te trekken. Het rode
vlak wordt zichtbaar.
Kantel het desbetreffende deel van de
rugleuning op de zitting.
Portefeuillestand
Trek nadat u de rugleuning in de tafelstand
hebt gezet aan de desbetreffende riem om de
zitting uit de achterste verankeringen te halen.
Zet de zitting helemaal rechtop om hem in
de portefeuillestand vast te zetten.
Verwijderen van de achterbank
Zet wanneer de achterbank in de
portefeuillestand staat de desbetreffende
dwarsstang omlaag om de voorste
verankeringen van de zitting te
ontgrendelen.
Til de achterbank op om hem uit de
voorste verankeringen te halen.
Zorg ervoor dat tijdens het rijden de
achterbank goed is vastgezet: bevestig het
ene uiteinde van de rode riem aan de achterzijde
van de zitting aan een van de pennen van de
hoofdsteun vóór en het andere uiteinde aan de
zijkant van de zitting.
70
Stoelen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
Plaatsen van de achterbank
Breng de achterbank in de portefeuillestand
aan in de voorste verankeringspunten.
Zet de achterbank in de tafelstand, de voorste
verankeringen en de achterzijde van de zitting
worden daarbij automatisch vergrendeld.
Terugzetten in de zitstand
Zet de rugleuning van de achterbank rechtop.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels niet
klem komen te zitten.
Vergrendel de rugleuning door deze zo ver
mogelijk naar achteren te duwen. Het rode
vlak is niet meer zichtbaar.
Herhaal deze handelingen voor het andere
deel van de achterbank.
71
4
ERGONOMIE en COMFORT
Ventilatie
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
ONTDOOIEN EN ONTWASEMEN
Voorruit
De uitstroomopeningen aan de onderzijde
van de voorruit en de zijventilatieroosters
zorgen voor een snelle ontwaseming van
de voorruit en zijruiten. Dek deze acht
uitstroomopeningen daarom niet af.
Het systeem van de handbediende
airconditioning is voorzien van een
pollenfilter en een luchtrecirculatiestand.
Het pollenfilter zorgt voor een constante
en krachtige filtering van stofdeeltjes uit de
luchttoevoer.
De luchtrecirculatie in het interieur kan
worden ingeschakeld door de bestuurder
of voorpassagier en dient om de toevoer
van buitenlucht af te sluiten. Gebruik deze
stand echter niet langer dan nodig is; zet
de schakelaar zodra de omstandigheden
dit toelaten weer in de stand toevoer
buitenlucht.
Handbediening
Zet de schakelaar van de
luchtverdeling in deze stand.
Snel ontdooien en ontwasemen
van de voorruit:
- zet de aanjager in de hoogste
stand,
Zet de schakelaar zodra de
omstandigheden dit toelaten weer
in de stand toevoer buitenlucht
om de lucht in het interieur te
verversen.
Achterruit- en buitenspiegelverwarming
De achterruit- en
buitenspiegelverwarming
werkt uitsluitend bij draaiende
motor. Druk deze toets in om
de achterruit en buitenspiegels snel te
ontwasemen/ontdooien. Deze functie
wordt automatisch uitgeschakeld om
onnodig energieverbruik te voorkomen.
Als de motor wordt afgezet, wordt de
achterruitverwarming automatisch
uitgeschakeld. Door deze knop weer in te
drukken wordt de functie ook uitgeschakeld.
- zet de schakelaar van de
luchttoevoer tijdelijk in de
luchtrecirculatiestand.
72
Ventilatie
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
VENTILATIE
Tips voor instellingen in het interieur
Gewenste werking
Verwarming of handbediende airconditioning
LuchtverdelingLuchtopbrengst
Luchtrecirculatie/ Toevoer
van buitenlucht
Temperatuur
Handbediende
airconditioning
WARM
KOUD
ONTWASEMEN
ONTDOOIEN
73
4
ERGONOMIE en COMFORT
Ventilatie
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
GEBRUIKSVOORSCHRIFT VOOR DE
AIRCONDITIONING
Laat de airconditioning minimaal
één keer per maand 5 à 10 minuten
functioneren om het systeem in
perfecte staat te houden.
De filterelementen (luchtfilter en
interieurfilter) dienen periodiek te worden
vervangen. Laat de filterelementen
twee keer zo vaak vervangen als de
omstandigheden dit vereisen.
Condensvorming in de airconditioning kan
ertoe leiden dat er zich een klein plasje
water onder de auto vormt, dit is een
normaal verschijnsel.
Wanneer het systeem geen koude lucht
produceert, gebruik het dan niet en
raadpleeg het PEUGEOT netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
VENTILATIEROOSTERS
Voor een optimale verdeling van de lucht
over het interieur hebt u de beschikking
over:
- 2 draaibare centrale ventilatieroosters,
- 2 afsluitbare en draaibare
zijventilatieroosters,
- 2 uitstroomopeningen naar de beenruimte
van de auto.
Voor een doeltreffende werking van de
airconditiong moeten de ruiten gesloten
zijn. Maar, als de auto langdurig in de zon
heeft gestaan en de temperatuur in het
interieur zeer hoog blijft, kunnen de ruiten
wel even geopend worden om de ventilatie
te bevorderen.
Let erop dat, voor een goede verdeling van de
lucht, het luchtinlaatrooster onder de voorruit,
de zijventilatieroosters, de luchtopeningen
onder de voorstoelen en de afzuiging in de
bagageruimte niet afgedekt zijn.
De airconditioning kan tijdens alle seizoenen
effectief gebruikt worden, omdat het
systeem de lucht ontvochtigt en condens
van de ruiten verwijdert.
74
Ventilatie
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
Deze bedieningselementen bevinden zich op de middenconsole.
Airconditioning
De airconditioning werkt uitsluitend bij
draaiende motor. In dat geval brandt het lampje.
Temperatuurregeling
Zet de knop in de gewenste stand:
- van blauw (toevoer van koude
lucht),
Luchtopbrengst
De kracht van de luchttoevoer
via de ventilatieroosters varieert
van 1 tot 4. Zet de knop in
de gewenste stand voor een
optimaal comfort. Zet de knop in de stand 0
om de aanjager uit te schakelen.
Draai de knop in de gewenste
stand om de luchtstroom te
verdelen naar:
de zijventilatieroosters en
middelste ventilatieroosters,
de zijventilatieroosters, de
middelste ventilatieroosters en de
beenruimte,
de beenruimte,
de voorruit, de voorportierruiten
en de beenruimte,
de voorruit.
Druk op de knop van de aanjager.
Het lampje gaat branden.
De airconditioning werkt niet als
de knop van de aanjager in de
stand 0 (geen luchtopbrengst) staat.
Draai de knop in de gewenste stand voor
een optimaal comfort.
- naar rood (toevoer van warme
lucht).
Luchtverdeling
75
4
ERGONOMIE en COMFORT
Ventilatie
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
Toevoer van buitenlucht
Gebruik deze stand zo veel
mogelijk.
Luchtrecirculatie in het interieur
Gebruik de luchtrecirculatie niet
langer dan nodig is.
Als deze stand gebruikt wordt
terwijl de airconditioning en de
aanjager (stand 1 t/m 4) zijn ingeschakeld,
wordt de capaciteit van de verwarming
(knop temperatuurregeling naar rood) of de
airconditioning (knop temperatuurregeling
naar blauw) vergroot.
Deze stand dient bovendien om de toevoer
van buitenlucht bij stank en stofoverlast af
te sluiten. In deze stand kunnen de ruiten
sneller worden ontdooid.
Schakel zodra de omstandigheden dit
toelaten de toevoer van buitenlucht weer in
om de lucht in het interieur te verversen en
de ruiten te kunnen ontwasemen. Gebruik
deze stand zo veel mogelijk.
76
Praktische voorzieningen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
Rokersset
De rokersset bevindt zich onder aan
de middenconsole en bestaat uit een
aansteker en een asbak.
12V-aansluiting (180 W max.)
De 12V-aansluiting bevindt zich naast de
aansteker.
VOORZIENINGEN VOORIN
Opklapbaar schrijfblad (Bestelwagen)
Het schrijfblad bevindt zich in het midden
van het dashboard. Als het schrijfblad niet
aanwezig is, hebt u de beschikking over een
opbergvak.
Met de klem kunnen documenten in
A5-formaat, vrachtbrieven, enz. worden
vastgezet.
Beweeg het schrijfblad aan de bovenzijde
omhoog om het uit te klappen of omlaag om
het in te klappen.
Opbergvakken in de portieren
Met een uitsparing voor een literfles.
77
4
ERGONOMIE en COMFORT
Praktische voorzieningen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
Zonneklep
Klap de zonneklep omlaag en draai hem
eventueel opzij om verblinding door de zon
te voorkomen.
De zonneklep aan de bestuurderszijde is
geschikt voor het opbergen van tolkaarten,
tickets, ...
De zonneklep aan passagierszijde is
voorzien van een make-upspiegel
(volgens uitvoering).
Dashboardkastje
Trek aan de handgreep om het
dashboardkastje te openen.
Hierin kan een laptop worden opgeborgen.
Bovendien bevat het de boorddocumentatie.
Brillenvakje (Combi)
Aan de bestuurderszijde beschikt u
over een brillenvakje, dat zich boven
het portier bevindt.
Trek in het midden aan het klepje om
het te openen.
78
Praktische voorzieningen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
VOORZIENINGEN LAADRUIMTE
Sjorogen
U kunt uw lading vastzetten met de
6 sjorogen op de vloer van de laadruimte.
Om veiligheidsredenen (noodstop) is
het raadzaam de zwaarste lading zo
dicht mogelijk bij de cockpit te plaatsen.
Opbergvak
Linksachter in de laadruimte hebt u de
beschikking over een opbergvak.
Uitneembare lamp
Rechtsachter in de laadruimte bevindt zich
een magnetische uitneembare lamp.
Haal de lamp uit de houder door op de
knop te drukken en de lamp 90 graden
omlaag te draaien.
Schuif de schakelaar naar voren om de
lamp te laten branden.
Verwijder om de 4 batterijen (type NiMH) te
vervangen de beschermkap van de lamp.
Steek de uitneembare lamp om deze terug
te plaatsen in de uitsparingen van de houder
en draai de lamp omhoog.
Laddervormige verticale afscheiding
De laddervormige afscheiding achter de
bestuurdersstoel beschermt de bestuurder
tegen schuivende lading.
Schotten
Uw bestelwagen kan worden voorzien van
een stalen schot met of zonder ruit, een
halfhoog schot met scheidingsrooster of een
modulair verticaal scheidingsrooster.
Het vervoer van personen in de
laadruimte is verboden.
Het is raadzaam de lading stevig vast
te zetten met behulp van de sjorogen
op de vloer.
De batterijen van de uitneembare lamp worden
automatisch opgeladen tijdens het rijden.
In het midden van de houder van de
uitneembare lamp bevindt zich een extra
lamp (zie het gedeelte "Interieurverlichting").
79
4
ERGONOMIE en COMFORT
Praktische voorzieningen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
Modulair verticaal scheidingsrooster
Verplaatsen:
3.Beweeg de haak aan de onderzijde van
het rooster omhoog.
4.Draai het rooster en plaats de haak in
de daarvoor bestemde uitsparing in de
rugleuning van de passagiersstoel.
1.Klap de passagiersstoel weg.
2.Beweeg de haak aan de bovenzijde van
het rooster omhoog.
Uw bestelwagen kan worden voorzien van
een tweedelig scheidingsrooster.
Dit scheidingsrooster wordt gecombineerd
met de wegklapbare passagiersstoel en
beschermt de bestuurder tegen lading op de
plaats van de passagiersstoel.
80
Praktische voorzieningen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
INDELING ACHTERIN
Sjorogen
U beschikt over 4 sjorogen op de vloer
achter in de auto om bagage vast te zetten.
Bagagenet
Gebruik de sjorogen om uw bagage stevig
vast te zetten met het bagagenet.
Hoedenplank
Vouw de hoedenplank uit om uw bagage
tegen blikken van buitenaf te beschermen.
Vouw de hoedenplank dubbel om
gemakkelijk bij uw bagage te kunnen.
Berg de hoedenplank op achter de
achterbank om hoge voorwerpen in de
bagageruimte te kunnen vervoeren.
Verwijderen van de hoedenplank
Vouw de hoedenplank dubbel.
Til de hoedenplank in een hoek van
ongeveer 60°.
Haal aan de zijkant van de hoedenplank
de bevestigingen uit de steunen.
Verwijder de hoedenplank.
Berg de hoedenplank dubbelgevouwen
op in de ruimte achter de achterbank.
Voer om de hoedenplank terug te zetten de
bovenstaande handelingen in omgekeerde
volgorde uit.
81
4
ERGONOMIE en COMFORT
Praktische voorzieningen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
Bevestigingsriemen
U beschikt over twee bevestigingsriemen die
zich aan de linkerzijde van de bagageruimte
bevinden.
Hiermee is het gereedschapsetui bevestigd.
Zaklamp
Aan de rechterzijde van de bagageruimte
bevindt zich een magnetische zaklamp.
Verwijder de zaklamp uit de houder door op
de knop te drukken en de lamp 90 graden
omlaag te draaien.
Schuif de schakelaar naar voren om de lamp
te laten branden.
Verwijder om de 4 batterijen (type NiMH) te
vervangen de beschermkap van de zaklamp.
Steek de zaklamp om deze in de
bagageruimte terug te plaatsen in de
uitsparingen van de houder en draai de
zaklamp omhoog.
De batterijen van de zaklamp worden
automatisch opgeladen tijdens het rijden.
In het midden van de houder van de
zaklamp bevindt zich een lamp voor de
verlichting van de bagageruimte (zie het
gedeelte "Interieurverlichting").
82
Praktische voorzieningen
Bipper_nl_Chap04_ergonomie_ed02-2014
INTERIEURVERLICHTING
Plafonnier vóór
De plafonnier bevindt zich in het midden van
de hemelbekleding.
De plafonnier kan worden ingeschakeld
door:
- het kantelen van het lampglas,
- het openen of sluiten van een portier,
- het vergrendelen of ontgrendelen van de auto.
De plafonnier gaat enkele minuten na het
openen van de portieren of bij het aanzetten
van het contact automatisch uit.
De plafonnier kan zijn voorzien van een
sensor voor het inbraakalarm, een microfoon
voor de handsfree set en leeslampjes.
Zowel links als rechts zijn schakelaars voor
de leeslampjes aanwezig.
Plafonnier achter
De interieurverlichting achter bevindt zich boven
aan de wand rechtsachter.
Druk op de zijkant van het lampglas van de
plafonnier om de verlichting in of uit te schakelen.
De verlichting gaat automatisch branden als een
van de deuren geopend wordt (combi).
De verlichting gaat automatisch branden als een
schuifdeur wordt geopend of de achterdeuren
worden geopend (bedrijfswagen).
Gebruiksvoorschrift
De verlichting gaat automatisch uit:
- als de schakelaar niet wordt ingedrukt,
- als de deuren langer dan ongeveer
15 minuten geopend blijven,
- enige tijd na het sluiten van de portieren,
- als het contact wordt aangezet.
- bij het vergrendelen.
Bagageruimteverlichting
De bagageruimteverlichting bevindt zich in het
midden van de houder van de zaklamp.
De werking van de verlichting is afhankelijk van
in welke van de drie standen de onderstaande
schakelaar staat.
Permanent aan.
AUTO. In deze stand gaat de
verlichting geleidelijk branden als
de auto wordt ontgrendeld en als
een van de achterdeuren of de
achterklep wordt geopend.
De verlichting gaat automatisch uit als de
achterdeur of de achterklep enkele minuten
open blijft staan of als het contact wordt
aangezet.
Permanent uit.
Na het sluiten van de portieren is het
mogelijk dat de plafonniers voor en
achter niet gelijktijdig uitgaan.
83
5
TECHNOLOGIE aan BOORD
Boordcomputer
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
BOORDCOMPUTER
Als in het configuratiemenu van de auto de
optie TRIP B is geactiveerd:
- Traject B,
- Gemiddeld brandstofverbruik B,
- Gemiddelde snelheid B,
- Reisduur B.
Resetten
Druk langer dan twee seconden op de toets
TRIP om de weergegeven gegevens te
resetten.
Druk op de toets TRIP op het uiteinde
van de ruitenwisserschakelaar om
achtereenvolgens de volgende informatie
weer te geven:
- Buitentemperatuur,
- Actieradius,
- Traject A,
- Gemiddeld brandstofverbruik A,
- Momenteel brandstofverbruik A,
- Gemiddelde snelheid A,
- Reisduur A.
Druk langer dan twee seconden op de toets
SET/Terug om terug te keren naar het
beginscherm.
84
Conguratie van de auto
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
Display niveau 1
- Speed (Geluidssignaal snelheid).
- Hour (Tijd instellen).
- Buzz (Volume geluidssignalen).
- Unit (Afstandseenheden).
- Bag p (Airbag aan passagierszijde).
Raadpleeg de desbetreffende regel van de
tabel configuratie/persoonlijke instellingen
op de volgende bladzijden.
CONFIGURATIE - PERSOONLIJKE
INSTELLINGEN VAN DE AUTO
Display niveau 2
Raadpleeg de desbetreffende regel van de
tabel configuratie/persoonlijke instellingen
op de volgende bladzijden.
Bedieningspaneel
Het bedieningspaneel links van het stuurwiel
biedt u toegang tot de menu's van het
display, waarin u de persoonlijke instellingen
van de uitrusting van de auto kunt wijzigen.
U kunt kiezen uit acht talen: Italiaans,
Engels, Duits, Frans, Spaans, Portugees,
Nederlands en Turks.
Om veiligheidsredenen kunnen de
menu's uitsluitend worden weergegeven
bij afgezet contact (motor uit).
85
5
TECHNOLOGIE aan BOORD
Conguratie van de auto
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
Menu...Druk op...Submenu...Druk op...Selecteer...
Bevestig
en stop
Om...
1 Geluidssignaal
snelheid
ONVerhogen
Het geluidssignaal op het moment
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden te activeren/
deactiveren.
De snelheid in te stellen.
Verlagen
OFF
2 Activeren
Trip B
ONActiveren
Een tweede traject "Trip B" weer
te geven.
OFFDeactiveren
3 Tijd instellen
Uren
Verhogen
De tijd van de klok in te stellen.
Verlagen
Formaat
24 h
De tijdsweergave van de klok in
te stellen.
12 h
4 Datum
instellen
Jaar /
Maand /
Dag
Verhogen
De datum in te stellen.
Verlagen
Druk op de toets om:
- menu's en submenu's
weer te geven,
Druk op deze toets om:
- omhoog te scrollen in een
menu,
- een waarde te verhogen.
Druk op deze toets om:
- omlaag te scrollen in een
menu,
- een waarde te verlagen.
- een geselecteerde optie in een menu te
bevestigen,
- menu's te verlaten.
Houd de toets ingedrukt om terug te keren
naar het beginscherm.
86
Conguratie van de auto
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
Menu...Druk op...Submenu...Druk op...Selecteer...
Bevestig
en stop
Om...
5 Radio
weergeven
ON
De naam van het radiostation weer
te geven.
Het nummer van de track van de CD
weer te geven.
OFF
6 AutocloseTijdens het rijden
ON
Het automatisch vergrendelen
van de portieren vanaf 20 km/h te
activeren/deactiveren.
OFF
7 Eenheid
Afstanden
Km
De eenheid voor de weergave van
de afstanden te selecteren.
Mijl
Temperatuur
°C
De eenheid voor de weergave van
de temperatuur te selecteren.
°F
Brandstofverbruik
km/l
De eenheid voor de weergave van
het brandstofverbruik te selecteren.
l/100 km
8 Taal
Lijst met
beschikbare talen
De taal van de weergave te kiezen.
9 Volume
gesproken
berichten
Verhogen
Het volume van de geluidssignalen
en de waarschuwingsmeldingen te
verhogen of verlagen (de waarde
wordt direct aangepast als op de
toets wordt gedrukt).
Verlagen
10 Volume
toetsen
Verhogen
Verhogen/verlagen van het volume
van het geluid bij het indrukken van
de toetsen.
Verlagen
87
5
TECHNOLOGIE aan BOORD
Conguratie van de auto
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
Menu...Druk op...Submenu...Druk op...Selecteer...
Bevestig
en stop
Om...
11 Service
(resterende
afstand in km tot
verversen)
Het resterende aantal kilometers/
mijlen tot het verversingsinterval
weer te geven.
Het motorolieniveau weer te
geven.
12 Bag p
ON
Ja
De airbag vóór aan
passagierszijde in te schakelen.
Nee
OFF
Ja
De airbag vóór aan
passagierszijde uit te schakelen.
Nee
13 Menu
verlaten
Het menu te verlaten.
Druk op de pijltoets "omlaag" om
terug te keren naar het hoofdmenu.
88
Parkeerhulp
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
PARKEERHULP ACHTER
Dit systeem met geluidssignalen maakt gebruik
van vier parkeersensoren die zijn aangebracht
in de achterbumper.
Het systeem waarschuwt de bestuurder voor
elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat
zich binnen het bereik achter de auto bevindt.
Het waarschuwt u echter niet voor objecten die
zich net onder de bumper bevinden.
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden
of gelijksoortige voorwerpen worden
waargenomen bij aanvang van de
aanrijmanoeuvre, maar niet meer wanneer de
auto te dicht genaderd is.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder, die desondanks waakzaam moet
blijven.
Uitschakelen
Haal de versnellingshendel uit de
achteruitversnelling en zet hem in de neutraalstand.
Storing
Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats wanneer dit lampje of
het waarschuwingslampje service
op het instrumentenpaneel gaat
branden in combinatie met een
melding op het display.
Gebruiksvoorschrift
Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of
bij slecht weer niet bedekt zijn met modder,
ijs of sneeuw.
Inschakelen
Schakel de achteruitversnelling in met de
versnellingshendel.
Een geluidssignaal geeft de afstand tot het
obstakel aan. Hoe dichter de auto bij het
obstakel komt, hoe korter de tijd tussen de
geluidssignalen is.
Als de auto minder dan ongeveer
30 centimeter van het obstakel verwijderd is,
is het geluidssignaal continu hoorbaar.
Deze functie wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer een aanhanger
wordt aangekoppeld. Wij raden u aan om
een door PEUGEOT aanbevolen trekhaak
te laten monteren door een gekwalificeerde
werkplaats.
88
89
5
TECHNOLOGIE aan BOORD
Autoradio
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
Geluidsvolume verhogen/
verlagen.
Aan.
Uit.
Geluid onderbreken/
herstellen.
Selecteren van de geluidsbron: CD/CD MP3.
Selecteer de vorige/volgende track met de
pijlen links/rechts.
Spoel de geselecteerde track snel terug/
vooruit met de pijlen links/rechts.
CD MP3: selecteer de vorige/volgende map
met de pijlen omhoog/omlaag.
Instellen van de audio-opties: bass (lage tonen), treble (hoge tonen), fader
Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.
Product:
Forumrules
To achieve meaningful questions, we apply the following rules:
First, read the manual;
Check if your question has been asked previously;
Try to ask your question as clearly as possible;
Did you already try to solve the problem? Please mention this;
Is your problem solved by a visitor then let him/her know in this forum;
To give a response to a question or answer, do not use this form but click on the button 'reply to this question';
Your question will be posted here and emailed to our subscribers. Therefore, avoid filling in personal details.
Register
Register getting emails for Peugeot Bipper 2014 at:
new questions and answers
new manuals
You will receive an email to register for one or both of the options.
Get your user manual by e-mail
Enter your email address to receive the manual of Peugeot Bipper 2014 in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.
The manual is 8,69 mb in size.
You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.
If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.
The email address you have provided is not correct.
Please check the email address and correct it.
Your question is posted on this page
Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.