Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website
van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".
Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens
toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie
is gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkeringen die
worden weergegeven met dit pictogram:
Als de rubriek "MyPeugeot" niet beschikbaar is op de website van
het merk voor uw land, kunt u het instructieboekje op het volgende
internetadres raadplegen:
http://public.servicebox.peugeot.com
de link in het gedeelte voor "Particulieren",
de taal,
het model van uw auto,
de uitgiftedatum die overeenkomt met de datum van deel 1A op het kentekenbewijs van uw auto.
Belangrijke informatie:
Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires
die niet onder een artikelnummer in het assortiment van
Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het
elektronisch systeem van uw auto veroorzaken. Wij verzoeken
u hier rekening mee te houden en raden u aan contact op te
nemen met een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT
om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en
accessoires voorzien van het betreffende artikelnummer.
Selecteer:
U kunt hier het instructieboekje van uw auto in dezelfde lay-out bekijken.
WELKOM
Symbolen
Waarschuwing:
dit symbool geeft waarschuwingen
weer die u absoluut dient te respecteren
omwille van uw veiligheid en die van
anderen en om schade aan uw auto te
voorkomen.
Informatie:
dit symbool vestigt uw aandacht op
aanvullende informatie die u helpt de
gebruiksmogelijkheden van uw auto
optimaal te benutten.
Bescherming van het
milieu:
dit symbool verschijnt bij adviezen met
betrekking tot de bescherming van het
milieu.
Verwijzing:
dit symbool verwijst naar de bladzijde
waar meer informatie over de desbetref-
fende functie is te vinden.
Wij danken u voor uw keuze voor de 508.
Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in de ge-
legenheid te stellen onder alle omstandigheden
optimaal gebruik te maken van de mogelijkhe-
den van uw auto.
In het eerste deel van het boekje is de belangrijkste
informatie samengevat om u in korte tijd vertrouwd
te maken met de bediening van uw auto.
Vervolgens komen alle details van uw auto op
het gebied van comfort, veiligheid en prakti-
sche informatie uitgebreid aan bod, zodat u en
uw passagiers maximaal van de auto kunnen
genieten.
Elk geleverd model kan, afhankelijk van het
uitrustingsniveau, de carrosserievarianten, de
uitvoeringen en de specifieke kenmerken voor
het land waarvoor de auto bestemd is, slechts
van een deel van de in dit boekje vermelde
uitrustingen zijn voorzien.
508_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2014
.
Inhoud
Instrumentenpaneel 22
Verklikkerlampjes 23
Meters 33
Boordcomputer 38
Datum en tijd instellen 41
Controle tijdens het rijden
In één oogopslag
Sleutel met afstandsbediening 43
Alarm 53
Elektrisch bedienbare ruiten 55
Bagageruimte 57
Elektrisch bedienbare achterklep (SW) 58
Schuif-/kanteldak 61
Panoramadak (SW) 63
Brandstoftank 64
Tankbeveiliging diesel 65
Toegang tot de auto
Voorstoe
len 67
Achterbank 72
Spiegels 74
Stuurwielverstelling 76
Indeling interieur 77
Indeling van de bagageruimte (Berline) 80
Indeling van de bagageruimte (SW) 81
Verwarming en ventilatie 86
Handbediende airconditioning 88
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling 90
Automatische airconditioning quadrizone 93
Achterruitverwarming 98
Programmeerbaar verwarmings-/
ventilatiesysteem
99
Comfort
Starten - afzetten van de m
otor 101
Elektrische parkeerrem 103
Handbediende parkeerrem 110
Handgeschakelde versnellingsbak 111
Opschakelindicator 112
Automatische transmissie 113
2Tronic versnellingsbak
met 6 versnellingen 117
Stop & Start 121
Hill holder 124
Head-up display 125
Snelheidsbegrenzer 128
Snelheidsregelaar 130
Parkeerhulp 132
Intelligente parkeerhulp
134
Rijden
Lichtschakelaar 136
Automatische verlichting 141
Koplampen verstellen 144
Bochtverlichting 145
Ruitenwisserschakelaar 147
Automatische ruitenwissers 149
Plafonniers 151
Sfeerverlichting 152
Zicht
Eco-rijden 20
.
.
Inhoud
Kinderzitjes 153
ISOFIX-kinderzitjes 160
Kinderbeveiliging 164
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Richtingaanwijzers 165
Urgence-oproep of Assistance-oproep 166
Claxon 166
Controlesysteem bandenspanning 167
ESP-systeem 169
Veiligheidsgordels 172
Airbags 175
Veiligheid
Bandenreparatieset 179
Wiel verwisselen 185
Een lamp vervangen 192
Zekeringen vervangen 201
12V-accu 205
Eco-mode 208
Wisserbladen vervangen 209
Slepen van uw auto 210
Trekken van een aanhanger 212
Allesdragers monteren 214
Accessoires 215
Praktische informatie
Openen van de motorkap 218
Brandstoftank leeg (Diesel) 219
Benzinemotoren 221
Dieselmotoren 222
BlueHDi-dieselmotoren 224
Niveaus controleren 225
Controles 228
Additief AdBlue
®
voor Blue HDi
®
voor Blue HDi
®
dieselmotoren 230
Onderhoud
Benzinemotoren 235
Gewichten (benzine) 236
Dieselmotoren 238
Gewichten (diesel) 242
Afmetingen 246
Identifi catie 247
Technische gegevens
Urgence-oproep of Assistance-oproep 249
JBL Hifi -systeem 251
Peugeot Connect Nav+ 253
Audio-installatie 307
Audio en telematica
Index
Visuele index
4
In één oogopslag
Elektronische sleutel:
Keyless entry and start
Met dit systeem kunt u de auto openen en
sluiten en de motor starten zonder dat u de
sleutel uit uw zak hoeft te halen. De sleutel
moet zich wel in het detectiegebied bevinden.
moet zich wel in het detectiegebied bevinden.
44, 101
Intelligente parkeerhulp
Dit systeem meet de grootte van de
parkeerplek en geeft vervolgens aan of er
genoeg ruimte is om in te parkeren.
134
Buitenzijde
Stop & Start
Stop & Start
Dit systeem zet de motor tijdelijk af als u stopt (bij
rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch weer gestart als u weer weg wilt rijden.
Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke
stoffen en een aangename rust in het interieur
tijdens het wachten.
121
.
5
In één oogopslag
Parkeerhulp voor en achter
Deze functie waarschuwt u tijdens het vooruit-
of achteruitrijden voor obstakels voor en achter
de auto.
132
Elektrisch bedienbare achterklep (SW)
Dit elektrisch bedienbare systeem biedt u de
mogelijkheid om met een druk op de knop de
achterklep te openen en te sluiten.
58
Noodreparatieset voor banden
Met deze complete set, bestaande uit een
compressor en een flacon met afdichtmiddel,
kunt u een noodreparatie aan een band
uitvoeren.
179
Buitenzijde
6
In één oogopslag
Openen
A.
Uitklappen/inklappen van de sleutel.
B.
Ontgrendelen van de auto.
Sleutel met afstandsbediening
1.
Openen van de brandstofvulklep.
Brandstoftank
64
Openen
Houd uw hand, terwijl de elektronische sleutel
zich in het detectiegebied bevindt, achter de
buitenportiergreep om de auto te ontgrendelen,
trek vervolgens aan de portiergreep om het
portier te openen.
Sluiten
Houd, terwijl de elektronische sleutel zich in
het detectiegebied bevindt, een vinger tegen de
portiergreep (bij de merktekens) om de auto te
vergrendelen.
Keyless entry and start-
systeem
2.
Openen en bevestigen van de
brandstoftankdop.
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 72 liter
(of 55 liter, afhankelijk van de uitvoering).
Overige beschikbare functies...
C.
Vergrendelen van de auto.
Lokaliseren van de auto.
44
43
.
7
In één oogopslag
Interieur
Sfeerverlichting
Het gedimde licht van de sfeerverlichting
verbetert bij weinig buitenlicht het zicht in het
interieur.
Head-up display
Dit systeem projecteert de informatie over de
wagensnelheid en de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar op een getint scherm in het
gezichtsveld van de bestuurder, zodat deze de
blik op de weg gericht kan houden.
Automatische airconditioning
Deze functie maakt het mogelijk de
airconditioning op een bepaald comfortniveau in
te stellen. Aan de hand van deze instelling en de
weersomstandigheden wordt de airconditioning
vervolgens automatisch geregeld.
Handbediend
Audio- en
communicatiesystemen
Deze systemen zijn voorzien van de
nieuwste technologie: autoradio met MP3-
afspeelmogelijkheid, USB-aansluiting,
Bluetooth-handsfree set, navigatiesysteem
met kleurenscherm, AUX-aansluitingen, hifi-
audiosysteem, ...
Peugeot Connect Nav
152
125
88
307
253
Autoradio
90
93
Gescheiden regeling
Quadrizone
Het optionele JBL audiosysteem
is speciaal ontworpen voor het
interieur van uw auto.
Raadpleeg de rubriek "Audio en telematica".
8
In één oogopslag
Het branden van een verklikkerlampje geeft aan
of de bijbehorende functie is in- of uitgeschakeld.
Schakelaars
Openen van het kofferdeksel/de
achterklep.
Openen van de brandstofvulklep.
57, 58
Massagefunctie.
71
53
Inbraakalarm.
Verklikkerlampje programmeerbare
verwarming.
64
99
Elektrische parkeerrem.
103
Motor starten/afzetten met de
elektronische sleutel.
101
Uitschakelen van het Stop & Start-
systeem.
122
Head-up display
(aan/uit, instellingen).
125
Uitschakelen parkeerhulp.
133
Intelligente parkeerhulp.
134
Elektrische kinderbeveiliging.
164
Uitschakelen van het ASR-systeem.
171
Automatisch dimmende koplampen.
142
.
9
In één oogopslag
Comfort
Voorstoelen
67
Handmatig verstellen
1.
Hoogteverstelling.
2.
Rugleuningverstelling.
3.
Hoogteverstelling van de zitting.
4.
Verstelling van de lendensteun.
5.
Verstelling in lengterichting.
Elektrisch verstellen
1.
Hoek- en hoogteverstelling van de zitting
en verstelling in lengterichting.
2.
Rugleuningverstelling.
3.
Verstelling van de lendensteun.
68
6.
Verstelling zitting.
10
In één oogopslag
9.
Zekeringkast.
10.
Zijruitontwaseming.
11.
Voorruitontwaseming.
12.
Contact-/stuurslot.
13.
Starten met de elektronische sleutel.
14.
Bediening op het stuurwiel van de
autoradio.
15.
Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/
boordcomputer.
16.
Schakelaar alarmknipperlichten en centrale
vergrendeling.
17.
Display.
Cockpit
1.
Schakelaars snelheidsregelaar/-begrenzer.
2.
Koplampverstelling.
3.
Schakelaar verlichting en
richtingaanwijzers.
4.
Instrumentenpaneel.
5.
Airbag bestuurder.
Claxon.
6.
Versnellingspook.
7.
12V-aansluiting.
USB-/Jack-aansluitingen.
8.
Hendel motorkapontgrendeling.
18.
Middelste verstelbare en afsluitbare
ventilatieroosters.
19.
Airbag passagier.
20.
Verstelbare en afsluitbare
zijventilatieroosters.
21.
Dashboardkastje / Uitschakeling
passagiersairbag.
22.
Elektrische parkeerrem.
23.
Middenarmsteun met opbergvakken.
24.
Opbergvakken (volgens uitvoering).
25.
Autoradio.
26.
Bedieningspaneel verwarming/
airconditioning.
.
11
In één oogopslag
12
In één oogopslag
Comfort
Verstellen van de hoofdsteun
70
1.
Ontgrendelen van het stuurwiel met de
hendel.
2.
Verstellen in hoogte en diepte.
3.
Vergrendelen van het stuurwiel met de
hendel.
Stuurwiel verstellen
76
Deze handelingen moeten uit
veiligheidsoverwegingen uitsluitend
worden uitgevoerd als de auto stilstaat.
Bediening stoelverwarming
0
: uit.
1
: laag.
2
: gemiddeld.
3
: hoog.
Druk op de knop
A
om de hoofdsteun lager te zetten.
A om de hoofdsteun lager te zetten. A
Beweeg om de hoofdsteun hoger te zetten
deze omhoog tot de gewenste positie is bereikt.
70
.
13
In één oogopslag
Comfort
Buitenspiegels
Verstellen
1.
Selecte
ren van de buitenspiegel.
2.
Verstellen van de buitenspiegel.
3.
In de neutraalstand zetten van de
selectie
schakelaar van de buitenspiegel.
74
Overige beschikbare functies...
Inklappen/uitklappen.
Binnenspiegel
Uitvoering met handbediende
dag-/nachtstandinstelling
Uitvoering met handbediende
dag-/nachtstandinstelling
Uitvoering met handbediende
1.
Selecteren van de dagstand van de
spiegel.
2.
Verstellen van de binnenspiegel.
Uitvoering met automatische
dag-/nachtstandinstelling
76
1.
Automatisch instellen van de dag- of
nachtstand.
2.
Verstellen van de binnenspiegel.
1.
Omdoen.
2.
Vastmaken.
3.
Controle van de vergrendeling door aan de
riem te trekken.
Veiligheidsgordels vóór
172
14
In één oogopslag
Zicht
Verlichting
Ring A
Ring B
Ruitenwissers
136
Schakelaar A: ruitenwissers vóór
2
. Hoge snelheid.
1.
Normale snelheid.
Int.
Interval.
0.
Uit.
AUTO
Automatische ruitenwissers.
Een keer wissen: trek de hendel één
keer naar u toe.
Ruitensproeiers: trek de hendel naar u toe en
houd de hendel enige tijd in deze stand.
147
Inschakelen van de stand
"AUTO"
Beweeg de hendel één keer omlaag.
Uitschakelen van de stand
"AUTO"
Beweeg de hendel nogmaals één keer omlaag
of zet de hendel in een andere stand: Int., 1 of 2.
Ring B: ruitenwisser achter
149
148
Uit.
Automatische verlichting .
Parkeerlicht.
Dimlicht/grootlicht.
Mistlampen vóór en mistachterlicht.
Uit.
Interval.
Ruitensproeier.
.
15
In één oogopslag
Gewenste werking
Verwarming of handbediende airconditioning
Luchtverdeling
Luchtopbrengst
Luchtrecirculatie/
toevoer van buitenlucht
Temperatuur
Handbediende
airconditioning
WARM
KOUD
ONTWASEMEN
ONTDOOIEN
Ventilatie
Automatische airconditioning:
het is raadzaam de volautomatische werking te selecteren met de toets
"AUTO"
.
Aanbevolen instellingen
16
In één oogopslag
Controle tijdens het rijden
Wanneer u het contact aanzet, slaan alle
meters uit en keren vervolgens terug naar de
'0"-stand.
A.
Als het contact wordt aangezet, moet de
meter het resterende brandstofniveau
weergeven.
B.
Bij draaiende motor moet het
verklikkerlampje laag brandstofniveau
uitgaan.
Instrumentenpaneel
1.
Als het co
ntact wordt aangezet, gaan de
oranje en rode waarschuwingslampjes
branden.
2.
Bij draaiende motor moeten deze lampjes
weer uitgaan.
Raadpleeg de desbetreffende bladzijde als er
lampjes blijven branden.
Verklikkerlampjes
23
C.
Als het contact wordt aangezet, wordt op
het display van het instrumentenpaneel het
motorolieniveau weergegeven.
Ga indien nodig tanken of vul olie bij.
37
.
17
In één oogopslag
Veiligheid voor alle inzittenden
1.
Open het dashboardkastje.
2.
Steek de sleutel in de schakelaar.
3.
Selecteer de stand:
"ON"
(inschakelen) wanneer een
passagier op de voorstoel zit of een
kinderzitje voor vervoer met het gezicht in
de rijrichting is bevestigd,
"OFF"
(uitschakelen) wanneer een
kinderzitje voor vervoer met de rug in de
rijrichting is bevestigd.
4.
Verwijder de sleutel zonder de stand van
de schakelaar te veranderen.
Airbag voorpassagier
176
A.
Verklikkerlampje niet-vastgemaakte/
losgemaakte veiligheidsgordels voor
Veiligheidsgordels voor en
frontairbag aan passagierszijde
176
B.
Verklikkerlampje storing van één van de
airbags.
C.
Verklikkerlampje ingeschakelde frontairbag
aan passagierszijde.
173
18
In één oogopslag
Onder het rijden
Stop & Start-systeem
Overgang naar de STOP-stand
van de motor
121
Het verklikkerlampje
"ECO"
op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de motor komt in de standby-
stand. Trap bij auto's met een
2Tronic versnellingsbak
bij een snelheid
lager dan 6 km/h het rempedaal in of zet de
selectiehendel in de stand
N
.
Overgang naar de START-stand
van de motor
Uit-/inschakelen
U kunt deze functie op elk willekeurig moment
uitschakelen door de schakelaar
"ECO OFF"
in te drukken; het verklikkerlampje in de
schakelaar gaat branden.
122
122
Het systeem wordt automatisch
opnieuw ingeschakeld zodra u het
contact weer aanzet.
Zet tijdens het tanken en als u
handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, altijd het contact af en neem
de sleutel uit het contactslot.
Het verklikkerlampje
"ECO"
gaat uit
en de motor wordt gestart. Bij auto's
met een
2Tronic versnellingsbak
:
- laat het rempedaal los als de
selectiehendel in de stand
A
of
M
staat,
- of zet de selectiehendel in de stand
A
of
M
als deze in de stand
N
staat en het
rempedaal niet ingetrapt is,
- of schakel de achteruitversnelling in.
Onder bepaalde omstandigheden is de STOP-
stand niet beschikbaar; het verklikkerlampje
"ECO"
knippert enkele seconden en gaat dan uit.
Onder bepaalde omstandigheden wordt de
START-stand automatisch geactiveerd; het
verklikkerlampje
"ECO"
knippert enkele
seconden en gaat dan uit.
.
19
In één oogopslag
Onder het rijden
1.
Selecteren van de snelheidsbegrenzer.
2.
Verlagen van de ingestelde snelheid.
3.
Verhogen van de ingestelde snelheid.
4.
Onderbreken/hervatten van de
snelheidsbegrenzing (pause).
5.
Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer.
Snelheidsbegrenzer "LIMIT"
128
1.
Selecteren van de snelheidsregelaar.
2.
Verlagen van de ingestelde snelheid.
3.
Verhogen van de ingestelde snelheid.
4.
Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling (pause).
5.
Uitschakelen van de snelheidsregelaar.
Snelheidsregelaar
"CRUISE"
130
Als de snelheidsregelaar of -begrenzer is
ingeschakeld, verschijnen de instellingen van
het systeem op het instrumentenpaneel.
Weergave op het instrumentenpaneel
Snelheidsregelaar
Snelheidsbegrenzer
Het instellen van de snelheid is alleen mogelijk
bij draaiende motor.
Het instellen van een snelheid en het activeren
van de snelheidsregelaar is alleen mogelijk
bij een rijsnelheid hoger dan 40 km/h, vanaf
de 4e versnelling bij een handgeschakelde
versnellingsbak (2e bij een elektronisch
gestuurde versnellingsbak of een automatische
transmissie).
20
Maak optimaal gebruik van
de versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een
handgeschakelde versnellingsbak, rijd
dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk
de tweede versnelling in en schakel bij
voorkeur relatief snel over naar een hogere
versnelling. Volg de aanwijzingen van de
schakelindicator (indien aanwezig) die op het
instrumentenpaneel worden weergegeven.
Als uw auto is voorzien van een automatische
versnellingsbak of een elektronische
gestuurde versnellingsbak, laat de
selectiehendel dan in de stand Drive
"D"
of Auto
"A"
(afhankelijk van het type
versnellingsbak) staan en trap het gaspedaal
niet bruusk of diep in.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij
voorkeur af op de motor in plaats van het
rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal
geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft,
neemt het brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot
af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer
beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik
dan vanaf een snelheid van ongeveer
40 km/h de snelheidsregelaar
(indien aanwezig).
Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur
in de auto hoog is opgelopen, open dan alle
ruiten en de ventilatieroosters alvorens de
airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten,
maar laat de ventilatieroosters geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur
die de temperatuurstijging kunnen beperken
(blinderingspaneel van het panoramadak,
zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de
gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij
auto's met een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de
ontwaseming uit zodra deze niet meer
nodig zijn als deze niet automatisch worden
aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit
als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten
niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel
mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als
u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk
multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3-
speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan
om het elektriciteitsverbruik, en dus het
brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto
verlaat.
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot van uw auto verminderen.
.
21
Beperk de oorzaken van een
hoger brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de
auto: plaats de zwaarste voorwerpen in
de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de
achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand
(dakdragers, imperiaal, fietsendrager,
aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever
een dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en het
imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de
winterbanden door zomerbanden.
Houd u aan de
onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning
(bij koude banden), houd u daarbij aan
de bandenspanning die staat vermeld
op de sticker op de portiersponning aan
bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd niet is
gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van het
reservewiel en van de wielen van de aanhanger
of de caravan te controleren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie
verversen, oliefilter en luchtfilter vervangen,
enz.) en houd u daarbij aan het door de
fabrikant voorgeschreven interval.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer
dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat
brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na
3000 km het gemiddelde brandstofverbruik
zich stabiliseert.
22
Controle tijdens het rijden
508_nl_Chap01_controle de marche_ed01-2014
Instrumentenpaneel benzine - diesel
1.
Toerenteller (x 1000 t/min of rpm),
schaalverdeling afhankelijk van de
motoruitvoering (benzine of diesel).
2.
Motorolietemperatuurmeter.
3.
Brandstofniveaumeter.
4.
Koelvloeistoftemperatuurmeter.
5.
Snelheidsmeter (km/h of mph).
6.
Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of
de snelheidsbegrenzer.
7.
Opschakelindicator (handgeschakelde
versnellingsbak) of weergave
positie selectiehendel (gestuurde
A.
Dimmer verlichting.
B.
Weergave logboek
waarschuwingsmeldingen.
Informatie over het onderhoud.
C.
Resetten van de dagteller.
handgeschakelde versnellingsbak of
automatische transmissie).
8.
Display: waarschuwingsmeldingen,
meldingen over de status van functies,
boordcomputer.
9.
Dagteller (km of miles).
10.
Automatische ruitenwissers
Onderhoudsindicator
(km of miles) vervolgens,
kilometerteller.
Beide functies worden achtereenvolgend
weergegeven na het aanzetten van het contact.
Meters en displays
Bedieningstoetsen
1
23
Controle tijdens het rijden
508_nl_Chap01_controle de marche_ed01-2014
Verklikkerlampjes
De verklikkerlampjes geven de bestuurder
informatie over de werking van een
systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of
waarschuwen de bestuurder in het geval van
een storing (waarschuwingslampje).
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan
bepaalde waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel en/of op het display van het
instrumentenpaneel enkele seconden branden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze
lampjes weer uitgaan.
Als het lampje blijft branden, controleer dan
voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan
branden in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Verklikkerlampjes kunnen constant
branden of knipperen.
Een aantal verklikkerlampjes heeft
beide mogelijkheden. Of het constant
branden of knipperen van een
controlelampje duidt op een storing, is
afhankelijk van de werkingsfase van
de auto.
1
2
2
2
3
3
3
2
3
3
Display van het instrumentenpaneel
Gebruik,
als de auto stilstaat
, de linker
draaiknop van het stuurwiel om door de menu's
te scrollen en de parameters van de auto in te
stellen (comfort- en rijsystemen, ...).
- Draaien (buiten menu om): u scrolt door de
diverse beschikbare actieve functies.
- Indrukken: toegang tot het algemene
menu, bevestigen van uw keuze.
- Draaien (in het menu): verplaatsen naar
boven of naar beneden in het menu.
Algemeen menu
Parameters van de auto
Instellingen display
Voorverwarming / voorventilatie
Instellingen bestuurdersplaats
Alleen ontgrendelen kofferdeksel
Hulp bij het rijden
Geprogrammeerde snelheden
Achterruitenwisser aan bij achteruit
Elektrische parkeerrem
Verlichting
Instapverlichting
Follow me home-verlichting
Bochtverlichting
Instellingen
Taal
Eenheid
Verbruik
Temperatuur
Kleurstelling
3
1
2
2
3
2
3
1
2
24
Controle tijdens het rijden
508_nl_Chap01_controle de marche_ed01-2014
Verklikkerlampjes ingeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld.
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Richtingaanwijzer
links
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omlaag
beweegt.
Richtingaanwijzer
rechts
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omhoog
beweegt.
Parkeerlichten
permanent.
De lichtschakelaar staat in de stand
"Parkeerlichten".
Dimlicht
permanent.
De lichtschakelaar staat in de stand
"Dimlicht".
Grootlicht
permanent.
Als u de lichtschakelaar naar u toe
trekt.
Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen
naar dimlicht.
Mistlampen vóór
permanent.
De mistlampen vóór zijn
ingeschakeld.
Draai de ring twee standen naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
Mistachterlichten
permanent.
De mistachterlichten zijn
ingeschakeld.
Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten
uit te schakelen.
Raadpleeg voor meer informatie over de lichtschakelaar de desbetreffende rubriek.
1
25
Controle tijdens het rijden
508_nl_Chap01_controle de marche_ed01-2014
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Voorgloeien
dieselmotor
permanent.
De startknop
"START/STOP"
is
ingedrukt (Contact).
Wacht met starten tot het controlelampje uitgaat.
Wanneer het lampje uitgaat, wordt de motor
onmiddellijk gestart, op voorwaarde dat het
rempedaal ingetrapt blijft bij auto's met automatische
versnellingsbak of EGS-versnellingsbak, of het
koppelingspedaal bij een handgeschakelde
versnellingsbak.
De wachttijd is afhankelijk van de
weersomstandigheden (in extreme gevallen
30 seconden).
Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af.
Zet het contact vervolgens weer aan en wacht opnieuw
tot het lampje uitgaat voordat u de motor start.
Handrem
permanent.
De handrem is aangetrokken of niet
goed vrijgezet.
Zet de handrem vrij zodat het controlelampje uitgaat;
trap het rempedaal in.
Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.
Raadpleeg de rubriek "Handrem" voor meer informatie
over de handrem.
Uitschakeling
van de
automatische
werking van
de elektrische
parkeerrem
permanent.
De functies "automatisch aantrekken"
(bij het afzetten van de motor)
en "automatisch vrijzetten" zijn
uitgeschakeld of werken niet.
Activeer de functie (volgens land van bestemming)
via het configuratiemenu van de auto of raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
als de parkeerrem niet meer automatisch wordt
aangetrokken of vrijgezet.
De parkeerrem kan met behulp van de procedure voor
de noodontgrendeling handmatig worden vrijgezet.
Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem de desbetreffende rubriek.
26
Controle tijdens het rijden
508_nl_Chap01_controle de marche_ed01-2014
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Automatische
ruitenwissers
permanent.
De ruitenwisserschakelaar is naar
beneden bewogen.
De automatische stand van de ruitenwissers vóór is
geactiveerd.
Beweeg om de automatische stand van de
ruitenwissers te deactiveren de hendel omlaag of zet
de hendel in een andere stand.
Airbag aan
passagierszijde
permanent op het
display van de
verklikkerlampjes voor
de veiligheidsgordels
en de airbag vóór aan
passagierszijde.
De schakelaar in het dashboardkastje
staat in de stand "
ON
".
De passagiersairbag vóór is geactiveerd.
Plaats in dit geval geen kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de stoel van de
voorpassagier.
Zet de schakelaar in de stand
"OFF"
om de
passagiersairbag vóór uit te schakelen.
In dit geval kunt u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting plaatsen.
Stop & Start
permanent.
Het Stop & Start-systeem heeft
de motor in de STOP-stand gezet
(verkeerslicht, stopbord, opstopping,
enz.).
Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch
gestart als u wilt wegrijden.
knippert enkele
seconden en gaat
dan uit.
De STOP-stand is nu niet
beschikbaar.
of
De motor wordt automatisch in de
START-stand gezet.
Raadpleeg voor meer informatie over de
bijzonderheden van de STOP- en START-stand de
rubriek "Stop & Start".
1
27
Controle tijdens het rijden
508_nl_Chap01_controle de marche_ed01-2014
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display van het instrumentenpaneel.
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Passagiersairbag
permanent, op het display
van de verklikkerlampjes
voor de veiligheidsgordels
en de airbag vóór aan
passagierszijde.
De schakelaar in het dashboardkastje
staat in de stand "
OFF
".
De airbag vóór aan passagierszijde is
uitgeschakeld.
Zet de schakelaar in de stand "
ON
" om de airbag vóór
aan passagierszijde in te schakelen.
Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje
met de rug in de rijrichting.
28
Controle tijdens het rijden
508_nl_Chap01_controle de marche_ed01-2014
Waarschuwingslampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een
van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem
en moet de bestuurder actie ondernemen.
Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een melding op het display van
het instrumentenpaneel wordt weergegeven.
Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
STOP
permanent, in combinatie
met een ander
waarschuwingslampje,
een geluidssignaal en een
melding op het display.
Dit waarschuwingslampje brandt bij een
lekke band, een storing met betrekking tot
het remsysteem of de stuurbekrachtiging,
een te lage motoroliedruk, een te hoge
koelvloeistoftemperatuur of een ernstige
elektrische storing.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats, omdat u anders het risico loopt op ernstige
motorschade.
Zet het contact af en raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Service
tijdelijk.
Er is een kleine storing
opgetreden waarbij geen specifiek
verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding op
het display zoals bijvoorbeeld:
- het motorolieniveau,
- de mate van vervuiling van het roetfilter (diesel),
- de stuurbekrachtiging,
- een kleine elektrische storing,
- ...
Raadpleeg in andere gevallen het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent.
Er is een ernstige storing
opgetreden waarbij geen specifiek
verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding op
het display en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
1
29
Controle tijdens het rijden
508_nl_Chap01_controle de marche_ed01-2014
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Elektrische
parkeerrem
knippert.
Het aantrekken van de elektrische
parkeerrem is onderbroken.
Het aantrekken/vrijzetten werkt niet.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Parkeer de auto op een vlakke, horizonale
ondergrond, zet het contact af en raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Storing
elektrische
parkeerrem
permanent.
Storing in de elektrische parkeerrem.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
De rem kan handmatig worden vrijgezet.
Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem de desbetreffende rubriek.
Remsysteem
permanent.
Het remvloeistofniveau is te laag.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een
artikelnummer van PEUGEOT.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren
door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
+
permanent, in
combinatie met het
waarschuwingslampje
ABS.
Er is een storing in de elektronische
remdrukregelaar (REF).
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Uitschakeling
van de
automatische
werking van
de elektrische
parkeerrem
permanent.
De functies "automatisch aantrekken"
(bij het afzetten van de motor)
en "automatisch vrijzetten" zijn
uitgeschakeld of werken niet.
Activeer de functie (volgens land van bestemming)
via het configuratiemenu van de auto of raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
als de parkeerrem niet meer automatisch wordt
aangetrokken of vrijgezet.
De parkeerrem kan met behulp van de procedure voor
de noodontgrendeling handmatig worden vrijgezet.
Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem de desbetreffende rubriek.
30
Controle tijdens het rijden
508_nl_Chap01_controle de marche_ed01-2014
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Dynamische
stabiliteitscontrole
(CDS/ASR)
knippert.
De CDS-/ASR-regeling is actief.
Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor
een betere koersstabiliteit.
permanent.
Storing in het CDS-/ASR-systeem, tenzij
deze is uitgeschakeld (toets ingedrukt en
verklikkerlampje van de toets brandt).
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Zelfdiagnose
motor
knippert.
Er is een storing in het
motormanagementsysteem.
Kans op beschadiging van de katalysator.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
permanent.
Er is een storing in de
emissieregeling.
Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt
gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Laag
brandstofniveau
permanent, met de
wijzer in het rode
gebied.
Als het lampje gaat branden zit er
nog ongeveer
7 liter
nog ongeveer 7 liternog ongeveer
brandstof in de
7 liter brandstof in de 7 liter
tank.
Vanaf dit moment worden de
laatste liters brandstof in de tank
aangesproken.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u
met een lege tank strandt.
Dit verklikkerlampje gaat elke keer na het aanzetten
van het contact branden zolang er niet voldoende
brandstof getankt is.
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is,
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het
injectiesysteem beschadigd raken.
Antiblokkeersysteem
(ABS)
permanent.
Er is een storing in het
antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
1
31
Controle tijdens het rijden
508_nl_Chap01_controle de marche_ed01-2014
Pictogram in het display
van het instrumentenpaneel
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Motoroliedruk
permanent.
Er is een storing in de motorsmering.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Laadstroom
accu
permanent.
Er is een storing in het laadstroomcircuit
van de accu (vervuilde of losgeraakte
accuklemmen, aandrijfriem dynamo
ontspannen of gebroken...).
Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan.
Parkeer de auto op een veilige plek.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Een of meer
portier
e
n
geopend
permanent, in combinatie
met een melding die het
desbetreffende portier
aangeeft, bij een snelheid
lager dan 10 km/h.
Een portier of de achterklep is niet
goed gesloten.
Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.
permanent, in combinatie
met een melding die
het desbetreffende
portier aangeeft en een
geluidssignaal, bij een
snelheid hoger dan
1 0 km/h.
32
Controle tijdens het rijden
508_nl_Chap01_controle de marche_ed01-2014
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Airbags
tijdelijk.
Het lampje brandt gedurende enkele
seconden en dooft als het contact
wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
permanent.
Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische
gordelspanners.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Bochtverlichting
knippert.
Er is een storing in de
bochtverlichting.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordel(s)
niet vastgemaakt of
weer
losgemaakt
permanent, en
knippert vervolgens
in combinatie met een
in volume toenemend
geluidssignaal.
Een van de veiligheidsgordels is niet
vastgemaakt of weer losgemaakt.
Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de
gesphouder.
Bandenspanning
te laag
permanent.
De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden te
worden uitgevoerd.
+
knipperend
en vervolgens
permanent, in
combinatie met het
verklikkerlampje
Service.
Het controlesysteem voor de
bandenspanning is defect of de
sensor van een van de wielen wordt
niet gedetecteerd.
De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
1
33
Controle tijdens het rijden
508_nl_Chap01_controle de marche_ed01-2014
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt in:
- zone
A
, is de temperatuur in orde,
- zone
B
, is de temperatuur te hoog. Het
waarschuwingslampje
STOP
gaat branden,
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
De temperatuur en de druk in het koelcircuit
beginnen na enkele minuten rijden te stijgen.
Om koelvloeistof bij te vullen:
wacht tot de motor is afgekoeld,
draai de dop twee omwentelingen los om
de druk te laten dalen,
verwijder vervolgens de dop,
vul bij tot aan het merkteken "MAXI".
Deze geeft bij aangezet contact en tijdens het
rijden de temperatuur van de motorolie aan.
Als de wijzer in gebied
C
staat, is de
temperatuur in orde.
Als de wijzer in gebied
D
staat, is de
temperatuur te hoog.
Verlaag de rijsnelheid om de temperatuur
te verlagen.
Motorolietemperatuurmeter
Wees voorzichtig bij het bijvullen
van de koelvloeistof: kans op
brandwonden. Vul niet bij tot boven het
maximumniveau (aangegeven op het
reservoir).
34
Controle tijdens het rijden
508_nl_Chap01_controle de marche_ed01-2014
* Volgens land van bestemming.
CHECK (automatische controle van de auto)
Automatische CHECK
Contact aan: alle pictogrammen van de
gecontroleerde functies worden weergegeven.
Na enkele seconden doven ze.
Gelijktijdig wordt automatisch een CHECK
(automatische controle van de auto) uitgevoerd.
In het geval van een storing
Er is een "kleine" storing gesignaleerd: de
desbetreffende waarschuwingslampjes gaan
branden en vervolgens weer uit.
U kunt de auto starten, maar raadpleeg zo
snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Er is een "grote" storing gesignaleerd: de
desbetreffende waarschuwingslampjes
blijven branden, in combinatie met het lampje
STOP of SERVICE.
Start de auto niet.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Handmatige CHECK
Druk op de knop
"CHECK"
van het
instrumentenpaneel om de CHECK (automatische
controle van de auto) handmatig te activeren.
Met behulp van deze functie kunnen op elk
gewenst moment (contact aan of bij draaiende
motor) de aanwezige waarschuwingsmeldingen
worden weergegeven.
Zolang de airbag aan passagierszijde is
uitgeschakeld * , wordt het desbetreffende
pictogram constant weergegeven.
Het display van het instrumentenpaneel geeft bij
draaiende motor en tijdens het rijden
de pictogrammen
weer die een storing aangeven (in geval van een storing).
Als er geen storing wordt gesignaleerd, kunt u
de motor starten.
Dimmer verlichting
Druk, als de verlichting brandt, op de
knop
B
om de dashboardverlichting en de
sfeerverlichting sterker te laten branden of op
de knop
A
om de verlichting te dimmen.
Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte
is bereikt.
1
35
Controle tijdens het rijden
508_nl_Chap01_controle de marche_ed01-2014
Onderhoudsindicator
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is meer dan 3000 km
Als het contact wordt aangezet, verschijnt er
geen onderhoudsinformatie op het display.
De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel
kilometer u nog verwijderd bent van de
eerstvolgende onderhoudscontrole volgens het
onderhoudsschema van de fabrikant.
Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste
nulstelling van de onderhoudsindicator op basis
van twee parameters:
- het aantal afgelegde kilometers,
- de verstreken tijd sinds de laatste
onderhoudscontrole.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is 1000 tot 3000 km
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel
branden. De kilometerteller geeft de
resterende kilometers tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole aan.
Voorbeeld:
de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole bedraagt 2800 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het contact
verdwijnt de sleutel
; de teller geeft weer de
kilometerstand en de stand van de dagteller aan.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is minder dan 1000 km
Voorbeeld:
de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole bedraagt 900 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het contact
treedt de kilometerteller weer in werking en
blijft de sleutel branden
om aan te geven
dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden
uitgevoerd moeten worden.
Het pictogram van de sleutel brandt
in combinatie met een melding op het
display van het instrumentenpaneel.
36
Controle tijdens het rijden
508_nl_Chap01_controle de marche_ed01-2014
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is overschreden
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende 5 seconden de
sleutel
knipperen
om aan te geven dat de
onderhoudswerkzaamheden zo spoedig
mogelijk uitgevoerd moeten worden.
Voorbeeld:
u hebt de afstand tot de eerstvolgende
mogelijk uitgevoerd moeten worden.
u hebt de afstand tot de eerstvolgende
mogelijk uitgevoerd moeten worden.
onderhoudsbeurt met 300 km overschreden.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende 5 seconden het volgende aan:
De factor tijd kan worden meegewogen
bij de nog af te leggen kilometers,
afhankelijk van de rijgewoonten van de
bestuurder.
De sleutel kan ook gaan branden
als het interval van twee jaar is
overschreden.
Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto
en wacht minimaal 5 minuten. Het op
0 zetten van de onderhoudsindicator zal
anders niet worden opgeslagen.
5 seconden na het aanzetten van het contact
treedt de kilometerteller weer in werking en
blijft de sleutel branden
.
Op 0 zetten van de
onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator moet na elke
onderhoudsbeurt op 0 gezet worden.
Voer dit als volgt uit:
zet het contact af,
druk op de resetknop van de dagteller en
houd deze ingedrukt,
zet het contact aan; de kilometerteller
begint terug te tellen,
laat de knop los als het display
"=0"
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
Opnieuw weergeven van de
onderhoudsinformatie
U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie
weergeven.
Druk op de knop voor nulstelling van de
dagteller.
De onderhoudsinformatie wordt enkele
seconden weergegeven en verdwijnt
vervolgens weer.
1
37
Controle tijdens het rijden
508_nl_Chap01_controle de marche_ed01-2014
Motorolieniveaumeter *
Te weinig olie
Als het motorolieniveau te laag is, wordt
de melding "Te laag olieniveau" op het
instrumentenpaneel weergegeven in
combinatie met het branden van het
verklikkerlampje Service en een geluidssignaal.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als
blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie
worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige
motorschade ontstaat.
Raadpleeg de rubriek "Niveaus controleren".
Storing van de
motorolieniveaumeter
Als de melding "Ongeldige meting olieniveau"
wordt weergegeven, duidt dit op een storing in
de motorolieniveaumeter.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als de motorolieniveaumeter niet werkt, wordt
het motoroliepeil niet meer gecontroleerd.
Zolang het systeem niet werkt, moet u het
motoroliepeil controleren met de peilstok in de
motorruimte.
Raadpleeg de rubriek "Niveaus controleren".
Op het display wordt in het gedeelte
A
de
totale kilometerstand en in het gedeelte
B
de
dagteller weergegeven.
Druk, als de dagteller wordt weergegeven,
enkele seconden op de knop.
Kilometerteller
Nulstelling dagteller
Bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter wordt bij het aanzetten van het contact eerst de
onderhoudsindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau.
Een controle van het olieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op een
vlakke, horizontale ondergrond staat
en de motor minstens 30 minuten niet
heeft gedraaid.
Olieniveau correct
* Volgens uitvoering.
38
Controle tijdens het rijden
508_nl_Chap01_controle de marche_ed01-2014
De boordcomputer geeft tijdens het rijden
verschillende informatie (actieradius,
brandstofverbruik ...).
Boordcomputer
Display van het instrumentenpaneel
Weergave van de informatie
Druk op de
toets op het stuurwiel
om
achtereenvolgens de verschillende functies
van de boordcomputer weer te geven.
- Actuele informatie:
● a c t ie ra d iu s ,
● huidig brandstofverbruik,
● de teller van het Stop & Start-
systeem.
- Traject
"1"
:
● g e m i dd el de s ne lh e id ,
voor het eerste traject,
● gemiddeld brandstofverbruik,
● a f g el eg de a fs ta nd .
- Traject
"2"
:
● g e m i dd el de s ne lh e id ,
voor het tweede traject,
● gemiddeld brandstofverbruik,
● a f g el eg de a fs ta nd .
Of op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar.
1
39
Controle tijdens het rijden
508_nl_Chap01_controle de marche_ed01-2014
Traject resetten
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats als
tijdens het rijden de streepjes continu
worden weergegeven.
Deze functie wordt alleen weergegeven
bij snelheden vanaf 30 km/h.
Deze waarde kan variëren door een
gewijzigde rijstijl of het rijden op een
helling, waardoor het momentele
brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
Boordcomputer, enkele definities...
Actieradius
(km of miles)
De actieradius geeft aan
hoeveel kilometer u nog met
de resterende hoeveelheid
brandstof kunt rijden, berekend
op basis van het gemiddelde
verbruik over de laatste
afgelegde kilometers.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt,
verschijnen streepjes op het display. Na het
tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de
actieradius opnieuw berekend en weergegeven
als deze meer dan 100 km bedraagt.
Momenteel verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Dit is het gemiddelde
brandstofverbruik over de laatste
seconden.
Gemiddeld verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Dit is het gemiddelde verbruik
sinds de laatste nulstelling van
de boordcomputer.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Dit is de gemiddelde snelheid
sinds de laatste nulstelling van de
boordcomputer (contact aan).
Druk de toets langer dan twee seconden
in zodra het gewenste traject wordt
aangegeven of houd de linker draaiknop op
het stuurwiel ingedrukt.
De trajecten
"1"
en
"2"
zijn onafhankelijk en
hebben dezelfde eigenschappen.
Traject
"1"
kan bijvoorbeeld gebruikt worden
voor een dagelijks verbruik en traject
"2"
voor
een maandelijks verbruik.
40
Controle tijdens het rijden
508_nl_Chap01_controle de marche_ed01-2014
Stop & Start-teller
(minuten/seconden of uren/
minuten)
Als uw auto is uitgerust met
Stop & Start, registreert een
teller hoelang de STOP-stand
tijdens een traject is geactiveerd.
De teller wordt, elke keer als
u het contact met de sleutel
aanzet, weer op nul gezet.
1
41
Controle tijdens het rijden
508_nl_Chap01_controle de marche_ed01-2014
Datum en tijd instellen
Autoradio / Bluetooth
Druk op
MENU
.
Selecteer met de pijltjestoetsen "
Persoonlijke
instellingen - Configuratie
" en bevestig uw
keuze.
Selecteer met de pijltjestoetsen "
Configuratie
display
" en bevestig uw keuze.
Selecteer met de pijltjestoetsen "
Datum en
tijd instellen
" en bevestig uw keuze.
Selecteer de parameter die u wilt wijzigen.
Bevestig uw keuze door op de toets
OK
te
drukken, verander dan de waarde en bevestig
dit nogmaals om de nieuwe instelling op te
slaan.
Stel de parameters één voor één in en bevestig
dit steeds door op de toets "
OK
" te drukken.
Selecteer dan de tab
"
OK"
op het display en
bevestig uw keuze om het menu "
Datum en
tijd instellen
" te verlaten.
42
Controle tijdens het rijden
508_nl_Chap01_controle de marche_ed01-2014
Peugeot Connect Nav+
Druk op
SETUP
voor het menu
"
Configuratie
".
Selecteer "
Configuratie display
" en bevestig
uw keuze.
Selecteer "
Datum en tijd instellen
" en
bevestig uw keuze.
Selecteer "
Minuten synchroniseren
via GPS
" om de instelling van de
minuten automatisch te laten doen door
het systeem.
Selecteer het item dat u wilt wijzigen.
Druk op de toets
OK
om de selectie te
bevestigen, verander de instelling en bevestig
de wijziging nogmaals om de nieuwe gegevens
op te slaan.
Verander de instellingen één voor één.
Selecteer vervolgens "
OK
" op het scherm en
bevestig de wijzigingen om ze in het geheugen
op te slaan.
2
43
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2014
U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de
sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening. De sleutel met afstandsbediening dient
tevens voor de lokalisatie en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.
U hebt de beschikking over een schuif-/kanteldak met getint glas, waardoor de lichtinval en het zicht in het interieur worden vergroot.
Draai de knop terug in zijn oorspronkelijke
stand.
Als de stand van het glazen paneel niet
overeenkomt met de stand op de draaiknop,
druk dan de knop in tot het wel de juiste stand
heeft bereikt.
Sluiten
Draai de knop naar rechts om het dak open te
kantelen.
62
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2014
Beveiliging tegen beknellen
Een beveiliging tegen beknellen zorgt ervoor
dat het sluiten van het dak wordt onderbroken,
zowel bij het schuiven als het kantelen. Als het
tegen een obstakel stuit, gaat het gedeeltelijk
weer open.
Als het na een tweede poging nog niet lukt het
dak te sluiten, kan het noodzakelijk zijn het
systeem te resetten.
Systeem resetten
Na het opnieuw aansluiten van de accukabels
of bij een storing in het zonnescherm tijdens
het openen of sluiten, moet u het systeem
soms resetten:
draai de knop naar rechts om het dak te
kantelen,
wacht tot het dak volledig open gekanteld is,
druk de draaiknop direct in en houd
deze gedurende minimaal drie seconden
ingedrukt.
Als het dak bij het sluiten ongewild opengaat,
voer dan, zodra het dak ophoudt te bewegen,
de volgende handelingen uit:
- draai de knop in de stand "volledig sluiten",
- druk de draaiknop direct in,
- houd de draaiknop ingedrukt tot het dak
volledig is gesloten.
Tijdens deze handelingen werkt de
beveiliging tegen het beknellen niet.
De bestuurder moet er voor zorgen
dat de inzittenden het dak correct
gebruiken. Let goed op de kinderen
tijdens het openen en sluiten van het
dak.
2
63
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2014
U hebt de beschikking over een panoramadak
met getint glas, waardoor de lichtinval en het
zicht in het interieur worden vergroot. Het
elektrisch bedienbare zonnescherm zorgt voor
een nog beter thermisch en akoestisch comfort
in het interieur.
Dit is elektrisch te bedienen met behulp van
een draaiknop.
Openen
Draai de knop linksom
(meerdere standen zijn mogelijk).
Beveiliging tegen beknellen
Als het zonnescherm bij het sluiten tegen een
obstakel stuit, stopt het automatisch en gaat
het gedeeltelijk, tot de 2e stand, weer open.
Als het na een tweede keer nog niet lukt, moet
het systeem wellicht gereset worden.
Sluiten
Draai de knop terug in zijn oorspronkelijke
stand.
Als de stand van het scherm niet overeenkomt
met de stand op de draaiknop, druk dan de
knop in tot het scherm wel de juiste stand heeft
bereikt.
Elektrisch bedienbaar
zonnescherm
Als er iets bekneld raakt tijdens het
bedienen van het zonnescherm, moet u
de beweging van het scherm omkeren.
Draai hiervoor de draaiknop in de juiste
richting.
Let er bij het bedienen van het
zonnescherm op dat niets het correcte
sluiten van het scherm kan verhinderen.
Zorg ervoor dat de inzittenden het
zonnescherm correct gebruiken.
Let goed op de kinderen tijdens het
openen en sluiten van het scherm.
Systeem resetten
Na het opnieuw aansluiten van de accukabels
of bij een storing in het zonnescherm tijdens
het openen of sluiten, moet u het systeem
soms resetten:
draai de draaiknop in de stand
"volledig openen",
wacht tot het zonnescherm volledig is
geopend,
druk de draaiknop direct in en houd deze
gedurende minimaal drie seconden ingedrukt.
Als het zonnescherm bij het sluiten ongewild
opengaat, voer dan, zodra het zonnescherm
ophoudt te bewegen, de volgende
handelingen uit:
- draai de draaiknop in de stand "volledig
sluiten",
- druk de draaiknop direct in,
- houd de draaiknop ingedrukt tot het
zonnescherm volledig is gesloten.
Tijdens deze handelingen werkt de
beveiliging tegen het beknellen niet.
Panoramadak (SW)
64
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2014
Brandstoftank
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 72 liter (of 55 liter, afhankelijk van de uitvoering).
Als er minder dan 5 liter brandstof getankt wordt,
wordt deze stijging van het brandstofniveau niet
weergegeven op de brandstofmeter.
Tijdens het openen van de tankdop kan een
geluid van aangezogen lucht hoorbaar zijn.
Dit wordt veroorzaakt door de onderdruk
die ontstaat door de afdichting van het
brandstofcircuit. Dit geluid is normaal.
Kies bij het tankstation de juiste brandstof (deze
staat vermeld op de sticker aan de binnenzijde
van de brandstofvulklep van uw auto).
Open de vuldop door deze een kwart
omwenteling linksom te draaien.
Verwijder de vuldop en plaats deze op de
steun (aan de klep).
Openen
Indien u per vergissing de verkeerde
brandstof voor uw auto tankt, moet
de tank beslist worden afgetapt
voordat de motor kan worden gestart.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem is afgezet; zet in
dat geval altijd het contact af met de
sleutel.
- Druk op de toets.
Dit is gedurende enkele minuten na het
afzetten van het contact mogelijk. Zet het
contact nog een keer aan om deze functie
opnieuw te activeren (indien nodig).
Tanken
Steek het vulpistool zo ver mogelijk in de
vulopening en druk hierbij de metalen klep
A
in.
Vul de brandstoftank. Laat het vulpistool
maximaal drie keer afslaan, aangezien er
anders storingen kunnen optreden.
Plaats de vuldop terug en sluit deze door
de dop een kwart omwenteling rechtsom te
draaien.
Druk de klep van de tankdop dicht.
Uw auto is voorzien van een katalysator, die de
schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen
vermindert.
Bij benzinemotoren mag uitsluitend
loodvrije benzine worden gebruikt.
Door de vernauwde vulpijp kan alleen benzine
worden getankt.
2
65
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2014
Minimumbrandstofniveau
Als het minimumbrandstofniveau is
bereikt, gaat dit waarschuwingslampje
branden, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display van het instrumentenpaneel.
Als dit lampje gaat branden, zit er nog
ongeveer 7 liter brandstof in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u zonder brandstof komt te staan.
Onderbreking
brandstoftoevoer
Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij
een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer
afsluit.
Het vullen van de brandstoftank
met behulp van een jerrycan is wel
mogelijk, maar doe dit met beleid.
Houd de tuit van de jerrycan recht en
druk deze niet tegen de klep van de
tankbeveiliging, om ervoor te zorgen dat de
brandstof netjes in de vulopening stroomt.
Tankbeveiliging diesel
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te
tanken. Hiermee wordt schade aan de motor, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen.
Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, wordt geactiveerd zodra u de brandstoftankdop
verwijdert.
Wanneer u bij een dieseluitvoering een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst,
wordt dit tegengehouden door een klep,
waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet
getankt kan worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken
maar kies een dieseltankpistool.
Werking
Reizen naar het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het tanken van
Diesel per land kunnen verschillen, kan de
aanwezigheid van een tankbeveiliging op de
auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is.
Wij adviseren u daarom voordat u naar het
buitenland afreist bij het PEUGEOT-netwerk
te informeren of uw auto geschikt is om in het
desbetreffende land te kunnen tanken.
66
DIESEL
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2014
Brandstofkwaliteit voor
benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstoffen van
het type E10 en E24 (deze bevatten resp. 10%
en 24% ethanol) die voldoen aan de Europese
richtlijnen EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten
tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor
auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type
brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de
ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn
EN 15293.
Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met
een ethanolgehalte tot 100% (type E100),
worden alleen verkocht in Brazilië.
Alleen auto's die in Rusland worden verkocht,
kunnen rijden op loodvrije benzine met een
octaangetal van 92 RON.
Brandstofkwaliteit voor
dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloos
rijden op biobrandstoffen die aan de huidige
en toekomstige Europese richtlijnen voldoen
(diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590
gemengd met biobrandstof die voldoet aan de
richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt
kunnen worden (met een gehalte aan
methyl-estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk
bij bepaalde dieselmotoren op voorwaarde dat
de bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt
worden nageleefd. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof
(zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke
olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).
3
67
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Voorstoelen
Handmatig verstellen
1.
Hoofdsteun in hoogte verstellen en
kantelen
Trek de hoofdsteun omhoog om deze
hoger te stellen.
Houd de knop ingedrukt om de hoofdsteun
lager te stellen en duw de hoofdsteun
omlaag (druk de knop in tot voorbij het
zware punt).
2.
Kantelen van de rugleuning
Zet met de daarvoor bestemde bediening
de rugleuning in de gewenste hellingshoek.
3.
Instellen van de zithoogte
Beweeg de hendel net zo lang omhoog
of omlaag tot de gewenste instelling is
bereikt.
4.
Lendensteun verstellen
Hiermee kunt u onafhankelijk van elkaar de
hoogte en de diepte van de lendensteun
instellen.
Naar voren of naar achteren om
de lendensteun te vergroten of te
verkleinen.
Omhoog of omlaag om het gedeelte
waar de lendensteun het lichaam
ondersteunt te verplaatsen.
5.
Verstellen van de stoel in lengterichting
Til de beugel op en schuif de stoel naar
voren of naar achteren.
6. Verstellen van de zitting
Trek aan de handgreep om de lengte van
de zitting in te stellen.
68
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Elektrisch verstellen
Zet, om de stoelen elektrisch te verstellen, het contact aan of start de motor als de
eco-modus is ingeschakeld.
1.
Zitting kantelen en in hoogte en in
lengterichting verstellen
Licht de schakelaar aan de voorzijde op
of druk deze neer om het zitgedeelte van
de stoel te kantelen.
Licht de schakelaar aan de achterzijde
op of druk deze neer om het zitgedeelte
te verhogen of te verlagen.
Beweeg de schakelaar naar voren of
naar achteren om de stoel naar voren of
naar achteren te bewegen.
2.
Kantelen van de rugleuning
Beweeg de schakelaar naar voren of
naar achteren om de hellingshoek van de
rugleuning in te stellen.
3.
Lendensteun verstellen
Dit systeem biedt de mogelijkheid om
onafhankelijk van elkaar de hoogte en de
diepte van de lendensteun in te stellen.
Na het openen van het voorportier kan de bediening van de elektrische verstelling van de
bestuurdersstoel nog ongeveer een minuut worden gebruikt. Ongeveer een minuut na het uitzetten van
het contact en in de eco-mode, wordt de bediening van de elektrische stoelverstelling uitgeschakeld.
Als het contact wordt aangezet, wordt de bediening van de elektrische stoelverstelling weer ingeschakeld.
Bedien de schakelaar:
Naar voren of naar achteren voor meer of
minder steun in de lendenen.
Omhoog of omlaag om de drukzone van
de lendensteun omhoog of omlaag te
bewegen.
3
69
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Opslaan van zitposities in
het geheugen
Dit systeem slaat de elektrische instellingen
van de bestuurdersstoel, de buitenspiegels en
het head-up display op. U kunt twee standen
opslaan met de toetsen aan de zijkant van de
bestuurdersstoel.
Opslaan van een zitpositie
met de toetsen M / 1 / 2
Zet het contact aan.
Zet uw stoel, de buitenspiegels en het
head-up display in de gewenste stand.
Druk op de toets
M
en vervolgens binnen
4 seconden op de toets
1
of
2
.
Een geluidssignaal geeft aan dat de
zitpositie is opgeslagen.
Het opslaan van een andere stand annuleert de
vorige, in het geheugen opgeslagen stand.
Oproepen van een opgeslagen
zitpositie
Contact aan of draaiende motor
Druk kort op de toets
1
of
2
om de
desbetreffende zitpositie op te roepen.
Een geluidssignaal geeft aan dat de opgeslagen
zitpositie is ingenomen.
U kunt de beweging onderbreken door op de
toets
M
,
1
of
2
te drukken of door één van de
schakelaars van de stoelverstelling te bedienen.
U kunt een zitpositie niet oproepen tijdens het rijden.
Het opvragen van een opgeslagen zitpositie is tot
45 s na het afzetten van het contact mogelijk.
In-/uitstapfunctie
Deze functie vergemakkelijkt het in- en
uitstappen.
Zo schuift de stoel automatisch naar achteren
bij het afzetten van het contact of bij het
openen van het bestuurdersportier; de stoel
blijft in deze stand staan tot u weer instapt.
Bij aanzetten van het contact schuift de stoel
weer naar voren in de geprogrammeerde
stand.
Zorg ervoor dat het verplaatsen van de stoel
niet gehinderd wordt door voorwerpen of
personen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om deze functie in
of uit te schakelen.
70
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Hoogte- en hoekverstelling
hoofdsteun
Hoofdsteun omlaag
bewegen: druk de
knop
A
in tot voorbij het zware punt en
beweeg de hoofdsteun naar beneden tot de
gewenste positie is bereikt; laat vervolgens
de knop los.
Hoofdsteun omhoog bewegen: beweeg
de hoofdsteun omhoog tot de gewenste
positie is bereikt.
Hoofdsteun verwijderen: druk op de twee
pallen
B
en trek de hoofdsteun omhoog.
Hoofdsteun terugplaatsen: zet de pennen
van de hoofdsteun recht in de openingen
van de rugleuning. Controleer of de
hoofdsteun goed v
astzit door deze naar
boven te trekken.
Voor de veiligheid is het frame van
de hoofdsteun voorzien van een
blokkeersysteem om te voorkomen dat
de hoofdsteun zakt in het geval van een
aanrijding.
De juiste stand van de hoofdsteun is
als de bovenzijde van de hoofdsteun
zich ter hoogte van de bovenzijde
van het hoofd bevindt.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd. De hoofdsteunen moeten
zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Bediening stoelverwarming
Met de draaiknop kan de stoelverwarming
ingeschakeld worden en kan een
verwarmingsstand worden geselecteerd:
Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor
beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar.
0
: Uit.
1
: Laag.
2
: Gemiddeld.
3
: Hoog.
3
71
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Massagefunctie
Deze functie zorgt voor een massage ter
hoogte van de lendenen van de bestuurder. De
functie werkt alleen bij draaiende motor en als
de STOP-stand van het Stop & Start-systeem
is geactiveerd.
Inschakelen
Druk op deze knop.
Het verklikkerlampje gaat branden en de
massagefunctie wordt voor een tijdsduur van
1 uur ingeschakeld. Gedurende deze tijdsduur
wordt de massage in cycli van 6 minuten
uitgevoerd (4 minuten massage worden
gevolgd door 2 minuten rust). Het systeem
voert in totaal 10 cycli uit.
Na een uur wordt de functie uitgeschakeld, het
verklikkerlampje gaat dan uit.
Uitschakelen
U kunt de massagefunctie op elk
gewenst moment uitschakelen door
op deze knop te drukken.
72
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Achterbank
U kunt het linkerdeel (1/3) en/of het rechterdeel (2/3) van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten.
Hoofdsteunen buitenste
zitplaatsen achter
De hoofdsteunen hebben twee standen, een hoge stand
zitplaatsen achter
De hoofdsteunen hebben twee standen, een hoge stand
zitplaatsen achter
(comfort en veiligheid) en een lage stand (zicht naar
achteren). De hoofdsteunen kunnen ook worden verwijderd.
Verwijderen van een hoofdsteun:
trek de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag,
druk vervolgens de pal
A
in.
Ga nooit rijden met passagiers op de
achterbank als de hoofdsteunen zijn
verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn
geplaatst en in de hoge stand staan.
Neerklappen van de achterbank
vanuit de bagageruimte
Zorg ervoor dat de rugleuning ongehinderd
kan worden neergeklapt (hoofdsteunen,
veiligheidsgordels, ...),
zorg er ook voor dat de beweging van
de bank niet kan worden gehinderd door
voorwerpen die zich op of onder de bank
bevinden,
trek vanuit de bagageruimte aan de
ontgrendeling en duw tegen de rugleuning.
(SW)
Elk gedeelte van de achterbank (1/3 of
2/3) is voorzien van een afzonderlijk
ontgrendelingsmechanisme om de rugleuning en
de zitting vanuit de bagageruimte neer te klappen.
3
73
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Neerklappen van de
achterbank via de achterzijde
Zorg ervoor dat de beweging van de bank niet
kan worden gehinderd door voorwerpen die
zich op of onder de bank bevinden.
Terugplaatsen van de achterbank
Zet de rugleuning rechtop en vergrendel
deze, de zitting komt dan vanzelf op zijn
plaats,
controleer of het rode vlak ter hoogte van
ontgrendeling
1
niet meer zichtbaar is,
zet de hoofdsteunen weer in de hoogste
stand of plaats deze terug.
Schuif de voorstoel indien nodig naar
voren,
controleer of de veiligheidsgordel langs de
rand van de rugleuning loopt,
zet de hoofdsteunen in de laagste stand of
verwijder deze indien nodig,
trek de hendel
1
naar voren om de
rugleuning
2
te ontgrendelen en klap deze
vervolgens naar voren.
Let erop dat bij het terugplaatsen van de
achterbank de veiligheidsgordels niet klem
komen te zitten en dat de gesphouders op de
juiste plek komen te zitten.
74
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Spiegels
De verstelbare buitenspiegels zorgen voor
het benodigde zicht naar achteren bij een
inhaalmanoeuvre of het parkeren van de
auto. De buitenspiegels kunnen ook worden
ingeklapt voor het parkeren in een smalle
straat.
Buitenspiegels
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp
van de schakelaar
A
, worden ze niet automatisch
uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek
nogmaals de schakelaar
A
naar achteren om de
A naar achteren om de A
buitenspiegels uit te klappen.
Het automatisch in- en uitklappen van de
buitenspiegels kan worden gedeactiveerd
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Klap de buitenspiegels in als u uw auto
in een automatische autowasstraat laat
wassen.
De waargenomen objecten in de
buitenspiegels lijken verder af dan ze in
werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden
gehouden om de afstand ten opzichte
van achteropkomend verkeer goed in te
schatten.
Ontwaseming - ontdooiing
Deze functie kunt u inschakelen door
bij draaiende motor op de toets van de
achterruitverwarming te drukken (zie paragraaf
"Ontwaseming - Ontdooiing achterruit").
Verstellen
Zet de knop
A
naar links of rechts om de
desbetreffende spiegel te selecteren.
Duw de knop
B
in de 4 richtingen om de
spiegel af te stellen.
Zet de knop
A
weer in het midden.
Inklappen
- Automatisch: vergrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel.
- Handmatig: trek bij aangezet contact de
schakelaar
A
naar achteren.
Uitklappen
- Automatisch: ontgrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel.
- Handmatig: trek bij aangezet contact de
schakelaar
A
naar achteren.
3
75
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Automatisch kantelen
buitenspiegels bij het
achteruitrijden
De buitenspiegels kunnen bij het achteruit
inparkeren naar de grond worden gericht.
Programmeren
Schakel bij draaiende motor de
achteruitversnelling in.
Selecteer en verstel achtereenvolgens de
linker en rechter buitenspiegel.
De ingestelde standen worden direct
opgeslagen.
Inschakelen
Schakel bij draaiende motor de
achteruitversnelling in.
Beweeg de schakelaar
A
naar rechts of
links om de desbetreffende buitenspiegel
te selecteren.
De geselecteerde buitenspiegel wordt in de
geprogrammeerde stand gericht.
Uitschakelen
Haal de versnellingsbak uit de achteruitver-
snelling en wacht tien seconden.
of
Zet de schakelaar
A
in de middelste stand.
De buitenspiegel keert terug naar de
oorspronkelijke stand.
De buitenspiegel keert ook terug naar de
oorspronkelijke stand:
- zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h,
- als de motor wordt afgezet.
76
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Automatisch dimmende binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter
de auto.
De binnenspiegel is voorzien van
een nachtstand waardoor de spiegel
donkerder wordt en de bestuurder minder
hinder ondervindt van de zon en van
koplampverlichting van achteropkomend
verkeer ...
Binnenspiegel
Binnenspiegel met handbediende dag-/nachtstand
Verstellen
Stel de spiegel af als deze in de dagstand
staat.
Dag-/nachtstand
Trek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
Duw het hendeltje naar voren om de
spiegel terug te zetten in de dagstand.
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal
zicht naar achteren.
Stuurwielverstelling
Zorg dat de auto stilstaat
en duw
de hendel omlaag om het stuurwiel te
ontgrendelen.
Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte
voor een optimale zithouding.
Trek aan de hendel om het stuurwiel te
vergrendelen.
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
Om veiligheidsredenen moeten de
spiegels zo zijn ingesteld dat de "dode
hoek" zo klein mogelijk is.
3
77
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Indeling interieur
1.
Gekoeld dashboardkastje
Het dashboardkastje is voorzien van een
ventilatieopening die met een draaiknop
kan worden afgesloten. Via deze opening
wordt koude lucht toegevoerd.
2.
Opbergvakken (volgens uitvoering)
3.
Wegklapbare bekerhouders
Druk op het deksel om de bekerhouder te
openen.
4.
Uitneembare asbak
Druk op het deksel om de asbak te openen.
Asbak legen: trek de asbak omhoog om
deze te verwijderen.
5.
Vakje voor kleingeld
6.
Opbergvak met schuifdeksel
7.
Middenarmsteun vóór
8.
12V-aansluitingen vóór (120 W)
Houd u aan het maximaal toegestane
vermogen om schade aan uw
apparatuur te voorkomen.
9.
Peugeot Connect USB
78
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Matten
De matten zijn uitneembaar en beschermen de vloerbedekking van de auto.
Gebruik, wanneer u een nieuwe mat
bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de
bevestigingen uit het bijgeleverde zakje.
De overige matten worden gewoon op de
vloerbedekking gelegd.
Bevestigen
Verwijderen
Verwijderen van de mat aan de
bestuurderszijde:
zet de stoel in de achterste stand,
maak de bevestigingen los,
verwijder vervolgens de mat.
Terugplaatsen
Terugplaatsen van de mat aan de
bestuurderszijde:
leg de mat goed op zijn plaats,
druk de bevestigingen vast,
controleer of de mat goed vastzit.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- gebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen;
het gebruik van deze bevestigingen
is verplicht.
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Bij gebruik van niet door PEUGEOT
goedgekeurde matten kan de bediening
van de pedalen worden gehinderd en kan
de werking van de snelheidsregelaar/-
begrenzer negatief worden beïnvloed.
Klap de middenarmsteun achter omlaag
voor een optimaal zitcomfort.
De armsteun is bij bepaalde uitvoeringen
voorzien van bekerhouders. Tevens hebt u, als
de armsteun is neergeklapt, toegang tot het
skiluik.
Middenarmsteun achter
3
79
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Peugeot Connect USB - USB-box
Deze aansluitmodule, die bestaat uit een
JACK-aansluiting en een USB-poort, bevindt
zich in de armsteun vóór (onder het deksel).
Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten,
zoals een iPod
®
of een USB-stick.
®
of een USB-stick.
®
Dankzij de aansluitmodule kunt u de
audiobestanden op uw draagbare apparatuur
beluisteren via de luidsprekers van uw
autoradio.
U kunt deze bestanden beheren met de toetsen
op het stuurwiel of het bedieningspaneel van
de autoradio en ze weergeven op het display
van het instrumentenpaneel.
Tijdens het gebruik van de USB-poort kan de
draagbare apparatuur automatisch worden
opgeladen.
Raadpleeg voor meer informatie over
het gebruik van deze uitrusting de
rubriek "Audio en datacommunicatie".
Skiluik
Het skiluik kan worden gebruikt voor het
vervoeren van lange voorwerpen.
Openen
Klap de middenarmsteun omlaag.
Druk op de ontgrendelingsknop van het
luik.
Laat het skiluik zakken.
Steek voorwerpen vanuit de bagageruimte
door het skiluik.
80
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Indeling van de bagageruimte (Berline)
1.
Inklapbare haken
2.
Opbergvakken
Hierin zijn het sleepoog, het wielblok
(om te voorkomen dat de auto wegrolt) en
de bandenreparatieset opgeborgen (volgens
uitvoering en land van bestemming).
3.
Sjorogen
4.
Riemen
5.
Bagageruimteverlichting
6.
Vloerplaat
Til de vloerplaat op om toegang te krijgen
tot de opbergvakken of het reservewiel
(volgens land van bestemming).
7.
Uitneembaar schot
3
81
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Indeling van de bagageruimte (SW)
1.
Bagageruimteverlichting
2.
Schakelaars voor neerklappen
zitplaatsen achter
3.
Inklapbare haken
4.
12V-aansluiting
(maximaal 120 W)
5.
Opbergvakken
Hierin zijn het sleepoog, het wielblok (om
te voorkomen dat de auto wegrolt) en de
bandenreparatieset opgeborgen (volgens
uitvoering en land van bestemming).
6.
Sjorogen
7.
Bagageafdekking
(zie volgende pagina) .
8.
Vloerplaat
Zet de vloerplaat rechtop, in de geleider,
om toegang te krijgen tot de opbergvakken
of het reservewiel (volgens land van
bestemming).
82
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Bagageafdekscherm
Oprollen
Verwijderen
Plaatsen
Druk voorzichtig de vergrendeling
(PRESS) in, het bagageafdekscherm wordt
automatisch opgerold.
De flap
A
kan langs de leuning van de
achterbank worden neergeklapt.
Knijp de bediening
1
in en licht het
bagageafdekscherm eerst aan het rechter
uiteinde op, daarna aan het linker uiteinde
en verwijder het.
Plaats het linker uiteinde van het
oprolmechanisme in de uitsparing
B
achter de achterbank.
Knijp de bediening
1
van het
oprolmechanisme in en bevestig het in de
uitsparing
C
rechts.
Laat de bediening los om het
bagageafdekscherm te bevestigen.
Rol het bagageafdekscherm af tot het vast
kan worden gezet aan de achterstijl.
(SW)
3
83
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Gevarendriehoek (opbergen)
Trek voordat u uit de auto stapt om
de gevarendriehoek uit te vouwen
en te plaatsen uw reflecterende
veiligheidsvest aan.
De opgevouwen gevarendriehoek (of de koker)
moet de volgende afmetingen hebben:
-
A
: lengte =
438
mm,
-
B
: hoogte =
56
mm,
-
C
: breedte =
38
mm.
Berline
Druk op de nok
1
en trek het geheel
naar u toe.
SW
Draai aan de knop
2
om het deksel te
verwijderen.
Houd het deksel en de gevarendriehoek
tegen om te voorkomen dat ze vallen.
In de binnenbekleding van het kofferdeksel is
plaats voor een opgevouwen gevarendriehoek,
al dan niet in een koker.
Op de weg plaatsen van de
gevarendriehoek
Plaatsingsafstand (in meter)
Binnenweg
Snelweg
Overdag
's Nachts
50 m
80 m
150 m
Deze waarden zijn gebaseerd op
internationale richtlijnen.
Houd u bij het plaatsen van de
gevarendriehoek aan de ter plaatse
geldende wettelijke voorschriften.
De gevarendriehoek is leverbaar als
accessoire, raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Plaats de gevarendriehoek achter de
auto op de in de onderstaande tabel
aangegeven afstand, afhankelijk van het
wegtype en de hoeveelheid buitenlicht.
Raadpleeg voor gebruik van de
gevarendriehoek de gebruiksaanwijzing
van de fabrikant.
84
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Bagagenet voor hoge belading
Het net, dat aan de specifieke bovenste en
onderste bevestigingen wordt vastgemaakt,
zorgt ervoor dat de auto tot aan het dak kan
worden beladen:
- achter de voorstoelen (1e zitrij) wanneer de
achterbank is neergeklapt,
- achter de achterbank (2e zitrij).
Klap de achterbank niet op wanneer
de oprolautomaat van het net op
de rugleuning van de neergeklapte
achterbank is bevestigd.
plaats de oprolautomaat van het net boven
de twee rails (op de achterzijde van de
neergeklapte achterbank),
de twee inkepingen
A
moeten boven de
twee rails
B
zijn geplaatst. Schuif de twee
rails
B
in de inkepingen
A
en druk de
oprolautomaat (in lengterichting) van rechts
naar links om deze te blokkeren,
controleer of het net goed is vastgemaakt
en goed gespannen is,
klap de achterbank neer,
rol het bagagenet voor hoge belading uit
zonder het strak te spannen,
plaats een van de uiteinden van de metalen
stang van het net in de desbetreffende
bovenste bevestiging
1
,
trek aan de metalen stang van het net om
het andere uiteinde in de andere bovenste
bevestiging
1
te plaatsen.
1e zitrij
(SW)
3
85
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
rol de bagageafdekking op en verwijder deze
vervolgens,
plaats het linker uiteinde van de oprolautomaat
2
in de steun van de bagageafdekking,
plaats het rechter uiteinde van de
oprolautomaat
2
in de steun van de
bagageafdekking, vergrendel deze vervolgens
(rode markering),
rol het bagagenet voor hoge belading vanaf
de achterbank uit, duw er daarbij tegenaan om
het net los te maken uit de bevestigingshaken,
plaats een van de uiteinden van de metalen
stang van het net in de desbetreffende
bovenste bevestiging
3
,
trek aan de metalen stang van het net en
plaats het andere uiteinde in de andere
bovenste bevestiging
3
,
controleer of het net goed is vastgemaakt
en goed gespannen is.
2e zitrij
86
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Verwarming en ventilatie
Luchttoevoer
De lucht in het interieur wordt gefilterd
en wordt van buitenaf toegevoerd via het
luchtrooster onder de voorruit, of in het interieur
gerecirculeerd.
Bedieningspaneel
De lucht kan afhankelijk van de instellingen
van de bestuurder, voorpassagier of
achterpassagiers (afhankelijk van het
uitrustingsniveau) via verschillende circuits
worden toegevoerd.
Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de
verschillende circuits wordt gemengd om het
gewenste comfortniveau te bereiken.
Stel de luchtverdeling in met de desbetreffende
(combinatie van) toetsen: de lucht wordt via de
gewenste uitstroomopeningen verdeeld.
Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid
wordt verhoogd of verlaagd.
De bedieningsschakelaars bevinden zich op
het paneel
A
van de middenconsole.
1.
Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de voorruit.
2.
Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de zijruiten.
3.
Afsluitbare en verstelbare
zijventilatieroosters.
4.
Afsluitbare en verstelbare middelste
ventilatieroosters.
5.
Uitstroomopeningen beenruimte
voorpassagiers.
6.
Afsluitbare en verstelbare ventilatieroosters
voor de achterpassagiers.
7.
Uitstroomopeningen beenruimte
achterpassagiers.
Luchtverdeling
De ventilatie zorgt voor een optimaal comfort
en zicht in het interieur.
3
87
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
Als de binnentemperatuur zeer hoog blijft nadat de auto lang in de zon heeft gestaan,
kunt u het passagierscompartiment kort ventileren.
Zet de knop van de luchtopbrengst zodanig dat de interieurlucht goed ververst wordt.
Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en
overige uitstroomopeningen en de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven.
Kies onder normale omstandigheden altijd voor de toevoer van buitenlucht; bij langdurig
gebruik van de luchtrecirculatie in het interieur kunnen de voorruit en de zijruiten beslaan.
Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische airconditioning.
Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in
perfecte staat te houden.
Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek
vervangen (zie het hoofdstuk "Controles").
Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het speciale toegevoegde
actieve filter draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon
interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
Als de airconditioning werkt, gebruikt deze een klein deel van het motorvermogen. Dit
heeft een hoger brandstofverbruik tot gevolg.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld
voor een optimale trekkracht van de motor.
Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een klein plasje
water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel.
Laat de airconditioning regelmatig controleren om het systeem in perfecte staat te houden.
Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
Het airconditioningssysteem is chloorvrij
en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
88
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Handbediende airconditioning
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
1. Temperatuurregeling
Draai de knop van links (koel)
naar rechts (warm) om de
temperatuur naar behoefte in te
stellen.
2. Luchtopbrengstregeling
Druk op deze toets
"gevulde ventilator"
om de
luchtopbrengst te verhogen.
Afhankelijk van de gevraagde
waarde wordt de desbetreffende
rij LED's geleidelijk gevuld.
Druk op deze toets
"lege ventilator"
om de
luchtopbrengst te verlagen.
3. Luchtverdeling
Druk op de desbetreffende toets voor:
Voorruit en zijruiten.
Centrale ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Beenruimte.
Afhankelijk van uw behoeften kunt
u twee instellingen combineren of
de drie instellingen gezamenlijk
selecteren.
3
89
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
4. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
Druk op deze toets om de
lucht in het interieur te laten
recirculeren. Het lampje
brandt om aan te geven dat de
luchtrecirculatie is ingeschakeld.
Druk nogmaals op de toets
om de toevoer van buitenlucht
weer in te schakelen. Het lampje
gaat uit.
De toevoer van buitenlucht voorkomt het
beslaan van de voorruit en zijruiten.
De recirculatiestand dient om de luchttoevoer
af te sluiten bij stank en stofoverlast.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen dat de
luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en
de ruiten beslaan.
5. Airconditioning aan/uit
De airconditioning werkt doeltreffend
in elk jaargetijde, mits de ruiten zijn
gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
- de temperatuur in het interieur 's zomers
te verlagen,
- in de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Aan
Druk op de toets
"A/C"
. Het desbetreffende
groene verklikkerlampje gaat branden.
De airconditioning werkt niet als de
regeling voor de luchtopbrengst
is
uitgeschakeld.
Uit
Druk nogmaals op de toets
"A/C"
. Het
desbetreffende groene verklikkerlampje
gaat uit.
Als de airconditioning is uitgeschakeld, kunnen
onaangename verschijnselen optreden (vocht,
beslagen ruiten).
6. Automatisch programma
"Zicht"
Zie de paragraaf "Ontdooiing -
Ontwaseming vóór".
90
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Automatische airconditioning met gescheiden regeling
Automatische werking
1. Automatisch programma
"Comfort"
Druk op deze toets
"AUTO"
. Het
lampje gaat branden.
Het is raadzaam deze stand te gebruiken:
het systeem regelt de temperatuur, de
luchtopbrengst, de luchtverdeling naar
de luchtroosters en de luchtrecirculatie
automatisch en optimaal aan de hand van de
door u ingestelde waarde.
Het systeem kan tijdens alle seizoenen effectief
gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
Om bij koude motor de toevoer van
koude lucht te beperken, wordt de
aanjagerregeling geleidelijk op het
optimale niveau gebracht.
Bij koud weer wordt de warme lucht
uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten
en de beenruimte van de passagiers
verdeeld.
2 - 3. Regeling bestuurders-/
passagierszijde
De bestuurder en de voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk naar wens instellen.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en
niet op de werkelijke temperatuur in graden
Celsius of Fahrenheit.
Draai de knop
2
of
3
naar links
(blauw) of naar rechts (rood) om
deze waarde te verlagen of te
verhogen.
Voor een optimaal comfort wordt de waarde
21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk
van uw wensen een afstelling tussen 18 en
24 gebruikelijk.
Voor een optimaal comfort is het raadzaam
dat het verschil in instelling links en rechts niet
meer dan 3 bedraagt.
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
3
91
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor het gewenste
comfort de ingestelde waarde te
wijzigen. Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
4. Automatisch programma
"Zicht"
Om het interieur maximaal te verkoelen
of te verwarmen is het mogelijk de
minimale waarde 14 of de maximale
waarde 28 te overschrijden.
Draai de knop
2
of
3
naar links
totdat
"LO"
verschijnt of naar
rechts totdat
"HI"
verschijnt.
Zie paragraaf "Ontwaseming -
ontdooiing vóór".
Druk op deze toets om de
instellingen van de passagierszijde
af te stemmen op die van de
bestuurderszijde (centrale
regeling). Het lampje van de toets
gaat branden.
Al naar gelang uw wensen kunt u de
automatische bediening van het systeem
handmatig aanpassen. De overige functies
worden automatisch geregeld.
Druk op de toets
"AUTO"
om het systeem
weer volledig automatisch te laten
functioneren.
Handmatig instellen
5. Centrale regeling/gescheiden
regeling
De airconditioning functioneert, als
de ruiten gesloten zijn, optimaal in
elk seizoen.
6. Airconditioning aan/uit
Dit systeem maakt het mogelijk om:
- in de zomer de temperatuur in het interieur
te verlagen,
- in de winter, bij temperaturen hoger dan
3°C, de ruiten sneller te ontwasemen.
7. Maximale werking
airconditioning
Als u de temperatuur van de lucht
in het interieur tijdelijk wilt verlagen,
drukt u op deze toets; de aanduiding
"LO"
wordt weergegeven.
Druk nogmaals op de toets om terug te gaan
naar de vorige instellingen.
Bij auto's met een Stop & Start-
systeem geldt dat zolang de
voorruitontwaseming in werking is, de
STOP-functie niet beschikbaar is.
Inschakelen
Druk op de toets
"A/C"
, het desbetreffende
lampje gaat groen branden.
De airconditioning werkt niet als de regeling
voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld.
Uitschakelen
Druk nogmaals op de toets
"A/C"
, het
groene lampje dooft.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, condens).
92
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
8. Regeling luchtverdeling
Druk op de desbetreffende toets voor de
stand:
Voorruit en zijruiten.
Centrale ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Beenruimte.
Afhankelijk van uw behoeften kunt
u twee instellingen combineren of
de drie instellingen gezamenlijk
selecteren.
9. Regeling luchtopbrengst
Druk op deze toets
"gevulde ventilator"
om de
luchtopbrengst te verhogen.
Druk op deze toets
"lege ventilator"
om de
luchtopbrengst te verlagen.
10. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
Druk op deze toets
"lege ventilator"
van de
luchtopbrengst tot het symbool
van de ventilator verdwijnt en
"--"
wordt weergegeven.
Uitschakelen van het systeem
Druk op deze toets om de
lucht in het interieur te laten
recirculeren. Het lampje van de
toets gaat branden.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van
buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. De
luchtrecirculatie wordt automatisch ingeschakeld
als de ruitensproeiers worden geactiveerd.
Vermijd het te lang rijden met
een uitgeschakeld systeem om te
voorkomen dat de ruiten beslaan of de
luchtkwaliteit vermindert.
Als u op de toets
"gevulde ventilator"
drukt, wordt het systeem weer
ingeschakeld waarbij de instellingen van
vóór de uitschakeling worden toegepast.
Afhankelijk van de gevraagde waarde wordt het
pictogram van de luchtopbrengst, de ventilator,
geleidelijk gevuld.
Alle functies van de airconditioning
worden dan uitgeschakeld.
De temperatuur wordt dan niet meer
geregeld, maar er blijft een kleine luchtstroom
gehandhaafd.
Druk de toets, zodra de luchtrecirculatie
niet meer nodig is, nogmaals in om de
toevoer van buitenlucht te hervatten en het
beslaan van de ruiten te voorkomen. Het
lampje van de toets gaat uit.
3
93
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Automatische airconditioning quadrizone
Automatische werking
1. Automatisch programma
"Confort"
Met de standen Soft/Auto/Fast kunnen de
bestuurder en de voorpassagier het door hen
gewenste comfortniveau instellen:
2. Inschakelen / uitschakelen van
de airconditioning achter
3 - 4. Regeling aan bestuurders-/
passagierszijde
De bestuurder en de voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk naar wens instellen.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en
niet op de werkelijke temperatuur in graden
Celsius of Fahrenheit.
Voor een aangenaam comfort en een zo
laag mogelijk geluidsniveau, aangezien
de aanjagersnelheid beperkt wordt.
Voor het beste compromis tussen
thermisch comfort en een laag
geluidsniveau.
Voor een doeltreffende en
dynamische luchttoevoer.
Druk op deze toets om de
airconditioning achter uit te
schakelen en het systeem te
blokkeren. Op het LCD-display
wordt een hangslot weergegeven. Als de
airconditioning achter weer wordt ingeschakeld,
wordt de automatische stand geactiveerd en de
laatst ingestelde waarden voor de temperatuur
toegepast.
Draai de knop
3
of
4
naar links
(blauw) of naar rechts (rood) om
deze waarde te verlagen of te
verhogen.
Voor een optimaal comfort wordt de waarde
21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk
van uw wensen een afstelling tussen 18 en
24 gebruikelijk.
Voor een optimaal comfort is het raadzaam
dat het verschil in instelling links en rechts niet
meer dan 3 bedraagt.
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
94
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
5. Automatisch programma
"Zicht"
6. Centrale regeling / Quadrizone
7. In-/uitschakelen van de
airconditioning
Handmatige instellingen
Al naar gelang uw wensen kunt u de
automatische bediening van het systeem
handmatig aanpassen. De overige functies
worden automatisch geregeld.
Druk op een van de toetsen Soft/Auto/Fast om
de automatische stand weer in te schakelen.
Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor het gewenste
comfort de ingestelde waarde te
wijzigen. Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
Zie de paragraaf
"Ontwaseming - ontdooiing vóór".
Druk op deze toets om de instellingen
van de passagierszijde voor en
achter af te stemmen op die van de
bestuurderszijde (centrale regeling).
Het lampje in de toets gaat branden.
De airconditioning functioneert, als
de ruiten gesloten zijn, optimaal in
elk seizoen.
Dit systeem maakt het mogelijk om:
- in de zomer de temperatuur in het interieur
te verlagen,
- in de winter, bij temperaturen hoger dan
3°C, de ruiten sneller te ontwasemen.
Inschakelen
Druk op de toets
"A/C"
, het desbetreffende
lampje gaat groen branden.
De airconditioning werkt niet als de regeling
voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld.
Uitschakelen
Druk nogmaals op de toets
"A/C"
, het
desbetreffende groene lampje dooft.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, condens).
Om het interieur maximaal te verkoelen of
te verwarmen is het mogelijk de minimale
waarde 14 of de maximale waarde 28 te
overschrijden.
Draai de knop
3
of
4
linksom tot
"LO"
wordt weergegeven of rechtsom tot
"HI"
wordt weergegeven.
Bij auto's met een Stop & Start-
systeem geldt dat zolang de
voorruitontwaseming in werking is, de
STOP-functie niet beschikbaar is.
3
95
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
8. Regeling luchtverdeling
Druk op deze toets
"gevulde ventilator"
om de
luchtopbrengst te verhogen.
Druk op de desbetreffende toets voor de
stand:
Voorruit en zijruiten.
Centrale ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Beenruimte.
Afhankelijk van uw wensen kunt
u twee instellingen combineren of
de drie instellingen gezamenlijk
selecteren.
Druk op deze toets
"lege ventilator"
om de
luchtopbrengst te verlagen.
Druk op deze toets
"lege ventilator"
van de
luchtopbrengst tot het symbool
van de ventilator verdwijnt en
"--"
wordt weergegeven.
Automatische stand luchttoevoer
Automatische stand luchttoevoerAutomatische stand luchttoevoer
Deze stand wordt bij het programma
"Comfort" standaard geactiveerd.
9. Regeling luchtopbrengst
Afhankelijk van de gevraagde waarde wordt het
pictogram van de luchtopbrengst, de ventilator,
geleidelijk gevuld.
Uitschakelen van het systeem
Alle functies van de airconditioning worden dan
uitgeschakeld.
De temperatuur wordt dan niet meer geregeld,
maar er blijft een kleine luchtstroom gehandhaafd.
Vermijd het te lang rijden met een
uitgeschakeld systeem om te voorkomen dat de
ruiten beslaan of de luchtkwaliteit vermindert.
Als u op de toets
"gevulde ventilator"
drukt,
wordt het systeem weer ingeschakeld waarbij
de instellingen van vóór de uitschakeling
worden toegepast.
10. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van
buitenlucht bij stank en stofoverlast af te
sluiten. De luchtrecirculatie wordt automatisch
ingeschakeld als de ruitensproeiers worden
geactiveerd. De luchtrecirculatie wordt bij
temperaturen lager dan 5°C niet ingeschakeld om
te voorkomen dat de ruiten van de auto beslaan.
Druk deze toets, zodra de luchtrecirculatie
niet meer nodig is, nogmaals in om de
toevoer van buitenlucht te hervatten en het
beslaan van de ruiten te voorkomen. Het
lampje van de toets gaat uit.
96
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Comfortregeling achterpassagiers
1. Automatisch programma
Comfort
Druk op de toets
"AUTO"
. Het
verklikkerlampje in de toets gaat
branden.
Wij raden u aan deze stand te gebruiken. In
deze stand worden automatisch op optimale
wijze alle functies - de interieurtemperatuur,
de luchthoeveelheid, de luchtverdeling -
geregeld overeenkomstig het door u ingestelde
comfortniveau.
Dit systeem werkt, als de ruiten gesloten zijn, in
alle seizoenen doeltreffend.
2. Regeling van de luchtverdeling
3. Temperatuurregeling links of
rechts
Druk meerdere keren op de desbetreffende
toets om de luchtverdeling als volgt te wijzigen:
De linker en rechter passagier kunnen afzonderlijk
de door hun gewenste temperatuur instellen.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een comfortniveau en niet op een
temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit.
Draai de draaiknop linksom om
de temperatuur te verlagen en
rechtsom om de temperatuur te
verhogen.
- Beenruimte en centraal
ventilatierooster.
- Centraal ventilatierooster.
- Automatische regeling
luchtverdeling.
De bediening van de airconditioning achter
werkt uitsluitend als vanaf de zitplaatsen vóór:
- de toets
REAR
is geactiveerd,
- het automatische programma Zicht niet is
ingeschakeld.
Een ingestelde waarde van ongeveer 21 biedt
een optimaal comfort. Desgewenst kunt u een
andere waarde instellen; een waarde tussen
18 en 24 is gebruikelijk.
Bovendien raden wij u af om een instelling te
kiezen waarbij het verschil tussen de waarden
links en rechts groter is dan 3.
Zorg ervoor dat de ventilatieroosters en
de luchtafvoerkanalen in de vloer niet zijn
afgedekt.
3
97
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
4. Regeling van de
luchtopbrengst
Druk op deze toets "gevulde
ventilator" om de luchtopbrengst
te verhogen.
Druk op deze toets "lege
ventilator" om de luchtopbrengst
te verlagen.
Het symbool voor de aanjagersnelheid, de
ventilator, wordt geleidelijk afhankelijk van de
gevraagde waarde gevuld.
Uitschakelen van het systeem
Druk op deze toets "lege
ventilator" van de luchtopbrengst
tot het symbool van de ventilator
verdwijnt en
"- -"
wordt
weergegeven.
Hiermee worden alle functies van het
airconditioningsysteem uitgeschakeld.
Het thermische comfort wordt niet meer
geregeld. Een lichte luchtstroom die
wordt veroorzaakt doordat de auto zich
voortbeweegt, blijft echter voelbaar.
98
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Schakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit omdat
minder stroomverbruik leidt tot een
lager brandstofverbruik.
Ontwasemen -
Ontdooien vóór
Achterruitverwarming
De achterruitverwarming kan worden
ingeschakeld met de toets op het
bedieningspaneel van de airconditioning.
Met handbediende
airconditioning
Selecteer dit programma om de
voorruit en de zijruiten snel te
ontwasemen of te ontdooien.
Met automatische
airconditioning met gescheiden
regeling of quadrizone
Automatisch programma
"Zicht"
AAN
Druk op deze toets om de achterruit
en, afhankelijk van de uitvoering, de
buitenspiegels te ontwasemen. Het
verklikkerlampje van de toets gaat branden.
Bij auto's met een Stop & Start-
systeem geldt dat zolang de
voorruitontwaseming in werking is, de
STOP-functie niet beschikbaar is.
UIT
De achterruitverwarming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig brandstofverbruik te
voorkomen.
U kunt de achterruitverwarming ook eerder
uitschakelen door nogmaals op de toets te
drukken. Het verklikkerlampje van de toets
gaat uit.
Het systeem werkt volledig automatisch
en regelt de luchttemperatuur, de
aanjagersnelheid, de luchttoevoer en stelt de
luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de
zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
Stel de temperatuurregeling in om de ruiten
sneller te ontwasemen/ontdooien.
Druk om het programma uit te schakelen
nogmaals op de toets "Zicht". Het lampje van
de toets gaat uit en het systeem wordt weer
ingeschakeld met de instellingen van vóór de
inschakeling van het programma.
Selecteer dit programma om de
voorruit en de zijruiten snel te
ontwasemen of te ontdooien.
Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de
luchttemperatuur, de aanjagersnelheid, de luchttoevoer
en stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en
de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
Als bij de airconditioning quadrizone op deze
toets wordt gedrukt, wordt de airconditioning
achter uitgeschakeld en wordt de bediening ervan
geblokkeerd.
Druk nogmaals op de toets
"Zicht"
of op
"AUTO"
om
deze functie uit te schakelen; het lampje in de toets
gaat uit en dat van de toets
"AUTO"
gaat branden.
Het systeem keert terug naar dezelfde instellingen
als die van vóór het uitschakelen.
De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
3
99
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Stand "Programmeerbare
verwarming"
Dit is een aanvullend en afzonderlijk systeem
dat het koelvloeistofcircuit van de motor
opwarmt, zodat de ruiten sneller ontdooid
kunnen worden en het interieur voorverwarmd
kan worden.
Dit verklikkerlampje gaat
uitsluitend
branden als het systeem in de stand
"programmeerbare verwarming"
wordt geprogrammeerd.
Druk met aangezet contact op de linker rolknop
van het stuurwiel om toegang te krijgen tot het
hoofdmenu.
Programmeren
Selecteer in het "Hoofdmenu" de optie
"Voorverwarming/ventilatie",
Vink "Activeren" aan en selecteer voor het
programmeren indien nodig "Parameters",
Selecteer "Verwarming" om de motor
en het interieur voor te verwarmen of
"Ventilatie" om het interieur te ventileren,
Programmeerbaar verwarmings-/ventilatiesysteem
Stand "Programmeerbare
ventilatie"
In deze stand wordt het interieur geventileerd
met buitenlucht, zodat onder zomerse
omstandigheden bij het instappen een
aangenamere temperatuur in het interieur
heerst.
100
Comfort
508_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Selecteer:
- "onmiddellijk" om de verwarming of
ventilatie te starten (als de keuze via
"OK" is bevestigd),
- het eerste klokje om uw vertrektijd te
programmeren/op te slaan,
- het tweede klokje om een tweede
vertrektijd te programmeren/op te slaan.
Afhankelijk van de ingestelde vertrektijd
berekent het systeem automatisch het optimale
inschakeltijdstip.
De werking van de stand "Ventilatie"
bij het onmiddellijk of geprogrammeerd
inschakelen van deze stand is afhankelijk
van de temperatuur in het interieur van de
auto en de buitentemperatuur.
Zorg ervoor dat de programmeerbare
verwarming altijd is uitgeschakeld
tijdens het bijvullen van brandstof,
om brand- en explosiegevaar te
voorkomen.
Gebruik om koolmonoxidevergiftiging
te voorkomen de programmeerbare
verwarming nooit, zelfs niet voor korte
tijd, in een afgesloten ruimte zoals
een garage of werkplaats zonder
afzuiginstallatie.
Parkeer om brandgevaar te voorkomen
de auto niet op een brandbare
ondergrond (dor gras, dode bladeren,
papier...).
Met de twee klokjes kunt u, bijvoorbeeld
afhankelijk van het seizoen, een keuze
maken uit twee starttijden.
Via een melding op het display van het
instrumentenpaneel wordt uw keuze
bevestigd.
Tussen twee keer starten van de
auto kan er slechts één stand voor
het geprogrammeerd of onmiddellijk
voorverwarmen/ventileren worden
ingeschakeld.
Het onmiddellijk of geprogrammeerd
inschakelen van de verwarming en de
ventilatie werkt niet als:
- het brandstofniveau te laag is,
- de accuspanning te laag is.
Voordat de verwarming of de ventilatie
wordt geprogrammeerd, moeten eerst
de interieur- en wegsleepbeveiliging
van het inbraakalarm worden
uitgeschakeld
(zie de rubriek "Alarm").
4
101
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Starten - afzetten van de motor
Handgeschakelde versnellingsbak
: zet de versnellingshendel in de neutraalstand.
Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak
: zet de selectiehendel in de stand
N
.
Automatische transmissie
: zet de selectiehendel in de stand
P
of
N
.
Steek de sleutel in het contactslot.
Draai de sleutel rechtsom in de
stand
3 (Starten)
.
Laat zodra de motor draait de sleutel los.
Starten met de sleutel
Afzetten met de sleutel
Zet de auto stil.
Draai de sleutel linksom in de
stand
1 (Stop)
.
Verwijder de sleutel uit het contactslot.
Bij zeer lage temperaturen wordt
bij auto's met een dieselmotor de
motor pas na het doven van het
verklikkerlampje "Voorgloeien" gestart.
Sleutel vergeten
Als de sleutel niet uit het contactslot wordt
gehaald, klinkt een geluidssignaal bij het
openen van het bestuurdersportier.
Als aan een van de voorwaarden voor het starten
niet wordt voldaan, wordt ter herinnering een
melding op het display van het instrumentenpaneel
weergegeven. In sommige gevallen moet het
stuurwiel heen en weer worden bewogen terwijl
de knop "START/STOP" wordt ingedrukt om het
stuurslot te ontgrendelen; u wordt hiervan via een
melding op de hoogte gebracht.
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor
niet afgezet.
De elektronische sleutel bevindt zich in het
interieur van de auto. Trap het rempedaal
in (auto's met automatische transmissie of
gestuurde handgeschakelde versnellingsbak)
of trap het koppelingspedaal volledig in (auto's
met handgeschakelde versnellingsbak) en houd
het pedaal ingetrapt tot de motor is gestart.
Starten met de
elektronische sleutel
Druk op de knop
"
START/STOP
".
Afzetten met de
elektronische sleutel
Zet de auto stil.
Druk op de knop "
START/STOP
"
terwijl de elektronische sleutel
zich in het interieur van de auto
bevindt.
De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt
vergrendeld.
Stand Accessoires
De elektronische sleutel bevindt zich in
het interieur van de auto. Druk, zonder
een pedaal in te trappen, op de knop
"START/STOP" om het contact aan
of af te zetten en zo de verschillende
uitrustingselementen te activeren.
102
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Diefstalbeveiliging
Elektronische startbeveiliging
In de sleutels is een chip aangebracht die over
een geheime code beschikt. Om te kunnen
starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend door de
startbeveiliging.
Deze elektronische startbeveiliging blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door een melding op het display
van het instrumentenpaneel.
De auto kan dan niet gestart worden.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk.
Noodprocedure voor het starten
met de elektronische sleutel
Als de elektronische sleutel zich in het
detectiegebied bevindt en uw auto niet start als
u op de knop "START/STOP" drukt:
Open het klepje onder de knop
"START/STOP".
Steek de elektronische sleutel in de
houder
A
.
Druk op de knop "START/STOP".
Als de motor draait, kunt u de
elektronische sleutel verwijderen en het
klepje sluiten.
Noodprocedure voor het
afzetten van de motor met de
elektronische sleutel
In noodgevallen
kan de motor geforceerd worden
afgezet door de knop "START/STOP" ongeveer
drie seconden ingedrukt te houden.
In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld zodra
de auto stilstaat.
Als de elektronische sleutel zich niet meer in
het detectiegebied bevindt op het moment
dat de motor moet worden afgezet, wordt een
melding weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
Houd de knop "START/STOP" ongeveer drie
seconden ingedrukt als u de motor geforceerd
wilt afzetten (let op: zonder de sleutel kan de
motor niet meer gestart worden).
Tijdens het gebruik van de auto moet
de elektronische sleutel zich in het
interieur bevinden.
4
103
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Wij raden u aan de parkeerrem niet te
gebruiken bij zeer lage temperaturen
(vorst) en bij het trekken van een
aanhanger (slepen, caravan, enz.).
Schakel in dergelijke gevallen de
automatische parkeerrem uit of zet
deze met de hand vrij.
Controleer voordat u de auto verlaat of
de verklikkerlampjes van de parkeerrem
op het instrumentenpaneel en op de
hendel
A
constant branden.
De elektrische parkeerrem kan op twee
manieren worden bediend:
-
Automatisch aantrekken/vrijzetten
De parkeerrem wordt automatisch
aangetrokken bij het afzetten van de motor
en automatisch vrijgezet bij het wegrijden
(standaard geactiveerde functies),
-
Handmatig aantrekken/vrijzetten
De parkeerrem kan handmatig worden
aangetrokken door aan de hendel
A
te
trekken.
U kunt de parkeerrem handmatig weer
vrijzetten door het rempedaal ingetrapt
te houden en gelijktijdig de hendel in te
drukken en vervolgens los te laten.
Als de parkeerrem nog niet is aangetrokken en
het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt er
een geluidssignaal en verschijnt er een melding
op het display.
Programmeren van de werking
Afhankelijk van het land van bestemming kan
de functie voor het automatisch aantrekken van
de parkeerrem bij het afzetten van de motor en
het automatisch vrijzetten van de parkeerrem
bij het wegrijden worden uitgeschakeld.
Wanneer de auto stilstaat en u bij draaiende of
afgezette motor de parkeerrem wilt aantrekken,
trekt
u aan de hendel
A
.
Handmatig aantrekken
Deze functie kan worden
ingeschakeld/uitgeschakeld via
het menu op het display van het
instrumentenpaneel.
Als de functie is uitgeschakeld, dient u de
parkeerrem dus handmatig te bedienen.
De aangetrokken toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
- het branden van het
verklikkerlampje parkeerrem en het
verklikkerlampje
P
op de hendel
A
,
- de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
Wanneer u het bestuurdersportier opent bij
draaiende motor terwijl de parkeerrem niet
is aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal
en verschijnt er een melding op het display
(behalve bij auto's met automatische
transmissie, als de selectiehendel in de stand
P
(Park) staat).
Elektrische parkeerrem
Als dit verklikkerlampje brandt
op het instrumentenpaneel, is de
automatische functie uitgeschakeld.
104
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Om bij aangezet contact of draaiende motor
de parkeerrem vrij te zetten,
trapt
u het
rempedaal
in,
drukt
u de hendel
A
in en
laat u deze vervolgens weer los.
De vrijgezette toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
Handmatig vrijzetten
- het uitgaan van het
verklikkerlampje parkeerrem en het
verklikkerlampje
P
op de hendel
A
,
- de melding "Parkeerrem
vrijgezet".
Als u aan de hendel
A
trekt zonder het
rempedaal in te trappen, wordt de parkeerrem
niet vrijgezet en verschijnt een melding op het
instrumentenpaneel.
U kunt, indien nodig, de parkeerrem
extra
stevig aantrekken
. Dit gebeurt door de
hendel
A langer te bedienen
, tot de melding
"Parkeerrem maximaal aangetrokken" op het
display verschijnt en er een geluidsignaal klinkt.
Het extra stevig aantrekken van de
parkeerrem is noodzakelijk in de volgende
omstandigheden:
- wanneer een caravan of aanhanger aan
de auto is gekoppeld en de automatische
bediening is geactiveerd, terwijl u de
parkeerrem handmatig bedient,
- wanneer de hellingcondities vermoedelijk
zullen variëren terwijl de auto stilstaat
(bijvoorbeeld wanneer de auto vervoerd
wordt op een boot of trailer, of bij slepen).
Extra stevig aantrekken
Controleer voordat u de auto verlaat of
de verklikkerlampjes van de parkeerrem
op het instrumentenpaneel en op de
hendel
A
constant branden.
Laat kinderen nooit alleen in de auto
wanneer het contact is aangezet:
ze zouden de parkeerrem kunnen
vrijzetten.
Automatisch aantrekken,
motor afgezet
-
het branden van het
verklikkerlampje remsysteem en het
verklikkerlampje
P
op de hendel
A
,
- de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
Wanneer de auto stilstaat en u de
motor
afzet, wordt de parkeerrem automatisch
aangetrokken
.
De aangetrokken toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
In het geval van een aangekoppelde
aanhanger, wanneer de auto beladen is
of op een steile helling staat, dient u de
parkeerrem extra stevig aan te trekken,
bij het parkeren de voorwielen naar de
stoeprand te sturen en een versnelling
in te schakelen.
Na het extra stevig aantrekken van de
parkeerrem duurt het langer voordat de
parkeerrem weer is vrijgezet.
4
105
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Automatisch vrijzetten
De elektrische parkeerrem wordt
automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden
:
Handgeschakelde versnellingsbak:
houd het koppelingspedaal geheel
ingetrapt en schakel de 1
e
versnelling of de
achteruitversnelling in. Trap vervolgens het
gaspedaal in terwijl u het koppelingspedaal
laat opkomen.
Gestuurde handgeschakelde
versnellingsbak:
zet de selectiehendel in
de stand
A
,
M
of
R
en geef gas.
Automatische transmissie:
zet de
selectiehendel in de stand
D
,
M
of
R
en
geef gas.
De vrijgezette toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
- het doven van het verklikkerlampje
handrem en het verklikkerlampje
P
op de hendel
A
,
- de melding "Parkeerrem
vrijgezet".
Geef, wanneer de auto stilstaat met
draaiende motor, niet onnodig gas,
omdat u dan het risico loopt dat de
parkeerrem wordt vrijgezet.
Controleer voordat u de auto verlaat of
de verklikkerlampjes van de parkeerrem
op het instrumentenpaneel en op de
hendel
A
constant branden.
Parkeerrem aantrekken,
bij draaiende motor
Wanneer de auto stilstaat met draaiende motor,
dient u de auto tegen wegrollen te beveiligen
door de parkeerrem
handmatig
aan te trekken.
Trek
daarvoor aan de hendel
A
.
De aangetrokken toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
- het branden van het
verklikkerlampje parkeerrem en het
verklikkerlampje
P
op de hendel
A
,
- de melding "parkeerrem
aangetrokken".
Wanneer u het bestuurdersportier opent om
uit te stappen terwijl de parkeerrem niet is
aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal
en verschijnt er een melding op het display
(behalve bij auto's met automatische
versnellingsbak, als de selectiehendel in de
stand
P
(Park) staat).
Bijzondere omstandigheden
In bepaalde situaties (starten van de motor...)
bepaalt de parkeerrem zelf zijn aantrekkracht.
Dit is normaal.
Wilt u de auto enkele centimeters verplaatsen
zonder de motor te starten, trap dan met
aangezet contact het rempedaal in en zet de
parkeerrem vrij door de hendel
A
eerst
A eerst A
in te druk
ken
en vervolgens
los te laten
. De vrijgezette
toestand van de parkeerrem wordt aangegeven
door het doven van het verklikkerlampje op
de hendel
A
en van het verklikkerlampje op
A en van het verklikkerlampje op A
het instrumentenpaneel in combinatie met de
melding "Parkeerrem vrijgezet".
Wanneer de
parkeerrem is aangetrokken
en u deze vanwege een defect of accupech
niet kunt vrijzetten, kunt u gebruik maken van
de functie voor de noodontgrendeling van de
parkeerrem.
Om de goede werking van de parkeerrem
en dus uw veiligheid te garanderen, mag de
parkeerrem niet vaker dan acht keer achter
elkaar worden aangetrokken en vrijgezet.
Als dit toch gebeurt, wordt u gewaarschuwd
door de melding "Storing parkeerrem" en het
knipperen van een verklikkerlampje.
106
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Noodremfunctie
Wanneer het rempedaal niet werkt, ka
n de
auto worden gestopt door aan de hendel
A
te
trekken en deze vast te houden.
De dynamische stabiliteitsregeling zorgt
ervoor dat de auto stabiel blijft wanneer de
noodremfunctie actief is.
In geval van een storing aan het systeem
van de noodremfunctie verschijnt de melding
"Parkeerrem defect".
Bij een defect aan het CDS,
aangegeven door het branden
van dit verklikkerlampje, kan de
stabiliteit bij het remmen niet worden
gegarandeerd.
In dat geval moet de bestuurder er zelf
voor zorgen dat de auto stabiel blijft door
afwisselend aan de hendel
A
te trekken en
deze weer los te laten.
Noodontgrendeling
Gebruik indien uw auto hiermee is uitgerust
het wielblok
B
dat zich onder de vloerplaat
van de bagageruimte bevindt.
Beveilig de auto als deze op een helling
staat tegen wegrollen door het wielblok
voor of achter (aan de kant van de voet
van de helling) een van de voorwielen te
plaatsen.
Plaats op een vlakke ondergrond het
wielblok voor of achter een van de
voorwielen.
Als de bediening van de elektrische
parkeerrem niet werkt of als de accu ontladen
is, kan de parkeerrem door middel van een
handbediende noodontgrendeling
worden
ontgrendeld.
Beveilig de auto tegen wegrollen
(of blokkeer de auto terwijl het rempedaal
nog ingetrapt is) door bij draaiende motor
de eerste versnelling (handgeschakelde
versnellingsbak), stand
P
(automatische
transmissie) of stand
M
of
R
(gestuurde
handgeschakelde versnellingsbak) in te
schakelen.
Zet de motor af, maar laat het contact
aanstaan. Als de auto niet tegen
wegrollen kan worden beveiligd, mag de
noodontgrendeling niet worden uitgevoerd
en moet zo snel mogelijk contact worden
opgenomen met het PEUGEOT-netwerk of
met een gekwalificeerde werkplaats.
De noodremfunctie mag uitsluitend in
uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.
4
107
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Steek uw vingers onder de rand van
de hoes door (onder het paneel van de
versnellingshendel/selectiehendel).
Maak het paneel los door de lippen (aan de
onderzijde) opzij te bewegen en verwijder
het paneel samen met de hoes.
Zodra bij de noodprocedure de
mechanische ontgrendeling van de
parkeerrem is begonnen, kan niet meer
worden gegarandeerd dat de auto met
de parkeerrem tegen wegrollen kan
worden beveiligd en is het niet mogelijk
om de parkeerrem mechanisch weer
aan te trekken.
De hendel
A
mag niet worden
bediend en de motor mag niet
worden uitgezet of gestart zolang
de ontgrendelingsbediening niet is
teruggezet.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
U kunt de bediening
C
niet gebruiken
voor het aantrekken van de parkeerrem.
Nadat de storing is verholpen of de
accu weer is opgeladen, kunt u de
parkeerrem weer activeren door de
bedieningshendel
A
uitgetrokken te
houden tot het verklikkerlampje van
de parkeerrem (!) begint te knipperen.
Houd de hendel vervolgens nogmaals
uitgetrokken tot dit verklikkerlampje
permanent blijft branden.
Draai het paneel met de hoes zo, dat u bij
de hendel kunt.
Trek met kracht aan de bediening
C
om de
rem vrij te zetten. Een harde tik geeft aan
dat de rem is losgekomen.
Zorg ervoor dat de bediening weer goed
wordt teruggezet.
Breng het paneel met de hoes weer op de
juiste plaats aan.
108
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Storingen
Als het storingslampje van de elektrische parkeerrem gaat branden in combinatie met één of meer verklikkerlampjes uit de onderstaande tabel, zet de
auto dan op een veilige plaats stil (vlakke ondergrond, met ingeschakelde versnelling) en raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Situaties
Gevolgen
Weergave van de melding "
Storing parkeerrem
" en branden van de
volgende verklikkerlampjes:
- De automatische bediening is uitgeschakeld.
- De hill holder is niet beschikbaar.
- De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden bediend.
Weergave van de melding "
Storing parkeerrem
" en branden van de
volgende verklikkerlampjes:
- De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden vrijgezet
door het rempedaal in te trappen en de hendel los te laten.
- De hill holder is niet beschikbaar.
- De automatische bediening en het handmatig aantrekken van de
parkeerrem blijven mogelijk.
Weergave van de melding "
Storing parkeerrem
" en branden van de
volgende verklikkerlampjes:
- De automatische bediening is uitgeschakeld.
- De hill holder is niet beschikbaar.
4
109
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Situaties
Gevolgen
Om de elektrische parkeerrem aan te trekken:
parkeer de auto en zet het contact uit,
trek de hendel ten minste 5 seconden uit tot de parkeerrem is
aangetrokken,
zet het contact aan en controleer of de verklikkerlampjes van de
elektrische parkeerrem gaan branden.
Het aantrekken van de parkeerrem duurt langer dan normaal.
Om de elektrische parkeerrem vrij te zetten:
zet het contact aan,
houd de hendel ongeveer 3 seconden ingedrukt en laat de hendel
weer los.
Als het controlelampje van de elektrische parkeerrem knippert of als
de verklikkerlampjes niet gaan branden als het contact wordt aangezet,
werken deze procedures niet. Parkeer de auto op een vlakke ondergrond
en laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
en/of
knipperend.
Weergave van de melding "
Storing parkeerrem
" en branden van de
volgende verklikkerlampjes:
- Alleen de functies automatisch aantrekken bij het afzetten van de
motor en automatisch vrijzetten bij het wegrijden zijn beschikbaar.
- Het handmatig aantrekken/vrijzetten van de elektrische parkeerrem
is niet mogelijk en de dynamische noodremfunctie is niet
beschikbaar.
en/of
knipperend.
Weergave van de melding
"Storing accu"
.
- Zet de auto zo snel mogelijk stil (rekening houdend met het overige
verkeer) en beveilig de auto tegen wegrollen (plaats indien nodig een
wielblok achter een wiel).
- Trek de elektrische parkeerrem aan alvorens de motor af te zetten.
110
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Handbediende parkeerrem
Aantrekken
Trek de hefboom van de parkeerrem aan
om uw auto stil te zetten.
Vrijzetten
Trek de hefboom van de parkeerrem licht
omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw
de hefboom geheel omlaag.
Draai bij het parkeren van de auto op
een helling de wielen vast tegen het
trottoir, trek de parkeerrem aan, schakel
een versnelling in bij auto's met een
handgeschakelde versnellingsbak
of zet de selectiehendel in de stand
P
bij auto's met een automatische
transmissie, en zet het contact uit.
Als tijdens het rijden dit
verklikkerlampje en het
verklikkerlampje
STOP
branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van het
instrumentenpaneel, geeft dit aan dat de
parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
4
111
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Schakel de achteruitversnelling alleen
in als de auto stilstaat en de motor
stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten
van de motor te vergemakkelijken:
- zet de versnellingshendel altijd in
de neutraalstand,
- trap het koppelingspedaal in.
Handgeschakelde
6-versnellingsbak
Inschakelen van de 5
e
of de
6
e
versnelling
Beweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts om de 5
e
of de
6
e
versnelling in te schakelen.
Schakel de achteruitversnelling alleen
in als de auto stilstaat en de motor
stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten
van de motor te vergemakkelijken:
- zet de versnellingshendel altijd in
de neutraalstand,
- trap het koppelingspedaal in.
Handgeschakelde
5-versnellingsbak
Beweeg de versnellingshendel naar rechts
en vervolgens naar achteren.
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Trek de ring onder de pookknop omhoog
en beweeg de versnellingshendel eerst
naar links en dan naar voren.
112
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Opschakelindicator *
Dit systeem adviseert de bestuurder op te schakelen om het brandstofverbruik te verminderen (auto's met handgeschakelde versnellingsbak).
Werking
Het systeem geeft uitsluitend adviezen als u
rustig rijdt.
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen
zonder de tussenliggende versnellingen in te
hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen.
De keuze van de optimale versnelling hangt
namelijk altijd af van de situatie op de weg, de
verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het
al dan niet opvolgen van een schakeladvies van
het systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld.
* Afhankelijk van de motoruitvoering.
- U rijdt in de derde versnelling.
Voorbeeld:
- U trapt het gaspedaal geleidelijk in.
- Het systeem kan u in dit geval adviseren
een hogere versnelling in te schakelen.
De informatie wordt in de vorm van een pijl
op het instrumentenpaneel weergegeven, in
combinatie met het nummer van de aanbevolen
versnelling.
In rijsituaties waarin veel van de motor
wordt gevraagd (diep intrappen van het
gaspedaal, bijvoorbeeld tijdens een
inhaalmanoeuvre...) zal het systeem
geen schakeladvies geven.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
- de eerste versnelling in te
schakelen,
- de achteruitversnelling in te
schakelen,
- terug te schakelen.
4
113
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Bij deze automatische transmissie met
6 versnellingen kunt u kiezen voor automatisch
schakelen, aangevuld met de programma's
Sport en Sneeuw, of voor handmatig
schakelen.
Deze transmissie heeft dus vier
gebruiksmogelijkheden:
-
automatisch schakelen
: het schakelen
wordt elektronisch aangestuurd,
-
programma Sport
: dit schakelprogramma
maakt een meer dynamische rijstijl
mogelijk,
-
programma Sneeuw
: dit
schakelprogramma vereenvoudigt het
rijden op een ondergrond met weinig grip,
-
handmatig schakelen
: deze stand maakt
het zelf schakelen met de selectiehendel
mogelijk.
Automatische transmissie "TipTronic - System Porsche"
1.
Toets programma
"S"
(Sport)
.
2.
Toets programma "
"
(Sneeuw)
.
Selectiehendel
Schakelpatroon
P.
Parkeerstand.
- Stilzetten van de auto, met of zonder
aangetrokken parkeerrem.
- Starten van de motor.
R.
Achteruitversnelling.
- Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair
toerental.
N.
Neutraalstand.
- Stilzetten van de auto, met aangetrokken
parkeerrem.
- Starten van de motor.
D.
Automatische werking.
Flippers aan de stuurkolom
+.
Flipper om op te schakelen, rechts achter het
stuurwiel.
Beweeg de flipper
"+"
naar u toe om op te
schakelen.
-.
Flipper om terug te schakelen, links achter
het stuurwiel.
Beweeg de flipper
"-"
naar u toe om terug
te schakelen.
Met de flippers is het niet
mogelijk de neutraalstand en de
achteruitversnelling in te schakelen of
uit de achteruitversnelling te schakelen.
M.+ / -
Zelf schakelen tussen de zes
versnellingen.
Beweeg de selectiehendel kort naar
achteren om op te schakelen.
of
Beweeg de selectiehendel kort naar voren
om terug te schakelen.
114
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Weergave op het
instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel door het
schakelpatroon beweegt, verschijnt
het desbetreffende pictogram op het
instrumentenpaneel.
P.
Parking (parkeerstand)
R
. Reverse (achteruitversnelling)
N.
Neutral (neutraalstand)
D.
Drive (automatisch schakelen)
S.
Programma
Sport
. Programma
Sneeuw
1 t/m 6.
Ingeschakelde versnelling bij
handmatig schakelen
-.
Ongeldige waarde bij handmatig schakelen
Trap het rempedaal in en selecteer de
stand
P
of
N
.
Start de motor.
Als niet aan de bovenstaande voorwaarden
wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Trap bij draaiende motor het rempedaal in.
Zet de parkeerrem vrij als deze niet in de
automatische stand staat.
Selecteer de stand
R
,
D
of
M
,
Laat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint te rijden.
Wegrijden
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand
R
,
D
of
M
is geselecteerd, zet de auto zich
zelfs al in beweging als het gaspedaal
niet is ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom geen
kinderen alleen in de auto achter.
Trek de parkeerrem aan en
selecteer de stand
P
indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij draaiende motor.
Als tijdens het rijden per ongeluk de
stand
N
wordt geselecteerd, laat het
motortoerental dan zakken tot stationair
toerental, zet de selectiehendel in de
stand
D
en trap het gaspedaal weer in.
4
115
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Zet de selectiehendel nooit in de stand
N
als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de stand
P
of
R
als de auto niet volledig stilstaat.
Automatisch
schakelprogramma
Selecteer de stand
D
om
automatisch
te laten schak
elen tussen de zes
versnellingen.
De versnellingsbak werkt dan in de auto-
adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft
te schakelen. De versnellingsbak kiest
voortdurend de meest geschikte versnelling,
afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg
en de belading van de auto.
Voor een maximale acceleratie zonder de
stand van de selectiehendel te wijzigen,
moet het gaspedaal volledig worden
ingetrapt (kickdown). De versnellingsbak
schakelt automatisch terug of handhaaft de
ingeschakelde versnelling totdat de motor het
maximumtoerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de versnellingsbak
automatisch terug om sterker op de motor af te
remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
versnellingbak niet naar een hogere versnelling
als u het gaspedaal plotseling loslaat.
Programma's Sport en Sneeuw
Sport "S"
Druk op de toets
"S"
als de motor is
gestart.
Het schakelprogramma maakt dan automatisch
een dynamische rijstijl mogelijk.
Op het instrumentenpaneel verschijnt
de aanduiding
S
.
Sneeuw "
"
Druk op de toets "
" als de motor is
gestart.
De transmissie past zich aan voor het rijden op
gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u
gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond
met weinig grip.
Op het instrumentenpaneel verschijnt
de aanduiding
.
Terugkeren naar het
automatische programma
Om terug te keren naar het automatische
programma kunt u het programma Sport
of Sneeuw op elk gewenst moment
uitschakelen door opnieuw op de
desbetreffende toets (
S
of "
") te drukken.
Deze twee specifieke programma's vullen de
automatische werking aan onder bijzondere
rijomstandigheden.
Kruipfunctie
(rijden zonder gasgeven)
Dankzij deze functie verloopt het rijden op lage
snelheid soepeler (inparkeren, filerijden, ...).
Als de motor draait, de parkeerrem is vrijgezet
en de stand
D
,
M
of
R
is geselecteerd,
zet de
auto zich langzaam in beweging
zodra u
het rempedaal loslaat (zelfs zonder dat u het
gaspedaal bedient).
Uit veiligheidsoverwegingen wordt deze functie
alleen geactiveerd als u het rempedaal intrapt
tijdens het inschakelen van de stand
D
, de
stand
M
of de stand
R
.
Deze functie wordt uitgeschakeld zodra het
bestuurdersportier wordt geopend. Sluit om de
functie weer in te schakelen het portier en trap
het rempedaal of gaspedaal in.
Laat bij draaiende motor nooit kinderen
alleen in de auto achter.
116
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Handmatig schakelen
Selecteer de stand
M
om
sequentieel
te
schakelen in de zes versnellingen.
Trek de selectiehendel naar het symbool
+
om één versnelling op te schakelen.
Duw de selectiehendel naar het symbool
-
om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling
kan alleen als de snelheid van de auto en
het toerental van de motor dit toestaan,
anders wordt er tijdelijk overgegaan op de
automatische bediening.
Op het instrumentenpaneel verdwijnt
de aanduiding
D
en verschijnen
achtereenvolgens de ingeschakelde
versnellingen.
Onjuiste waarde bij handmatige
bediening
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de selectiehendel bevindt zich
tussen twee standen in).
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de
selectiehendel in de stand
P
of
N
bewegen om
de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om
de auto te blokkeren (als de parkeerrem niet in
de automatische stand staat).
Storing
Bij aangezet contact wordt een
melding op het display van het
instrumentenpaneel weergegeven
die duidt op een storing in de transmissie.
In dit geval werkt de transmissie met een
noodprogramma en blijft de 3e versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
waarnemen bij het selecteren van
R
vanuit de stand
R vanuit de stand R
P
, of
P , of P
R
vanuit de stand
R vanuit de stand R
N
. Dit is niet gevaarlijk voor
de transmissie.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de
geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Als het motortoerental te laag of te hoog is,
knippert de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijk
ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand
D
(rijden in de
automatische stand) naar de stand
M
(rijden in
de handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
automatische transmissie automatisch de
stand
M1
.
De programma's Sport en Sneeuw kunnen
niet worden ingeschakeld in de handbediende
stand.
De automatische transmissie kan
beschadigd raken:
- als u het gaspedaal en het
rempedaal gelijktijdig intrapt,
- als u, indien de accu geen stroom
levert, de selectiehendel vanuit
de stand
P
geforceerd naar een
andere stand schakelt.
Als de selectiehendel niet in de stand
P
staat, klinkt bij het openen van het
bestuurdersportier of na ongeveer
45 seconden een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display.
Zet de selectiehendel in de stand
P
; het geluidssignaal stopt en de
melding verdwijnt.
Zet, om het brandstofverbruik tijdens
langdurig stilstaan met draaiende motor
(file...) te beperken, de selectiehendel in
de stand
N
en trek de parkeerrem aan,
behalve als deze in de automatische
stand staat.
4
117
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
2Tronic versnellingsbak met 6 versnellingen
Bij de 2Tronic versnellingsbak met
6 versnellingen kunt u kiezen tussen
automatisch schakelen en handmatig
schakelen.
Deze versnellingsbak heeft twee
gebruiksmogelijkheden:
-
automatische
bediening, waarbij het op-
en terugschakelen volledig automatisch
wordt geregeld,
-
handmatige
bediening, waarbij de
bestuurder zelf sequentieel kan schakelen.
Bij de automatische bediening blijft het altijd
mogelijk om zelf te schakelen met behulp van
de flippers achter het stuurwiel, bijvoorbeeld
om even snel in te halen.
In combinatie met deze versnellingsbak
beschikt uw auto over een aantal aanvullende
functies:
- de Hill Holder,
- de kruipfunctie (de auto zet zich bij het
loslaten van het rempedaal langzaam
in beweging), als de automatische
bediening is geselecteerd of tijdens het
achteruitrijden.
R.
Achteruit.
Trap het rempedaal in, trek de
selectiehendel omhoog en duw deze naar
voren.
N.
Neutraalstand.
Trap het rempedaal in en selecteer deze
stand om de motor te kunnen starten.
A.
Automatische bediening.
Duw de selectiehendel naar achteren om
deze stand te selecteren.
M.
Handmatig, sequentieel schakelen.
Duw de selectiehendel naar links om deze
stand te selecteren en schakel vervolgens
met behulp van de flippers achter het
stuurwiel.
Selectiehendel
+.
Opschakelen (rechts van het stuurwiel).
Trek de flipper aan de rechterzijde achter
het stuurwiel
"+"
een keer naar u toe om
op te schakelen.
-.
Terugschakelen (links van het stuurwiel).
Trek de flipper aan de linkerzijde achter het
stuurwiel
"-"
een keer naar u toe om terug
te schakelen.
Flippers achter het stuurwiel
Met de flippers is het niet mogelijk de
neutraalstand of de achteruitversnelling
in te schakelen of uit de
achteruitversnelling te schakelen.
118
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling klinkt een
geluidssignaal.
De aanduiding
N
op het display knippert
als u de motor probeert te starten
zonder dat de selectiehendel in de
stand
N
staat.
Als bij het starten het rempedaal
niet wordt ingetrapt, knippert op het
instrumentenpaneel de aanduiding
voet
op het rempedaal
in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op
het display van het instrumentenpaneel.
Trap om krachtig te accelereren
(bijvoorbeeld voor een
inhaalmanoeuvre) het gaspedaal met
kracht in, tot voorbij het zware punt.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Standen van de selectiehendel
N.
Neutral (neutraalstand).
R.
Reverse (achteruitversnelling).
1, 2, 3, 4, 5, 6.
Versnellingen bij handmatig
schakelen.
A.
Gaat branden als u kiest voor automatische
bediening en gaat uit als u kiest voor
handmatige bediening.
Trap het rempedaal in
als een
melding wordt weergegeven
op het display van het
instrumentenpaneel.
Starten van de auto
Selecteer de stand
N
.
Houd het rempedaal ingetrapt.
Start de motor.
Op het display van het
instrumentenpaneel verschijnt de
aanduiding
N
.
Selecteer de eerste versnelling (stand
M
of
A
) of de achteruitversnelling (stand
A ) of de achteruitversnelling (stand A
R
).
R ). R
Zet de parkeerrem vrij als deze niet
automatisch wordt bediend.
Neem uw voet van het rempedaal en geef
gas.
Op het display van het
instrumentenpaneel verschijnen de
aanduidingen
A
en
1
of
R
.
Automatische bediening
Start de auto en selecteer de stand
A
om de automatische bediening van de
versnellingsbak te activeren.
Op het display van het
instrumentenpaneel verschijnen de
aanduiding
A
en de ingeschakelde
versnelling.
De versnellingsbak werkt dan automatisch,
zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De
versnellingsbak kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de
volgende parameters:
- de rijstijl,
- het profiel van de weg.
4
119
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Handmatig schakelen
Zet na het starten de selectiehendel in de
stand
M
om de handbediende stand in te
schakelen.
Beweeg de hendel in de richting van het
symbool "+" om op te schakelen.
Beweeg de hendel in de richting van het
symbool "-" om terug te schakelen.
Als bij stapvoets rijden de
achteruitversnelling wordt geselecteerd,
wordt deze pas ingeschakeld als de auto
volledig tot stilstand is gekomen. Op
het display van het instrumentenpaneel
wordt een pictogram weergegeven.
Bij krachtig accelereren wordt de
hoogste versnelling niet ingeschakeld
als de bestuurders de flippers achter
het stuurwiel niet bedient.
Selecteer de neutraalstand
N
nooit
tijdens het rijden.
Selecteer de achteruitversnelling
(stand
R
) uitsluitend als de auto volledig
R ) uitsluitend als de auto volledig R
stilstaat en de voet op het rempedaal
wordt gehouden.
De aanduiding
A
verdwijnt
en de aanduiding
M
en de
achtereenvolgens ingeschakelde
versnellingen worden weergegeven
op het display van het
instrumentenpaneel.
Het schakelen naar een andere versnelling is
alleen mogelijk als de snelheid van de auto en
het motortoerental dit toestaan.
Het is niet noodzakelijk om bij het schakelen
het gaspedaal los te laten.
Bij het remmen of het verminderen van
de snelheid schakelt de versnellingsbak
automatisch terug, zodat de juiste versnelling
is geselecteerd op het moment dat u het
gaspedaal weer intrapt.
Bij de automatische bediening blijft het altijd
mogelijk om zelf te schakelen met behulp van
de flippers achter het stuurwiel, bijvoorbeeld
om even snel in te halen.
Bedien de flippers
"+"
of
"-"
achter het
stuur.
De versnellingsbak wordt dan in de
desbetreffende versnelling geschakeld, als de
snelheid van de auto en het motortoerental dit
toestaan. De aanduiding
A
blijft op het display
staan.
Als de stuurbediening enige tijd niet meer
gebruikt wordt, gaat de versnellingsbak weer
over op de automatische stand.
Handmatige bediening
120
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Houd bij het starten van de motor altijd
het rempedaal ingetrapt.
Trek de parkeerrem stevig aan om de
auto volledig te blokkeren, behalve
wanneer de parkeerrem automatisch
wordt bediend.
Selecteer wanneer u de auto met
draaiende motor stilzet altijd de
neutraalstand
N
.
Controleer voordat u werkzaamheden
onder de motorkap uitvoert altijd of
de selectiehendel in de neutraalstand
N
staat en de parkeerrem is
aangetrokken.
Stilzetten van de auto
Als dit verklikkerlampje bij
het aanzetten van het contact
gaat knipperen, in combinatie
met een geluidssignaal
en een melding op het display van het
instrumentenpaneel, duidt dit op een storing in de
versnellingsbak.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Voordat u de motor afzet, kunt u:
- de selectiehendel in de stand
N
bewegen
om de neutraalstand te selecteren,
- een versnelling ingeschakeld laten. In dat
geval kan de auto niet worden verplaatst.
Trek in beide gevallen altijd de parkeerrem
aan om de auto volledig stil te zetten (als de
parkeerrem niet in de automatische stand staat
ingesteld).
Storing
Kruipfunctie
(rijden zonder gasgeven)
Dankzij deze functie verloopt het rijden op lage
snelheid soepeler (inparkeren, file rijden, ...).
Als de motor stationair draait, de selectiehendel
in de stand
A
,
M
of
R
staat en het rempedaal
wordt losgelaten,
zet de auto zich langzaam
in beweging
zodra u het rempedaal loslaat
(zelfs zonder dat u het gaspedaal bedient).
Uit veiligheidsoverwegingen wordt deze functie
alleen geactiveerd als u het rempedaal intrapt
tijdens het inschakelen van een versnelling
vooruit of de achteruitversnelling.
Deze functie wordt uitgeschakeld zodra het
bestuurdersportier wordt geopend. Sluit om de
functie weer in te schakelen het portier en trap
het rempedaal of gaspedaal in.
De kruipfunctie werkt niet als de
selectiehendel bij draaiende motor
langer dan
2 seconden
in de stand
N
blijft staan en evenmin als u het
rempedaal niet intrapt voordat u de
stand
A
,
M
of
R
selecteert.
Laat bij draaiende motor nooit kinderen
alleen in de auto achter.
4
121
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart
(START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Sto & Start-systeem is perfect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een
aangename rust in het interieur tijdens het wachten.
Werking
Overgang naar de STOP-stand
Het verklikkerlampje
"ECO"
op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de motor wordt in de STOP-stand
gezet:
- als u,
bij een EGS versnellingsbak,
bij een snelheid lager dan 8 km/h het
rempedaal intrapt of de selectiehendel in
de stand
N
zet.
Als uw auto is uitgerust met een teller, wordt de
duur van de momenten dat de motor afgezet is,
opgeteld en weergegeven. Elke keer als u het
contact opnieuw aanzet, wordt deze teller op
0 gezet.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem in de STOP-
stand is gezet. Zet in dat geval altijd het
contact af en neem de sleutel uit het
contactslot.
Het systeem werkt de eerste
10 seconden na het inschakelen van de
achteruitversnelling niet.
Als de motor door het systeem in de
STOP-stand wordt gezet, blijven alle
andere componenten zoals de remmen
en de stuurbekrachtiging normaal
functioneren.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- het bestuurderportier geopend is,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder
losgemaakt is,
- de auto sinds de laatste start met de sleutel
niet sneller dan 10 km/h heeft gereden,
- de elektrische parkeerrem wordt/is
aangetrokken,
- de klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
- de voorruitontwaseming is ingeschakeld,
- er bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur...).
In dit geval knippert het
verklikkerlampje
"ECO"
een paar
seconden, waarna het uitgaat.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
122
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Overgang naar de
START-stand
Het verklikkerlampje
"ECO"
gaat
uit en de motor wordt automatisch
gestart
(EGS versnellingsbak)
:
- met de selectiehendel in de stand
A
of
M
,
laat het rempedaal los,
- met de selectiehendel in de stand
N
en het rempedaal niet ingetrapt, zet de
selectiehendel in de stand
A
of
M
,
- of schakel de achteruit in.
De START-stand wordt automatisch
geactiveerd als:
- het bestuurderportier geopend is,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder
losgemaakt is,
- de snelheid van de auto hoger is dan
11 km/h (EGS versnellingsbak),
- de elektrische parkeerrem wordt
aangetrokken,
- er bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling
airconditioning...).
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
Het verklikkerlampje
"ECO"
knippert
een paar seconden en gaat dan uit.
Als het systeem in de STOP-stand
wordt uitgeschakeld, dan wordt de
motor direct weer gestart.
U kunt deze functie op elk willekeurig moment
uitschakelen door de schakelaar
"ECO OFF"
in
te drukken.
Het verklikkerlampje in de schakelaar gaat
branden en er verschijnt een melding op het
display.
Uitschakelen
Dat onder deze omstandigheden de START-
stand wordt geactiveerd, is volkomen
normaal.
4
123
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra u het contact
opnieuw aanzet.
Inschakelen
Druk nogmaals op de schakelaar
"ECO OFF"
.
Het systeem is dan weer ingeschakeld; het
verklikkerlampje in de schakelaar gaat uit en er
wordt een melding op het display weergegeven.
Storingen
Bij een storing in het systeem gaat het
verklikkerlampje in de schakelaar
"ECO OFF"
knipperen en vervolgens constant branden.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan het zijn dat de motor niet
meer wil aanslaan of direct afslaat: alle
verklikkerlampjes branden. Zet in dat geval het
contact af en start de auto dan met behulp van
de sleutel.
Schakel omwille van de veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit als u
handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren.
Dit systeem heeft specifieke kenmerken en
maakt gebruik van een speciale 12V-accu
(raadpleeg voor meer informatie het
PEUGEOT-netwerk).
Het gebruik van een andere dan de door
PEUGEOT voorgeschreven accu's kan leiden
tot storingen in het systeem.
Maak voor het opladen van de 12V-accu
gebruik van een 12V-acculader. De polariteiten
mogen hierbij niet worden omgekeerd.
Onderhoud
Het Stop & Start-systeem maakt
gebruik van geavanceerde technologie.
Laat eventuele werkzaamheden
uitvoeren bij een gekwalificeerde
werkplaats, bijvoorbeeld een
servicepunt van het PEUGEOT-
netwerk, die over alle deskundigheid en
speciale gereedschappen beschikt.
124
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Hill holder
Dit systeem houdt bij het wegrijden op een
helling uw auto ongeveer 2 seconden op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
- als de auto volledig stilstaat met het
rempedaal ingedrukt,
- bij bepaalde hellingcondities,
- als het bestuurdersportier is gesloten.
De hill holder kan niet worden uitgeschakeld.
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden wanneer
u het rempedaal loslaat:
- als bij de handgeschakelde versnellingsbak
de eerste versnelling of de neutraalstand is
ingeschakeld,
- als bij de gestuurde handgeschakelde
versnellingsbak de stand
A
of
M
is
ingeschakeld,
- als bij de automatische transmissie de
stand
D
of
M
is ingeschakeld.
Werking
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden
wanneer u het rempedaal loslaat.
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat u de hill holder gebruikt.
Als u de auto moet verlaten terwijl de
motor draait, trek de parkeerrem dan
handmatig aan en controleer of het
verklikkerlampje van de parkeerrem en
het lampje
P
op de hendel (elektrische
parkeerrem) permanent branden.
Storing
Bij een storing in de hill holder gaan deze
verklikkerlampjes branden. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.
4
125
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Head-up display
Systeem dat bepaalde informatie op een getint
scherm projecteert, in het directe gezichtsveld
van de bestuurder zodat deze zijn ogen niet
van de weg hoeft af te wenden.
1.
Inschakelen head-up display.
2.
Uitschakelen head-up display (lang
indrukken).
3.
Regeling lichtsterkte.
4.
Hoogteverstelling weergave.
Schakelaars
Als het head-up display is ingeschakeld, geeft
het de volgende informatie weer:
A.
De snelheid van uw auto.
B.
De informatie van de snelheidsregelaar/-
begrenzer.
Informatie op het head-up
display
C.
De aanwijzingen van het navigatiesysteem
(volgens uitvoering).
Raadpleeg voor meer informatie over
het navigatiesysteem de rubriek "Audio
en telematica".
Dit systeem werkt bij draaiende motor en de
instellingen worden opgeslagen bij het afzetten
van het contact.
126
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Druk bij draaiende motor op de toets
1
om
het systeem in te schakelen en het scherm
uit te klappen.
Houd de toets
2
ingedrukt om het systeem
uit te schakelen en het scherm in te
klappen.
De ingeschakelde/uitgeschakelde status van
het head-up display blijft behouden als de
motor opnieuw wordt gestart.
Inschakelen/uitschakelen
Stel bij draaiende motor de lichtsterkte van
het display in met de toetsen
3
:
- "zon" om de lichtsterkte te verhogen,
- "maan" om de lichtsterkte te verlagen.
Regelen van de lichtsterkte
Het is raadzaam de toetsen uitsluitend
bij stilstaande auto te bedienen.
Leg nooit voorwerpen rondom het
scherm (of in de uitsparing) zodat het
uitklappen en de goede werking van het
scherm niet verhinderd worden.
Bij bepaalde weersomstandigheden
(regen en/of sneeuw, zeer zonnig
weer, ...) kan de informatie op het head-
up display tijdelijk minder goed leesbaar
zijn.
Sommige zonnebrillen kunnen het lezen
van de informatie hinderen.
Gebruik een schone en zachte doek
(bijvoorbeeld een brillendoekje
of microfiberdoekje) om het
projectiescherm te reinigen.
Gebruik nooit een droge doek, een
schuurspons, of een schoonmaak- of
oplosmiddel om te voorkomen dat er
krassen ontstaan op het scherm of de
anti-reflecterende laag beschadigd
raakt.
Hoogteverstelling
Stel het display bij draaiende motor op de
gewenste hoogte af met de toetsen
4
:
- omhoog om het display hoger af te
stellen,
- omlaag om het display lager af te stellen.
4
127
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Snelheden opslaan
Het opslaan van snelheden geldt voor de snelheidsbegrenzer en voor de snelheidsregelaar.
U kunt vijf snelheden opslaan in het geheugen
van het systeem.
Standaard zijn er al enkele snelheden
opgeslagen.
Ga naar het hoofdmenu van het display
van het instrumentenpaneel door op de
toets
"CONFIG"
te drukken.
Selecteer het menu "Persoonlijke
instellingen - Configuratie" en bevestig uw
keuze.
Selecteren van een opgeslagen
snelheid:
druk op de toets "
+
" of
"
-
" en houd de toets even
ingedrukt; het systeem
stopt bij de dichtstbijzijnde
opgeslagen snelheid,
Voer deze handelingen omwille van de
veiligheid alleen uit als de auto stilstaat
en gebruik hierbij het display van het
instrumentenpaneel.
Deze handelingen kunnen alleen
uitgevoerd worden als de auto stilstaat.
Werking
Selecteer het menu "Parameters auto" en
bevestig uw keuze.
Selecteer "Hulp bij het rijden" en bevestig
uw keuze.
Selecteer "Opgeslagen snelheden" en
bevestig uw keuze.
Wijzig de snelheid.
Selecteer "
OK
" en bevestig dit om de
wijzigingen op te slaan.
Selecteren
druk nog eens op de toets "
+
" of "
-
" en
houd de toets ingedrukt om een andere
opgeslagen snelheid te kiezen.
Op het instrumentenpaneel wordt de
snelheid en de status van het systeem
(in-/uitgeschakeld) weergegeven.
128
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de
wagensnelheid de door de bestuurder
ingestelde maximumsnelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt,
heeft het dieper intrappen van het gaspedaal
geen effect. Alleen door het gaspedaal
tot voorbij het zware punt in te trappen,
kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer
wordt losgelaten en de wagensnelheid onder
de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
Het
inschakelen
van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30 km/h te bedragen. s
Het
uitschakelen
van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens handmatig met de hendel.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in het
geheugen.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen
en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up display.
Zie voor meer informatie de rubriek
"Head-up display".
1.
Toets voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer
2.
Toets voor het verlagen van de ingestelde
snelheid
3.
Toets voor het verhogen van de ingestelde
snelheid
4.
Toets voor het onderbreken/hervatten van
de snelheidsbegrenzing (Pause)
5.
Toets voor het uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer
Bediening op het stuurwiel
De informatie van de snelheidsbegrenzer
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
Weergave op het
instrumentenpaneel
A.
Snelheidsbegrenzing ingeschakeld/
onderbroken
B.
Snelheidsbegrenzer geselecteerd
C.
Ingestelde snelheid
4
129
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Druk op
1
: de snelheidsbegrenzer
is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (Pause).
Er kan een snelheid worden ingesteld
zonder de begrenzer in te schakelen.
Stel de snelheid in door op de toets
2
of
3
te drukken (bijv.: 90 km/h).
Programmeren
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd. Als het gaspedaal
met kracht
wordt ingetrapt, tot voorbij
het
zware punt
, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de
ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het
gas wordt losgelaten.
Uitschakelen van de functie
Druk op
5
: de snelheidsbegrenzer is
uitgeschakeld.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Bij gebruik van niet door PEUGEOT
goedgekeurde matten kan de bediening
van het gaspedaal worden gehinderd
en daarmee de werking van de
snelheidsbegrenzer worden beïnvloed.
De door PEUGEOT goedgekeurde
matten zijn voorzien van een derde
bevestigingspunt bij de pedalen,
waarmee wordt voorkomen dat de mat
en de pedalen met elkaar in contact
kunnen komen.
In het geval van een storing in de
snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen
2
en
3
:
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets
4
.
Onderbreken van de snelheidsbegrenzing: druk nogmaals op de
toets
4
: het onderbreken wordt bevestigd op het display via de
melding "Pause".
Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op
de toets
4
.
130
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar kan
de bestuurder met een constante ingestelde
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
Het
inschakelen
van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig. Om de snelheidsregelaar
te kunnen inschakelen, moet de ingestelde
snelheid minimaal 40 km/h bedragen en moet
aan een van de onderstaande voorwaarden
worden voldaan:
- bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de
4e versnelling zijn ingeschakeld,
- bij auto's met gestuurde handgeschakelde
versnellingsbak of met automatische
transmissie moet minimaal de 2e versnelling
zijn ingeschakeld,
- de stand
A
van de gestuurde
A van de gestuurde A
handgeschakelde versnellingsbak of de
stand
D
van de automatische transmissie
moet zijn geselecteerd.
Het
uitschakelen
van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de hendel, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of om
veiligheidsredenen door activering van het ESC.
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Om weer terug te keren naar de ingestelde
snelheid is het voldoende het gaspedaal los te
laten.
Na het afzetten van het contact worden alle
ingestelde snelheden gewist.
1.
Toets voor het selecteren van de
snelheidsregelaar
2.
Toets voor het programmeren van een
snelheid en het verlagen van de ingestelde
snelheid
3.
Toets voor het programmeren van
een snelheid en het verhogen van de
ingestelde snelheid
4.
Toets voor het onderbreken/hervatten van
de snelheidsregeling (Pause)
5.
Toets voor het uitschakelen van de
snelheidsregelaar
Bediening op het stuurwiel
Bij het gebruik van d
e snelheidsregelaar
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen
en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up display.
Zie voor meer informatie de rubriek
"Head-up display".
De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
Weergave op het display
A.
Snelheidsregelaar ingeschakeld/
onderbroken
B.
Snelheidsregelaar geselecteerd
C.
Ingestelde snelheid
4
131
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Druk op
1
: de snelheidsregelaar
is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (Pause).
Stel de snelheid in door de
wagensnelheid op het gewenste niveau
te brengen en vervolgens op de toets
2
of
3
te drukken (bijv.: 110 km/h).
Programmeren
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen
2
en
3
:
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Onderbreken van de snelheidsregelaar: druk op de toets
4:
het
onderbreken wordt bevestigd door de melding "Pause".
Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de
toets
4
.
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde
snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de
snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u de
snelheid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
In het geval van een storing in de
snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
Uitschakelen van de functie
Druk op
5
: de snelheidsregelaar is uitgeschakeld. Op het display
wordt weer de kilometerteller weergegeven.
132
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Deze functie signaleert met behulp van
sensoren in de bumper obstakels in de
nabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen het
detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden door dode hoeken in het detectiebereik
mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich
vlak bij de auto bevinden.
Parkeerhulp
Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven en
is zelf verantwoordelijk.
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij
klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Parkeerhulp achter
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het
naderen van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het
obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de
luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het
geluidssignaal ononderbroken .
G r afi s ch e we er g a v e
De grafische weergave is een aanvulling op het
geluidssignaal. Op het multifunctionele display
worden blokjes weergegeven die het pictogram
van de auto steeds dichter naderen. Als de auto
het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt
ook het symbool "Gevaar" op het display.
4
133
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Controleer bij slecht weer of in winterse
omstandigheden of de sensoren
soms bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van
de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat
de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen
geven als reactie op bepaalde
omgevingsgeluiden (motoren,
vrachtwagens, drilboren, enz.).
Als er een storing optreedt,
gaat bij het inschakelen
van de achteruitversnelling
dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel branden en/of wordt er een
bericht op het display weergegeven, in combinatie
met een geluidssignaal (korte pieptoon).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Storing
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
10 km/h vóór de auto een obstakel wordt
gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10 km/h.
Parkeerhulp vóór
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld of een
fietsendrager wordt gemonteerd (auto's
voorzien van een door PEUGEOT
aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
Uitschakelen/activeren van de
parkeerhulp vóór en achter
De functie kan worden uitgeschakeld door deze
knop in te drukken. Het controlelampje in de
knop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de
functie weer geactiveerd. Het controlelampje
dooft.
Aan de hand van het geluid dat via
de luidspreker (voor of achter) wordt
weergegeven, is te herkennen of het
obstakel zich voor of achter de auto bevindt.
134
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Dit systeem meet de afmetingen van een
parkeerplek tussen twee auto's of obstakels en
geeft informatie over:
- de mogelijkheid te parkeren in een lege
parkeerplaats, aan de hand van de
afmetingen van uw auto en de benodigde
afstanden voor het manoeuvreren,
- de moeilijkheidsgraad van het inparkeren.
Het systeem meet geen parkeerruimtes op
waarvan de afmetingen aanmerkelijk groter of
kleiner zijn dan de afmetingen van uw auto.
Het verklikkerlampje van de
schakelaar
A
kan twee verschillende
toestanden aangeven:
Weergave
-
brandt permanent:
de functie is
geselecteerd door een druk op de
schakelaar
A
.
-
uit:
de functie is niet ingeschakeld.
Intelligente parkeerhulp
4
135
Rijden
508_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Werking
U hebt een beschikbare parkeerplek ontdekt:
Schakel een versnelling in
(handgeschakelde versnellingsbak) of zet
de selectiehendel in de stand
A
(gestuurde
handgeschakelde versnellingsbak) of de
stand
D
(automatische transmissie).
Druk op de schakelaar
A
om de functie te
selecteren.
Schakel de richtingaanwijzer aan de zijde
van de parkeerplaats in; er verschijnt een
melding en het verklikkerlampje knippert
ter bevestiging van het meten.
Rij langs de parkeerplaats met een
snelheid van minder dan 20 km/h, en
bereid u voor op het inparkeren.
Zodra het systeem klaar is met het meten,
geeft het de moeilijkheidsgraad voor het
inparkeren aan met een melding op het
display van het instrumentenpaneel, in
combinatie met een geluidssignaal.
De functie kan de volgende meldingen weergeven:
Inparkeren mogelijk
Inparkeren moeilijk
Inparkeren afgeraden
Als de zijdelingse afstand tussen uw
auto en de parkeerplek te groot is,
bestaat de kans dat het systeem geen
meting uitvoert.
De functie blijft na elke meting
beschikbaar, zodat u meerdere
parkeerplaatsen achter elkaar kunt
laten opmeten.
Let er bij slecht weer en in de winter op
dat de sensoren niet vervuild, bevroren
of met sneeuw bedekt zijn.
De intelligente parkeerhulp schakelt de
parkeerhulp aan de voorzijde tijdens het
meten uit, zolang de auto vooruit rijdt.
Laat het systeem bij een storing
controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld:
- bij het inschakelen van de
achteruitversnelling,
- bij het afzetten van het contact,
- als geen meting nodig is,
- vijf minuten na het selecteren van de
functie,
- als gedurende langer dan een minuut met
meer dan 70 km/h wordt gereden.
136
Zicht
Lichtschakelaar
Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting en signalering van de auto selecteren en inschakelen.
Hoofdverlichting
Uw auto is voorzien van verschillende
verlichtingsfuncties:
- parkeerlicht: om gezien te worden,
- dimlicht: voor een optimaal zicht zonder
medeweggebruikers te verblinden,
- grootlicht: voor een optimaal zicht op
wegen zonder ander verkeer,
- meedraaiende koplampen: voor een
optimaal zicht in bochten.
Aanvullende verlichting
Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting
voor specifieke rijomstandigheden:
- mistachterlichten: voor een optimale
zichtbaarheid van achteren bij mist,
- mistlampen vóór: voor extra zicht bij mist
en voor een optimale verlichting van
kruispunten en tijdens parkeermanoeuvres,
- dagrijverlichting: voor een betere
zichtbaarheid van uw auto overdag.
Automatische functies
Het verlichtingssysteem van uw auto heeft
verschillende extra automatische functies die
afzonderlijk kunnen worden ingesteld:
- follow me home-verlichting,
- meedraaiende koplampen,
- instapverlichting,
- dagrijverlichting,
- automatische verlichting,
- "Grootlichtassistent".
5
137
Zicht
Uitvoering zonder automatische inschakeling
Uitvoering met automatische inschakeling
Ring voor de selectie van de
stand van de hoofdverlichting
Draai aan de ring om het symbool van de
gewenste stand tegenover het merkteken te
zetten.
Lichten uit.
Automatische verlichting.
Alleen parkeerlicht. .
Dimlicht of grootlicht.
Grootlichtschakelaar
Trek de hendel naar u toe om over te schakelen
van dim- naar grootlicht en terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer
alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt
u een lichtsignaal geven door de hendel naar u
toe te trekken.
Verklikkerlampjes
Een verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
138
Zicht
Ring voor de selectie van de mistverlichting
De mistverlichting werkt in combinatie met het dimlicht en het grootlicht.
Mistlampen vóór en
mistachterlichten
Verdraai de ring:
één stand naar voren om de mistlampen
vóór in te schakelen,
twee standen naar voren om de
mistachterlichten in te schakelen,
één stand naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen,
twee standen naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
Als de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische
verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt
uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de
parkeerlichten branden.
Draai de ring naar achteren om de
mistverlichting uit te schakelen.
De parkeerlichten worden dan ook
uitgeschakeld.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts,
zijn de mistlampen vóór en de
mistachterlichten verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan. Gebruik de mistlampen
vóór en de mistachterlichten uitsluitend
bij mist of sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden
dient u de mistlampen en het dimlicht
handmatig in te schakelen, omdat
de lichtsensor voldoende licht kan
waarnemen.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra ze niet meer nodig zijn.
5
139
Zicht
Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet, de verlichting
handmatig is ingeschakeld en een van
de voorportieren wordt geopend, klinkt
een geluidssignaal om aan te geven dat
de verlichting nog brandt.
Het geluidssignaal stopt zodra de
verlichting wordt uitgeschakeld.
Als de dimlichten bij afgezet contact
blijven branden, gaat de auto over in
de ECO-mode om het ontladen van de
accu te voorkomen.
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
Verlichting overdag is verplicht in sommige
landen: deze wordt automatisch ingeschakeld
als de motor wordt gestart zodat de auto
overdag beter zichtbaar is voor de overige
weggebruikers.
Verlichting overdag
De verlichting overdag is beschikbaar:
- in landen waar dit volgens de wetgeving
verplicht is; het dimlicht brandt in
combinatie met de parkeerlichten en de
kentekenplaatverlichting,
- in overige landen; de speciaal voor dit doel
bestemde verlichting brandt.
Deze functie kan worden
ingeschakeld of uitgeschakeld
via het configuratiemenu van
de auto.
Als het contact wordt afgezet, wordt
de verlichting gedoofd, maar kunt u de
verlichting altijd weer inschakelen met
de lichtschakelaar.
140
Zicht
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door
het inschakelen van de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer.
Duw de lichtschakelaar binnen één
minuut na het afzetten van het contact
omhoog of omlaag om de parkeerlichten
aan de kant van het verkeer in te
schakelen (voorbeeld: rechts van de weg
parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen;
parkeerlichten links gaan branden).
Het inschakelen wordt bevestigd door
een geluidssignaal en het branden van
het controlelampje van de desbetreffende
richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel.
Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de
lichtschakelaar in de middenstand of zet het
contact aan.
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Handbediende follow me
home-verlichting
Inschakelen
Geef binnen 30 seconden of 1 minuut na
het afzetten van het contact (afhankelijk
van de in het configuratiemenu ingestelde
tijd van de automatische follow-me-home-
verlichting) een "lichtsignaal" met de
lichtschakelaar.
Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto wordt de
handbediende follow me home-verlichting
na ongeveer 30 seconden automatisch
uitgeschakeld.
5
141
Zicht
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving onvoldoende is of in
bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden
ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Automatische
verlichting
Inschakelen
Draai de ring in de stand
"AUTO"
. Het
"AUTO" . Het "AUTO"
inschakelen wordt bevestigd door een melding
op het display van het instrumentenpaneel.
Uitschakelen
Draai de ring in een andere stand. Het
uitschakelen wordt bevestigd door
een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Koppeling met de automatische
follow me home-verlichting
De koppeling van de automatische follow
me home-verlichting aan de automatische
verlichting biedt de volgende extra
mogelijkheden:
- instellen van de duur van de follow me
home-verlichting (15, 30 of 60 seconden),
- automatische inschakeling van de follow
me home-verlichting als de automatische
verlichting is ingeschakeld.
Storing
Bij een storing in de
lichtsensor gaat de verlichting
branden, wordt dit pictogram
weergegeven op het
instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding
op het display van het instrumentenpaneel, in
combinatie met een geluidssignaal.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw
voldoende licht waarneemt, wordt
de verlichting niet automatisch
ingeschakeld.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor die zich in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af. De aan
de sensor gekoppelde functies worden
dan niet meer bediend.
Instellen
De tijdsduur van de follow me
home-verlichting kan via het
configuratiemenu van het display
van het instrumentenpaneel in de
autoparameters worden ingesteld.
142
Zicht
Grootlichtassistent
Inschakelen
De bestuurder kan indien nodig op elk moment
zelf ingrijpen:
Dit systeem schakelt automatisch om
tussen dim- en grootlicht, afhankelijk van de
aanwezigheid van overig verkeer op de weg
dat wordt geregistreerd door een sensor op de
binnenspiegel.
Het systeem wordt geactiveerd vanaf 25 km/h
en wordt weer gedeactiveerd bij 15 km/h.
zet de lichtschakelaar in de stand "AUTO"
of "Dimlicht/grootlicht",
Uitschakelen
of schakel om met de lichtschakelaar terwijl
deze in de stand "AUTO" of "Dimlicht/
grootlicht" staat.
Bij het geven van een lichtsignaal wordt
het systeem niet uitgeschakeld.
De status van het systeem blijft na
het afzetten van het contact in het
geheugen opgeslagen.
Het automatische omschakelsysteem
is een hulpsysteem bij het rijden. De
bestuurder blijft zelf verantwoordelijk
voor de verlichting van zijn auto en de
aanpassing van de verlichting aan de
lichtsterkte van de omgeving, het zicht
en het verkeer.
Er kunnen storingen in de werking van
het systeem optreden:
- als het zicht slecht is (bijvoorbeeld
bij sneeuwval, zware regenval of
dichte mist, ...),
- als het gedeelte van de voorruit
voor de sensor vuil, beslagen of
bedekt is (bijvoorbeeld met een
sticker),
- als de verlichting van uw auto wordt
weerkaatst door spiegelende of
reflecterende panelen (bijvoorbeeld
verkeersborden).
Het systeem signaleert geen:
- weggebruikers die geen verlichting
voeren, zoals voetgangers,
- weggebruikers van wie de
verlichting wordt afgeschermd
(bijvoorbeeld door een vangrail op
de snelweg),
- weggebruikers die zich aan de top
of de voet van een steile helling,
in een bocht of op een zijweg
bevinden.
druk op deze toets; het
lampje gaat uit,
druk op deze toets; het
lampje gaat branden.
5
143
Zicht
Instapverlichting
buitenzijde
De instapverlichting wordt afhankelijk van de
door de lichtsensor gesignaleerde hoeveelheid
licht geactiveerd om op donkere plaatsen het
lokaliseren van de auto en het instappen te
vergemakkelijken.
Inschakelen
Uitschakelen
De instapverlichting buitenzijde gaat na een
bepaalde tijd automatisch uit, of gaat uit na het
aanzetten van het contact of het vergrendelen
van de auto.
Programmeren
De duur van het branden
van de instapverlichting kan
worden geselecteerd via het
configuratiemenu van het display van
het instrumentenpaneel.
Druk op het geopende hangslot
van de afstandsbediening.
Het dimlicht en parkeerlicht
gaan branden en uw auto wordt
ontgrendeld.
Verlichting buitenspiegels
Inschakelen
De instapverlichting wordt ingeschakeld:
- bij het ontgrendelen,
- bij het verwijderen van de contactsleutel,
- bij het openen van een portier,
- bij het lokaliseren van de auto via de
afstandsbediening.
Uitschakelen
De verlichting dooft na een bepaalde tijd
automatisch.
Om de toegang tot de auto te vergemakkelijken,
worden de volgende delen verlicht:
- het oppervlak naast het bestuurders- en
het passagiersportier,
- het oppervlak voor de buitenspiegels en
achter de voorportieren.
144
Zicht
Halogeenkoplampen
handmatig verstellen
Automatische koplamphoogteverstelling
bij xenonlampen
Verstel de koplampen met halogeenlampen
afhankelijk van de belading van uw auto
om verblinding van medeweggebruikers te
voorkomen.
0
Bestuurder of bestuurder + voorpassagier.
- Bestuurder + voorpassagier +
achterpassagiers.
1
5 personen.
-
5 personen + belading in de bagageruimte.
2
Bestuurder + belading in de bagageruimte.
In het geval van een storing
verschijnt dit pictogram op
het instrumentenpaneel,
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Het systeem zet in dat geval de koplampen
in de lage stand.
Om verblinding van andere weggebruikers
te voorkomen corrigeert dit systeem bij
stilstaande auto automatisch de hoogte van de
lichtbundel van de xenonlampen, afhankelijk
van de belading van de auto.
Raak in het geval van een storing de
xenonlampen niet aan. Raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Stand
"0"
: basisinstelling.
5
145
Zicht
Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld,
zorgt deze functie ervoor dat de lichtbundels de
wegberm beter verlichten in bochten.
Deze functie, die uitsluitend in combinatie
met xenonlampen wordt geleverd, zorgt voor
een aanzienlijke verbetering van het zicht in
bochten.
Dynamische bochtverlichting
met bochtverlichting
zonder bochtverlichting
Configuratie
Storing
Deze functie kan worden
geactiveerd of gedeactiveerd via het
configuratiemenu van het display van
het instrumentenpaneel.
Als de auto stilstaat, stapvoets rijdt of in de
achteruitversnelling staat, is deze functie
uitgeschakeld.
De status van de functie blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.
In het geval van een storing
knippert dit pictogram op het
instrumentenpaneel in combinatie
met een melding op het display van
het instrumentenpaneel.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
146
Zicht
Statische bochtverlichting
Tijdens het rijden met dim- of grootlicht
wordt de mistlamp vóór ingeschakeld om de
binnenkant van de bocht extra te verlichten bij
snelheden tot 40 km/h.
Het gebruik van de statische bochtverlichting
is vooral handig in de stad, op kruispunten,
op bijzonder bochtige wegen, bij
parkeermanoeuvres, ...
met statische bochtverlichting
zonder statische bochtverlichting
Statische bochtverlichting
ingeschakeld
De bochtverlichting wordt in de volgende
gevallen ingeschakeld:
- bij het inschakelen van een
richtingaanwijzer (de mistlamp aan de
desbetreffende zijde gaat branden),
of
- als het stuurwiel ver genoeg wordt
verdraaid.
Statische bochtverlichting
werkt niet
De verlichting werkt in de volgende gevallen niet:
- bij een geringe stuuruitslag,
- als de richtingaanwijzer wordt
uitgeschakeld.
Programmeren
U kunt de statische bochtverlichting
desgewenst uitschakelen via het
configuratiemenu van het display van
het instrumentenpaneel.
Standaard is de statische
bochtverlichting ingeschakeld.
5
147
Zicht
Ruitenwisserschakelaar
Instellen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende
automatische functies van de ruitenwissers
mogelijk:
- automatische werking van de ruitenwissers
vóór,
- automatisch inschakelen van de
ruitenwisser achter bij het inschakelen van
de achteruitversnelling.
Handmatige functies
De bestuurder schakelt de ruitenwissers
handmatig in.
De ruitenwissers voor en achter zorgen
voor een optimaal zicht voor de bestuurder,
ongeacht de weersomstandigheden.
Ruitenwissers vóór
Wissnelheid:
Uitvoering met handbediende
ruitenwissers (interval)
Uitvoering met automatische
ruitenwissers
hoge snelheid (hevige neerslag),
normale snelheid (matige regenval),
interval (wissnelheid aangepast aan
de wagensnelheid),
uit,
één keer wissen (duw de hendel even
omlaag),
automatisch (omlaag duwen
en loslaten),
één keer (de hendel even
naar u toe trekken).
148
Zicht
Ruitenwisser achter
Schakel de automatische werking van
de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval
of strenge vorst en bij montage van
een fietsendrager op de achterklep.
Dit kan worden uitgevoerd via het
configuratiemenu van het display van
het instrumentenpaneel.
Ring voor de selectie van de ruitenwisser
achter:
uit,
interval,
wissen en sproeien
(gedurende enige tijd).
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld
op het moment dat u de achteruitversnelling
inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser
achter ingeschakeld.
Deze functie kan worden
geactiveerd of gedeactiveerd via het
configuratiemenu van het display van
het instrumentenpaneel.
Deze functie is standaard
geactiveerd.
Instellen
Trek de ruitenwisserschakelaar naar u
toe. De ruitensproeiers treden in werking,
waarna enige tijd de ruitenwissers worden
ingeschakeld om de ruit schoon te wissen.
De koplampsproeiers worden alleen
geactiveerd
als de dimlichten branden
.
Ruitensproeiers vóór en
koplampsproeiers
Te laag niveau ruiten-/
koplampsproeiervloeistof
Als uw auto is voorzien van
koplampsproeiers en het
niveau van het reservoir
te laag is, verschijnt dit pictogram op het
instrumentenpaneel in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het display
van het instrumentenpaneel.
Het pictogram verschijnt als het contact wordt
aangezet of als de schakelaar wordt bediend,
zolang het reservoir niet gevuld is.
Vul het ruiten-/koplampsproeierreservoir bij of
laat het bijvullen.
5
149
Zicht
Automatische ruitenwissers
vóór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter de
binnenspiegel regen detecteert. De snelheid
van de ruitenwissers wordt aangepast aan de
hoeveelheid neerslag.
Inschakelen
Duw de hendel één keer omlaag.
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en
er verschijnt een melding.
Duw de hendel nog een keer omlaag
of zet de hendel in een andere stand
(Int., 1 of 2).
Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
gaat uit en er verschijnt een melding.
Uitschakelen
Elke keer als het contact meer
dan 1 minuut is afgezet, moet u
de automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw activeren door
de hendel één keer omlaag te duwen.
150
Zicht
Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwissers uit als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers tot
de voorruit ontdooid is.
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in
de intervalstand.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Speciale stand van de
ruitenwissers voor
Deze stand maakt het mogelijk de
ruitenwissers los te zetten van de voorruit.
In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen
worden gereinigd of de ruitenwissers worden
vervangen. In de winter kan deze stand tevens
worden gebruikt om de ruitenwissers los te
zetten van de voorruit.
Om een goed
e werking van de flat-
blade ruitenwissers te behouden,
adviseren wij u:
- voorzichtig met de ruitenwissers
om te gaan,
- de ruitenwissers regelmatig te
reinigen met zeepsop,
- de ruitenwissers niet te gebruiken
om een stuk karton tegen de
voorruit te houden,
- de ruitenwissers te vervangen
zodra ze tekenen van slijtage
vertonen.
Als de ruitenwisserschakelaar binnen een
minuut nadat het contact is afgezet wordt
bediend, worden de ruitenwissers in de
verticale stand gezet.
Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers na de werkzaamheden weer
in de ruststand te zetten.
5
151
Zicht
1.
Plafonnier vóór
2.
Kaartleeslampjes
vóór
3.
Kaartleeslampjes achter
4.
Sfeerverlichting
Plafonniers
In deze stand gaat de
interieurverlichting geleidelijk branden:
Plafonnier vóór
Zorg ervoor dat er geen voorwerpen in
contact zijn met de plafonniers.
In de stand "interieurverlichting permanent
ingeschakeld", blijft de interieurverlichting
afhankelijk van de omstandigheden
gedurende een bepaalde tijd branden:
- bij afgezet contact: ongeveer
10 minuten,
- in de eco-mode: ongeveer 30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als de sleutel uit het contact wordt verwijderd,
- als een portier wordt geopend,
- als op de vergrendelingsknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de
auto te lokaliseren.
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:
- als de auto wordt vergrendeld,
- als het contact wordt aangezet,
- 30 seconden na het sluiten van het
laatste portier.
Permanent uit.
Permanent aan.
Kaartleeslampjes vóór en
achter
Druk bij aangezet contact op de
desbetreffende schakelaar.
Als plafonnier vóór in de stand
"interieurverlichting permanent ingeschakeld"
staat, branden ook de kaartleeslampjes achter,
behalve als deze in de stand "Permanent uit"
staan.
U kunt de kaartleeslampjes achter vanaf de
zitplaatsen vóór uitschakelen om bijvoorbeeld
slapende passagiers niet te storen. De
achterpassagiers kunnen echter altijd zelf de
kaartleeslampjes inschakelen.
152
Zicht
Sfeerverlichting
De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere
omgeving bevindt.
Inschakelen
Als het buiten donker is, gaan de leds van de
sfeerverlichting automatisch branden als de
parkeerlichten worden ingeschakeld.
Uitschakelen
De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de
parkeerlichten worden uitgeschakeld.
De sfeerverlichting kan handmatig worden
uitgeschakeld door de dimmer van de
verlichting van het instrumentenpaneel op het
zwakste niveau te zetten.
6
153
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
- conform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m in gehomologeerde, aan
het lichaamsgewicht aangepaste
kinderzitjes
op met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen
te worden vervoerd * ,
-
de veiligste plaats voor het vervoeren
van een kind is volgens de statistieken
een plaats op de achterbank van uw
auto,
-
kinderen tot 9 kg moeten zowel voor-
als achterin met de rug in de rijrichting
worden vervoerd.
PEUGEOT
beveelt u aan
kinderen op
de
buitenste achterzitplaatsen
van
uw auto te vervoeren:
-
met de rug in de rijrichting
tot 2 jaar,
-
met het gezicht in de rijrichting
vanaf 2 jaar.
Hoewel
PEUGEOT
bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan
veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.
* De regels voor het vervoeren van kinderen
zijn per land verschillend. Informeer hiervoor
naar de wetgeving in uw land.
154
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
"Met de rug in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje voor het
vervoeren met de rug in de rijrichting
op
de passagiersstoel voor
wordt geplaatst,
de passagiersstoel voor wordt geplaatst, de passagiersstoel voor
moet de airbag aan passagierszijde zijn
uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan
kan het
kind bij het afgaan van de airbag ernstig of
dodelijk gewond raken
.
"Met het gezicht in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje met het gezicht in
de rijrichting
op de passagiersstoel voor
wordt geplaatst, moet de stoel in de achterste
stand van de voor-/achterwaartse verstelling
worden gezet, in de hoogste stand en met
de rugleuning rechtop en mag de airbag aan
passagierszijde niet worden uitgeschakeld.
Kinderzitje op de passagiersstoel voor
Let erop dat de veiligheidsgordel goed
aansgespannen is.
Passagiersstoel in de hoogste stand en zo
ver mogelijk naar achteren.
6
155
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Airbag aan passagierszijde OFF
Raadpleeg de rubriek "Airbags" van
het gedeelte "Veiligheid" voor meer
informatie over het uitschakelen van de
airbag.
Raadpleeg de voorschriften op de sticker die
zich aan beide zijden van de zonneklep aan
passagierszijde bevindt.
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een
kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
156
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Door PEUGEOT aanbevolen kinderzitjes
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg
L1
"RÖMER Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
L2
"KIDDY Comfort Pro"
Voor het vervoer van jonge kinderen
(van 9 tot 18 kg) is het gebruik van de
gordelbeschermer verplicht.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L4
"KLIPPAN Optima"
Vanaf 6 jaar (ongeveer 22 kg): gebruik
alleen de zitverhoging.
L5
"RÖMER KIDFIX"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de
auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de
veiligheidsgordel.
PEUGEOT levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een
driepuntsveiligheidsgordel
kunnen worden vastgemaakt:
6
157
./..
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Bevestiging kinderzitjes met veiligheidsgordel
Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel, van een
universeel gehomologeerd kinderzitje, gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto:
Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie
Plaats
Minder dan 13 kg
(Categorie 0
(
b
)
en 0+)
Tot ongeveer 1 jaar
Van 9 tot 18 kg
(Categorie 1)
Van 1 tot ongeveer
3 jaar
Van 15 tot 25 kg
(Categorie 2)
Van 3 tot ongeveer
6 jaar
Van 22 tot 36 kg
(Categorie 3)
Van 6 tot ongeveer
10 jaar
Passagiersstoel vóór
(
c
)
met hoogteverstelling
U (R)
U (R)
U (R)
U (R)
Passagiersstoel vóór
(c)
zonder hoogteverstelling
U
U
U
U
Berline
Buitenste zitplaatsen
achter
U
U
U
U
Middelste zitplaats achter
X
X
X
X
SW
Buitenste zitplaatsen
achter
U
U
U
U
Middelste zitplaats achter
X
X
X
X
158
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
a
: universeel kinderzitje dat in alle auto's bevestigd kan worden met behulp van de veiligheidsgordel.
b
: categorie 0, vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en autobedjes mogen niet op de passagiersplaats voor worden vervoerd.
c
: raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
U
: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel met de "rug in de rijrichting"
als met het "gezicht in de rijrichting".
U (R):
als
U
, waarbij de stoel van de auto in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren moet staan.
X:
zitplaats die niet geschikt is voor een kinderzitje voor de aangegeven gewichtscategorie.
6
159
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij
een aanrijding.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling ten
opzichte van het lichaam van het kind zoveel
mogelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het
kinderzitje met de veiligheidsgordel voor
dat de veiligheidsgordel correct tegen het
kinderzitje is gespannen en dat de gordel het
kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif
de passagiersstoel, wanneer deze versteld
kan worden, indien nodig naar voren.
Zorg er voor een optimale bevestiging
van het kinderzitje "met het gezicht in de
rijrichting" voor dat de rugleuning van het
zitje tegen de rugleuning van de stoel van
de auto aandrukt en dat de hoofdsteun geen
belemmering vormt.
Als de hoofdsteun verwijderd moet
worden, berg deze dan zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto
vliegt bij krachtig afremmen.
Adviezen voor kinderzitjes
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
- nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorkomen
dat de portieren en de portierruiten achter
per ongeluk geopend worden.
Zorg er voor dat de portierruiten achter niet
verder dan voor 1/3 deel geopend worden.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te beschermen.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet
met het gezicht in de rijrichting op de
passagiersstoel voor worden vervoerd,
behalve als de achterzitplaatsen al bezet zijn
door andere kinderen of als de achterbank
niet bruikbaar, neergeklapt of verwijderd is.
Schakel de airbag aan passagierszijde
uit zodra een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van
het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een stoelverhoger
met rugleuning te gebruiken voorzien
van een gordelgeleider ter hoogte van de
schouder.
160
!
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Uw auto voldoet aan de
nieuwste ISOFIX-
normen
.
De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn
uitgerust met de voorgeschreven ISOFIX-
bevestigingen:
ISOFIX-bevestigingen
Elke zitplaats is voorzien van drie
bevestigingsringen:
- Twee bevestigingsringen
A
, die zich tussen
de rugleuning en de zitting van de zitplaats
bevinden, aangegeven met een etiket.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een
veilige, degelijke en snelle montage van het
kinderzitje in uw auto.
De
ISOFIX-kinderzitjes
beschikken over
twee sloten die eenvoudig aan de twee
bevestigingsringen
A
bevestigingsringen Abevestigingsringen
kunnen worden verankerd.
A kunnen worden verankerd. A
Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien
van een
bovenste bevestigingsriem
die kan
worden vastgemaakt aan de bevestigingsring
B
.
Berline
SW
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan
het kind bij een aanrijding ernstig letsel
oplopen.
Raadpleeg het overzicht voor de bevestiging
van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto, waarin
staat vermeld welke kinderzitjes voor uw auto
zijn gehomologeerd.
- Eén bevestigingsring
B
achter de
stoel,
TOP TETHER
genoemd, voor de
bevestiging van de bovenste riem.
Zet om de bovenste bevestigingsriem vast te
maken de hoofdsteun van de zitplaats omhoog
en steek de haak tussen de hoofdsteun en
de rugleuning door. Bevestig de haak aan de
bevestigingsring
B
en trek de riem aan.
6
161
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
ISOFIX-kinderzitje
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat geval verplicht het
kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen.
Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
Aanbevolen door PEUGEOT en gehomologeerd voor uw auto
"RÖMER Duo Plus ISOFIX"
(gewichtsgroep
B1
)
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Het is voorzien van een bovenste riem voor verankering aan de bovenste bevestiging
B
,
de TOP TETHER.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
Verstel de voorstoel van de auto om te voorkomen dat de voeten van het kind
de rugleuning raken.
Kan met een driepunts veiligheidsgordel met het gezicht in de rijrichting op
de zitplaats worden geplaatst.
162
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Overzicht bevestiging ISOFIX-kinderzitjes
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de
auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (
A
t/m
A t/m A
G
).
Gewicht van het kind
/ leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(categorie 0)
Tot ca.
6 maanden
Tot 10 kg
(categorie 0)
Tot 13 kg
(categorie 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (categorie 1)
Van ca. 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje
Reiswieg
"rug in de rijrichting"
"rug in de rijrichting"
"gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maat
F
G
C
D
E
C
D
A
B
B1
Passagiersstoel voor
Geen Isofix
Berline
Buitenste zitplaatsen achter
X
IL-SU
IL-SU
IUF
IL-SU
Middelste zitplaats achter
Geen Isofix
SW
Buitenste zitplaatsen achter
X
IL-SU
IL-SU
IUF
IL-SU
Middelste zitplaats achter
Geen Isofix
6
163
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
IUF:
zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem.
IL-SU :
zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje:
- rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun,
- gezicht in de rijrichting voorzien van een steun,
- reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.
Raadpleeg de paragraaf "Isofix-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem.
X:
zitplaats niet geschikt voor de bevestiging van een kinderzitje of een reiswieg uit de aangegeven gewichtsklasse.
164
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Elektrische kinderbeveiliging
De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat beide achterportieren van binnenuit kunnen worden geopend en blokkeert de bediening van de
achterportierruiten.
Inschakelen
Druk bij ingeschakeld contact op deze knop.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
branden in combinatie met een melding die het
inschakelen bevestigt.
Het lampje blijft branden zolang de elektrische
kinderbeveiliging is ingeschakeld.
Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te
openen en de elektrisch bedienbare achterste
zijruiten te bedienen vanaf de bestuurdersstoel.
Uitschakelen
Druk nogmaals bij ingeschakeld contact op
deze knop.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
uit in combinatie met een melding die het
uitschakelen bevestigt.
Het lampje blijft uit zolang de elektrische
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
Als het lampje een ander signaal geeft,
wijst dit op een storing in de elektrische
kinderbeveiliging.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Dit systeem werkt onafhankelijk van de
centrale vergrendeling; gebruik het nooit
in plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van het contact
altijd de stand van de kinderbeveiliging.
Neem vóór het verlaten van de auto altijd
de sleutel uit het contact, zelfs voor korte
periodes.
Bij een ernstige aanrijding wordt de
elektrische kinderbeveiliging automatisch
uitgeschakeld, zodat de achterpassagiers
de auto ongehinderd kunnen verlaten.
7
165
Veiligheid
508_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Richtingaanwijzers
Links: duw de hendel helemaal omlaag.
Rechts: duw de hendel helemaal omhoog.
Functie "snelweg"
Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag,
zonder het zware punt te passeren; de
desbetreffende richtingaanwijzers knipperen
vervolgens drie keer.
Wanneer de richtingaanwijzers na
meer dan 20 seconden nog niet zijn
uitgeschakeld, wordt bij een snelheid
van meer dan 60 km/h automatisch het
knippergeluid versterkt.
Alarmknipperlichten
Druk de knop in, de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop - afhankelijk van de mate
van remvertraging, als het ABS ingrijpt, maar
ook als er een aanrijding wordt gesignaleerd,
worden de alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.
U kunt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.
166
Veiligheid
508_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Claxon
Druk op het middelste gedeelte van het
stuur met bedieningstoetsen.
Systeem om uw medeweggebruikers met een
geluidssignaal te waarschuwen voor direct
gevaar.
Beperk het gebruik van de claxon tot de
volgende gevallen:
- direct gevaar,
- inhalen van een fietser of
voetganger,
- naderen van een onoverzichtelijke
situatie.
Urgence-oproep of
Assistance-oproep
Hiermee kunt u een noodoproep of
hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de
desbetreffende PEUGEOT-helpdesk.
Raadpleeg de rubriek "Audio en
datacommunicatie" voor meer informatie
over het gebruik van deze voorziening.
7
167
Veiligheid
508_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Controlesysteem bandenspanning
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem permanent de spanning van de vier banden.
Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem dient u maandelijks en voor
elke lange reis de bandenspanning (ook
die van het reservewiel) handmatig te
controleren.
Een te lage bandenspanning heeft
een negatief effect op de wegligging,
verlengt de remweg en versnelt de
bandenslijtage, met name onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheid, lange rit).
Het controlesysteem van de
bandenspanning is een hulpsysteem;
de bestuurder moet waakzaam blijven
en blijft verantwoordelijk.
In het ventiel van elke band (met uitzondering
van het reservewiel) is een druksensor
gemonteerd.
Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra
het een daling van de spanning van een of
meer banden detecteert.
Waarschuwing te lage bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning brandt
dit verklikkerlampje in combinatie met
een geluidssignaal en, afhankelijk van
de uitrusting, in combinatie met de
weergave van een melding.
Een te lage bandenspanning leidt ook
tot een hoger brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker
(zie de rubriek "Identificatie").
De bandenspanning moet bij "koude"
banden worden gecontroleerd (auto
die langer dan 1 uur heeft stilgestaan
of na een traject van maximaal 10 km
met gematigde snelheid). Is dit niet het
geval, verhoog dan de op de sticker
vermelde waarden met 0,3 bar.
Als er een afwijking in de bandenspanning
van één band wordt geconstateerd, kan deze
band worden herkend aan het pictogram of,
afhankelijk van de uitvoering, de weergegeven
melding.
Verlaag onmiddellijk de snelheid, maak
geen bruuske stuurbewegingen en rem niet
plotseling hard af.
Zet uw auto stil zodra de verkeerssituatie
dit toelaat.
Gebruik in geval van een lekke band
de noodreparatieset of het reservewiel
(volgens uitrusting),
of
controleer de spanning van de vier
banden (bij koude banden) als u over een
compressor beschikt, bijvoorbeeld die van
de bandenreparatieset,
of
rijd voorzichtig met lage snelheid verder
als u niet direct de bandenspanning kunt
controleren.
168
Veiligheid
508_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Een lagere bandenspanning is niet altijd
zichtbaar aan een vervorming van de
band. Beperk u daarom niet alleen tot
een visuele controle.
De waarschuwing wordt weergegeven
zolang de desbetreffende band(en) niet
op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn)
gerepareerd of is (zijn) vervangen.
Het reservewiel (noodreservewiel of
wiel met stalen velg) is niet voorzien
van een sensor.
Storing
Als het verklikkerlampje "te lage
bandenspanning" knippert en
vervolgens permanent brandt in
combinatie met het verklikkerlampje
"service", duidt dit op een storing in
het systeem.
In dat geval wordt de
bandenspanning niet meer
gecontroleerd.
Deze waarschuwing wordt ook weergegeven
als een of meerdere wielen niet zijn
voorzien van een sensor (bijvoorbeeld een
noodreservewiel of een reservewiel met stalen
velg).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren of monteer
na een lekke band het wiel met de
originele velg, dat is voorzien van een
sensor.
7
169
Veiligheid
508_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP:
Electronic Stability Control) dat de volgende
systemen omvat:
- het antiblokkeersysteem (ABS) en de
elektronische remdrukregelaar (REF),
- de noodremassistentie (AFU),
- de antispinregeling (ASR),
- de dynamische stabiliteitscontrole (CDS).
Elektronische stabiliteitscontrole (ESP)
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en voor een betere controle in
bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De elektronische remdrukregelaar verdeelt de
remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR)
De ASR past de aandrijfkracht aan om het
doorspinnen van de wielen te voorkomen
via de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(CDS)
Het CDS houdt de vier wielen in de gaten en
grijpt, als de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting,
automatisch in via de remmen van een of
meerdere wielen en het motorkoppel om de
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.
170
Veiligheid
508_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Tractiecontrole op
besneeuwde wegen
(Intelligent Traction Control)
Deze auto is uitgerust met een systeem dat
zorgt voor extra tractie op besneeuwde wegen:
Intelligent Traction Control
.
Deze automatische functie is permanent
geactiveerd om situaties met weinig grip
op te sporen, zoals het wegrijden en het
voortbewegen van de auto in verse en diepe
sneeuw of over platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden beperkt de
Intelligent Traction Control
het doorslippen
van de wielen om voor een optimale grip
te zorgen. Zo wordt de aandrijving en de
bestuurbaarheid verbeterd.
In barre rijomstandigheden (diepe sneeuw,
modder, enz.) kan het nuttig zijn de
antispinregeling
tijdelijk uit te schakelen,
zodat de wielen kunnen slippen, waardoor ze
meer grip zouden kunnen vinden.
Het is raadzaam om het systeem zodra het kan
weer in te schakelen.
Onder gladde omstandigheden is het raadzaam
te rijden op winterbanden.
Werking
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het
niet los.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto
zijn gehomologeerd.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display,
duidt dit op een storing in het ABS-
systeem, waardoor u tijdens het remmen de
controle over uw auto zou kunnen verliezen.
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met het lampje
STOP
,
STOP , STOP
een geluidssignaal en een melding
op het display, duidt dit op een
storing in de elektronische remdrukregelaar
waardoor u tijdens het remmen de controle
over uw auto zou kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
7
171
Veiligheid
508_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Inschakelen
Dit systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen
te weinig grip hebben.
In dat geval gaat dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel
knipperen.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...)
kan het nuttig zijn het ASR-systeem uit te
schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van
het instrumentenpaneel, duidt dit op
een storing in het systeem.
Opnieuw inschakelen
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf snelheden boven 20 km/h.
Druk nogmaals op de knop
"ASR OFF"
om het systeem handmatig weer in te
schakelen.
Druk op de knop
"ASR OFF"
.
Het lampje op de knop gaat
branden en het volgende bericht
verschijnt op het display van het
instrumentenpaneel "Antispinregeling
uitgeschakeld * : het ASR-systeem
grijpt niet meer in op de werking van
de motor.
Antispinregeling (ASR)
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
* Volgens uitvoering.
172
Veiligheid
508_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
Veiligheidsgordels achter
De achterzitplaatsen zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat
en spankrachtbegrenzer (met uitzondering van
de middelste zitplaats achter).
Omdoen
Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
Druk op de rode knop van de
gordelsluiting.
Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra bescherming
van de bestuurder en passagier bij frontale
en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige
aanrijding zorgen de pyrotechnische
gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels
stevig tegen de lichamen van de inzittenden
worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.
7
173
Veiligheid
508_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Hoogteverstelling vóór
Knijp, om het bevestigingspunt te vinden,
de knop in en schuif deze in één van de
standen.
Als de wagensnel
heid hoger is
dan 20 km/h, knippert (knipperen)
het pictogram (de pictogrammen)
gedurende twee minuten in
combinatie met een geluidssignaal. Na deze
2 minuten blijft (blijven) het pictogram (de
pictogrammen) branden zolang de bestuurder
of passagier(s) zijn gordel (hun gordels) niet
heeft (hebben) vastgemaakt.
Pictogram(men)
veiligheidsgordel(s) losgemaakt/
niet vastgemaakt
1.
Pictogram veiligheidsgordels voor en/of
achter losgemaakt/niet vastgemaakt, op
het instrumentenpaneel.
2.
Pictogram veiligheidsgordel links voor.
3.
Pictogram veiligheidsgordel rechts voor.
4.
Pictogram veiligheidsgordel rechts achter.
5.
Pictogram veiligheidsgordel midden achter.
6.
Pictogram veiligheidsgordel links achter.
Pictogram(men)
veiligheidsgordel(s) voor en achter
Bij het aanzetten van het contact
gaat het pictogram
1
op het
instrumentenpaneel en de
desbetreffende pictogrammen
(
2
t/m
6
) op het pictogrammendisplay van
de veiligheidsgordels en passagiersairbag
rood branden als de desbetreffende
veiligheidsgordel niet is vastgemaakt of weer is
losgemaakt.
174
Veiligheid
508_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan
en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
- moet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder
dat de gordel gedraaid raakt,
- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
- mag er om te voorkomen dat de gordel
niet goed werkt, niets aan worden
gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, die tevens voor de garantie
zorgt en de werkzaamheden volgens de
voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop
of een reinigingsmiddel voor textiel,
verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen,
afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding
,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het activeren van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje
van de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
7
175
Veiligheid
508_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Airbags
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd
de middelste passagier achter) bij ernstige
aanrijdingen te verbeteren. Ze vormen
een aanvulling op de werking van de
veiligheidsgordels met spanbegrenzers
(behalve bij de middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren registreren
de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan
de registratiezones voor een aanrijding worden
blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding gaan de
airbags onmiddellijk af om de inzittenden
van de auto (uitgezonderd de middelste
passagier achter) te beschermen. Direct
na de aanrijding ontsnapt het gas snel
uit de airbags, zodat het zicht niet wordt
belemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop slaat,
treden de airbags niet in werking. De
veiligheidsgordels zorgen in deze situaties
voor een afdoende bescherming.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend
ongeval), worden de airbags niet meer
opgeblazen.
Het activeren van de airbags gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en
een knal, als gevolg van de activering
van de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan voor
personen die hier gevoelig voor zijn,
irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor gedurende
een korte periode enigszins verminderen.
Registratiezones voor een
aanrijding
A.
Impactzone vóór.
B.
Impactzone opzij.
Frontairbags
Activering
De airbags worden gelijktijdig opgeblazen,
behalve als de airbag aan passagierszijde
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór
(A)
, in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde richting
de achterzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De frontairbag wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
De frontairbags beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuurwiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
176
Veiligheid
508_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde kan
worden uitgeschakeld:
zet het contact af
, steek de sleutel in de
zet het contact af , steek de sleutel in de zet het contact af
schakelaar voor uitschakelen van de airbag
aan passagierszijde,
draai deze in de stand
"OFF"
,
verwijder de sleutel zonder de stand van
de schakelaar te veranderen.
Afhankelijk van de uitvoering
van uw auto brandt dit
waarschuwingslampje hetzij op het
instrumentenpaneel, hetzij op het display voor
de waarschuwingslampjes van de autogordels
en de airbag aan passagierszijde, bij aangezet
contact en zolang de airbag is uitgeschakeld.
Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag aan passagierszijde altijd uit
als u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
Plaats geen kinderzitje op de
voorstoel als minimaal één van beide
waarschuwingslampjes van de airbags
permanent blijft branden.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan
met afgezet contact
de schakelaar weer op
"ON"
om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van uw passagier te
garanderen.
Als het contact is aangezet en
de airbag aan passagierszijde
opnieuw wordt ingeschakeld, gaat dit
waarschuwingslampje op het display
van de waarschuwingslampjes
van de autogordels en de airbag aan
passagierszijde gedurende ongeveer 1 minuut
branden.
Storing
Als dit lampje op het
instrumentenpaneel gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van het
instrumentenpaneel, laat het systeem
dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat
dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet
worden geactiveerd.
Als dit lampje knippert, raadpleeg
dan het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats. De
kans bestaat dat de airbag aan
passagierszijde bij een ernstige
aanrijding niet wordt geactiveerd.
7
177
Veiligheid
508_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Zijairbags
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (
B
), loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittende voorin en het desbetreffende
portierpaneel.
De zijairbags beschermen de bestuurder en
de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding om de kans op letsel te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
Detectiezones voor een
aanrijding
A.
Impactzone vóór.
B.
Impactzone opzij.
Windowairbags
De windowairbags beschermen de bestuurder
en passagiers (uitgezonderd de middelste
passagier achter) bij een ernstige zijdelingse
aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant
van het hoofd te verkleinen.
De windowairbags zijn aangebracht in de stijlen
en in de hemelbekleding.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of
bij over de kop slaan kan het zijn dat de
airbag niet wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of
een frontale aanrijding wordt de
windowairbag niet geactiveerd.
Activering
De windowairbag wordt gelijktijdig met
de zijairbag aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (
B
), waarbij de krachten
loodrecht op de lengterichting van de auto en
vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van
de auto worden uitgeoefend.
De windowairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de ruiten.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display van het instrumentenpaneel,
raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren. De kans bestaat dat de airbags
bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.
Storing
178
Veiligheid
508_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
autogordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...). Dit kan de goede
werking van de airbag belemmeren en/of
de inzittende bij het opblazen van de airbag
verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw
auto de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen
mogen uitsluitend door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even
snel leeg, waarbij de warme gassen via de
daarvoor bestemde openingen naar buiten
stromen.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor
goedgekeurde stoelhoezen, die in
combinatie met actieve zijairbags gebruikt
kunnen worden. Voor informatie over de
stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto
kunt u zich wenden tot het PEUGEOT-
netwerk.
Raadpleeg de rubriek "Accessoires".
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de
stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van
de airbags kunnen leiden tot verwondingen
aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en
laat uw handen niet op het stuurwielkussen
rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op het
dashboard laten rusten.
Het is raadzaam niet te roken in de auto.
Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen
brandende sigaretten of een pijp brandwonden
of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten
in de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags:
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding;
dit zou bij het afgaan van de window-airbags
kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak
(indien aanwezig); deze maken deel uit van
de bevestiging van de window-airbags.
8
179
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de
vloerplaat van de bagageruimte.
De volledige set voor de reparatie van een
band bestaat uit een compressor en een flacon
met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band
tijdelijk repareren
, zodat u de dichtstbijzijnde
garage kunt bereiken.
Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke
banden worden gerepareerd, als het lek zich in
het loopvlak of de hiel van de band bevindt.
Bandenreparatieset
Toegang tot de set
Overzicht gereedschap
Al het gereedschap is specifiek bestemd
voor uw auto, gebruik het niet voor andere
doeleinden. Afhankelijk van de uitvoering is uw
auto voorzien van het volgende gereedschap.
1.
12V-compressor.
De compressor bevat een
afdichtingsproduct voor het tijdelijk
repareren van een band. Bovendien kan
met de compressor de bandenspanning
worden geregeld.
2.
Een wielblok * voor een van de voorwielen,
zodat de auto niet weg kan rollen.
3.
Afneembaar sleepoog.
Zie de rubriek "Slepen van de auto".
* Volgens land van bestemming of uitvoering.
180
i
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
A.
Schakelaar stand "Reparatie" of "Op
spanning brengen".
B.
Aan/uit schakelaar
"I/O"
.
C.
Knop voor leeg laten lopen.
D.
Manometer (bar of psi).
E.
Opbergvak met:
- kabel + adapter voor 12V-aansluiting,
- diverse opblaasnippels voor accessoires
als ballonnen, fietsbanden, ...
Beschrijving van de set
F.
Flacon met afdichtmiddel.
G.
Witte slang met dop voor de reparatie.
H.
Zwarte slang voor het op spanning
brengen.
I.
Sticker met snelheidslimiet.
De sticker met snelheidslimiet
I
moet
op het stuurwiel worden geplakt om u
te herinneren aan het feit dat de band
tijdelijk is gerepareerd.
Rijd na het repareren met behulp van
de bandenreparatieset niet sneller dan
80 km/h.
8
181
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Reparatiemethode
1. Afdichting van het lek
Rol de witte slang
G
volledig uit.
Draai de dop van de witte slang los.
Sluit de witte slang aan op het ventiel van
de lekke band.
Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting in de auto.
Start de motor en laat deze draaien.
Let op: dit product is schadelijk
(ethyleenglycol, colofonium...) bij
inname en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van
kinderen.
Verwijder het voorwerp dat de lekkage
heeft veroorzaakt niet uit de band.
Schakel de compressor niet in voordat
de witte slang is aangesloten op het
ventiel van de band: het afdichtmiddel
wordt anders buiten de band gespoten.
Zet het contact af.
Zet de schakelaar
A
in de stand
"Reparatie".
Controleer of de schakelaar
B
in
de stand
"O"
staat.
182
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Als na vijf tot zeven minuten de
gewenste bandenspanning niet is
bereikt, is de band niet te repareren met
de bandenreparatieset; neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder
te helpen.
Activeer de compressor door de
schakelaar
B
in de stand
"I"
te zetten, tot
de bandenspanning 2,0 bar bedraagt.
Het afdichtmiddel wordt onder druk in
de band gespoten; neem gedurende
deze handeling de slang niet los van de
aansluiting (kans op spatten).
Verwijder de set en draai de dop van de
witte slang vast.
Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof
niet op of in de auto terecht kunnen komen.
Houd de set binnen handbereik.
Maak direct een rit van ongeveer vijf
kilometer met matige snelheid (tussen
20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het
lek kan dichten.
Zet de auto stil en controleer de reparatie
en de bandenspanning met de set.
Controlesysteem bandenspanning
Als uw auto is uitgerust met een
controlesysteem voor de bandenspanning,
zal het verklikkerlampje voor te lage
bandenspanning na het repareren van een
wiel blijven branden tot u het systeem laat
resetten door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
8
183
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
2. Op spanning brengen
Sluit de stekker van de compressor weer
aan op de 12V-aansluiting in de auto.
Start de motor opnieuw en laat de motor
draaien.
Breng de band met behulp van de
compressor op de voorgeschreven
spanning (spanning verhogen:
schakelaar
B
in stand
"I"
; spanning
verlagen: schakelaar
B
in stand
"O"
en knop
C
indrukken), zoals vermeld
op de bandenspanningssticker in de
portieropening aan bestuurderszijde.
Als de bandenspanning sterk daalt, is
het lek niet goed gedicht; neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder te
helpen.
Verwijder de set en berg deze op.
Rijd niet harder dan 80 km/h en niet verder
dan 200 km.
Ga zo snel mogelijk naar een
servicepunt van het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Vergeet niet de technicus te vertellen
dat u de set hebt gebruikt. Na nadere
inspectie kan de technicus u vertellen
of de band gerepareerd kan worden of
moet worden vervangen.
Zet de schakelaar
A
in de stand
"Bandenspanning".
Rol de zwarte slang
H
volledig
uit.
Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van
de gerepareerde band.
184
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Uitnemen van de flacon
Berg de zwarte slang op.
Neem het gebogen aansluitstuk van de
witte slang los.
Houd de compressor rechtop.
Draai de flacon aan de onderzijde los.
Let op dat er geen afdichtmiddel uit de
flacon stroomt.
De uiterste gebruiksdatum staat op de
patroon vermeld.
De patroon met afdichtmiddel kan
slechts één keer gebruikt worden en
moet daarna worden vervangen, ook
als hij niet leeg is.
Werp de patroon na gebruik niet weg,
maar lever deze in bij het PEUGEOT-
netwerk of een officieel inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats een nieuwe patroon met
afdichtmiddel te kopen.
Controle / aanpassen
bandenspanning
U kunt de compressor, zonder inspuiting van
het afdichtmiddel, ook gebruiken om:
- uw bandenspanning te controleren of uw
banden op spanning te brengen,
- andere opblaasbare voorwerpen op te
pompen (ballen, fietsbanden...).
Draai de schakelaar
A
in de
stand "Op spanning brengen".
Rol de zwarte slang
H
volledig
uit.
Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van
de band of van de accessoire.
Breng indien nodig eerst een van de
meegeleverde verloopstukken aan.
Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting van de auto.
Start de auto en laat de motor draaien.
Breng de band op spanning met behulp
van de compressor (op spanning brengen:
schakelaar
B
in stand
"I"
; leeg laten lopen:
schakelaar
B
in stand
"O"
en druk op de
knop
C
), zoals staat aangegeven op de
bandenspanningssticker van de auto of het
opblaasbare voorwerp.
Verwijder de set en berg deze op.
8
185
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Wiel verwisselen
In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure.
Het gereedschap bevindt zich onder de vloer
van de bagageruimte:
open de achterklep,
zet de vloerplaat rechtop (SW: in de
geleider) om toegang te krijgen tot het
gereedschap.
Toegang tot het gereedschap
Beschikbaar gereedschap
Dit gereedschap is specifiek voor uw auto
en kan, afhankelijk van de uitvoering van uw
auto, verschillen. Gebruik het niet voor andere
doeleinden.
1.
Wielsleutel.
Hiermee kan de wieldop worden verwijderd
en kunnen de wielbouten worden
losgedraaid.
2.
Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
3.
Gereedschap voor het verwijderen van
sierdoppen.
Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen
de sierdoppen van de wielbouten worden
verwijderd.
4.
Dop voor het verwijderen van slotbouten
(in het dashboardkastje).
Hiermee kunnen met behulp van de
wielsleutel de speciale slotbouten worden
verwijderd.
5.
Eén wielblok om wegrollen van de auto
te voorkomen.
6.
Sleepoog.
Zie de paragraaf "Slepen van de auto".
186
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Wiel met wieldop
Monteren:
plaats de wieldop, begin bij
de ventielopening en druk de wieldop
rondom met de hand vast.
Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van
de bagageruimte.
Afhankelijk van het land van bestemming, is
er een stalen reservewiel, een lichtmetalen
reservewiel of noodreservewiel aanwezig.
Zie de paragraaf "Toegang tot het
gereedschap" voor meer informatie.
Toegang tot het reservewiel
Verwijderen van het reservewiel
Draai de gele centrale bout los.
Til het reservewiel aan de achterzijde op
en trek het naar u toe.
Verwijder het wiel uit de bagageruimte.
Het reservewiel van uw auto is, afhankelijk van
de uitvoering, bevestigd met een riem of met
een centrale bout. Volg bij de uitvoeringen met
een bout de volgende procedure.
8
187
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Terugplaatsen van het reservewiel
Plaats de houder met het gereedschap in
het hart van het reservewiel en maak de
houder vast.
Plaats de polystyreen opbergbak terug.
Leg het reservewiel in de reservewielbak.
Draai de gele centrale bout een aantal
omwentelingen los en plaats de bout in het
hart van het reservewiel.
Draai de centrale bout vast tot deze klikt en
het reservewiel goed vastzit.
Detectie te lage bandenspanning
Het reservewiel is niet voorzien van een
bandenspanningssensor. Laat de lekke
band repareren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
188
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Plaats het voetstuk van de krik
2
op de
grond en zorg ervoor dat het voetstuk
loodrecht onder één van de twee
steunpunten
A
(voor) of
B
(achter) is
geplaatst. Gebruik het steunpunt dat zich
het dichtste bij het te verwisselen wiel
bevindt.
Demonteren van het wiel
Stilzetten van de auto
Zet de auto stil op een plaats waar het
verkeer niet gehinderd wordt en zorg
ervoor dat de auto op een horizontale,
stabiele en stroeve ondergrond staat.
Trek de parkeerrem aan (tenzij deze
geprogrammeerd is in de automatische
stand), zet het contact af en schakel de
eerste versnelling * in om de wielen te
blokkeren.
Controleer of het verklikkerlampje
remsysteem en het controlelampje
P
op
de parkeerremhendel branden.
Controleer of de inzittenden de auto
hebben verlaten en zich op een veilige
plaats bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt; gebruik een
bok.
Procedure
Verwijder de sierdop van de wielbouten
met het gereedschap
3
(volgens
uitvoering).
Bevestig de dop
4
op de wielsleutel
1
en
draai de slotbout een omwenteling los
(volgens uitvoering).
Draai de overige wielbouten een
omwenteling los met alleen de wielsleutel
1
.
* Stand
R
van de elektronisch gestuurde
versnellingsbak of stand
P
van de
automatische transmissie.
8
189
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Krik de auto op tot er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het (niet
lekke) reservewiel te monteren.
Verwijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
Verwijder het wiel.
Draai de krik
2
uit tot de kop van de krik
het steunpunt
A
of
B
raakt; het contactvlak
van het steunpunt
A
of
B
moet goed in
het middelste deel van de kop van de krik
steken.
Zorg ervoor dat de krik stevig staat. Op
een gladde of zachte ondergrond kan
de krik wegschuiven of wegzakken -
Risico van letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder de
steunpunten
A
of
B
van de auto en
controleer of het contactvlak van het
steunpunt goed in het middelste deel
van de kop van de krik steekt. Zo niet,
dan kan de auto beschadigd raken en/of
de krik wegzakken - Risico van letsel!
190
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Monteren van het wiel
Bevestiging van het
noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal
dat bij het monteren van het
noodreservewiel de ringen van de
bouten de velg niet raken. Als de
bouten volledig zijn aangedraaid,
zorgt het conische draagvlak van de
bouten voor de bevestiging van het
reservewiel.
Na het verwisselen van het
wiel
Verwijder de naafdop van het wiel
om het op de juiste manier in de
bagageruimte op te bergen.
Rijd met een noodreservewiel niet
sneller dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het
aanhaalmoment van de wielbouten en
de bandenspanning van het reservewiel
controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
Procedure
Plaats het wiel op de naaf.
Draai de wielbouten met de hand vast.
Draai de slotbout met de wielsleutel
1
en
de dop
4
enigszins vast.
Draai de overige wielbouten enigszins vast
met alleen de wielsleutel
1
.
8
191
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Laat de auto volledig zakken.
Vouw de krik
2
op en verwijder hem.
Draai de slotbout vast met de wielsleutel
1
en de dop
4
.
Draai de overige wielbouten vast met
alleen de wielsleutel
1
.
Bevestig de doppen op de overige
wielbouten (volgens uitvoering).
Berg het gereedschap op in de houder.
192
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Een lamp vervangen
Verlichting vóór
Uitvoering met xenonlampen en
bochtverlichting
1.
Verlichting overdag/parkeerlicht
(LED's).
2.
Dimlicht/grootlicht (bochtverlichting)
(D1S-35W).
3.
Richtingaanwijzers (PY21-21W).
4.
Mistlampen (volgens uitvoering:
bochtverlichting) (H8).
Uitvoering met halogeenlampen
1.
Dim- en grootlicht (H7-55W).
2.
Parkeerlicht (W5-5W).
3.
Grootlicht (H7-55W).
4.
Verlichting overdag (SP13-13W).
5.
Mistlampen (volgens uitvoering:
bochtverlichting) (H8).
6.
Richtingaanwijzers (PY21-21W).
Let er bij het monteren van H7-lampen
met nokjes op dat deze nokjes goed in de
uitsparingen komen, zodat het licht in de
juiste richting schijnt.
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
8
193
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Dimlicht (uitvoering met
halogeenlampen)
Trek aan de borglip om de plastic
beschermkap te verwijderen.
Neem de stekker van de lamp los.
Trek de lamp uit de lamphouder en
vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
reinig de koplampen nooit met
een droge of schurende doek en
gebruik geen oplosmiddelen,
gebruik een spons met zeepwater,
wanneer u met een
hogedrukreiniger hardnekkig vuil
probeert te verwijderen, houd
de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten
en de randen ervan gericht, om
beschadiging van de vernislaag en
de afdichtrubbers te voorkomen,
raak de lamp niet met de vingers
aan, maar gebruik een niet-
pluizende doek.
Elektrocutiegevaar
Het vervangen van een xenonlamp
(D1S-35W) moet worden uitgevoerd
door het PEUGEOT-netwerk of door
een gekwalificeerde werkplaats.
Bij het vervangen van
lampen moet de
verlichting minstens enkele minuten
uitgeschakeld zijn (risico van ernstige
verbranding).
In verband met het behoud van de
kwaliteit van de koplampen mogen
uitsluitend anti-UV-lampen worden
gebruikt.
Vervang een kapotte lamp altijd
door een nieuwe lamp
met dezelfde
specificaties.
194
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Parkeerlichten (uitvoering met
halogeenlampen)
Trek aan de borglip om de plastic
beschermkap te verwijderen.
Maak de lamphouder los.
Trek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Grootlicht (uitvoering met
halogeenlampen)
Trek aan de borglip om de plastic
beschermkap te verwijderen.
Neem de stekker van de lamp los.
Trek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Dim- en grootlicht (uitvoering
met xenonlampen)
Het vervangen van D1S-xenonlampen
dient vanwege elektrocutiegevaar te
worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Het is raadzaam om beide D1S-lampen
gelijktijdig te laten vervangen als één
ervan defect is.
Verlichting overdag
(uitvoering met xenonlampen)
Neem voor het vervangen van
de ledlampen contact op met het
PEUGEOT-netwerk of met een
gekwalificeerde werkplaats.
8
195
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Mistlampen en verlichting overdag
(uitvoering met halogeenlampen)
Draai het wiel volledig naar binnen voor
een gemakkelijke toegang tot de spatplaat.
Verwijder de twee bevestigingsbouten van
het deksel in de wielkast.
Zet het deksel halfopen.
Draai de lamphouder een kwart
omwenteling en verwijder het geheel.
Neem de stekker van de lamphouder los.
Trek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Voor het vervangen van deze lampen
kunt u ook het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
196
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Richtingaanwijzers
Ga onder de auto liggen.
Verwijder de bouten waarmee de
beschermplaat aan de onderzijde van de
carrosserie is bevestigd.
Verwijder de beschermplaat.
Draai de lamphouder een kwart
omwenteling links- of rechtsom en
verwijder deze.
Vervang de defecte lamp.
Voer voor de montage dezelfde handelingen in
omgekeerde volgorde uit.
U kunt voor het vervangen van deze
lampen ook het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
Geïntegreerde zijknipperlichten
Voor het vervangen van deze lampen dient u
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te raadplegen.
Instapverlichting in de
buitenspiegels
Voor het vervangen van de LED dient u het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te raadplegen.
8
197
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
1.
Remlicht (LED).
2.
Achteruitrijlicht (P21W).
3.
Richtingaanwijzers (PY21W
amberkleurig
).
4.
Parkeerlicht (LED).
5.
Mistachterlichten (H21W).
Achterlichten (Berline)
Achteruitrijlichten,
richtingaanwijzers en mistachterlicht
Open het kofferdeksel en vervolgens de
kunststof klep.
Verwijder de twee bevestigingsschroeven
van de lamp.
Verwijder voorzichtig de lamp via de
buitenzijde.
Neem de stekker van de lamp los.
Beweeg de vijf borglippen opzij en
verwijder de lamphouder.
Draai de lamp een kwartslag en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
LED's vervangen
Neem voor het vervangen van LED's
contact op met het PEUGEOT-netwerk
of met een gekwalificeerde werkplaats.
198
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
1.
Remlicht (LED's).
2.
Achteruitrijlicht (W19W).
3.
Richtingaanwijzers (PY21W
amberkleurig).
4.
Parkeerlicht (LED's).
5.
Mistachterlichten (LED's).
Achterlichten (SW)
Open de achterklep en verwijder
vervolgens het afdekplaatje.
Verwijder het afdichtschuim.
Neem de stekker van de lamp los.
Verwijder de bevestigingsmoer van de
lamp.
Richtingaanwijzers
(op de schermen)
Verwijder de lamp voorzichtig via de
buitenzijde van de auto.
Verwijder het afdichtschuim.
Maak de lamphouder los.
Draai de lamp een kwart omwenteling en
vervang deze.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
LED's vervangen
Neem voor het vervangen van LED's
contact op met het PEUGEOT-netwerk
of met een gekwalificeerde werkplaats.
8
199
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Achteruitrijlicht (achterklep)
Open de achterklep en verwijder
vervolgens het afdekplaatje.
Neem de stekker van de lamp los.
Verwijder de bevestigingsmoer van de
lamp.
Verwijder de lamp voorzichtig via de
buitenzijde van de auto.
Verwijder het afdichtschuim.
Draai de lamphouder een kwart
omwenteling en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
200
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Derde remlicht (LED's)
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Kentekenplaatverlichting
Steek een kleine schroevendraaier in een
van de buitenste gaten van het lampglas.
Duw de schroevendraaier naar buiten om
het lampglas los te maken.
Neem de stekker van de lamp los.
Verwijder het lampglas.
Trek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
8
201
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Zekeringen vervangen
In het geval van een storing in een bepaalde functie kunt u de desbetreffende defecte zekering vervangen volgens de onderstaande procedure.
De tang voor het verwijderen van zekeringen
bevindt zich in het dashboardkastje.
Toegang tot het gereedschap
Voordat u een zekering vervangt, dient u de
oorzaak van de storing op te sporen en te
(laten) verhelpen.
U kunt aan de draad van een zekering zien
of deze defect is.
Vervangen van een zekering
Goed
Defect
Gebruik de speciale tang om de zekering
uit de zekeringkast te verwijderen.
Vervang een defecte zekering altijd door
een zekering met dezelfde stroomsterkte.
Selecteer de zekering aan de hand van
het nummer op de zekeringkast, de op de
zekering aangegeven stroomsterkte en het
onderstaande overzicht.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het monteren
van extra accessoires die niet door
aanbevolen en geleverd worden,
en niet volgens de voorschriften
van PEUGEOT zijn gemonteerd. Dit
geldt met name als het gezamenlijke
stroomverbruik van de extra
accessoires meer dan
10 milliampère bedraagt.
Montage van elektrische
accessoires
Bij het ontwerp van het elektrische
circuit van uw auto is reeds rekening
gehouden met de montage van zowel de
standaarduitrusting als eventuele opties.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats voordat
u andere elektrische voorzieningen of
accessoires in de auto monteert of laat
monteren.
202
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Zekeringen dashboard
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde
van het dashboard (linkerzijde).
Toegang tot de zekeringen
Open het uitklapbare paneel; u moet
daarbij een zekere weerstand overwinnen.
Zekering
nr.
Ampère
(A)
Functies
F6 A of B
15
Autoradio.
F8
3
Inbraakalarm.
F13
10
Aansteker vóór.
F14
10
12V-aansluiting vóór.
F16
3
Plafonnier achter, kaartleeslampen achter.
F17
3
Plafonnier vóór, make-upspiegel.
F28 A of B
15
Autoradio.
F30
20
Ruitenwisser achter.
F32
10
Audioversterker.
8
203
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Zekering
N°
Ampère
(A)
Functies
F3
15
Paneel ruitbediening in bestuurdersportier, 12V-aansluiting achterzitplaatsen.
F4
15
12V-aansluiting bagageruimte.
F5
30
Elektrisch bedienbare ruiten achter met eentrapsbediening.
F6
30
Elektrisch bedienbare ruiten vóór met eentrapsbediening.
F11
20
Servicecentrale trekhaakaansluiting.
F12
20
Audioversterker.
F15
20
Blinderingspaneel panoramadak (SW).
F16
5
Paneel ruitbediening in bestuurdersportier.
Zekeringen achter het
dashboardkastje
204
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Zekeringen motorruimte
Toegang tot de zekeringen
Maak het deksel los.
Vervang de zekering (zie de
desbetreffende paragraaf).
Sluit na het vervangen van de zekering
zorgvuldig het deksel voor een goede
afdichting van de zekeringkast.
Zekering
N°
Ampère
(A)
Functies
F20
15
Ruitensproeierpomp voor en achter.
F21
20
Pomp koplampsproeiers.
F22
15
Claxon.
F23
15
Grootlicht rechts.
F24
15
Grootlicht links.
F27
5
Afschermklep koplamp links.
F28
5
Afschermklep koplamp rechts.
De zekeringkast bevindt zich onder de
motorkap, naast de accu.
8
205
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
12V-accu
Procedure voor het opladen van de accu en het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels.
Deze sticker geeft aan dat er een
speciale 12V-loodaccu is gebruikt die
alleen losgekoppeld en/of vervangen
mag worden bij het PEUGEOT-netwerk
of bij een gekwalificeerde werkplaats.
Het negeren van deze aanwijzing kan
ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan
vervanging toe is.
Na het monteren van de accu
kan het, afhankelijk van de
weersomstandigheden en de
laadtoestand van de accu, enkele uren
(tot ongeveer 8 uur) duren voordat het
Stop & Start-systeem weer zal werken.
De accu bevindt zich in de motorruimte.
Toegang tot de accu:
open de motorkap via hendel in het
interieur en gebruik vervolgens de
veiligheidshaak aan de buitenzijde,
verwijder de kunststof afdekkap voor
toegang tot de twee accupolen,
maak indien nodig de zekeringkast los om
de accu te verwijderen.
Toegang tot de accu
Trek de hendel
D
zo ver mogelijk omhoog
om de accupoolklem
E
te ontgrendelen.
Loskoppelen van de pluspool (+)
Weer aansluiten van de
pluspool (+)
Pla
ats de geopende accupoolklem
E
op de
pluspool (+) van de accu.
Druk verticaal op de accupoolklem
E
om
hem goed tegen de accu aan te drukken.
Zet de accupoolklem vast door de pasnok
opzij te bewegen en vervolgens de hendel
D
omlaag te duwen.
Forceer de hendel niet bij het
omlaagduwen, aangezien de
accupoolklem niet kan worden
vergrendeld als deze niet correct is
geplaatst; herhaal de procedure.
206
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Sluit de rode kabel aan op de (+) pool van
de ontladen accu
A
en vervolgens op de
(+) pool van de hulpaccu
B
.
Starten van de motor met
een hulpaccu en startkabels
Maak indien nodig de accupoolklemmen
los.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant van
de acculader.
Sluit de accukabels weer aan, te beginnen
met de (-) kabel.
Controleer of de accupolen en de klemmen
schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een
(witte of groene) oxidatielaag, neem dan
de accukabels los en reinig de polen en
klemmen.
Laden met behulp van een
acculader
Voor het opladen van de accu van
het Stop & Start-systeem hoeven de
accukabels niet losgenomen te worden.
Sluit de groene of zwarte kabel aan op de
(-) pool van de hulpaccu
B
.
Sluit het andere uiteinde van de groene of
zwarte kabel aan op het massapunt
C
van
uw auto (motorsteun).
Stel de startmotor in werking en laat de
motor draaien.
Wacht tot de motor stationair draait en
neem dan de kabels los.
8
207
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Accu's bevatten schadelijke stoffen,
zoals zwavelzuur en lood. Accu's
moeten volgens de wettelijke
voorschriften worden afgevoerd en
mogen in geen geval bij het huisvuil
terechtkomen.
Lever lege batterijen en accu's in bij een
speciaal afvalstoffendepot.
Keer de polariteiten niet om en gebruik
uitsluitend een 12V-accu.
Maak de accupoolklemmen niet los bij
draaiende motor.
Laad de accu niet op zonder de
accupoolklemmen los te nemen.
Het aanduwen van een auto met
een EGS 6-versnellingsbak of een
automatische versnellingsbak om de
motor te starten is niet toegestaan.
Het is raadzaam de 12V-accu los te
koppelen als uw auto langer dan een
maand buiten gebruik is.
Vóór het loskoppelen van de
accukabels
Wacht 2 minuten na het afzetten van het
contact.
Sluit de ruiten en de voorportieren voordat u de
accukabels loskoppelt.
Na het weer aansluiten van de
accukabels
Zet het contact aan en wacht 1 minuut alvorens
de motor te starten, zodat de elektronische
systemen geïnitialiseerd kunnen worden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als er zich na deze
handeling toch nog problemen voordoen.
Raadpleeg het desbetreffende hoofdstuk voor
het zelf opnieuw initialiseren van:
- de sleutel met afstandsbediening,
- het zonnescherm van het panoramadak,
- het GPS-navigatiesysteem.
Spaarfase
De spaarfase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming, ...)
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat.
208
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
De eco-mode bepaalt de maximale
gebruiksduur van een aantal functies om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals het audio-
en telematicasysteem, de ruitenwissers,
dimlichten, plafonniers, ... nog in totaal
maximaal 40 minuten gebruiken.
Eco-mode
Inschakelen van de
eco-mode
Vervolgens geeft een melding op het display
van het instrumentenpaneel aan dat de eco-
mode is ingeschakeld en worden de actieve
functies in de ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mode wordt
ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het
gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten
worden voortgezet via de handsfree set van uw
autoradio.
Uitschakelen van de
eco-mode
De functies worden automatisch weer
ingeschakeld als de motor gestart wordt.
Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze draaien:
- minder dan tien minuten om de functies
ongeveer vijf minuten te kunnen
gebruiken,
- meer dan tien minuten om de functies
ongeveer dertig minuten te kunnen
gebruiken.
Neem de tijd die nodig is voor het starten van
de motor in acht om een juiste lading van de
accu te garanderen.
Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
Als de accu ontladen is, kan de motor niet
gestart worden (zie de paragraaf "Accu").
8
209
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Wisserbladen vervangen
Voordat u een wisserblad
demonteert
Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen
één minuut na het afzetten van het contact
om de ruitenwissers naar het midden van
de voorruit te verplaatsen.
Demonteren
Til de desbetreffende ruitenwisserarm op.
Maak het wisserblad los en verwijder het.
Monteren
Breng het nieuwe wisserblad aan en klik
het vast.
Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug.
Na het monteren van een
wisserblad vóór
Zet het contact aan.
Bedien nogmaals de ruitenwisserschakelaar
om de ruitenwissers in de ruststand te
zetten.
210
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Slepen van uw auto
U kunt uw auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het sleepoog.
Slepen (bevestiging sleepstang aan de voorzijde)
Toegang tot het gereedschap
Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat
van de bagageruimte:
open de achterklep,
plaats de vloerplaat rechtop,
pak het sleepoog.
Maak het klepje in de voorbumper los door
op de onderkant ervan te drukken.
Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
Bevestig de sleepstang.
Schakel de alarmknipperlichten van uw
auto in.
Zet de versnellingshendel in de
neutraalstand (stand
N
bij de
gestuurde handgeschakelde
versnellingsbak of automatische
transmissie) .
Het niet opvolgen van deze
bijzonderheid kan er toe leiden
dat bepaalde onderdelen van het
remsysteem beschadigd raken
en dat de rembekrachtiger na het
starten mogelijk niet meer werkt.
8
211
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Algemene aanwijzingen
Volg de huidige wetgeving in uw land op.
Controleer of het gewicht van de
trekkende auto hoger is dan van de
auto die wordt gesleept.
De bestuurder van de auto die wordt
gesleept moet over een geldig rijbewijs
beschikken.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen
op de grond altijd een goedgekeurde
sleepstang; touwen en riemen zijn
verboden.
Bij het slepen van de auto met
stilstaande motor zijn de rem- en
stuurbekrachtiging uitgeschakeld.
Laat uw auto in de volgende gevallen
slepen door een professioneel
bergingsbedrijf :
- als de auto is gestrand op de
autosnelweg,
- bij auto's met vierwielaandrijving,
- als het niet mogelijk is de
versnellingsbak in de neutraalstand
te zetten, het stuurslot te
ontgrendelen of de handrem los te
zetten,
- bij takelen met slechts twee wielen
op de grond,
- bij het ontbreken van een
goedgekeurde sleepstang...
Slepen (bevestigen sleepstang aan de achterzijde)
Maak het klepje in de achterbumper los
door op de onderkant ervan te drukken.
Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
Bevestig de sleepstang.
Schakel de alarmknipperlichten van de te
slepen auto in.
212
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Trekken van een aanhanger
Wij raden u aan gebruik te maken van
een speciaal door PEUGEOT geteste
en goedgekeurde trekhaak inclusief
bedrading en deze door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te laten monteren.
Als de trekhaak wordt gemonteerd door
een bedrijf dat niet tot het PEUGEOT-
netwerk behoort, moet de montage
altijd volgens de voorschriften van de
fabrikant worden uitgevoerd.
De trekhaak bestaat uit een mechanisch
systeem voor het aankoppelen van een
aanhanger of het monteren van een
fietsendrager en een elektrische aansluiting
voor de verlichting en signalering.
Sneeuwscherm
Bij het trekken van een aanhanger dient het
sneeuwscherm te zijn verwijderd, indien uw
auto hiermee is uitgerust.
Raadpleeg daarvoor het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Het rijden met een aanhanger heeft
veel invloed op het rijgedrag van de
auto en vergt daarom extra aandacht
van de bestuurder.
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het
vervoer van personen en bagage, maar is
tevens geschikt voor het trekken van een
aanhanger.
8
213
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Adviezen
Gewichtsverdeling
Verdeel het gewicht in de caravan/
aanhanger gelijkmatig, plaats zware
voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en
houd u aan de toegestane kogeldruk.
Door een geringere luchtdichtheid nemen
de prestaties van de motor af als men op
grotere hoogte boven de zeespiegel komt.
Trek boven de 1000 m 10% van het maximale
aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke
volgende 1000 m.
Zijwind
Houd er rekening mee dat de
zijwindgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
Pas uw snelheid aan om het toerental te
beperken.
Het maximale aanhangergewicht is
afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Let in elk geval goed op de aanwijzing van de
koelvloeistoftemperatuurmeter.
Als het waarschuwingslampje
van de koelvloeistoftemperatuur
gaat branden in combinatie met
het waarschuwingslampje
STOP
,
STOP , STOP
stop dan zo snel mogelijk en zet
de motor af.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de
remweg.
Bij een lange afdaling is het, om te voorkomen
dat de remmen oververhit raken, raadzaam om
op de motor af te remmen.
Banden
Controleer de bandenspanning van de auto
en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
Controleer de verlichting van de
aanhanger.
De parkeerhulp wordt automatisch
uitgeschakeld als bij het aankoppelen
van een aanhanger een originele
PEUGEOT-trekhaak wordt gebruikt.
Raadpleeg de rubriek "Technische gegevens"
voor de gewichten en aanhangergewichten die
voor uw auto van toepassing zijn.
214
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Allesdragers monteren
Max. toegestane daklast op allesdrager,
bij een maximale laadhoogte van 40 cm
(m.u.v. fietsendrager):
- Berline:
70
kg
- SW:
100
kg
Pas bij een belading hoger dan
40 cm de rijsnelheid aan aan de
rijomstandigheden om schade
aan de allesdragers en de
bevestigingsplaatsen op het dak te
voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw land
met betrekking tot het vervoeren van
voorwerpen die langer zijn dan de auto.
- Berline: deze zijn herkenbaar
aan de bevestigingspennen in de
portiersponningen.
Houd u bij het monteren van de dwarsdragers
aan hun montageplaats:
- SW : deze zijn herkenbaar aan de
merktekens op beide dakrails.
Gebruik door PEUGEOT goedgekeurde
accessoires en houd u aan de
aanwijzingen en instructies in de
montagehandleiding van de fabrikant
om beschadiging van de carrosserie
(vervorming, krassen, ...) te voorkomen.
8
215
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Accessoires
Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het
PEUGEOT-netwerk.
Deze accessoires en onderdelen zijn getest en goedgekeurd ten aanzien van bedrijfszekerheid en
veiligheid.
Ze zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de
garantie van PEUGEOT.
"Comfort":
thermomodule, rokersset, 230V-aansluiting,
uitneembare lamp, ...
"Familie en recreatie":
zitverhogers en kinderzitjes, bak in
bagageruimte, dakkoffer, skidrager,
fietsendrager op trekhaak, trekhaken
(zwanenhals, zonder gereedschap afneembare
kogel, wegklapbaar), bedrading, verschuifbare
laadvloer, ombouwset bedrijfsauto, ...
De trekhaak en bijbehorende bedrading
moeten door het PEUGEOT-netwerk worden
gemonteerd.
"Styling":
spoiler, spatlappen voor en achter,
aluminium pookknop, lichtmetalen velgen
(16, 17, 18 en 19 inch), carrosseriestylingset,
buitenspiegelkappen, windgeleiders op de
portieren, ...
* Om te voorkomen dat pedalen blijven
hangen:
- controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt en goed is bevestigd,
- leg nooit meerdere matten op één
plaats.
"Veiligheid":
snelheidsregelaar/-begrenzer, inbraakalarm,
hyperfrequentie-eenheid, graveren van
ruiten, slotbouten, alcoholtest, EHBO-
trommel, gevarendriehoek, veiligheidsvest,
voertuigvolgsysteem voor lokalisering na
diefstal, winteruitrusting (stalen 17 inch-
velgen geschikt voor sneeuwkettingen),
sneeuwkettingen, achteruitrijcamera,
parkeerhulp voor en achter, bagageblok, ...
"Bescherming":
matten * , stoelhoezen, beschermhoes voor
de auto, zonneschermen, bagagenet,
bagagenet voor hoge lading, hondenrek,
dorpelbeschermers voor portieren en
bagageruimte, kunststof stootlijsten, ...
216
Praktische informatie
508_nl_Chap08_info pratiques_ed01-2014
Het monteren van elektrische
uitrustingen of access
oires die
niet onder een artikelnummer in
het assortiment van PEUGEOT
voorkomen, kan leiden tot storingen
in het elektronisch systeem van uw
auto en een verhoogd stroomverbruik
veroorzaken.
Houdt u rekening met deze te nemen
voorzorgmaatregel. Wij raden u
aan contact op te nemen met een
vertegenwoordiger van het merk
PEUGEOT om u te laten informeren over
het assortiment uitrustingen en accessoires
voorzien van een artikelnummer.
Installeren van
radiocommunicatiezenders
Voordat u radiozenders als uitrusting
achteraf monteert, kunt u bij het
PEUGEOT-netwerk informeren
naar de technische gegevens
(frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne,
specifieke installatievoorschriften) van
de voor montage geschikte zenders
ter beschikking, volgens de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit
(2004/104/EG).
Afhankelijk van de lokale wetgeving
kan de aanwezigheid van een
veiligheidsvest, een gevarendriehoek
en een set reservelampen en
-zekeringen in de auto verplicht zijn.
Producten voor reiniging, onderhoud
(interieur en exterieur), bijvullen
(ruitensproeiervloeistof...) en navullen (flacon
voor bandenreparatieset...) zijn verkrijgbaar bij
het PEUGEOT-netwerk.
"Multimedia":
autoradio's, portable navigatiesystemen,
portable videoscherm Takara/Sony, Bluetooth
handsfree set, luidsprekers, DVD-speler, WiFi,
rijhulpsystemen, videoafspeelmogelijkheid,
hyperfrequentie-eenheid, ...
9
217
Onderhoud
PEUGEOT & TOTAL
Partners in prestaties
en vermindering van het
brandstofverbruik
Innovatie voor optimale prestaties
De afdelingen Research & Development van TOTAL
ontwikkelen voor PEUGEOT smeermiddelen die
geschikt zijn voor de nieuwste technologieën die in
auto's van het merk PEUGEOT worden toegepast.
U bent op die manier verzekerd van optimale
prestaties en een maximale levensduur van de
motor van uw auto.
Vermindering van de uitstoot van
schadelijke stoffen
De smeermiddelen van TOTAL zijn ontwikkeld om het
rendement van de motoren nog verder te verbeteren en de
systemen voor uitlaatgasnabehandeling te beschermen.
Voor een correcte werking van deze systemen is het van
het grootste belang dat de onderhoudsvoorschriften van
PEUGEOT worden nageleefd.
ADVISEERT
218
Onderhoud
Openen van de motorkap
Openen
In het interieur
: trek de handgreep links
onder het dashboard naar u toe.
Schakel het Stop&Start-systeem
altijd uit als u handelingen onder de
motorkap wilt uitvoeren, om letsel door
het automatisch activeren van de
START-stand te voorkomen.
Sluiten
Laat de motorkap voorzichtig zakken en
laat deze aan het einde van de slag in het
slot vallen.
Controleer of de motorkap goed
vergrendeld is.
Aan de buitenzijde
: beweeg de hendel
omhoog en til de motorkap op.
Een gasdemper opent de motorkap en houdt
deze omhoog.
9
219
Onderhoud
Bij auto's met HDi-motor is het in het geval van
een lege brandstoftank noodzakelijk om het
brandstofsysteem te ontluchten: raadpleeg de
afbeelding van de desbetreffende motorruimte.
Brandstoftank leeg (Diesel)
Als de tank van uw auto is voorzien van
een tankbeveiliging, raadpleeg dan de
rubriek "Tankbeveiliging (Diesel)".
Vul de brandstoftank met minimaal
5 liter diesel.
Open de motorkap.
Maak indien nodig de sierkap los om de
handopvoerpomp te kunnen bereiken.
Bedien de handopvoerpomp totdat er
weerstand wordt gevoeld (de eerste keer
indrukken kan zwaar zijn).
Bedien de startmotor tot de motor aanslaat
(als de motor niet gelijk aanslaat, wacht
dan ongeveer 15 seconden en start de
motor opnieuw).
Als de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en vervolgens de startmotor opnieuw.
Plaats de sierkap terug en klem deze vast.
Sluit de motorkap.
1.6 liter HDi-motor
Vul de brandstoftank met minimaal
5 liter diesel.
Open de motorkap.
Verwijder indien nodig de sierkap van de
motor om de handopvoerpomp te kunnen
bereiken.
Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof
door de transparante slang ziet stromen.
Bedien de startmotor tot de motor aanslaat
(als de motor niet gelijk aanslaat, wacht
dan ongeveer 15 seconden en start de
motor opnieuw).
Als de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en vervolgens de startmotor opnieuw.
Breng de afdekkap van de motor aan en
klem deze vast.
Sluit de motorkap.
2 liter en 2,2 liter HDi-motor
Als de motor niet direct aanslaat,
beëindig dan uw startpoging en herhaal
de procedure.
220
Onderhoud
BlueHDi-motoren
Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
Zet het contact aan (zonder de motor te
starten).
Wacht ongeveer 6 seconden en zet het
contact af.
Herhaal de handelingen 10 keer.
Bedien de startmotor om de motor te
starten.
9
221
Onderhoud
Dit overzicht is een hulpmiddel bij
het controleren van de verschillende
vloeistofniveaus en het vervangen van
bepaalde onderdelen.
Benzinemotoren
1.
Reservoir stuurbekrachtiging.
2.
Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
3.
Reservoir koelvloeistof.
4.
Reservoir remvloeistof.
5.
Accu/zekeringen.
6.
Zekeringkast.
7.
Luchtfilter.
8.
Oliepeilstok.
9.
Motorolie (bij)vullen.
1,6 l 16V VTi 120 pk
1,6 l 16V THP 155 pk
222
Onderhoud
Dit overzicht is een hulpmiddel bij
het controleren van de verschillende
vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde
onderdelen en het ontluchten van het
brandstofcircuit.
* Volgens motoruitvoering.
Dieselmotoren
1.
Reservoir stuurbekrachtiging.
2.
Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
3.
Reservoir koelvloeistof.
4.
Reservoir remvloeistof.
5.
Accu/zekeringen.
6.
Zekeringkast.
7.
Luchtfilter.
8.
Oliepeilstok.
9.
Motorolie (bij)vullen.
10.
Handopvoerpomp * .
11.
Ontluchtnippel * .
1,6 l HDi 115 pk
2,0 l HDi 140 pk
9
223
Onderhoud
Dit overzicht is een hulpmiddel bij
het controleren van de verschillende
vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde
onderdelen en het ontluchten van het
brandstofcircuit.
* Volgens motoruitvoering.
Dieselmotoren
1.
Reservoir stuurbekrachtiging.
2.
Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
3.
Reservoir koelvloeistof.
4.
Reservoir remvloeistof.
5.
Accu/zekeringen.
6.
Zekeringkast.
7.
Luchtfilter.
8.
Oliepeilstok.
9.
Motorolie (bij)vullen.
10.
Handopvoerpomp * .
11.
Ontluchtnippel * .
2,0 l HDi 160 pk
2,2 l HDi 200 pk
224
Onderhoud
BlueHDi-dieselmotoren
Dit overzicht is een hulpmiddel bij
het controleren van de verschillende
vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde
onderdelen en het ontluchten van het
brandstofcircuit.
1.
Reservoir stuurbekrachtiging.
2.
Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
3.
Reservoir koelvloeistof.
4.
Reservoir remvloeistof.
5.
Accu/zekeringen.
6.
Zekeringkast.
7.
Luchtfilter.
8.
Oliepeilstok.
9.
Motorolie (bij)vullen.
2,0 l BlueHDi 150 pk
2,0 l BlueHDi 180 pk
9
225
Onderhoud
Niveaus controleren
Let bij werkzaamheden onder de
motorkap goed op, want bepaalde delen
van de motor kunnen zeer heet zijn
(kans op brandwonden).
Motorolieniveau
Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd
via de motorolieniveaumeter op
het instrumentenpaneel (volgens
uitvoering) of met de oliepeilstok.
De controle van het motorolieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op een
horizontale ondergrond staat en de
motor ten minste 30 minuten niet heeft
gedraaid.
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen.
PEUGEOT adviseert u om elke 5000 km het
olieniveau te controleren en, indien nodig, olie
bij te vullen.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het garantie- en onderhoudsboekje. Vul deze niveaus indien nodig bij, tenzij
anders aangegeven.
Controle met de oliepeilstok
Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor" of
"Dieselmotor" om te zien waar de oliepeilstok
zich bevindt in de motorruimte van uw auto.
Trek aan het gekleurde uiteinde om de
oliepeilstok volledig uit de schacht te
trekken.
Veeg de peilstok af met een schone, niet
pluizende doek.
Steek de oliepeilstok weer volledig in de
schacht en trek hem er weer uit om het
oliepeil te controleren: het oliepeil is correct
als het tussen de merktekens
A
en
B
ligt.
A
= MAXI
B
= MINI
Als u ziet dat het oliepeil boven het merkteken
A
of onder het merkteken
B
ligt,
start de
motor dan niet
.
- Als het oliepeil boven het merkteken
MAXI
ligt (kans op motorschade), neem dan
contact op met het PEUGEOT-netwerk of
met een gekwalificeerde werkplaats.
- Als het oliepeil lager is dan het merkteken
MINI
, vul dan altijd motorolie bij.
Eigenschappen van de olie
Controleer voordat u olie bijvult of ververst of
de motorolie die u wilt gebruiken overeenkomt
met de door de fabrikant aanbevolen motorolie
voor uw auto en motoruitvoering.
226
Onderhoud
Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
Het stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
dient zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAXI" te bevinden. Draai
bij koude motor de dop open om het
niveau te controleren.
Het remvloeistofniveau dient zich
zo dicht mogelijk bij het merkteken
"MAXI" te bevinden. Controleer indien
dit niet het geval is of de remblokken
van uw auto zijn versleten.
Remvloeistofniveau
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje
voor het voorgeschreven verversingsinterval.
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
remvloeistof die voldoet aan de DOT4-norm
(lage viscositeit)/ISO 4924 Class 6.
Motorolie bijvullen
Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor" of
"Dieselmotor" om te zien waar de olievuldop
zich bevindt in de motorruimte van uw auto.
Draai de dop van de vulopening.
Giet de olie voorzichtig in de opening om
morsen op motoronderdelen te voorkomen
(dit kan brand veroorzaken).
Wacht enkele minuten en controleer
vervolgens nogmaals het oliepeil met de
peilstok.
Vul indien nodig nog olie bij.
Draai nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd de dop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het
dashboard bij het aanzetten van het contact na
30 minuten de juiste waarde aangeven.
Olie verversen
Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje
voor het verversingsinterval voor uw auto.
Om een verminderde betrouwbaarheid van de
motor en de emissieregeling te voorkomen, is
het gebruik van additieven in de motorolie niet
toegestaan.
9
227
Onderhoud
Koelvloeistofniveau
Het koelvloeistofniveau dient zich
zo dicht mogelijk bij het merkteken
"MAXI" te bevinden, maar mag
beslist niet hoger zijn.
Wacht bovendien alvorens werkzaamheden
aan het koelsysteem uit te voeren ten minste
1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het
koelsysteem onder druk staat.
Draai om brandwonden te voorkomen de dop
eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten
dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald
is, de dop en vul koelvloeistof bij.
Koelvloeistof verversen
De koelvloeistof behoeft niet te worden
ververst.
Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
koelvloeistof.
Type ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
Voor een optimale reiniging en om het
bevriezen van de sproeiers te voorkomen is
het (bij)vullen van het reservoir met water niet
toegestaan.
Niveau ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
Wanneer uw auto is voorzien van
koplampsproeiers, wordt een te
laag vloeistofniveau van de ruiten-
en koplampsproeiers aangegeven
door een geluidssignaal en een
melding op het display van het
instrumentenpaneel.
De koelventilator kan ook nog gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd daarom
voorwerpen en kleding uit de buurt van de
ventilator.
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn
bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het water
of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de
daarvoor bestemde containers
bij het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Afgewerkte producten
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Niveau brandstofadditief
(diesel met roetfilter)
Een te laag additiefniveau wordt aangegeven
door het verklikkerlampje Service in combinatie
met een geluidssignaal en een melding op het
display van het instrumentenpaneel.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur
van de koelvloeistof geregeld door de
koelventilator.
Vul bij de eerstvolgende gelegenheid het
reservoir bij.
228
Onderhoud
Controles
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of de
accupolen en -klemmen schoon
Laat de filters periodiek
vervangen volgens de in het
onderhoudsboekje aangegeven
intervallen.
Luchtfilter en interieurfilter
Laat bij het olie verversen tevens
het oliefilter vervangen.
Raadpleeg het onderhoudsboekje
voor het vervangingsinterval.
Oliefilter
Deze sticker, die hoort bij het Stop & Start-
systeem, geeft aan dat er een speciale
12V-loodaccu is gebruikt die alleen
losgekoppeld en/of vervangen mag worden
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Roetfilter (diesel)
Als het roetfilter vervuild is,
wordt u hierop geattendeerd
door het tijdelijk branden van
dit lampje in combinatie met een melding op
het multifunctionele display.
Ga om het roetfilter te regenereren,
zodra de omstandigheden het toelaten,
met een snelheid van minimaal 60 km/h
rijden tot het lampje dooft.
Als het lampje blijft branden is het
minimum brandstofadditiefniveau
bereikt: raadpleeg de paragraaf "Niveau
brandstofadditief".
Bij een nieuwe auto kunt u de
eerste paar keer dat het roetfilter
geregenereerd wordt een brandlucht
ruiken; dit is volkomen normaal.
Als langdurig met zeer lage snelheid
wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan bij gasgeven
soms rook uit de uitlaat waargenomen
worden. Dit heeft geen invloed op de
prestaties en heeft geen gevolgen voor
het milieu.
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de bladzijden in het onderhoudsboekje die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto voor het laten
controleren van bepaalde onderdelen volgens het onderhoudsschema van de constructeur.
Laat de controles eventueel uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
zijn, vooral bij warm weer en in de winter.
Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt
de rubriek "12V-accu" voor meer informatie
over de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik
(veel stadsverkeer...)
daartoe aanleiding
geven, moeten de filters twee keer zo vaak
worden vervangen
.
Een verstopt interieurfilter kan de prestaties
van de airconditioning verstoren en
onaangename geuren veroorzaken.
9
229
Onderhoud
Handgeschakelde versnellingsbak
De versnellingsbak is
onderhoudsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsboekje
voor het interval van de
niveaucontrole.
EGS-versnellingsbak met
6 versnellingen
De versnellingsbak is
onderhoudsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsboekje
voor het interval van de
niveaucontrole.
Automatische
versnellingsbak
De automatische versnellingsbak is
onderhoudsvrij (olie verversen
niet noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsboekje
voor het interval van de
niveaucontrole.
De slijtage van de remblokken
is sterk afhankelijk van de rijstijl,
vooral bij stadsverkeer en veel korte
ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk
blijken om de remblokken vaker, tussen twee
onderhoudscontroles door, te laten controleren.
Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt
een te laag remvloeistofniveau erop dat de
remblokken versleten zijn.
Remblokken
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats
voor informatie over het controleren
van de slijtage van de remschijven.
Staat van remschijven
Elektrische parkeerrem
Dit systeem hoeft niet apart
gecontroleerd te worden. Als er
zich toch een probleem voordoet,
laat het systeem dan controleren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke organen
als het remsysteem te optimaliseren,
selecteert en biedt PEUGEOT
specifieke producten aan.
Vanwege de kans op beschadiging
van het elektrisch systeem is het
reinigen van de motorruimte met een
hogedrukreiniger niet toegestaan .
Handrem
Als de handrem een te grote slag
heeft of als het systeem minder
goed werkt, moet de handrem, zelfs
tussen twee onderhoudsbeurten
door, worden afgesteld.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg voor meer informatie de rubriek
"Elektrische parkeerrem - § Storingen".
230
Onderhoud
Additief AdBlue
®
voor Blue HDi dieselmotoren
Om het milieu zo min mogelijk te belasten heeft PEUGEOT ervoor gekozen zijn auto's met dieselmotor te voorzien van een bijzonder effectief
uitlaatgasreinigingssysteem waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd met een SCR-katalysator voor de behandeling van stikstofoxides NOx met
het additief AdBlue
®
. Dit systeem gaat niet ten koste van de prestaties of het brandstofverbruik van de dieselmotor.
Dankzij dit systeem voldoen de motoren van PEUGEOT aan de EURO 6-norm die een aanzienlijk lagere uitstoot van stikstofoxides voorschrijft.
Presentatie van het
SCR-systeem
Uw auto is voorzien van de SCR-technologie
(Selective Catalytic Reduction = selectieve
katalytische reductie). Dit systeem zet
vervuilende stoffen (stikstofoxides (NOx)) om in
voor de gezondheid onschadelijke waterdamp
en stikstof.
Om ervoor te zorgen dat het SCR-systeem
goed blijft werken, wordt tijdens het onderhoud
aan uw auto in het netwerk of bij een
gekwalificeerde werkplaats het reservoir van
het additief AdBlue
®
volledig bijgevuld.
®
volledig bijgevuld.
®
Het bijvullen van AdBlue
®
is noodzakelijk vanaf
®
is noodzakelijk vanaf
®
een kilometerstand van ongeveer 20.000 km.
Het additief AdBlue
®
is opgeslagen
®
is opgeslagen
®
in een specifiek reservoir (aan de
onderzijde van de auto onder de
bagageruimte) dat een inhoud heeft van
ongeveer 17 liter.
9
231
Onderhoud
Actieradiusindicator AdBlue
®
Als het AdBlue
®
-reservoir volledig is gevuld, bedraagt de actieradius ongeveer 20.000 km.
Om aan de normen voor de uitstoot van schadelijke stoffen te voldoen, moet u de
waarschuwingsmeldingen nauwgezet opvolgen.
Rijd nooit door tot het additief AdBlue
®
volledig op is.
®
volledig op is.
®
In dat geval start de motor van uw auto na het afzetten van het contact niet meer
zolang er geen additief AdBlue
®
is bijgevuld.
®
is bijgevuld.
®
Als dit verklikkerlampje gaat branden,
is de actieradius met de resterende
voorraad additief AdBlue
®
kleiner dan
®
kleiner dan
®
2400 km. Zorg ervoor dat het AdBlue
®
-
reservoir zo snel mogelijk wordt (bij)
gevuld.
Zie de rubriek "Bijvullen van het
AdBlue
®
-reservoir".
Bij een actieradius tussen
2.400 km en 600 km gaat het
verklikkerlampje elke keer
dat de auto wordt gestart
branden in combinatie met
een melding van het aantal
kilometers dat u nog kunt
rijden.
Bij een actieradius tussen
600 km en 0 km knippert
het verklikkerlampje
in combinatie met het
verklikkerlampje SERVICE
en een melding van het
aantal kilometers dat u nog
kunt rijden.
Bij een actieradius van 0 km
kan de motor niet worden
gestart
zolang niet minimaal
3,8 liter van het additief
AdBlue
®
wordt bijgevuld
®
wordt bijgevuld
®
(goed voor een actieradius
met het additief AdBlue
®
van
®
van
®
ongeveer 5000 km).
U kunt de resterende
actieradius bekijken door
op deze knop van het
instrumentenpaneel te
drukken (indien aanwezig).
232
Onderhoud
Storing van het SCR-systeem
Als deze verklikkerlampjes gaan branden,
stoot uw auto
meer schadelijke stoffen
uit.
U kunt nog 1100 km rijden om de auto naar het netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats te brengen en het inspuitsysteem te laten
afstellen. De waarschuwing wordt elke 100 km herhaald.
Na deze 1100 km kunt u de auto niet meer starten als u op dat moment
het systeem nog niet hebt laten controleren.
Melding van een storing in het
SCR-
systeem.
Waarschuwing voor een storing in de emissieregeling.
Starten geblokkeerd
Starten geblokkeerd
over 1100 km.
Starten
geblokkeerd over
0 km (of "No start
in 0 km").
"
Storing
emissieregeling
"
"
Storing
emissieregeling:
starten
geblokkeerd over
xxxx (km/mijl)
"
Bevriezing van het additief AdBlue
®
Bevriezing van het additief AdBlue
®
Bevriezing van het additief AdBlue
Als het in de omgeving van de auto meer dan -11°C heeft
gevroren en het verklikkerlampje van de emissieregeling brandt,
is het additief AdBlue
®
mogelijk bevroren.
®
mogelijk bevroren.
®
Laat de auto ongeveer een halve dag (duur afhankelijk van de
omgevingstemperatuur) op een warmere plaats (bijvoorbeeld een
garage) staan tot het additief weer volledig vloeibaar is.
Het verklikkerlampje van de emissieregeling gaat niet direct uit,
maar na enkele kilometers rijden.
9
233
Onderhoud
Gebruiksvoorschriften
Het vloeibare additief AdBlue
®
is niet
®
is niet
®
brandbaar, kleurloos en geurloos (indien koel
bewaard).
Raadpleeg voor meer informatie de gegevens
op de flacon met het additief AdBlue
®
.
Gebruik alleen het additief dat aan de norm
ISO 22241 voldoet (AdBlue
®
dat door het
®
dat door het
®
aftersalesnetwerk van het merk of door een
gekwalificeerde werkplaats wordt geleverd).
Voer de lege AdBlue
®-
flacon niet als
huisvuil af, maar deponeer hem in de
daartoe bestemde containers of breng
de flacon naar uw verkooppunt.
Bewaar de flacon met additief AdBlue
®
niet permanent in uw auto om te
voorkomen dat de kwaliteit van het
product wordt aangetast.
Raadpleeg voor het bewaren en
opslaan van het additief AdBlue
®
de
®
de
®
gegevens op de flacon.
Meng het additief AdBlue
®
nooit met
®
nooit met
®
water.
Giet het additief AdBlue
®
niet in de
®
niet in de
®
brandstoftank.
Adem of slik het product niet in.
Het additief AdBlue
®
is irriterend en licht
®
is irriterend en licht
®
bijtend.
Als het in contact komt met de huid,
de ogen of de luchtwegen, kunnen
verwondingen ontstaan.
Als de ogen of delen van de huid in
contact zijn gekomen met het additief
AdBlue
®
, spoel ze dan zo snel mogelijk
gedurende ongeveer 15 minuten met
ruim water af en neem contact op met
een arts.
Raadpleeg voor meer informatie de
gegevens op de flacon met het additief
AdBlue
®
.
234
Onderhoud
Bijvullen van het additief AdBlue
®
Neem voor het bijvullen van het
reservoir van het additief AdBlue
®
bij voorkeur contact op met het
aftersalesnetwerk van het merk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Het bijvullen maakt deel uit van het
reguliere onderhoud aan uw auto
(raadpleeg het onderhoudsboekje).
Als het additief AdBlue
®
op is (melding
®
op is (melding
®
"starten geblokkeerd" of "No start
in 0 km"), kunt u uw auto niet meer
opnieuw starten.
Om weer te kunnen starten, kunt u
zelf minimaal 3,8 liter additief AdBlue
®
bijvullen (goed voor een actieradius
van ongeveer 5000 km met het additief
AdBlue
®
) alvorens een afspraak te
®
) alvorens een afspraak te
®
maken bij het aftersalesnetwerk om het
reservoir van het additief AdBlue
®
zo
®
zo
®
snel mogelijk volledig te laten vullen.
Als u het reservoir zelf bijvult, zorg er
dan voor dat de auto op een vlakke en
horizontale ondergrond staat (niet met
twee wielen op het trottoir, niet op een
helling enz.) zodat het bijvullen op een
correcte manier gebeurt.
Vul het reservoir niet bij als de
buitentemperatuur lager dan -10°C is.
Wanneer het verklikkerlampje "UREA" gaat branden, moet u het reservoir snel laten (bij)vullen.
Verwijder de sleutel uit het contact of druk,
indien uw auto hiermee is uitgerust, op
de knop START/STOP om de motor af te
zetten.
Til de mat van de bagageruimte en
vervolgens de afdekplaat of het reservewiel
op om toegang te krijgen tot de dop van het
reservoir.
Draai de zwarte dop los en verwijder hem.
Draai de tweede (blauwe) dop los en
verwijder hem.
Gebruik indien nodig de
schroevendraaierkant van
het sleepoog dat zich in
de bagageruimte bevindt.
Haal de dop van de flacon van het additief
AdBlue
®
.
Houd u voor wat betreft het vullen aan de
voorschriften die op de flacon zijn vermeld.
Wanneer er additief AdBlue
®
naast het
®
naast het
®
reservoir is terechtgekomen, reinig de
getroffen delen dan snel met koud water
om te voorkomen dat het additief gaat
kristalliseren en delen in de omgeving
beschadigd raken.
Als het additief AdBlue
®
reeds kristallen
®
reeds kristallen
®
heeft gevormd, verwijder ze dan met
een in warm water gedrenkte spons.
Veeg eventueel achtergebleven druppels
van het additief AdBlue
®
weg.
Draai na het bijvullen van het reservoir de
blauwe dop en vervolgens de zwarte dop
weer vast.
Wacht ongeveer 5 minuten zonder iets aan
de auto te veranderen (openen van een
portier, bedienen van de radio, ...) alvorens
het contact weer aan te zetten.
10
235
Technische gegevens
Benzinemotoren
1.6 VTi
120 pk
1.6 THP
156 pk
1.6 THP
160 pk
Versnellingsbak
Gestuurd handgeschakeld
(6 versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Automaat
(6 versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering
8D5FH8/P - 8E5FH8/P
8D5FS8/P - 8E5FS8/P
8D5FV8 - 8E5FV8
8D5FNA - 8E5FNA
8D5FVA - 8E5FVA
-
Cilinderinhoud (cm
3
)
1598
1598
1598
Boring x slag (mm)
77 x 85,8
77 x 85,8
77 x 85,8
Max.vermogen: ECE-norm (kW)
85
88
110
115
-
Toerental bij max.vermogen (t/min)
6000
6000
-
Max.koppel: ECE-norm (Nm)
160
240
-
Toerental bij max.koppel (t/min)
4250
1400
-
Brandstof
Loodvrij
Loodvrij
Loodvrij
Katalysator
Ja
Ja
Ja
Inhoud carter
Inhoud carterInhoud carter
(in liter)
Motor (met vervangen filter)
4,25
4,25
4,25
Motoren en versnellingsbakken, benzine
236
Technische gegevens
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Gewichten en aanhangergewichten, benzine (in kg)
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Gewichten en aanhangergewichten, benzine (in kg)
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
238
Technische gegevens
Dieselmotor
1,6 l HDi
110 pk
Versnellingsbak
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Elektronisch gestuurd
(6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering
8D9HL0 - 8E9HL0
8D9HR8/PS - 8E9HR8/PS
Carrosserievariant
Berline
SW
Berline
SW
Cilinderinhoud (cm
3
)
1560
1560
Boring x slag (mm)
75 x 88,3
75 x 88,3
Max.vermogen: ECE-norm (kW)
84
84
Toerental bij max.vermogen (t/min)
3600
3600
Max.koppel: ECE-norm (Nm)
240
270
Toerental bij max.koppel (t/min)
1750
1750
Brandstof
Diesel
Katalysator
Ja
Roetfilter
Ja
Inhoud carter (in liter)
Motor (met vervangen filter)
3,25
Motoren en versnellingsbakken, diesel
10
239
Technische gegevens
Dieselmotor
2,0 l HDi
140 pk
2,0 l HDi
163 pk
Versnellingsbak
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Automaat
(6 versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering
8DRHR8 - 8ERHR8
8DRHF8 - 8ERHF8
8DRHHA - 8ERHHA
8DRHDA - 8ERHDA
8DRHH8 - 8ERHH8
Carrosserievariant
Berline
SW
Berline
SW
Berline
SW
Cilinderinhoud (cm
3
)
1997
1997
Boring x slag (mm)
85 x 88
85 x 88
Max. vermogen: ECE-norm (kW)
100
103
100
120
Toerental bij max. vermogen (t/min)
4000
3750
Max. koppel: ECE-norm (Nm)
320
340
Toerental bij max. koppel (t/min)
2000
2000
Brandstof
Diesel
Katalysator
Ja
Roetfilter
Ja
Nee
Inhoud carter (in liter)
Motor (met vervangen filter)
5,25
5
Motoren en versnellingsbakken, diesel
240
Technische gegevens
Motoren en versnellingsbakken, diesel
Dieselmotor
2,2 l HDi
204 pk
Versnellingsbak
Automaat
(6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering
8D4HLA - 8E4HLA
Carrosserievariant
Berline
SW
Cilinderinhoud (cm
3
)
2179
Boring x slag (mm)
85 x 96
Max. vermogen: ECE-norm (kW)
150
Toerental bij max. vermogen (t/min)
3500
Max. koppel: ECE-norm (Nm)
450
Toerental bij max. koppel (t/min)
2000
Brandstof
Diesel
Katalysator
Ja
Roetfilter
Ja
Inhoud carter (in liter)
Motor (met vervangen filter)
5,25
10
241
Technische gegevens
Motoren en versnellingsbakken, diesel BlueHDi
Dieselmotor
2,0 l BlueHDi 150
2,0 l
BlueHDi 180
Versnellingsbak
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Automaat
(6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering
8DAHXM/S
8EAHXM/S
8DAHWT/S
8EAHWT/S
Carrosserievariant
Berline
SW
Berline
SW
Cilinderinhoud (cm
3
)
1997
1997
Boring x slag (mm)
85 x 88
85 x 88
Max. vermogen: ECE-norm (kW)
110
133
Toerental bij max. vermogen (tr/min)
4000
3750
Max. koppel: ECE-norm (Nm)
370
400
Toerental bij max. koppel(tr/min)
2000
2000
Brandstof
Diesel
Diesel
Katalysator
Ja
Ja
Roetfilter
Ja
Ja
Inhoud carter (in liter)
Motor (met vervangen filter)
-
-
242
Technische gegevens
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt
verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het
weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk
90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Gewichten en aanhangergewichten, diesel (in kg)
244
Technische gegevens
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
**
Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Gewichten en aanhangergewichten, diesel BlueHDi (in kg)
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
**
Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.
Product:
Forumrules
To achieve meaningful questions, we apply the following rules:
First, read the manual;
Check if your question has been asked previously;
Try to ask your question as clearly as possible;
Did you already try to solve the problem? Please mention this;
Is your problem solved by a visitor then let him/her know in this forum;
To give a response to a question or answer, do not use this form but click on the button 'reply to this question';
Your question will be posted here and emailed to our subscribers. Therefore, avoid filling in personal details.
Register
Register getting emails for Peugeot 508 - 2014 at:
new questions and answers
new manuals
You will receive an email to register for one or both of the options.
Get your user manual by e-mail
Enter your email address to receive the manual of Peugeot 508 - 2014 in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.
The manual is 14,32 mb in size.
You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.
If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.
The email address you have provided is not correct.
Please check the email address and correct it.
Your question is posted on this page
Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.