624159
286
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/310
Next page
i
22
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
INSTRUMENTENPANELEN BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE OF GESTUURDE
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK OF AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
De klokken en verklikkerlampjes op het
instrumentenpaneel geven informatie
over de werking van de auto.
5. Display.
6. Knop weergavebeheer.
Herhaalt informatie over het
onderhoud.
Voor de nulstelling van de
geselecteerde functie (dagteller of
onderhoudsindicator).
7. Dimmer dashboardverlichting.
Knop voor de instelling
van de lichtsterkte van de
dashboardverlichting.
Klokken
1. Toerenteller
Geeft het motortoerental aan
(x 1000 t/min).
2. Koelvloeistoftemperatuurmeter.
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan (°Celsius).
3. Brandstofniveaumeter.
Geeft de resterende hoeveelheid
brandstof in de tank aan.
4. Snelheidsmeter.
Geeft de wagensnelheid aan
(km/h of mph).
A. Snelheidsbegrenzer
(km/h of mph) of
Snelheidsregelaar.
B. Opschakelindicator.
C. Gestuurde handgeschakelde
zesversnellingsbak of
automatische transmissie.
D. Dagteller.
(km of miles)
E. Onderhoudsindicator.
(km of miles), vervolgens:
Motorolieniveaumeter.
vervolgens:
Kilometerteller.
(km of miles)
Deze drie functies worden na
het aanzetten van het contact
achtereenvolgens weergegeven.
Display
Raadpleeg voor meer informatie
over de werking en de weergave
van een bepaalde functie de des-
betreffende paragraaf.
i
23
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
INSTRUMENTENPANELEN BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK,
GESTUURDE HANDGESCHAKELDE ZESVERSNELLINGSBAK OF AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
De klokken en verklikkerlampjes op het
instrumentenpaneel geven informatie
over de werking van de auto.
5. Klein display.
6. Groot middelste display.
7. Knop weergavebeheer.
Activeert een handmatige CHECK
en geeft informatie over het
onderhoud.
Nulstelling van de geselecteerde
functie (dagteller of
onderhoudsindicator).
8. Dimmer dashboardverlichting.
Knop voor de instelling
van de lichtsterkte van de
dashboardverlichting.
Klokken
1. Toerenteller
Geeft het motortoerental aan
(x 1000 t/min).
2. Koelvloeistoftemperatuurmeter.
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan (°Celsius).
3. Brandstofniveaumeter.
Geeft de resterende hoeveelheid
brandstof in de tank aan.
4. Snelheidsmeter.
Geeft de wagensnelheid aan
(km/h of mph).
A. Dagteller.
(km of miles)
B. Kilometerteller.
(km of miles).
C. Motorolieniveaumeter,
onderhoudsindicator.
(km of miles)
Deze twee functies worden
weergegeven bij het aanzetten
van het contact en verdwijnen
vervolgens na enkele seconden.
Displays
Raadpleeg voor meer informatie
over de werking en de weergave
van een bepaalde functie de des-
betreffende paragraaf.
De volgende functies worden afhanke-
lijk van de geselecteerde functie weer-
gegeven.
-
Waarschuwingspictogrammen/CHECK.
- Detectie te lage bandenspanning.
- Snelheidsbegrenzer/-regelaar.
- Opschakelindicator.
- Gestuurde hangeschakelde
versnellingsbak met zes versnellingen
of automatische transmissie.
- Navigatiesysteem/boordcomputer.
i
24
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
INSTRUMENTENPANELEN PEUGEOT CONNECT 3D NAV BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE
Klokken
1. Toerenteller
Geeft het motortoerental aan (x
1000 t/min).
2. Koelvloeistoftemperatuurmeter.
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan (°Celsius).
3. Brandstofniveaumeter.
Geeft de resterende hoeveelheid
brandstof in de tank aan.
4. Snelheidsmeter.
Geeft de wagensnelheid aan (km/h
of mph).
A. Dagteller.
(km of miles)
B. Kilometerteller.
(km of miles).
C. Motorolieniveaumeter,
onderhoudsindicator.
(km of miles)
Deze twee functies worden
weergegeven bij het aanzetten
van het contact en verdwijnen
vervolgens na enkele seconden.
De volgende functies worden afhanke-
lijk van de geselecteerde functie weer-
gegeven.
- Waarschuwingspictogrammen/CHECK.
- Detectie te lage bandenspanning.
- Snelheidsbegrenzer/-regelaar.
- Opschakelindicator.
- Gestuurde hangeschakelde
versnellingsbak met zes versnellingen
of automatische transmissie.
- Navigatiesysteem/boordcomputer.
- Parameters van de auto.
De klokken en verklikkerlampjes op het
instrumentenpaneel geven informatie
over de werking van de auto.
Displays
5. Klein display.
6. Groot middelste display 16x9
Peugeot Connect 3D Nav .
7. Knop weergavebeheer.
Activeert een handmatige CHECK
en geeft informatie over het
onderhoud.
Nulstelling van de geselecteerde
functie (dagteller of
onderhoudsindicator).
8. Dimmer dashboardverlichting.
Knop voor de instelling van de
lichtsterkte van de dashboardverlichting.
Raadpleeg voor meer informatie
over de werking en de weergave
van een bepaalde functie de des-
betreffende paragraaf.
i
25
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
* Volgens land van bestemming.
Het bedieningspaneel van het instrumentenpaneel
van de Peugeot Connect 3D Nav
Bediening
U beschikt over vier toetsen om het
grote display 16x9 van het instrumen-
tenpaneel te bedienen:
1. toegang tot het algemene menu,
bevestigen van de keuze,
2. naar boven verplaatsen in het menu,
3. naar beneden verplaatsen in het
menu,
4. terugkeren naar het vorige scherm,
het menu verlaten.
Algemeen menu
Druk op toets 1 voor toegang tot
het algemene menu en om één van
de volgende functies te kiezen:
- "Parameters van de auto",
- "Taalkeuze",
- "Keuze van de eenheden".
Druk op toets 2 of 3 om op het
scherm te verplaatsen.
Druk opnieuw op toets 1 om de
keuze te bevestigen.
Het algemene menu en de bijbeho-
rende functies zijn uitsluitend toe-
gankelijk bij stilstaande auto, via de
toetsen 1 tot en met 4 .
Boven een bepaalde snelheid ver-
schijnt een melding op het display
die aangeeft dat toegang tot het al-
gemene menu onmogelijk is.
De weergave van de boordcom-
puter is uitsluitend toegankelijk bij
rijdende auto, via de toetsen 2 en 3
(zie paragraaf "Boordcomputer").
Met behulp van de toetsen kunnen:
- bij stilstaande auto , de uitrusting
van de auto en de parameters
van het display (taal, eenheden)
worden ingesteld,
- bij rijdende auto , de actieve
functies achtereenvolgend worden
weergegeven (boordcomputer,
navigatie...).
Parameters van de auto
In dit menu kunt u bepaalde functies ten
behoeve van het rijden en het comfort
inschakelen:
- het inschakelen van de ruitenwisser
achter als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld (zie hoofdstuk
"Zicht"),
- follow-me-home en instapverlichting
(zie hoofdstuk "Zicht"),
-
sfeerverlichting (zie hoofdstuk "Zicht"),
- verlichting overdag (zie hoofdstuk
"Zicht"),
- bochtverlichting (zie hoofdstuk "Zicht"),
- parkeerhulp achter (zie hoofdstuk
"Rijden").
Taalkeuze
In dit menu kunt u de weergave van de
taal kiezen: Deutsch, English, Espanol,
Français, Italiano, Nederlands, Portu-
gues, Türkçe * .
Keuze van de eenheden
In dit menu kunt u de eenheden kiezen:
temperatuur (°Celsius of °Fahrenheit)
en verbruik (l/100 km, mpg of km/l).
!
26
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Verklikkerlampjes kunnen constant
branden of knipperen.
Een aantal verklikkerlampjes heeft
beide mogelijkheden. Of het con-
stant branden of knipperen van
een verklikkerlampje duidt op een
storing, is afhankelijk van de wer-
kingsfase van de auto.
Verklikkerlampjes
De verklikkerlampjes geven de bestuur-
der informatie over de werking van een
systeem (ingeschakeld of uitgescha-
keld) of waarschuwen de bestuurder in
het geval van een storing (waarschu-
wingslampje).
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige verklikkerlampjes kunnen
gaan branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display.
Verklikkerlampjes tijdens het rijden
De volgende verklikkerlampjes geven
aan dat de desbetreffende functie is in-
geschakeld.
Richtingaanwijzer links.
Handrem aangetrokken.
Richtingaanwijzer rechts.
Grootlicht.
Dimlicht.
Voorgloeien dieselmotor.
Wacht tot dit pictogram is verdwe-
nen voordat u de motor start.
Mistlampen vóór.
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan
de waarschuwingslampjes enkele se-
conden branden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten
deze lampjes weer uitgaan.
Als het lampje blijft branden, controleer
dan voordat u gaat rijden welke functie
het betreft.
Gemeenschappelijke
verklikkerlampjes tijdens het rijden
Mistachterlicht.
27
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Voet op het rempedaal.
Houd, wanneer uw auto is uitgerust met
een gestuurde handgeschakelde ver-
snellingsbak met 6 versnellingen of een
automatische transmissie, het rempe-
daal ingetrapt om de motor te starten.
Specifi eke verklikkerlampjes tijdens
het rijden
De overige pictogrammen verschijnen
op het grote display centraal in het in-
strumentenpaneel.
Automatische vergrendeling.
Dit pictogram wordt weergegeven
wanneer u het tijdens het rijden auto-
matisch vergrendelen van de portieren
en de achterklep hebt geactiveerd.
Snelheidsbegrenzer.
Dit pictogram wordt weergege-
ven wanneer u de snelheids-
begrenzer hebt ingeschakeld.
Wanneer dit pictogram wordt
weergegeven, kunt u de
snelheidslimiet van de snel-
heidsbegrenzer instellen.
Snelheidsregelaar.
Dit pictogram wordt weerge-
geven wanneer u de snel-
heidsregelaar hebt inge-
schakeld.
Wanneer dit pictogram wordt
weergegeven, kunt u de snel-
heid van de snelheidsregelaar
instellen.
Automatische transmissie.
Dit pictogram geeft de gese-
lecteerde stand van de selec-
tiehendel aan (R, N, A of M).
Automatische ruitenwissers.
Dit pictogram wordt weergege-
ven wanneer u de automatische
stand van de ruitenwissers hebt
geactiveerd.
Automatische verlichting.
Dit pictogram wordt weerge-
geven wanneer u de automa-
tische stand van de verlichting
hebt geactiveerd.
Dit pictogram geeft de inge-
schakelde versnelling in de
automatische of handgescha-
kelde stand aan (1 t/m 6).
Dit pictogram geeft het ge-
selecteerde programma aan
(automatisch of sport).
Dit pictogram geeft de inge-
schakelde versnelling in de
automatische of handgescha-
kelde stand aan.
Dit pictogram geeft het ge-
selecteerde programma aan
(automatisch, sport, sneeuw
of handmatig).
Gestuurde handgeschakelde
versnellingsbak met 6 versnellingen.
Dit pictogram geeft de geselec-
teerde stand van de selectie-
hendel aan (P, R, N of D).
28
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Pictogrammen uitgeschakelde
functies
De volgende pictogrammen geven aan
dat de desbetreffende functie handma-
tig is uitgeschakeld.
Uitschakeling airbag aan
passagierszijde.
De airbag aan passagierszijde
is na het starten van de auto
automatisch ingeschakeld.
De airbag kan met een speciale scha-
kelaar die zich aan de passagierszijde
op het dashboard bevindt, worden uit-
geschakeld. Dit wordt aangegeven door
de permanente weergave van dit picto-
gram op het instrumentenpaneel of op
het pictogrammendisplay veiligheids-
gordels/airbag aan passagierszijde.
Uitschakeling elektronisch
stabiliteitsprogramma
(ESP/ASR).
De systemen ESP en ASR wor-
den automatisch ingeschakeld als de
motor wordt gestart.
Met een speciale toets op het dash-
board kunnen deze systemen worden
uitgeschakeld. Dit wordt bevestigd door
dit controlelampje en het lampje van de
toets, die blijven branden.
Vanaf ongeveer 50 km/h wordt het sy-
steem automatisch weer ingeschakeld.
Gemeenschappelijke pictogrammen
uitgeschakelde functies
Specifi eke pictogrammen
uitgeschakelde functies
Automatische vergrendeling.
Dit pictogram wordt weergege-
ven wanneer u het tijdens het
rijden automatisch vergrende-
len van de portieren en de ach-
terklep hebt uitgeschakeld.
Automatische ruitenwissers.
Dit pictogram wordt weergege-
ven wanneer u de automatische
stand van de ruitenwissers vóór
hebt uitgeschakeld.
De overige pictogrammen verschijnen
op het grote display centraal in het in-
strumentenpaneel.
Snelheidsbegrenzer.
Dit pictogram wordt weer-
gegeven wanneer u de
snelheidsbegrenzer hebt
uitgeschakeld.
Snelheidsregelaar.
Dit pictogram wordt weer-
gegeven wanneer u de
snelheidsregelaar hebt uit-
geschakeld.
Automatische verlichting.
Dit pictogram wordt weerge-
geven wanneer u de automa-
tische stand van de verlichting
hebt uitgeschakeld.
!
29
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Als bij draaiende motor of tijdens het
rijden een van de volgende verklikker-
lampjes gaat branden, wijst dit op een
storing in het desbetreffende systeem en
moet de bestuurder actie ondernemen.
Centraal
waarschuwingslampje.
Dit waarschuwingslampje
brandt in combinatie met een
ander waarschuwingslampje:
- lekke band,
- remsysteem,
- stuurbekrachtiging,
- oliedruk,
- koelvloeistoftemperatuur.
Zet de auto zo snel mogelijk op een vei-
lige plaats stil.
Service.
Het verklikkerlampje service
gaat branden in het geval van
een storing in een systeem zon-
der specifi ek verklikkerlampje.
De melding op het multifunctionele dis-
play geeft aan welke functie het betreft.
Remsysteem.
Dit lampje gaat branden in het
geval van een storing in het
remsysteem:
- te laag remvloeistofniveau,
- storing elektronische
remdrukregelaar (REF)
(het verklikkerlampje ABS
brandt in dat geval ook).
Zet de auto zo snel mogelijk op een vei-
lige plaats stil.
Controleer tijdens het rijden of de hand-
rem niet is aangetrokken.
In het geval van een storing waar-
bij een waarschuwingslampje gaat
branden, moet de aanvullende in-
formatie via een melding op het
multifunctionele display worden
gelezen.
Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-
netwerk.
Waarschuwingslampjes
Gemeenschappelijke
waarschuwingslampjes
Controleer:
- of alle portieren, de achterklep, de
achterruit en de motorkap gesloten
zijn,
- het motorolieniveau,
- het niveau van de
ruitensproeiervloeistof,
- de batterij van de afstandsbediening,
- de bandenspanning,
- of het roet lter niet is vervuild (diesel).
Raadpleeg in andere gevallen het
PEUGEOT-netwerk.
Antiblokkeersysteem (ABS).
Dit lampje gaat branden in het
geval van een storing in het an-
tiblokkeersysteem.
De normale remwerking met rembe-
krachtiging blijft echter behouden.
!
30
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Zelfdiagnosesysteem motor.
Dit lampje gaat branden in het
geval van een storing in het
motormanagementsysteem.
Als het lampje knippert, wijst dit op een
storing in de emissieregeling.
Laag brandstofniveau.
Zodra dit lampje gaat bran-
den is er nog ongeveer 6 liter
brandstof in de tank aanwezig.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voor-
komen dat u met een lege tank strandt.
Zolang er niet voldoende brandstof
wordt getankt, gaat dit lampje branden
zodra het contact wordt aangezet.
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer
60 liter .
Maximum temperatuur
koelvloeistof.
Dit lampje gaat branden in het
geval van een te hoge koel-
vloeistoftemperatuur. Zet de auto zo
snel mogelijk op een veilige plaats stil.
Airbags.
Dit lampje gaat branden in het
geval van een storing in één
van de airbags of de pyrotech-
nische gordelspanners.
Veiligheidsgordel niet
vastgemaakt/weer losgemaakt.
Dit lampje gaat branden als de be-
stuurder en/of voorpassagier zijn
veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt of
weer heeft losgemaakt. Volgens uitvoering
en/of land van bestemming is het mogelijk
dat voor de voorpassagier alleen het los-
maken van de gordel wordt gedetecteerd.
Dit lampje gaat ook branden als de veilig-
heidsgordels van één of meer achterpas-
sagiers zijn losgemaakt (uitsluitend bij de
zitplaatsen achter op de 2e zitrij van de
SW met glazen panoramadak).
Water in brandstoffi lter * .
Dit lampje gaat branden indien
er water in het brandstoffi lter
(diesel) zit.
Er bestaat kans op schade aan het in-
spuitsysteem bij dieselmotoren.
Geopend portier.
Een portier, de achterklep of de
achterruit is nog geopend:
Laden van de accu.
Dit lampje gaat branden in het
geval van een storing in het
laadcircuit van de accu (gecor-
rodeerde of losgeraakte accupolen, dy-
namoriem slap of gebroken...).
Motoroliedruk.
Dit lampje gaat branden in het
geval van een storing in het
smeersysteem van de motor.
Zet de auto zo snel mogelijk op een vei-
lige plaats stil.
Specifi eke waarschuwingslampjes
* Volgens land van bestemming.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma
(ESP/ASR).
De systemen ESP en ASR wor-
den automatisch ingeschakeld als de
motor wordt gestart.
Als de systemen niet zijn uitgeschakeld
en dit verklikkerlampje en het lampje in
de schakelaar constant branden, wijst
dit op een storing in het systeem ESP
of ASR of de hill holder.
- bij een snelheid lager dan 10 km/h
brandt dit lampje constant,
- bij een snelheid hoger dan 10 km/h
brandt dit lampje constant, in
combinatie met een geluidssignaal.
Rijd nooit door tot de tank hele-
maal leeg is, hierdoor kunnen het
emissieregelsysteem en het injec-
tiesysteem beschadigd raken.
i
!
31
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
De weergave van een pictogram
wordt soms gecombineerd met een
geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display.
Specifi eke waarschuwingslampjes
De overige pictogrammen verschijnen
op het grote display centraal in het in-
strumentenpaneel.
Afhankelijk van de ernst van de storing
kan een pictogram oranje of rood wor-
den weergegeven.
Sommige pictogrammen kunnen
worden gekoppeld aan verklikker-
lampjes op het instrumentenpaneel.
Als een pictogram wordt weerge-
geven in combinatie met het picto-
gram STOP , moet de auto zo snel
mogelijk op een veilige plaats wor-
den stilgezet.
Bochtverlichting.
Dit pictogram knippert in het
geval van een storing in het sy-
steem van de bochtverlichting.
Motoroliedruk.
Dit pictogram wordt weergege-
ven in het geval van een storing
in het smeersysteem van de
motor. Zet de auto zo snel mogelijk op
een veilige plaats stil.
Service.
Dit pictogram wordt weergegeven
in het geval van een storing in een
van de volgende systemen:
Zelfdiagnosesysteem motor.
Dit pictogram wordt weergege-
ven in het geval van een storing
in het motormanagementsy-
steem.
Motoroliepeil.
Dit pictogram wordt weergege-
ven in het geval van een te laag
motoroliepeil. Zet de auto zo
snel mogelijk op een veilige plaats stil.
Koelvloeistoftemperatuur.
Dit pictogram wordt weerge-
geven in het geval van een te
hoge koelvloeistoftemperatuur.
Zet de auto zo snel mogelijk op een vei-
lige plaats stil.
Koelvloeistofniveau.
Dit pictogram wordt weerge-
geven in het geval van een te
laag koelvloeistofniveau. Zet
de auto zo snel mogelijk op een veilige
plaats stil.
Laden van de accu.
Dit pictogram wordt weergege-
ven in het geval van een storing
in het laadcircuit van de accu
(gecorrodeerde of losgeraakte accupo-
len, dynamoriem slap of gebroken...).
- het motormanagementsysteem,
- de emissieregeling.
!
32
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Airbags.
Dit pictogram wordt weergege-
ven in het geval van een storing
in één van de airbags of de py-
rotechnische gordelspanners.
Remsysteem.
Dit pictogram wordt weergege-
ven in het geval van een storing
in het remsysteem:
- te laag remvloeistofniveau,
- storing elektronische
remdrukregelaar (REF) (het
verklikkerlampje ABS brandt
in dat geval ook).
Zet de auto zo snel mogelijk op een vei-
lige plaats stil.
Controleer tijdens het rijden of de hand-
rem niet is aangetrokken.
Antiblokkeersysteem (ABS).
Dit pictogram wordt weergege-
ven in het geval van een storing
in het antiblokkeersysteem.
De normale remwerking met rembe-
krachtiging blijft echter behouden.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP/ASR).
De systemen ESP en ASR wor-
den automatisch ingeschakeld
als de motor wordt gestart.
Als de systemen niet zijn uitgeschakeld
en dit verklikkerlampje en het lampje in
de schakelaar constant branden, wijst
dit op een storing in het systeem ESP
of ASR of de hill holder.
Stuurbekrachtiging.
Dit pictogram wordt weergege-
ven in het geval van een storing
in de stuurbekrachtiging. Zet
de auto zo snel mogelijk op een veilige
plaats stil.
Geopend portier.
Een portier, de achterklep of de
achterruit is nog geopend:
Waarschuwing kans op
gladheid.
Dit pictogram waarschuwt u voor
weersomstandigheden waarbij
gladheid kan ontstaan (buiten-
temperaturen lager dan 3°C).
Rijd voorzichtig.
Handrem.
Dit pictogram wordt tijdens
het rijden weergegeven als de
handrem nog (iets) is aange-
trokken.
Elektronische startblokkering.
Dit pictogram wordt weergege-
ven in het geval van een storing
in de elektronische startblokke-
ring of wanneer de batterij van de af-
standsbediening leeg is.
Laag brandstofniveau.
Zodra dit lampje gaat bran-
den is er nog ongeveer 6 liter
brandstof in de tank aanwezig.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voor-
komen dat de auto stil valt.
Zolang er niet voldoende brandstof
wordt getankt, gaat dit lampje branden
zodra het contact wordt aangezet.
De inhoud van de brandstoftank be-
draagt ongeveer 60 liter.
Ruitensproeiervloeistofniveau.
Dit pictogram wordt weergegeven
als bij het bedienen van de ruiten-
wisserschakelaar het niveau van
de ruitensproeiervloeistof te laag is.
Vul het reservoir van de ruiten- en kop-
lampsproeiers bij de eerstvolgende ge-
legenheid bij.
-
bij een snelheid lager dan 10 km/h wordt
dit pictogram oranje weergegeven,
-
bij een snelheid hoger dan 10 km/h
wordt dit pictogram rood weergegeven.
Rijd nooit door tot de tank hele-
maal leeg is, hierdoor kunnen het
emissieregelsysteem en het injec-
tiesysteem beschadigd raken.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Water in brandstoffi lter * .
Dit lampje gaat branden in het
geval van de aanwezigheid
van water in het brandstoffi lter
(diesel).
Er bestaat kans op schade aan het in-
spuitsysteem bij dieselmotoren.
Automatische
koplampverstelling.
Dit pictogram wordt weergege-
ven in het geval van een storing
in de automatische koplamp-
verstelling.
Roetfi lter (diesel).
Dit lampje gaat in combinatie
met het lampje Service bran-
den als het roetfi lter vervuild
is of als het brandstofadditiefreservoir
bijna leeg is.
Ga om het roetfi lter te regenereren, als
de omstandigheden het toelaten, met
een snelheid van meer dan 60 km/h rij-
den tot het lampje dooft.
Als het lampje Service blijft branden,
is het brandstofadditiefniveau te laag.
Laat het brandstofadditiefreservoir door
het PEUGEOT-netwerk bijvullen.
Te lage bandenspanning.
Dit pictogram wordt weergege-
ven als de bandenspanning van
één of meer banden te laag is.
Controleer zo snel mogelijk de banden-
spanning.
Lekke band.
Dit pictogram wordt weergege-
ven als één of meer banden lek
zijn. Zet de auto zo snel moge-
lijk op een veilige plaats stil.
Verwissel de lekke band en laat deze re-
pareren door het PEUGEOT-netwerk .
Detectie te lage bandenspanning.
Dit pictogram wordt weergege-
ven als een of meer banden-
spanningssensoren afwezig of
defect zijn of in het geval van een sto-
ring in het detectiesysteem.
Het pictogram kan ook worden weergege-
ven wanneer het reservewiel, dat niet van
een sensor is voorzien, op de plaats van
het wiel met de lekke band is gemonteerd.
Automatische verlichting.
Dit pictogram wordt weergege-
ven in het geval van een storing
in de automatische verlichting.
Schakel de verlichting in met de licht-
schakelaar.
Parkeerhulp met
grafi sche weergave en/of
geluidssignalen.
Dit pictogram wordt, tijdens het
vooruit- en/of achteruitrijden, weerge-
geven in het geval van een storing in de
parkeerhulp.
Gestuurde handgeschakelde
versnellingsbak met 6 versnellingen
of automatische transmissie.
Dit pictogram verschijnt in het geval van
een storing in de gestuurde handgeschakelde ver-
snellingsbak met 6 versnellingen of de automati-
sche transmissie. Een noodprogramma zorgt er
dan voor dat de 3e versnelling ingeschakeld blijft.
Dit pictogram kan ook verschijnen als een portier
geopend wordt.
Ongeldige waarde.
Dit pictogram verschijnt in het
geval van een storing in het
programma van de gestuurde
handgeschakelde versnel-
lingsbak met 6 versnellingen of
de automatische transmissie.
Stand P of N.
Dit pictogram wordt weergegeven om
aan te geven dat de selectiehendel in
de stand P of N moet worden gezet
om de motor te kunnen starten.
* Afhankelijk van het land van bestemming.
34
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Als bij draaiende motor de wijzer zich
bevindt in:
- zone A , is de temperatuur in orde,
- zone B , is de temperatuur te
hoog. Het verklikkerlampje te
hoge koelvloeistoftemperatuur
1 gaat branden in combinatie met
het verklikkerlampje STOP , een
geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display.
Stop zo snel mogelijk op een veilige
plaats.
Wacht enkele minuten voordat u de mo-
tor afzet.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
De temperatuur en de druk in het koel-
circuit beginnen na enkele minuten rij-
den te stijgen.
Om koelvloeistof bij te vullen:
wacht tot de motor is afgekoeld,
draai de dop twee omwentelingen
los om de druk te laten dalen,
verwijder vervolgens de dop,
vul bij tot aan het merkteken
"MAXI".
i
35
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Een controle van het olieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op
een vlakke, horizontale ondergrond
staat en de motor minstens 15 mi-
nuten niet heeft gedraaid.
Motorolieniveaumeter
De motorolieniveaumeter geeft aan of
het motoroliepeil in orde is.
Bij het aanzetten van het contact wordt
eerst de onderhoudsindicator weerge-
geven en vervolgens gedurende enkele
seconden het motorolieniveau.
Olieniveau correct
Te weinig olie
Storing motorolieniveaumeter
Oliepeilstok
Als de aanduiding "OIL" knippert in
combinatie met het verklikkerlampje
service, een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display, is
het motorolieniveau te laag.
Controleer het olieniveau met de peilstok.
Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet
olie worden bijgevuld om te voorkomen
dat ernstige motorschade ontstaat.
Als de aanduiding "OIL --" knippert,
duidt dit op een storing in de mo-
torolieniveaumeter. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Raadpleeg het hoofdstuk "Controles"
voor de plaats van de peilstok en het
bijvullen van motorolie voor het motor-
type van uw auto.
2 merktekens op de peilstok:
- A = maxi; het oliepeil
mag nooit boven het
niveau A uitkomen
(kans op schade aan de
motor),
- B = mini; als het oliepeil
niet boven het niveau
B uitkomt, moet het
voor de motor van uw
auto voorgeschreven
type motorolie worden
bijgevuld via de vuldop.
36
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator geeft aan hoe-
veel kilometer u nog verwijderd bent
van de eerstvolgende onderhoudscon-
trole volgens het onderhoudsschema
van de fabrikant.
Deze afstand wordt berekend vanaf de
laatste nulstelling van de onderhouds-
intervalindicator op basis van twee pa-
rameters:
- het aantal afgelegde kilometers,
- de verstreken tijd sinds de laatste
onderhoudscontrole.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is 1000 tot 3000 km
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende 5 seconden de onderhouds-
sleutel branden. De kilometerteller geeft
de resterende kilometers tot de eerst-
volgende onderhoudscontrole aan.
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvol-
gende onderhoudscontrole bedraagt
2800 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft
het display gedurende 5 seconden het
volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het
contact verdwijnt de sleutel ; de tel-
ler geeft weer de kilometerstand en de
stand van de dagteller aan.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is minder dan 1000 km
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvol-
gende onderhoudscontrole bedraagt
900 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft
het display gedurende 5 seconden het
volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het
contact treedt de kilometerteller weer
in werking en blijft de sleutel branden
om aan te geven dat er binnenkort on-
derhoudswerkzaamheden uitgevoerd
moeten worden.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is meer dan 3000 km
Als het contact wordt aangezet, ver-
schijnt er geen onderhoudsinformatie
op het display.
i
i
37
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Op 0 zetten van de
onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator moet na elke
onderhoudsbeurt op 0 gezet worden.
Voer dit als volgt uit:
zet het contact af,
druk op de resetknop van de
dagteller en houd deze ingedrukt,
zet het contact aan; de
kilometerteller begint terug te tellen,
laat de knop los als het display
"=0"
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
De factor tijd kan worden meege-
wogen bij de nog af te leggen ki-
lometers, afhankelijk van de rijge-
woonten van de bestuurder.
De sleutel kan ook gaan branden
als het interval van twee jaar is
overschreden.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is overschreden
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende
5 seconden de sleutel knipperen om aan te
geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo
spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden.
Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgen-
de onderhoudsbeurt met 300 km overschreden.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het
contact treedt de kilometerteller weer in
werking en blijft de sleutel branden .
Opnieuw weergeven van de
onderhoudsinformatie
U kunt op elk moment de onderhouds-
informatie weergeven.
Druk op de knop voor nulstelling
van de dagteller.
De onderhoudsinformatie wordt enkele
seconden weergegeven en verdwijnt
vervolgens weer.
38
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Kilometerteller
De kilometerteller geeft de totale kilo-
meterstand van de auto aan.
De kilometerteller en dagteller worden
gedurende 30 seconden weergegeven
bij het afzetten van het contact, bij het
openen van het bestuurdersportier en
bij het vergrendelen en ontgrendelen
van de auto.
Dagteller
De dagteller geeft het aantal gereden
kilometers weer nadat de bestuurder de
teller op 0 heeft gezet.
Druk bij aangezet contact op de
knop tot de dagteller op 0 staat.
Handmatige controle
Met deze functie kunt u de staat van
de auto (waarschuwingen en de status
"Geactiveerd" of "Uitgeschakeld" van te
confi gureren functies) en de informatie
over het onderhoud controleren.
Druk bij draaiende motor kort op de
knop "CHECK/000" van het instru-
mentenpaneel om de handmatige
controle te starten.
Als er geen enkele storing wordt
gesignaleerd, verschijnt de melding
"CHECK OK" op het grote centrale
display van het instrumentenpaneel.
Als een "ernstige" storing wordt gesigna-
leerd, verschijnen alleen de desbetref-
fende waarschuwingspictogrammen op
het grote centrale display van het instru-
mentenpaneel. Laat het systeem contro-
leren door het PEUGEOT-netwerk.
Als er een "kleine" storing wordt ge-
signaleerd, verschijnen de desbetref-
fende waarschuwingspictogrammen en
vervolgens de melding "CHECK OK"
op het grote centrale display van het
instrumentenpaneel. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
39
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Dimmer dashboardverlichting
U kunt de lichtsterkte van de dashboardver-
lichting handmatig aanpassen aan het licht
van de omgeving. De dimmer van de dash-
boardverlichting kan alleen worden gebruikt
als de verlichting van de auto is ingescha-
keld, uitgezonderd de verlichting overdag.
Actief
Druk op de knop om de sterkte van
de dashboardverlichting te variëren.
Als de verlichting de zwakste stand
heeft bereikt, laat de knop dan los
en druk hem opnieuw in om de
verlichting weer feller te maken.
of
Als de verlichting de sterkste stand
heeft bereikt, laat de knop dan los
en druk hem opnieuw in om de
verlichting weer zwakker te maken.
Laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
Inactief
De dashboardverlichting kan niet wor-
den ingesteld als de verlichting van de
auto is uitgeschakeld of, bij auto's met
verlichting overdag, in de dagstand
staat.
40
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
Weergave op het display
Dit display kan de volgende informatie
weergeven:
- de tijd,
- de datum,
- de buitentemperatuur * (de tempera-
tuur knippert bij kans op gladheid),
- controle van te openen carrosserie-
delen (portieren, achterklep,...),
- informatie van de boordcomputer
(zie het einde van dit hoofdstuk).
Het display kan tijdelijk waarschuwings-
meldingen (bijv.: "Storing emissierege-
ling") of informatie (bijv.: "Achterklep
open") weergeven. Deze kunnen wor-
den gewist door op de toets "ESC" te
drukken.
MONOCHROOM DISPLAY A (ZONDER
PEUGEOT CONNECT SOUND)
Toetsen Algemeen menu
Het display kan met behulp van drie
toetsen worden bediend:
- "ESC" om de uitgevoerde handeling
af te breken,
- "MENU" om een overzicht van
de menu's of hulpmenu's weer te
geven,
- "OK" om het gewenste menu of
hulpmenu te selecteren.
Druk op de toets "MENU" om een
overzicht van de diverse menu's
in het algemene menu weer te
geven:
- confi guratie van de auto,
- opties,
- instellingen display,
- talen,
- eenheden.
Druk op de toets "OK" om het
gewenste menu te selecteren.
* Uitsluitend bij auto's met airconditioning.
!
41
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
Confi guratie van de auto
Opties
Als het menu "Opties" is geselecteerd,
kan de status van de verschillende func-
ties worden weergegeven (geactiveerd,
gedeactiveerd, storing).
Talen
Als het menu "Talen" is geselecteerd,
kan de taal van de weergave van het
display worden gewijzigd (Français, Ita-
liano, Nederlands, Portugues, Portugu-
es-Brasil, Deutsch, English, Español).
Instellingen display
Als het menu "Instellingen disp." is ge-
selecteerd, kunnen de volgende para-
meters worden ingesteld:
- jaar,
- maand,
- dag,
- uren,
- minuten,
- tijdsaanduiding in 12 of 24 uur.
Eenheden
Als het menu "Eenheden" is geselec-
teerd, kunnen de eenheden van de vol-
gende parameters worden gewijzigd:
- temperatuur (°C of °F),
- brandstofverbruik (l/100 km, mpg
of km/l).
Selecteer een parameter en druk
op de toets "OK" om de waarde te
wijzigen.
Wacht ongeveer 10 seconden tot de
gewijzigde waarde is opgeslagen
of druk op de toets "ESC" om de
uitgevoerde handeling af te breken.
Vervolgens keert het display terug naar
het vorige scherm.
Als het menu "Confi g. auto" is geselec-
teerd, kunnen de volgende functies ge-
activeerd of gedeactiveerd worden:
- het inschakelen van de ruitenwisser
achter als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld (zie het
hoofdstuk "Zicht"),
- de follow-me-home verlichting en
instapverlichting (zie het hoofdstuk
"Zicht"),
- verlichting overdag (zie het hoofdstuk
"Zicht"),
- parkeerhulp achter (zie hoofdstuk
"Rijden").
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder het multifunctionele
display uitsluitend bedienen als de
auto stilstaat.
42
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
MONOCHROOM DISPLAY A
Toetsen
Weergave op het display
Dit display kan de volgende informatie
weergeven:
- de tijd,
- de datum,
- de buitentemperatuur * (er verschijnt
een melding bij kans op gladheid),
- controle van te openen carrosserie-
delen (portieren, achterklep...),
- informatie van de autoradio (radio,
CD...),
- de boordcomputerfuncties (zie het
einde van dit hoofdstuk).
Het display kan tijdelijk waarschuwings-
meldingen (bijv.: "Storing emissierege-
ling") of informatie (bijv.: "Achterklep
open") weergeven. Deze kunnen wor-
den gewist door op de toets "ESC" te
drukken.
Algemeen menu
Druk op de toets "MENU" om het
algemene menu weer te geven en
op de toets " " of " " om door de
items op het display te scrollen:
- radio-CD,
- confi guratie van de auto,
- opties,
- instellingen display,
- talen,
- eenheden.
Druk op de toets "OK" om het
gewenste menu te selecteren.
Druk op het bedieningspaneel van de
Peugeot connect sound:
op de toets "MENU" voor toegang
tot het algemene menu ,
op de toets " " of " " om door de
items op het display te scrollen,
op de toets "MODE" om de permanent
weergegeven toepassing te wijzigen
(boordcomputer, audio...),
op de toets " " of " " om de waarde
van een instelling te wijzigen,
op de toets "OK" om te bevestigen,
of
op de toets "ESC" om de uitgevoerde
handeling af te breken.
Radio-CD
Als de Peugeot connect sound is inge-
schakeld en het menu "Radio-CD" is
geselecteerd, kunnen de functies van
de radio (RDS, REG), de CD-speler of
de CD-wisselaar (introscan, willekeurig
afspelen, herhalen van CD) worden ge-
activeerd of gedeactiveerd.
Raadpleeg voor meer informatie over de
radio/CD-speler het gedeelte Peugeot
connect sound van het hoofdstuk "Audio
en telematica".
* Uitsluitend bij auto's met airconditioning.
!
43
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder het multifunctionele
display uitsluitend bedienen als de
auto stilstaat.
Instellingen display
Als het menu "Instellingen disp." is ge-
selecteerd, kunnen de volgende para-
meters worden ingesteld:
- jaar,
- maand,
- dag,
- uren,
- minuten,
- tijdsaanduiding in 12 of 24 uur.
Talen
Als het menu "Talen" is geselecteerd,
kan de taal van de weergave van het
display worden gewijzigd (Français, Ita-
liano, Nederlands, Portugues, Portugues-
Brasil, Deutsch, English, Español).
Eenheden
Als het menu "Eenheden" is geselec-
teerd, kunnen de eenheden van de vol-
gende parameters worden gewijzigd:
- temperatuur (°C of °F),
- brandstofverbruik (l/100 km, mpg of
km/l).
Selecteer een parameter en druk op
de toets " " of " " om de waarde
te wijzigen.
Druk op de toets " " of " " om de
vorige of volgende parameter te
selecteren.
Druk op de toets "OK" om de
gewijzigde waarde op te slaan en
terug te keren naar het vorige scherm
of druk op de toets "ESC" om de
uitgevoerde handeling af te breken.
Confi guratie van de auto
Opties
Als het menu "Opties" is geselecteerd,
kan de status van de verschillende func-
ties worden weergegeven (geactiveerd,
gedeactiveerd, storing).
Als het menu "Confi g. auto" is geselec-
teerd, kunnen de volgende functies ge-
activeerd of gedeactiveerd worden:
- het inschakelen van de ruitenwisser
achter als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld (zie het
hoofdstuk "Zicht"),
- de follow-me-home verlichting en
instapverlichting (zie het hoofdstuk
"Zicht"),
- verlichting overdag (zie het hoofdstuk
"Zicht"),
- parkeerhulp achter (zie hoofdstuk
"Rijden").
44
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
MONOCHROOM DISPLAY C
Algemeen menu
Weergave op het display
Dit display kan de volgende informatie
weergeven:
- de tijd,
- de datum,
- de buitentemperatuur * (de tempera-
tuur knippert bij kans op gladheid),
- controle van te openen carrosserie-
delen (portieren, achterklep...),
- audiofuncties (radio, CD...),
- informatie van de boordcomputer
(zie het einde van dit hoofdstuk).
Het display kan tijdelijk waarschuwings-
meldingen (bijv.: "Storing emissierege-
ling") of informatie (bijv.: "Automatische
verlichting actief") weergeven. Deze
kunnen worden gewist door op de toets
"ESC" te drukken.
Menu "Audiofuncties"
Toetsen
Druk op het bedieningspaneel van de
Peugeot connect sound:
op de toets "MENU" voor toegang
tot het algemene menu ,
op de toets " " of " " om door de
items op het display te scrollen,
op de toets "MODE" om de permanent
weergegeven toepassing te wijzigen
(boordcomputer, audio...),
op de toets " " of " " om de waarde
van een instelling te wijzigen,
op de toets "OK" om te bevestigen,
of
op de toets "ESC" om de uitgevoerde
handeling af te breken.
Druk op de toets "MENU" om het
algemene menu weer te geven:
- audiofuncties,
- diagnose auto,
- persoonlijke instellingen - con guratie,
- telefoon (handsfree set).
Druk op de toets « » of « » om
het gewenste menu te selecteren en
bevestig door op de toets "OK" te
drukken.
* Uitsluitend bij auto's met airconditioning.
Als de Peugeot connect sound is inge-
schakeld en dit menu is geselecteerd,
kunnen de functies van de radio (RDS,
REG, RadioText), de CD-speler of de
CD-wisselaar (introscan, willekeurig af-
spelen, herhalen van CD) worden geac-
tiveerd of gedeactiveerd.
Raadpleeg voor meer informatie over
de audiofuncties het gedeelte Peuge-
ot Connect Sound van het hoofdstuk
"Audio en telematica".
45
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
Menu "Diagnose auto"
Druk op de toets "MENU" om het
algemene menu weer te geven.
Druk op de pijlen en vervolgens
op de toets "OK" om het menu
"Diagnose auto" te selecteren.
Selecteer in het menu "Diagnose
auto" de volgende functie:
Logboek waarschuwingsmeldingen
Deze functie herhaalt de actieve waar-
schuwingsmeldingen door ze achter-
eenvolgens op het multifunctionele
display te laten verschijnen.
Via dit menu kunt u verschillende in-
formatie met betrekking tot de auto
raadplegen, zoals het logboek waar-
schuwingsmeldingen.
Parameters van de auto instellen
Via dit menu kunnen verschillende sy-
stemen van de auto geactiveerd of uit-
geschakeld worden:
- het inschakelen van de ruitenwisser
achter als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld (zie het
hoofdstuk "Zicht"),
- follow-me-home verlichting en
instapverlichting (zie het hoofdstuk
"Zicht"),
- sfeerverlichting (zie het hoofdstuk
"Zicht"),
- verlichting overdag (zie het hoofdstuk
"Zicht"),
- parkeerhulp achter (zie hoofdstuk
"Rijden").
Menu "Persoonlijke
instellingen -
configuratie"
Als dit menu is geselecteerd, kunnen
de volgende functies worden geselec-
teerd:
- parameters van de auto,
- confi guratie van het display,
- taalkeuze.
!
46
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder het multifunctionele
display uitsluitend bedienen als de
auto stilstaat.
Menu "Telefoon"
Confi guratie display
Als dit menu is geselecteerd, kunnen de
volgende parameters worden geselec-
teerd:
- instellen lichtsterkte-video,
- instellen datum en tijd,
- kiezen van eenheden.
Taalkeuze
Als dit menu is geselecteerd, kan de taal
van de weergave van het display wor-
den gewijzigd (Deutsch, English, Espa-
ñol, Français, Italiano, Nederlands, Por-
tugues, Portugues-Brasil, Türkçe ** ).
Voorbeeld: instellen van de tijdsduur
van de follow me home-verlichting
Druk op de toets " " of " "
en vervolgens op "OK" om het
gewenste menu te selecteren.
Druk op de toets " " of " " en
vervolgens op "OK" om het item
"Follow me home" te selecteren.
Druk op de toets " " of " " om de
gewenste waarde in te stellen (15,
30 of 60 seconden) en druk op de
toets "OK" om te bevestigen.
Druk op de toets " " of " " en
vervolgens op "OK" om "OK" te
selecteren en bevestigen of op de
toets "ESC" om de uitgevoerde
handeling af te breken.
Als de Peugeot Connect Sound is inge-
schakeld en dit menu is geselecteerd,
kunt u uw Bluetooth handsfree set con-
gureren (koppelen), de verschillende
indexen van de telefoon raadplegen
(lijst gesprekken, diensten, ...) en uw
gesprekken beheren (opnemen, ophan-
gen, wisselgesprek, discretiefunctie...).
Raadpleeg voor meer informatie over
de telefoonfunctie het gedeelte Peugeot
connect sound in het hoofdstuk "Audio
en telematica".
** Volgens land van bestemming.
i
47
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
Raadpleeg de paragraaf "Toegang
tot het wegklapbare display" voor
meer informatie over het openen,
sluiten en afstellen van het weg-
klapbare display.
Weergave op het display
Zodra het display is uitgeklapt, geeft het
automatisch en direct de volgende in-
formatie weer:
- de tijd,
- de datum,
- de hoogte,
- de buitentemperatuur (bij kans op
gladheid knippert de weergegeven
temperatuur),
- controle van te openen carrosserie-
delen,
- waarschuwingsmeldingen en mel-
dingen over de status van de func-
ties van de auto, die tijdelijk worden
weergegeven,
- de audiofuncties,
- de informatie van de boordcomputer,
- de informatie van het navigatiesy-
steem.
Om met het bedieningspaneel van de
Peugeot Connect Nav één van de func-
ties te selecteren:
druk op de toets "RADIO" , "MUSIC" ,
"NAV" , "TRAFFIC" , "SETUP" of
"PHONE" om toegang te krijgen tot het
desbetreffende menu,
draai aan de draaiknop om een item
te selecteren,
druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen,
of
druk op de toets "ESC" om de
uitgevoerde handeling af te breken
en terug te keren naar het vorige
scherm.
WEGKLAPBAAR KLEURENDISPLAY
16X9 (MET PEUGEOT CONNECT NAV)
Bediening
Raadpleeg voor meer informatie over
deze functies het hoofdstuk "Audio en
telematica" of het specifi eke boekje dat
u bij de boorddocumentatie hebt ont-
vangen.
!
48
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
Druk op de toets "SETUP" om naar
het menu "SETUP" te gaan. Dit
menu biedt toegang tot de volgende
functies:
- "Taal",
- "Datum en tijd",
- "Weergave",
- "Parameters auto",
- "Eenheden",
- "Parameters systeem".
Talen
Via dit menu kunt u de taal van het dis-
play instellen: Deutsch, English, Espa-
ñol, Français, Italiano, Nederlands, Pol-
ski, Portugues, Türkçe * .
Datum en tijd
Via dit menu kunt u de datum en tijd,
het formaat van de datum en het for-
maat van de tijd instellen (zie hoofdstuk
"Audio en telematica" of het specifi eke
boekje dat u bij de boorddocumentatie
hebt ontvangen).
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder het multifunctionele
display uitsluitend bedienen als de
auto stilstaat.
Parameters systeem
Via dit menu kunt u de fabrieksinstel-
lingen herstellen, de versie van de soft-
ware weergeven en doorlopende tekst
activeren.
Parameters auto
Via dit menu kunt u verschillende func-
ties ten behoeve van het rijden en het
comfort in- of uitschakelen:
- het inschakelen van de ruitenwisser
achter als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld (zie hoofdstuk
"Zicht"),
- follow me home- en instapverlich-
ting (zie hoofdstuk "Zicht"),
- sfeerverlichting (zie hoofdstuk "Zicht"),
- verlichting overdag (zie hoofdstuk
"Zicht"),
-
bochtverlichting (zie hoofdstuk "Zicht"),
- parkeerhulp achter (zie hoofdstuk
"Rijden").
Weergave
Via dit menu kunt u de helderheid van
het display, de kleuren van het display
en de kleur van de kaart instellen (dag/
nacht of automatisch).
Eenheden
Via dit menu kunt u de eenheden kie-
zen: temperatuur (°C of °F) en verbruik
(km/l, l/100 of mpg).
Menu "SETUP"
* Volgens land van bestemming.
i
49
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
WEGKLAPBAAR HD-
KLEURENDISPLAY 16X9 (MET
PEUGEOT CONNECT 3D NAV)
Weergave op het display
Als het display is uitgeklapt, geeft het
automatisch en direct de volgende in-
formatie weer:
- de tijd,
- de datum,
- de hoogte,
- de buitentemperatuur (bij kans op
gladheid knippert de weergegeven
temperatuur),
- de audiofuncties,
- de parkeerhulp,
- de informatie van de telefoon en de
indexen,
- de informatie van het navigatiesy-
steem.
Om met het bedieningspaneel van de
Peugeot Connect 3D Nav één van de
functies te selecteren:
druk op de toets "RADIO" , "MEDIA" ,
"NAV" , "TRAFFIC" , "ADDR BOOK"
of "SETUP" om toegang te krijgen tot
het desbetreffende menu,
draai aan de draaiknop om een item
te selecteren,
druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen,
of
druk op de toets "ESC" om de
uitgevoerde handeling af te breken
en terug te keren naar het vorige
scherm.
Raadpleeg de paragraaf "Toegang
tot het wegklapbare display" voor
meer informatie over het openen,
sluiten en afstellen van het weg-
klapbare display.
Raadpleeg voor meer informatie over
deze functies het gedeelte Peugeot
Connect 3D Nav van het hoofdstuk
"Audio en telematica".
Bediening
!
50
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
* Volgens land van bestemming.
Menu "SETUP"
Talen en spraakfuncties
Via dit menu kunt u:
- de taal van het display instellen
(Deutsch, English, Español, Fran-
çais, Italiano, Nederlands, Pol-
ski, Portugues, Portugues-Brasil,
Türkçe * ),
- de parameters van de spraakherkenning
selecteren (inschakelen/uitschakelen,
adviezen voor het gebruik, herkennen
van de eigen stem, ...),
- het volume van de gesproken com-
mando's instellen.
Datum en tijd
Via dit menu kunt u de datum en tijd,
het formaat van de datum en het for-
maat van de tijd instellen (zie het ge-
deelte Peugeot Connect 3D Nav van
het hoofdstuk "Audio en telematica").
Weergave
Via dit menu kunt u de helderheid van
het display, de kleuren van het display
en de kleur van de kaart instellen (dag/
nacht of automatisch).
Eenheden
Via dit menu kunt u de eenheden voor
de temperatuur (°C of °F) en de afstand
(km of mijl) kiezen.
Parameters systeem
Via dit menu kunt u de fabrieksinstel-
lingen herstellen, de versie van de soft-
ware weergeven en doorlopende tekst
activeren.
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder het multifunctionele
display uitsluitend bedienen als de
auto stilstaat.
Druk op de toets "SETUP" om naar
het menu "SETUP" te gaan. Dit
menu biedt toegang tot de volgende
functies:
- "Taal en spraakfuncties",
- "Datum en tijd",
- "Weergave",
- "Eenheden",
- "Systeemparameters".
i
i
51
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
Dit display wordt automatisch uit- en in-
geklapt.
Het is echter ook mogelijk om het dis-
play uit te klappen, in te klappen of af te
stellen met de volgende knoppen:
- uitklappen of inklappen met de knop A ,
- afstellen van de hoek met de knop B .
Het display is ook voorzien van een be-
veiliging tegen beknellen.
Uitklappen van het display
Druk als het display is ingeklapt op
de knop A om het uit te klappen.
Het display klapt automatisch uit bij het
aanzetten van het contact, het inscha-
kelen van het audio- en telematicasy-
steem, een uitgaand telefoongesprek,
het geven van een gesproken com-
mando en het ontvangen van een waar-
schuwingsmelding die gekoppeld is aan
het pictogram STOP.
Inklappen van het display
Druk als het display is uitgeklapt op
de knop A om het in te klappen.
Als het audio- en telematicasysteem is
uitgeschakeld, wordt het display onge-
veer drie seconden na het afzetten van
het contact automatisch ingeklapt.
Wanneer u wenst dat het display
automatisch wordt uit- of ingeklapt
als het audio- en telematicasysteem
wordt in- of uitgeschakeld, mag het
display niet worden ingeklapt gedu-
rende de werking van het audio- en
telematicasysteem.
Als het display is uitgeklapt, kunt u het
op verschillende manieren nauwkeurig
afstellen:
druk op het besbetreffende gedeelte
van de knop B om het display
naar u toe of richting de voorruit te
bewegen,
of
beweeg het display voorzichtig met
de hand in de gewenste richting.
Afstellen van het display
Beveiliging tegen beknellen
Als het display bij het uitklappen of in-
klappen op een obstakel stuit, stopt het
display onmiddellijk met bewegen en
beweegt het vervolgens enkele millime-
ters terug.
Druk na het verwijderen van het obsta-
kel nogmaals op de knop om het dis-
play uit of in te klappen.
Opslaan van de stand van het
display
In het systeem zijn vier voorkeursstan-
den voor het display opgeslagen.
Als het scherm wordt ingeklapt, slaat
het systeem de laatste stand van het
scherm op.
Als het display weer wordt uitgeklapt,
kiest het systeem de voorkeursstand
die het dichtst bij de opgeslagen stand
van het display komt.
Wanneer u het display laat inklap-
pen terwijl het audio- en telemati-
casysteem is ingeschakeld, zal het
display automatisch weer uitklappen
bij een uitgaand telefoongesprek,
het geven van een gesproken com-
mando of het ontvangen van een
waarschuwingsmelding die gekop-
peld is aan het pictogram STOP.
Toegang tot het wegklapbare
display
52
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
BOORDCOMPUTER
Druk herhaaldelijk op de toets op
het uiteinde van de ruitenwisser-
schakelaar om de verschillende
informatie van de boordcomputer
weer te geven.
De boordcomputer kan de volgende in-
formatie weergeven:
De boordcomputer geeft tijdens het rij-
den verschillende informatie (actiera-
dius, brandstofverbruik...).
Druk langer dan 2 seconden op de
toets om de afgelegde afstand, het
gemiddelde brandstofverbruik en de
gemiddelde snelheid op 0 te zetten.
Monochroom display A
Op 0 stellen
Weergave van de informatie
- actieradius,
- momenteel brandstofverbruik,
- afgelegde afstand,
- gemiddeld brandstofverbruik,
- gemiddelde snelheid.
Druk nogmaals op de toets om terug
te keren naar de oorspronkelijke
weergave.
!
i
i
54
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
Traject op 0 zetten
Met monochroom display C of groot
display op het instrumentenpaneel
Druk de toets langer dan 2 seconden
in zodra het gewenste traject wordt
aangegeven.
Met groot display 16x9 Peugeot Connect
3D Nav op het instrumentenpaneel
Enkele definities...
Als de actieradius minder dan 30 km
bedraagt, verschijnen streepjes op het
display. Na het tanken van minimaal
5 liter brandstof wordt de actieradius
opnieuw berekend en weergegeven als
deze meer dan 100 km bedraagt.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
als tijdens het rijden de streepjes
continu worden weergegeven.
Deze functie wordt alleen weerge-
geven bij snelheden vanaf 30 km/h.
Deze waarde kan variëren door
een gewijzigde rijstijl of het rijden
op een helling, waardoor het mo-
mentele brandstofverbruik aan-
zienlijk kan wijzigen.
Actieradius
(km of miles)
De actieradius geeft aan
hoeveel kilometer u nog met
de resterende hoeveelheid brandstof
kunt rijden, berekend op basis van het
gemiddelde verbruik over de laatste af-
gelegde kilometers.
Momenteel verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Dit is het gemiddelde brand-
stofverbruik over de laatste se-
conden.
Gemiddeld verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Dit is het gemiddelde ver-
bruik sinds de laatste nul-
stelling van de boordcom-
puter.
Afgelegde afstand
(km of miles)
Deze afstand wordt bere-
kend sinds de laatste nulstel-
ling van de boordcomputer.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Dit is de gemiddelde snelheid
sinds de laatste nulstelling van
de boordcomputer (contact aan).
Nog af te leggen afstand
(km of miles)
Dit is de nog af te leggen af-
stand tot de eindbestemming.
Deze afstand wordt op elk moment tij-
dens het navigeren berekend of wordt
ingevoerd door de gebruiker.
Bij het ontbreken van de afstand verschij-
nen er streepjes in plaats van cijfers.
Druk langer dan 2 seconden op de
toets
"OK" van het bedieningspaneel
van de Peugeot Connect 3D Nav
als het gewenste traject wordt
weergegeven.
De trajecten " 1" en " 2" zijn onafhanke-
lijk en hebben dezelfde eigenschappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt wor-
den voor een dagelijks verbruik en traject
"2" voor een maandelijks verbruik.
i
53
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
- de momentele informatie:
actieradius,
momenteel
brandstofverbruik,
nog af te leggen
afstand.
Monochroom display C
Weergave van de informatie
Met monochroom display C of groot
display op het instrumentenpaneel
Groot display 16x9 Peugeot Connect
3D Nav op het instrumentenpaneel
- traject "1" met:
afgelegde afstand,
gemiddeld
brandstofverbruik,
gemiddelde snelheid,
voor het eerste traject.
- traject "2" met:
afgelegde afstand,
gemiddeld
brandstofverbruik,
gemiddelde snelheid,
voor het tweede
traject.
BOORDCOMPUTER
De boordcomputer geeft tijdens het rij-
den verschillende informatie (actiera-
dius, brandstofverbruik, ...).
Groot display op het instrumentenpaneel
Afhankelijk van de uitrusting van uw
auto verschijnt de informatie van de
boordcomputer op het multifunctio-
nele display, of op het grote display
op het instrumentenpaneel.
Als u nogmaals op de toets drukt,
wordt er niets op het display
weergegeven.
Druk nogmaals op de toets om terug
te keren naar de standaardweergave.
Druk op de knop op het uiteinde van
de ruitenwisserschakelaar om
achtereenvolgend de verschillende
standen van de boordcomputer
weer te geven.
M et groot display 16x9 Peugeot Connect
3D Nav op het instrumentenpaneel
Druk op de pijltjestoetsen omhoog en
omlaag van het bedieningspaneel van
de Peugeot Connect 3D Nav om ach-
tereenvolgend de verschillende standen
van de boordcomputer weer te geven.
!
i
i
54
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
Traject op 0 zetten
Met monochroom display C of groot
display op het instrumentenpaneel
Druk de toets langer dan 2 seconden
in zodra het gewenste traject wordt
aangegeven.
Met groot display 16x9 Peugeot Connect
3D Nav op het instrumentenpaneel
Enkele definities...
Als de actieradius minder dan 30 km
bedraagt, verschijnen streepjes op het
display. Na het tanken van minimaal
5 liter brandstof wordt de actieradius
opnieuw berekend en weergegeven als
deze meer dan 100 km bedraagt.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
als tijdens het rijden de streepjes
continu worden weergegeven.
Deze functie wordt alleen weerge-
geven bij snelheden vanaf 30 km/h.
Deze waarde kan variëren door
een gewijzigde rijstijl of het rijden
op een helling, waardoor het mo-
mentele brandstofverbruik aan-
zienlijk kan wijzigen.
Actieradius
(km of miles)
De actieradius geeft aan
hoeveel kilometer u nog met
de resterende hoeveelheid brandstof
kunt rijden, berekend op basis van het
gemiddelde verbruik over de laatste af-
gelegde kilometers.
Momenteel verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Dit is het gemiddelde brand-
stofverbruik over de laatste se-
conden.
Gemiddeld verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Dit is het gemiddelde ver-
bruik sinds de laatste nul-
stelling van de boordcom-
puter.
Afgelegde afstand
(km of miles)
Deze afstand wordt bere-
kend sinds de laatste nulstel-
ling van de boordcomputer.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Dit is de gemiddelde snelheid
sinds de laatste nulstelling van
de boordcomputer (contact aan).
Nog af te leggen afstand
(km of miles)
Dit is de nog af te leggen af-
stand tot de eindbestemming.
Deze afstand wordt op elk moment tij-
dens het navigeren berekend of wordt
ingevoerd door de gebruiker.
Bij het ontbreken van de afstand verschij-
nen er streepjes in plaats van cijfers.
Druk langer dan 2 seconden op de
toets
"OK" van het bedieningspaneel
van de Peugeot Connect 3D Nav
als het gewenste traject wordt
weergegeven.
De trajecten " 1" en " 2" zijn onafhanke-
lijk en hebben dezelfde eigenschappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt wor-
den voor een dagelijks verbruik en traject
"2" voor een maandelijks verbruik.
55
COMFORT
VENTILATIE
Luchtgeleiding
De lucht kan afhankelijk van de instel-
lingen van de bestuurder via verschil-
lende circuits worden toegevoerd:
- rechtstreekse toevoer naar het inte-
rieur (toevoer van buitenlucht),
- toevoer via het verwarmingscircuit,
- toevoer via het circuit van de aircon-
ditioning.
Stel de temperatuurregeling in: de lucht
van de verschillende circuits wordt ge-
mengd om het gewenste comfortniveau
te bereiken.
Stel de luchtverdeling in: de lucht wordt
via de gewenste uitstroomopeningen
over het interieur verdeeld.
Stel de luchtopbrengst in: de aanjagers-
nelheid wordt verhoogd of verlaagd.
Luchttoevoer
De lucht in het interieur wordt gefi lterd
en wordt van buitenaf toegevoerd via
het luchtrooster onder de voorruit, of in
het interieur gerecirculeerd.
Bedieningspaneel
Het systeem wordt bediend via het be-
dieningspaneel A van de middenconso-
le. Volgens uitvoering zijn de volgende
functies aanwezig:
- temperatuurregeling,
- luchtopbrengstregeling,
- regeling luchtverdeling,
- ontdooien en ontwasemen,
- handbediende of automatische air-
conditioning.
Luchtverdeling
1. Uitstroomopeningen voor het ont-
dooien of ontwasemen van de voor-
ruit.
2. Uitstroomopeningen voor het ont-
dooien of ontwasemen van de zijrui-
ten.
3. Afsluitbare en verstelbare zijventila-
tieroosters.
4. Afsluitbare en verstelbare middelste
ventilatieroosters.
5. Uitstroomopeningen beenruimte voor-
passagiers.
6. Afsluitbare en verstelbare ventilatie-
roosters voor de achterpassagiers.
7. Uitstroomopeningen beenruimte ach-
terpassagiers.
i
i
56
COMFORT
Als de auto lange tijd in de zon
heeft gestaan en de temperatuur in
het interieur hoog is opgelopen, zet
dan de ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnel-
heid voldoende hoog is ingesteld,
zodat de lucht in het interieur goed
ververst wordt.
Het airconditioningssysteem is
chloorvrij en is niet schadelijk voor
de ozonlaag.
Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditio-
ning de volgende gebruiksadviezen in acht:
Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het
interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende
luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen alsmede
de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven.
Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze
sensor dient voor de regeling van de airconditioning.
Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot
tien minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden.
Controleer regelmatig de staat van het interieurfi lter en laat de
lterelementen periodiek vervangen (zie het hoofdstuk "Controles").
Wij raden u een gecombineerd interieurfi lter aan. Dankzij het toegevoegde
speciale actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de
inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties,
stank en vetaanslag).
Laat de airconditioning regelmatig controleren zoals voorgeschreven in
het onderhoudsboekje, om het systeem in perfecte staat te houden.
Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een
steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk
worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor.
Condensvorming in de airconditio-
ning kan ertoe leiden dat er zich
een klein plasje water onder de
auto vormt. Dit is een normaal ver-
schijnsel.
i
57
COMFORT
2. Luchtopbrengstregeling
Draai de knop in één van
de vijf standen om de ge-
wenste luchtopbrengst te
verkrijgen.
Voorruit, zijruiten en beenruimte.
Beenruimte.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Draai de knop van blauw
(koel) naar rood (warm) om
de temperatuur naar be-
hoefte in te stellen.
Voorruit en zijruiten.
1. Temperatuurregeling
De luchtstroom kan worden
gevarieerd door de knop in
een middenstand te zetten.
De verwarming/ventilatie en aircondi-
tioning werken uitsluitend bij draaiende
motor.
4. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
De toevoer van buitenlucht voorkomt
het beslaan van de voorruit en zijruiten.
De recirculatiestand dient om de lucht-
toevoer af te sluiten bij stank en stof-
overlast.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer
van buitenlucht weer in om te voorko-
men dat de luchtkwaliteit in het interieur
achteruitgaat en de ruiten beslaan.
Wanneer de knop van de lucht-
opbrengstregeling in de stand
0 staat (uitschakeling van het
systeem), wordt het thermische
comfort niet meer geregeld. Er
blijft door de rijwind echter nog
wel een kleine luchtstroom ge-
handhaafd.
3. Luchtverdeling
Druk op deze toets om de
lucht in het interieur te la-
ten recirculeren. Het lampje
brandt om aan te geven dat
de luchtrecirculatie is inge-
schakeld.
Druk nogmaals op de toets om de
toevoer van buitenlucht weer in te
schakelen. Het lampje gaat uit.
VERWARMING / VENTILATIE
HANDBEDIENDE
AIRCONDITIONING
58
COMFORT
5. Airconditioning aan/uit
De airconditioning kan tijdens
alle seizoenen effectief ge-
bruikt worden, mits de ruiten
zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
- de temperatuur in het interieur 's zo-
mers te verlagen,
- in de winter bij temperaturen boven
3°C beslagen ruiten snel te ontwa-
semen.
Uit
Druk nogmaals op de toets "A/C" . Het
groene lampje van de toets gaat uit.
Aan
Druk op de toets "A/C" . Het groene
lampje van de toets gaat branden.
De airconditioning werkt niet als
de aanjagerknop 2 in de stand "0"
staat.
ONTWASEMEN - ONTDOOIEN
VOORRUIT EN ZIJRUITEN
Deze opdruk op het bedie-
ningspaneel geeft aan in wel-
ke stand de knoppen moeten
staan om de voorruit en de zij-
ruiten snel te ontwasemen of
te ontdooien.
Met verwarmings-/
ventilatiesysteem
Zet de knoppen van de luchttem-
peratuur en de aanjagersnelheid in
de met de desbetreffende opdruk
weergegeven stand.
Zet de knop van de luchttoevoer in
de stand "Toevoer van buitenlucht"
(lampje van de knop gedoofd).
Zet de knop van de luchtverdeling in
de stand "Voorruit".
Met handbediende
airconditioning
Zet de knoppen van de luchttem-
peratuur en de aanjagersnelheid in
de met de desbetreffende opdruk
weergegeven stand.
Zet de knop van de luchttoevoer in
de stand "Toevoer van buitenlucht"
(controlelampje op de knop gedoofd).
Zet de knop van de luchtverdeling in
de stand "Voorruit".
Schakel de airconditioning in door
de toets "A/C" in te drukken; het
desbetreffende groene controle-
lampje gaat branden.
58
COMFORT
5. Airconditioning aan/uit
De airconditioning kan tijdens
alle seizoenen effectief ge-
bruikt worden, mits de ruiten
zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
- de temperatuur in het interieur 's zo-
mers te verlagen,
- in de winter bij temperaturen boven
3°C beslagen ruiten snel te ontwa-
semen.
Uit
Druk nogmaals op de toets "A/C" . Het
groene lampje van de toets gaat uit.
Aan
Druk op de toets "A/C" . Het groene
lampje van de toets gaat branden.
De airconditioning werkt niet als
de aanjagerknop 2 in de stand "0"
staat.
ONTWASEMEN - ONTDOOIEN
VOORRUIT EN ZIJRUITEN
Deze opdruk op het bedie-
ningspaneel geeft aan in wel-
ke stand de knoppen moeten
staan om de voorruit en de zij-
ruiten snel te ontwasemen of
te ontdooien.
Met verwarmings-/
ventilatiesysteem
Zet de knoppen van de luchttem-
peratuur en de aanjagersnelheid in
de met de desbetreffende opdruk
weergegeven stand.
Zet de knop van de luchttoevoer in
de stand "Toevoer van buitenlucht"
(lampje van de knop gedoofd).
Zet de knop van de luchtverdeling in
de stand "Voorruit".
Met handbediende
airconditioning
Zet de knoppen van de luchttem-
peratuur en de aanjagersnelheid in
de met de desbetreffende opdruk
weergegeven stand.
Zet de knop van de luchttoevoer in
de stand "Toevoer van buitenlucht"
(controlelampje op de knop gedoofd).
Zet de knop van de luchtverdeling in
de stand "Voorruit".
Schakel de airconditioning in door
de toets "A/C" in te drukken; het
desbetreffende groene controle-
lampje gaat branden.
i
59
COMFORT
De achterruitverwarming kan
worden ingeschakeld met de
toets op het bedieningspaneel
van de verwarming of aircondi-
tioning.
ONTWASEMING - ONTDOOIING
ACHTERRUIT
Schakel, zodra de omstandighe-
den het toelaten, de achterruit-
en buitenspiegelverwarming uit
omdat een geringer stroomver-
bruik leidt tot een verlaging van
het brandstofverbruik.
Als de motor wordt afgezet voordat
de achterruitverwarming automatisch
wordt uitgeschakeld, wordt de achter-
ruitverwarming weer ingeschakeld
als de motor weer wordt gestart.
Aan
De ontwaseming - verwarming van de
achterruit werkt uitsluitend bij draaiende
motor.
Druk op deze toets om de achterruit
en de buitenspiegels (afhankelijk
van de uitvoering) te ontwasemen.
Het controlelampje van de toets
gaat branden.
uit
De achterruitverwarming wordt automa-
tisch uitgeschakeld om onnodig stroom-
verbruik te voorkomen.
U kunt de achterruitverwarming ook
eerder uitschakelen door nogmaals
op de toets te drukken. Het contro-
lelampje van de toets gaat uit.
i i
60
COMFORT
Om bij koude motor de toevoer van
koude lucht te beperken, wordt de
aanjagerregeling geleidelijk op het
optimale niveau gebracht.
Bij koud weer wordt de warme
lucht uitsluitend naar de voorruit,
de zijruiten en de beenruimte van
de passagiers verdeeld.
Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor het gewenste
comfort de ingestelde waarde te
wijzigen. Het systeem compen-
seert automatisch en zo snel mo-
gelijk het temperatuurverschil.
De airconditioning werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
De bestuurder en de voorpas-
sagier kunnen de temperatuur
afzonderlijk naar wens instel-
len.
Draai de knop 2 of 3 naar links of
naar rechts om deze waarde te ver-
lagen of te verhogen.
Voor een optimaal comfort wordt de
waarde 21 aanbevolen. Niettemin is af-
hankelijk van uw wensen een afstelling
tussen 18 en 24 gebruikelijk.
Voor een optimaal comfort is het raad-
zaam dat het verschil in instelling links
en rechts niet meer dan 3 bedraagt.
4. Automatisch programma "zicht"
In sommige gevallen kan het
programma "comfort" niet
toereikend blijken om de rui-
ten condens- en ijsvrij te hou-
den (vocht, veel inzittenden,
vorst...).
Automatische werking
Druk op de toets "AUTO" .
Het lampje van de toets
gaat branden.
2. Regeling bestuurderszijde
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
MET GESCHEIDEN REGELING
Het is raadzaam deze stand te gebrui-
ken: het systeem regelt de temperatuur,
de luchtopbrengst, de luchtverdeling
naar de luchtroosters en de luchtrecir-
culatie automatisch en optimaal aan de
hand van de door u ingestelde waarde.
Het systeem kan tijdens alle seizoenen
effectief gebruikt worden, mits de ruiten
zijn gesloten.
De op het display weergegeven waarde
heeft betrekking op een bepaald
comfortniveau en niet op de werkelijke
temperatuur in graden Celsius of
Fahrenheit.
Druk nogmaals op de toets "zicht"
of op de toets "AUTO" om dit pro-
gramma af te sluiten. Het lampje van
de toets "zicht" gaat uit en dat van
de toets "AUTO" gaat branden.
1. Automatisch programma "comfort"
3. Regeling passagierszijde
Kies in dat geval het automatische
programma "zicht".
Het systeem regelt automatisch de
airconditioning, de luchtopbrengst, de
luchttoevoer en de luchtverdeling naar
de luchtroosters voor een optimale ont-
waseming van de voorruit en zijruiten.
!
i
61
COMFORT
Handmatig verstellen
Al naar gelang uw wensen kunt u de au-
tomatische bediening van het systeem
handmatig aanpassen. De overige func-
ties worden automatisch geregeld.
Druk op de toets "AUTO" om het
systeem weer volledig automatisch
te laten functioneren.
Druk op deze toets om de
airconditioning uit te scha-
kelen.
6. Regeling luchtverdeling
Druk op één of meer toet-
sen om de luchtstroom te
verdelen naar:
7. Regeling luchtopbrengst
Draai deze knop naar links
om de luchtopbrengst te
verminderen of naar rechts
om deze te verhogen.
8. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
Uitschakelen van het systeem
Draai de knop van de luchtopbrengst
naar links tot alle lampjes uitgaan.
Alle functies van de airconditioning en
het ventilatiesysteem worden dan uitge-
schakeld.
De temperatuur wordt dan niet meer
geregeld, maar er blijft een kleine lucht-
stroom gehandhaafd.
Draai de knop van de luchtop-
brengst naar rechts of druk op de
toets "AUTO" om het systeem weer
met de laatst ingestelde waarden in
te schakelen.
Druk op deze toets om de
lucht in het interieur te la-
ten recirculeren. Het lampje
van de toets gaat branden.
5. Airconditioning aan/uit
Vermijd het te lang rijden met inge-
schakelde luchtrecirculatie of een
uitgeschakeld systeem om te voor-
komen dat de ruiten beslaan of de
luchtkwaliteit vermindert.
- de voorruit en de zijruiten (ontwase-
men of ontdooien),
- de voorruit, de zijruiten en de venti-
latieroosters,
- de voorruit, de zijruiten, de ventila-
tieroosters en de beenruimte van de
passagiers,
- de ventilatieroosters en de been-
ruimte van de passagiers,
- de ventilatieroosters,
- de beenruimte van de passagiers,
- de voorruit, de zijruiten en de been-
ruimte van de passagiers.
De lampjes van de luchtopbrengst, tus-
sen de twee propellers, gaan afhanke-
lijk van de ingestelde waarde geleidelijk
branden.
Druk de toets, zodra de luchtrecircula-
tie niet meer nodig is, nogmaals in om
de toevoer van buitenlucht te hervatten
en het beslaan van de ruiten te voorko-
men. Het lampje van de toets gaat uit.
Om het interieur maximaal te ver-
koelen of te verwarmen is het mo-
gelijk de minimale waarde 14 of de
maximale waarde 28 te overschrij-
den.
Draai de knop 2 of 3 naar links
totdat "LO" verschijnt of naar
rechts totdat "HI" verschijnt.
9. Centrale regeling/gescheiden
regeling
Druk op deze toets om de
instellingen van de passa-
gierszijde af te stemmen op
die van de bestuurderszij-
de (centrale regeling). Het
lampje van de toets gaat
branden.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer
van buitenlucht bij stank en stofoverlast
af te sluiten.
Als de airconditioning wordt uitgescha-
keld, wordt het thermische comfort niet
meer geregeld (vocht, beslagen ruiten).
Druk de toets nogmaals in zodra
dit mogelijk is om de automatische
werking van de airconditioning te
hervatten. Het lampje van de toets
"A/C" gaat branden .
62
COMFORT
VOORSTOELEN
De zitting, de rugleuning en de hoofd-
steun zijn verstelbaar voor een optimale
zitpositie.
Verstelling in lengterichting
Til de beugel op en schuif de stoel in
de gewenste stand.
Hoogteverstelling bestuurders- en
passagiersstoel
Trek de hendel omhoog of duw deze
omlaag tot de gewenste stand be-
reikt is.
Rugleuningverstelling
Duw de handgreep naar achteren.
Handmatig verstellen
i
63
COMFORT
VOORSTOELEN
De zitting, de rugleuning en de hoofd-
steun zijn verstelbaar voor een optimale
zitpositie.
Verstellen in lengterichting
Duw de schakelaar naar voren of
naar achteren om de gewenste
stand te verkrijgen.
Hoogte- en hoekverstelling van de
zitting
Duw de achterzijde van de schake-
laar omhoog of omlaag om de ge-
wenste hoogte te verkrijgen.
Duw de voorzijde van de schakelaar
omhoog of omlaag om de gewenste
hoek te verkrijgen.
Rugleuningverstelling
Duw de schakelaar naar voren of
naar achteren om de gewenste
hoek te verkrijgen.
Elektrisch verstelbare
bestuurdersstoel
De elektrische instellingen kunnen
tot 1 minuut na het afzetten van het
contact worden uitgevoerd.
Zet het contact aan om de elektri-
sche verstelling weer te activeren.
!
i
64
COMFORT
Toegang tot de achterbank (3-deurs)
Trek de hendel omhoog om de rug-
leuning naar voren te klappen en
schuif de stoel vooruit.
Als de stoel wordt teruggeduwd,
komt deze automatisch weer in de
oorspronkelijke stand terug.
Hoogteverstelling hoofdsteun
Trek de hoofdsteun gelijktijdig naar
voren en omhoog om hem hoger te
zetten.
Druk op de pal A en trek de hoofdsteun
omhoog om hem te verwijderen.
Steek om de hoofdsteun terug te
zetten de pennen van de hoofd-
steun recht in de openingen van de
rugleuning tot de hoofdsteun op zijn
plaats blijft.
Druk gelijktijdig op de pal A en op de
hoofdsteun om deze lager te zetten.
Voor de veiligheid is het frame van
de hoofdsteun gekarteld om te
voorkomen dat de hoofdsteun zakt
in het geval van een aanrijding.
De juiste stand van de hoofd-
steun is als de bovenzijde van
de hoofdsteun zich ter hoogte
van de bovenzijde van het hoofd
bevindt.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen
zijn verwijderd. De hoofdsteunen
moeten zijn geplaatst en correct zijn
afgesteld.
Lendensteun verstellen
Draai aan de knop om de lenden steun
in de gewenste stand te zetten.
Aanvullende instellingen
Controleer of het terugschuiven van
de stoel in de oorspronkelijke stand
niet wordt verhinderd; deze stand
is noodzakelijk om de stoel te ver-
grendelen in de lengterichting.
i
65
COMFORT
Tafelstand van de
passagiersstoel vóór
Bediening stoelverwarming
Bij draaiende motor is de stoelverwarming
voor elke voorstoel apart regelbaar.
Met de draaiknop naast de voorstoel
kan de stoelverwarming ingescha-
keld worden en kan een verwarmings-
stand worden geselecteerd:
0 : Uit.
1 : Laag.
2 : Gemiddeld.
3 : Hoog.
Als deze stoel net als de achterstoelen
in de tafelstand staat, kunnen lange
voorwerpen vervoerd worden.
Trek de hendel omhoog om de rug-
leuning neer te klappen op de zitting.
Klap de hendel van de rugleuning-
verstelling om om de rugleuning vol-
ledig neer te klappen.
Trek nogmaals aan de hendel om
de rugleuning te ontgrendelen en
zet de rugleuning omhoog.
De rugleuning komt na het omhoog
zetten weer in de oorspronkelijke
stand terug.
Vergeet niet, alvorens u deze han-
delingen uitvoert, het opklaptafeltje
aan de achterzijde van de rugleu-
ning in te klappen.
i
!
66
COMFORT
Opslaan van zitposities in het
geheugen
Dit systeem slaat de elektrische instel-
lingen van de bestuurdersstoel en de
buitenspiegels op. U kunt twee standen
opslaan met de toetsen aan de zijkant
van de bestuurdersstoel en nog twee
andere standen met behulp van de twee
sleutels met afstandsbediening.
Oproepen van een opgeslagen
zitpositie
Bij het ontgrendelen van de auto nemen
de bestuurdersstoel en de buitenspie-
gels de in het geheugen van de sleu-
tel met afstandsbediening opgeslagen
stand in.
Opslaan van een zitpositie
Het opslaan van een andere stand
annuleert de vorige, in het geheu-
gen opgeslagen stand.
Als bij afgezet contact een opgesla-
gen stand een aantal keer achter
elkaar is opgeroepen, zal om het
ontladen van de accu te voorko-
men de functie worden uitgescha-
keld totdat de motor wordt gestart.
Met de afstandsbediening op de
sleutels
Als de auto met de afstandsbediening
wordt vergrendeld, wordt de stand van
de bestuurdersstoel en de buitenspie-
gels opgeslagen in de sleutel.
In elke sleutel met afstandsbediening
kan een specifi eke zitpositie worden
opgeslagen.
Contact aan
Druk kort op de toets 1 of 2 om de
desbetreffende zitpositie op te roe-
pen.
Een geluidssignaal geeft aan dat de
opgeslagen zitpositie is ingenomen.
Tijdens het rijden
Houd de toets 1 of 2 ingedrukt tot
het geluidssignaal aangeeft dat de
zitpositie is ingenomen.
Met de toetsen M / 1 / 2
Zet het contact aan.
Zet uw stoel en de buitenspiegels in
de gewenste stand.
Druk op de toets M en vervolgens
binnen 4 seconden op de toets
1 of 2 .
Een geluidssignaal geeft aan dat de
zitpositie is opgeslagen.
i
65
COMFORT
Tafelstand van de
passagiersstoel vóór
Bediening stoelverwarming
Bij draaiende motor is de stoelverwarming
voor elke voorstoel apart regelbaar.
Met de draaiknop naast de voorstoel
kan de stoelverwarming ingescha-
keld worden en kan een verwarmings-
stand worden geselecteerd:
0 : Uit.
1 : Laag.
2 : Gemiddeld.
3 : Hoog.
Als deze stoel net als de achterstoelen
in de tafelstand staat, kunnen lange
voorwerpen vervoerd worden.
Trek de hendel omhoog om de rug-
leuning neer te klappen op de zitting.
Klap de hendel van de rugleuning-
verstelling om om de rugleuning vol-
ledig neer te klappen.
Trek nogmaals aan de hendel om
de rugleuning te ontgrendelen en
zet de rugleuning omhoog.
De rugleuning komt na het omhoog
zetten weer in de oorspronkelijke
stand terug.
Vergeet niet, alvorens u deze han-
delingen uitvoert, het opklaptafeltje
aan de achterzijde van de rugleu-
ning in te klappen.
!
67
COMFORT
ACHTERBANK
Ga nooit rijden als de hoofdsteu-
nen zijn verwijderd; de hoofdsteu-
nen moeten zijn geplaatst en in de
hoge stand staan als er passagiers
op de achterbank zitten.
Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen hebben twee standen,
een hoge stand (comfort en veiligheid)
en een lage stand (zicht naar achteren).
De hoofdsteunen kunnen ook worden
verwijderd:
Verwijderen van een hoofdsteun:
trek de hoofdsteunen gelijktijdig naar
voren en omhoog tot aan de aanslag,
druk vervolgens de pal A in.
Verwijderen van de zitting
Schuif de voorstoel aan de desbe-
treffende zijde indien nodig naar vo-
ren.
Til de zitting 1 op door hem aan de
achterzijde met de hand omhoog te
brengen.
Kantel de zitting 1 volledig tegen de
rugleuning van de voorstoel.
Verwijder de zitting 1 uit de beves-
tigingen door de zitting omhoog te
trekken.
Terugplaatsen van de zitting
Plaats de zitting 1 in verticale rich-
ting in de bevestigingen.
Klap de zitting 1 omlaag.
Druk de zitting vast.
U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het
rechterdeel (1/3) van de achterbank
neerklappen om de bagageruimte te
vergroten.
!
i
68
COMFORT
Neerklappen van de achterbank
Kantel om beschadiging van de achter-
bank te voorkomen altijd eerst de zit-
ting naar voren voordat u de rugleu-
ning neerklapt:
schuif de voorstoel indien nodig
naar voren,
til de zitting 1 op door hem aan de
achterzijde met de hand omhoog te
brengen,
kantel de zitting 1 volledig tegen de
rugleuning van de voorstoel,
Terugplaatsen van de
achterbank
Bij het terugplaatsen van de achterbank:
zet de rugleuning 3 rechtop en ver-
grendel deze,
klap de zitting 1 terug,
zet de hoofdsteunen weer in de
hoogste stand of plaats deze terug.
controleer of de veiligheidsgordel
langs de rand van de rugleuning
loopt,
zet de hoofdsteunen in de laagste
stand of verwijder deze zo nodig,
trek de hendel 2 naar voren om de
rugleuning 3 te ontgrendelen,
klap de rugleuning 3 neer.
Let erop dat bij het terugplaatsen
van de achterbank de veiligheids-
gordels niet klem komen te zitten
en dat de gesphouders op de juiste
plek komen te zitten.
De zitting 1 kan worden verwijderd
voor extra laadruimte.
i i
i
69
COMFORT
ACHTERSTOELEN
Verstelling in lengterichting
Rugleuningverstelling
Trek aan één van de banden B aan
de voorzijde van de stoel en zet de
rugleuning vervolgens in één van de
7 mogelijke standen.
Laat de band los om de rugleuning
in deze stand te vergrendelen.
Tafelstand
Trek de beugel A op en schuif de
stoel naar voren of naar achteren.
Zet de hoofdsteun in de laagste
stand.
Trek aan één van de banden B aan
de voorzijde van de stoel.
Klap de rugleuning volledig neer op
de zitting; de stoel beweegt automa-
tisch zo ver mogelijk naar achteren.
Druk op de rugleuning van de stoel
om deze te vergrendelen.
Wegklappen
Voer de volgende handelingen uit als
de stoel in de tafelstand staat:
schuif de stoel zo ver mogelijk naar
achteren met de beugel A ,
trek aan de handgreep C , aan de
achterzijde van de stoel rechts, om
de achterste stoelbevestigingen te
ontgrendelen,
kantel de stoel zo ver mogelijk naar
voren, zodat deze in de portefeuil-
lestand blijft staan.
Deze handelingen kunt u ook uit-
voeren vanaf de 3
e
zitrij door ge-
bruik te maken van één van de
banden B aan de achterzijde van
de stoel.
Door deze handelingen uit te voe-
ren kan de 3
e
zitrij bereikt of verla-
ten worden. Bovendien kunnen op
deze wijze de stoelen vanuit de ba-
gageruimte neergeklapt worden.
De drie stoelen van de 2
e
zitrij zijn exact
gelijk en kunnen voor een optimaal com-
fort worden versteld. De stoelen kunnen
worden neergeklapt (tafelstand), weg-
geklapt en verwijderd, zodat het interi-
eur kan worden aangepast aan de hoe-
veelheid bagage.
Oefen tijdens het verstellen van
de stoel in lengterichting en het
verstellen van de rugleuning geen
kracht uit op het oprolmechanisme
van de bagageafdekking.
!
70
COMFORT
Verwijderen Plaatsen
Voer de volgende handelingen uit als
de stoel is weggeklapt:
trek aan de rode band D om de
voorste stoelbevestigingen te ont-
grendelen,
til de stoel op aan het handvat E en
verwijder deze uit de auto.
Gebruik de banden voor het ver-
stellen van de stoelen nooit om de
stoel te verwijderen, te plaatsen of
te dragen; gebruik het hiervoor be-
stemde handvat E (gewicht van de
stoel: ongeveer 18 kg).
Als de stoel uit de auto is verwij-
derd, moet deze voor het behoud
van de elektronische systemen in
de stoel, op een schone en droge
plaats worden opgeslagen.
Vergrendeld Ontgrendeld
Kantel de weggeklapte stoel naar
achteren; de voorste en achterste
bevestigingen worden automatisch
vergrendeld.
Trek aan één van de banden B om
de rugleuning te ontgrendelen en
klap deze omhoog.
Zorg ervoor dat de verankeringspun-
ten van de stoel vrij zijn en de stoel on-
gehinderd vergrendeld kan worden.
Draag de stoel aan het handvat E .
Plaats de voorkant van de stoel in
de desbetreffende verankerings-
punten.
Trek aan handgreep C om te contro-
leren of de achterste bevestigingen
goed ontgrendeld zijn.
!
71
COMFORT
EXTRA STOELEN
Tafelstand
Zet de hoofdsteun in de laagste stand.
Trek aan de band A , links aan de
achterzijde van de stoel.
Klap de rugleuning op de zitting.
Wegklappen
Voer de volgende handelingen uit als
de stoel in de tafelstand staat:
verwijder het oprolmechanisme van
de bagageafdekking,
til de beugel B aan de achterzijde
van de stoel op om de achterste
stoelbevestigingen te ontgrendelen,
til de stoel op, klap deze om en be-
vestig vervolgens de ingebouwde
band C aan de pen van de hoofd-
steun van de stoel van de 2
e
zitrij.
Verwijderen
Voer de volgende handelingen uit als
de stoel is weggeklapt:
trek aan de rode band D om de
voorste stoelbevestigingen te ont-
grendelen,
til de stoel op en houd deze aan het
handvat E vast,
plaats de doppen in de veranke-
ringspunten zodat een vlakke laad-
vloer ontstaat.
Gebruik de banden voor het ver-
stellen van de stoel nooit om de
stoel te verwijderen, te plaatsen of
te dragen. Gebruik het hiervoor be-
stemde handvat E (gewicht van de
stoel: ongeveer 15 kg).
De twee stoelen van de 3
e
zitrij zijn
identiek en kunnen gebruikt worden om
af en toe extra passagiers te vervoeren.
De stoelen kunnen neergeklapt (tafel-
stand), weggeklapt en verwijderd wor-
den, waardoor het interieur aan ieders
wensen aangepast kan worden.
72
COMFORT
Plaatsen
Verwijder eerst de doppen uit de
verankeringspunten op de vloer.
Draag de stoel aan het handvat E .
Plaats de voorkant van de stoel in
de desbetreffende verankerings-
punten.
Til de beugel B op om te controleren
of de achterste stoelbevestigingen
ontgrendeld zijn.
Kantel de weggeklapte stoel naar
achteren; de voorste en achterste
stoelbevestigingen worden automa-
tisch vergrendeld.
Zet de rugleuning omhoog.
i
!
73
COMFORT
Voorbeelden van stoelopstellingen
7 zitplaatsen
Het wijzigen van de opstelling van
de stoelen dient te gebeuren als de
auto stilstaat (zie paragraaf "Ach-
terstoelen" et "Stoelen 3
e
zitrij" van
de SW met glazen panoramadak).
Bijzonderheden
De buitenste stoelen van de 2
e
zitrij kun-
nen meer naar binnen worden geplaatst
als de middelste stoel verwijderd is.
De stoelen van de 2
e
zitrij kunnen op de
3
e
zitrij geplaatst worden.
Daarentegen kunnen de stoelen van
de 3
e
zitrij niet op de 2
e
zitrij geplaatst
worden.
5 zitplaatsen met de zitplaatsen van
de 3
e
zitrij weggeklapt
Vervoer geen passagiers op de
3
e
zitrij, als de stoelen van de 2
e
zit-
rij in de portefeuillestand staan.
Dankzij het slimme ontwerp van uw auto
en van de stoelen kunt u de stoelen op
diverse manieren opstellen.
MULTIFUNCTIONALITEIT
VAN DE STOELEN
EN VERSCHILLENDE
STOELOPSTELLINGEN
74
COMFORT
5 zitplaatsen
5 zitplaatsen met de zitplaatsen van
de 2
e
zitrij meer naar binnen geplaatst
Vervoeren van lange voorwerpen
Vervoeren van grote voorwerpen
!
i
i
75
COMFORT
De waargenomen objecten in de
buitenspiegels lijken verder af dan
ze in werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden ge-
houden om de afstand ten opzichte
van achteropkomend verkeer goed
in te schatten.
SPIEGELS
Buitenspiegels
De verstelbare buitenspiegels zorgen
voor het benodigde zicht naar achteren
bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren
van de auto. De buitenspiegels kunnen
ook worden ingeklapt voor het parkeren
in een smalle straat.
Inklappen
Van buitenaf: vergrendel de auto
met de afstandsbediening of de
sleutel.
Vanuit het interieur: trek bij aange-
zet contact de schakelaar A naar
achteren.
Het automatisch in- en uitklap-
pen van de buitenspiegels kan
worden gedeactiveerd door het
PEUGEOT-netwerk.
Klap de elektrisch bediende spie-
gels nooit handmatig in of uit.
Verstellen
Uitklappen
Van buitenaf: ontgrendel de auto
met de afstandsbediening of de
sleutel.
Vanuit het interieur: trek bij aange-
zet contact de schakelaar A naar
achteren.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt
met behulp van de schakelaar A , wor-
den ze niet automatisch uitgeklapt als
de auto wordt ontgrendeld. Trek nog-
maals de schakelaar A naar achteren
om de buitenspiegels uit te klappen.
Zet de knop A naar links of rechts
om de desbetreffende spiegel te se-
lecteren.
Duw de knop B in de 4 richtingen
om de spiegel af te stellen.
Zet de knop A weer in het midden.
Ontwaseming - ontdooiing
Als uw auto voorzien is van
spiegelverwarming, kunt u deze
inschakelen door bij draaiende
motor op de toets van de
achterruitverwarming te drukken (zie
paragraaf "Ontwaseming - Ontdooiing
achterruit").
!
76
COMFORT
Verstellen
Stel de spiegel af als deze in de
dagstand staat.
Stel de spiegels om veiligheidsre-
denen zo af, dat de dode hoek mi-
nimaal is.
Binnenspiegel met handbediende
dag-/nachtstand
Dag-/nachtstand
Trek aan het hendeltje om de spie-
gel in de nachtstand te zetten.
Duw het hendeltje naar voren om
de spiegel terug te zetten in de dag-
stand.
Automatisch kantelen
buitenspiegels bij het achteruitrijden
De buitenspiegels kunnen bij het ach-
teruit inparkeren naar de grond worden
gericht.
Inschakelen
Schakel bij draaiende motor de ach-
teruitversnelling in.
Beweeg de schakelaar A naar
rechts of links om de desbetreffende
buitenspiegel te selecteren.
De geselecteerde buitenspiegel wordt
in de geprogrammeerde stand gericht.
Programmeren
Schakel bij draaiende motor de ach-
teruitversnelling in.
Selecteer en verstel achtereenvol-
gens de linker en rechter buiten-
spiegel.
De ingestelde standen worden direct
opgeslagen.
Uitschakelen
Haal de versnellingsbak uit de ach-
teruitversnelling en wacht tien se-
conden.
of
Zet de schakelaar A in de middelste
stand.
De buitenspiegel keert terug naar de
oorspronkelijke stand.
De buitenspiegel keert ook terug naar
de oorspronkelijke stand:
- zodra sneller wordt gereden dan
10 km/h,
- als de motor wordt afgezet.
Binnenspiegel
Verstelbare spiegel voor het zicht recht
achter de auto.
De binnenspiegel is voorzien van een
nachtstand (antiverblindingsstand).
!
76
COMFORT
Verstellen
Stel de spiegel af als deze in de
dagstand staat.
Stel de spiegels om veiligheidsre-
denen zo af, dat de dode hoek mi-
nimaal is.
Binnenspiegel met handbediende
dag-/nachtstand
Dag-/nachtstand
Trek aan het hendeltje om de spie-
gel in de nachtstand te zetten.
Duw het hendeltje naar voren om
de spiegel terug te zetten in de dag-
stand.
Automatisch kantelen
buitenspiegels bij het achteruitrijden
De buitenspiegels kunnen bij het ach-
teruit inparkeren naar de grond worden
gericht.
Inschakelen
Schakel bij draaiende motor de ach-
teruitversnelling in.
Beweeg de schakelaar A naar
rechts of links om de desbetreffende
buitenspiegel te selecteren.
De geselecteerde buitenspiegel wordt
in de geprogrammeerde stand gericht.
Programmeren
Schakel bij draaiende motor de ach-
teruitversnelling in.
Selecteer en verstel achtereenvol-
gens de linker en rechter buiten-
spiegel.
De ingestelde standen worden direct
opgeslagen.
Uitschakelen
Haal de versnellingsbak uit de ach-
teruitversnelling en wacht tien se-
conden.
of
Zet de schakelaar A in de middelste
stand.
De buitenspiegel keert terug naar de
oorspronkelijke stand.
De buitenspiegel keert ook terug naar
de oorspronkelijke stand:
- zodra sneller wordt gereden dan
10 km/h,
- als de motor wordt afgezet.
Binnenspiegel
Verstelbare spiegel voor het zicht recht
achter de auto.
De binnenspiegel is voorzien van een
nachtstand (antiverblindingsstand).
!
i
77
COMFORT
STUURWIELVERSTELLING
Zorg dat de auto stilstaat en trek
aan de hendel om het stuurwiel te
ontgrendelen.
Verstel het stuurwiel in hoogte en
diepte voor een optimale zithouding.
Druk de hendel goed vast om het
stuurwiel te vergrendelen.
Voer deze handelingen om veilig-
heidsredenen uitsluitend uit bij stil-
staande auto.
Automatisch dimmende
binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een
nachtstand (antiverblindingsstand) waar-
door het spiegelglas automatisch donker
wordt: de bestuurder heeft hierdoor min-
der last van de verlichting van achterop-
komend verkeer, zonneschijn, ...
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in
de dagstand gezet voor een maxi-
maal zicht naar achteren.
Dankzij een sensor die de hoeveelheid
licht die vanaf de achterzijde van de auto
op de spiegel valt, meet, gaat de binnen-
spiegel geleidelijk en automatisch over
van de dag- in de nachtstand.
!
i
77
COMFORT
STUURWIELVERSTELLING
Zorg dat de auto stilstaat en trek
aan de hendel om het stuurwiel te
ontgrendelen.
Verstel het stuurwiel in hoogte en
diepte voor een optimale zithouding.
Druk de hendel goed vast om het
stuurwiel te vergrendelen.
Voer deze handelingen om veilig-
heidsredenen uitsluitend uit bij stil-
staande auto.
Automatisch dimmende
binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een
nachtstand (antiverblindingsstand) waar-
door het spiegelglas automatisch donker
wordt: de bestuurder heeft hierdoor min-
der last van de verlichting van achterop-
komend verkeer, zonneschijn, ...
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in
de dagstand gezet voor een maxi-
maal zicht naar achteren.
Dankzij een sensor die de hoeveelheid
licht die vanaf de achterzijde van de auto
op de spiegel valt, meet, gaat de binnen-
spiegel geleidelijk en automatisch over
van de dag- in de nachtstand.
i
i
78
TOEGANG TOT DE AUTO
SLEUTEL MET
AFSTANDSBEDIENING
U kunt om de auto te ontgrendelen of ver-
grendelen de centrale vergrendeling be-
dienen met de sleutel in het portierslot of
met de afstandsbediening. De sleutel met
afstandsbediening dient tevens voor de
lokalisatie en het starten van de auto en
maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.
Uitklappen van de sleutel
Druk op deze knop om de sleutel uit
te klappen.
Openen van de auto
Druk op het geopende
hangslot om de auto te ont-
grendelen.
Ontgrendelen met de sleutel
Draai de sleutel linksom in het slot
van het bestuurdersportier om de
auto te ontgrendelen.
Het ontgrendelen wordt bevestigd door
het gedurende ongeveer 2 seconden
snel knipperen van de richtingaanwij-
zers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de
uitvoering van de auto, de buitenspiegels
uitgeklapt.
Ontgrendelen met de
afstandsbediening
Ontgrendelen en het op
een kier zetten van de
achterruit
Als één van de portieren, de ach-
terruit of de achterklep geopend is,
werkt de centrale vergrendeling niet.
Als de auto is vergrendeld en per on-
geluk wordt ontgrendeld zonder dat
binnen 30 seconden een van de por-
tieren wordt geopend, wordt de auto
automatisch weer vergrendeld.
Normale vergrendeling met de
sleutel
Draai de sleutel rechtsom in het slot
van het bestuurdersportier om de
auto te vergrendelen.
Het vergrendelen wordt bevestigd door
het gedurende ongeveer 2 seconden
branden van de richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de
uitvoering van de auto, de buitenspie-
gels ingeklapt.
Sluiten van de auto
Druk op het gesloten hang-
slot om de auto te vergren-
delen.
Druk langer dan 2 seconden op het
gesloten hangslot om ook de ruiten
automatisch te sluiten.
Normale vergrendeling met de
afstandsbediening
Houd deze knop langer
dan twee seconden inge-
drukt om de achterruit te
ontgrendelen. Bij deze han-
deling wordt eerst de auto
ontgrendeld.
De achterklep en de achterruit
kunnen niet gelijktijdig worden ge-
opend.
!
i
79
TOEGANG TOT DE AUTO
De supervergrendeling blokkeert
het van buitenaf en van binnenuit
openen van de portieren.
Als de supervergrendeling is inge-
schakeld, is ook de vergrendelings-
schakelaar in het interieur buiten
werking.
Schakel daarom nooit de superver-
grendeling in als er zich iemand in
de auto bevindt.
Supervergrendeling met de
afstandsbediening
Supervergrendeling met de sleutel
Het in- en uitklappen van de buiten-
spiegels met de afstandsbediening
kan worden uitgeschakeld door het
PEUGEOT-netwerk.
Druk op het gesloten hang-
slot om de auto volledig te
vergrendelen of druk langer
dan 2 seconden op het ge-
sloten hangslot om ook de
ruiten te sluiten (volgens
uitvoering).
Druk binnen 5 seconden nogmaals
op het gesloten hangslot om de su-
pervergrendeling van de auto in te
schakelen.
De supervergrendeling wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer 2 secon-
den branden van de richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden de buitenspiegels
ingeklapt (volgens uitvoering).
Draai de sleutel rechtsom in het
slot van het bestuurdersportier om
de auto volledig te vergrendelen en
houd de sleutel langer dan 2 secon-
den in deze stand om ook de ruiten
te sluiten (volgens uitvoering).
Draai binnen 5 seconden de sleu-
tel nogmaals rechtsom om de su-
pervergrendeling van de auto in te
schakelen.
Inklappen van de sleutel
Druk op de knop A om de sleutel in
te klappen.
Lokaliseren van de auto
Met deze functie kunt u uw auto op af-
stand lokaliseren, wat vooral praktisch
is bij weinig licht. De auto dient hiervoor
wel vergrendeld te zijn.
Druk op het gesloten hangslot op de
afstandsbediening.
Hierna zullen gedurende enkele secon-
den de plafonniers gaan branden en de
richtingaanwijzers gaan knipperen.
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht
die over een specifi eke code beschikt.
Om te kunnen starten, moet bij het aan-
zetten van het contact de code van de
sleutel worden herkend door de start-
blokkering.
Deze elektronische startblokkering
blokkeert het motormanagementsy-
steem zodra het contact wordt afgezet
en voorkomt zo het starten van de mo-
tor bij een inbraak.
Diefstalbeveiliging
Bij een storing in het systeem
wordt u gewaarschuwd door dit
verklikkerlampje in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele
display.
De auto kan dan niet gestart worden. Raad-
pleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-net-
werk.
i
!
80
TOEGANG TOT DE AUTO
Starten van de motor
Steek de sleutel in het contactslot.
Het systeem herkent de code van
de startblokkering.
Draai de sleutel rechtsom in de
stand 3 (Starten) .
Laat zodra de motor draait de sleu-
tel los.
Afzetten van de motor
Zet de auto stil.
Draai de sleutel linksom in de stand
1 (Stop) .
Verwijder de sleutel uit het contactslot.
Storing afstandsbediening
Na het losnemen en weer aansluiten van de
accukabels, het vervangen van de batterij
van de afstandsbediening of een storing in
de afstandsbediening kan de auto niet meer
met de afstandsbediening ontgrendeld, ver-
grendeld en gelokaliseerd worden.
Ontgrendel of vergrendel de auto
eerst met de sleutel in het slot.
Synchroniseer vervolgens de af-
standsbediening.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
PEUGEOT-netwerk als de storing niet
is verholpen.
Batterij vervangen
Batterij ref.: CR1620 / 3 V.
Synchroniseren
Zet het contact af.
Zet de sleutel in de stand 2 (Con-
tact) .
Druk zo snel mogelijk gedurende
enkele seconden op de vergrendel-
knop (gesloten hangslot) van de af-
standsbediening.
Zet het contact af en verwijder de
sleutel uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer.
Als de batterij van de afstands-
bediening leeg is, wordt u ge-
waarschuwd door dit verklikker-
lampje, een geluidssignaal en
een melding op het multifuncti-
onele display.
Deze batterij is in het PEUGEOT-net-
werk verkrijgbaar.
Sleutel vergeten in de stand
"Contact"
Als de sleutel onbedoeld in het
contact blijft steken, zal het con-
tact na een uur automatisch wor-
den afgezet.
Draai de sleutel in de stand
1 (Stop) en vervolgens opnieuw
in de stand 2 (Contact) om het
contact weer aan te zetten.
Wip het huis met een muntstuk bij
het oog los.
Verwijder de lege batterij.
Schuif de nieuwe batterij in de juiste
richting op zijn plaats.
Klik het huis vast.
Synchroniseer de afstandsbediening.
Zorg dat er geen gewicht (bijvoor-
beeld een zware sleutelhanger...)
aan de sleutel hangt: dit kan na-
melijk storingen aan het contact-
slot veroorzaken.
!
81
TOEGANG TOT DE AUTO
Sleutels verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto en uw legitimatiebewijs naar het
PEUGEOT-netwerk.
Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transpon-
der opzoeken en voor nieuwe sleutels zorgen.
Gooi de lege batterijen van de af-
standsbediening niet weg, ze be-
vatten metalen die schadelijk zijn
voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een spe-
ciaal verzamelpunt.
Afstandsbediening
De radiografi sche afstandsbediening is een systeem met een groot bereik.
Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen om
te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en
het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en
moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd.
De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot
zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot
het interieur belemmeren.
Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met af-
standsbediening mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot
storingen leiden.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto
Laat uw sleutels door het PEUGEOT-netwerk in het elektronische geheugen
van de auto opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde
sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.
!
i
79
TOEGANG TOT DE AUTO
De supervergrendeling blokkeert
het van buitenaf en van binnenuit
openen van de portieren.
Als de supervergrendeling is inge-
schakeld, is ook de vergrendelings-
schakelaar in het interieur buiten
werking.
Schakel daarom nooit de superver-
grendeling in als er zich iemand in
de auto bevindt.
Supervergrendeling met de
afstandsbediening
Supervergrendeling met de sleutel
Het in- en uitklappen van de buiten-
spiegels met de afstandsbediening
kan worden uitgeschakeld door het
PEUGEOT-netwerk.
Druk op het gesloten hang-
slot om de auto volledig te
vergrendelen of druk langer
dan 2 seconden op het ge-
sloten hangslot om ook de
ruiten te sluiten (volgens
uitvoering).
Druk binnen 5 seconden nogmaals
op het gesloten hangslot om de su-
pervergrendeling van de auto in te
schakelen.
De supervergrendeling wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer 2 secon-
den branden van de richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden de buitenspiegels
ingeklapt (volgens uitvoering).
Draai de sleutel rechtsom in het
slot van het bestuurdersportier om
de auto volledig te vergrendelen en
houd de sleutel langer dan 2 secon-
den in deze stand om ook de ruiten
te sluiten (volgens uitvoering).
Draai binnen 5 seconden de sleu-
tel nogmaals rechtsom om de su-
pervergrendeling van de auto in te
schakelen.
Inklappen van de sleutel
Druk op de knop A om de sleutel in
te klappen.
Lokaliseren van de auto
Met deze functie kunt u uw auto op af-
stand lokaliseren, wat vooral praktisch
is bij weinig licht. De auto dient hiervoor
wel vergrendeld te zijn.
Druk op het gesloten hangslot op de
afstandsbediening.
Hierna zullen gedurende enkele secon-
den de plafonniers gaan branden en de
richtingaanwijzers gaan knipperen.
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht
die over een specifi eke code beschikt.
Om te kunnen starten, moet bij het aan-
zetten van het contact de code van de
sleutel worden herkend door de start-
blokkering.
Deze elektronische startblokkering
blokkeert het motormanagementsy-
steem zodra het contact wordt afgezet
en voorkomt zo het starten van de mo-
tor bij een inbraak.
Diefstalbeveiliging
Bij een storing in het systeem
wordt u gewaarschuwd door dit
verklikkerlampje in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele
display.
De auto kan dan niet gestart worden. Raad-
pleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-net-
werk.
!
81
TOEGANG TOT DE AUTO
Sleutels verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto en uw legitimatiebewijs naar het
PEUGEOT-netwerk.
Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transpon-
der opzoeken en voor nieuwe sleutels zorgen.
Gooi de lege batterijen van de af-
standsbediening niet weg, ze be-
vatten metalen die schadelijk zijn
voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een spe-
ciaal verzamelpunt.
Afstandsbediening
De radiografi sche afstandsbediening is een systeem met een groot bereik.
Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen om
te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en
het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en
moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd.
De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot
zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot
het interieur belemmeren.
Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met af-
standsbediening mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot
storingen leiden.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto
Laat uw sleutels door het PEUGEOT-netwerk in het elektronische geheugen
van de auto opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde
sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.
i
!
80
TOEGANG TOT DE AUTO
Starten van de motor
Steek de sleutel in het contactslot.
Het systeem herkent de code van
de startblokkering.
Draai de sleutel rechtsom in de
stand 3 (Starten) .
Laat zodra de motor draait de sleu-
tel los.
Afzetten van de motor
Zet de auto stil.
Draai de sleutel linksom in de stand
1 (Stop) .
Verwijder de sleutel uit het contactslot.
Storing afstandsbediening
Na het losnemen en weer aansluiten van de
accukabels, het vervangen van de batterij
van de afstandsbediening of een storing in
de afstandsbediening kan de auto niet meer
met de afstandsbediening ontgrendeld, ver-
grendeld en gelokaliseerd worden.
Ontgrendel of vergrendel de auto
eerst met de sleutel in het slot.
Synchroniseer vervolgens de af-
standsbediening.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
PEUGEOT-netwerk als de storing niet
is verholpen.
Batterij vervangen
Batterij ref.: CR1620 / 3 V.
Synchroniseren
Zet het contact af.
Zet de sleutel in de stand 2 (Con-
tact) .
Druk zo snel mogelijk gedurende
enkele seconden op de vergrendel-
knop (gesloten hangslot) van de af-
standsbediening.
Zet het contact af en verwijder de
sleutel uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer.
Als de batterij van de afstands-
bediening leeg is, wordt u ge-
waarschuwd door dit verklikker-
lampje, een geluidssignaal en
een melding op het multifuncti-
onele display.
Deze batterij is in het PEUGEOT-net-
werk verkrijgbaar.
Sleutel vergeten in de stand
"Contact"
Als de sleutel onbedoeld in het
contact blijft steken, zal het con-
tact na een uur automatisch wor-
den afgezet.
Draai de sleutel in de stand
1 (Stop) en vervolgens opnieuw
in de stand 2 (Contact) om het
contact weer aan te zetten.
Wip het huis met een muntstuk bij
het oog los.
Verwijder de lege batterij.
Schuif de nieuwe batterij in de juiste
richting op zijn plaats.
Klik het huis vast.
Synchroniseer de afstandsbediening.
Zorg dat er geen gewicht (bijvoor-
beeld een zware sleutelhanger...)
aan de sleutel hangt: dit kan na-
melijk storingen aan het contact-
slot veroorzaken.
!
i
82
TOEGANG TOT DE AUTO
ALARM
Dit systeem beveiligt uw auto tegen in-
braak en diefstal. Het systeem bestaat
uit een omtrek- en een interieurbevei-
liging en is voorzien van een anti-in-
braakfunctie.
Vergrendelen van de auto met
volledig ingeschakeld alarm
Breng geen wijzigingen aan het
alarmsysteem aan, dit kan leiden
tot storingen.
Inschakelen
Zet het contact af en verlaat de auto.
Vergrendel de auto of schakel de su-
pervergrendeling in met de vergren-
delknop van de afstandsbediening.
Het alarm wordt geactiveerd; het con-
trolelampje van de knop A zal één keer
per seconde knipperen.
De omtrekbeveiliging wordt 5 seconden
na het indrukken van de vergrendel-
knop van de afstandsbediening inge-
schakeld.
De interieurbeveiliging wordt 45 secon-
den na het indrukken van de vergren-
delknop van de afstandsbediening in-
geschakeld.
Omtrekbeveiliging
Dit systeem houdt de te openen carros-
seriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand probeert
in te breken door een portier, de achter-
klep of de motorkap te forceren.
Interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er be-
wegingen in het interieur worden waar-
genomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt
ingeslagen of als iets of iemand in de
auto beweegt.
Schakel de interieurbeveiliging uit als
u tijdens uw afwezigheid een ruit een
stukje open wilt laten of als er een huis-
dier in de auto achterblijft.
Anti-inbraakfunctie
Dit systeem treedt in werking als ie-
mand probeert het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand probeert
de kabels van de sirene, de bedienings-
eenheid of de accu door te knippen.
Uitschakelen
Ontgrendel de auto met de ontgren-
delknop van de afstandsbediening.
Het alarm wordt uitgeschakeld; het con-
trolelampje van de knop A gaat uit.
Als een portier of de achterklep
niet goed is gesloten, wordt de
auto niet vergrendeld maar zal de
omtrekbeveiliging, evenals de in-
terieurbeveiliging na 45 seconden
worden ingeschakeld.
!
i
83
TOEGANG TOT DE AUTO
Afgaan van het alarm
Als het alarm 10 keer achter elkaar
is afgegaan, wordt het bij de elfde
keer uitgeschakeld.
Als het lampje van de knop A snel
knippert, betekent dit dat het alarm
tijdens uw afwezigheid is afgegaan.
Het lampje stopt met knipperen als
het contact wordt aangezet.
Om te voorkomen dat tijdens het
wassen van uw auto het alarm af-
gaat, is het raadzaam de auto in
dat geval met de sleutel in het slot
van het bestuurdersportier af te
sluiten.
Ontgrendel de auto met de sleutel in
het slot van het bestuurdersportier.
Open het portier; het alarm gaat af.
Zet het contact aan; het alarm stopt.
Storing
Vergrendel de auto of schakel de su-
pervergrendeling in met de sleutel in
het slot van het bestuurdersportier.
Automatisch inschakelen *
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwij-
zers ongeveer dertig seconden.
Nadat het alarm is gestopt, zijn de om-
trek- en interieurbeveiliging weer actief.
Storing afstandsbediening
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te schakelen
Als bij het aanzetten van het contact het
controlelampje van de knop A gedurende
10 seconden blijft branden, duidt dit op een
storing in de verbinding met de sirene.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
* Volgens land van bestemming.
2 minuten na het sluiten van het laat-
ste portier of het kofferdeksel, wordt het
alarm automatisch ingeschakeld.
Om het afgaan van het alarm bij het
openen van een portier of de ach-
terklep te voorkomen, moet eerst op
de ontgrendelknop van de afstands-
bediening worden gedrukt.
De interieurbeveiliging wordt uit-
sluitend uitgeschakeld als deze
procedure wordt uitgevoerd na het
afzetten van het contact.
Inschakelen van de
interieurbeveiliging
Ontgrendel de auto met de ontgren-
delknop van de afstandsbediening.
Vergrendel de auto met de afstands-
bediening.
Het alarm wordt weer ingeschakeld met
twee beveiligingsniveaus; het controle-
lampje van de knop A knippert één keer
per seconde.
Vergrendelen van de auto met
alleen de omtrekbeveiliging
ingeschakeld
Uitschakelen van de
interieurbeveiliging
Zet het contact af.
Druk binnen 10 seconden op de
knop A tot het controlelampje blijft
branden.
Verlaat de auto.
Vergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling snel in met de
vergrendelknop van de afstandsbe-
diening.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt in-
geschakeld; het controlelampje van de
knop A zal één keer per seconde knip-
peren.
i
i
!
84
TOEGANG TOT DE AUTO
Nadat het afzetten van het contact
kunnen de ruiten nog ongeveer
45 seconden worden bediend, ten-
zij binnen deze 45 seconden een
portier wordt geopend en de auto
wordt vergrendeld .
Probeer een ruit, wanneer deze
niet met het bedieningspaneel van
het bestuurdersportier kan worden
bediend, te bedienen met het be-
dieningspaneel van het desbetref-
fende portier, en omgekeerd.
ELEKTRISCH BEDIENBARE
RUITEN
De ruiten zijn voorzien van een bevei-
liging tegen beknellen en de elektrisch
bedienbare ruiten achter kunnen wor-
den geblokkeerd voor de veiligheid van
kinderen op de achterbank.
1. Schakelaar ruitbediening
bestuurderszijde.
2. Schakelaar ruitbediening
passagierszijde.
3. Schakelaar ruitbediening
rechts achter.
4. Schakelaar ruitbediening
links achter.
5. Blokkeerschakelaar elektrisch
bedienbare ruiten achter.
Als de ruit bijvoorbeeld bij vorst niet
wil sluiten, voer dan direct het vol-
gende uit:
druk op de schakelaar tot de
ruit volledig is geopend,
trek vervolgens direct de scha-
kelaar omhoog tot de ruit volle-
dig is gesloten,
houd de schakelaar na het sluiten
nog ongeveer 1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de
beveiliging tegen beknellen uit-
geschakeld.
Beveiliging tegen beknellen
Als de ruit sluit en tegen een obstakel
stuit, stopt de ruit en gaat deze gedeel-
telijk weer open.
- automatisch
Duw of trek de schakelaar
voorbij het zware punt. Als u de
schakelaar hebt losgelaten, opent
of sluit de ruit volledig.
Bedien de schakelaar opnieuw om
het openen of sluiten te stoppen.
Eentraps ruitbediening
U hebt twee mogelijkheden:
- handmatig
Duw of trek de schakelaar tot het
zware punt. De ruit stopt zodra de
schakelaar wordt losgelaten.
Om defect raken van de motoren
van de ruitbediening te voorkomen,
treedt wanneer een ruit tien keer in
korte tijd volledig wordt geopend
en gesloten een beveiliging in wer-
king die alleen het sluiten van de
ruit toestaat.
Als de ruit in dat geval wordt geslo-
ten, zal de ruitbediening na ongeveer
40 minuten weer beschikbaar zijn.
!
i
!
85
TOEGANG TOT DE AUTO
Met deze schakelaar worden ook
de binnenportiergrepen van de
achterportieren geblokkeerd (zie
het hoofdstuk "Veiligheidsvoorzie-
ningen voor kinderen"- § Elektrisch
kinderslot").
Als het lampje een andere sta-
tus heeft, wijst dit op een storing
in het elektrische kinderslot. Laat
het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Resetten
Als een ruit niet automatisch kan wor-
den gesloten, moet de ruitbediening
worden gereset:
trek de schakelaar omhoog tot de
ruit stopt met bewegen,
laat de schakelaar los en trek hem
opnieuw omhoog totdat de ruit vol-
ledig is gesloten,
houd de schakelaar na het sluiten
nog ongeveer 1 seconde vast,
druk op de schakelaar om de ruit
automatisch te openen,
druk als de ruit volledig is geopend
nogmaals op de schakelaar en houd
deze nog ongeveer 1 seconde vast.
Neem bij het verlaten van de auto,
zelfs voor een korte periode, altijd
de sleutel uit het contact.
Wanneer tijdens het bedienen van
de ruit iets tussen de ruit en de
sponning bekneld raakt, moet de
ruit weer worden geopend. Druk
daarvoor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit
aan passagierszijde bedient, moet
deze ervan verzekerd zijn dat niets
het correcte sluiten van de ruit ver-
hindert.
De bestuurder moet ervan verze-
kerd zijn dat de passagiers op de
juiste manier gebruik maken van
de elektrische ruitbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tij-
dens het bedienen van de ruit niet
kunnen bezeren.
Blokkeren van de ruitbediening
en de portiergrepen achter
Druk, voor de veiligheid van uw kin-
deren, op de schakelaar 5 om de
ruitbediening achter, ongeacht de
stand van de ruiten, te blokkeren.
Als het lampje brandt, is de ruitbedie-
ning geblokkeerd.
Als het lampje uit is, is de ruitbediening
niet geblokkeerd.
Tijdens deze handelingen is de be-
veiliging tegen beknellen uitgescha-
keld.
!
86
TOEGANG TOT DE AUTO
PORTIEREN
Ontgrendel de auto met de afstands-
bediening of de sleutel en trek aan
de portiergreep.
Van binnenuit
Trek aan de portiergreep van het
voorportier om het te openen; de auto
wordt dan volledig ontgrendeld.
Trek aan de portiergreep van het
achterportier om het te openen; al-
leen het desbetreffende portier wordt
ontgrendeld.
Sluiten
Als een portier niet goed is gesloten:
- bij draaiende motor , gaat dit
lampje branden in combinatie
met een melding die enkele
seconden op het multifuncti-
onele display verschijnt,
- tijdens het rijden (snelheid ho-
ger dan 10 km/h), gaat dit lampje
branden in combinatie met een ge-
luidssignaal en een melding die ge-
durende enkele seconden op het
multifunctionele display verschijnt.
Openen
Van buitenaf
Uitvoering met supervergrendeling
De portieren kunnen niet van bin-
nenuit worden geopend als de su-
pervergrendeling is ingeschakeld.
i
!
i
87
TOEGANG TOT DE AUTO
Als de auto van buitenaf is ver-
grendeld of de supervergrendeling
is ingeschakeld, knippert het rode
lampje en is de knop A inactief.
Gebruik in dat geval de af-
standsbediening of de sleutel
om de auto te ontgrendelen.
De automatische centrale vergren-
deling werkt niet als een van de
portieren is geopend.
Als de achterklep of de achterruit is
geopend, is de automatische cen-
trale vergrendeling van de portie-
ren actief.
Handmatige centrale vergrendeling
Deze functie biedt de mogelijkheid de
portieren en de achterklep van binnen-
uit handmatig en volledig te vergrende-
len of te ontgrendelen.
Vergrendelen
Druk op de knop A om de auto te
vergrendelen.
Het rode lampje van de knop gaat branden.
Automatische centrale
vergrendeling
Deze functie zorgt ervoor dat de portie-
ren, de achterklep en de acherruit tij-
dens het rijden automatisch en volledig
worden vergrendeld.
U kunt de functie desgewenst inschake-
len of uitschakelen.
Inschakelen
Druk langer dan 2 seconden op de
knop A .
Op het multifunctionele display ver-
schijnt een melding ter bevestiging, in
combinatie met een geluidssignaal.
Ontgrendelen
Druk als sneller wordt gereden dan
10 km/h op de knop A om de portie-
ren, de achterklep en de achterruit
tijdelijk te ontgrendelen.
Als één van de portieren is ge-
opend, werkt de centrale vergren-
deling van binnenuit niet.
Ontgrendelen
Druk nogmaals op de knop A om de
auto te ontgrendelen.
Het rode lampje van de knop gaat uit.
Vergrendelen
Zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h,
worden de portieren, de achterklep en
de achterruit automatisch vergrendeld.
Uitschakelen
Druk nogmaals langer dan 2 seconden
op de knop A .
Op het multifunctionele display ver-
schijnt een melding ter bevestiging, in
combinatie met een geluidssignaal.
88
TOEGANG TOT DE AUTO
Noodbediening
Functie die het mogelijk maakt om de
portieren mechanisch te vergrendelen
of te ontgrendelen bij een lege accu of
in het geval van een storing in de cen-
trale vergrendeling.
Steek de sleutel in de slotplaat in de
zijkant van het portier en draai de
sleutel een achtste omwenteling .
Openen
Ontgrendel de auto volledig met de
afstandsbediening of de sleutel, trek
aan de handgreep en trek de ach-
terklep omhoog.
ACHTERKLEP
- bij draaiende motor gaat
het verklikkerlampje bran-
den in combinatie met een
melding op het multifunc-
tionele display gedurende
enkele seconden,
- tijdens het rijden (snelheid hoger
dan 10 km/h) gaat het verklikker-
lampje branden in combinatie met
een geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display ge-
durende enkele seconden.
Noodbediening
Hiermee kan bij een lege accu of een
eventuele storing in de centrale ver-
grendeling de achterklep mechanisch
ontgrendeld worden.
Ontgrendelen
Klap de achterbank naar voren om
bij het slot in de bagageruimte te ko-
men.
Steek een kleine schroevendraaier
in de opening A van het slot om de
achterklep te ontgrendelen.
Vergrendelen van het
bestuurdersportier
Steek de sleutel in het slot en draai
deze rechtsom.
Ontgrendelen van het
bestuurdersportier
Steek de sleutel in het slot en draai
deze linksom.
Vergrendelen van de overige portieren
Ontgrendelen van de overige portieren
Trek aan de portiergreep aan de
binnenzijde.
Sluiten
Trek de achterklep omlaag met be-
hulp van de handgreep aan de bin-
nenzijde.
Als de achterklep niet goed is gesloten:
88
TOEGANG TOT DE AUTO
Noodbediening
Functie die het mogelijk maakt om de
portieren mechanisch te vergrendelen
of te ontgrendelen bij een lege accu of
in het geval van een storing in de cen-
trale vergrendeling.
Steek de sleutel in de slotplaat in de
zijkant van het portier en draai de
sleutel een achtste omwenteling .
Openen
Ontgrendel de auto volledig met de
afstandsbediening of de sleutel, trek
aan de handgreep en trek de ach-
terklep omhoog.
ACHTERKLEP
- bij draaiende motor gaat
het verklikkerlampje bran-
den in combinatie met een
melding op het multifunc-
tionele display gedurende
enkele seconden,
- tijdens het rijden (snelheid hoger
dan 10 km/h) gaat het verklikker-
lampje branden in combinatie met
een geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display ge-
durende enkele seconden.
Noodbediening
Hiermee kan bij een lege accu of een
eventuele storing in de centrale ver-
grendeling de achterklep mechanisch
ontgrendeld worden.
Ontgrendelen
Klap de achterbank naar voren om
bij het slot in de bagageruimte te ko-
men.
Steek een kleine schroevendraaier
in de opening A van het slot om de
achterklep te ontgrendelen.
Vergrendelen van het
bestuurdersportier
Steek de sleutel in het slot en draai
deze rechtsom.
Ontgrendelen van het
bestuurdersportier
Steek de sleutel in het slot en draai
deze linksom.
Vergrendelen van de overige portieren
Ontgrendelen van de overige portieren
Trek aan de portiergreep aan de
binnenzijde.
Sluiten
Trek de achterklep omlaag met be-
hulp van de handgreep aan de bin-
nenzijde.
Als de achterklep niet goed is gesloten:
i
i
89
TOEGANG TOT DE AUTO
ACHTERKLEP
Openen
Trek, nadat de auto met de afstands-
bediening of de sleutel volledig is
ontgrendeld en als de achterruit is
gesloten, aan handgreep A en trek
de achterklep omhoog.
Sluiten
Trek de achterklep met behulp van
de handgreep aan de binnenzijde
omlaag.
ACHTERRUIT
Openen
Als de achterklep is gesloten kan de
achterruit als volgt ontgrendeld / op
een kier gezet worden:
- druk de schakelaar B in,
- of druk langer dan 2 seconden
op de centrale toets van de
afstandsbediening.
Til de achterruit met behulp van de
voet C van de ruitenwisseram om-
hoog.
Sluiten
Beweeg de achterruit omlaag door
deze aan de ruitenwisserarm vast te
houden en sluit de achterruit.
Als de achterruit niet goed is gesloten:
- gaat bij draaiende motor het
verklikkerlampje branden en
verschijnt gedurende enkele
seconden een melding op
het multifunctionele display,
- gaat tijdens het rijden (snelheid hoger
dan 10 km/h) het verklikkerlampje bran-
den in combinatie met een geluidssig-
naal en gedurende enkele seconden een
melding op het multifunctionele display.
- gaat bij draaiende motor het
verklikkerlampje branden en
verschijnt er gedurende enke-
le seconden een melding op
het multifunctionele display,
- gaat tijdens het rijden (snelheid hoger
dan 10 km/h) het verklikkerlampje bran-
den in combinatie met een geluidssig-
naal en gedurende enkele seconden een
melding op het multifunctionele display.
Als de achterklep niet goed is gesloten:
De achterklep en achterruit kunnen
niet gelijktijdig worden geopend.
Als de achterruit is ontgrendeld,
werkt de centrale vergrendeling
niet.
!
i
90
TOEGANG TOT DE AUTO
PANORAMADAK
U hebt de beschikking over een pano-
ramadak met getint glas, waardoor de
lichtinval en het zicht in het interieur
worden vergroot.
Het elektrisch bedienbare zonnescherm
zorgt voor een beter thermisch en ge-
luidscomfort in het interieur.
Wanneer tijdens het bedienen van
het scherm iets bekneld raakt, moet
het scherm weer worden geopend.
Druk daarvoor op de desbetreffen-
de schakelaar.
Wanneer de bestuurder het scherm
bedient, moet deze ervan verze-
kerd zijn dat niets het correcte slui-
ten van het scherm verhindert.
De bestuurder moet ervan verze-
kerd zijn dat de passagiers op de
juiste manier gebruik maken van
het zonnescherm.
Zorg ervoor dat kinderen zich tij-
dens het bedienen van het scherm
niet kunnen bezeren.
- handmatig
Duw of trek de schakelaar A tot
het zware punt.
Het scherm stopt zodra de
schakelaar wordt losgelaten.
- automatisch
Duw of trek de schakelaar A tot
voorbij het zware punt.
Bedien de schakelaar één keer
om het scherm volledig te openen
of sluiten.
Bedien de schakelaar nogmaals
om het openen of sluiten te
stoppen.
Beveiliging tegen beknellen
Als het zonnescherm tijdens het auto-
matisch sluiten bijna volledig is geslo-
ten en op een obstakel stuit, stopt het
scherm en gaat het gedeeltelijk weer
open.
Elektrisch zonnescherm met
eentrapsbediening
Zowel het openen als het sluiten is op
twee manieren mogelijk:
Wanneer de elektrische voeding
van het zonnescherm onderbroken
is geweest, moet u de beveiliging
tegen beknellen resetten:
druk op de schakelaar tot het
scherm volledig is gesloten.
Meteen nadat het scherm tijdens
het sluiten stopt en weer open-
gaat:
trek aan de schakelaar tot het
scherm volledig is geopend,
druk op de schakelaar tot het
scherm volledig is gesloten.
Tijdens deze handelingen werkt
de beveiliging tegen beknellen
niet.
i
91
TOEGANG TOT DE AUTO
Zolang de brandstofvuldop niet is
vastgedraaid, kan de sleutel niet uit
de dop worden verwijderd.
Bij het openen van de dop kan een
geluid klinken door de aanzuiging
van lucht. Dit verschijnsel is nor-
maal en wordt veroorzaakt door
het vacuüm dat ontstaat door de
afdichting van het brandstofcircuit.
BRANDSTOFTANK
Inhoud van de tank: ongeveer 60 liter .
Veilig tanken:
zet altijd de motor af,
open de brandstofvulklep,
steek de sleutel in de dop en draai
de sleutel linksom,
Na het tanken:
breng de dop aan,
draai de sleutel naar rechts en ver-
wijder deze vervolgens uit de dop,
sluit de brandstofvulklep.
verwijder de dop en bevestig deze
aan de haak aan de binnenzijde van
de klep,
tank de auto af, maar laat het vul-
pistool nooit meer dan 3 keer af-
slaan ; indien dit wel gebeurt, kun-
nen er storingen optreden.
Laag brandstofniveau
Tanken
Op een label aan de binnenzijde van de
vulklep staat de voorgeschreven soort
brandstof voor uw auto aangegeven.
Er moet minimaal 5 liter brandstof wor-
den getankt om er voor te zorgen dat
de brandstofmeter het niveau weer
aangeeft.
Storing
In het geval van een storing in de brand-
stofniveaumeter gaat de wijzer terug
naar 0.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Als het minimale niveau in de
brandstoftank is bereikt, brandt
dit verklikkerlampje op het in-
strumentenpaneel in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display. Zodra het
lampje gaat branden is er nog ongeveer
6 liter brandstof in de tank aanwezig.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voor-
komen dat u met een lege tank strandt.
Raadpleeg indien u strandt met een
lege tank (Diesel) het hoofdstuk "On-
derhoud".
i
92
TOEGANG TOT DE AUTO
Brandstofkwaliteit voor
benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstoffen
van het type E10 (deze bevatten 10%
ethanol) die voldoen aan de Europese
richtlijnen EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze
bevatten tot 85% ethanol) zijn uitslui-
tend geschikt voor auto's die speciaal
bestemd zijn voor dit type brandstof
(BioFlex-auto's). De kwaliteit van de
ethanol moet voldoen aan de Europese
richtlijn EN 15293.
Auto's die kunnen rijden op brandstof-
fen met een ethanolgehalte tot 100%
(type E100), worden alleen verkocht in
Brazilië.
Brandstofkwaliteit voor
dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen pro-
bleemloos rijden op biobrandstoffen die
aan de huidige en toekomstige Europe-
se richtlijnen voldoen (diesel die voldoet
aan de richtlijn EN 590 gemengd met
biobrandstof die voldoet aan de richtlijn
EN 14214) en die aan de pomp getankt
kan worden (met een gehalte aan me-
thyl-estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is
mogelijk bij bepaalde dieselmotoren
op voorwaarde dat de bijzondere on-
derhoudsvoorschriften strikt worden
nageleefd. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk.
Het gebruik van elk ander type
(bio)brandstof (zuivere of verdunde plant-
aardige of dierlijke olie, stookolie ...) is na-
drukkelijk verboden (kans op schade aan
de motor en het brandstofcircuit).
Bijzonderheden
BioFlex-motoren
Een auto met BioFlex-motor kan zo-
wel op loodvrije benzine (95 RON of
98 RON) als op ethanol (E85, een
mengsel met 85% ethanol en 15% lood-
vrije benzine) rijden.
De brandstoftank kan dus, ongeacht
de hoeveelheid brandstof en de brand-
stofsoort (95 RON/98 RON, E85 of
een mengsel van beiden), worden ge-
vuld met loodvrije benzine (95 RON/
98 RON) of met ethanol (E85).
Deze motor kan ook probleemloos op
alleen loodvrije benzine draaien.
Onder winterse omstandigheden
kan de koude start soms proble-
men geven. Het is raadzaam om
bij erg koud weer loodvrije ben-
zine te tanken, zodat de auto pro-
bleemloos start.
93
ZICHT
SCHAKELAAR VERLICHTING
EXTERIEUR
Met de lichtschakelaar kunt u de ver-
lichting van de auto selecteren en in-
schakelen.
Hoofdverlichting
De verlichting van de auto voor en ach-
ter is ontwikkeld om de zichtbaarheid
van de auto en het zicht van de bestuur-
der aan te passen aan de omgeving en
de weersomstandigheden:
- parkeerlicht: om gezien te worden,
- dimlicht: voor een optimaal zicht zon-
der medeweggebruikers te verblinden,
- grootlicht: voor een optimaal zicht
op wegen zonder tegenliggers.
Aanvullende verlichting
Uw auto is voorzien van aanvullende ver-
lichting voor specifi eke rijomstandigheden:
- mistachterlicht: voor een optimale
zichtbaarheid van achteren,
- mistlampen vóór: voor extra zicht bij
slecht weer,
- bochtverlichting: voor een optimaal
zicht in bochten,
- appèllichten: voor een betere zicht-
baarheid van uw auto overdag.
Instellingen
Het verlichtingssysteem van uw auto heeft
verschillende extra automatische functies
die afzonderlijk kunnen worden ingesteld:
- follow me home-verlichting,
- automatische verlichting,
- bochtverlichting.
Uitvoering zonder automatische
inschakeling
Uitvoering met automatische
inschakeling
Automatische verlichting.
Handbediende functies
De lichtschakelaar bestaat uit de ring A
en de hendel B .
A. Ring voor de selectie van de stand
van de hoofdverlichting: draai aan de
ring om het symbool van de gewens-
te stand tegenover het merkteken te
zetten.
Lichten uit.
Alleen parkeerlicht.
B. Trek de hendel naar u toe om over
te schakelen van dim- naar grootlicht
en terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld of
alleen de parkeerlichten zijn ingescha-
keld, kunt u een lichtsignaal geven door
de hendel naar u toe te trekken.
Dimlicht of grootlicht.
Verklikkerlampjes
Een verklikkerlampje op het instrumen-
tenpaneel geeft aan dat de geselecteer-
de verlichting is ingeschakeld.
!
i
94
ZICHT
Uitvoering met alleen
mistachterlicht
mistachterlicht
Draai de ring C naar voren om het
mistachterlicht in te schakelen.
Wanneer de verlichting automatisch
wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met
de stand AUTO), blijven het mistachter-
licht en het dimlicht branden.
Draai de ring C naar achteren om de
verlichting volledig uit te schakelen.
Bij helder of regenachtig weer, zo-
wel overdag als 's nachts, zijn de
mistlampen vóór en het mistachter-
licht verblindend voor medewegge-
bruikers en daarom niet toegestaan.
Gebruik de mistlampen vóór en het
mistachterlicht uitsluitend bij mist of
sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden
dient u de mistlampen vóór en het
dimlicht handmatig in te schakelen,
omdat de lichtsensor voldoende
licht kan waarnemen.
Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra ze niet meer nodig zijn.
Uitschakelen van de verlichting
bij het afzetten van het contact
Bij het afzetten van het contact gaat
alle verlichting onmiddellijk uit, behalve
het dimlicht als de automatische follow
me home-verlichting is geactiveerd.
Uitvoering met mistlampen
vóór en mistachterlicht
Mistlampen vóór en mistach-
terlicht
Verdraai ring C :
één stand naar voren om de mist-
lampen vóór in te schakelen,
twee standen naar voren om het
mistachterlicht in te schakelen,
één stand naar achteren om het
mistachterlicht uit te schakelen,
twee standen naar achteren om de
mistlampen voor uit te schakelen.
Als de verlichting automatisch wordt uitge-
schakeld (uitvoeringen met automatische
verlichting) of als het dimlicht handmatig
wordt uitgeschakeld, blijven de mistver-
lichting en het parkeerlicht branden.
Draai de ring naar achteren om de mist-
verlichting uit te schakelen. Het par-
keerlicht wordt dan ook uitgeschakeld.
C. Ring voor de selectie van de mist-
verlichting.
De mistverlichting werkt in combinatie
met dimlicht en grootlicht.
Inschakelen van de verlichting na
het afzetten van het contact
Draai om de lichtschakelaar weer te ac-
tiveren terwijl de verlichting uit is, de ring
A in de stand "0" en vervolgens in de
stand van uw keuze.
Als het bestuurdersportier wordt ge-
opend, klinkt een geluidssignaal om aan
te geven dat de verlichting nog brandt.
De verlichting, met uitzondering van
het parkeerlicht, wordt na maximaal
30 minuten automatisch uitgeschakeld
om het ontladen van de accu te voor-
komen.
i
95
ZICHT
Handbediende follow me home-
verlichting
Deze functie zorgt ervoor dat na het af-
zetten van het contact de dimlichten nog
even blijven branden om het uitstappen
in het donker te vergemakkelijken.
Inschakelen
Geef bij afgezet contact een "licht-
signaal" met de lichtschakelaar.
Geef nogmaals een "lichtsignaal"
om de functie uit te schakelen.
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto wordt
de handbediende follow me home-ver-
lichting na een bepaalde tijd automa-
tisch uitgeschakeld.
Verlichting overdag
Speci eke verlichting overdag, verplicht
in sommige landen, die automatisch
wordt ingeschakeld zodra de motor wordt
gestart zodat de auto goed zichtbaar is.
Deze functie wordt geregeld door speci-
ek daarvoor bestemde verlichting.
De verlichting van de cockpit (instru-
mentenpaneel, multifunctioneel display,
bedieningspaneel airconditioning, ...)
gaat niet branden, behalve wanneer de
automatische stand van de verlichting
wordt ingeschakeld of wanneer de ver-
lichting handmatig wordt ingeschakeld.
Programmeren
In landen waar verlichting
overdag niet verplicht is,
kan de functie worden inge-
schakeld of uitgeschakeld
via het confi guratiemenu
van het multifunctionele
display.
Onder bepaalde weersomstandig-
heden (lage temperatuur, vochtig-
heid) kan zich een laagje condens
aan de binnenzijde van de koplam-
pen en de achterlichten vormen;
dit verdwijnt enkele minuten na het
ontsteken van de koplampen.
In landen waar verlichting overdag ver-
plicht is:
- is deze functie standaard ingeschakeld,
- gaan de parkeerlichten en de kente-
kenplaatverlichting gelijktijdig bran-
den.
Automatische verlichting
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de licht-
sterkte van de omgeving onvoldoende
is of in bepaalde gevallen dat de ruiten-
wissers worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of nadat het wissen is ge-
stopt.
Inschakelen
Draai de ring A in de stand "AUTO" .
Het inschakelen wordt bevestigd
door een melding op het multifunc-
tionele display.
Uitschakelen
Draai de ring A in een andere stand
dan de stand "AUTO" . Het uitscha-
kelen wordt bevestigd door een mel-
ding op het multifunctionele display.
i
95
ZICHT
Handbediende follow me home-
verlichting
Deze functie zorgt ervoor dat na het af-
zetten van het contact de dimlichten nog
even blijven branden om het uitstappen
in het donker te vergemakkelijken.
Inschakelen
Geef bij afgezet contact een "licht-
signaal" met de lichtschakelaar.
Geef nogmaals een "lichtsignaal"
om de functie uit te schakelen.
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto wordt
de handbediende follow me home-ver-
lichting na een bepaalde tijd automa-
tisch uitgeschakeld.
Verlichting overdag
Speci eke verlichting overdag, verplicht
in sommige landen, die automatisch
wordt ingeschakeld zodra de motor wordt
gestart zodat de auto goed zichtbaar is.
Deze functie wordt geregeld door speci-
ek daarvoor bestemde verlichting.
De verlichting van de cockpit (instru-
mentenpaneel, multifunctioneel display,
bedieningspaneel airconditioning, ...)
gaat niet branden, behalve wanneer de
automatische stand van de verlichting
wordt ingeschakeld of wanneer de ver-
lichting handmatig wordt ingeschakeld.
Programmeren
In landen waar verlichting
overdag niet verplicht is,
kan de functie worden inge-
schakeld of uitgeschakeld
via het confi guratiemenu
van het multifunctionele
display.
Onder bepaalde weersomstandig-
heden (lage temperatuur, vochtig-
heid) kan zich een laagje condens
aan de binnenzijde van de koplam-
pen en de achterlichten vormen;
dit verdwijnt enkele minuten na het
ontsteken van de koplampen.
In landen waar verlichting overdag ver-
plicht is:
- is deze functie standaard ingeschakeld,
- gaan de parkeerlichten en de kente-
kenplaatverlichting gelijktijdig bran-
den.
Automatische verlichting
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de licht-
sterkte van de omgeving onvoldoende
is of in bepaalde gevallen dat de ruiten-
wissers worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of nadat het wissen is ge-
stopt.
Inschakelen
Draai de ring A in de stand "AUTO" .
Het inschakelen wordt bevestigd
door een melding op het multifunc-
tionele display.
Uitschakelen
Draai de ring A in een andere stand
dan de stand "AUTO" . Het uitscha-
kelen wordt bevestigd door een mel-
ding op het multifunctionele display.
i
!
i
96
ZICHT
INSTAPVERLICHTING
BUITENZIJDE
De instapverlichting wordt afhankelijk
van de door de lichtsensor gesignaleer-
de hoeveelheid licht geactiveerd om op
donkere plaatsen het lokaliseren van de
auto en het instappen te vergemakke-
lijken.
Inschakelen
Druk op het geopende hangslot van
de afstandsbediening.
Het dimlicht en parkeerlicht gaan
branden en uw auto wordt gelijktij-
dig ontgrendeld.
Programmeren
De duur van het branden
van de instapverlichting kan
worden geselecteerd via het
confi guratiemenu van het
multifunctionele display.
De duur van het branden van de
instapverlichting is gekoppeld en
gelijk aan die van de automatische
follow me home-verlichting.
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw
voldoende licht waarneemt, wordt
de verlichting niet automatisch in-
geschakeld.
Dek de met de regensensor gecom-
bineerde lichtsensor die zich in het
midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af. De
aan de sensor gekoppelde functies
worden dan niet meer bediend.
Koppeling met de automatische
follow me home-verlichting
De koppeling van de automatische fol-
low me home-verlichting aan de auto-
matische verlichting biedt de volgende
extra mogelijkheden:
- instellen van de duur van de fol-
low me home-verlichting (15, 30 of
60 seconden) via het confi guratie-
menu van de auto op het multifunc-
tionele display (uitgezonderd mono-
chroom display A waarbij de duur
onveranderlijk is: 60 s),
- automatische inschakeling van de
follow me home-verlichting als de
automatische verlichting is inge-
schakeld.
Storing
Bij een storing in de lichtsen-
sor gaat de verlichting branden,
wordt dit pictogram weergege-
ven op het instrumentenpaneel
en/of verschijnt een melding op
het multifunctionele display, in combi-
natie met een geluidssignaal.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
HANDMATIG VERSTELLEN
Stand "0" : basisinstelling.
Verstel de koplampen met halogeen-
lampen afhankelijk van de belading van
uw auto om verblinding van medeweg-
gebruikers te voorkomen.
0. 1 of 2 personen op de voorstoelen.
-. 3 personen.
1. 5 personen.
-. Tussenstand.
2. 5 personen + maximaal toegestane
belading.
-. Tussenstand.
3. Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
Uitschakelen
De instapverlichting buitenzijde gaat
na een bepaalde tijd automatisch uit of
gaat uit na het afzetten van het contact
of het vergrendelen van de auto.
i
!
i
96
ZICHT
INSTAPVERLICHTING
BUITENZIJDE
De instapverlichting wordt afhankelijk
van de door de lichtsensor gesignaleer-
de hoeveelheid licht geactiveerd om op
donkere plaatsen het lokaliseren van de
auto en het instappen te vergemakke-
lijken.
Inschakelen
Druk op het geopende hangslot van
de afstandsbediening.
Het dimlicht en parkeerlicht gaan
branden en uw auto wordt gelijktij-
dig ontgrendeld.
Programmeren
De duur van het branden
van de instapverlichting kan
worden geselecteerd via het
confi guratiemenu van het
multifunctionele display.
De duur van het branden van de
instapverlichting is gekoppeld en
gelijk aan die van de automatische
follow me home-verlichting.
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw
voldoende licht waarneemt, wordt
de verlichting niet automatisch in-
geschakeld.
Dek de met de regensensor gecom-
bineerde lichtsensor die zich in het
midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af. De
aan de sensor gekoppelde functies
worden dan niet meer bediend.
Koppeling met de automatische
follow me home-verlichting
De koppeling van de automatische fol-
low me home-verlichting aan de auto-
matische verlichting biedt de volgende
extra mogelijkheden:
- instellen van de duur van de fol-
low me home-verlichting (15, 30 of
60 seconden) via het confi guratie-
menu van de auto op het multifunc-
tionele display (uitgezonderd mono-
chroom display A waarbij de duur
onveranderlijk is: 60 s),
- automatische inschakeling van de
follow me home-verlichting als de
automatische verlichting is inge-
schakeld.
Storing
Bij een storing in de lichtsen-
sor gaat de verlichting branden,
wordt dit pictogram weergege-
ven op het instrumentenpaneel
en/of verschijnt een melding op
het multifunctionele display, in combi-
natie met een geluidssignaal.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
HANDMATIG VERSTELLEN
Stand "0" : basisinstelling.
Verstel de koplampen met halogeen-
lampen afhankelijk van de belading van
uw auto om verblinding van medeweg-
gebruikers te voorkomen.
0. 1 of 2 personen op de voorstoelen.
-. 3 personen.
1. 5 personen.
-. Tussenstand.
2. 5 personen + maximaal toegestane
belading.
-. Tussenstand.
3. Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
Uitschakelen
De instapverlichting buitenzijde gaat
na een bepaalde tijd automatisch uit of
gaat uit na het afzetten van het contact
of het vergrendelen van de auto.
i
!
i
96
ZICHT
INSTAPVERLICHTING
BUITENZIJDE
De instapverlichting wordt afhankelijk
van de door de lichtsensor gesignaleer-
de hoeveelheid licht geactiveerd om op
donkere plaatsen het lokaliseren van de
auto en het instappen te vergemakke-
lijken.
Inschakelen
Druk op het geopende hangslot van
de afstandsbediening.
Het dimlicht en parkeerlicht gaan
branden en uw auto wordt gelijktij-
dig ontgrendeld.
Programmeren
De duur van het branden
van de instapverlichting kan
worden geselecteerd via het
confi guratiemenu van het
multifunctionele display.
De duur van het branden van de
instapverlichting is gekoppeld en
gelijk aan die van de automatische
follow me home-verlichting.
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw
voldoende licht waarneemt, wordt
de verlichting niet automatisch in-
geschakeld.
Dek de met de regensensor gecom-
bineerde lichtsensor die zich in het
midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af. De
aan de sensor gekoppelde functies
worden dan niet meer bediend.
Koppeling met de automatische
follow me home-verlichting
De koppeling van de automatische fol-
low me home-verlichting aan de auto-
matische verlichting biedt de volgende
extra mogelijkheden:
- instellen van de duur van de fol-
low me home-verlichting (15, 30 of
60 seconden) via het confi guratie-
menu van de auto op het multifunc-
tionele display (uitgezonderd mono-
chroom display A waarbij de duur
onveranderlijk is: 60 s),
- automatische inschakeling van de
follow me home-verlichting als de
automatische verlichting is inge-
schakeld.
Storing
Bij een storing in de lichtsen-
sor gaat de verlichting branden,
wordt dit pictogram weergege-
ven op het instrumentenpaneel
en/of verschijnt een melding op
het multifunctionele display, in combi-
natie met een geluidssignaal.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
HANDMATIG VERSTELLEN
Stand "0" : basisinstelling.
Verstel de koplampen met halogeen-
lampen afhankelijk van de belading van
uw auto om verblinding van medeweg-
gebruikers te voorkomen.
0. 1 of 2 personen op de voorstoelen.
-. 3 personen.
1. 5 personen.
-. Tussenstand.
2. 5 personen + maximaal toegestane
belading.
-. Tussenstand.
3. Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
Uitschakelen
De instapverlichting buitenzijde gaat
na een bepaalde tijd automatisch uit of
gaat uit na het afzetten van het contact
of het vergrendelen van de auto.
!
i
97
ZICHT
BOCHTVERLICHTING
Als het dimlicht of grootlicht is inge-
schakeld, zorgt deze functie ervoor dat
de lichtbundels de wegberm beter ver-
lichten in bochten.
Deze functie, die uitsluitend in combinatie
met xenonlampen wordt geleverd, wordt
ingeschakeld bij een snelheid vanaf onge-
veer 20 km/h en zorgt voor een aanzien-
lijke verbetering van het zicht in bochten.
met bochtverlichting
zonder bochtverlichting
Configuratie
Storing
Deze functie kan worden
geactiveerd of gedeacti-
veerd via het confi guratie-
menu van het multifunctio-
nele display.
In het geval van een storing
knippert dit pictogram op het
display in combinatie met een
melding op het multifunctionele
display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
AUTOMATISCHE VERSTELLING
VAN DE KOPLAMPEN MET
XENONVERLICHTING
Raak de xenonlampen niet aan.
Raadpleeg het PEUGEOT-net-
werk.
Om verblinding van andere weggebrui-
kers te voorkomen corrigeert dit sy-
steem bij stilstaande auto automatisch
de hoogte van de lichtbundel van de
xenonlampen, afhankelijk van de bela-
ding van de auto.
In het geval van een storing ver-
schijnt dit pictogram en/of het
pictogram service op het instru-
mentenpaneel, in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display.
Het systeem zet in dat geval de koplam-
pen in de lage stand.
Als de auto stilstaat, stapvoets rijdt
of in de achteruitversnelling staat,
is deze functie uitgeschakeld.
De status van de functie blijft na
het afzetten van het contact in het
geheugen opgeslagen.
!
i
97
ZICHT
BOCHTVERLICHTING
Als het dimlicht of grootlicht is inge-
schakeld, zorgt deze functie ervoor dat
de lichtbundels de wegberm beter ver-
lichten in bochten.
Deze functie, die uitsluitend in combinatie
met xenonlampen wordt geleverd, wordt
ingeschakeld bij een snelheid vanaf onge-
veer 20 km/h en zorgt voor een aanzien-
lijke verbetering van het zicht in bochten.
met bochtverlichting
zonder bochtverlichting
Configuratie
Storing
Deze functie kan worden
geactiveerd of gedeacti-
veerd via het confi guratie-
menu van het multifunctio-
nele display.
In het geval van een storing
knippert dit pictogram op het
display in combinatie met een
melding op het multifunctionele
display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
AUTOMATISCHE VERSTELLING
VAN DE KOPLAMPEN MET
XENONVERLICHTING
Raak de xenonlampen niet aan.
Raadpleeg het PEUGEOT-net-
werk.
Om verblinding van andere weggebrui-
kers te voorkomen corrigeert dit sy-
steem bij stilstaande auto automatisch
de hoogte van de lichtbundel van de
xenonlampen, afhankelijk van de bela-
ding van de auto.
In het geval van een storing ver-
schijnt dit pictogram en/of het
pictogram service op het instru-
mentenpaneel, in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display.
Het systeem zet in dat geval de koplam-
pen in de lage stand.
Als de auto stilstaat, stapvoets rijdt
of in de achteruitversnelling staat,
is deze functie uitgeschakeld.
De status van de functie blijft na
het afzetten van het contact in het
geheugen opgeslagen.
98
ZICHT
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Met behulp van de ruitenwisserscha-
kelaar kunt u de ruitenwissers voor en
achter inschakelen om regen en vuil
van de ruit te wissen.
De ruitenwissers voor en achter zor-
gen voor een optimaal zicht voor de
bestuurder, ongeacht de weersomstan-
digheden.
Handmatige functies
De ruitenwisserschakelaar bestaat uit
de hendel A en de ring B .
Uitvoering met intervalstand
Uitvoering met automatische
ruitenwissers
hoge snelheid (hevige
neerslag),
normale snelheid (matige
regenval),
interval (wissnelheid aangepast
aan de wagensnelheid),
automatisch, vervolgens
één keer wissen (zie vol-
gende bladzijde).
uit,
één keer wissen (duw de
hendel omlaag),
Instellen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de
volgende automatische functies van de
ruitenwissers mogelijk:
- automatische werking van de ruiten-
wissers vóór,
- automatisch inschakelen van de rui-
tenwisser achter bij het inschakelen
van de achteruitversnelling.
Ruitenwissers vóór
A. selecteer de wissnelheid met de
hendel:
of
!
99
ZICHT
Ruitensproeiers vóór en
koplampsproeiers
B. ring voor de selectie van de ruiten-
wisser achter:
uit,
interval,
wissen en sproeien (geduren-
de enige tijd).
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn inge-
schakeld op het moment dat u de
achteruitversnelling inschakelt, wordt
automatisch de ruitenwisser achter in-
geschakeld.
Trek de ruitenwisserschakelaar naar
u toe. De ruitensproeiers treden in
werking, waarna enige tijd de ruiten-
wissers worden ingeschakeld om de
ruit schoon te wissen.
Als de dimlichten branden , worden
tegelijk ook de koplampsproeiers geac-
tiveerd.
Ruitenwisser achter
Schakel de automatische werking
van de ruitenwisser achter uit bij
sneeuwval of strenge vorst en bij
montage van een etsendrager op
de achterklep. Dit kan worden uit-
gevoerd via het confi guratiemenu
van het multifunctionele display.
Te laag niveau ruiten-/
koplampsproeiervloeistof
Als uw auto is voorzien van
koplampsproeiers en het ni-
veau van het reservoir te laag
is, verschijnt dit pictogram en/
of het pictogram service op het instru-
mentenpaneel in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display.
Vul het ruiten-/koplampsproeierreser-
voir bij of laat het bijvullen.
Het pictogram verschijnt als het contact
wordt aangezet of als de schakelaar
wordt bediend, zolang het reservoir niet
gevuld is.
Instellen
Deze functie kan worden
geactiveerd of gedeacti-
veerd via het confi guratie-
menu van het multifunctio-
nele display.
Deze functie is standaard
geactiveerd.
!
i
i
100
ZICHT
Speciale stand van de
ruitenwissers voor
Automatische ruitenwissers
vóór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter de
binnenspiegel regen detecteert. De snel-
heid van de ruitenwissers wordt aange-
past aan de hoeveelheid neerslag.
Inschakelen
Dit gebeurt handmatig door de hendel
omlaag te duwen in de stand "AUTO" .
Dit wordt bevestigd door een melding
op het multifunctionele display.
Deze stand maakt het mogelijk de rui-
tenwissers los te zetten van de voorruit.
In deze stand kunnen de ruitenwisserbla-
den worden gereinigd of de ruitenwissers
worden vervangen. In de winter kan deze
stand tevens worden gebruikt om de rui-
tenwissers los te zetten van de voorruit.
Als de ruitenwisserschakelaar meteen na-
dat het contact is afgezet wordt bediend,
bewegen de ruitenwissers naar het mid-
den van de voorruit.
Zet het contact aan en bedien de ruitenwisser-
schakelaar om de ruitenwissers na de werk-
zaamheden weer in de ruststand te zetten.
Dek de regensensor, die zich ge-
combineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter
de binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking
van de ruitenwissers uit als de auto
wordt gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers
tot de voorruit ontdooid is om de wis-
serbladen niet te beschadigen.
Als het contact meer dan 1 minuut
afgezet is geweest, moet de auto-
matische werking van de ruitenwis-
sers opnieuw worden geactiveerd
door de hendel kort omlaag te du-
wen.
Uitschakelen
Beweeg de hendel omhoog en vervol-
gens in de stand "0" om de ruitenwis-
sers handmatig te bedienen.
Dit wordt bevestigd door een melding
op het multifunctionele display.
Storing
In het geval van een storing in de auto-
matische werking van de ruitenwissers
werken deze in de intervalstand.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Om een goede werking van de at-
blade ruitenwissers te behouden,
adviseren wij u:
- voorzichtig met de ruitenwis-
sers om te gaan,
- de ruitenwissers regelmatig te
reinigen met zeepsop,
- de ruitenwissers niet te gebrui-
ken om een stuk karton tegen
de voorruit te houden,
-
de ruitenwissers te vervangen zodra
ze tekenen van slijtage vertonen.
!
i
i
100
ZICHT
Speciale stand van de
ruitenwissers voor
Automatische ruitenwissers
vóór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter de
binnenspiegel regen detecteert. De snel-
heid van de ruitenwissers wordt aange-
past aan de hoeveelheid neerslag.
Inschakelen
Dit gebeurt handmatig door de hendel
omlaag te duwen in de stand "AUTO" .
Dit wordt bevestigd door een melding
op het multifunctionele display.
Deze stand maakt het mogelijk de rui-
tenwissers los te zetten van de voorruit.
In deze stand kunnen de ruitenwisserbla-
den worden gereinigd of de ruitenwissers
worden vervangen. In de winter kan deze
stand tevens worden gebruikt om de rui-
tenwissers los te zetten van de voorruit.
Als de ruitenwisserschakelaar meteen na-
dat het contact is afgezet wordt bediend,
bewegen de ruitenwissers naar het mid-
den van de voorruit.
Zet het contact aan en bedien de ruitenwisser-
schakelaar om de ruitenwissers na de werk-
zaamheden weer in de ruststand te zetten.
Dek de regensensor, die zich ge-
combineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter
de binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking
van de ruitenwissers uit als de auto
wordt gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers
tot de voorruit ontdooid is om de wis-
serbladen niet te beschadigen.
Als het contact meer dan 1 minuut
afgezet is geweest, moet de auto-
matische werking van de ruitenwis-
sers opnieuw worden geactiveerd
door de hendel kort omlaag te du-
wen.
Uitschakelen
Beweeg de hendel omhoog en vervol-
gens in de stand "0" om de ruitenwis-
sers handmatig te bedienen.
Dit wordt bevestigd door een melding
op het multifunctionele display.
Storing
In het geval van een storing in de auto-
matische werking van de ruitenwissers
werken deze in de intervalstand.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Om een goede werking van de at-
blade ruitenwissers te behouden,
adviseren wij u:
- voorzichtig met de ruitenwis-
sers om te gaan,
- de ruitenwissers regelmatig te
reinigen met zeepsop,
- de ruitenwissers niet te gebrui-
ken om een stuk karton tegen
de voorruit te houden,
-
de ruitenwissers te vervangen zodra
ze tekenen van slijtage vertonen.
i
i
!
101
ZICHT
PLAFONNIERS
1. Plafonnier vóór
2. Kaartleeslampjes
3. Leeslampjes achter opzij
4. Plafonnier achter
Plafonniers vóór en achter
In deze stand gaat de interieur-
verlichting geleidelijk branden:
Kaartleeslampjes
Druk bij aangezet contact op de
desbetreffende schakelaar.
In de stand "permanente interieur-
verlichting" varieert de verlichtings-
duur, afhankelijk van de omstan-
digheden:
- bij afgezet contact: ongeveer
10 minuten,
- in de eco-mode: ongeveer
30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als de sleutel uit het contact wordt
verwijderd,
- als een portier wordt geopend,
- als op de ontgrendelknop van de af-
standsbediening wordt gedrukt om
de auto te lokaliseren.
Permanent uit.
Permanent aan.
Als de plafonnier vóór in de stand
"permanent aan" staat, brandt de
plafonnier achter ook, behalve als
deze in de stand "permanent uit"
staat.
Zet de plafonnier achter in de stand
"permanent uit" om deze uit te
schakelen.
Leeslampjes achter
opzij
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:
- als de auto wordt vergrendeld,
- als het contact wordt aangezet,
- 30 seconden na het sluiten van het
laatste portier.
Zorg ervoor dat er geen voorwer-
pen tegen de leeslampjes aan ko-
men.
Als het contact is aangezet en één
keer op de schakelaar van het lees-
lampje wordt gedrukt, gaat dit lampje
branden in de stand "permanent aan".
Als nogmaals op de schakelaar wordt
gedrukt, gaat het leeslampje branden:
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als de sleutel uit het contact wordt
genomen,
- bij het openen van een portier,
- bij het lokaliseren van uw auto
met de ontgrendelknop van de
afstandsbediening.
Het leeslampje gaat geleidelijk uit:
- na het vergrendelen van de auto,
- als het contact wordt aangezet,
- 30 seconden na het sluiten van het
laatste portier.
i
i
102
ZICHT
SFEERVERLICHTING
De gedempte interieurverlichting verbe-
tert het zicht in de auto als deze zich in
een donkere omgeving bevindt.
De verlichting van de bagageruim-
te kan verschillende perioden blij-
ven branden:
- bij afgezet contact: ongeveer
10 minuten,
- in de eco-modus: ongeveer
30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
De verlichting van de bagageruimte
gaat automatisch branden zodra de ba-
gageruimte wordt geopend en dooft zo-
dra deze wordt gesloten.
INSTAPVERLICHTING
INTERIEUR
Het instappen in de auto op plaatsen
met weinig licht wordt vergemakkelijkt
door het op afstand inschakelen van de
interieurverlichting. Deze gaat branden
afhankelijk van de lichtsterkte die door
de lichtsensor wordt gedetecteerd.
VERLICHTING BAGAGERUIMTE
Inschakelen
Druk op het geopende hangslot van
de afstandsbediening.
De dorpelverlichting voor, de beenruim-
teverlichting en de plafonniers gaan
branden en uw auto wordt gelijktijdig
ontgrendeld.
Uitschakelen
De instapverlichting interieur gaat na
een bepaalde tijd automatisch uit of
gaat uit als een van de portieren wordt
geopend.
Programmeren
Inschakelen
Als het buiten donker is, worden de
beenruimteverlichting en de sfeerver-
lichting van de plafonnier vóór automa-
tisch ingeschakeld zodra de parkeer-
lichten gaan branden.
Uitschakelen
De sfeerverlichting gaat automatisch
uit als de parkeerlichten worden uitge-
schakeld.
Programmeren
De duur van het branden van de
instapverlichting is gekoppeld en
gelijk aan die van de automatische
follow-me-home verlichting.
Deze functie kan worden
in- of uitgeschakeld via het
confi guratiemenu van het
multifunctionele display.
Deze functie is standaard
ingeschakeld.
De duur van het branden
van de instapverlichting
kan worden geselecteerd
via het confi guratiemenu
van het multifunctionele
display.
103
INDELINGEN
INDELING INTERIEUR
1. Brillenvak
2. Zonneklep
(zie de volgende bladzijde
voor meer informatie)
3. Handgreep met kledinghaak
4. Vensters voor parkeer-/tolkaarten
(zie de volgende bladzijde voor
meer informatie)
5. Opbergvak
6. Opbergvakje
7. Tashaak
8. Verlicht dashboardkastje
(zie de volgende bladzijde
voor meer informatie)
9. Portiervakken
10. Verlichte asbak
(zie de volgende bladzijde
voor meer informatie)
11. Opbergvak met antislipmat
12. 12V-aansluiting
(zie de volgende bladzijde
voor meer informatie)
13. Bekerhouder
14. Armleuning vóór
(zie de volgende bladzijde
voor meer informatie)
15. Opbergvak
i
104
INDELINGEN
VERLICHT
DASHBOARDKASTJE
Het dashboardkastje bestaat uit speci-
ale ruimtes voor het opbergen van een
es mineraalwater, de boorddocumen-
tatie van de auto...
In het deksel zijn speciale ruimtes ge-
creëerd voor een pen, een bril, klein-
geld, kaarten, een blikje...
ZONNEKLEP
De zonneklep kan zowel omlaag als
naar opzij worden geklapt en is voor-
zien van een make-upspiegel met ver-
lichting.
Open als het contact aan is het
afdekkapje. De verlichting van de
make-upspiegel gaat automatisch
branden.
De zonneklep bevat tevens een moge-
lijkheid voor het opbergen van pasjes.
VENSTERS VOOR PARKEER-/
TOLKAARTEN
Hierin kunt u parkeer- en/of tolkaarten
plaatsen.
Deze vensters bevinden zich aan
weerszijden van de voet van de binnen-
spiegel op de voorruit.
Op deze plaatsen is de thermisch isole-
rende voorruit niet-refl ecterend.
De thermisch isolerende voorruit
beperkt de opwarming van het in-
terieur door zonnestralen (ultravio-
lette straling) te lteren. De voorruit
bevat bovendien een refl ecterende
laag die radiogolven tegenhoudt
(bijvoorbeeld bij tolpoorten met
elektronische betaling).
Trek de handgreep omhoog om het
dashboardkastje te openen.
De verlichting van het dashboardkastje
treedt in werking zodra het deksel wordt
geopend.
Als uw auto is uitgerust met aircondi-
tioning is het dashboardkastje voorzien
van een luchtstroomopening A , die kan
worden geopend of gesloten. Deze ope-
ning verspreidt dezelfde gekoelde lucht
als de luchtroosters in het interieur.
105
INDELINGEN
12V-AANSLUITING
Verwijder, wanneer u een accessoire
van 12 V (maximaal vermogen: 120 W)
wilt aansluiten, het afdekkapje en
sluit een geschikte adapter aan.
ASBAK MET VERLICHTING
Trek de lade open voor toegang tot
de asbak.
Open de asbak en druk op de borglip
om de asbak uit te nemen en deze
te legen.
TASHAAK
Druk op het onderste gedeelte van
de haak om deze uit te klappen.
Hang uw tas er met het hengsel aan
vast.
PEUGEOT CONNECT USB
Deze aansluitmodule, die bestaat uit
een USB-poort, bevindt zich in de arm-
steun vóór.
Hierop kunt u draagbare apparatuur
aansluiten, zoals een iPod
®
vanaf de 5e
generatie of een USB-stick.
Dankzij de USB-box kunt u de audio-
bestanden (mp3, ogg, wma, wav, ...) op
uw draagbare apparatuur beluisteren
via de luidsprekers van uw autoradio.
U kunt deze bestanden beheren met de
stuurkolomschakelaars of het bedienings-
paneel van de autoradio en ze weerge-
ven op het multifunctionele display.
Tijdens het gebruik kan de draagbare
apparatuur automatisch worden opge-
laden.
Raadpleeg voor meer informatie over
het gebruik van deze uitrusting het
gedeelte Peugeot Connect 3D Nav of
Peugeot Connect Sound in het hoofd-
stuk "Audio en Telematica".
106
INDELINGEN
ARMLEUNING VÓÓR
Voor het comfort en als opbergmogelijk-
heid voor de bestuurder en voorpassa-
gier.
Het deksel van de armleuning is in
hoogte- en lengterichting verstelbaar
voor een optimaal zitcomfort.
Hoogteverstelling
Til het deksel op tot de gewenste
stand (laag, tussenin of hoog).
Trek de armleuning in de hoogste
stand iets verder omhoog en
beweeg hem vervolgens naar de
laagste stand.
Opbergruimte voor de achterpassagiers
aan de achterzijde van de middenarm-
steun vóór.
Open om het opbergvak te legen
het deksel en druk op de borglip om
het opbergvak uit te nemen.
Opbergvak
Het opbergvak van de armleuning biedt
ruimte voor 6 CD's.
Trek de handgreep 1 omhoog.
Trek het deksel helemaal open.
Verstelling in lengterichting
Schuif de armleuning tot de aanslag
naar voren of naar achteren.
105
INDELINGEN
12V-AANSLUITING
Verwijder, wanneer u een accessoire
van 12 V (maximaal vermogen: 120 W)
wilt aansluiten, het afdekkapje en
sluit een geschikte adapter aan.
ASBAK MET VERLICHTING
Trek de lade open voor toegang tot
de asbak.
Open de asbak en druk op de borglip
om de asbak uit te nemen en deze
te legen.
TASHAAK
Druk op het onderste gedeelte van
de haak om deze uit te klappen.
Hang uw tas er met het hengsel aan
vast.
PEUGEOT CONNECT USB
Deze aansluitmodule, die bestaat uit
een USB-poort, bevindt zich in de arm-
steun vóór.
Hierop kunt u draagbare apparatuur
aansluiten, zoals een iPod
®
vanaf de 5e
generatie of een USB-stick.
Dankzij de USB-box kunt u de audio-
bestanden (mp3, ogg, wma, wav, ...) op
uw draagbare apparatuur beluisteren
via de luidsprekers van uw autoradio.
U kunt deze bestanden beheren met de
stuurkolomschakelaars of het bedienings-
paneel van de autoradio en ze weerge-
ven op het multifunctionele display.
Tijdens het gebruik kan de draagbare
apparatuur automatisch worden opge-
laden.
Raadpleeg voor meer informatie over
het gebruik van deze uitrusting het
gedeelte Peugeot Connect 3D Nav of
Peugeot Connect Sound in het hoofd-
stuk "Audio en Telematica".
!
!
107
INDELINGEN
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- gebruik uitsluitend matten die
op de bevestigingen van de auto
passen, het gebruik van deze
bevestigingen is verplicht.
- gebruik nooit meer dan één mat
per plaats.
MATTEN
De matten zijn uitneembaar en bescher-
men de vloerbedekking van de auto.
Terugplaatsen
Terugplaatsen van de mat aan de be-
stuurderszijde:
leg de mat goed op zijn plaats,
druk de bevestigingen vast,
controleer of de mat goed vastzit.
Bevestigen
Gebruik, wanneer u een nieuwe mat
bevestigt aan bestuurderszijde, uitslui-
tend de bevestigingen uit het bijgele-
verde zakje.
De overige matten worden gewoon op
de vloerbedekking gelegd.
Verwijderen
Verwijderen van de mat aan de bestuur-
derszijde:
zet de stoel in de achterste stand,
maak de bevestigingen los,
verwijder vervolgens de mat.
OPBERGLADE
Openen
Til de lade aan de voorzijde op en
schuif de lade open.
Berg geen zware voorwerpen op in
de lade.
Verwijderen
Trek de lade helemaal open.
Druk op de uiteinden van de geleiders.
Til de lade op en verwijder hem uit
de geleiders.
Terugplaatsen
Plaats de lade in de geleiders.
Schuif de lade dicht en druk op de
lade om hem te vergrendelen.
De opberglade bevindt zich onder de
passagiersstoel vóór.
!
108
INDELINGEN
ARMLEUNING
ACHTER
SKILUIK
Openen
Klap de armleuning achter omlaag.
Trek de handgreep van het skiluik
omlaag.
Laat het skiluik zakken.
Steek voorwerpen vanuit de
bagageruimte door het skiluik.
Klap de armleuning achter omlaag
voor een optimaal zitcomfort.
Til het deksel op voor toegang tot de
opbergruimte.
U vindt hierin een opbergvak, twee be-
kerhouders en twee pennenhouders.
OPKLAPTAFELTJES
Uitklappen: klap het tafeltje zo ver
mogelijk uit, tot het in de hoogste
stand vergrendeld is.
Inklappen: beweeg het tafeltje naar
beneden, voorbij het zware punt, tot
het volledig ingeklapt is.
Vergeet niet het tafeltje aan passa-
gierszijde in te klappen alvorens de
stoel in de tafelstand te zetten.
Leg geen zware of harde voorwer-
pen op de opklaptafeltjes; deze
kunnen bij een noodstop of een
aanrijding veranderen in gevaar-
lijke projectielen.
Voor het comfort en als opbergmogelijk-
heid voor de achterpassagiers.
Het skiluik kan worden gebruikt voor het
vervoeren van lange voorwerpen.
Op de opklaptafeltjes aan de achterzijde
van de rugleuning van beide voorstoe-
len kunnen voorwerpen gelegd worden.
Deze tafeltjes zijn voorzien van een be-
kerhouder.
109
INDELINGEN
INDELING VAN DE
BAGAGERUIMTE
1. Tafeltje achter
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
2. Haken
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
3. Sjorogen
4. Riem
5. Afgesloten opbergvak
6. Open opbergvak
7. Opbergbak
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
i
110
INDELINGEN
Verwijderen van de hoedenplank:
maak de twee koorden los,
til de hoedenplank iets op en verwijder
hem.
Hoedenplank
Bij het verwisselen van een wiel
Bevestig bij het verwisselen van
een wiel het koord van de vloer-
mat van de bagageruimte aan de
extra haak onder de hoedenplank
voor een optimale toegang tot het
reservewiel.
Hieraan kunt u een boodschappentas
ophangen.
Haken
Er zijn meerdere mogelijkheden om de
hoedenplank op te bergen:
- rechtop achter de voorstoelen,
- of plat in de bagageruimte.
Til de vloerbekleding van de
bagageruimte op voor toegang tot
de opbergbak.
Hierin vindt u verschillende ruimtes
voor het opbergen van een lampenset,
een EHBO-tas, een set voor voorlopige
bandenreparatie, twee gevarendriehoe-
ken kunnen worden opgeborgen...
Opbergbak
111
INDELINGEN
INDELING VAN DE
BAGAGERUIMTE
1. Bagageafdekking
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
2. 12 V-aansluiting
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
3. Haken
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
4. Sjorogen
5. Opbergbak
6. Bagagenet voor hoge belading
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
7. Riem
i
112
INDELINGEN
Bagageafdekking
De bagageafdekking bestaat uit vier de-
len waarvan drie opvouwbaar zijn.
De bagageafdekking kan op meerdere
manieren worden opgeborgen:
- opgevouwen tegen de achterbank (1),
- opgevouwen en opgeborgen in de
desbetreffende ruimte onder de
achterbank (2).
Opvouwen vanuit de bagageruimte:
maak de bagageafdekking los van
de zijsteunen,
pak de bagageafdekking vast bij
handgreep A ,
vouw de afdekking als een accordeon
op tot aan de achterbank.
Uitvouwen vanuit de bagageruimte:
pak de bagageafdekking vast bij
handgreep A ,
vouw de afdekking uit tot aan de
achterstijlen,
klem de bagageafdekking vast op
de zijsteunen.
Haken
Maximale belading
7,5 kg, bagageafdekking uitgevou-
wen met bagagenet voor hoge be-
lading bij zitrij 2.
Hieraan kunt u een boodschappentas
ophangen.
i
i
113
INDELINGEN
Bagagenet voor hoge belading
Het net, dat aan de specifi eke bovenste
en onderste bevestigingen wordt vast-
gemaakt, zorgt ervoor dat de auto tot
aan het dak kan worden beladen:
- achter de achterbank (zitrij 2),
- achter de voorstoelen (zitrij 1) wan-
neer de achterbank is neergeklapt.
Voor gebruik bij zitrij 1:
open de kapjes van de bovenste be-
vestigingen 1 ,
rol het bagagenet voor hoge bela-
ding uit,
plaats een van de uiteinden van de
metalen stang van het net in de des-
betreffende bovenste bevestiging 1 ,
en doe vervolgens hetzelfde met de
tweede stang,
ontspan de riemen maximaal,
bevestig de musketonhaak van elk
van de riemen aan de desbetreffen-
de stang 3 onder de zitting van de
achterbank,
klap de achterbank neer,
span de riemen aan,
controleer of het net goed is vastge-
maakt en goed gespannen is.
Voor gebruik bij zitrij 2:
vouw de bagageafdekking op of ver-
wijder deze,
open de kapjes van de bovenste be-
vestigingen 2 ,
rol het bagagenet voor hoge bela-
ding uit,
plaats een van de uiteinden van de
metalen stang van het net in de des-
betreffende bovenste bevestiging 2 ,
en doe vervolgens hetzelfde met de
tweede stang,
bevestig de musketonhaak van elk
van de riemen aan de desbetref-
fende ring 4 op het scharniermecha-
nisme van de achterbank,
span de riemen aan,
controleer of het net goed is vastge-
maakt en goed gespannen is.
Controleer bij het plaatsen van het
net of de gespen van de riemen
zichtbaar zijn vanuit de bagage-
ruimte; hierdoor is het makkelijker
de riemen te ontspannen of aan te
spannen.
Dit net kan in de opbergbak onder
de vloerbekleding worden opge-
borgen.
INDELINGEN
INDELING VAN DE
BAGAGERUIMTE
1. Bagageafdekking
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
2. Opbergbak
3. 12 V-aansluiting
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
4. Haken
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
5. Sjorogen
6. Bagagenet voor hoge lading
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
7. Armleuningen achter met
bekerhouders
8. Riem
9. Plaats voor uitneembare zaklamp
of hifi -versterker
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
i
115
INDELINGEN
Bagageafdekking
Plaatsen:
plaats één van de uiteinden van het
oprolmechanisme in de steun,
plaats het andere uiteinde in de
steun; de nok wordt automatisch
vergrendeld,
rol de bagageafdekking uit tot aan
de achterstijlen,
steek de geleiders van de
bagageafdekking in de rails op de
achterstijlen.
Plaats de bagageafdekking, om deze
op te bergen, ter hoogte van de dorpel
van de bagageruimte met het oprolme-
chanisme naar boven en de klep naar
binnen gericht.
Verwijderen:
verwijder de geleiders van de
bagageafdekking uit de rails op de
achterstijlen,
rol de bagageafdekking op,
trek aan de nok aan één van de
uiteinden van het oprolmechanisme
en houd deze vast om het
oprolmechanisme te deblokkeren,
haal het oprolmechanisme uit de steun
aan de kant waarvan het uiteinde
gedeblokkeerd is en vervolgens uit de
steun aan de andere kant.
U kunt de bagageruimte bereiken
door de achterruit te openen en de
klep van de bagageafdekking op te
tillen.
i
116
INDELINGEN
Bagagenet voor hoge belading
Het net, dat aan de specifi eke bovenste
en onderste bevestigingen wordt vast-
gemaakt, zorgt ervoor dat de auto ach-
ter zitrij 2 tot aan het dak kan worden
beladen.
Aansluiting 12 V
Om een accessoire van 12 V aan te
sluiten (maximaal vermogen: 120 W):
verwijder de dop en sluit een geschik-
te adapter aan.
Zet het contact aan.
Voor gebruik bij zitrij 2 (stoelen zitrij
3 neergeklapt of verwijderd):
rol de bagageafdekking op of verwij-
der deze,
open de kapjes van de bovenste be-
vestigingen 1 ,
rol het bagagenet voor hoge bela-
ding uit,
plaats een van de uiteinden van de
metalen stang van het net in de des-
betreffende bovenste bevestiging 1 ,
en doe vervolgens hetzelfde met de
tweede stang,
bevestig de musketonhaak van elk
van de riemen van het net aan de
desbetreffende ring 2 op het onderste
bevestigingspunt van de veiligheids-
gordel van de buitenste zitplaats,
span de riemen aan,
controleer of het net goed is vastge-
maakt en goed gespannen is.
Haken
Hieraan kunt u een boodschappentas
ophangen.
Controleer bij het plaatsen van het
net of de gespen van de riemen
zichtbaar zijn vanuit de bagage-
ruimte; hierdoor is het makkelijker
de riemen te ontspannen of aan te
spannen.
! i
117
INDELINGEN
Uitneembare lamp
Deze lamp, die in de zijwand van de
bagageruimte is aangebracht, kan als
verlichting van de bagageruimte en als
zaklamp gebruikt worden.
Raadpleeg het hoofdstuk "Verlichting - §
Verlichting bagageruimte" voor de wer-
king van deze functie.
Werking
Deze lamp werkt op oplaadbare batte-
rijen van het type NiMH.
De lamp kan ongeveer 45 minuten bran-
den en wordt tijdens het rijden weer op-
geladen.
Gebruik
Verwijder de lamp door deze aan de
bovenzijde uit de houder te trekken.
Druk de schakelaar op de
achterzijde in om de lamp in of uit te
schakelen.
Klap de steun aan de achterzijde
uit om de lamp neer te zetten en de
lichtbundel te richten, bijvoorbeeld
tijdens het verwisselen van een wiel.
Opbergen
Breng de lamp aan door eerst de
onderzijde in de houder te steken.
Hierdoor wordt de lamp automatisch
uitgeschakeld als dat al niet het
geval was.
Zonwering zijruiten
De zonwering voor de ruiten van de
2 e zitrij beschermt uw kinderen tegen de
zon.
Trek de zonwering omhoog aan de
middelste lip.
Bevestig de zonwering aan de daar-
voor bestemde haken.
Let bij het aanbrengen van de op-
laadbare batterijen op de plus- en
de minpolen.
Gebruik nooit niet-oplaadbare bat-
terijen in plaats van de oplaadbare
batterijen.
Als de lamp niet op de juiste wijze
is aangebracht, wordt deze mo-
gelijk niet opgeladen en gaat niet
branden bij het openen van de ach-
terklep.
i
118
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
PEUGEOT beveelt u aan kinderen
op de achterzitplaatsen van uw
auto te vervoeren:
- met de rug in de rijrichting tot
2 jaar,
- met het gezicht in de rijrich-
ting vanaf 2 jaar.
ALGEMENE INFORMATIE
MET BETREKKING TOT
KINDERZITJES
KINDERZITJE OP DE
PASSAGIERSSTOEL VOOR
"Met het gezicht in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje voor het vervoe-
ren met het gezicht in de rijrichting op de
passagiersstoel voor wordt geplaatst,
moet de stoel van de auto in de middel-
ste stand van de voor-/achterwaartse
verstelling worden gezet met de rugleu-
ning rechtop en mag de airbag aan pas-
sagierszijde niet worden uitgeschakeld.
"Met de rug in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje voor het ver-
voeren met de rug in de rijrichting op de
passagiersstoel voor wordt geplaatst,
moet de airbag aan passagierszijde zijn
uitgeschakeld. Anders kan het kind bij
het afgaan van de airbag levensge-
vaarlijk gewond raken .
* De regels voor het vervoeren van
kinderen zijn per land verschillend.
Raadpleeg hiervoor de wetgeving in
uw land.
Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van
uw auto veel aandacht heeft besteed
aan veiligheidsvoorzieningen voor uw
kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook
afhankelijk van uzelf.
Volg voor een optimale veiligheid de
volgende adviezen op:
- conform de Europese wetge-
ving dienen kinderen jonger dan
12 jaar of kleiner dan 1,50 m in ge-
homologeerde, aan het lichaams-
gewicht aangepaste kinderzit-
jes op met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste
plaatsen te worden vervoerd * ,
- de veiligste plaats voor het
vervoeren van een kind is volgens
de statistieken een plaats op de
achterbank van uw auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zowel
voor- als achterin met de rug in
de rijrichting worden vervoerd.
Middelste stand
119
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg
L1
"RÖMER
Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug
in de rijrichting
geplaatst.
L2
"KIDDY Life"
Omwille van de
veiligheid van
jonge kinderen
(van 9 tot 18 kg) is
het gebruik van de
gordelbeschermer
verplicht.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L3
"RECARO Start"
L4
"KLIPPAN Optima"
Vanaf 6 jaar
(ongeveer 22 kg):
gebruik alleen de
zitverhoging.
L5
"RÖMER KIDFIX"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de
auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de autogordel.
Airbag aan passagierszijde OFF
DOOR PEUGEOT AANBEVOLEN KINDERZITJES
PEUGEOT levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een
driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
119
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg
L1
"RÖMER
Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug
in de rijrichting
geplaatst.
L2
"KIDDY Life"
Omwille van de
veiligheid van
jonge kinderen
(van 9 tot 18 kg) is
het gebruik van de
gordelbeschermer
verplicht.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L3
"RECARO Start"
L4
"KLIPPAN Optima"
Vanaf 6 jaar
(ongeveer 22 kg):
gebruik alleen de
zitverhoging.
L5
"RÖMER KIDFIX"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de
auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de autogordel.
Airbag aan passagierszijde OFF
DOOR PEUGEOT AANBEVOLEN KINDERZITJES
PEUGEOT levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een
driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
120
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
BEVESTIGING KINDERZITJES MET DE VEILIGHEIDSGORDEL
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen met de
veiligheidsgordel van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van
het kind en de plaats in de auto.
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd.
(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Op de passagiersplaats vóór kan geen reiswieg of kinderbedje voor in de auto
worden bevestigd.
(c) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
U : plaats geschikt voor het bevestigen van een universeel goedgekeurd kinderzitje met de veiligheidsgordel. Kinderzitje ge-
plaatst met de rug in de rijrichting of het gezicht in de rijrichting.
U(R1) : als U , waarbij de stoel van de auto in de middelste stand moet staan.
U(R2) : als U , waarbij de stoel van de auto in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren moet staan.
* De hoofdsteun van de desbetreffende zitplaats moet verwijderd en opgeborgen worden.
Plaats
Gewicht van het kind/ leeftijds indicatie
Tot 13 kg
(groep 0 (b) en 0+)
Tot ≈ 1 jaar
9 tot 18 kg
(groep 1)
Van ≈ 1 tot ≈ 3 jaar
15 tot 25 kg
(groep 2)
Van ≈ 3 tot ≈ 6 jaar
22 tot 36 kg
(groep 3)
Van ≈ 6 tot ≈ 10 jaar
Passagiersstoel vóór (c)
- vast U(R1) U(R1) U(R1) U(R1)
- in hoogte
verstelbare stoel
U(R2) U(R2) U(R2) U(R2)
Buitenste zitplaatsen
achter
U U * U * U *
Middelste zitplaats
achter
U U * U * U *
121
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
PLAATSEN VAN KINDERZITJES MET DE VEILIGHEIDSGORDEL
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden weer voor het installeren met de
veiligheidsgordel van een universeel goedgekeurd kinderzitje (a) afhankelijk van het gewicht van het kind en de
plaats in de auto.
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje
dat in alle auto's met de veiligheids-
gordel kan worden bevestigd.
(b) Groep 0: van de geboorte tot 10 kg.
Op de passagiersplaats vóór kan
geen reiswieg of kinderbedje voor
in de auto worden bevestigd.
Plaats
Gewicht van het kind /leeftijdsindicatie
Minder dan 13 kg
(groep 0 (b) en 0+)
Tot ≈ 1jaar
9 - 18 kg
(groep 1)
Van 1 tot ≈ 3 jaar
15 - 25 kg
(groep 2)
Van 3 tot ≈ 6 jaar
22 - 36 kg
(groep 3)
Van 6 tot 10 jaar
1e
zitrij
Passagiersstoel vóór (c)
- vaste stoel U (R1) U(R1) U(R1) U(R1)
-
stoel met hoogteverstelling
U(R2) U(R2) U(R2) U(R2)
2e
zitrij
Buitenste zitplaats
Buitenste stoel
U U U U
Middelste zitplaats
Middelste stoel
U U U U
3e
zitrij
Buitenste zitplaats
Extra stoel
U U U U
Buitenste zitplaats
Zitplaats 2e zitrij
U U U U
(c) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvo-
rens uw kind op deze plaats te installeren.
U : zitplaats geschikt voor de bevestiging
van een als universeel gehomologeerd
kinderzitje met de veiligheidsgordel,
zowel met de "rug in de rijrichting" als
met het "gezicht in de rijrichting".
U(R1) : als U , maar de stoel van de auto
moet in de lengterichting in de
middelste stand staan.
U(R2) : als U , maar de stoel van de auto
moet in de hoogste stand en zo
ver mogelijk naar achteren staan.
!
122
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de veilig-
heidsgordel moet over de schouder van
het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed
over de bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een stoelver-
hoger met rugleuning te gebruiken
voorzien van een gordelgeleider ter
hoogte van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht
achter in een auto,
- nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten
zijn en de auto in de zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van
de kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorko-
men dat de portieren en de portierruiten
achter per ongeluk geopend worden.
Zorg er voor dat de portierruiten ach-
ter niet verder dan voor 1/3 deel ge-
opend worden.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te beschermen.
De onjuiste bevestiging van een kin-
derzitje brengt de veiligheid van het
kind in gevaar bij een aanrijding.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
of het tuigje van het kinderzitje, zelfs
bij korte ritten, worden vastgemaakt
waarbij de speling ten opzichte van
het lichaam van het kind zoveel mo-
gelijk moet worden beperkt.
Zorg er, bij het bevestigen van het kin-
derzitje met de veiligheidsgordel, voor
dat de veiligheidsgordel correct tegen
het kinderzitje is gespannen en dat
de gordel het kinderzitje stevig op zijn
plaats houdt.
Zorg er voor een optimale bevestiging
van het kinderzitje "met het gezicht in
de rijrichting" voor dat de rugleuning
van het zitje tegen de rugleuning van
de stoel van de auto aandrukt en dat de
hoofdsteun geen belemmering vormt.
Als de hoofdsteun verwijderd moet
worden, berg deze dan zorgvuldig
op om te voorkomen dat de hoofd-
steun door de auto vliegt bij krachtig
afremmen.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen
niet met het gezicht in de rijrichting op
de passagiersstoel voor worden ver-
voerd, behalve als de achterzitplaat-
sen al bezet zijn door andere kinderen
of als de achterbank niet bruikbaar,
neergeklapt of verwijderd is.
Schakel de airbag aan passagierszij-
de uit zodra een kinderzitje met de rug
in de rijrichting op de voorstoel wordt
geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk ge-
wond raken.
123
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
ISOFIX-BEVESTIGINGEN
Uw auto voldoet aan de nieuwe ISOFIX-
normen.
De hieronder aangegeven zitplaatsen
zijn uitgerust met de voorgeschreven
ISOFIX-bevestigingen:
Zitplaatsen achter
Elke zitplaats is voorzien van drie be-
vestigingsringen:
- twee bevestigingsringen A , die
zich tussen de rugleuning en de
zitting van de zitplaats bevinden,
aangegeven met een sticker,
- één bevestigingsring B , aan de
achterzijde van de zitplaats, voor de
bevestiging van de bovenste riem,
TOP TETHER genoemd.
Zitplaatsen achter
Zitplaatsen zitrij 2
i
!
i
124
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voor-
zien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat geval verplicht het kinderzitje
met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te
bevestigen.
Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de
fabrikant van het zitje.
ISOFIX-KINDERZITJE AANBEVOLEN DOOR PEUGEOT EN
GEHOMOLOGEERD VOOR UW AUTO
Het RÖMER Duo Plus ISOFIX kinderzitje (gewichtsgroep B1 )
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Voorzien van een bovenste riem voor verankering
aan de bovenste bevestiging B , de TOP TETHER.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor
een veilige, degelijke en snelle monta-
ge van het kinderzitje in uw auto.
De ISOFIX-kinderzitjes beschikken
over twee sloten die eenvoudig aan de
twee bevestigingsringen A kunnen wor-
den verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien
voorzien van een bovenste bevesti-
gingsriem die kan worden vastgemaakt
aan de bevestigingsring B .
Zet om de bovenste bevestigingsriem
vast te maken de hoofdsteun van de zit-
plaats omhoog en steek de haak tussen
de hoofdsteun en de rugleuning door.
Bevestig de haak aan de bevestigings-
ring B en trek de riem aan.
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje
is de bescherming van het kind bij
een aanrijding niet meer gewaar-
borgd.
Raadpleeg het overzicht voor de
bevestiging van ISOFIX-kinderzit-
jes in uw auto, waarin staat ver-
meld welke kinderzitjes voor uw
auto zijn goedgekeurd.
i
!
i
124
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voor-
zien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat geval verplicht het kinderzitje
met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te
bevestigen.
Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de
fabrikant van het zitje.
ISOFIX-KINDERZITJE AANBEVOLEN DOOR PEUGEOT EN
GEHOMOLOGEERD VOOR UW AUTO
Het RÖMER Duo Plus ISOFIX kinderzitje (gewichtsgroep B1 )
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Voorzien van een bovenste riem voor verankering
aan de bovenste bevestiging B , de TOP TETHER.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor
een veilige, degelijke en snelle monta-
ge van het kinderzitje in uw auto.
De ISOFIX-kinderzitjes beschikken
over twee sloten die eenvoudig aan de
twee bevestigingsringen A kunnen wor-
den verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien
voorzien van een bovenste bevesti-
gingsriem die kan worden vastgemaakt
aan de bevestigingsring B .
Zet om de bovenste bevestigingsriem
vast te maken de hoofdsteun van de zit-
plaats omhoog en steek de haak tussen
de hoofdsteun en de rugleuning door.
Bevestig de haak aan de bevestigings-
ring B en trek de riem aan.
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje
is de bescherming van het kind bij
een aanrijding niet meer gewaar-
borgd.
Raadpleeg het overzicht voor de
bevestiging van ISOFIX-kinderzit-
jes in uw auto, waarin staat ver-
meld welke kinderzitjes voor uw
auto zijn goedgekeurd.
125
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
OVERZICHT BEVESTIGING ISOFIX-KINDERZITJES
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een
ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-
logo aangegeven met een letter ( A t/m G ).
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in de rij-
richting en een bovenste riem.
IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje:
- rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun,
- gezicht in de rijrichting voorzien van een steun,
- reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.
Raadpleeg de paragraaf "Isofi x-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem.
* Op de passagiersplaats vóór kan geen reiswieg of kinderbedje voor in de auto worden bevestigd.
** De ISOFIX-reiswieg, die wordt bevestigd aan de onderste ISOFIX-bevestigingen van een zitplaats, neemt twee zitplaatsen
achter in beslag.
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot ca. 6 maanden
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot 13 kg
(groep 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (groep 1)
Van 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg *
"rug in de
rijrichting"
"rug in de
rijrichting"
"gezicht in de
rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
ISOFIX-kinderzitjes
universeel en
semi-universeel geschikt
voor bevestiging op de
buitenste zitplaatsen achter
IL-SU ** IL-SU IL-SU
IUF
IL-SU
126
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
OVERZICHT BEVESTIGING ISOFIX-KINDERZITJES
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een
ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aan-
gegeven met een letter ( A t/m G ).
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in de rij-
richting en een bovenste riem.
IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje:
- rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun,
- gezicht in de rijrichting voorzien van een steun,
- reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.
Raadpleeg de paragraaf "Isofi x-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem.
X: zitplaats niet geschikt voor de bevestiging van een kinderzitje uit de aangegeven ISOFIX-maat.
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot ca. 6 maanden
Tot 10 kg (groep 0)
Tot 13 kg (groep 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (groep 1)
Van 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg *
"rug in de
rijrichting"
"rug in de
rijrichting"
"gezicht in de
rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
ISOFIX-
zitplaatsen
achter;
zitplaatsen
2 e zitrij
Buitenste
zitplaats
ILSU IL-SU IL-SU
IUF
IL-SU
Middelste
zitplaats
X IL-SU IL-SU
IUF
IL-SU
Buitenste zitplaatsen
meer naar binnen
geplaatst
X IL-SU IL-SU
IUF
IL-SU
ISOFIX-
zitplaatsen
achter; stoel
2 e zitrij
geplaatst op
3 e zitrij
Buitenste
zitplaatsen
X X X
IUF
IL-SU
* Op de passagiersplaats vóór kan geen reiswieg of kinderbedje voor in de auto worden bevestigd.
!
!
127
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
Dit systeem werkt onafhankelijk
van de centrale vergrendeling; ge-
bruik het nooit in plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van
het contact altijd de stand van het
kinderslot.
Neem vóór het verlaten van de
auto altijd de sleutel uit het contact,
zelfs voor korte periodes.
Bij een ernstige aanrijding wordt
het elektrische kinderslot automa-
tisch uitgeschakeld, zodat de ach-
terpassagiers de auto ongehinderd
kunnen verlaten.
MECHANISCH KINDERSLOT
Beide achterportieren zijn voorzien van
een kinderslot om het openen van bin-
nenuit te verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van
beide achterportieren.
Draai de rode knop een kwart
omwenteling naar links met de
contactsleutel.
ELEKTRISCH KINDERSLOT
Het elektrische kinderslot voorkomt dat
beide achterportieren van binnenuit kun-
nen worden geopend en blokkeert de
bediening van de achterportierruiten.
De schakelaar bevindt zich bij de scha-
kelaars van de ruitbediening op het be-
stuurdersportier.
Druk op de knop A .
Het verklikkerlampje van de knop A
gaat branden en er verschijnt een mel-
ding op het multifunctionele display.
Het lampje blijft branden zolang het
elektrische kinderslot is ingeschakeld.
Vergrendelen
Ontgrendelen
Draai de rode knop een kwart
omwenteling naar rechts met de
contactsleutel.
Inschakelen
Uitschakelen
Druk nogmaals op de knop A .
Het verklikkerlampje van de knop A
gaat uit en er verschijnt een melding op
het multifunctionele display.
Het lampje blijft uit zolang het elektri-
sche kinderslot is uitgeschakeld.
Als het lampje een ander signaal
geeft, wijst dit op een storing in
het elektrische kinderslot. Laat
het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
i
i
128
VEILIGHEID
RICHTINGAANWIJZERS
Wanneer bij een snelheid van meer
dan 60 km/h de richtingaanwijzers
na meer dan 20 seconden nog niet
zijn uitgeschakeld, wordt automa-
tisch het knippergeluid versterkt.
Links: duw de hendel omlaag, voor-
bij het zware punt.
Rechts: duw de hendel omhoog,
voorbij het zware punt.
ALARMKNIPPERLICHTEN
Gebruik de alarmknipperlichten om het
overige verkeer te waarschuwen in het
geval van le, pech, slepen of een on-
geval.
Druk deze knop in: de richtingaan-
wijzers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als
het contact is afgezet.
Automatisch inschakelen van
de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de alarm-
knipperlichten, afhankelijk van de
mate van remvertraging, automatisch
ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan
de alarmknipperlichten uit.
U kunt de alarmknipperlichten ech-
ter ook uitschakelen door de knop in
te drukken.
CLAXON
Druk op een van de spaken van het
stuurwiel.
Gebruik de claxon alleen wanneer
het echt nodig is, in de volgende
gevallen:
- onmiddellijk gevaar,
- inhalen van fi etsers of voetgan-
gers,
- naderen van een onoverzichte-
lijke bocht.
Gebruik de claxon om medeweggebrui-
kers te waarschuwen bij gevaar.
!
i
i
i
129
VEILIGHEID
CONTROLESYSTEEM
BANDENSPANNING
Dit systeem zorgt voor een automati-
sche en permanente controle van de
bandenspanning tijdens het rijden.
Alle reparaties aan een wiel dat
met dit systeem is uitgerust en
het vervangen van een band moe-
ten worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk.
Wanneer bij het verwisselen een
wiel is gemonteerd dat niet door
uw auto wordt gedetecteerd (voor-
beeld: montage van winterban-
den), dient het systeem door het
PEUGEOT-netwerk opnieuw geïni-
tialiseerd te worden.
Ondanks dit systeem moet de ban-
denspanning (zie de paragraaf
"Identifi catie") nog regelmatig wor-
den gecontroleerd. De bandenspan-
ning heeft een belangrijke invloed
op het weggedrag van de auto en
de slijtage van de banden, vooral
onder zware rijomstandigheden
(zware lading, hoge rijsnelheden).
De bandenspanning dient minimaal
één keer per maand gecontroleerd
te worden, bij koude banden. Denk
eraan ook de bandenspanning van
het reservewiel te controleren.
Het bandenspanningscontrolesy-
steem kan tijdelijk worden verstoord
door radiogolven in hetzelfde fre-
quentiegebied.
Elk ventiel is voorzien van een sensor,
die een waarschuwingssignaal uitzendt
als de bandenspanning te laag is (snel-
heid hoger dan 20 km/h).
Dit pictogram verschijnt op het
instrumentenpaneel en/of er ver-
schijnt een melding op het multi-
functionele display, in combinatie
met een geluidssignaal, om aan te
geven welke band(en) het betreft.
Controleer zo snel mogelijk de ban-
denspanning.
Dit dient te worden uitgevoerd bij koude
banden.
Te lage bandenspanning
Het verklikkerlampje STOP en/of dit
verklikkerlampje gaat/gaan branden op
het instrumentenpaneel in combinatie
met een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display die
aangeeft welke band(en) het betreft.
Stop onmiddellijk, maar vermijd ab-
rupte manoeuvres met het stuur en
de remmen.
Repareer of vervang de beschadig-
de band (lekke band of veel te lage
bandenspanning) en laat de ban-
denspanning zo snel mogelijk con-
troleren.
Lekke band
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet meer
dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de waak-
zaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder
niet door het systeem kunnen worden vervangen.
Sensor(en) niet gedetecteerd of
defect
Dit pictogram verschijnt op het
instrumentenpaneel en/of er ver-
schijnt een melding op het multi-
functionele display, in combinatie
met een geluidssignaal, om aan te geven
van welk(e) wiel(en) de bandenspanning
niet meer gecontroleerd wordt of om aan te
geven dat er een storing in het systeem zit.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
de defecte sensor(en) te vervangen.
Deze melding wordt ook weergege-
ven als één van de wielen niet op
de auto aanwezig is (bij reparatie)
of als er één of meerdere wielen
zonder sensor op de auto worden
gemonteerd.
Als uw auto is uitgerust met een
reservewiel, is deze niet voorzien
van een sensor.
!
i
!
130
VEILIGHEID
HULPSYSTEMEN BIJ HET
REMMEN
Uw auto is voorzien van drie systemen
die u helpen om de auto in een noodsi-
tuatie veilig tot stilstand te brengen:
- het antiblokkeersysteem (ABS),
- de elektronische remdrukregelaar
(REF),
- noodremassistentie (AFU).
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Deze systemen zorgen tijdens het rem-
men voor een betere stabiliteit en be-
stuurbaarheid van uw auto en voor een
betere controle in scherpe bochten,
vooral op een slecht of glad wegdek.
Trap het rempedaal bij een nood-
stop krachtig en volledig in en laat
het niet los.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat er wielen
worden gemonteerd die aan de voor-
schriften van de constructeur voldoen.
Storing
Als dit waarschuwingslampje
gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele
display, duidt dit op een storing in het
antiblokkeersysteem. Door deze storing
zou u tijdens het remmen de controle
over uw auto kunnen verliezen.
Als dit waarschuwingslampje
gaat branden in combinatie met
de controlelampjes STOP en
ABS , een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele display,
duidt dit op een storing in de elektroni-
sche remdrukregelaar. Door deze sto-
ring zou u tijdens het remmen de con-
trole over uw auto kunnen verliezen.
Stop op een veilige plaats.
Brake Assist System
Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand klei-
ner wordt.
Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt auto-
matisch in werking zodra één van de
wielen dreigt te blokkeren.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt,
is dat merkbaar aan het trillen van het
rempedaal; dit is de normale werking.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan
een bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de
benodigde bedieningskracht minder
wordt en dat de effectiviteit van het rem-
men wordt vergroot.
Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-
netwerk .
Trap het rempedaal bij een nood-
stop zeer krachtig in en laat het pe-
daal niet los.
NOODOPROEP OF
HULPOPROEP
Hiermee kunt u een noodoproep of hulp-
oproep doen naar de hulpdiensten of de
desbetreffende PEUGEOT-helpdesk.
Raadpleeg het hoofdstuk "Audio en te-
lematica" voor meer informatie over het
gebruik van deze voorziening.
!
VEILIGHEID
De systemen ASR en ESP zor-
gen voor meer veiligheid tijdens
het rijden. De bestuurder mag zich
echter nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's of het te
hard rijden.
De goede werking van de syste-
men wordt verzekerd door de na-
leving van de voorschriften van
de constructeur op het gebied van
wielen (banden en velgen), onder-
delen van het remsysteem, elek-
tronische onderdelen alsmede de
montageprocedure en het uitvoe-
ren van werkzaamheden door het
PEUGEOT-netwerk.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond,...) kan het nuttig zijn de
systemen ASR en ESP uit te schake-
len, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
Druk op de knop "ESP OFF" , die
zich in het midden van het dash-
board bevindt.
Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel en het
verklikkerlampje van de knop
branden, zijn de systemen ASR
en ESP uitgeschakeld.
Opnieuw inschakelen:
Deze systemen worden automatisch
weer ingeschakeld als het contact op-
nieuw wordt aangezet of vanaf 50 km/h
(uitgezonderd 1,6 liter THP 16V 175 pk
benzinemotor).
Druk nogmaals op de knop "ESP
OFF" om de systemen handmatig
weer in te schakelen.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, duidt
dit op een storing in deze systemen.
Laat de systemen controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
STABILITEITSCONTROLESYSTEMEN
Inschakelen
De systemen worden automatisch inge-
schakeld zodra de motor wordt gestart.
De systemen worden geactiveerd zodra
de wielen te weinig grip hebben of de
koers van de auto afwijkt van de door
de bestuurder gewenste richting.
Antispinregeling
(ASR) en elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
In dat geval gaat dit controle-
lampje op het instrumentenpa-
neel knipperen.
De antispinregeling verbetert de tractie
van de wielen om doorspinnen te voor-
komen, door in te grijpen op de remmen
van de aangedreven wielen en op het
motorkoppel.
Het elektronisch stabiliteitsprogram-
ma grijpt in via de remmen van één of
meerdere wielen en via het motorkop-
pel om de auto (binnen de grenzen van
de natuurkundige wetmatigheden) weer
in de juiste koers te brengen.
132
VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELS
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien
van een pyrotechnische gordelspanner
en een spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra be-
scherming van de bestuurder en pas-
sagier in het geval van een frontale
aanrijding. Bij een krachtige aanrijding
zorgen de pyrotechnische gordelspan-
ners ervoor dat de veiligheidsgordels
stevig tegen de lichamen van de inzit-
tenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn
actief zodra het contact wordt aange-
zet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de
kracht waarmee de gordel tegen het
lichaam van de inzittenden getrokken
wordt en bevordert daarmee de veilig-
heid.
Omdoen
Losmaken
Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting.
Houd de gordel vast terwijl deze
zich oprolt.
Hoogteverstelling
Trek aan de gordel en steek de gesp
in de gordelsluiting.
Controleer of de gordel goed is vast-
gemaakt door even aan de riem te
trekken.
Knijp de knop A in en schuif deze
omlaag om het bevestigingspunt la-
ger te plaatsen.
Schuif de knop A omhoog om het
bevestigingspunt hoger te plaatsen.
133
VEILIGHEID
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
losgemaakt/niet vastgemaakt
Als het contact wordt aangezet,
gaat dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel of op het
pictogrammendisplay voor de
veiligheidsgordels en de airbag aan pas-
sagierszijde branden om aan te geven
dat de bestuurder en/of voorpassagier
zijn gordel nog niet heeft vastgemaakt.
Als de wagensnelheid hoger is dan
20 km/h, knippert het verklikkerlampje
gedurende 2 minuten in combinatie met
een steeds sterker wordend geluids-
signaal. Na deze 2 minuten blijft het
verklikkerlampje branden zolang de be-
stuurder en/of voorpassagier zijn veilig-
heidsgordel niet heeft vastgemaakt.
* Volgens uitvoering en/of land van
bestemming.
Pictogrammendisplay
veiligheidsgordel losgemaakt/niet
vastgemaakt
1. Pictogram veiligheidsgordels vóór
losgemaakt/niet vastgemaakt.
2. Pictogram veiligheidsgordel
bestuurder losgemaakt/niet
vastgemaakt.
3. Pictogram veiligheidsgordel
voorpassagier losgemaakt/niet
vastgemaakt of losgemaakt * .
Op het pictogrammendisplay van de
veiligheidsgordels en de airbag aan
passagierszijde gaat het verklikker-
lampje 2 of 3 rood branden als de veilig-
heidsgordel niet is vastgemaakt of weer
is losgemaakt.
Veiligheidsgordels
achter
De zitplaatsen achter zijn
voorzien van een driepunts
veiligheidsgordel met pyro-
technische gordelspanner en, voor de
buitenste zitplaatsen, met een gordel-
krachtbegrenzer.
Omdoen
Trek aan de gordel en steek de gesp
in de gordelsluiting.
Controleer of de gordel goed is vast-
gemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting.
Houd de gordel vast terwijl deze
zich oprolt.
Breng bij de veiligheidsgordels van
de buitenste zitplaatsen de gesp
naar de bovenzijde van de rugleu-
ning om te voorkomen dat de gesp
tegen de de zijbekleding klappert.
134
VEILIGHEID
Losmaken
Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting.
Houd de gordel vast terwijl deze
zich oprolt.
Breng bij de veiligheidsgordels van
de buitenste zitplaatsen de gesp
naar de bovenzijde van de rugleu-
ning om te voorkomen dat de gesp
tegen de de zijbekleding klappert.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
Als een achterpassagier zijn
gordel losmaakt, gaat dit ver-
klikkerlampje branden op het
instrumentenpaneel of ver-
schijnt dit pictogram op het pictogram-
mendisplay veiligheidsgordels/airbag
aan passagierszijde.
Als de wagensnelheid hoger is dan
20 km/h, knippert het verklikkerlampje
gedurende twee minuten in combinatie
met een steeds sterker wordend ge-
luidssignaal. Na deze 2 minuten blijft
het verklikkerlampje branden zolang de
achterpassagiers hun gordels niet heb-
ben vastgemaakt.
1. Verklikkerlampje veiligheidsgordels
achter losgemaakt.
4. Verklikkerlampje veiligheidsgordel
rechtsachterarrière droite.
5. Verklikkerlampje veiligheidsgordel mid-
denachter.
6. Verklikkerlampje veiligheidsgordel links-
achter.
Pictogrammendisplay
veiligheidsgordels losgemaakt
Als het contact wordt aangezet, worden
de pictogrammen 4 , 5 en 6 ongeveer 30
seconden rood weergegeven, bij draai-
ende motor of een snelheid lager dan
ongeveer 20 km/uur, als de desbetref-
fende gordel niet is vastgemaakt.
Als bij een snelheid hoger dan ongeveer
20 km/uur het pictogram 4 , 5 of 6 rood
wordt weergegeven in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, is de gordel
van de desbetreffende achterpassagier
weer losgemaakt.
Veiligheidsgordels
achter 2e zitrij
De zitplaatsen achter zijn voorzien van
een driepunts veiligheidsgordel met
gordelkrachtbegrenzer en, voor de bui-
tenste zitplaatsen, met pyrotechnische
gordelspanner.
Omdoen
Trek aan de gordel en steek de gesp
in de gordelsluiting.
Controleer of de gordel goed is vast-
gemaakt door even aan de riem te
trekken.
i
i
135
VEILIGHEID
Middelste
veiligheidsgordel
2
e
zitrij
Vastmaken
Losmaken en opbergen
Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting B en vervolgens op die
van gordelsluiting A .
Houd de riem tijdens het oprollen vast
en breng de gesp B en vervolgens
de gesp A aan op de magneet van
het bevestigingspunt op het dak.
Veiligheidsgordels
3
e
zitrij
Vastmaken
Trek aan de riem en steek de gesp
C in de gordelsluiting aan de kant
van de bekleding van de zijwand
van de bagageruimte.
Steek de gesp D in de gordelsluiting
aan de tegenovergestelde kant.
Controleer of de gordelsluitingen
vergrendeld zijn door aan de riem te
trekken.
Trek aan de riem en steek de gesp
A in de linker gordelsluiting.
Steek de gesp B in de rechter gor-
delsluiting.
Controleer of beide gordelsluitingen
zijn vergrendeld door aan de riem te
trekken.
De veiligheidsgordels van de zitplaat-
sen van de 3
e
zitrij zijn geïntegreerd
in de hemelbekleding op de hoek tus-
sen de desbetreffende achterstijl en het
dak.
Gebruik, als de twee buitenste
stoelen van de 2
e
zitrij meer naar
binnen zijn geplaatst, altijd de vei-
ligheidsgordels van de buitenste
zitplaatsen.
Losmaken en opbergen
Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting D en vervolgens op die
van de gordelsluiting C .
Houd de riem tijdens het oprollen
vast en breng de gesp D en vervol-
gens de gesp C aan op de magneet
van het bevestigingspunt op de des-
betreffende achterstijl.
De veiligheidsgordel voor de middelste
zitplaats van de 2
e
zitrij is geïntegreerd
in de hemelbekleding linksachter.
De stoelen van de 3
e
zitrij (SW
met glazen panoramadak) zijn niet
voorzien van een verklikkerlampje
veiligheidsgordel losgemaakt/niet
vastgemaakt.
i
136
VEILIGHEID
Alvorens te gaan rijden dient de be-
stuurder te controleren of alle pas-
sagiers hun veiligheidsgordels goed
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tij-
dens het rijden hun veiligheidsgor-
del dragen, ook al betreft het een
korte rit.
Draai de gespen van de veiligheids-
gordels niet om; de gordels zijn dan
niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel au-
tomatisch wordt aangepast aan de
lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold
als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het ge-
bruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder wor-
den geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien
van een automatische blokkeerin-
richting die in werking treedt bij een
aanrijding, een noodstop of het over
de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door
stevig aan de riem te trekken en deze
weer los te laten, zodat de riem weer
een stukje wordt opgerold.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam
te worden gedragen,
- moet deze in een vloeiende be-
weging naar voren worden ge-
trokken, zonder dat de gordel ge-
draaid raakt,
- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen
of rafels vertonen,
- mag er om te voorkomen dat de
gordel niet goed werkt, niets aan
worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheids-
voorschriften moeten werkzaamhe-
den en controles aan de veiligheids-
gordels worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk, dat tevens voor
de garantie zorgt en de werkzaam-
heden volgens de voorschriften uit-
voert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
PEUGEOT-netwerk, vooral als de
gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel
voor textiel, verkrijgbaar bij het
PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of
verstellen van een stoel of de achter-
bank of de gordel zich op de juiste
plaats bevindt en goed is opgerold.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van een
geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet
meer dan één persoon gedragen
worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhan-
kelijk van de aard en de kracht van
de aanrijding , vóór en onafhankelijk
van de airbags afgaan. Het activeren
van de gordelspanners gaat gepaard
met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering
van de pyrotechnische lading die in
het systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikker-
lampje van de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het PEUGEOT-netwerk.
i
!
137
VEILIGHEID
AIRBAGS
Het activeren van de airbags gaat
gepaard met wat onschadelijke
rook en een knal, als gevolg van
de activering van de pyrotechni-
sche lading die in het systeem is
geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar
kan voor personen die hier gevoe-
lig voor zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt ge-
produceerd, kan het gehoor gedu-
rende een korte periode enigszins
verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de be-
stuurder en voorpassagier bij een ern-
stige frontale aanrijding, om de kans op
hoofd- en borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd
in het stuurwiel en de passagiersairbag
in het dashboard boven het dashboard-
kastje.
Activering
De airbags worden gelijktijdig opgebla-
zen, behalve als de airbag aan pas-
sagierszijde is uitgeschakeld, bij een
ernstige frontale aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone vóór (A) ,
in de lengterichting van de auto en van-
af de voorzijde richting de achterzijde
van de auto, die zich op een horizontale
ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tus-
sen de inzittende vóór en het dashboard
om te verhinderen dat deze naar voren
wordt geslingerd.
Registratiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts een-
maal. Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of
een volgend ongeval), worden de
airbags niet meer opgeblazen.
De airbags zijn speciaal ontworpen om
de veiligheid van de inzittenden (uitge-
zonderd de middelste passagier ach-
ter) bij ernstige aanrijdingen te verbe-
teren. Ze vormen een aanvulling op de
werking van de veiligheidsgordels met
spanbegrenzers (behalve bij de middel-
ste passagier achter).
De elektronische schoksensoren regi-
streren de frontale en zijdelingse aanrij-
dingen waaraan de registratiezones voor
een aanrijding worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden
de airbags onmiddellijk opgeblazen
en beschermen ze de inzittenden
van de auto (uitgezonderd de mid-
delste passagier achter). Direct na
de aanrijding ontsnapt het gas snel
uit de airbags, zodat het zicht niet
wordt belemmerd en de inzittenden
de auto eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of
een aanrijding van achteren en in
bepaalde gevallen waarbij de auto
over de kop slaat, treden de airbags
niet in werking. De veiligheidsgor-
dels zorgen in deze situaties voor
een afdoende bescherming.
!
!
138
VEILIGHEID
Plaats geen kinderzitje op de voor-
stoel als minimaal één van beide
verklikkerlampjes van de airbags
permanent blijft branden.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk.
Storing
Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat bran-
den in combinatie met een ge-
luidssignaal en een melding
op het multifunctionele display, laat
het systeem dan controleren door het
PEUGEOT-netwerk. De kans bestaat
dat de airbags bij een ernstige aanrij-
ding niet worden geactiveerd.
Knie-airbag *
De knie-airbag beschermt bij een ern-
stige frontale aanrijding de knieën van
de bestuurder.
Deze airbag bevindt zich in het dash-
board, onder de stuurkolom.
Activering
De knie-airbag wordt gelijktijdig met de
airbags vóór opgeblazen.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet
dan de schakelaar weer op "ON" om de
airbag opnieuw in te schakelen en zo
de veiligheid van uw passagier te ga-
randeren.
Als het contact is aangezet en de
airbag aan passagierszijde op-
nieuw wordt ingeschakeld, gaat dit
verklikkerlampje op het display van
de verklikkerlampjes van de veiligheidsgor-
dels en de airbag aan passagierszijde ge-
durende ongeveer 1 minuut branden.
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de voor-
stoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk ge-
wond raken.
Afhankelijk van de uitvoering
van uw auto brandt dit verklik-
kerlampje hetzij op het instru-
mentenpaneel, hetzij op het
display voor de verklikkerlampjes van
de veiligheidsgordels en de airbag aan
passagierszijde, bij aangezet contact
en zolang de airbag is uitgeschakeld.
Als dit verklikkerlampje knippert,
raadpleeg dan het PEUGEOT-
netwerk. De kans bestaat dat
de airbag aan passagierszijde
bij een ernstige aanrijding niet
wordt geactiveerd.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde
kan worden uitgeschakeld:
zet het contact af , steek de sleutel
in de schakelaar voor uitschakelen
van de airbag aan passagierszijde,
draai deze in de stand "OFF" ,
verwijder de sleutel zonder de stand
van de schakelaar te veranderen.
* Volgens land van bestemming.
!
139
VEILIGHEID
Zij-airbags
De zij-airbags beschermen de bestuur-
der en de passagiers (behalve de mid-
delste achterpassagier) bij een ernstige
zijdelingse aanrijding, om de kans op
borstletsel te verkleinen.
De zij-airbags zijn aangebracht:
- voor: aan de zijde van de portieren in
de rugleuningen van de voorstoelen,
- achter: in de zijpanelen (behalve
3-deurs en SW).
Activering
De zij-airbags worden aan de desbe-
treffende zijde opgeblazen bij een ern-
stige zijdelingse aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone opzij ( B ),
loodrecht op de lengteas van de auto
en vanaf de buitenzijde richting de bin-
nenzijde van de auto.
Window-airbags
De window-airbags beschermen de be-
stuurder en passagiers (uitgezonderd
de middelste passagier achter) bij een
ernstige zijdelingse aanrijding, om de
kans op letsel aan de zijkant van het
hoofd te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in
de stijlen en in de hemelbekleding.
Storing
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met
de zijairbag aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij ( B ), waarbij de krach-
ten loodrecht op de lengterichting van
de auto en vanaf de buitenzijde richting
de binnenzijde van de auto worden uit-
geoefend.
De window-airbag wordt opgeblazen
tussen de inzittenden vóór en achter en
de ruiten.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding
of bij over de kop slaan, kan het
zijn dat de airbag niet wordt geac-
tiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of
een frontale aanrijding wordt de
airbag niet geactiveerd.
Registratiezones voor een
aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Als dit waarschuwingslampje
gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele
display, raadpleeg dan het PEUGEOT-
netwerk om het systeem te laten con-
troleren. De kans bestaat dat de airbags
bij een ernstige aanrijding niet worden
geactiveerd.
De zij-airbag wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór of achter en het des-
betreffende portierpaneel.
!
140
VEILIGHEID
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften voor
een maximale effectiviteit van de
airbags:
Maak er een gewoonte van om nor-
maal rechtop in de voorstoelen te
zitten.
Draag altijd een correct afgestelde au-
togordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...). Dit kan de
goede werking van de airbag belem-
meren en/of de inzittende bij het op-
blazen van de airbag verwonden.
* Volgens land van bestemming.
Knie-airbag *
Houd uw knieën niet te dicht bij het stuurwiel.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen: deze
belemmeren namelijk niet het activeren van de zijairbags. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (bijvoorbeeld kleding); dit
zou bij het afgaan van de airbags namelijk kunnen leiden tot verwondingen aan
armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
Hoofdairbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de hoofd-
airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak; deze maken deel uit van de be-
vestiging van de hoofdairbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van
uw auto de airbagsystemen controle-
ren.
Het is beslist niet toegestaan om
werkzaamheden uit te voeren aan air-
bagsystemen; alleen het PEUGEOT-
netwerk heeft hiervoor gekwalifi ceerd
personeel.
Zelfs als alle bovenstaande voor-
schriften worden nageleefd, blijft
de kans bestaan op letsel of lichte
brandwonden aan het hoofd, de
borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt
namelijk zeer snel opgeblazen (bin-
nen enkele milliseconden) en loopt
vervolgens even snel leeg, waarbij
de warme gassen via de daarvoor
bestemde openingen naar buiten
stromen.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuur-
wielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten.
Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen,
kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel ver-
oorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla
er niet op.
!
i
!
141
RIJDEN
Draai bij het parkeren van de auto
op een helling de wielen vast tegen
het trottoir, trek de parkeerrem aan
en schakel een versnelling in.
PARKEERREM
Aantrekken
Trek de hefboom van de parkeer-
rem volledig aan om uw auto stil te
zetten.
Als tijdens het rijden dit ver-
klikkerlampje en het verklik-
kerlampje STOP branden in
combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het multi-
functionele display, geeft dit aan dat de
parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
Loszetten
Trek de hefboom van de parkeer-
rem licht omhoog, druk de ontgren-
delknop in en duw de hefboom ge-
heel omlaag.
HANDGESCHAKELDE
ZESVERSNELLINGSBAK
Voor uw veiligheid en om het star-
ten van de motor te vergemakke-
lijken:
- zet de versnellingshendel altijd
in de neutraalstand,
- trap het koppelingspedaal in.
Schakel de achteruitversnelling al-
leen in als de auto stilstaat en de
motor stationair draait.
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Trek de ring onder de pookknop om-
hoog en beweeg de versnellingshen-
del eerst naar links en dan naar voren.
i
142
RIJDEN
SCHAKELINDICATOR *
Dit systeem adviseert de bestuurder op
te schakelen om het brandstofverbruik
te verminderen (auto's met handge-
schakelde versnellingsbak).
Werking
Het systeem geeft uitsluitend adviezen
als u rustig rijdt.
Afhankelijk van de rijomstandigheden
en de uitrusting van uw auto kan het
systeem u adviseren één of meer ver-
snellingen op te schakelen. U kunt deze
aanwijzingen opvolgen zonder de tus-
senliggende versnellingen in te hoeven
schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van
de situatie op de weg, de verkeers-
drukte en de veiligheid. De bestuurder
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk
voor het al dan niet opvolgen van een
schakeladvies van het systeem.
De functie kan niet worden uitgescha-
keld.
* Afhankelijk van de motoruitvoering.
Voorbeeld:
- U rijdt in de derde versnelling.
- U trapt het gaspedaal redelijk ver in.
- Het systeem kan u in dit geval advi-
seren een hogere versnelling in te
schakelen.
De informatie wordt in de vorm van een
pijl op het display van het instrumenten-
paneel weergegeven.
Afhankelijk van de uitrusting van uw
auto verschijnt de pijl in combinatie met
het nummer van de aanbevolen ver-
snelling.
In rijsituaties waarin veel van de mo-
tor wordt gevraagd (diep intrappen
van het gaspedaal, bijvoorbeeld tij-
dens een inhaalmanoeuvre...) zal
het systeem geen schakeladvies
geven.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
- de eerste versnelling in te scha-
kelen,
- de achteruitversnelling in te
schakelen,
- terug te schakelen.
i
143
RIJDEN
GESTUURDE
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK MET
6 VERSNELLINGEN
Selectiehendel
R. Achteruit
Trap het rempedaal in en beweeg
de selectiehendel naar voren om
deze stand te selecteren.
N. Neutraalstand.
Trap het rempedaal in en selecteer
deze stand om de motor te kunnen
starten.
A. Automatische stand.
Beweeg de selectiehendel omlaag
om deze stand te selecteren.
M + / -. Handmatig schakelen.
Beweeg de selectiehendel omlaag
en vervolgens naar links om deze
stand te selecteren en:
- beweeg de selectiehendel kort
naar voren om op te schakelen,
- of beweeg de selectiehendel
kort naar achteren om terug te
schakelen.
S. Programma Sport.
Druk op deze toets om dit program-
ma in of uit te schakelen.
Stuurbediening
+. Opschakelen (rechts van het stuur-
wiel).
Druk op de achterzijde van de stuur-
bediening "+" om op te schakelen.
-. Terugschakelen (links van het stuur-
wiel).
Druk op de achterzijde van de stuur-
bediening "-" om terug te schakelen.
Met de stuurbediening is het niet
mogelijk om de neutraalstand of de
achteruitversnelling te selecteren.
Bij de gestuurde handgeschakelde ver-
snellingsbak met zes versnellingen kunt
u kiezen tussen automatische bedie-
ning en handmatig schakelen.
Deze transmissie heeft drie gebruiks-
mogelijkheden:
- een automatische stand om auto-
matisch te schakelen,
- een handmatige stand om zelf te
schakelen,
- een auto-sequentiële stand , waar-
mee u in de automatische stand op
ieder moment zelf kunt schakelen,
bijvoorbeeld voor een inhaalma-
noeuvre.
In de automatische en de handmatige
stand is een programma Sport beschik-
baar, waarin een meer dynamische rij-
stijl mogelijk is.
Met deze versnellingsbak profi teert u
tevens van een andere handige functie:
de hill holder.
i
i
!
i
144
RIJDEN
Weergave op het instrumentenpaneel
Standen van de selectiehendel
Starten van de auto
N. Neutral (neutraalstand)
R. Reverse (achteruitversnelling)
1, 2, 3, 4, 5, 6 . Versnellingen in de hand-
geschakelde stand
AUTO. Verschijnt bij de selectie van de
automatische stand en verdwijnt weer
als de handbediende stand wordt gese-
lecteerd.
S. Sport (programma Sport)
Trap het rempedaal in als
dit pictogram knippert (bijv.:
starten van de motor).
Selecteer de stand N .
Houd het rempedaal ingetrapt.
Start de motor.
Selecteer de eerste versnelling
(stand M of A ) of de achteruitver-
snelling (stand R ).
Zet de handrem los.
Neem uw voet van het rempedaal
en geef gas.
Op het display van het instru-
mentenpaneel verschijnen de
aanduidingen AUTO en 1 of R .
Houd de auto niet op zijn plaats
met behulp van het gaspedaal.
Als u de motor probeert te starten zon-
der dat de selectiehendel in de stand N
staat, knippert de aanduiding N op het
instrumentenpaneel, in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display.
Als bij het starten het rempedaal niet wordt
ingetrapt, knippert op het instrumentenpa-
neel de aanduiding voet op het rempedaal
in combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het multifunctionele display.
Hill holder
Deze aan de versnellingsbak gekop-
pelde aanvullende functie kan uw auto
enige tijd op zijn plaats houden.
De remmen worden korte tijd bediend
om u de tijd te geven uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal te ver-
plaatsen.
Stap nooit uit op het moment dat
de hill holder actief is.
Als de auto op een helling stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden als
het rempedaal wordt losgelaten:
- als de auto bergopwaarts stilstaat
en de selectiehendel in de stand A
of M staat,
- als de auto bergafwaarts stilstaat
en de selectiehendel in de stand R
staat.
Bij het inschakelen van de achter-
uitversnelling klinkt een geluidssig-
naal.
Op het display van het instru-
mentenpaneel verschijnt de
aanduiding N .
Voet op het rempedaal
i
! i
145
RIJDEN
Handbediende stand
Beweeg na het starten van de auto de
selectiehendel in de stand M om de
handbediende stand in te schakelen.
De aanduiding AUTO ver-
dwijnt en de ingeschakelde
versnellingen verschijnen ach-
tereenvolgend op het display.
Het schakelen naar een andere ver-
snelling is alleen mogelijk als de snel-
heid van de auto en het motortoerental
dit toestaan.
Het is niet noodzakelijk om bij het scha-
kelen het gaspedaal los te laten.
Bij het remmen of het verminderen van
de snelheid schakelt de versnellingsbak
automatisch terug, zodat de juiste ver-
snelling is geselecteerd op het moment
dat u het gaspedaal weer intrapt.
De versnellingsbak werkt dan auto-
matisch, zonder dat u zelf hoeft te
schakelen. De versnellingsbak kiest
voortdurend de meest geschikte ver-
snelling, afhankelijk van de volgende
parameters:
- de rijstijl,
- het profi el van de weg.
Op het display van het instru-
mentenpaneel verschijnen de
aanduiding AUTO en de inge-
schakelde versnelling.
Automatische stand
Selecteer vanuit de handbediende
stand de stand A om terug te keren
naar de automatische stand.
Auto-sequentiële stand
In de automatische stand kunt u, bij-
voorbeeld voor een inhaalmanoeuvre,
op ieder moment de functies van de
handbediende stand gebruiken.
Druk op de stuurbediening "+" of "-" .
De versnellingsbak wordt dan in de
desbetreffende versnelling geschakeld,
als de snelheid van de auto en het mo-
tortoerental dit toestaan. De aanduiding
AUTO blijft op het display staan.
Als de stuurbediening enige tijd niet
meer gebruikt wordt, gaat de trans-
missie weer over op de automatische
stand.
Als bij stapvoets rijden de achter-
uitversnelling wordt geselecteerd,
wordt deze pas ingeschakeld als
de auto volledig tot stilstand is ge-
komen. De aanduiding voet op het
rempedaal kan gaan knipperen op
het instrumentenpaneel om aan te
geven dat u moet remmen.
Als de achteruitversnelling bij hoge
snelheid wordt geselecteerd, knip-
pert het verklikkerlampje N en gaat
de versnellingsbak automatisch
over in de neutraalstand. Beweeg
de selectiehendel terug in de stand
A of M om weer in een versnelling
verder te rijden.
Bij krachtig accelereren wordt de
hoogste versnelling niet ingescha-
keld zonder tussenkomst van de
bestuurder met behulp van de se-
lectiehendel of de stuurbediening.
Selecteer de neutraalstand N nooit
tijdens het rijden.
Selecteer de achteruitversnelling
(stand R ) uitsluitend als de auto
volledig stilstaat en de voet op het
rempedaal wordt gehouden.
Trap om krachtig te accelereren
(bijvoorbeeld voor een inhaalma-
noeuvre) het gaspedaal met kracht
in, tot voorbij het zware punt.
!!
i
146
RIJDEN
Stilzetten van de auto Storing
Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden
en de aanduiding AUTO gaat
knipperen in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, duidt dit op
een storing in de versnellingsbak.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Houd bij het starten van de motor
altijd het rempedaal ingetrapt.
Trek altijd de handrem aan om de
auto volledig stil te zetten.
Selecteer wanneer u de auto met
draaiende motor stilzet altijd de
neutraalstand N .
Controleer voordat u werkzaam-
heden onder de motorkap uitvoert
altijd of de selectiehendel in de
neutraalstand N staat en de hand-
rem is aangetrokken.
Als bij aangezet contact het bo-
venstaande en dit verklikkerlamp-
je gaan branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele display,
duidt dit op een storing in de hill holder.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Programma Sport
Druk na het selecteren van de hand-
bediende of auto-sequentiële stand
op de toets S om het programma
Sport te activeren, waarin een meer
dynamische rijstijl mogelijk is.
De aanduiding S verschijnt
naast de ingeschakelde ver-
snelling op het display van het
instrumentenpaneel.
Druk nogmaals op de toets S om het
programma uit te schakelen.
De aanduiding S verdwijnt van het dis-
play van het instrumentenpaneel.
Het programma Sport wordt na het
afzetten van het contact niet auto-
matisch opnieuw ingeschakeld als
het contact weer wordt aangezet.
Voordat u de motor afzet, kunt u:
- de selectiehendel in de stand N be-
wegen om de neutraalstand te se-
lecteren,
- een versnelling ingeschakeld laten.
In dat geval kan de auto niet worden
verplaatst.
Trek in beide gevallen altijd de handrem
aan om de auto volledig stil te zetten.
Dit lampje kan ook gaan branden als
een portier geopend is.
147
RIJDEN
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
MET "TIPTRONIC TECHNIEK
SYSTEEM PORSCHE"
Bij de automatische transmissie met vier of
zes versnellingen kunt u kiezen uit automa-
tische bediening, aangevuld met de pro-
gramma's Sport en Sneeuw. U kunt met de
selectiehendel ook handmatig schakelen.
Deze transmissie heeft vier gebruiks-
mogelijkheden:
- automatisch schakelen : het scha-
kelen wordt elektronisch aange-
stuurd door de transmissie,
- programma Sport : dit schakelpro-
gramma maakt een meer dynami-
sche rijstijl mogelijk,
- programma Sneeuw : dit schakel-
programma vereenvoudigt het rijden
op een ondergrond met weinig grip,
- handmatig schakelen : deze stand
maakt het zelf schakelen met de se-
lectiehendel mogelijk.
Selectiehendel
P. Parkeerstand.
- Stilzetten van de auto, met of zon-
der aangetrokken handrem.
- Starten van de motor.
R. Achteruitversnelling.
- Achteruitrijden, stilstaande auto,
stationair toerental.
N. Neutraalstand.
- Stilzetten van de auto, met aange-
trokken handrem.
- Starten van de motor.
D. Automatische werking.
M.+ / - Zelf schakelen tussen de vier of
zes versnellingen.
Beweeg de selectiehendel kort naar
voren om op te schakelen.
of
Beweeg de selectiehendel kort naar
achteren om terug te schakelen.
Weergave op het instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel door het
schakelpatroon beweegt, verschijnt het
desbetreffende pictogram op het instru-
mentenpaneel.
P. Parking (parkeerstand)
R. Reverse (achteruitversnelling)
N. Neutral (neutraalstand)
D. Drive (automatisch schakelen)
S. Programma Sport
. Programma Sneeuw
1 t/m 4.
Ingeschakelde versnelling
1 t/m 6.
bij handmatig schakelen
-. Ongeldige waarde bij handmatig
schakelen
Als dit pictogram knippert,
trap dan het rempedaal in
(bijv.: starten van de motor).
Schakelpatroon
1. Selectiehendel.
2. Toets "S" (sport) .
3. Toets " " (sneeuw) .
Intrappen van het rempedaal
!
!
i
148
RIJDEN
Wegrijden
Trek de handrem aan.
Selecteer de stand P of N .
Start de motor.
Als niet aan de bovenstaande voor-
waarden wordt voldaan, klinkt een ge-
luidssignaal en verschijnt een melding
op het multifunctionele display.
Trap bij draaiende motor het rempe-
daal in.
Zet de handrem los.
Selecteer de stand R , D of M .
Laat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint te rijden.
Als tijdens het rijden per ongeluk
de stand N wordt geselecteerd,
laat het motortoerental dan zakken
tot stationair toerental, zet de se-
lectiehendel in de stand D en trap
het gaspedaal weer in.
De versnellingsbak werkt dan in de
auto-adaptieve stand, zonder dat u zelf
hoeft te schakelen. De versnellingsbak
kiest voortdurend de meest geschikte
versnelling, afhankelijk van de rijstijl,
het profi el van de weg en de belading
van de auto.
Voor een maximale acceleratie zon-
der de stand van de selectiehendel te
wijzigen, moet het gaspedaal volledig
worden ingetrapt (kickdown). De ver-
snellingsbak schakelt automatisch terug
of handhaaft de ingeschakelde versnel-
ling totdat de motor het maximum toe-
rental bereikt.
Bij het remmen schakelt de versnel-
lingsbak automatisch terug om sterker
op de motor af te remmen.
Om de veiligheid te verbeteren scha-
kelt de versnellingsbak niet naar een
hogere versnelling als u het gaspedaal
plotseling loslaat.
Automatisch schakelprogramma
Selecteer de stand D om automa-
tisch te laten schakelen tussen de
vier of zes versnellingen.
Op het instrumentenpaneel
verschijnt de aanduiding .
Programma sneeuw " "
Druk op de toets " " als de motor is
gestart.
De transmissie past zich aan voor het
rijden op gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor dat
u gemakkelijker kunt rijden op een on-
dergrond met weinig grip.
Op het instrumentenpaneel
verschijnt de aanduiding S .
Programma sport "S"
Druk op de toets "S" als de motor is
gestart.
Het schakelprogramma maakt dan au-
tomatisch een dynamische rijstijl moge-
lijk.
Zet de selectiehendel nooit in de
stand N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de
stand P of R als de auto niet vol-
ledig stilstaat.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de
stand R , D of M is geselecteerd, zet
de auto zich zelfs al in beweging als
het gaspedaal niet is ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom
geen kinderen alleen in de auto
achter.
Trek de handrem aan en selecteer
de stand P indien er onderhouds-
werkzaamheden moeten worden
uitgevoerd bij draaiende motor.
Programma's Sport en Sneeuw
Deze twee specifi eke programma's vul-
len de automatische werking aan onder
bijzondere rijomstandigheden.
Terugkeren naar het
automatische programma
Om terug te keren naar het automati-
sche programma kunt u het program-
ma Sport of Sneeuw op elk gewenst
moment uitschakelen door opnieuw op
de desbetreffende toets te drukken.
!
i
149
RIJDEN
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de se-
lectiehendel in de stand P of N bewegen
om de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de handrem aan
om de auto stil te zetten.
Storing
Als bij aangezet contact dit ver-
klikkerlampje gaat branden in
combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het
multifunctionele display, duidt dit op een
storing in de transmissie .
In dit geval werkt de transmissie met een
noodprogramma en blijft de 3e versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
waarnemen bij het selecteren van R vanuit
de stand P , of R vanuit de stand N . Dit heeft
geen gevaar voor de transmissie.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhanke-
lijk van de geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Dit verklikkerlampje kan ook gaan bran-
den bij het openen van een portier.
In de volgende gevallen is er kans
op grote schade aan de automati-
sche transmissie:
- als u het gaspedaal en het rem-
pedaal gelijktijdig intrapt,
- als u, wanneer de accu geen
stroom levert, de selectiehen-
del geforceerd in de stand P of
een andere stand zet.
Handmatig schakelen
Selecteer de stand M om sequen-
tieel te schakelen in de vier of zes
versnellingen.
Duw de selectiehendel naar het
symbool + om één versnelling op te
schakelen.
Trek de selectiehendel naar het
symbool - om één versnelling terug
te schakelen.
Op het instrumentenpaneel
verdwijnt de aanduiding D
en verschijnen achtereenvol-
gens de ingeschakelde ver-
snellingen.
Als het motortoerental te laag of te hoog
is, knippert de geselecteerde versnel-
ling enkele seconden en vervolgens
wordt de werkelijk ingeschakelde ver-
snelling weergegeven.
Als de selectiehendel niet in de
stand P staat, klinkt bij het ope-
nen van het bestuurdersportier of
na ongeveer 45 seconden een ge-
luidssignaal en verschijnt een mel-
ding op het display.
Zet de selectiehendel in de
stand P ; het geluidssignaal
stopt en de melding verdwijnt.
Het schakelen naar een andere versnel-
ling kan alleen als de snelheid van de
auto en het toerental van de motor dit
toestaan, anders wordt er tijdelijk over-
gegaan op de automatische bediening.
Onjuiste waarde bij handmatige
bediening
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is inge-
schakeld (de selectiehendel
bevindt zich tussen twee stan-
den in).
Er kan elk moment van de stand D (rij-
den in de automatische stand) naar de
stand M (rijden in de handbediende
stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest
de automatische transmissie automa-
tisch de stand M1 .
De programma's Sport en Sneeuw kun-
nen niet worden ingeschakeld in de
handbediende stand.
Zet de selectiehendel in de stand
N en trek de handrem aan om het
brandstofverbruik tijdens langdu-
rig stilstaan met draaiende motor
(fi le...) te beperken.
i
150
RIJDEN
SNELHEIDSBEGRENZER
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de wagensnelheid de door de bestuur-
der ingestelde maximumsnelheid over-
schrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is
bereikt, heeft het dieper intrappen van
het gaspedaal geen effect.
De bediening van de snelheidsbegren-
zer is ondergebracht in de hendel A .
1. Knop voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer
2. Toets voor het verlagen van de inge-
stelde snelheid
3. Toets voor het verhogen van de in-
gestelde snelheid
4. Toets voor het in-/uitschakelen van
de snelheidsbegrenzing
De informatie van de snelheidsbegren-
zer wordt weergegeven op het display
van het instrumentenpaneel.
5. Snelheidsbegrenzing AAN/UIT
6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd
7. Ingestelde snelheid
Stuurkolomschakelaars Weergave op het display
Bij het gebruik van de snelheidsbe-
grenzer moet de bestuurder te al-
len tijde de snelheidslimiet in acht
nemen, zijn aandacht op het ver-
keer blijven vestigen en zijn verant-
woordelijkheid nemen.
Het inschakelen van de snelheidsbe-
grenzer geschiedt handmatig: de inge-
stelde snelheid dient minimaal 30 km/h
te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbe-
grenzer geschiedt eveneens handmatig
met de hendel.
Door het gaspedaal tot voorbij het zwa-
re punt in te trappen, kan de ingestelde
snelheid tijdelijk worden overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens gelei-
delijk weer wordt losgelaten en de
wagensnelheid onder de ingestelde
maximumsnelheid komt, wordt de snel-
heidsbegrenzer weer geactiveerd.
De ingestelde maximumsnelheid blijft
na het afzetten van het contact opge-
slagen in het geheugen.
!
RIJDEN
Bij een steile afdaling of bij het
krachtig intrappen van het gaspe-
daal kan de snelheidsbegrenzer
niet voorkomen dat de ingestelde
snelheid wordt overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed op
zijn plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat
per plaats.
Programmeren
Draai de knop 1 in de stand
"LIMIT" : de snelheidsbegrenzer
is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (OFF).
Er kan een snelheid worden ingesteld
zonder de begrenzer in te schakelen.
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het
zware punt , wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en
gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snel-
heid niet verhoogd.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch
als het gas wordt losgelaten.
Uitschakelen van de functie
Draai de knop 1 in de stand "0" : de selectie van de snel-
heidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. Op het dis-
play wordt weer de kilometerteller weergegeven.
Storing
In het geval van een storing in de snel-
heidsbegrenzer wordt de ingestelde
snelheid gewist en knipperen de streep-
jes op het display.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals
op de toets 4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het
display (OFF).
Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nog-
maals op de toets 4 .
Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken
(bijv.: 90 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de
toetsen 2 en 3 :
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4 .
i
152
RIJDEN
SNELHEIDSREGELAAR
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een constante
ingestelde snelheid rijden zonder gas te
hoeven geven.
Het inschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig. Om de snelheids-
regelaar te kunnen inschakelen, moet
de ingestelde snelheid minimaal 40 km/h
bedragen en moet aan een van de onder-
staande voorwaarden worden voldaan:
- bij auto's met handgeschakelde ver-
snellingsbak moet minimaal de vier-
de versnelling zijn ingeschakeld,
- bij auto's met gestuurde handge-
schakelde versnellingsbak of met
automatische transmissie moet mi-
nimaal de tweede versnelling zijn
ingeschakeld,
- de stand A van de gestuurde hand-
geschakelde versnellingsbak of de
stand D van de automatische trans-
missie moet zijn geselecteerd.
De bediening van de snelheidsregelaar
is ondergebracht in de hendel A .
1. Knop voor het selecteren van de
snelheidsregelaar
2. Toets voor het programmeren van
een snelheid en het verlagen van de
ingestelde snelheid
3. Toets voor het programmeren van
een snelheid en het verhogen van
de ingestelde snelheid
4. Toets voor het uitschakelen / hervat-
ten van de snelheidsregeling
De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel.
5. Snelheidsregelaar uitschakelen /
hervatten van de snelheidsregeling
6. Snelheidsregelaar geselecteerd
7. Ingestelde snelheid
Stuurkolomschakelaars Weergave op het display
Bij het gebruik van de snelheidsre-
gelaar moet de bestuurder te allen
tijde de snelheidslimiet in acht ne-
men, zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen en zijn verantwoor-
delijkheid nemen.
Het uitschakelen van de snelheids-
regelaar geschiedt handmatig met de
hendel, door het rem- of koppelingspe-
daal in te trappen of om veiligheidsre-
denen door activering van het ESP.
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Om weer terug te keren naar de inge-
stelde snelheid is het voldoende het
gaspedaal los te laten.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
!
RIJDEN
Let tijdens het gebruik van de snel-
heidsregelaar op wanneer u de snel-
heid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet
op gladde wegen of bij zeer druk
verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snel-
heidsregelaar niet voorkomen dat
de ingestelde snelheid wordt over-
schreden.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed op
zijn plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat
per plaats.
Programmeren
Draai de knop 1 in de stand
"CRUISE" : de snelheidsregelaar
is geselecteerd, maar nog niet in-
geschakeld (OFF).
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de in-
gestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch
als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de functie
Draai de knop 1 in de stand "0" : de selectie van de snel-
heidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display
wordt weer de kilometerteller weergegeven.
Storing
In het geval van een storing in de snel-
heidsregelaar wordt de ingestelde snel-
heid gewist en knipperen de streepjes
op het display.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Stel de snelheid in door de wagen-
snelheid op het gewenste niveau te
brengen en vervolgens op de toets
2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h).
Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de
toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display
(OFF).
Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nog-
maals op de toets 4 .
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de
toetsen 2 en 3 :
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
i
!
154
RIJDEN
PARKEERHULP ACHTER MET
GELUIDSSIGNALEN EN/OF
GRAFISCHE WEERGAVE
Dit systeem bestaat uit vier parkeer-
hulpsensoren die zijn aangebracht in de
achterbumper.
Het systeem waarschuwt de bestuur-
der voor elk obstakel (persoon, auto,
boom, hek, …) dat zich achter de auto
bevindt.
Het systeem waarschuwt echter niet voor
objecten die zich direct onder de bumper
bevinden. Paaltjes, pionnen bij wegwerk-
zaamheden of gelijksoortige voorwerpen
worden waargenomen bij aanvang van
de manoeuvre, maar niet meer wanneer
de auto te dicht genaderd is.
De parkeerhulp is een hulpmid-
del voor de bestuurder die deson-
danks waakzaam moet blijven en
verantwoordelijk is.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld zodra
u de achteruitversnelling inschakelt. Dit
wordt aangegeven door een geluidssig-
naal. De afstand tot het obstakel wordt
aangegeven door:
- geluidssignalen die elkaar sneller
opvolgen naarmate de de auto dich-
ter bij het obstakel komt,
- een grafi sche weergave op het mul-
tifunctionele display, met blokjes die
steeds dichter bij de auto komen.
Als de achterzijde van de auto minder
dan 30 centimeter van het obstakel ver-
wijderd is, is het geluidssignaal continu
hoorbaar en verschijnt het symbool "Ge-
vaar" op het multifunctionele display.
Het systeem wordt gedeactiveerd als
de versnellingsbak in een andere stand
wordt geschakeld.
Instellen
U kunt het systeem via het confi guratie-
menu van het multifunctionele display
in- of uitschakelen. Bij het afzetten van
het contact wordt de status van het sy-
steem opgeslagen.
Raadpleeg, voor meer informatie over
de toegang tot het menu van de par-
keerhulp, in het hoofdstuk "Multifunctio-
nele displays" het gedeelte confi guratie
van de auto dat overeenkomt met het
display in uw auto.
Het systeem wordt automatisch uitge-
schakeld bij het trekken van een aan-
hangwagen of de montage van een
etsendrager (auto uitgerust met een
door PEUGEOT goedgekeurde trek-
haak of fi etsendrager).
Storing
Als er een storing is opgetre-
den, zal bij het achteruitrijden
dit verklikkerlampje gaan bran-
den op het instrumentenpaneel
in combinatie met een geluidssignaal
(kort piepje) en een melding op het mul-
tifunctionele display.
Zorg ervoor dat de sensoren in de win-
ter of bij slecht weer niet bedekt zijn met
modder, ijs of sneeuw.
i
i
155
RIJDEN
PARKEERHULP VOOR
EN ACHTER MET
GRAFISCHE WEERGAVE EN
GELUIDSSIGNALEN
Dit systeem bestaat uit vier afstands-
sensoren die zijn aangebracht in de
voor- en achterbumper.
Het systeem waarschuwt de bestuurder
voor elk obstakel (persoon, auto, boom,
hek, …) dat zich voor en achter de auto
bevindt. Het waarschuwt u echter niet
voor objecten die zich direct onder de
voor- of achterbumper bevinden.
Het systeem wordt ingeschakeld :
- zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld,
- bij vooruitrijden met een snelheid la-
ger dan 10 km/h.
Dit wordt aangegeven door een geluids-
signaal en/of door de weergave van de
auto op het multifunctionele display.
Paaltjes, pionnen bij wegwerk-
zaamheden of gelijksoortige voor-
werpen worden waargenomen bij
aanvang van de aanrijmanoeuvre,
maar niet meer wanneer de auto te
dicht genaderd is.
De afstand tot het obstakel wordt aan-
gegeven door:
- geluidssignalen, die elkaar sneller
opvolgen naarmate de auto dichter
bij het obstakel komt,
- een grafi sche weergave op het mul-
tifunctionele display, met blokjes die
steeds dichter bij de auto komen.
De plaats van het obstakel wordt aan-
gegeven door de luidsprekers die het
geluidssignaal weergeven (voor/achter
en links/rechts).
Als de auto minder dan ongeveer der-
tig centimeter van het obstakel verwij-
derd is, is het geluidssignaal continu
hoorbaar en/of verschijnt het symbool
"Gevaar", afhankelijk van het type mul-
tifunctioneel display.
De parkeerhulp is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven en verant-
woordelijk is.
De parkeerhulp wordt uitgeschakeld :
- als de achteruit wordt uitgeschakeld,
- als bij het vooruitrijden de wagen-
snelheid hoger dan 10 km/h is,
- als de auto langer dan 3 seconden
stilstaat.
i
i
156
RIJDEN
Deactiveren Storing
Het systeem zal automatisch worden
uitgeschakeld bij het trekken van een
aanhangwagen of de montage van
een etsendrager (auto uitgerust
met een door PEUGEOT aanbevo-
len trekhaak of etsendrager).
Activeren
Druk op de toets A . Het controle-
lampje gaat branden en het systeem
is volledig uitgeschakeld.
Zorg ervoor dat de sensoren in de
winter of bij slecht weer niet bedekt
zijn met modder, ijs of sneeuw. Als
de sensoren vuil zijn, wordt dit bij
het inschakelen van de achteruit-
versnelling aangegeven door een
geluidssignaal (lange piep).
Wanneer de auto langzamer rijdt
dan ongeveer 10 km/h, kunnen
omgevingsgeluiden (motor, vracht-
wagen, pikhamer, ...) ervoor zorgen
dat de geluidssignalen van de par-
keerhulp worden weergegeven.
In het geval van een storing zal
bij het inschakelen van de ach-
teruitversnelling dit pictogram
worden weergegeven op het
instrumentenpaneel en/of een melding
op het multifunctionele display verschij-
nen, in combinatie met een geluidssig-
naal (kort piepje).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Druk nogmaals op de toets A . Het
controlelampje gaat uit en het sy-
steem is weer ingeschakeld.
10
i
!
158
ONDERHOUD
MOTORKAP
Duw de veiligheidshaak B naar links
en til de motorkap op.
Neem de motorkapsteun C uit de
houder.
Bevestig de motorkapsteun in de
uitsparing om de motorkap geopend
te houden.
Sluiten
Haal de motorkapsteun uit de uit-
sparing.
Bevestig de motorkapsteun in de
houder.
Laat de motorkap voorzichtig zak-
ken en laat deze aan het einde van
de slag in het slot vallen.
Trek aan de motorkap om te contro-
leren of deze goed is vergrendeld.
Openen
Open het linker voorportier.
Trek de hendel A onder in de por-
tiersponning naar u toe.
De plaats van de ontgrendelings-
hendel in het interieur zorgt ervoor
dat de motorkap niet geopend kan
worden als het linker voorportier is
gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig
met het bedienen van de veilig-
heidshaak en de motorkapsteun
(kans op brandwonden).
10
i i
159
ONDERHOUD
BRANDSTOFTANK LEEG
(DIESEL)
Bij auto's met HDI-motor is het in het
geval van een lege brandstoftank nood-
zakelijk om het brandstofsysteem te
ontluchten.
Het ontluchtingssysteem bestaat uit
een handopvoerpomp, een transparan-
te slang en een ontluchtingsnippel on-
der de motorkap (zie de desbetreffende
afbeelding).
1,6 liter 16V HDI turbodieselmotor
Vul de brandstoftank met minimaal
5 liter diesel.
Open de motorkap.
Verwijder de afdekkap van de motor
voor toegang tot de opvoerpomp.
Bedien de handopvoerpomp tot
u brandstof door de transparante
slang met de groene aansluiting ziet
stromen.
Bedien de startmotor tot de motor
aanslaat.
Breng de afdekkap van de motor aan.
Sluit de motorkap.
2 liter 16V HDI turbodieselmotor
Vul de brandstoftank met minimaal
5 liter diesel.
Open de motorkap.
Verwijder de afdekkap van de motor
voor toegang tot de opvoerpomp.
Draai de ontluchtingsnippel los.
Bedien de handopvoerpomp tot
u brandstof door de transparante
slang met de groene aansluiting ziet
stromen.
Draai de ontluchtingsnippel vast.
Bedien de startmotor tot de motor
aanslaat.
Breng de afdekkap van de motor aan.
Sluit de motorkap.
Als de motor niet direct aanslaat,
beëindig dan uw startpogingen.
Bedien de opvoerpomp nogmaals
en probeer de motor vervolgens
opnieuw te starten.
Als de motor niet direct aanslaat,
beëindig dan uw startpogingen.
Bedien de opvoerpomp nogmaals
en probeer de motor vervolgens
opnieuw te starten.
10
160
ONDERHOUD
BENZINEMOTOREN
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde onderdelen.
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu/zekeringen.
6. Zekeringkast.
7. Luchtfi lter * .
8. Oliepeilstok.
9. Motorolie (bij)vullen.
* Volgens motoruitvoering.
10
161
ONDERHOUD
DIESELMOTOREN
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onder-
delen en het ontluchten van het brandstofcircuit.
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu/zekeringen.
6. Zekeringkast.
7. Luchtfi lter * .
8. Oliepeilstok.
9. Motorolie (bij)vullen.
10. Handopvoerpomp * .
11. Ontluchtnippel * .
* Volgens motoruitvoering.
10
!
162
ONDERHOUD
NIVEAUS CONTROLEREN
Controleer de onderstaande niveaus
regelmatig en vul indien nodig bij, tenzij
anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald
niveau het desbetreffende circuit con-
troleren door het PEUGEOT-netwerk.
Remvloeistofniveau
Wacht bovendien alvorens werkzaam-
heden aan het koelsysteem uit te voe-
ren ten minste 1 uur nadat de motor
gedraaid heeft, omdat het koelsysteem
onder druk staat.
Draai om brandwonden te voorkomen
de dop eerst 2 omwentelingen los om
de druk te laten dalen. Verwijder, als de
druk eenmaal gedaald is, de dop en vul
koelvloeistof bij.
Motorolieniveau
Een controle van het motorolieni-
veau is alleen betrouwbaar als de
auto op een vlakke, horizontale on-
dergrond staat en de motor minstens
15 minuten niet heeft gedraaid.
Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd via de
motorolieniveaumeter op het instrumen-
tenpaneel, of met de oliepeilstok.
Het remvloeistofniveau dient
zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAXI" te bevinden.
Controleer indien dit niet het
geval is of de remblokken van uw auto
zijn versleten.
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor
het voorgeschreven verversingsinterval.
Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
Het stuurbekrachtigingsvloei-
stofniveau dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken
"MAXI" te bevinden. Draai bij
koude motor de dop open om het ni-
veau te controleren.
Niveau ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
Wanneer uw auto is voorzien van
koplampsproeiers, wordt een te
laag vloeistofniveau van de rui-
ten- en koplampsproeiers aan-
gegeven door een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele display.
Vul bij de eerstvolgende gelegenheid
het reservoir bij.
Olie verversen
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor
het verversingsinterval voor uw auto.
Om een verminderde betrouwbaarheid
van de motor en de emissieregeling te
voorkomen, is het gebruik van additie-
ven in de motorolie niet toegestaan.
Type motorolie
Gebruik de door de fabrikant aanbevo-
len motorolie voor uw auto en motoruit-
voering.
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorge-
schreven remvloeistof die voldoet aan
de DOT4-norm.
Koelvloeistof verversen
De koelvloeistof behoeft niet te worden
ververst.
Type ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
Voor een optimale reiniging en om het
bevriezen van de sproeiers te voorko-
men is het (bij)vullen van het reservoir
met water niet toegestaan.
Koelvloeistofniveau
Het koelvloeistofniveau dient zich
zo dicht mogelijk bij het merkte-
ken "MAXI" te bevinden, maar
mag beslist niet hoger zijn.
Als de motor warm is, wordt de tem-
peratuur van de koelvloeistof geregeld
door de koelventilateur. Deze kan ook
bij afgezet contact werken.
Bij uitvoeringen voorzien van een
roetfi lter kan de motor bij afgezet
contact nog (gaan) werken, zelfs bij
koude motor.
Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorge-
schreven koelvloeistof.
Let bij werkzaamheden onder de
motorkap goed op want bepaalde
delen van de motor kunnen zeer
heet zijn (kans op brandwonden).
10
!
i
163
ONDERHOUD
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloei-
stoffen.
De meeste van deze vloeistoffen
zijn bijtend en schadelijk voor de
gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het
water of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de
daarvoor bestemde containers bij
het PEUGEOT-netwerk .
Niveau brandstofadditief
(diesel met roetfilter)
Een te laag additiefniveau wordt aange-
geven door het verklikkerlampje service
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het multifunctionele
display.
Afgewerkte producten
CONTROLES
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven,
de bladzijden in het onderhoudsboekje
die betrekking hebben op de motoruitvoe-
ring van uw auto voor het laten controle-
ren van bepaalde onderdelen volgens het
onderhoudsschema van de constructeur.
Laat de controles eventueel uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk.
Accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of
de accupolen en -klemmen
schoon zijn, vooral bij warm
weer en in de winter.
Raadpleeg voordat u de accukabels
losneemt het hoofdstuk "Praktische in-
formatie" voor meer informatie over de
te nemen voorzorgsmaatregelen.
Luchtfilter en interieurfilter
Laat de lters periodiek ver-
vangen volgens de in het on-
derhoudsboekje aangegeven
intervallen.
Als de omgeving (veel stof...)
en het gebruik (veel stadsverkeer...)
daartoe aanleiding geven, moeten de
lters twee keer zo vaak worden ver-
vangen (zie paragraaf "Motoren").
Een verstopt interieurfi lter kan de pres-
taties van de airconditioning verstoren
en onaangename geuren veroorzaken.
Roetfilter (diesel)
Het onderhoud van het roetfi lter moet
worden uitgevoerd door het PEUGEOT-
netwerk .
Oliefilter
Laat bij het olie verversen te-
vens het oliefi lter vervangen.
Raadpleeg het onderhouds-
boekje voor het vervangings-
interval.
Als langdurig met zeer lage snel-
heid wordt gereden of de motor
langdurig stationair draait, kan
bij gasgeven soms rook uit de
uitlaat waargenomen worden. Dit
heeft geen invloed op de presta-
ties en heeft geen gevolgen voor
het milieu.
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk
uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk.
10
!
i
163
ONDERHOUD
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloei-
stoffen.
De meeste van deze vloeistoffen
zijn bijtend en schadelijk voor de
gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het
water of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de
daarvoor bestemde containers bij
het PEUGEOT-netwerk .
Niveau brandstofadditief
(diesel met roetfilter)
Een te laag additiefniveau wordt aange-
geven door het verklikkerlampje service
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het multifunctionele
display.
Afgewerkte producten
CONTROLES
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven,
de bladzijden in het onderhoudsboekje
die betrekking hebben op de motoruitvoe-
ring van uw auto voor het laten controle-
ren van bepaalde onderdelen volgens het
onderhoudsschema van de constructeur.
Laat de controles eventueel uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk.
Accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of
de accupolen en -klemmen
schoon zijn, vooral bij warm
weer en in de winter.
Raadpleeg voordat u de accukabels
losneemt het hoofdstuk "Praktische in-
formatie" voor meer informatie over de
te nemen voorzorgsmaatregelen.
Luchtfilter en interieurfilter
Laat de lters periodiek ver-
vangen volgens de in het on-
derhoudsboekje aangegeven
intervallen.
Als de omgeving (veel stof...)
en het gebruik (veel stadsverkeer...)
daartoe aanleiding geven, moeten de
lters twee keer zo vaak worden ver-
vangen (zie paragraaf "Motoren").
Een verstopt interieurfi lter kan de pres-
taties van de airconditioning verstoren
en onaangename geuren veroorzaken.
Roetfilter (diesel)
Het onderhoud van het roetfi lter moet
worden uitgevoerd door het PEUGEOT-
netwerk .
Oliefilter
Laat bij het olie verversen te-
vens het oliefi lter vervangen.
Raadpleeg het onderhouds-
boekje voor het vervangings-
interval.
Als langdurig met zeer lage snel-
heid wordt gereden of de motor
langdurig stationair draait, kan
bij gasgeven soms rook uit de
uitlaat waargenomen worden. Dit
heeft geen invloed op de presta-
ties en heeft geen gevolgen voor
het milieu.
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk
uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk.
10
!
164
ONDERHOUD
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten of gelijk-
waardige kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke orga-
nen als het remsysteem te optimali-
seren, selecteert en biedt PEUGEOT
speci eke producten aan.
Vanwege de kans op beschadiging
van het elektrisch systeem is het rei-
nigen van de motorruimte met een
hogedrukreiniger niet toegestaan .
Staat van remschijven /
remtrommels
Remblokken
Handrem
De slijtage van de remblokken
is sterk afhankelijk van de rijstijl,
vooral bij stadsverkeer en veel
korte ritten. Hierdoor kan het
noodzakelijk blijken om de rem-
blokken vaker, tussen twee onderhouds-
controles door, te laten controleren.
Als het remsysteem vrij is van lekkages,
duidt een te laag remvloeistofniveau
erop dat de remblokken versleten zijn.
Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk voor informatie over
het controleren van de slijtage
van de remschijven en/of rem-
trommels.
Als de handrem een te grote
slag heeft of als het systeem
minder goed werkt, moet de
handrem zelfs tussen twee
onderhoudscontroles door wor-
den afgesteld.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk .
Handgeschakelde
versnellingsbak
De versnellingsbak is onder-
houdsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhouds-
boekje voor het interval van
de niveaucontrole.
Handgeschakelde versnellingsbak
met 6 versnellingen
De versnellingsbak is onder-
houdsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhouds-
boekje voor het interval van
de niveaucontrole.
Automatische transmissie
De automatische transmissie
is onderhoudsvrij (olie verver-
sen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhouds-
boekje voor het interval van
de niveaucontrole.
11
i
165
PRAKTISCHE INFORMATIE
Deze reparatieset is verkrijgbaar
bij het PEUGEOT-netwerk.
Met deze reparatieset kunnen de
meeste lekke banden worden gere-
pareerd, als het lek zich in het loop-
vlak of de hiel van de band bevindt.
Haal scherpe voorwerpen die in de
band steken er niet uit.
BANDENREPARATIESET
VOOR TIJDELIJKE
REPARATIE
De reparatieset bevindt zich in de koffer
onder de vloer. De set zit in het berg-
vak waar ook het andere boordgereed-
schap is opgeborgen.
Gebruik van de set
Deze procedure, die uit meerdere stap-
pen bestaat, moet in zijn geheel worden
uitgevoerd.
Zet het contact af.
Zet de schakelaar A in de stand
"Reparatie (SEALANT)".
Controleer of de schakelaar B in de
stand "0" staat.
Sluit de witte slang C aan op het
ventiel van de lekke band.
Sluit de stekker van de compres-
sor aan op de 12V-aansluiting in de
auto.
Plak de bijgeleverde sticker met de
snelheidslimiet op het stuurwiel om
u er aan te herinneren dat u met een
tijdelijk gerepareerd wiel rijdt.
Start de motor en laat deze draaien.
Toegang tot de set
De volledige set voor de reparatie van
een band bestaat uit een compressor
en afdichtmiddel. Hiermee kunt u de
band tijdelijk repareren , zodat u de
dichtstbijzijnde garage kunt bereiken.
11
i
i
166
PRAKTISCHE INFORMATIE
Als na vijf tot zeven minuten de
desbetreffende bandenspanning
niet bereikt kan worden, kan de
band niet met de set gerepareerd
worden; neem dan contact op met
het PEUGEOT-netwerk om u te
helpen.
Activeer de compressor door de
schakelaar B in de stand "1" te
zetten, tot de bandenspanning
2,0 bar bedraagt.
Verwijder de set en zorg ervoor dat
restanten van de vloeistof niet in de
auto terecht kunnen komen. Houd
de set bij de hand.
Rijd onmiddellijk ongeveer vijf kilo-
meter met beperkte snelheid (tussen
20 en 60 km/h), zodat het afdichtmid-
del het lek kan dichten.
Zet de auto stil en controleer de re-
paratie en de bandenspanning met
de set.
Zet de schakelaar A in de stand
"Bandenspanning (AIR)".
Sluit de zwarte slang D aan op het
ventiel van de gerepareerde band.
U kunt de set gebruiken om de ban-
denspanning te controleren of aan
te passen. U kunt de set echter ook
gebruiken om andere accessoires
zoals een bal of etsbanden op te
pompen.
Draai hiervoor de schakelaar in
de stand "Bandenspanning (AIR)",
sluit de zwarte slang met een ge-
schikt ventiel aan op het op te pom-
pen accessoire en volg tenslotte de
de rest van de hierna genoemde
procedure tot aan het verwijderen
van de set.
11
i
!
!
167
PRAKTISCHE INFORMATIE
Controlesysteem bandenspanning
Als uw auto is uitgerust met een
controlesysteem voor de banden-
spanning, zal het verklikkerlampje
voor te lage bandenspanning na het
repareren van een wiel blijven bran-
den tot u het systeem laat resetten
door het PEUGEOT-netwerk.
Let op: dit product is schadelijk (bijv.:
ethyleenglycol, colofonium, ethaan-
diol...) bij inname en irriterend voor
de ogen. Houd het middel buiten
het bereik van kinderen.
De uiterste gebruiksdatum staat op
de patroon vermeld.
De patroon met afdichtmiddel kan
slechts één keer gebruikt worden
en moet na gebruik dus worden
vervangen, ook al is deze nog niet
geheel leeg.
Verwijderen van de patroon: draai
de patroon bij de dop helemaal los
en trek aan de patroon.
Werp de patroon na gebruik niet
weg, maar lever deze in bij het
PEUGEOT-netwerk of een offi cieel
inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het PEUGEOT-
netwerk een nieuwe patroon met
afdichtmiddel te kopen.
Sluit de stekker van de compressor
weer aan op de 12V-aansluiting in
de auto.
Start de motor opnieuw en laat de
motor draaien.
Breng de band met behulp van de
compressor op de voorgeschre-
ven spanning (spanning verhogen:
schakelaar B in stand "1" ; spanning
verlagen: schakelaar B in stand "0"
en knop E indrukken), zoals vermeld
op de bandenspanningssticker in de
opening van het bestuurdersportier.
Wanneer de bandenspanning sterk
is afgenomen, is het lek niet goed
gedicht; roep dan de hulp in van het
PEUGEOT-netwerk.
Verwijder de set en berg deze op.
Rijd niet harder dan 80 km/h over
een afstand van maximaal onge-
veer 200 km.
Neem zo snel mogelijk con-
tact op met het PEUGEOT-
netwerk.
Nadat een specialist de band
heeft onderzocht, zal hij u aan-
raden de band te laten repare-
ren of te vervangen.
11
i
168
PRAKTISCHE INFORMATIE
Deze set is verkrijgbaar bij het
PEUGEOT-netwerk.
Met deze reparatieset kunnen ga-
ten met een diameter van maxi-
maal 6 mm in het loopvlak of de
hiel van de band worden gedicht.
Haal scherpe voorwerpen die in de
band steken er niet uit.
SET VOOR TIJDELIJKE
BANDENREPARATIE
De volledige set voor de reparatie van
een band bestaat uit een compressor
en een acon met afdichtmiddel. Hier-
mee kunt u de band tijdelijk repareren ,
zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt
bereiken.
De set bevindt zich in het opbergvak
van de bagageruimte.
Gebruik van de set
Zet het contact af.
Kruis het wiel waarvan de band ge-
repareerd moet worden aan op de
bijgeleverde sticker met de snel-
heidslimiet en plak deze op het
stuurwiel om u er aan te herinneren
dat u met een tijdelijk gerepareerd
wiel rijdt.
Klik de fl acon 1 op de compressor 2 .
Controleer of de schakelaar A in de
stand "0" staat.
Sluit de slang van de acon 1 aan
op het ventiel van de lekke band.
Rol de slang van de compressor
2 helemaal af en verbind hem met
de fl acon.
Sluit de stekker van de compres-
sor aan op de 12V-aansluiting in de
auto.
Start de motor en laat deze draaien.
11
i
169
PRAKTISCHE INFORMATIE
Als deze spanning niet binnen on-
geveer vijf tot tien minuten bereikt
kan worden, kan de band niet wor-
den gerepareerd. Roep in dat geval
de hulp in van het PEUGEOT-net-
werk.
Activeer de compressor door de
schakelaar A in de stand "1"
te zetten, tot de bandenspanning
2,0 bar bedraagt.
Verwijder de compressor en berg de
acon op in de met de set meege-
leverde plastic zak, zodat restanten
van de vloeistof niet in de auto te-
recht kunnen komen.
Rijd onmiddellijk ongeveer drie kilo-
meter met beperkte snelheid (tussen
20 en 60 km/h), zodat het afdich-
tingsproduct het lek kan dichten.
Zet de auto stil en controleer de re-
paratie en de bandenspanning.
Sluit de slang van de compressor
direct aan op het ventiel van de ge-
repareerde band.
11
i
!
!
170
PRAKTISCHE INFORMATIE
Als de auto is voorzien van het con-
trolesysteem bandenspanning, zal
het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning na de reparatie
blijven branden totdat het systeem
door het PEUGEOT-netwerk op-
nieuw is geïnitialiseerd.
Let op: de fl acon met afdichtmiddel
bevat ethyleenglycol. Dit middel is
schadelijk bij inname en irriterend
voor de ogen. Houd het middel bui-
ten het bereik van kinderen.
De uiterste gebruiksdatum staat op
de fl acon vermeld.
De fl acon kan slechts één keer ge-
bruikt worden en moet na gebruik
dus worden vervangen, ook al is de
acon nog niet geheel leeg.
Werp de acon na gebruik niet
weg, maar lever deze in bij het
PEUGEOT-netwerk of een offi cieel
inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het PEUGEOT-
netwerk een nieuwe fl acon afdicht-
middel te kopen.
Sluit de stekker van de compressor
weer aan op de 12V-aansluiting in
de auto.
Start de motor opnieuw en laat de
motor draaien.
Breng de band met behulp van de
compressor op de voorgeschre-
ven spanning (spanning verhogen:
schakelaar A in stand "1" ; span-
ning verlagen: schakelaar A in
stand "0" en knop B indrukken),
zoals vermeld op de bandenspan-
ningssticker in de opening van het
bestuurdersportier, en controleer of
het lek goed gedicht is (de banden-
spanning mag na enkele kilometers
niet zijn afgenomen).
Verwijder de compressor en berg de
reparatieset op.
Neem zo snel mogelijk contact
op met het PEUGEOT-netwerk
om de band door een specia-
list te laten repareren of ver-
vangen.
Rijd met gematigde snelheid (max.
80 km/h) over een afstand van maxi-
maal ongeveer 200 km.
11
i
171
PRAKTISCHE INFORMATIE
WIEL VERWISSELEN
Het gereedschap bevindt zich onder de
vloer van de bagageruimte:
open de achterklep,
til de vloerplaat op,
bevestig het koord van de vloerplaat
met de haak aan de steun van de
hoedenplank,
maak de houder met het gereed-
schap los en verwijder deze.
Dit gereedschap is specifi ek voor uw
auto. Gebruik het niet voor andere
doeleinden.
1. Wielsleutel.
Hiermee kan de wieldop worden
verwijderd en kunnen de wielbou-
ten worden losgedraaid.
2. Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden op-
gekrikt.
3. Dop voor het verwijderen van slot-
bouten (in het dashboardkastje).
Hiermee kunnen met behulp van
de wielsleutel de speciale slot-
bouten worden verwijderd.
Beschikbaar gereedschap
Toegang tot het gereedschap
Wiel met wieldop
Demonteren: verwijder eerst de wieldop door deze met behulp van de wiel-
sleutel 1 bij de ventielopening los te wippen en vervolgens los te trekken.
Monteren: Plaats de wieldop , begin bij de ventielopening en druk de wieldop
rondom met de hand vast.
In het geval van een lekke band kunt u
het wiel met het bij de auto geleverde
gereedschap verwisselen volgens de
onderstaande procedure.
11
i
i
172
PRAKTISCHE INFORMATIE
Bevestiging van het stalen
reservewiel
Indien uw auto is voorzien van licht-
metalen velgen is het normaal dat
bij het monteren van het stalen re-
servewiel de ringen van de bouten
de velg niet raken. Als de bouten
volledig zijn aangedraaid, zorgt het
conische draagvlak van de bouten
voor de bevestiging van het reser-
vewiel.
Toegang tot het reservewiel
Het reservewiel bevindt zich onder de
vloer van de bagageruimte.
Afhankelijk van het land van bestem-
ming, is er een stalen of een lichtmeta-
len reservewiel aanwezig.
Zie de paragraaf "Toegang tot het ge-
reedschap" voor meer informatie.
Verwijderen van het reservewiel
Draai de gele centrale bout los.
Til het reservewiel aan de achter-
zijde op en trek het naar u toe.
Verwijder het wiel uit de bagage-
ruimte.
Terugplaatsen van het reservewiel
Leg het reservewiel in de reserve-
wielbak.
Draai de gele centrale bout een aan-
tal omwentelingen los en plaats de
bout in het hart van het reservewiel.
Draai de centrale bout vast tot deze
klikt en het reservewiel goed vast-
zit.
Plaats de houder met het gereed-
schap in het hart van het reserve-
wiel en maak de houder vast.
Detectie te lage bandenspanning
Het reservewiel is niet voorzien van
een bandenspanningssensor. Laat
het repareren van de lekke band
uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk.
11
i
173
PRAKTISCHE INFORMATIE
WIEL VERWISSELEN
Werkwijze voor het vervan-
gen van het defecte wiel
door het reservewiel met
behulp van het meegelever-
de gereedschap.
De wielsleutel 1 bevindt zich in de linker
bekleding van de bagageruimte.
Het gereedschap 2 en 3 bevindt zich in
een kist in het reservewiel dat onder de
auto is opgehangen.
Toegang tot het gereedschap:
open de achterklep,
open de klep in de bekleding van de
bagageruimte,
haal de wielsleutel uit de steun,
raadpleeg de paragraaf "Toegang
tot het reservewiel" op de volgende
pagina om bij het overige gereed-
schap te komen.
Toegang tot het gereedschap
Beschikbaar gereedschap
Wiel met wieldop
Demonteren: verwijder eerst de wieldop door deze met behulp van de wiel-
sleutel 1 bij de ventielopening los te wippen en vervolgens los te trekken.
Monteren: plaats de wieldop, begin bij de ventielopening en druk de wieldop
rondom met de hand vast.
Dit gereedschap is specifi ek voor uw
auto. Gebruik het niet voor andere
doeleinden.
1. Wielsleutel.
Hiermee kan de wieldop worden
verwijderd en kunnen de wielbou-
ten worden losgedraaid.
2. Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden op-
gekrikt.
3. Dop voor het verwijderen van slot-
bouten (in het dashboardkastje).
Hiermee kunnen met behulp van
de wielsleutel de speciale slotbou-
ten worden verwijderd.
11
i
174
PRAKTISCHE INFORMATIE
Bevestiging van het
stalen reservewiel of het
noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen, is het normaal
dat bij het monteren de ringen van
de bouten het stalen reservewiel of
het noodreservewiel niet raken. Als
de bouten volledig zijn aangedraaid
zorgt het conische draagvlak van
de bouten voor de bevestiging van
het reservewiel.
Toegang tot het reservewiel
Het reservewiel wordt met een lier te-
gen de bodem van de bagageruimte
vastgeklemd.
Afhankelijk van het land van bestem-
ming is de auto voorzien van een stalen
of lichtmetalen reservewiel of een nood-
reservewiel.
Verwijderen van het wiel
Open het luik met het oog om de lier
te ontgrendelen en bij de bout van
de lier te komen.
Draai deze bout volledig los met de
wielsleutel 1 om de kabel van de lier
los te draaien.
Verwijder de houder met het reser-
vewiel via de achterzijde van de
auto.
Haal de haak eruit om het reser-
vewiel met de kist uit de houder te
nemen, zoals aangegeven in de af-
beelding.
Verwijder de centreerkegel van
zwart kunststof.
Verwijder het wiel om toegang te
krijgen tot de kist.
Schuif het deksel van de kist naar
het midden en verwijder dit om
toegang te krijgen tot het gereed-
schap.
11
i i
175
PRAKTISCHE INFORMATIE
Detectie te lage
bandenspanning
Het reservewiel is niet voorzien van
een bandenspanningssensor. Laat
het repareren van de lekke band
uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk.
Terugplaatsen van het wiel
Berg het desbetreffende gereed-
schap op in de kist en sluit het
deksel.
Zet de kist op de grond en centreer
het reservewiel op de kist.
Plaats de centreerkegel van zwart
kunststof (uitsluitend bij een stalen
velg of een noodreservewiel).
Plaats de haak in het deksel van de
kist.
Monteer het wiel met de kist onder
de auto door de bout van de lier aan
te draaien met de wielsleutel 1 .
Draai de bout aan en controleer of
het wiel goed vlak tegen de bodem
aan ligt.
Sluit het luik met het oog om de lier
te vergrendelen.
Als ter vervanging van het nood-
reservewiel een velg met dezelfde
maat als dat van de andere velgen
wordt aangeschaft, moet het blok
onder de auto verwijderd worden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
11
i
176
PRAKTISCHE INFORMATIE
Stilzetten van de auto
Zet de auto op een plaats waar
het verkeer niet gehinderd wordt
en zorg ervoor dat de auto op een
horizontale, stabiele en stroeve on-
dergrond staat.
Trek de handrem aan, zet het con-
tact af en schakel de eerste versnel-
ling * in om de wielen te blokkeren.
Plaats indien nodig een wielblok
onder het wiel kruislings tegenover
het te verwisselen wiel.
Controleer of de inzittenden de
auto hebben verlaten en zich op
een veilige plaats bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt; gebruik
een bok.
Demonteren van het wiel
Procedure
Bevestig de dop 3 op de wielsleutel
1 en draai de slotbout een omwen-
teling los.
Draai de overige wielbouten een
omwenteling los met alleen de wiel-
sleutel 1 .
Plaats de krik 2 onder één van de
twee steunpunten aan de voorzijde
A of achterzijde B (bij het te verwis-
selen wiel).
Draai de krik 2 uit tot het voetstuk op
de grond staat. Zorg ervoor dat het
voetstuk zich loodrecht onder het
gebruikte steunpunt A of B bevindt.
Krik de auto op tot er voldoende
ruimte tussen het wiel en de grond
is om het (niet lekke) reservewiel te
monteren.
Verwijder de wielbouten en leg ze
op een schone plaats weg.
Verwijder het wiel.
* Stand R van de gestuurde hand-
geschakelde versnellingsbak of
stand P van de automatische
transmissie.
11
i
177
PRAKTISCHE INFORMATIE
Na het verwisselen van het wiel
Verwijder de naafdop van het wiel
om het op de juiste manier in de
bagageruimte op te bergen.
Rijd met een noodreservewiel niet
sneller dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het aan-
haalmoment van de wielbouten
en de bandenspanning van het
reservewiel controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Laat de lekke band zo spoedig mo-
gelijk repareren en verwissel hem
met het reservewiel.
Monteren van het wiel
Procedure
Plaats het wiel op de naaf.
Draai de wielbouten met de hand vast.
Draai de slotbout met de wielsleutel
1 en de dop 3 enigszins vast.
Draai de overige wielbouten enigs-
zins vast met alleen de wielsleutel 1 .
Laat de krik zakken.
Vouw de krik 2 op en verwijder hem.
Draai de slotbout vast met de wiel-
sleutel 1 en de dop 3 .
Draai de overige wielbouten vast
met alleen de wielsleutel 1 .
Berg het gereedschap op in de houder.
11
!
!
!
178
PRAKTISCHE INFORMATIE
Elektrocutiegevaar
Het vervangen van een xenon-
lamp (D1S-35W) moet worden
uitgevoerd door het PEUGEOT-
netwerk.
LAMPEN VERVANGEN
Een defecte lamp kan volgens de on-
derstaande procedure zonder gereed-
schap worden vervangen.
Uitvoering met halogeenlampen
1. Richtingaanwijzers
(PY 21 W amberkleurig).
2. Dimlicht (H7-55W).
3. Grootlicht (H1-55W).
4. Verlichting overdag/parkeerlicht
(P 21/5 W).
5. Mistlampen (H8-35W).
1. Richtingaanwijzers
(PY 21W SV zilverkleurig).
2. Dimlicht /grootlicht
( bochtverlichting) ( D1S-35W).
3. Extra grootlicht (H1-55W).
4. Verlichting overdag/parkeerlicht
(P 21/5W).
5. Mistlamp (H8-35W).
Uitvoering met xenonlampen en
bochtverlichting
De koplampunits zijn voorzien van
glas van polycarbonaat met een
speciale vernislaag:
reinig de koplampen nooit
met een droge of schurende
doek en gebruik geen oplos-
middelen,
gebruik een spons met zeep-
water,
wanneer u met een hogedrukspuit
hardnekkig vuil probeert te verwij-
deren, richt dan nimmer de straal
op de koplampen, de achterlichten
en de randen ervan, om lakbe-
schadigingen en beschadiging van
de afdichtrubbers te voorkomen.
Raak de lamp niet met de vin-
gers aan, maar gebruik een
niet-pluizende doek.
Bij het vervangen van halogeenlam-
pen moet de verlichting minstens
enkele minuten uitgeschakeld zijn
(risico van ernstige verbranding).
In verband met het behoud van de
kwaliteit van de koplampen mogen
uitsluitend anti-UV-lampen worden
gebruikt.
Koplampen
11
i
!
179
PRAKTISCHE INFORMATIE
Lampen grootlicht vervangen
Trek aan de borglip om de be-
schermkap te verwijderen.
Neem de stekker van de lamp los.
Druk de veren in om de lamp te kun-
nen verwijderen.
Trek de lamp uit de lamphouder en
vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeer-
de volgorde.
Lampen verlichting overdag/
parkeerlicht vervangen
Trek aan de borglip om de be-
schermkap te verwijderen.
Neem de stekker van de lamp los.
Draai de lamphouder een kwart om-
wenteling en verwijder het geheel.
Trek de lamp uit de lamphouder en
vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeer-
de volgorde.
Lampen dimlicht vervangen
Trek aan de borglip om de be-
schermkap te verwijderen.
Neem de stekker van de lamp los.
Druk de veren uit elkaar om de lamp
te kunnen verwijderen.
Trek de lamp uit de lamphouder en
vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeer-
de volgorde.
Lamp van richtingaanwijzer
vervangen
Draai de lamphouder een kwart om-
wenteling en verwijder het geheel.
Trek de lamp uit de lamphouder en
vervang de lamp.
Voer het monteren in de omgekeerde
volgorde uit.
De amber- of zilverkleurige lam-
pen, zoals die van de richtingaan-
wijzers, moeten worden vervangen
door lampen met dezelfde kleur en
eigenschappen.
Sluit bij het monteren uiterst zorg-
vuldig de beschermkap om ervoor
te zorgen dat de lamp goed wordt
afgedicht.
11
180
PRAKTISCHE INFORMATIE
Lampen van mistlampen vervangen
Steek ter hoogte van het midden
van het zijknipperlicht een schroe-
vendraaier tussen het zijknipperlicht
en de voet van de buitenspiegel.
Wip het zijknipperlicht met de
schroevendraaier los.
Neem de stekker van het zijknipper-
licht los.
Voer het monteren uit in de omgekeer-
de volgorde.
Een nieuw zijknipperlicht is verkrijgbaar
bij het PEUGEOT-netwerk.
Geïntegreerde zijknipperlichten
Raadpleeg voor het vervangen van
deze lampen het PEUGEOT-netwerk.
11
i
181
PRAKTISCHE INFORMATIE
Achterlichten
1. Remlicht/parkeerlicht (P 21/5 W).
2. Parkeerlicht (P 21/5 W).
3. Mistachterlicht links (P 21 W).
Achteruitrijlicht rechts (P 21 W).
4. Richtingaanwijzers (P 21 W).
Lampen vervangen
Deze vijf lampen kunnen van buitenaf
worden vervangen:
verwijder de twee bevestigings-
schroeven van de lamp,
verwijder voorzichtig de lamp via de
buitenzijde,
neem de stekker van de lamp los,
druk de vier borglippen in en verwij-
der de lamphouder,
draai de lamp een kwart omwente-
ling en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeer-
de volgorde.
Verwijder bij een auto met JBL-
audiosysteem eerst de drie be-
vestigingsbouten rechts in de
bagageruimte en verplaats vervol-
gens de opbergbak.
verwijder het deksel aan de rechter-
zijde,
draai aan de linkerzijde de beves-
tigingsschroef een kwart omwente-
ling en verwijder het deksel van het
opbergvak,
maak het opbergvak los,
11
182
PRAKTISCHE INFORMATIE
Lamp derde remlicht vervangen
(4 lampen W 5 W)
Verwijder de bekleding aan de bo-
venzijde van de achterklep van links
naar rechts.
Draai de twee bevestigingsmoeren
A van de lamp los.
Maak de middelste pen van de lamp
los.
Verwijder de lamp via de buitenzijde.
Neem de stekker van de lamphou-
der en de slang van de ruitensproei-
er los.
Maak de lamphouder los door op de
twee borglippen B te drukken.
Trek de lamp uit de lamphouder en
vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeer-
de volgorde.
Druk niet op de lamp bij het vastdraaien
van de moeren.
Lampen kentekenplaatverlichting
vervangen (W 5 W)
Steek een kleine schroevendraaier
in een van de buitenste gaten van
het lampglas.
Duw de schroevendraaier naar bui-
ten om het lampglas los te maken.
Verwijder het lampglas.
Trek de lamp uit de lamphouder en
vervang de lamp.
11
183
PRAKTISCHE INFORMATIE
Achterlichten
1. Remlicht/parkeerlicht (P 21/5 W).
2. Parkeerlicht (P 21/5 W).
3. Mistachterlicht links (P 21 W)
Achteruitrijlicht rechts (P 21 W).
4. Richtingaanwijzers (P 21 W) .
Lampen vervangen
Deze vijf lampen kunnen van buitenaf
worden vervangen:
neem de stekker van de lamp los,
maak de vijf borglippen los en ver-
wijder de lamphouder,
draai de lamp een kwart omwente-
ling en vervang de lamp.
open de achterklep,
draai de twee bevestigingsschroe-
ven van de lamp los,
verwijder voorzichtig de lamp door
aan de onderkant te trekken en de
lamp tegelijkertijd naar buiten te
kantelen,
Voer het monteren uit in de omgekeer-
de volgorde.
Zorg ervoor dat de lamp in de geleiders
komt door de lamp goed in de lengteas
van de auto te houden.
11
184
PRAKTISCHE INFORMATIE
Lampen kentekenplaatverlichting
vervangen (W 5 W)
Steek een kleine schroevendraaier
in een van de buitenste gaten van
het lampglas.
Duw de schroevendraaier naar bui-
ten om het lampglas los te maken.
Verwijder het lampglas.
Trek de lamp uit de houder en ver-
vang de lamp.
Lamp derde remlicht vervangen
(SW - 4 lampen W 5 W)
Draai de twee bevestigingsmoeren
A van de lamp los.
Verwijder de lamp via de buitenzijde.
Neem de stekker van de lamphou-
der en de slang van de ruitensproei-
er los.
Draai de lamphouder van de defecte
lamp een kwart omwenteling.
Trek aan de lamp en vervang deze.
Voer het monteren uit in de omgekeer-
de volgorde.
Druk niet op de lamp bij het vastdraaien
van de moeren.
Lamp derde remlicht vervangen
(SW - LED's)
Raadpleeg, bij auto's met een te openen
achterruit, het PEUGEOT-netwerk om
dit type LED-verlichting te vervangen .
11
!
i
185
PRAKTISCHE INFORMATIE
PEUGEOT is niet aansprakelijk
voor kosten die voortvloeien uit sto-
ringen veroorzaakt door het monte-
ren van extra accessoires die niet
door PEUGEOT aanbevolen en
geleverd worden, en niet volgens
de voorschriften van zijn gemon-
teerd. Dit geldt met name als het
gezamenlijke stroomverbruik van
de extra accessoires meer dan
10 milliampère bedraagt.
Montage van elektrische
accessoires
Bij het ontwerp van het elektrische circuit
van uw auto is reeds rekening gehou-
den met de montage van zowel de stan-
daarduitrusting als eventuele opties.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
voordat u andere elektrische voor-
zieningen of accessoires in de auto
monteert of laat monteren.
ZEKERINGEN VERVANGEN
Toegang tot het gereedschap
De tang voor het verwijderen van zeke-
ringen bevindt zich aan de binnenzijde
van het deksel van de zekeringkast
dashboard:
draai de schroef een kwart omwen-
teling naar links,
trek het deksel rechts boven los,
verwijder het deksel volledig,
maak de tang los.
Vervangen van een zekering
Voordat u een zekering vervangt, dient
u de oorzaak van de storing op te spo-
ren en te (laten) verhelpen.
U kunt aan de draad van een zeke-
ring zien of deze defect is.
Gebruik de speciale tang om de ze-
kering uit de zekeringkast te verwij-
deren.
Vervang een defecte zekering al-
tijd door een zekering met dezelfde
stroomsterkte.
Selecteer de zekering aan de hand
van het nummer op de zekering-
kast, de op de zekering aangegeven
stroomsterkte en het onderstaande
overzicht.
Goed Defect
11
PRAKTISCHE INFORMATIE
Zekeringen dashboard
De zekeringkast bevindt zich aan de
onderzijde van het dashboard (linker-
zijde).
Toegang tot de zekeringen
zie de paragraaf "Toegang tot het
gereedschap".
Overzicht zekeringen
Zekering No.
Ampère Functies
F1 15 A Ruitenwisser achter.
F2 30 A Massa vergrendeling en supervergrendeling.
F3 5 A
Elektronische eenheid airbags en pyrotechnische
gordelspanners.
F4 10 A
Schakelaar koppelingspedaal en
rempedaalschakelaar met twee functies, automatisch
dimmende binnenspiegel, airconditioning, sensor
verdraaiing stuurwiel, automatische transmissie,
eenheid veiligheidsschakeling.
F5 30 A
Eentraps elektrische ruitbediening vóór, voeding
inklapbare buitenspiegels, zonnescherm
panoramadak.
F6 30 A
Eentraps elektrische ruitbediening achter,
servicecentrale trekhaakaansluiting.
F7 5 A
Plafonniers voor en achter, kaartleeslampjes,
leeslampjes achter, verlichting zonneklep,
verlichting dashboardkastje, uitneembare lamp.
F8 20 A
Autoradio, radiotelefoon, CD-wisselaar,
multifunctioneel display, bandenspanningsdetectie.
F9 30 A 12V-aansluiting voor.
F10 15 A
Stuurkolomschakelaars, sirene alarm,
elektronische eenheid alarm.
F11 15 A Contactslot met een circuit met lage stroomsterkte.
11
PRAKTISCHE INFORMATIE
Zekering Ampère Functies
G36 30 A Stoelverwarming bestuurder en voorpassagier.
G37 5 A
Geheugeneenheid opslaan zitposities, dimmer
dashboardverlichting.
G38 30 A Geheugeneenheid positie bestuurdersstoel.
G39 30 A Voeding servicecentrale trekhaakaansluiting.
G40 30 A Hifi -versterker.
Zekering No.
Ampère Functies
F12 15 A
Instrumentenpaneel, pictogrammendisplay
veiligheidsgordels/airbag aan passagierszijde,
airconditioning, geheugeneenheid positie bestuurdersstoel,
schakelaars stoelen 2 e zitrij, lesautomodule.
F13 5 A
Servicecentrale motor, airbags, selectiehendel
gestuurde handgeschakelde versnellingsbak,
servicecentrale trekhaakaansluiting.
F14 15 A
Multifunctioneel display, versterker, handsfree
set, regen-/lichtsensor, elektronische eenheid
parkeerhulp.
F15 30 A Vergrendeling en supervergrendeling.
F17 40 A Achterruit- en buitenspiegelverwarming.
SH - Shunt tijdens opslag.
11
188
PRAKTISCHE INFORMATIE
Zekeringen motorruimte
De zekeringkast bevindt zich onder de
motorkap, naast de accu (links).
Toegang tot de zekeringen
Maak het deksel los.
Vervang de zekering (zie de desbe-
treffende paragraaf).
Sluit na het vervangen van de zeke-
ring zorgvuldig het deksel voor een
goede afdichting van de zekering-
kast.
Overzicht zekeringen
Zekering Ampère Functies
F1 20 A
Voeding elektronische eenheid motor,
elektrokleppen inspuitpomp en UGR (2.0 liter
HDI 16V), verstuivers (2.0 liter HDI 16V).
F2 15 A Claxon.
F3 10 A Ruitensproeiers voor en achter.
F4 20 A Koplampsproeiers.
F5 15 A
Elektrokleppen absorptievat, wastegate en
drukregeling turbocompressor (1,6 liter THP 16V),
verwarmingselement oliedampen (1.6 liter THP
16V), voorverwarming brandstof (1.6 liter HDI 16V).
F6 10 A
Wagensnelheidssensor, elektronische eenheid
ABS/ESP.
F7 10 A
Elektronische eenheid stuurbekrachtiging,
automatische transmissie, niveaucontact
koelvloeistof.
F8 25 A Bediening startmotor.
F9 10 A
Diagnoseaansluiting, bochtverlichting,
luchthoeveelheidsmeter (diesel), pomp roetfi lter
(diesel).
F10 30 A
Regelorganen elektronische eenheid motor
(benzine: bobines, elektrokleppen, lambdasondes,
verstuivers, verwarmingselementen,
brandstofpomp, elektronische thermostaat)
(diesel: elektrokleppen, verwarmingselementen).
F11 40 A Aanjager airconditioning.
11
189
PRAKTISCHE INFORMATIE
Zekering Ampère Functies
F12 30 A Lage/hoge snelheid ruitenwissers vóór.
F13 40 A
Voeding intelligente servicecentrale (BSI)
(+ na contact).
F14 30 A Luchtpomp.
F15 10 A Grootlicht rechts.
F16 10 A Grootlicht links.
F17 15 A Dimlicht links.
F18 15 A Dimlicht rechts.
F19 15 A
Verwarmingselement oliedampen (1.4 liter 16V en
1.6 liter VTi 16V), elektroklep absorptievat (1.4 liter
16V en 1.6 liter VTi 16V), lambdasondes (benzine),
elektrokleppen inlaatluchtkoeling (diesel).
F20 10 A
Elektronische thermostaat, elektrokleppen
variabele distributie, elektroklep turbodrukregeling
(Diesel), niveaucontact koelvloeistof (Diesel).
F21 5 A
Voeding relais motorventilateurgroep, voeding
relais Valvetronic (1.4 liter 16V en 1,6 liter VTi
16V), koeling turbocompressor (1.6 liter THP 16V),
luchthoeveelheidsmeter (1.6 liter HDI 16V).
11
190
PRAKTISCHE INFORMATIE
Overzicht minizekeringen en tussenmaat zekeringen boven de accu
Overzicht hoofdzekeringen
Zekering Ampère Functies
F1 15 A
Versnellingsbak (gestuurd handgeschakeld of automatisch).
F2 15 A Diagnoseaansluiting, verlichting overdag.
F3 5 A Rempedaalschakelaar met twee functies.
F4 - Niet gebruikt.
F5 * 80 A Elektropompgroep stuurbekrachtiging.
F6 * 70 A Kachelunit (diesel).
F7 * 100 A Eenheid veiligheidsschakeling.
F8 * * - Niet gebruikt.
F9 * 30 A
Elektropompgroep gestuurde handgeschakelde versnellingsbak.
F10 * 30 A Elektromotor Valvetronic (1.6 liter THP 16V).
Zekering Ampère Functies
MF1 * 50 A Motorventilateurgroep.
MF2 * 50 A Zekeringkast interieur.
MF3 * 80 A Intelligente servicecentrale (BSI).
MF4 * - Niet gebruikt.
MF5 * 50 A Elektronische eenheid ABS/ESP.
MF6 * 30 A Elektronische eenheid ABS/ESP.
MF7 * 80 A Intelligente servicecentrale (BSI).
MF8 * - Niet gebruikt.
*
De hoofdzekeringen zorgen voor een extra
beveiliging van de elektrische installatie.
Werkzaamheden aan de hoofdzekerin-
gen dienen door het PEUGEOT-netwerk
uitgevoerd te worden.
11
191
PRAKTISCHE INFORMATIE
Overzicht hoofdzekeringen **
Overzicht minizekeringen en tussenmaat zekeringen boven de accu **
* De tussenmaat- en de hoofdzeke-
ringen zorgen voor een extra bevei-
liging van de elektrische installatie.
Werkzaamheden aan deze typen ze-
keringen dienen door het PEUGEOT-
netwerk uitgevoerd te worden.
** In de loop van het jaar.
Zekering Ampère Functies
F1 - Niet gebruikt.
F2 5 A Rempedaalschakelaar met twee functies.
F3 5 A Eenheid laadtoestand accu.
F4 25 A Elektrokleppen ABS/ESP.
F5 - Niet gebruikt.
F6 15 A
Versnellingsbak (gestuurd handgeschakeld of
automaat).
F7 * 80 A Elektropompgroep stuurbekrachtiging.
F8 * 60 A Motorventilateurgroep.
F9 * 70 A / 30 A
Elektronische eenheid voorgloeien (diesel) /
Elektromotor Valvetronic (1.6 THP 16V).
F10 * 40 A Elektropompgroep ABS/ESP.
F11 * 100 A Eenheid veiligheidsschakeling.
F12 * 30 A
Elektropompgroep gestuurde handgeschakelde versnellingsbak.
Zekering N° Ampère Functies
MF1 * - Niet gebruikt.
MF2 * 30 A Servicecentrale trekhaakaansluiting.
MF3 * 50 A Zekeringkast interieur.
MF4 * 80 A Intelligente servicecentrale.
MF5 * 80 A Intelligente servicecentrale.
MF6 * - Niet gebruikt.
MF7 * 30 A Stoelverwarming.
MF8 * 20 A Koplampsproeiers.
11
i
192
PRAKTISCHE INFORMATIE
ACCU
Procedure voor het opladen van de
accu en het gebruik van een hulpaccu
voor het starten van de motor met be-
hulp van startkabels.
Toegang tot de accu
Losmaken / aansluiten van de
kabels
Licht de vergrendellip 1 zo ver mo-
gelijk op.
Plaats de open klem van de kabel
op de (+)-pool van de accu.
Druk van boven op klem 2 zodat
deze goed tegen de accu aan komt
te liggen.
Vergrendel de klem door de lip
1 neer te drukken.
Starten van de motor met een
hulpaccu en startkabels
Probeer niet de lip te forceren.
Als de klem niet in de juiste stand
staat, is de vergrendeling namelijk
niet mogelijk.
Herhaal de procedure.
Sluit de rode kabel aan op de (+)
pool van de ontladen accu A en ver-
volgens op de (+) pool van de hulp-
accu B .
De accu bevindt zich in de motorruimte.
Toegang tot de accu:
open de motorkap met de hendel in
het interieur en vervolgens de veilig-
heidshaak aan de buitenzijde,
bevestig de motorkapsteun,
verwijder de kunststof afdekkap voor
toegang tot de twee accupolen,
maak indien nodig de zekeringkast
los om de accu te verwijderen.
11
!
i
193
PRAKTISCHE INFORMATIE
Maak de accupoolklemmen niet los
bij draaiende motor.
Laad de accu niet op zonder de ac-
cupoolklemmen los te nemen.
Het aanduwen van een auto met
de gestuurde handgeschakelde
zesversnellingsbak om de motor te
starten is niet toegestaan.
Accu's bevatten schadelijke stof-
fen, zoals zwavelzuur en lood. Ac-
cu's moeten volgens de wettelijke
voorschriften worden afgevoerd en
mogen in geen geval bij het huis-
vuil terechtkomen.
Lever lege batterijen en accu's in
bij een speciaal afvalstoffendepot.
Het is raadzaam de accu los te
koppelen als uw auto langer dan
een maand buiten gebruik is.
Vóór het loskoppelen van de
accukabels
Wacht 2 minuten na het afzetten
van het contact.
Sluit de ruiten en de voorportieren
voordat u de accukabels loskop-
pelt.
Na het weer aansluiten van de
accukabels
Zet het contact aan en wacht 1 mi-
nuut alvorens de motor te starten,
zodat de elektronische systemen
geïnitialiseerd kunnen worden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
als er zich na deze handeling toch
nog problemen voordoen.
Raadpleeg het desbetreffende
hoofdstuk voor het zelf opnieuw
initialiseren van:
- de sleutel met afstandsbedie-
ning,
- het zonnescherm van het pano-
ramadak,
- het GPS navigatiesysteem.
Laden met behulp van een
acculader
Maak de accupoolklemmen los.
Volg de aanwijzingen van de fabri-
kant van de acculader.
Sluit de accukabels weer aan, te be-
ginnen met de (-) kabel.
Controleer of de accupolen en de
klemmen schoon zijn. Indien ze be-
dekt zijn met een (witte of groene) oxi-
datielaag, neem dan de accukabels
los en reinig de polen en klemmen.
Sluit de groene of zwarte kabel aan
op de (-) pool van de hulpaccu B .
Sluit het andere uiteinde van de
groene of zwarte kabel aan op het
massapunt C van de auto.
Stel de startmotor in werking en laat
de motor draaien.
Wacht tot de motor stationair draait
en neem dan de kabels los.
11
!
i
194
PRAKTISCHE INFORMATIE
Als de accu ontladen is, kan de
motor niet gestart worden (zie de
desbetreffende paragraaf).
Als u op het moment dat de eco-
mode wordt ingeschakeld aan het
telefoneren bent:
- kan het gesprek nog 10 minu-
ten worden voortgezet met de
handsfree set van uw Peugeot
Connect Sound,
- kan het gesprek nog 10 minuten
worden voortgezet met de Peugeot
Connect Nav of de Peugeot Con-
nect 3D Nav en zal vervolgens,
afhankelijk van de uitvoering, over-
gaan op uw telefoon.
De eco-mode bepaalt de maximale ge-
bruiksduur van een aantal functies om
te voorkomen dat de accu ontladen
raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals het
audio- en telematicasysteem, de rui-
tenwissers, dimlichten, plafonniers, ...
nog in totaal maximaal 30 minuten ge-
bruiken.
Uitschakelen van de eco-mode
De functies worden automatisch weer
ingeschakeld als de motor gestart
wordt.
Start om de functies direct weer te
kunnen gebruiken de motor en laat
deze draaien:
- minder dan tien minuten om de
functies ongeveer vijf minuten te
kunnen gebruiken,
- meer dan tien minuten om de
functies ongeveer dertig minuten
te kunnen gebruiken.
Inschakelen van de eco-mode
Na deze 30 minuten geeft een melding
op het multifunctionele display aan dat
de eco-mode is ingeschakeld en de ac-
tieve functies worden in de ruststand
gezet.
WISSERBLADEN VERVANGEN
Demonteren
Til de desbetreffende ruitenwisser-
arm op.
Maak het wisserblad los en verwij-
der het.
Monteren
Breng het nieuwe wisserblad aan en
klik het vast.
Zet de ruitenwisserarm voorzichtig
terug.
Voordat u een wisserblad
demonteert
Bedien de ruitenwisserschakelaar
binnen één minuut na het afzetten
van het contact om de ruitenwissers
naar het midden van de voorruit te
verplaatsen.
Na het monteren van een
wisserblad vóór
Zet het contact aan.
Bedien nogmaals de ruitenwissers-
chakelaar om de ruitenwissers in de
ruststand te zetten.
SPAARFASE
De spaarfase stuurt de elektrische func-
ties van de auto aan om het ontladen
van de accu te voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband
met de laadtoestand van de accu en-
kele functies (airconditioning, achter-
ruitverwarming, ...) tijdelijk worden
uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch in-
geschakeld zodra de laadtoestand van
de accu dit toelaat.
11
!i
195
PRAKTISCHE INFORMATIE
SLEPEN VAN UW
AUTO
Toegang tot het gereedschap
Slepen van uw auto
Maak het klepje in de voorbumper
los door op de onderkant ervan te
drukken.
Draai het sleepoog vast tot de aan-
slag.
Bevestig de sleepstang.
Schakel de alarmknipperlichten van
uw auto in.
Maak het klepje in de achterbumper
los door op de onderkant ervan te
drukken.
Draai het sleepoog vast tot de aan-
slag.
Bevestig de sleepstang.
Schakel de alarmknipperlichten van
de te slepen auto in.
Slepen van een andere auto
Het sleepoog bevindt zich onder de
vloerplaat van de bagageruimte:
open de achterklep,
til de vloerplaat op,
bevestig het koord van de vloerplaat
met de haak aan de steun van de
hoedenplank,
verwijder de polystyreen opberg-
bak,
neem het sleepoog uit de houder.
Gebruik voor het slepen van een
auto met de vier wielen op de grond
altijd een sleepstang.
Laat het takelen van de auto (met
twee wielen op de grond) uitslui-
tend uitvoeren door een professio-
neel takelbedrijf.
Bij het slepen van de auto met
stilstaande motor zijn de rem- en
stuurbekrachtiging uitgeschakeld.
Zet de versnellingshendel in de neu-
traalstand (stand N bij de gestuurde
handgeschakelde versnellingsbak
of automatische transmissie).
Het niet opvolgen van deze bij-
zonderheid kan er toe leiden dat
bepaalde onderdelen van het
remsysteem beschadigd raken
en dat de rembekrachtiger na het
starten mogelijk niet meer werkt.
U kunt uw auto laten slepen door een
andere auto of een andere auto slepen
met behulp van het sleepoog.
11
!i
196
PRAKTISCHE INFORMATIE
SLEPEN VAN UW
AUTO
U kunt uw auto laten slepen
door een andere auto of een
andere auto slepen met be-
hulp van het sleepoog.
Toegang tot het gereedschap
Slepen van uw auto
Maak het klepje in de voorbumper
los door op de linkerkant ervan te
drukken.
Draai het sleepoog vast tot de aan-
slag.
Bevestig de sleepstang.
Schakel de alarmknipperlichten van
uw auto in.
Maak het klepje in de achterbumper
los door op de linkerkant ervan te
drukken.
Draai het sleepoog vast tot de aan-
slag.
Bevestig de sleepstang.
Schakel de alarmknipperlichten van
de te slepen auto in.
Slepen van een andere auto
Het sleepoog bevindt zich in de opberg-
ruimte in de linker bekleding van de
bagageruimte:
open de achterklep,
open de klep van de opbergruimte
in de linker bekleding van de baga-
geruimte,
maak de wielsleutel los van de steun,
haal het sleepoog uit dezelfde steun.
Gebruik voor het slepen van een
auto met de vier wielen op de grond
altijd een sleepstang.
Laat het takelen van de auto (met
twee wielen op de grond) uitslui-
tend uitvoeren door een professio-
neel takelbedrijf.
Bij het slepen van de auto met
stilstaande motor zijn de rem- en
stuurbekrachtiging uitgeschakeld.
Zet de versnellingshendel in de neu-
traalstand (stand N bij de gestuurde
handgeschakelde versnellingsbak
of automatische transmissie).
Het niet opvolgen van deze bij-
zonderheid kan er toe leiden dat
bepaalde onderdelen van het rem-
systeem beschadigd raken en datt
de rembekrachtiger na het starten
mogelijk niet meer werkt.
11
i
i
197
PRAKTISCHE INFORMATIE
TREKKEN VAN EEN
AANHANGER, EEN CARAVAN...
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor
het vervoer van personen en bagage,
maar is tevens geschikt voor het trek-
ken van een aanhanger.
Adviezen
Het maximale aanhangergewicht is af-
hankelijk van het hellingspercentage en
de buitentemperatuur.
Let in elk geval goed op de aanwijzing
van de koelvloeistoftemperatuurmeter.
Zijwind
Houd er rekening mee dat de zij-
windgevoeligheid van de auto groter
is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op een
helling veroorzaakt een hogere koel-
vloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch be-
diend en is niet afhankelijk van het mo-
tortoerental.
Pas uw snelheid aan om het toeren-
tal te beperken.
Remmen
Het trekken van een aanhanger ver-
lengt de remweg.
Banden
Controleer de bandenspanning van
de auto en de aanhanger en breng
deze indien nodig op de juiste waarde.
Verlichting
Controleer de verlichting van de
aanhanger.
De parkeerhulp wordt automatisch
uitgeschakeld als bij het aankop-
pelen van een aanhanger een ori-
ginele PEUGEOT-trekhaak wordt
gebruikt.
Als het waarschuwingslamp-
je van de koelvloeistoftem-
peratuur gaat branden in
combinatie met het waar-
schuwingslampje STOP ,
stop dan zo snel mogelijk en
zet de motor af.
De trekhaak bestaat uit een mecha-
nisch systeem voor het aankoppelen
van een aanhanger of caravan en een
elektrische aansluiting voor de verlich-
ting en signalering.
Gewichtsverdeling
Verdeel het gewicht in de caravan/
aanhanger gelijkmatig, plaats zware
voorwerpen zo dicht mogelijk bij de
as en houd u aan de toegestane ko-
geldruk.
Door een geringere luchtdichtheid ne-
men de prestaties van de motor af als
men op grotere hoogte boven de zee-
spiegel komt. Trek boven de 1000 m
10% van het maximale aanhangerge-
wicht af en herhaal dit voor elke volgen-
de 1000 m.
Raadpleeg het hoofdstuk "Technische
gegevens" voor de gewichten en aan-
hangergewichten die voor uw auto van
toepassing zijn.
Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.
Wij raden u aan gebruik te maken
van een speciaal door PEUGEOT
geteste en goedgekeurde trekhaak
inclusief bedrading en deze door
het PEUGEOT-netwerk te laten
monteren.
Als de trekhaak wordt gemonteerd
door een ander bedrijf dan van het
PEUGEOT-netwerk, moet bij de
montage gebruik worden gemaakt
van de reeds aanwezige elektrische
voorzieningen aan de achterzijde
van de auto volgens de voorschrif-
ten van de constructeur.
11
i i
PRAKTISCHE INFORMATIE
ALLESDRAGERS
MONTEREN
Max. toegestane daklast op alles-
drager, bij een maximale laadhoog-
te van 40 cm (m.u.v. etsendrager):
80 kg.
Pas bij een belading hoger dan
40 cm de rijsnelheid aan aan de
rijomstandigheden om schade aan
de allesdragers en de bevestigings-
plaatsen op het dak te voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw
land met betrekking tot het vervoe-
ren van voorwerpen die langer zijn
dan de auto.
ALLESDRAGERS
MONTEREN
Let, bij het monteren van de
dwarsdragers, op de juiste
bevestigingsplaatsen. Deze
zijn door middel van merktekens aan
de onderzijde van de dakrailing aange-
geven.
Gebruik de door PEUGEOT aanbevo-
len accessoires en houd u aan de mon-
tagevoorschriften van de fabrikant.
Om bagage op het dak te kunnen ver-
voeren, moeten dwarsdragers op de
dakrailings worden gemonteerd.
Controleer na het aanbrengen en vast-
zetten van de lading op het dak of de
dwarsdragers goed vastzitten.
De dakrailings kunnen niet worden
gedemonteerd.
Max. toegestane daklast op alles-
drager, waarbij de laadhoogte niet
meer dan 40 cm mag bedragen
(m.u.v. fi etsendrager): 75 kg.
Pas, als de laadhoogte meer dan
40 cm bedraagt, de wagensnel-
heid aan aan de wegomstandighe-
den om schade aan de allesdrager
en de bevestigingen op het dak te
voorkomen.
Raadpleeg de wettelijke voorschrif-
ten in uw land voor het vervoer van
voorwerpen langer dan de auto zelf.
Gebruik bij het monteren van dwarsdra-
gers de vier hiervoor bestemde beves-
tigingspunten:
open de afdekplaatjes,
open de afdekkapjes van de beves-
tigingspunten van beide allesdra-
gers met de sleutel,
breng de bevestigingspunten van
de allesdragers aan en vergrendel
ze één voor één op het dak,
sluit de afdekkapjes van beide alles-
dragers met de sleutel.
11
i
199
PRAKTISCHE INFORMATIE
ACCESSOIRES
Het PEUGEOT-netwerk biedt u een rui-
me keuze aan accessoires en originele
onderdelen.
Deze accessoires en onderdelen zijn
getest en goedgekeurd ten aanzien van
bedrijfszekerheid en veiligheid.
Ze zijn volledig aangepast aan uw auto,
voorzien van een artikelnummer van
PEUGEOT en worden geleverd met ga-
rantie.
Het aanbod van PEUGEOT Boutique is
onderverdeeld in 5 groepen: PROTECT -
COMFORT - AUDIO - DESIGN - TECNIC:
"Protect":
"Comfort":
matten ** , kunststof bak baga-
geruimte, bagagenet, kleding-
hanger voor bevestiging aan
de hoofdsteun, aluminium of
PVC dorpellijsten.
inbraakalarm, graveren van
ruiten, wielbouten met slot,
alcolholtest, EHBO-trommel,
gevarendriehoek, veiligheids-
vest, lokalisatiesysteem ge-
stolen auto, hondenrek, set
voor tijdelijke bandenrepara-
tie, sneeuwkettingen.
Voor de vrijetijdsbesteding: allesdra-
gers, etsendrager voor bevestiging op
de trekhaak, etsendrager voor beves-
tiging op de allesdragers, skidragers,
dakkoffers, zitverhogingen en kinder-
zitjes, zonneschermen opzij en zonne-
scherm achter, middenarmsteun vóór,
opbergbox voor CD's, opbergruimte on-
der hoedenplank.
Trekhaak. Deze moet bij het PEUGEOT-
netwerk worden gemonteerd.
** Om te voorkomen dat pedalen blij-
ven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt en goed is bevestigd,
- leg nooit meerdere matten op één
plaats.
SNEEUWSCHERM *
Het afneembare sneeuwscherm wordt
op het onderste gedeelte van de voor-
bumper geplaatst om een opeenhoping
van sneeuw bij de koelventilateur van
de radiateur te voorkomen.
Plaatsen
Breng het afneembare sneeuw-
scherm aan op het onderste gedeel-
te van de voorbumper.
Zet het scherm vast door de beves-
tigingsclips op de omtrek één voor
één aan te drukken.
Vergeet niet het sneeuwscherm te
verwijderen:
- als de buitentemperatuur hoger
is dan 10°C,
-
als de auto moet worden gesleept,
-
bij snelheden hoger dan 120 km/h.
Verwijderen
Wip met een schroevendraaier de vier
bevestigingsclips één voor één los.
* Volgens land van bestemming.
11
i
199
PRAKTISCHE INFORMATIE
ACCESSOIRES
Het PEUGEOT-netwerk biedt u een rui-
me keuze aan accessoires en originele
onderdelen.
Deze accessoires en onderdelen zijn
getest en goedgekeurd ten aanzien van
bedrijfszekerheid en veiligheid.
Ze zijn volledig aangepast aan uw auto,
voorzien van een artikelnummer van
PEUGEOT en worden geleverd met ga-
rantie.
Het aanbod van PEUGEOT Boutique is
onderverdeeld in 5 groepen: PROTECT -
COMFORT - AUDIO - DESIGN - TECNIC:
"Protect":
"Comfort":
matten ** , kunststof bak baga-
geruimte, bagagenet, kleding-
hanger voor bevestiging aan
de hoofdsteun, aluminium of
PVC dorpellijsten.
inbraakalarm, graveren van
ruiten, wielbouten met slot,
alcolholtest, EHBO-trommel,
gevarendriehoek, veiligheids-
vest, lokalisatiesysteem ge-
stolen auto, hondenrek, set
voor tijdelijke bandenrepara-
tie, sneeuwkettingen.
Voor de vrijetijdsbesteding: allesdra-
gers, etsendrager voor bevestiging op
de trekhaak, etsendrager voor beves-
tiging op de allesdragers, skidragers,
dakkoffers, zitverhogingen en kinder-
zitjes, zonneschermen opzij en zonne-
scherm achter, middenarmsteun vóór,
opbergbox voor CD's, opbergruimte on-
der hoedenplank.
Trekhaak. Deze moet bij het PEUGEOT-
netwerk worden gemonteerd.
** Om te voorkomen dat pedalen blij-
ven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt en goed is bevestigd,
- leg nooit meerdere matten op één
plaats.
SNEEUWSCHERM *
Het afneembare sneeuwscherm wordt
op het onderste gedeelte van de voor-
bumper geplaatst om een opeenhoping
van sneeuw bij de koelventilateur van
de radiateur te voorkomen.
Plaatsen
Breng het afneembare sneeuw-
scherm aan op het onderste gedeel-
te van de voorbumper.
Zet het scherm vast door de beves-
tigingsclips op de omtrek één voor
één aan te drukken.
Vergeet niet het sneeuwscherm te
verwijderen:
- als de buitentemperatuur hoger
is dan 10°C,
-
als de auto moet worden gesleept,
-
bij snelheden hoger dan 120 km/h.
Verwijderen
Wip met een schroevendraaier de vier
bevestigingsclips één voor één los.
* Volgens land van bestemming.
11
!
i
i
200
PRAKTISCHE INFORMATIE
Het monteren van elektrische uit-
rustingen of accessoires die niet
onder een artikelnummer in het
assortiment van PEUGEOT voor-
komen, kan storingen in het elek-
tronisch systeem van uw auto
veroorzaken.
Houdt u rekening met deze bijzon-
derheid en wij raden u aan contact
op te nemen met een vertegen-
woordiger van het merk om u te
laten informeren over het assorti-
ment uitrustingen en accessoires
voorzien van een artikelnummer.
Afhankelijk van het land van be-
stemming zijn veiligheidsvesten,
een gevarendriehoek en een set
reservelampen verplicht aan boord
van de auto.
"Design":
"Tecnic":
Met behulp van de ombouwpakketten
"Entreprise" kan de auto worden omge-
bouwd naar een bedrijfsuitvoering.
stoelhoezen geschikt voor
stoelen met zij-airbags, alu-
minium pookknop, mistlam-
pen vóór, schuif-/kanteldak *** ,
achterklepspoiler, gestyleerde
spatlappen, lichtmetalen vel-
gen, wieldoppen, sportuitlaat,
carrosserieset.
ruitensproeiervloeistof, reini-
gings-/onderhoudsmiddelen
voor interieur en exterieur.
*** Montage van een schuif-/kantel-
dak is uitsluitend toegestaan bij het
PEUGEOT-netwerk.
"Audio":
autoradio's, audio-/telefoon-
systeem, versterkers, navi-
gatiesystemen, handsfree
set, CD-wisselaar, luidspre-
kers, DVD-speler, kit voor de
aansluiting van een MP3- of
draagbare CD-speler, USB
Box, parkeerhulp.
Installeren van
radiocommunicatiezenders
Raadpleeg voordat u een radio-
communicatiezender met buiten-
antenne in uw auto laat installeren
een vertegenwoordiger van het
merk PEUGEOT.
Het PEUGEOT-netwerk stelt u de
technische gegevens (frequentie-
band, maximaal uitgangsvermo-
gen, positie antenne, specifi eke
installatievoorschriften) van de voor
montage geschikte zenders ter
beschikking, volgens de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit
(2004/104/EG).
12
201
TECHNISCHE GEGEVENS
UITVOERINGEN: MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
Type variant uitvoering:
4C... 4A... 4G... 4E... 4H...
8FS-C 8FR-0 5FW-C 5FW-F
BENZINEMOTOREN
1,4 liter VTi 16V
95 pk
1,4 liter VTi 16V
98 pk
1,6 liter VTi 16V 120 pk
Cilinderinhoud (cm
3
) 1 397 1 397 1 598
Boring x slag (mm) 77 x 75 77 x 75 77 x 85,8
Max. vermogen: ECE-norm (kW) 70 72 88
Toerental bij max. vermogen (/min) 5 750 6 000 6 000
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 136 136 160
Toerental bij max. koppel (t/min) 4250 4 000 4 250
Brandstof Loodvrij Loodvrij Loodvrij
Katalysator Ja Ja Ja
VERSNELLINGSBAKKEN
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Automaat
(4 versnellingen)
INHOUD CARTER (in liter)
Motor (met vervangen fi lter) 4,25 - 4,25 4,25
Versnellingsbak - differentieel 1,9 - 1,9 -
4C...: 5-deurs.
4A...: 3-deurs.
4G... : 3-deurs "Société".
4E... : SW met achterbank.
4H... : SW met glazen panoramadak.
12
202
TECHNISCHE GEGEVENS
UITVOERINGEN : MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
Type variant uitvoering :
4C... 4A... 4E... 4H...
N6A-B
N6A-C
5FX-H 5FT-F 5FV-8 5FV-A
BENZINEMOTOREN
1,6 liter 16V
108 pk
1,6 liter THP
16V 150 pk
1,6 liter THP
16V 140 pk
1,6 liter THP 16V 156 pk
Cilinderinhoud (cm
3
) 1 587 1 598 1 598
Boring x slag (mm) 78,5 x 82 77 x 85,8 77 x 85,8
Max. vermogen: ECE-norm (kW) 78 110 103 115
Toerental bij max. vermogen (t/min) 5 800 5 800 6 000 6 000
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 142 240 240
Toerental bij max. koppel (t/min) 4 000 1 400 1 400
Brandstof Loodvrij Loodvrij Loodvrij
Katalysator Ja Ja Ja
VERSNELLINGSBAKKEN
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Automaat
(4 versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Automaat
(6 versnellingen)
INHOUD CARTER (in liter)
Motor (met vervangen fi lter) 3,25 4,25 4,25 - -
Versnellingsbak - differentieel 1,9 1,9 - - -
4C... : 5-deurs.
4A... : 3-deurs.
4E... : SW met achterbank.
4H... : SW met glazen panoramadak.
12
203
TECHNISCHE GEGEVENS
UITVOERINGEN MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
Type variant uitvoering:
4C... 4A... 4E... 4H...
5FY-H
RFJ-B
RFJ-C
RFJ-E
RFJ-F
BENZINEMOTOREN 1,6 liter THP 16V 175 pk 2 liter 16V 140 pk
Cilinderinhoud (cm
3
) 1 598 1 997
Boring x slag (mm) 77 x 85,8 85 x 88
Max. vermogen: ECE-norm (kW) 128 103
Toerental bij max. vermogen (/min) 6 000 6 000
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 240 200
Toerental bij max. koppel (t/min) 1 600 4 000
Brandstof Loodvrij Loodvrij
Katalysator Ja Ja
VERSNELLINGSBAKKEN
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Automaat
(4 versnellingen)
INHOUD CARTER (in liter)
Motor (met vervangen fi lter) 4,25 5 5
Versnellingsbak - differentieel 1,9 1,9 -
4C... : 5-deurs.
4A... : 3-deurs.
4E... : SW met achterbank.
4H... : SW met glazen panoramadak.
12
204
TECHNISCHE GEGEVENS
UITVOERINGEN : MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
Type variant uitvoering:
4C... 4A... 4E... 4H...
NFU-C/FF RFJ-C/FF
BIOFLEX MOTOREN 1,6 liter 16V 110 pk 2 liter 16V 140 pk
Cilinderinhoud (cm
3
) 1 587 1 997
Boring x slag (mm) 78,5 x 82 85 x 88
Max. vermogen: ECE-norm (kW) 80 82 103 -
Toerental bij max. vermogen (t/min) 5 800 6 000
Toerental bij max. vermogen (t/min) 147 153 200 -
Toerental bij max. koppel (t/min) 4 000 4 000
Brandstof Loodvrij E85 Loodvrij E85
Katalysator Ja Ja
VERSNELLINGSBAKKEN
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
INHOUD CARTER (In liter)
Motor (met vervangen fi lter) 3,25 5,0
Versnellingsbak - Differentieel 1,9 1,9
4C... : 5-deurs.
4A... : 3-deurs.
4E... : SW met achterbank.
4H... : SW met glazen panoramadak.
12
TECHNISCHE GEGEVENS
4C...: 5-deurs.
4A...: 3-deurs.
4G... : 3-deurs "Société".
4E... : SW met achterbank.
4H... : SW met glazen panoramadak.
UITVOERINGEN: MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
Type variant uitvoering:
4C... 4A... 4G... 4E... 4H...
9HX-B
9HX-C
9HV-C 9HP-0
DIESELMOTOREN 1,6 liter Turbo HDI 16V 90 pk
1,6 liter Turbo HDI 16V
92 pk
Cilinderinhoud (cm
3
) 1 560 1 560
Boring x slag (mm) 75 x 88,3 75 x 88,3
Max. vermogen: ECE-norm (kW) 66 68
Toerental bij max. vermogen (/min) 4 000 4 000
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 215 230
Toerental bij max. koppel (t/min) 1 750 1 750
Brandstof Diesel Diesel
Katalysator Ja Ja
Roetfi lter Nee Ja Ja
VERSNELLINGSBAKKEN
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
INHOUD CARTER (in liter)
Motor (met vervangen fi lter) 3,75 -
Versnellingsbak - differentieel 1,9 -
12
215
TECHNISCHE GEGEVENS
UITVOERINGEN: MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
Type variant uitvoering:
4C... 4A... 4E... 4H...
9HY-B 9HZ-C 9HZ-H 9HZ-H/P 9HR-8 9HR-8/P
DIESELMOTOREN 1,6 liter Turbo HDI 16V 110 pk
1,6 liter Turbo HDI 16V
112 pk
Cilinderinhoud (cm
3
) 1 560 1 560
Boring x slag (mm) 75 x 88,3 75 x 88,3
Max. vermogen: ECE-norm (kW) 80 82
Toerental bij max. vermogen (/min) 4 000 3 600
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 240 270
Toerental bij max. koppel (t/min) 1 750 1 750
Brandstof Diesel Diesel
Katalysator Ja Ja
Roetfi lter Nee Ja Ja Ja Ja
VERSNELLINGSBAKKEN
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Gestuurd
handgeschakeld
(6 versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Gestuurd
handgeschakeld
(6 versnellingen)
INHOUD CARTER (in liter)
Motor (met vervangen fi lter) 3,75 3,75 3,75 3,75 - -
Versnellingsbak - differentieel 1,9 1,9 1,9 - - -
4C... : 5-deurs
4A... : 3-deurs.
4E... : SW met achterbank.
4H... : SW met glazen panoramadak.
12
216
TECHNISCHE GEGEVENS
UITVOERINGEN: MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
Type variant uitvoering:
4C... 4A... 4E... 4H...
RHR-H RHR-J RHF-8 RHH-A
DIESELMOTOREN 2 liter Turbo HDI 16V 136 pk
2 liter Turbo HDI
16V 140 pk
2 liter Turbo HDI
16V 163 pk
Cilinderinhoud (cm
3
) 1 997 1 997 1 997
Boring x slag (mm) 85 x 88 85 x 88 85 x88
Max. vermogen: ECE-norm (kW) 100 103 120
Toerental bij max. vermogen (/min) 4 000 4 000 4 000
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 320 320 340
Toerental bij max. koppel (t/min) 2 000 2 000 2 000
Brandstof Diesel Diesel Diesel
Katalysator Ja Ja Ja
Roetfi lter Ja Ja Ja
VERSNELLINGSBAKKEN
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Automaat
(6 versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Automaat
(6 versnellingen)
INHOUD CARTER (in liter)
Motor (met vervangen fi lter) 5,25 5,25 5,25 -
Versnellingsbak - differentieel 2,4 - 2,4 -
4C... : 5-deurs.
4A... : 3-deurs.
4E... : SW met achterbank.
4H... : SW met glazen panoramadak.
12
205
TECHNISCHE GEGEVENS
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het op-
gegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet
(in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg)
Benzinemotoren
1,4 liter VTi 16V
95 pk
1,4 l VTi 16V
98 pk
1,6 liter VTi 16V 120 pk
Versnellingsbakken Handgeschakeld Handgeschakeld Handgeschakeld Automaat
Type variant uitvoering:
4C... 4A... 4G...
8FS-C 8FR-0 5FW-C 5FW-F
- Ledig gewicht
1 271 - 1 262 - 1 246
1 271 - 1 263 1 287 - 1 277 1 312 - 1 302
- Gewicht rijklaar
1 346 - 1 337 - 1 321
1 346 - 1 338 1 362 - 1 352 1 387 - 1 377
- Nuttig laadvermogen 489 - 487 - 536 509 - 492 528 - 525 512 - 510
- Maximum technisch toegestane
massa totaal
1 760 - 1 749 - 1 782
1 780 - 1 755 1 815 - 1 802 1 824 - 1 812
- Maximum toegestaan treingewicht
helling max. 12%
2 960 - 2 949 - 2 982
2 980 - 2 955 3 215 - 3 202 3094 - 3082
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1 200 1 200 1 400 1 270
- Aanhanger geremd * (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 450 1 450 1 650 1 520
- Aanhanger ongeremd 670 - 665 - 660 670 - 665 680 - 675 690 - 685
- Aanbevolen kogeldruk 58 - 58 - 50 60 76 61
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de be-
lading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht
beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
12
TECHNISCHE GEGEVENS
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg)
Benzinemotoren
1,6 liter 16V
108 pk
1,6 liter THP
16V 150 pk
1,6 liter THP
16V 140 pk
1,6 liter THP 16V 156 pk
Versnellingsbakken
Handgeschakeld Handgeschakeld Automaat Handgeschakeld
Automaat
Type variant uitvoering:
4C... 4A...
N6A-B
N6A-C
5FX-H 5FT -F 5FV-8 5FV-A
- Ledig gewicht 1 302 - 1 279 1 340 - 1 316 1 355 - 1 343 1 315 - 1 300 1 368 - 1 345
- Gewicht rijklaar 1 377 - 1 354 1 415 - 1 391 1 430 - 1 418 1 390 - 1 375 1 443 - 1 420
- Nuttig laadvermogen 518 - 521 500 - 499 500 - 500 525 - 510 502 - 505
- Maximaal technisch toegestane
massa totaal
1 820 - 1 800 1 840 - 1 815 1 855 - 1 843 1 840 - 1 810 1 870 - 1 850
- Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
3 020 - 3 000 3 290 - 3 265 3 255 - 3 243 3 390 - 3 360 3 470 - 3 500
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1 200 1 450 1 400 1 550 1 600
- Aanhanger geremd * (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 450 1 700 1 650 1 650 1 650
- Aanhanger ongeremd 685 - 675 705 - 695 715 - 705 695 - 685 720 - 710
- Aanbevolen kogeldruk 60 68 66 70 70
Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het op-
gegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet
(in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de be-
lading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht
beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
12
TECHNISCHE GEGEVENS
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg)
Benzinemotoren 1,6 liter THP 16V 175 pk 2 liter 16V 140 pk
Versnellingsbakken Handgeschakeld Handgeschakeld Automaat
Type variant uitvoering:
4C... 4A...
5FY-H
RFJ-B
RFJ-C
RFJ-E
RFJ-F
- Ledig gewicht 1 396 - 1 371 1 323 - 1 299 1 348 - 1 324
- Gewicht rijklaar 1 471 - 1 446 1 398 - 1 374 1 423 - 1 399
- Nuttig laadvermogen 459 - 464 502 - 501 502 - 501
- Maximum technisch toegestane
massa totaal
1 855 - 1 835 1 825 - 1 800 1 850 - 1 825
- Maximum toegestaan treingewicht
helling max. 12%
3 255 - 3 235 3 225 - 3 200 3 250 - 3 225
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1 400 1 400 1 400
- Aanhanger geremd * (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 650 1 650 1 650
- Aanhanger ongeremd 735 - 720 695 - 685 710 - 695
- Aanbevolen kogeldruk 66 70 70
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het op-
gegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet
(in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de be-
lading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht
beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
12
208
TECHNISCHE GEGEVENS
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de be-
lading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht
beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg)
BioFlex-motoren 1,6 liter 16V 110 pk 2 liter 16V 140 pk
Versnellingsbakken Handgeschakeld Handgeschakeld
Type variant uitvoering:
4C... 4A...
NFU-C/FF RFJ-C/FF
- Ledig gewicht 1 307 1 307 - 1 283
- Gewicht rijklaar 1 382 1 382 - 1 358
- Nuttig laadvermogen 447 447 - 447
- Maximaal technisch toegestane
massa totaal
1 754 1 754 - 1 730
- Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
2 954 3 154 - 3 130
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1 200 1 400
- Aanhanger geremd * (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 450 1 650
- Aanhanger ongeremd 690 690 - 675
- Aanbevolen kogeldruk 60 66
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het op-
gegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet
(in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
12
209
TECHNISCHE GEGEVENS
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg)
Benzinemotoren
1,4 liter VTi 16V
95 pk
1,6 liter VTi 16V 120 pk
1,6 liter 16V
108 pk
Versnellingsbakken Handgeschakeld Handgeschakeld Automaat Handgeschakeld
Type variant uitvoering: 4E... 8FS-C 5FW-C 5FW-F
N6A-B
N6A-C
- Ledig gewicht 1 351 1 362 1 388 1 374
- Gewicht rijklaar 1 426 1 437 1 463 1 449
- Nuttig laadvermogen 569 560 560 576
- Maximaal technisch toegestane
massa totaal
1 920 1 922 1 948 1 950
- Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
2 970 3 172 3 098 3 150
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1 050 1 250 1 150 1 200
- Aanhanger geremd * (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 350 1 550 1 450 1 400
- Aanhanger ongeremd 710 715 730 720
- Aanbevolen kogeldruk 60 65 60 75
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het op-
gegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet
(in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de be-
lading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht
beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
12
TECHNISCHE GEGEVENS
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg)
Benzinemotoren
1,6 liter THP
16V 150 pk
1,6 liter THP
16V 140 pk
1,6 liter THP 16V 156 pk
BioFlex 2 liter
16V 140 pk
Versnellingsbakken
Handgeschakeld Automaat Handgeschakeld Automaat Handgeschakeld
Type variant uitvoering: 4E... 5FX-H 5FT-F 5FV-8 5FV-A RFJ-C/FF
- Ledig gewicht 1 384 1 400 1 400 1 428 1 374
- Gewicht rijklaar 1 459 1 475 1 475 1 503 1 449
- Nuttig laadvermogen 560 560 540 537 561
- Maximaal technisch toegestane
massa totaal
1 944 1 960 1 940 1 965 1 935
- Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
3 394 3 160 3 390 3 515 3 285
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1 450 1 200 1 450 1 550 1 350
- Aanhanger geremd * (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 700 1 500 1 600 1 550 1 550
- Aanhanger ongeremd 725 735 735 750 720
- Aanbevolen kogeldruk 70 60 65 65 75
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het op-
gegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet
(in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de be-
lading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht
beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
12
211
TECHNISCHE GEGEVENS
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg)
Benzinemotor en 1,6 liter VTi 16V 120 pk
1,6 liter 16V
108 pk
1,6 liter THP
16V 150 pk
1,6 liter THP
16V 140 pk
Versnellingsbakken
Handgeschakeld Automaat Handgeschakeld Handgeschakeld Automaat
Type variant uitvoering: 4H... 5FW-C 5FW-F
N6A-B
N6A-C
5FX-H 5FT-F
- Ledig gewicht 1 440 1 466 1 462 1 486 1 502
- Gewicht rijklaar 1 515 1 541 1 537 1 561 1 577
- Nuttig laadvermogen 660 659 648 644 643
- Maximaal technisch toegestane
massa totaal
2 100 2 125 2 110 2 130 2 145
- Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
3 200 3 095 3 110 3 380 3 195
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1 100 970 1 000 1 250 1 050
- Aanhanger geremd * (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 500 1 370 1 350 1 650 1 450
- Aanhanger ongeremd 750 750 750 750 750
- Aanbevolen kogeldruk 60 55 75 70 60
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het op-
gegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet
(in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de be-
lading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht
beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
12
212
TECHNISCHE GEGEVENS
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het op-
gegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet
(in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg)
Benzinemotoren 1,6 liter THP 16V 156 pk 1,6 liter THP 16V 175 pk
Versnellingsbakken Handgeschakeld Automaat Handgeschakeld
Type variant uitvoering: 4H... 5FV-8 5FV-A 5FY-H
- Ledig gewicht 1 481 1 509 1 524
- Gewicht rijklaar 1 556 1 584 1 599
- Nuttig laadvermogen 649 651 606
- Maximaal technisch toegestane
massa totaal
2 130 2 160 2 130
- Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
3 380 3 510 3 380
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1 250 1 350 1 250
- Aanhanger geremd * (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 400 1 350 1 650
- Aanhanger ongeremd 750 750 750
- Aanbevolen kogeldruk 60 60 70
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de be-
lading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht
beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
12
TECHNISCHE GEGEVENS
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de be-
lading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht
beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het op-
gegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet
(in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg)
Benzinemotoren 2 liter 16V 140 pk
BioFlex 2 liter 16V 140 pk
Versnellingsbakken Handgeschakeld Automaat Handgeschakeld
Type variant uitvoering : 4H...
RFJ-B
RFJ-C
RFJ-E
RFJ-F
RFJ-C/FF
- Ledig gewicht 1 461 1 486 1 471
- Gewicht rijklaar 1 536 1 561 1 546
- Nuttig laadvermogen 659 654 634
- Maximum technisch toegestane
massa totaal
2 120 2 140 2 105
- Maximum toegestaan treingewicht
helling max. 12%
3 320 3 340 3 305
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1 200 1 200 1 200
- Aanhanger geremd * (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 550 1 550 1 550
- Aanhanger ongeremd 750 750 750
- Aanbevolen kogeldruk 75 75 75
12
217
TECHNISCHE GEGEVENS
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de be-
lading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht
beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg)
Dieselmotoren 1,6 l. Turbo HDI 16V 90 pk
1,6 l Turbo HDI
16V 92 pk
Versnellingsbakken Handgeschakeld Handgeschakeld
Type variant uitvoering:
4C... 4A... 4G...
9HX-B 9HX-C 9HV-C 9HP-0
- Ledig gewicht -
1 303 - 1 293 - 1 278
1 311 - 1 301 1 303 - 1 288
- Gewicht rijklaar -
1 378 - 1 368 - 1 353
1 386 - 1 376 1 378 - 1 363
- Nuttig laadvermogen - 501 - 499 - 530 502 - 498 512 - 502
- Maximaal technisch toegestane
massa totaal
-
1 804 - 1 792 - 1 808
1 813 - 1 799 1 815 - 1 790
- Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
-
3 074 - 3 062 - 3 078
3 083 - 3 069 2 915 - 2 890
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
- 1 270 1 270 1 100
- Aanhanger geremd * (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
- 1 520 1 520 1 300
- Aanhanger ongeremd - 685 - 680 - 675 690 - 685 685 - 680
- Aanbevolen kogeldruk - 61 - 61 - 55 61 60
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het op-
gegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet
(in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
12
218
TECHNISCHE GEGEVENS
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de be-
lading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht
beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg)
Dieselmotoren 1,6 liter Turbo HDI 16V 90 pk
Versnellingsbakken Handgeschakeld
Gestuurd handgeschakeld
Type variant uitvoering:
4C... 4A...
9HY-B 9HZ-C 9HZ-H 9HZ-H/P
- Ledig gewicht 1 331 - 1 307 1 322 - 1 312 1 337 - 1 313 1 334 - 1 324
- Gewicht rijklaar 1 406 - 1 382 1 397 - 1 387 1 412 - 1 388 1 409 - 1 399
- Nuttig laadvermogen 514 - 513 528 - 525 523 - 522 527 - 525
- Maximaal technisch toegestane
massa totaal
1 845 - 1 820 1 850 - 1 837 1 860 - 1 835 1 861 - 1 849
- Maximaal toegestaan treingewicht
helling max.12%
3 115 - 3 090 3 120 - 3 107 3 130 - 3 105 3 131 - 3 119
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1 270 1 270 1 270 1 270
- Aanhanger geremd * (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 520 1 520 1 520 1 520
- Aanhanger ongeremd 700 - 690 695 - 690 705 - 690 700 - 695
- Aanbevolen kogeldruk 65 61 61 61
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het op-
gegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet
(in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
12
TECHNISCHE GEGEVENS
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de be-
lading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht
beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg)
Dieselmotoren 1,6 liter Turbo HDI 16V 112 pk
Versnellingsbakken Handgeschakeld Gestuurd handgeschakeld
Type variant uitvoering :
4C... 4A...
9HR-8 9HR-8/P
- Ledig gewicht 1 318 - 1 303 1 319 - 1 304
- Gewicht rijklaar 1 393 - 1 378 1 394 - 1 379
- Nuttig laadvermogen 542 - 532 541 - 536
- Maximaal technisch toegestane
massa totaal
1 860 - 1 835 1 860 - 1 840
- Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
3 110 - 3 085 3 110 - 3 090
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1 250 1 250
- Aanhanger geremd * (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 500 1 500
- Aanhanger ongeremd 695 - 685 695 - 685
- Aanbevolen kogeldruk 60 60
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het op-
gegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet
(in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
12
220
TECHNISCHE GEGEVENS
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de be-
lading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht
beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg)
Dieselmotoren 2 l. Turbo HDI 16V 136 pk
2 l. Turbo HDI
16V 140 pk
2 l . Turbo HDI
16V 163 pk
Versnellingsbak ken Handgeschakeld Automaat Handgeschakeld Automaat
Type variant uitvoering:
4C... 4A...
RHR-H RHR-J RHF -8 RHH-A
- Ledig gewicht 1 421 - 1 408 1 447 - 1 434 1 421 - 1 408 1 428 - 1 401
- Gewicht rijklaar 1 496 - 1 483 1 522 - 1 509 1 496 - 1 483 1 503 - 1 476
- Nuttig laadvermogen 500 - 502 500 - 501 500 - 502 532 - 534
- Maximaal technisch toegestane
massa totaal
1 921 - 1 910 1 947 - 1 935 1 921 - 1 910 1 960 - 1 935
- Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
3 621 - 3 610 3 597 - 3 585 3 621 - 3 610 3 460 - 3 435
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1 700 1 650 1 700 1 500
- Aanhanger geremd * (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 700 1 650 1 700 1 500
- Aanhanger ongeremd 745 - 740 750 - 750 745 - 740 750 - 735
- Aanbevolen kogeldruk 68 66 68 66
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het op-
gegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet
(in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
12
221
TECHNISCHE GEGEVENS
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de be-
lading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht
beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg)
Dieselmotoren 1,6 l. Turbo HDI 16V 90 pk
1,6 l. Turbo HDI
16V 110 pk
Versnellingsbakken Handgeschakeld Handgeschakeld
Type variant uitvoering:
4E...
9HX-B 9HX-C 9HV-C 9HZ-H
- Ledig gewicht 1 391 1 378 1 392 1 407
- Gewicht rijklaar 1 466 1 453 1 467 1 482
- Nuttig laadvermogen 579 570 578 560
- Maximaal technisch toegestane
massa totaal
1 970 1 948 1 970 1 967
- Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
3 170 3 148 3 170 3 167
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1 200 1 200 1 200 1 200
- Aanhanger geremd * (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 400 1 500 1 500 1 500
- Aanhanger ongeremd 730 725 730 740
- Aanbevolen kogeldruk 75 60 60 60
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het op-
gegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet
(in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
12
222
TECHNISCHE GEGEVENS
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de be-
lading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht
beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het op-
gegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet
(in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg)
Dieselmotoren 1,6 l. Turbo HDI 16V 112 pk
2 l. Turbo HDI
16V 136 pk
2 l. Turbo HDI
16V 140 pk
Versnellingsbakken Handgeschakeld
Gestuurd handgeschakeld
Handgeschakeld Handgeschakeld
Type variant uitvoering:
4E...
9HR-8 9HR-8/P RHR-H RHF-8
- Ledig gewicht 1 410 1 413 1 473 1 473
- Gewicht rijklaar 1 485 1 488 1 548 1 548
- Nuttig laadvermogen 560 562 560 560
- Maximaal technisch toegestane
massa totaal
1 970 1 975 2 033 2 033
- Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
3 120 3 125 3 583 3 583
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1 150 1 150 1 550 1 550
- Aanhanger geremd * (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 400 1 300 1 700 1 700
- Aanhanger ongeremd 740 740 750 750
- Aanbevolen kogeldruk 60 60 70 70
12
223
TECHNISCHE GEGEVENS
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de be-
lading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht
beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het op-
gegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet
(in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg)
Dieselmotoren
1,6 l. Turbo
HDI 16V 90 pk
1,6 l. Turbo
HDI 16V 110 pk
Versnellingsbakken Handgeschakeld Handgeschakeld
Type variant uitvoering:
4H...
9HX-B 9HX-C 9HZ-C 9HZ-H
- Ledig gewicht 1 480 1 467 1 486 1 495
- Gewicht rijklaar 1 555 1 542 1 561 1 570
- Nuttig laadvermogen 640 633 654 655
- Maximaal technisch toegestane
massa totaal
2 120 2 100 2 140 2 150
- Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
3 120 3 100 3 140 3 150
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1 000 1 000 1 000 1 000
- Aanhanger geremd * (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 350 1 400 1 400 1 400
- Aanhanger ongeremd 750 750 740 750
- Aanbevolen kogeldruk 75 60 75 60
12
224
TECHNISCHE GEGEVENS
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de be-
lading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht
beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het op-
gegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet
(in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg)
Dieselmotoren 2 l. Turbo HDI 16V 136 pk
2 l. Turbo HDI
16V 140 pk
2 l. Turbo HDI
16V 163 pk
Versnellingsbakken Handgeschakeld Automaat Handgeschakeld Automaat
Type variant uitvoering :
4H...
RHR-H RHR-J RHF-8 RHH-A
- Ledig gewicht 1 575 1 600 1 575 1 603
- Gewicht rijklaar 1 650 1 675 1 650 1 678
- Nuttig laadvermogen 640 640 640 642
- Maximaal technisch toegestane
massa totaal
2 215 2 240 2 215 2 245
- Maximaal toegestaan treingewicht
helling max.12%
3 615 3 640 3 615 3 445
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
helling max.10% of 12%
1 400 1 400 1 400 1 200
- Aanhanger geremd * (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 650 1 650 1 650 1 200
- Aanhanger ongeremd 750 750 750 750
- Aanbevolen kogeldruk 70 70 70 56
12
225
TECHNISCHE GEGEVENS
AFMETINGEN (IN MM)
308 3-/5-deurs
* 3-deurs.
** 5-deurs.
308 SW
12
i
226
TECHNISCHE GEGEVENS
IDENTIFICATIE
De auto is voorzien van verschillende
zichtbare merktekens voor de identifi -
catie en registratie van de auto.
Een te lage bandenspanning ver-
oorzaakt een hoger brandstofver-
bruik.
Controleer de bandenspanning
minimaal één keer per maand, bij
koude banden.
A. Serienummer onder de motor-
kap .
Dit nummer is ingeslagen in de car-
rosserie, bij de schokdempersteun.
Til de kunststof afdekking op om het
serienummer af te lezen.
B. Serienummer op de onderste
voorruittraverse.
Dit nummer staat op een sticker en
is zichtbaar door de voorruit.
C. Constructeursplaatje.
Dit plaatje is met popnagels op de
motorsteun bevestigd.
of
D. Constructeurssticker.
Dit nummer staat op een eenma-
lige sticker op de middenstijl aan de
rechterzijde.
Dit plaatje/deze sticker bevat even-
eens het rijklaargewicht, de maxi-
maal technisch toegestane massa
totaal en het maximaal toegestaan
treingewicht.
E. Sticker bandenspanning/kleurco-
de van de lak.
Deze sticker is op de voorstijl aan be-
stuurderszijde bevestigd, en bevat de
volgende informatie:
- bandenspanning zonder en met vol-
le belading,
- velgmaat en bandenmaat,
- door de constructeur aanbevolen
bandenmerken,
- bandenspanning van het reserve-
wiel,
- kleurcode van de lak.
228
NOODOPROEP
HULPOPROEP
WERKING VAN HET SYSTEEM
Druk, in geval van nood , langer dan 2 seconden op
deze toets. Het knipperen van het groene LED-lampje
en een geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar
de helpdesk PEUGEOT Urgence * is gedaan.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep
geannuleerd. Het groene LED-lampje dooft.
Het groene LED-lampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding
tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
Deze oproep wordt beheerd door de helpdesk PEUGEOT Urgence die de
informatie over de lokalisatie van de auto ontvangt en een waarschuwing
kan zenden naar de gekwali ceerde hulpdiensten. In landen waar de
helpdesk niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk wordt
geweigerd, wordt de oproep meteen overgenomen door de hulpdiensten
(112) zonder lokalisatie.
Wanneer de elektronische eenheid airbag een botsing heeft
waargenomen, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van de
airbags, automatisch een noodoproep gedaan.
* Deze dienst is afhankelijk van bepaalde voorwaarden en beschikbaarheid.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het
aanvragen van hulp bij stranding van de auto. *
Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is gedaan.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag
geannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.
Bij het aanzetten van het contact, gaat het
groene lampje 3 seconden branden. Dit duidt
op een goede werking van het systeem.
Het oranje lampje knippert: er is een storing
in het systeem.
Het oranje lampje blijft branden: de
noodbatterij moet vervangen worden.
Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-
netwerk.
229
PEUGEOT ASSISTANCE
CUSTOMER CONTACT CENTRE
Druk op deze toets om toegang te krijgen tot de
diensten van PEUGEOT * .
Voor meer informatie over het merk
PEUGEOT, selecteer Customer
Contact Centre.
Selecteer "Peugeot Assistance" om
een pechhulpdienst op te roepen.
* Deze diensten en opties zijn gebonden aan voorwaarden en
beschikbaarheid.
NOODOPROEP
NOODOPROEP OF HULPOPROEP met Peugeot Connect 3D Nav
HULPOPROEP
Druk in een noodgeval op de toets SOS tot een
geluidssignaal klinkt en het scherm "Bevestigen/
Annuleren" verschijnt (als een geldige SIM-kaart is
geplaatst).
Er wordt verbinding gemaakt * met de helpdesk
Peugeot Urgence die de auto lokaliseert en zo snel
mogelijk de benodigde hulpdiensten waarschuwt.
In landen waar geen helpdesk beschikbaar is, of waar
lokalisering van de auto niet is toegestaan, wordt de
oproep doorgeschakeld naar het alarmnummer (112).
* Deze diensten zijn afhankelijk van bepaalde voorwaarden en de
beschikbaarheid. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Als de elektronische eenheid airbags een aanrijding det
g detecteert, wordt
er automatisch een noodoproep verzonden, ongeacht o
acht of de airbags
wel of niet zijn geactiveerd.
Als het bericht "Noodoproep mislukt" verschijnt in combi
combinatie met
een knipperend oranje verklikkerlampje, is er een storing
storing opgetreden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Let op: de noodoproep en de diensten zijn geactiveerd a
eerd als de
geïntegreerde telefoon wordt gebruikt met een geldige SIM-kaart.
geïntegreerde telefoon wordt gebruikt met een geldige SIM-kaart.
Deze functies werken niet als een Bluetooth-telefoon wo
on wordt gebruikt
en er geen SIM-kaart is geplaatst.
231
De Peugeot Connect 3D Nav is zodanig gecodeerd dat
deze uitsluitend in uw auto functioneert. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk als u het systeem voor gebruik in
een andere auto wilt laten confi gureren.
Bepaalde functies die in deze handleiding worden
beschreven, zullen in de loop van het jaar beschikbaar
zijn.
Peugeot Connect 3D Nav
MULTIMEDIA-AUTORADIO/BLUETOOTH-TELEFOON
geot Connect 3D Nav
geot Connect 3D Nav
GPS EUROPA
INHOUD
01 Basisfuncties blz. 232
02 Algemene werking blz. 234
03 Navigatie blz. 238
04 Verkeersinformatie blz. 246
05 Radio blz. 248
06 Multimediaspelers blz. 249
07 Bellen blz. 254
08 Confi guratie blz. 258
09 Gesproken commando's
en bediening onder
het stuurwiel blz. 259
10 Menustructuren displays blz. 262
Veelgestelde vragen blz. 266
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen
die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren
bij stilstaande auto.
Na het afzetten van de motor schakelt de Peugeot
Connect 3D Nav zichzelf tijdens de overgang naar de
energiespaarstand uit om te voorkomen dat de accu
ontladen raakt.
232
01
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MNO
8
TUV
7
PQRS
9
WXYZ
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV ESC TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
1
10
2
3
4
6
12
9
7
8
11
5
TUPQRS
0
*
1. CD uitwerpen.
2. RADIO: toegang tot het Menu Radio.
Weergave van de lijst met zenders in alfabetische volgorde
(FM-band ) of in volgorde van frequentie (AM-band).
MEDIA: toegang tot het Menu Media (audio-CD, Jukebox,
AUX-ingang).
Weergave van de tracklijst. Wijzigen van geluidsbron.
NAV: toegang tot het Menu Navigatie en weergave van de
laatst gekozen bestemmingen.
ESC: annuleren van de bewerking.
Lang indrukken: terugkeren naar de hoofdweergave.
TRAFFIC: toegang tot het Menu Verkeer (zie rubriek 02 en
10 voor meer informatie over deze functie).
ADDR BOOK: toegang tot het Menu Adresboek (zie rubriek
10 voor meer informatie over deze functie).
SETUP: toegang tot het menu "SETUP" (confi guratie) (zie
rubriek 02 en 10 voor meer informatie over deze functie).
Lang indrukken: GPS-dekking.
3. Audio-instellingen (balans/fader, bassen/hoge tonen,
muzieksfeer...).
4. Volumeregeling (afzonderlijk in te stellen voor iedere
bron, inclusief meldingen en waarschuwingen van het
navigatiesysteem).
Lang indrukken: initialiseren van het systeem.
Kort indrukken: geluid onderbreken (mute).
5. Automatisch zoeken naar radiozenders met een lagere
frequentie.
Selecteren van het vorige nummer op de CD of de vorige MP3.
BASISFUNCTIES
BEDIENINGSPANEEL Peugeot Connect 3D Nav
6. Automatisch zoeken naar radiozenders met een hogere frequentie.
Selecteren van het volgende nummer op de CD of de volgende MP3.
7. Normale weergave of zwart scherm.
8. Selecteren van het achtereenvolgens weergeven op het
scherm KAART/NAV (tijdens navigatie)/TEL (tijdens een
gesprek)/RADIO of MEDIA tijdens het afspelen.
9. GESPREK BEANTWOORDEN: toegang tot het Menu Telefoon.
Bluetooth-verbinding, accepteren inkomend gesprek.
10. OPHANGEN: toegang tot het Menu Telefoon.
Gesprek beëindigen of inkomend gesprek weigeren,
Bluetooth-verbinding.
11. Invoer van nummers of letters op het alfanumerieke
toetsenbord, 10 voorkeuzezenders radio.
12. SD-kaartlezer.
Kort indrukken: wissen van
het laatste karakter.
Lang indrukken: activeren
van de spraakherkenning.
233
01
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MNO
8
TUV
7
PQRS
9
WXYZ
0
*
#
1
13
14
13. OK: bevestigen van het op het display geselecteerde item.
- 4-weg navigatietoets: druk naar links of naar rechts.
Bij RADIO weergave: vorige/volgende frequentie selecteren.
Bij MEDIA weergave: vorige/volgende track selecteren.
Bij weergave van KAART of NAVIGATIE: horizontaal
verplaatsen van de kaart.
- 4-weg navigatietoets: druk op omhoog/omlaag.
Bij RADIO weergave: vorige/volgende voorkeuzezender
selecteren.
Bij MEDIA weergave: MP3-map selecteren.
Bij weergave van KAART of NAVIGATIE: verticaal verplaatsen
van de kaart.
Verder gaan naar de volgende bladzijde of terugkeren naar de
vorige bladzijde.
Verplaatsen op het virtueel weergegeven toetsenbord.
BASISFUNCTIES
NAVIGATIETOETS Peugeot Connect 3D Nav
14. Draaien aan de draaiknop:
Bij RADIO weergave: selecteren van de vorige/volgende
voorkeuzezender in de lijst.
Bij MEDIA weergave: vorige/volgende MP3- of CD-track
selecteren.
Bij weergave van KAART of NAVIGATIE: in-/uitzoomen op de
kaart.
Verplaatsen van de cursor in een menu.
234
02
SETUP
MEDIA
TRAFFIC
ALGEMENE WERKING
Raadpleeg voor een gedetailleerd overzicht van de
keuzemogelijkheden de rubriek "Menustructuren displays" in deze
handleiding.
Door meerdere keren achter elkaar op de toets MODE te drukken, kunt u kiezen voor de volgende weergaven:
Lang indrukken: toegang tot de GPS-dekking en de demomodus.
Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht,
niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder
schoonmaakmiddel.
RADIO / MULTIMEDIA / VIDEO
TELEFOON
( Tijdens een telefoongesprek )
KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG
SCHERM
NAVIGATIE
( Tijdens navigatie )
SETUP:
toegang tot het menu "SETUP": taalkeuze * en
stemfuncties * , steminstellingen (rubriek 09), datum
en tijd * ,weergave, eenheden en systeeminstellingen.
VERKEER:
toegang tot het Menu Verkeer: weergave van actuele
verkeersberichten.
WEERGAVE AFHANKELIJK VAN CONTEXT
MEDIA:
Menu Audio-DVD
Menu Dvd-video
* Beschikbaar afhankelijk van de uitvoering.
235
02
1
2
3
3
2
1
1
1
3
2
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
2
2
1
1
2
1
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
3
2
2
2
2
2
ALGEMENE WERKING
Door op OK te drukken krijgt u toegang tot
de snelkeuzemenu's.
MULTIMEDIASPELERS:
VERKEERSINFO (TA)
AFSPEELOPTIES
NAVIGATIE (TIJDENS NAVIGATIE):
NAVIG. AFBR.
BERICHT HERHALEN
OMLEIDEN ROUTE
ANNULEREN
OMLEIDING VERGR.
OMLEIDING VERKL.
HERBEREKENEN
KAART VERPLAATSEN
ROUTE BLADEREN
ROUTE-INFO
BESTEMM. TONEN
ROUTE-INFO
Navigatiecriteria
RADIO:
FM
VERKEERSINFO (TA)
RDS
RADIOTEKST
REGIONAAL PROG.
AM
AM
VERKEERSINFO (TA)
AM-LIJST VERNIEUWEN
FM
TELEFOON:
OPHANGEN
IN WACHT ZETTEN
BELLEN
DTMF-TONEN
PRIVÉMODUS
MICRO UIT
WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT
Uitsluitingen
Aantal satel.
Aantal etappes
ROUTE BLADEREN
KAART VERPLAATSEN
GESPR. BERICHT
NAVIGATIE-OPTIES
NAVIGATIECRITERIA
ROUTE OP BASIS VAN VERKEERSSITUATIE
UITSLUITINGEN
ROUTE HERBEREKENEN
NORMAAL
WILLEKEURIG NUMMER
INTROSCAN
SELECTEER BRON
236
02
1
1
1
1
1
2
1
2
2
2
2
2
1
3
3
3
3
1
2
2
3
3
3
3
2
3
2
3
1
2
2
3
3
3
ALGEMENE WERKING
WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT
KAART OP VOLLEDIG SCHERM:
NAVIGATIE AFBREKEN/NAVIG. HERVATTEN
BESTEMMING/ETAPPE TOEVOEGEN
POINTS OF INTEREST
INFO OVER PLAATS
OPTIES
Navig. naar
Bellen
Plaats opslaan
Kaart verplaatsen
KAARTINSTELLINGEN
KAARTWEERGAVE IN 2D
KAARTWEERGAVE IN 2D PERSPECTIEF
KAARTWEERGAVE IN 3D
KAART NAAR NOORDEN GERICHT
RICHTING VAN DE AUTO
KAART VERPLAATSEN
AUDIO-DVD (LANG INDRUKKEN):
STOP
GROEP
Groep 1 .2/n
AFSPEELOPTIES
NormaalWillekeurig nummerIntroscan
TA
BRON KIEZEN
DVD-OPTIES
Audio
Ondertitels
Hoek
Voorbeelden:
VIDEO-DVD (LANG INDRUKKEN):
AFSPELEN
STOP
DVD-MENU'S
Dvd-menu
Dvd-hoofdmenu
Lijst met titels
Hoofdstukken
237
- een kaartinstelling voor kaartweergave in 2D, 2D perspectief en 3D.
- de confi guratie van het systeem via gesproken commando's.
Kaartweergave in 3D
Kaartweergave in 2D
Kaartweergave in 2D perspectief
Peugeot Connect 3D Nav BIEDT:
238
NAV
03
1
2
3
6
5
4
NAVIGATIE
EEN BESTEMMING KIEZEN
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navigatie
en druk vervolgens op OK om te
bevestigen.
Selecteer de functie Bestemming
invoeren en druk op OK om te
bevestigen.
Druk op de toets NAV.
Selecteer de letters van de
plaatsnaam een voor een en druk
telkens op OK om te bevestigen.
Selecteer het land en draai
vervolgens aan de draaiknop om de
plaatsnaam te selecteren. Druk op
OK om te bevestigen.
MENU NAVIGATIE
BESTEMMING INVOEREN
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een lijst van plaatsen
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een lijst van plaatsen
in het gekozen land beschikbaar die kunnen worden ges
en geselecteerd
door de eerste letters van de plaatsnaam in te voeren.
ren.
Selecteer de functie Adresinvoer en
druk op OK om te bevestigen.
ADRESINVOER
Onder de functie Menu Navigatie verschijnen de 20 laatst gekozen
Onder de functie Menu Navigatie verschijnen de 20 laatst gekozen
bestemmingen.
De gesproken commando's voor NAVIGATIE staan vermeld in rubriek 09.
Tijdens de navigatie kan de laatste aanwijzing worden herhaald door het uiteinde van de
lichtschakelaar lang in te drukken.
239
7
8
10
9
11
03
Herhaal de stappen 5 t/m 7 voor de
functies Huisnummer en Straat.
Om een bestemming te wissen; selecteer vanaf de etap
e etappes 1 tot 3
"Uit laatste bestemm. kiezen".
Door lang op een van de bestemmingen te kiezen vers
n verschijnt een lijst
met handelingen waaruit u kunt kiezen:
Selecteer de functie Opslaan in adresboek om het inge
t ingevoerde
adres in het geheugen op te slaan. Druk op OK om de
m de selectie te
bevestigen.
De Peugeot Connect 3D Nav kan maximaal 4000 contactgegevens
De Peugeot Connect 3D Nav kan maximaal 4000 contactgegevens
opslaan.
Voor een snellere invoer is het mogelijk rechtstreeks ee
ks een postcode in
te voeren via de functie Postcode.
Gebruik het virtuele toetsenbord om de letters en cijfers
cijfers in te voeren.
Selecteer de navigatiecriteria:
Geoptimaliseerde route, Kortste route
of Snelste route en druk op OK om te
bevestigen.
Selecteer vervolgens Navigatie
starten en druk op OK om te
bevestigen.
Er kan ook een bestemming worden geselecteerd Uit la
Uit laatste
bestemm. kiezen of Uit adresboek kiezen, door het sele
t selecteren van
een kruispunt, stadscentrum, geografi sche coördinaten of een plaats
een kruispunt, stadscentrum, geografi sche coördinaten of een plaats
rechtstreeks op de Kaart.
UIT ADRESBOEK KIEZEN
UIT LAATSTE BESTEMM. KIEZEN
UIT LAATSTE BESTEMM. KIEZEN
NAVIGATIE STARTEN
Met de 4-richtingen navigatietoets is het mogelijk de kaart te verplaatsen. Met het
snelkeuzemenu van kaart volledig scherm is het mogelijk de oriëntatierichting te kiezen.
Druk op OK, selecteer vervolgens Kaartinst. en bevestig.
Selecteer de route die overeenkomt
met de kleur van de weergegeven
route en druk op OK om te bevestigen
en de navigatie te starten.
Draai aan de draaiknop en selecteer OK.
Druk op OK om te bevestigen.
VERMELDING WISSEN
LAATSTE BESTEMMIN
MMINGEN WISSEN
NAVIGATIE
240
NAV
03
5
6
7
1
2
3
4
NAVIGATIE
NAVIGATIEOPTIES
Selecteer de functie Rekening
houden met verkeer.
Deze functie geeft toegang tot
de opties Zonder omleiding, Met
bevestiging en Automatisch.
Selecteer de functieUitsluitingscriteria.
Deze functie geeft toegang tot de
optie Uitsluiten (autosnelwegen,
tolwegen, veerboten, tunnels).
Draai aan de draaiknop en selecteer
de functie Route herberekenen
om rekening te houden met de
geselecteerde navigatieopties. Druk
op OK om te bevestigen.
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navigatie
en druk op OK om te bevestigen.
Selecteer de functie Navigatiecriteria
en druk op OK om te bevestigen.
Met deze functie kunnen de
navigatiecriteria worden gewijzigd.
Selecteer de functie Navigatieopties
en druk op OK om te bevestigen.
MENU NAVIGATIE
NAVIGATIEOPTIES
NAVIGATIECRITERIA
REKENING HOUDEN MET VERKEER
UITSLUITINGSCRITERIA
ROUTE HERBEREKENEN
Tijdens de weergave van de kaart op het scherm kunnen de Kaartinstellingen worden geselecteerd,
en vervolgens Kaartweergave in 2D/Kaartweergave in 2D perspectief/Kaartweergave in 3D/Richting
noorden/Richting auto. De driedimensionale weergave van de bebouwing is afhankelijk van het
ontwikkelingsstadium van de stadskaarten.
241
NAV
5
6
7
1
2
3
4
8
03
ETAPPE TOEVOEGEN
Voer bijvoorbeeld een nieuw adres in.
Selecteer na het invoeren van het
nieuwe adres Navigatie starten en
druk op OK om te bevestigen.
Plaats de etappe in de lijst en druk op
OK om te bevestigen.
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navigatie
en druk op OK om te bevestigen.
Selecteer de functie Etappe
toevoegen (maximaal 5 etappes) en
druk op OK om te bevestigen.
Selecteer de functie Etappes en druk
op OK om te bevestigen.
ETAPPES
NIEUW ADRES INVOEREN
MENU NAVIGATIE
ETAPPE TOEVOEGEN
NAVIGATIE STARTEN
Herhaal de stappen 1 t/m 3 om de etappes te wijzigen e
igen en selecteer
Route aanpassen (selecteer, verwijder of verplaats een
s een etappe uit
de lijst met behulp van de drukknop om de volgorde te w
de te wijzigen,
bevestig de nieuwe positie en sluit af met Route herbere
erberekenen.
Na het selecteren van de bestemming kunnen etappes aan de route worden toegevoegd of worden
verwijderd.
Herhaal de stappen 1 t/m 7 zo vaak als nodig is, selecteer Route
herberekenen en druk op OK om te bevestigen.
NAVIGATIE
242
NAV
03
1
2
3
4
7
8
5
6
POINTS OF INTEREST ZOEKEN (POI)
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navigatie
en druk op OK om te bevestigen.
Selecteer de functie Dichtbij om
points of interest in de nabijheid van
de auto te zoeken.
Selecteer de functie POI zoeken een
druk op OK om te bevestigen.
MENU NAVIGATIE
POI ZOEKEN
DICHTBIJ
Selecteer de functie In plaats om
points of interest in de gewenste
plaats te zoeken. Kies het land en
voer vervolgens de plaatsnaam in met
behulp van het virtuele toetsenbord.
Selecteer de functie Langs de route
om points of interest in de nabijheid
van de route te zoeken.
Selecteer de functie In een land om
points of interest in het gewenste land
te zoeken.
Selecteer de functie Bij bestemming
om points of interest in de omgeving
van de eindbestemming te zoeken.
BIJ BESTEMMING
IN EEN LAND
LANGS DE ROUTE
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een overzicht van
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een overzicht van
plaatsnamen in het geselecteerde land beschikbaar.
IN PLAATS
Points of interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de omgeving (hotels, bedrijven,
vliegvelden...).
243
03
NAVIGATIE
POI-LIJST
POI-LIJST
* Afhankelijk van beschikbaarheid in het land.
Dit pictogram verschijnt als er zich meerdere
Points of Interest in hetzelfde gebied bevinden.
Door op dit pictogram in te zoomen kunt u de
verschillende Points of Interest bekijken.
244
03
5
6
3
4
2
NAV
1
Download vanaf internet het updatebestand voor de
Risicozone POI'S en zet het op een SD-kaart of USB-
stick. Deze dienst is beschikbaar via www.peugeot.
co.uk of www.peugeot.fr.
De bestanden moeten in zijn geheel worden gekopieerd
pieerd op het
gekozen medium.
Plaats de SD-kaart of de USB-stick met het bestand
voor Points Of Interest in de SD-kaartlezer of de USB-
speler van het systeem.
Een melding geeft aan dat het downloaden succesvol is afgerond.
Het systeem wordt opnieuw gestart.
UPDATEN RISICOZONE-POI'S
Selecteer het gebruikte medium
SD-kaart of USB en druk op OK.
Druk op NAV, selecteer Menu
Navigatie, vervolgens Instellingen en
Persoonlijke POI's importeren.
INSTELLINGEN
MENU NAVIGATIE
NAVIGATIE
De versie met risicozones POI's is beschikbaar in het menu
De versie met risicozones POI's is beschikbaar in het menu
SETUP \ Systeem.
PERSOONLIJKE POI 'S IMPORTEREN
245
03
5
3
4
NAV
1
2
1
INSTELLINGEN VAN DE GESPROKEN
BERICHTEN
Selecteer Risicozones instellen voor
toegang tot de functies Weergave
op kaart, Visuele waarschuwing en
Geluidssignaal.
Selecteer de functie POI-categorieën
op kaart om de POI's die standaard
op de kaart worden weergegeven in
te stellen.
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navigatie
en druk op OK om te bevestigen.
Selecteer de functie Instellingen en
druk op OK om te bevestigen.
MENU NAVIGATIE
INSTELLINGEN
POI-CATEGORIEËN OP KAART
RISICOZONES INSTELLEN
NAVIGATIE
Druk op OK als de navigatie op het
scherm wordt weergegeven. Selecteer
vervolgens wel of niet Gespr. instructie
om de weergave van gesproken
commando's van het navigatiesysteem
te activeren of uit te schakelen.
Gebruik de volumetoets om de
geluidssterkte in te stellen.
INSTELLINGEN VAN POI'S EN
RISICOZONES
Het volume van de risicozone POI's kan alleen worden ingesteld als
Het volume van de risicozone POI's kan alleen worden ingesteld als
een dergelijke melding wordt uitgesproken.
246
TRAFFIC
04
1
2
4
5
3
VERKEERSINFORMATIE
INSTELLEN VAN DE FILTERS EN DE
WEERGAVE VAN TMC-BERICHTEN
Wanneer alle berichten over het traject worden geselecteerd,
wordt aanbevolen een geografi sche fi lter (over een straal van 5 km
bijvoorbeeld) toe te voegen om het aantal berichten dat op de kaart
verschijnt te verkleinen. Het geografi sch fi lter volgt de verplaatsing
van de auto.
De fi lters werken onafhankelijk en beïnvloeden elkaar niet.
Het is raadzaam om:
- een lter van 10 km rondom de auto in te schakelen voor een
gebied met een dicht wegennet,
- een lter van 50 km rondom de auto of een fi lter voor het traject
in te schakelen voor trajecten op autosnelwegen.
Druk nogmaals op de toets TRAFFIC
of selecteer het Menu Verkeer en
druk op OK om te bevestigen.
Selecteer Geografi sch lter.
De lijst met TMC-berichten verschijnt onder Menu Verkeer op
De lijst met TMC-berichten verschijnt onder Menu Verkeer op
volgorde van nabijheid.
Selecteer het gewenste fi lter:
BERICHTEN OP ROUTE
ALLE WAARSCHUWINGSBERICHTEN
ALLEEN WAARSCH.BERICHTEN. OP ROUTE
ALLE BERICHTEN
MENU VERKEER
Selecteer Voorkeurslijst selecteren en
druk op OK om te bevestigen.
TMC-berichten (Trafi c Message Channel) geven real time informatie over het verkeer en de
weersomstandigheden en worden aan de bestuurder doorgegeven in de vorm van gesproken
berichten en visuele meldingen op de navigatiekaart.
Het navigatiesysteem kan vervolgens een alternatieve route voorstellen.
Druk op de toets TRAFFIC.
GEOGRAFISCH FILTER
247
04
2
1
3
2
1
VERKEERSINFORMATIE
BELANGRIJKSTE PICTOGRAMMEN TMC
Rood-gele driehoek: verkeersberichten, bijvoorbeeld:
Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld:
Druk op de draaiknop als de huidige
geluidsbron op het display wordt
weergegeven.
Het snelkeuzemenu van de geluidsbron verschijnt en gee
en geeft toegang tot:
Selecteer Verkeersbericht (TA) en
druk ter bevestiging op de draaiknop
voor toegang tot de desbetreffende
instellingen.
VERKEERSBERICHT
De functie TA (Traffi c Announcements) geeft voorrang aan het
luisteren naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet
deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed
kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden,
wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven
(Radio, CD, Jukebox, ...) automatisch onderbroken en wordt het
verkeersbericht weergegeven. Zodra het verkeersbericht is afgelopen,
wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
VERKEERSBERICHTEN BELUISTEREN
248
RADIO
1
1
2
3
05
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
Druk tijdens het luisteren naar de
radio op OK.
Het snelkeuzemenu van de radiofunctie verschijnt en ge
en geeft toegang
tot de volgende opties:
Selecteer de gewenste functie en
druk op OK om te bevestigen en
de desbetreffende instellingen te
wijzigen.
VERKEERSBERICHT
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio stee
o steeds naar
de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige
luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige
RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvang
tvangen, omdat
de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart
de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart
dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen,
gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is
een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
RDS - REGIONALE FUNCTIE
REGIOPROG.(REG)
RADIOTEKST
RDS
Druk op de toets RADIO om de
alfabetische lijst met lokaal te
ontvangen zenders weer te geven.
Selecteer het gewenste station
met de draaiknop en druk om te
bevestigen.
Druk langer dan 2 seconden op een van de numerieke
rieke toetsen
om de zender waarop is afgestemd op te slaan. U hoor
hoort een
geluidssignaal ter bevestiging.
Druk op de numerieke toets om naar de zender te luiste
luisteren die
onder die toets is opgeslagen.
GOLFLENGTE
RADIO
Draai als het scherm RADIO wordt
weergegeven aan de draaiknop of gebruik de
4-weg navigatietoets om de vorige of volgende
voorkeuzezender te selecteren.
Druk tijdens het luisteren naar de radio op de toetsen
7 8 om automatisch te zoeken naar lagere of hogere
frequenties.
249
06
MULTIMEDIASPELERS
CD, MP3/WMA-CD, SD-KAART
MP3 / WMA / USB-SPELER
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de s
de standaard
ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen
ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen
afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn
et zijn dat deze
niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standa
standaard voor het
branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal
branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal
4 x) voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadza
aadzaam de
standaard Joliet te gebruiken.
De autoradio speelt bestanden met de extensie ".mp3" en een bitrate
De autoradio speelt bestanden met de extensie ".mp3" en een bitrate
van 8 tot 320 Kbps en bestanden met de extensie ".wma" en een
van 8 tot 320 Kbps en bestanden met de extensie ".wma" en een
bitrate van 5 tot 384 Kbps af.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunne
kunnen worden
afgespeeld.
Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4, .m3u...) kunnen
Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4, .m3u...) kunnen
niet worden afgespeeld.
De formaten MP3 (afkorting van MPEG 1, 2 & 2.5 Audio Layer 3)
De formaten MP3 (afkorting van MPEG 1, 2 & 2.5 Audio Layer 3)
en WMA (afkorting van Windows Media AudioM, eigendom van
en WMA (afkorting van Windows Media AudioM, eigendom van
Microsoft) zijn standaarden voor het comprimeren van geluid die
Microsoft) zijn standaarden voor het comprimeren van geluid die
de mogelijkheid bieden enkele tientallen nummers op é
s op één CD te
plaatsen.
Aansluiten van een IPod :
Sluit de IPod met de USB-aansluiting aan voor het afspelen van
Sluit de IPod met de USB-aansluiting aan voor het afspelen van
MP3-bestanden (beperkt aantal functies).
Sluit de IPod met de AUX-aansluiting aan voor het afspelen van
Sluit de IPod met de AUX-aansluiting aan voor het afspelen van
ITunes-bestanden.
Een USB-stick moet geformateerd zijn naar FAT 32 om
2 om te kunnen
worden afgespeeld.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder
speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het a
t het afspelen of de
weergave te voorkomen.
Schakel de functie USB of SD-kaart uit voordat u de SD
de SD-kaart of de
USB-stick uit de speler verwijdert.
Om diefstal te voorkomen, is het raadzaam de SD-kaar
-kaart of de
USB-stick te verwijderen voordat u de auto met geopen
eopend dak verlaat.
INFORMATIE EN ADVIEZEN
250
4
5
6
2
7
3
1
MEDIA
06
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MNO
8
TUV
7
PQRS
9
WXYZ
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV ESC TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
SELECTEREN / BELUISTEREN
CD, MP3-/WMA-CD, SD-KAART MP3/WMA /
CD, MP3-/WMA-CD, SD-KAART MP3/WMA /
USB-SPELER
Het afspelen of weergeven van een MP3-/WMA-speellijst kan
Het afspelen of weergeven van een MP3-/WMA-speellijst kan
worden beïnvloed door het gebruikte programma voor h
voor het branden
van de CD en/of de instellingen. Wij raden u aan voor h
voor het branden
van een CD de standaard ISO 9660 te gebruiken.
Druk op de toets MEDIA.
Selecteer de functie Kies geluidsbron
en druk op OK om te bevestigen.
Druk op deze toets.
Selecteer de gewenste geluidsbron.
Druk op OK om te bevestigen. Het
afspelen begint.
KIES GELUIDSBRON
MENU MEDIA
Druk nogmaals op de toets MEDIA of
selecteer de functie Menu Media en
druk op OK om te bevestigen.
Draai, als het scherm MEDIA wordt
weergegeven, aan de draaiknop om
de vorige of de volgende compatibele
geluidsbron te selecteren.
De lijst met nummers of MP3-/WMA-bestanden verschijnt onder het
De lijst met nummers of MP3-/WMA-bestanden verschijnt onder het
Menu Media.
Plaats de audio- of MP3-CD in de speler, de
SD-kaart in de SD-kaartspeler en de USB-
stick in de USB-speler. Het afspelen begint
automatisch.
MP3-CD's, SD-kaarten en USB-sticks zijn compatibele geluidsdragers.
MULTIMEDIASPELERS
251
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MNO
8
TUV
7
PQRS
9
WXYZ
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV ESC TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
1
2
3
4
5
6
7
8
9
MEDIA
06
Selecteer Juxeboxbeheer, vervolgens
Kopiëren en druk bij elke stap op OK
om te bevestigen.
Druk op de toets MEDIA. Druk
nogmaals op de toets MEDIA of
selecteer Menu Media en druk ter
bevestiging op OK.
Plaats een audio-/MP3-CD, een
USB-stick of een SD-kaart.
JUKEBOX
KOPIËREN
Controleer of de desbetreffende MEDIA-bron actief is (CD, USB of
Controleer of de desbetreffende MEDIA-bron actief is (CD, USB of
SD-kaart).
Selecteer bijvoorbeeld Bestanden van
mp3-disc kopiëren en druk op OK om
te bevestigen.
Selecteer de gewenste tracks
en vervolgens Selectie kopiëren
of selecteer alle tracks via Alles
kopiëren.
Selecteer [Nieuwe map] om een nieuw
bestand te creëren of selecteer een
bestaand bestand (vooraf gecreëerd).
BESTANDEN VAN MP3-DISC KOPIËREN
[NIEUWE MAP]
Bestandsnaam invoeren: kies Ja om
deze te wijzigen of Nee.
Selecteer bij het kopiëren van een
MP3-CD achtereenvolgens Kopiëren
en beluisteren, Snel kopiëren /
Standaardkwaliteit (128 kbit/sec)
of Hoge kwaliteit (192 Kbit/sec) en
selecteer daarna Kopiëren starten.
Bevestig de waarschuwingsmelding
door op OK te drukken: het kopiëren
wordt gestart.
OK
JA
NEE
Als het contact tijdens het kopiëren wordt afgezet, zal het kopiëren worden onderbroken. Zodra het
contact weer wordt aangezet, wordt het kopiëren hervat.
MULTIMEDIASPELERS
KOPIËREN VAN EEN CD, BESTANDEN VAN EEN USB-
STICK OF EEN SD-KAART NAAR DE HARDE SCHIJF
252
3
3
2
2
MEDIA
3
3
4
4
5
5
2
2
MEDIA
1
1
1
06
Druk op de toets MEDIA.
Druk opnieuw op de toets MEDIA of
selecteer het "Menu Media" en druk
op OK om te bevestigen.
Selecteer "Jukeboxbeheer" en druk
op OK om te bevestigen.
Selecteer "Afspeelopties" en druk op
OK om te bevestigen.
Kies "Afspeellijsten" of "Mappen &
bestanden" en druk vervolgens op
OK om te bevestigen.
Druk op de toets ESC om terug te keren naar het eerste bestandsniveau.
In de Jukebox kunnen afspeellijsten worden aangemaakt.
"Menu "Media""> Jukeboxbeheer"> "Afspeellijsten creëren". Voeg de
gewenste tracks één voor één toe en sla de wijzigingen op. Selecteer
vervolgens de afspeelmodus "Afspeellijsten".
JUKEBOX
AFSPELEN VANUIT DE JUKEBOX
JUKEBOXBEHEER
WISSEN/HERNOEMEN
Druk op de toets MEDIA.
Druk nogmaals op de toets MEDIA of
selecteer "Menu Media" en druk op
OK om te bevestigen.
Selecteer de functie "Jukeboxbeheer"
en druk op OK om te bevestigen.
Selecteer "Wissen/hernoemen" en
druk op OK om te bevestigen.
JUKEBOX
EEN MAP HERNOEMEN OF VERWIJDEREN
Selecteer het afspelen van een andere bron dan de Jukebox
(CD, radio, enz. ...).
Controleer, alvorens een nummer of album te hernoeme
oemen of te
verwijderen, of de actieve geluidsbron een andere is dan de Jukebox.
verwijderen, of de actieve geluidsbron een andere is dan de Jukebox.
MULTIMEDIASPELERS
253
1
3
4
2
2
3
MEDIA
1
MEDIA
06
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MNO
8
TUV
7
PQRS
9
WXYZ
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV ESC TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
Sluit het externe apparaat (MP3-speler/camcorder, fototoestel…)
Sluit het externe apparaat (MP3-speler/camcorder, fototoestel…)
met een JACK/RCA-audiokabel aan op de RCA-aansluiting (wit
met een JACK/RCA-audiokabel aan op de RCA-aansluiting (wit
en rood (audio-aansluiting), rood en geel (video-aanslui
ansluiting)) in het
dashboardkastje.
Druk op de toets MEDIA en druk
nogmaals op de toets of selecteer de
functie Menu Media en druk op OK
om te bevestigen.
Selecteer de geluidsbron AUX en
druk op OK om te bevestigen, waarna
het afspelen automatisch begint.
Selecteer Bron kiezen en vervolgens
Aux-ingang (video) en druk op OK om
deze te activeren.
AUX-INGANG
De weergave- en bedieningsfuncties verlopen via de externe
De weergave- en bedieningsfuncties verlopen via de externe
apparatuur zelf.
AUX-INGANG (AUX) GEBRUIKEN
AUDIO-/VIDEO-/RCA-KABEL NIET BIJGELEVERD
Als de AUX-aansluiting niet is geactiveerd, selecteer da
eer dan Beheer
Aux-ingang om deze te activeren.
EEN VIDEO-DVD AFSPELEN
Selecteer de gewenste videobron (Extern toestel (AV), DVD-video).
Selecteer de gewenste videobron (Extern toestel (AV), DVD-video).
Druk op OK om te bevestigen. De DVD wordt afgespee
espeeld.
Druk op de toets MEDIA om toegang
te krijgen tot het Menu Media of de
functies van het DVD-menu voor de
beeldinstellingen (helderheid/contrast,
beeldformaat...).
Als de DVD niet op het display wordt
weergegeven, druk dan op de toets
MODE om toegang te krijgen tot
het MEDIA-scherm waarop het
DVD-scherm wordt weergegeven.
Plaats de DVD in de speler. De DVD wordt
automatisch afgespeeld.
Met de 4-weg navigatietoets en de verchroomde draaiknop kan
de cursor van de DVD-selectie worden verplaatst. Door op de toets
of
te drukken kan een hoofdstuk worden gekozen.
MULTIMEDIASPELERS
254
07
1
2
KIEZEN TUSSEN BLUETOOTH-TELEFOON
EN INTERNE TELEFOON
Druk op TEL OPNEMEN om de
bluetooth-telefoon of de interne
telefoon te activeren.
TELEFONEREN
Selecteer Menu telefoon, daarna
Telefoon selecteren en kies
vervolgens tussen Geen, Bluetooth
telefoon of Interne telefoon. Druk bij
elke stap op OK om te bevestigen.
Het systeem kan niet tegelijkertijd aan een bluetooth-tel
th-telefoon en aan
een SIM-kaart (interne telefoon) gekoppeld zijn.
In dat geval wordt de index gesynchroniseerd met de
Bluetooth-telefoon.
255
07
1
3
5
4
2
1
* De beschikbare telefoonfuncties zijn afhankelijk van het netwerk, de SIM-kaart en de compatibiliteit
met de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en uw
provider voor meer informatie over de beschikbare functies. Een overzicht van de meest geschikte
telefoons is verkrijgbaar via het netwerk.
TELEFONEREN
BLUETOOTH-TELEFOON KOPPELEN
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfr
andsfree-set van de
Peugeot Connect 3D Nav mag om veiligheidsredenen e
enen en vanwege
het feit dat deze handeling volledige aandacht van de b
n de bestuurder
vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto
e auto en met
aangezet contact.
Activeer de Bluetooth-functie van de telefoon.
De laatst gekoppelde telefoon wordt automatisch
weer gekoppeld.
Als geen enkele telefoon gekoppeld
is, geeft het systeem de mogelijkheid
Telefoon verbinden. Selecteer Ja en
druk op OK om te bevestigen.
Voer de toegangscode in met de
telefoon. De in te voeren code wordt
weergegeven op het display.
Druk om een andere telefoon te
koppelen op de toets TEL, selecteer
achtereenvolgens Menu telefoon,
Telefoon selecteren en Bluetoot
telefoon koppelen. Selecteer
vervolgens de gewenste telefoon of
Telefoon zoeken.
Druk bij elke stap op OK om te
bevestigen.
Als de telefoon is gekoppeld, kan de Peugeot Connect 3
nect 3D Nav
het adresboek en de gesprekkenlijst synchroniseren. De
en. Deze
synchronisatie kan enkele minuten duren*.
De lijst met eerder gekoppelde telefoons (maximaal 4) verschijnt
De lijst met eerder gekoppelde telefoons (maximaal 4) verschijnt
op het multifunctionele display. Selecteer de gewenste
enste telefoon
en vervolgens Telefoon verbinden om deze opnieuw te
uw te koppelen.
Selecteer Telefoon wissen om de koppeling ongedaan
daan te maken.
Druk op de toets TEL.
Selecteer als de telefoon nog niet
gekoppeld is geweest Telefoon
zoeken en druk op OK om te
bevestigen. Selecteer vervolgens de
naam van de telefoon.
TELEFOON ZOEKEN
256
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MNO
8
TUV
7
PQRS
9
WXYZ
0
*
#
1
07
1
2
2
3
3
1
1
2
2
Verwijder de houder door op de uitwerpknop te
drukken.
Plaats de SIM-kaart in de houder
en steek deze in de lade.
Voer stap 1 nogmaals uit om de SIM-kaart weer te verwijderen.
Het plaatsen van de SIM-kaart vraagt de volledige aandacht van
de bestuurder en mag daarom uitsluitend worden uitgevoerd bij
stilstaande auto.
Voer de PIN-code in met behulp van
het toetsenbord, selecteer OK en
bevestig.
Wanneer het systeem u vraagt
"Omschakelen naar intern toestel?"
selecteert u "Ja" als u de SIM-kaart
wilt gebruiken voor uw persoonlijke
telefoongesprekken. Anders zullen
alleen de noodoproep en de diensten
gebruik maken van de SIM-kaart.
PIN ONTHOUDEN
Vink bij het invoeren van de PIN-code het vakje PIN onthouden,
zodat u de PIN-code de volgende keer niet meer hoeft in te voeren.
GEBRUIKEN VAN DE GEÏNTEGREERDE
TELEFOON MET SIM-KAART
TELEFONEREN
Als de SIM-kaart is geplaatst, kan het systeem het adresboek en het
gespreksoverzicht synchroniseren.
Deze synchronisatie kan enkele minuten duren.
Wanneer u voor het voeren van persoonlijke telefoongesprekken niet hebt gekozen voor de
geïntegreerde telefoon, kunt u altijd een Bluetooth-telefoon aan het audiosysteem van uw auto
koppelen.
257
3
1 1
2
3
2
07
Druk op het uiteinde van de stuurkolomschakelaar
om de oproep te accepteren of het huidige gesprek
te beëindigen.
Selecteer Ja om de oproep te
accepteren of Nee om de oproep te
weigeren en bevestig door op OK te
drukken.
EEN OPROEP ONTVANGEN
BELLEN
Wanneer u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijn
rschijnt een pop-
upvenster op het display.
Druk op de toets TEL OPHANGEN
om het gesprek te beëindigen of
druk op OK, selecteerVerbreken en
bevestig door op OK te drukken.
VERBREKEN
Druk op de toets TEL OPNEMEN.
Druk langer dan twee seconden op het uiteinde van de
n de
stuurkolomschakelaar om het adresboek te openen.
Het telefoonnummer kunt u ook kiezen uit het adresboe
esboek. Selecteer
daarvoor Bellen vanuit adresboek. Met de Peugeot Connect 3D Nav
daarvoor Bellen vanuit adresboek. Met de Peugeot Connect 3D Nav
kunnen maximaal 4096 adresbestanden worden opgeslagen.
kunnen maximaal 4096 adresbestanden worden opgeslagen.
NUMMER KIEZEN
Selecteer Nummer kiezen en kies het
nummer met het toetsenbord op het
display.
MENU TELEFOON
Selecteer de functie Menu Telefoon
en druk op OK om te bevestigen.
JA
NEE
De lijst met de laatste 20 vanuit de auto gevoerde
telefoongesprekken verschijnt onder het Menu Telefoon. U kunt een
telefoongesprekken verschijnt onder het Menu Telefoon. U kunt een
nummer selecteren en op OK drukken om naar dit numm
t nummer te bellen.
Met de toets TEL OPNEMEN kunt u de oproep accepteren, met de
toets TEL OPHANGEN kunt u de oproep weigeren.
TELEFONEREN
258
5
6
SETUP
1
2
3
4
08
CONFIGURATIE
DATUM EN TIJD INSTELLEN
Stel de parameters met de draaiknop
in en ga verder met de volgende door
de 4-weg navigatietoets te gebruiken.
Druk op OK om te bevestigen.
Selecteer de functie Datumformaat en
druk op OK om te bevestigen.
Selecteer met de draaiknop het
gewenste formaat en druk op OK om
te bevestigen.
Selecteer de functie Datum en
tijd instellen en druk op OK om te
bevestigen.
Druk langer dan 2 seconden op de toets SET UP voor to
voor toegang tot:
Deze instellingen dienen altijd opnieuw te worden uitgev
uitgevoerd nadat
de accu losgekoppeld is geweest.
Druk op de toets SET UP.
Selecteer de functie Tijdformaat en
druk op OK om te bevestigen.
Selecteer met de draaiknop het
gewenste formaat en druk op OK om
te bevestigen.
DATUM EN TIJD INSTELLEN
Selecteer de functie Datum en tijd en
druk op OK om te bevestigen.
DEMOMODUS
GPS-DEKKING
BESCHRIJVING UNIT
DATUM EN TIJD
Principe van de GPS-synchronisering (GMT):
1. Bevestig de selectie GPS-synchronisering (GMT), de tijd wordt ingesteld op de GMT-tijd en de
datum wordt gereset.
2. Verplaats met de 4-weg navigatietoets de cursor op het veld van de uren en druk op OK.
3. U kunt nu met de draaiknop de tijd instellen op de tijdzone van uw keuze.
Let op: bij de overgang van zomer- naar wintertijd en andersom moet de tijdzone opnieuw handmatig
worden gewijzigd.
Deze functie geeft toegang tot de keuzemogelijkheden beschreven in de SETUP-menustructuur.
262
10
MEDIA
1
2
3
1
2
3
3
3
3
4
3
3
3
3
1
2
3
3
2
4
4
4
4
4
2
3
3
2
2
4
3
3
3
3
3
2
3
2
3
3
3
4
4
4
3
3
2
3
3
3
TRAFFIC
BASISFUNCTIE
KEUZE A
keuze A1
keuze A2
KEUZE B...
MENUSTRUCTUREN DISPLAYS
MENU MEDIA
MENU VERKEER
BERICHTEN FILTEREN
Alle berichten op traject
Waarschuwingsberichten op traject
Alleen waarschuwingsberichten
Alle soorten berichten
Filter op afstand
Uitgeschakeld
Binnen een straal van 3 km
Binnen een straal van 5 km
Binnen een straal van 10 km
Binnen een straal van 50 km
BRON KIEZEN
Audio-CD / Mp3-CD/ Audio-DVD / Video-DVD
Jukebox
SD-kaart
USB
Aux-aansluiting (audio/video)
VIDEO-INSTELLINGEN
Beeldformaal
Talen
Instellingen display
Helderheid
Contrast
Kleuren
Video-standaard (AUX)
Initialiseren video-instellingen
GESPROKEN BERICHTEN
Bij het raadplegen van een bericht
Bij de ontvangst van het bericht
INFORMATIE TMC-ZENDER
JUKEBOXBEHEER
Kopiëren
Map creëren
Verwijderen/hernoemen
Playlist opstellen
Afspeelopties
Mappen & bestanden
Playlists
Status geheugen
AUDIO-INSTELLINGEN
Raadpleeg het gedetailleerde menu Audio-instellingen
op de volgende bladzijde.
BEHEER AUX-AANSLUITING
Off / Audio / Audio en video
263
1
2
3
3
3
2
RADIO
1
2
3
3
2
2
3
NAV
1
2
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
3
3
3
3
2
2
3
3
3
2
2
2
2
2
3
4
2
4
4
4
4
3
3
3
3
4
4
4
2
3
3
3
3
3
3
4
NAVIGATIE-OPTIES
Navigatiecriteria
Dichtbij bestemming
Kortste route
ETAPPES
Etappe toevoegen
Nieuw adres invoeren
Navigatie naar huis
Vanuit adresboek
Vanuit laatste bestemmingen
Route aanpassen
Etappe vervangen
Etappe verwijderen
Route herberekenen
Snelste route
Kortste route
Compromis tijd/afstand
AUDIO-INSTELLINGEN
Raadpleeg het onderstaande menu Audio-instellingen
BAL./FADER
POI ZOEKEN
POI dichtbij
Dichtbij bestemming
In een plaats
In een land
Langs de route
MENU RADIO
AM-/FM-BAND
FM-band
AM-band
FREQUENTIE KIEZEN
MENU NAVIGATIE
NAVIGATIE STOPPENNAVIGATIE HERVATTEN
MENU AUDIO-INSTELLINGEN
BASS / HOGE TONEN
GELUIDSSFEER
Geen
Klassiek
Jazz
Rock/pop
Techno
Vocaal
ACHTERLUIDSPREKERS UITSCHAKELEN
LOUDNESS
AUTOMATISCHE CORRECTIE VOLUME
AUDIO-INSTELLINGEN INITIALISEREN
BESTEMMING INVOEREN
Nieuw adres invoeren
Land
Plaats
Straat
Huisnummer
Navigatie starten
Postcode
Aan adresboek toevoegen
Kruising
Stadscentrum
GPS coördinaten
Invoer op kaart
Navigatie naar huis
Vanuit laatste bestemmingen
Vanuit adresboek
264
3
3
2
4
4
4
4
4
ADDR
BOOK
4
3
4
4
4
1
2
2
2
2
2
2
1
2
3
4
2
2
2
3
2
5
3
3
5
5
5
5
3
2
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
4
4
INSTELLINGEN
Rekening houden met verkeer
Zonder omleiding
Met bevestiging
Automatisch
Uitsluitingen
Geen autosnelwegen
Geen tolwegen
Geen tunnels
Geen veerboten
Route herberekenen
MENU ADRESBOEK
Compromis tijd/afstand
Betaalde dienst
MENU TELEFOON
NUMMER KIEZEN
Oproep automatisch aannemen
Oproepsignaal (?)
Status weergeven
Oproepsignaal activeren
Oproepsignaal deactiveren
Doorsturen (?)
Status weergeven
Doorsturen activeren
Doorsturen deactiveren
Mijn nummer niet weergeven
Netwerk kiezen
Netwerk automatisch instellen
Netwerk handmatig instellen
Zoeken naar netwerken
Instellingen PIN-code
PIN -code wijzigen
Geactiveerd
Gedeactiveerd
PIN-code opslaan
Status SIM-kaartgeheugen
NIEUW BESTAND AANMAKEN
BESCHIKBARE RUIMTE WEERGEVEN
ADRESBOEK EXPORTEREN
ALLE GESPR. OMSCHRIJVINGEN WISSEN
ALLE BESTANDEN VERWIJDEREN
INHOUD "MIJN ADRESSEN" WISSEN
BELLEN VANUIT ADRESBOEK
GESPREKSLIJSTEN
BERICHTEN
TELEFOON SELECTEREN
Geen
Bluetooth telefoon
Geïntegreerde telefoon
Bluetooth telefoon koppelen
Een telefoon zoeken
Een telefoon ontkoppelen
Telefoon hernoemen
Telefoon verwijderen
Alle telefoons verwijderen
Details weergeven
INSTELLINGEN
Automatisch antwoordsysteem
Beltoon selecteren
Volume beltoon instellen
Nummer SMS-centrale invoeren
Interne telefooninstellingen
265
SETUP
1
2
3
4
3
4
2
3
3
3
3
2
3
4
4
4
4
2
4
3
2
4
4
3
4
4
3
3
3
4
4
4
4
4
4
4
4
3
4
4
5
5
5
4
5
5
3
MENU SETUP
TALEN EN GESPROKEN FUNCTIES
Talen
Deutsch
English
Español
Français
Italiano
Nederlands
Polski
Portuguese
Instellingen spraakherkenning
Spraakherkenning actief
Gebruiksadviezen
Uitgangspunten
Voorbeelden
Tips
Inleren eigen stem
Opnieuw inleren
Huidige inleerprocedure wissen
Volume spraaksynthese
DATUM EN TIJD
Datum en tijd instellen
Formaat datum
Formaat tijd
WEERGAVE
Helderheid
Achtergrondkleur
Steel
blue light (alleen in overdag)
Orange Ray
Blue Flame
Kaartkleur
Kaart in dagmodus
Kaart in nachtmodus
Kaart in automatische dag/nachtmodus
EENHEDEN
Temperatuur
Celsius
Fahrenheit
Afstand
km
miles
SYSTEEMINSTELLINGEN
Fabr.instellingen herstellen
Softwareversie
Automatisch bladeren
266
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
Controleer of de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, muziekstijl, loudness) zijn
afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.
Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen,
hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de
middelste stand te zetten, de muziekstijl "Geen"
te selecteren en de functie Loudness in de
stand "Actief" te zetten als de CD-speler is
geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten
als de radio is geselecteerd.
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, muziekstijl, loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere
geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
- Controleer of de CD met de juiste zijde boven
in de speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf
is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk
"Audio".
- De CD-speler van de autoradio kan geen
DVD's afspelen.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's
is onvoldoende om deze door de autoradio te
laten afspelen.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen,
bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de
autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio
wordt herkend.
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, muziekstijl) zijn niet op de
CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen
op 0, zonder een muziekstijl te selecteren.
In de onderstaande tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw Peugeot Connect 3D Nav.
VRAAG
OPLOSSING
ANTWOORD
VEELGESTELDE VRAGEN
267
OPLOSSING
ANTWOORD
De voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
De ontvangstkwaliteit
van de beluisterde
radiozender neemt
geleidelijk af of de
voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Activeer de functie "RDS" via het snelmenu
om het systeem te laten controleren of er een
sterkere zender in het gebied aanwezig is.
Druk op de toets RADIO en selecteer "Menu
Radio" en vervolgens "AM/FM" om het golfbereik
terug te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn
opgeslagen.
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation
of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.)
veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is
ingeschakeld.
Het geluid van de radio
valt 1 tot 2 seconden
weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een
eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de "RDS"-functie uit via het snelmenu
als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op
hetzelfde traject voordoet.
Na het afzetten van
de motor wordt het
systeem na enkele
minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de
laadtoestand van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het systeem
is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat
of ondergrondse parkeergarage).
268
VRAAG
OPLOSSING
ANTWOORD
De optie
"Verkeersbericht" is
aangevinkt, maar de
les op de route worden
niet direct gemeld.
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de
verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt
ontvangen (weergave van de pictogrammen van
de verkeersinformatie op de kaart).
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...)
verkeersinformatie beschikbaar.
Het berekenen van de
route lijkt soms langer te
duren dan normaal.
Dit is een normaal verschijnsel. Het
systeem is afhankelijk van de beschikbare
verkeersinformatie.
Het systeem kan tijdelijk trager worden als gelijktijdig met het berekenen
van de route een CD/DVD naar de Jukebox gekopieerd wordt.
Wacht met het starten van de navigatie tot het
kopiëren van de CD/DVD is voltooid of breek het
kopiëren af.
Werkt de noodoproep
zonder SIM-kaart?
Nee, sommige Europese reglementen schrijven voor dat een SIM-kaart
moet zijn geplaatst om een noodoproep te kunnen activeren.
Plaats een geldige SIM-kaart in het klepje.
De hoogte wordt niet
weergegeven.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren
voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart.
Controleer of het GPS van ten minste 4 satellieten
een signaal ontvangt (druk lang op de toets
SETUP, selecteer vervolgens "GPS-dekking").
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de
omgeving (tunnel...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van
het systeem is afhankelijk van de ontvangst van
het GPS-signaal.
Ik ontvang een melding
van een radarcontrole
die niet op mijn route
ligt.
Het geluidssignaal van
de radars functioneert
niet.
Het systeem meldt alle radars die in een bepaalde zone voor de auto
zijn geplaatst. Hierdoor worden ook radars gesignaleerd die zich op nabij
gelegen routes of op parallelbanen bevinden.
Het geluidssignaal is niet geactiveerd.
Het volume van het geluidssignaal is op een minimumniveau ingesteld.
Zoom in op de kaart om de exacte positie van de
radar te kunnen bepalen.
Activeer het geluidssignaal in Menu Navigatie,
Instellingen, Instellen risicozones.
Verhoog het volume van het geluidssignaal
tijdens het passeren van een radar.
269
OPLOSSING
Na het plaatsen van een
CD dient u enige tijd te
wachten.
Bij het plaatsen van een nieuwe gegevensdrager leest het systeem een
aantal gegevens uit (index, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele seconden
duren.
Dit is een normaal verschijnsel.
Het lukt me niet om mijn
Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of
dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.
- Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
- Controleer of uw telefoon zich in het zicht van
telefoon is ingeschakeld.
telefoon is ingeschakeld
het systeem bevindt.
VRAAG
ANTWOORD
De Bluetooth-telefoon is niet compatible met het systeem.
Een overzicht van compatible Bluetooth-telefoons
is verkrijgbaar bij het netwerk.
Het systeem kan geen
DVD's afspelen.
Het is mogelijk dat uw DVD een andere regiocode heeft.
Gebruik DVD's met de juiste regiocode.
Het lukt me niet om de
CD naar de Jukebox te
kopiëren.
U hebt niet de juiste bron geselecteerd.
Wijzig de actieve bron om de CD als bron te
selecteren.
De CD is voorzien van een kopieerbeveiliging.
Het is normaal dat een beveiligde CD niet kan
worden gekopieerd.
De route wordt niet
berekend.
De vermijdcriteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling
(bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol
bevindt).
Controleer de vermijdcriteria in het
"Menu Navigatie ("Navigatieopties" -
"Uitsluitingscriteria").
Het signaal van de
aangesloten Bluetooth-
telefoon is niet hoorbaar.
Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon.
Verhoog het volume van de Peugeot Connect
Nav, eventueel tot het maximum en verhoog,
indien nodig, het geluidsniveau van de telefoon.
270
Het systeem ontvangt
geen SMS-berichten.
De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het systeem.
Gebruik uw SIM-kaart en de geïntegreerde
telefoon.
De gebruikte SIM-kaart is een duokaart.
Gebruik de originele SIM-kaart om SMS-berichten
te kunnen ontvangen.
Het lukt me niet om de
risicozone-POI's bij te
werken.
Het "Menu Navigatie"- "Persoonlijke POI's importeren" wordt niet
weergegeven.
Controleer of het gebruikte medium voor de update
(SD-kaart of USB-stick) correct is geplaatst.
Er verschijnt een foutmelding aan het einde van de procedure.
- Herhaal de volledige procedure.
- Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als het
probleem zich blijft voordoen.
- Controleer of de gegevens op het MEDIUM
zijn geleverd door een offi ciële partner van
PEUGEOT.
VRAAG
OPLOSSING
ANTWOORD
De vocale frequenties
(DTMF) zijn niet
geactiveerd als ik in
gesprek ben en op
een van de numerieke
toetsen druk.
De numerieke toetsen van het toetsenbord zijn tijdens een gesprek alleen
geactiveerd als de telefoonweergave is geselecteerd.
Druk om de numerieke toetsen te activeren op de
toets MODE tot de telefoon op het display wordt
weergegeven.
Er verschijnt
een gevaarlijke
verkeerssituatie op het
display die betrekking
heeft op een weg die
niet op mijn route ligt.
Er verschijnen gevaarlijke verkeerssituaties die zich in de buurt bevinden
van een bepaald punt op de kaart en afhankelijk zijn van de rijrichting.
Het is mogelijk dat er een waarschuwing
verschijnt bij het kruisen van, of parallel rijden
aan een weg met een radarcontrole.
271
De Peugeot Connect Nav is zodanig gecodeerd dat
deze uitsluitend in uw auto functioneert. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk als u het systeem voor gebruik in
een andere auto wilt laten confi gureren.
Bepaalde functies die in deze handleiding worden
beschreven, zullen in de loop van het jaar beschikbaar
zijn.
Peugeot Connect Nav
INHOUD
01 Basisfuncties blz. 272
02 Algemene werking blz. 273
03 Navigatie blz. 275
04 Verkeersinformatie blz. 282
05 Radio blz. 284
06 Multimediaspelers blz. 285
07 Bluetooth-telefoon blz. 288
08 Confi guratie blz. 290
09 Bediening aan de
stuurkolom blz. 291
10 Menustructuren displays blz. 292
Veelgestelde vragen blz. 295
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen
die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren
bij stilstaande auto.
Na het afzetten van de motor schakelt uw Peugeot
Connect Nav zichzelf tijdens de overgang naar de
energiespaarstand uit om te voorkomen dat de accu
ontladen raakt.
MULTIMEDIA-AUTORADIO/BLUETOOTH-TELEFOON
GPS EUROPA OP SD-KAART
272
01
1
1
5
5
10
10
2
2
3
3
4
4
6
6
13
13
11
11
9
9
14
14
15
15
7
7
8
8
12
12
16
16
1. Motor afgezet
- Kort indrukken: aan/uit .
- Lang indrukken: CD pauzeren, geluidsweergave radio
onderbreken.
Draaiende motor
- Kort indrukken: CD pauzeren, geluidsweergave radio onderbreken.
- Lang indrukken: resetten van het systeem.
2. Volumeregeling (voor iedere geluidsbron afzonderlijk,
inclusief berichten en waarschuwingsmeldingen
navigatiesysteem).
3. Toegang tot het Menu "Radio". Weergave van het zenderoverzicht.
4. Toegang tot het Menu "Muziek". Weergave van tracks.
6. Toegang tot het Menu "Telefoon". Weergave van de gesprekkenlijst.
7. Toegang tot het Menu "MODE".
Selecteren van het achtereenvolgens weergeven van:
Radio, Kaart, NAV (tijdens navigatie), Telefoon (tijdens een
gesprek), Boordcomputer.
Lang indrukken: Black Panel mode (DARK).
8. Toegang tot het Menu "Navigatie". Weergave van de laatst
gekozen bestemmingen.
9. Toegang tot het Menu "Verkeer". Weergave van de actuele
verkeersinformatie.
10. ESC: huidige bewerking afbreken.
11. CD uitwerpen.
12. Selecteren van de vorige/volgende radiozender in het overzicht.
Selecteren van de vorige/volgende CD.
Selecteren van de vorige/volgende MP3-afspeellijst.
Selecteren van het vorige/volgende item in een lijst.
13. Selecteren van de vorige/volgende radiozender.
Selecteren van de vorige/volgende titel van een CD of
vorig/volgend MP3-bestand.
Selecteren van het vorige/volgende item in een lijst.
14. Toetsen 1 t/m 6:
Selecteren van een in het geheugen opgeslagen radiozender.
Selecteren van een CD in de CD-wisselaar.
Lang indrukken: in het geheugen opslaan van de huidige
radiozender.
15. SD-kaartlezer uitsluitend voor navigatie.
16. Selectieknop voor de weergave op het display, afhankelijk
van de context van het menu.
Kort indrukken: contextmenu of bevestigen.
Lang indrukken: speci ek contextmenu van de weergegeven lijst.
BASISFUNCTIES
BEDIENINGSPANEEL Peugeot Connect Nav
3 - 4. Lang indrukken: toegang tot de audio-instellingen: geluidsverdeling
voor/achter, links/rechts, lage-/hogetonenregeling, sfeerinstellingen,
loudness, automatische volumecorrectie, standaardinstellingen.
5. Toegang tot het Menu "SETUP".
Lang indrukken: toegang tot het GPS-bereik en de demo-mode.
273
02
ALGEMENE WERKING
Raadpleeg het hoofdstuk "Menustructuren displays" voor een
gedetailleerd overzicht van de keuzemogelijkheden binnen de
menu's.
Door verscheidene keren achter elkaar op de toets MODE te drukken, krijgt u toegang tot de volgende menu's:
Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht,
niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder
schoonmaakmiddel.
RADIO / MULTIMEDIASPELERS
TELEFOON
(Tijdens een telefoongesprek)
KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG
SCHERM
NAVIGATIE
(Tijdens navigatie)
SETUP:
taalkeuze*, datum en tijd*, weergave,
parameters van de auto*, eenheden en
systeeminstellingen "Demomodus".
VERKEER:
TMC-informatie en berichten.
* Afhankelijk van de uitvoering.
274
02
1
2
3
3
2
1
1
1
3
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
2
2
2
2
1
1
2
1
2
2
2
2
2
2
2
1
1
1
1
1
1
1
ALGEMENE WERKING
Door de draaiknop OK in te drukken krijgt
u toegang tot de snelkeuzemenu's.
MULTIMEDIASPELERS:
NAVIGATIE (TIJDENS NAVIGATIE):
NAVIGATIE STOPPEN
BERICHT HERHALEN
ALTERNATIEVE ROUTE
ROUTE-INFORMATIE
BESTEMMING TONEN
TRAJECTINFORMATIE
Navigatiecriteria
Vermijdcriteria
Aantal satellieten
KAART VERPLAATSEN
GESPR. BERICHT
NAVIGATIE-OPTIES
RADIO :
FM
VERKEERSINFORMATIE (TA)
RDS
RADIOTEKST
REGIOPROG. (REG)
AM
AM
VERKEERSINFORMATIE(TA)
AM-LIJST VERNIEUWEN
FM
KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG SCHERM:
WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT
VERKEERSINFORMATIE (TA)
AFSPEELOPTIES
NORMALE AFSPEELVOLGORDE
SHUFFLE
MAP HERHALEN
INTROSCAN
KIES GELUIDSBRON
TELEFOON:
OPHANGEN
IN DE WACHT ZETTEN
BELLEN
DTMF-TONEN
PRIVÉMODUS
MICRO UIT
NAVIG. STOPPEN/NAVIGATIE HERVATTEN
BESTEMMING
POINTS OF INTEREST
POSITIE-INFO
KAARTINSTELLINGEN
KAART VERPLAATSEN
275
1
2
3
5
6
4
03
NAVIGATIE
EEN BESTEMMING KIEZEN
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navigatie
en druk vervolgens op de draaiknop
om te bevestigen.
Selecteer de functie "Bestemming
invoeren" en druk op de draaiknop
om te bevestigen.
Druk op de toets NAV.
Selecteer de letters van de
plaatsnaam één voor één en druk
telkens op de draaiknop om een letter
te bevestigen.
Selecteer het land en draai
vervolgens aan de draaiknop om
de plaats te selecteren. Druk op de
draaiknop om te bevestigen.
MENU NAVIGATIE
BESTEMMING INVOEREN
Plaats de SD-kaart met navigatiegegevens in de lezer op het bedieningspaneel om de
navigatiefuncties te gebruiken.
De navigatiegegevens op de SD-kaart mogen niet worden gewijzigd.
Updates van navigatiegegevens zijn verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een lijst
n lijst van plaatsen
in het gekozen land beschikbaar die kunnen worden ges
en geselecteerd
door de eerste letters van de plaatsnaam in te voeren.
ren.
Selecteer de functie "Adresinvoer"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
ADRESINVOER
Onder de functie Menu Navigatie verschijnen de 20 laa
20 laatst gekozen
bestemmingen.
276
7
8
9
10
03
Om een bestemming te wissen; selecteer vanaf de etappes 1 tot 3 "Uit laatste bestemmingen kiezen".
Door lang op een van de bestemmingen te drukken verschijnt een lijst met handelingen,
waarin u kunt kiezen voor:
Vermelding wissen
Lijst wissen
Herhaal de stappen 5 t/m 7 om de
"Straat" en het "Huisnummer" in te
voeren.
Draai aan de draaiknop en selecteer OK.
Druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Selecteer de functie "Opslaan in adresboek" om het ing
het ingevoerde
adres als kaart op te slaan. Druk op de draaiknop om d
om de selectie te
bevestigen.
Uw PC Nav kan maximaal 4000 kaarten opslaan.
Voor een snellere invoer is het mogelijk rechtstreeks ee
ks een postcode in
te voeren via de functie "Postcode".
Gebruik het virtuele toetsenbord om de letters en cijfers
cijfers in te voeren.
Selecteer vervolgens "Navigatie
starten" en druk op de draaiknop om
te bevestigen.
Tijdens de navigatie kan de laatste
aanwijzing worden herhaald door het
uiteinde van de verlichtingsschakelaar
in te drukken.
Met de draaiknop kan worden in- en uitgezoomd op de k
p de kaart.
Met het snelkeuzemenu van KAART VOLLEDIG SCHE
CHERM is het
mogelijk de kaart te verplaatsen of de richting te kiezen.
iezen. Druk op de
draaiknop en selecteer vervolgens "Kaartinstellingen".
en".
Selecteer de navigatiecriteria:
"Snelste route", "Kortste route" of "Geoptimaliseerde rou
de route" en druk
op de draaiknop om te bevestigen.
Er kan ook een bestemming worden geselecteerd vanu
vanuit "Uit
adresboek kiezen" of "Uit laatste bestemmingen kiezen"
iezen".
UIT LAATSTE BESTEMMINGEN KIEZEN
UIT LAATSTE BESTEMMINGEN KIEZEN
UIT ADRESBOEK KIEZEN
NAVIGATIE STARTEN
NAVIGATIE
277
4
3
2
1
7
6
5
03
NAVIGATIE
NAVIGATIEOPTIES
Selecteer de functie
"Routedynamiek".
Deze functie geeft toegang tot de
opties "Verkeersonafhankelijk" en
"Semi-dynamisch".
Selecteer de functie "Vermijdcriteria".
Deze functie geeft toegang tot de
optie VERMIJDEN (autosnelwegen,
tolwegen, veerboten).
Draai aan de draaiknop en
selecteer de functie "Herberekenen"
om rekening te houden met de
geselecteerde navigatieopties. Druk
op de draaiknop om te bevestigen.
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navigatie
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Selecteer de functie "Routetype"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen. Met deze functie kunnen
de navigatiecriteria worden gewijzigd.
Selecteer de functie "Routeopties"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
HERBEREKENEN
VERMIJDCRITERIA
ROUTEDYNAMIEK
ROUTETYPE
ROUTEOPTIES
MENU NAVIGATIE
De route die uw Peugeot Connect Nav berekent, hangt af van de geselecteerde navigatieopties.
Door het wijzigen van deze opties kan een totaal verschillende route worden berekend.
278
7
6
5
4
3
2
1
03
Voer bijvoorbeeld een nieuw adres in.
Selecteer na het invoeren van het
nieuwe adres "OK" en druk op de
draaiknop om te bevestigen.
Selecteer "Herberekenen" en druk op
de draaiknop om te bevestigen.
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu "Navigatie"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Selecteer de functie "Tussenstop
toevoegen" (maximaal 5 tussenstops)
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Selecteer de functie "Tussenstops"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
OK
ADRESINVOER
TUSSENSTOP TOEVOEGEN
TUSSENSTOPS
MENU "NAVIGATIE"
HERBEREKENEN
De tussenstop moet zijn gepasseerd of gewist voordat d
ordat de navigatie
naar de volgende bestemming kan worden hervat. Zo n
. Zo niet, dan leidt
uw Peugeot Connect Nav u systematisch naar de vorige
vorige etappe.
Na het selecteren van de bestemming kunnen tussenstops aan de route worden toegevoegd.
NAVIGATIE
279
8
6
7
4
3
5
2
1
03
NAVIGATIE
POINTS OF INTEREST ZOEKEN
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navigatie
en druk op de toets om te bevestigen.
Selecteer de functie "POI dichtbij" om
points of interest in de nabijheid van
de auto te zoeken.
Selecteer de functie "POI zoeken"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
MENU NAVIGATIE
POI ZOEKEN
POI DICHTBIJ
Selecteer de functie "POI in plaats"
om points of interest in de gewenste
plaats te zoeken. Kies het land en
voer vervolgens de plaatsnaam in met
behulp van het virtuele toetsenbord.
Selecteer de functie "POI bij route"
om points of interest in de nabijheid
van de route te zoeken.
Selecteer de functie "POI in land" om
points of interest in het gewenste land
te zoeken.
Selecteer de functie "POI bij
bestemming" om points of interest in
de omgeving van de eindbestemming
te zoeken.
POI BIJ BESTEMMING
POI BIJ ROUTE
POI IN LAND
POI IN PLAATS
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een ove
n overzicht van
plaatsnamen in het geselecteerde land beschikbaar.
Points of interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de omgeving (hotels, bedrijven,
vliegvelden...).
280
03
NAVIGATIE
POI-LIJST
* Afhankelijk van beschikbaarheid in het land.
Dit pictogram verschijnt als er zich meerdere Points
of Interest in hetzelfde gebied bevinden. Door op
dit pictogram in te zoomen kunt u de verschillende
Points of Interest bekijken.
281
5
6
3
2
1
4
03
NAVIGATIE-INSTELLINGEN
Selecteer "Instellen risicozones" voor
toegang tot de functies "Op kaart
weergeven", "Visuele waarschuwing"
en "Akoestische waarschuwing".
Selecteer de functie "POI-categorieën
op kaart" om de POI's die standaard
op de kaart worden weergegeven in
te stellen.
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navigatie
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Selecteer de functie "Instellingen"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
POI-CATEGORIEËN OP KAART
INSTELLINGEN
INSTELLEN RISICOZONES
MENU NAVIGATIE
NAVIGATIE
Selecteer de functie "Navigatievolume"
en draai aan de draaiknop om het
volume van de verschillende gesproken
berichttypen (verkeersinformatie,
waarschuwingsmeldingen…) in te stellen.
NAVIGATIEVOLUME
Het volume van de risicozone POI's kan alleen worden ingesteld als
een dergelijke waarschuwingsmelding wordt uitgesproken.
UPDATEN RISICOZONE-POI'S
Voor het updaten van RISICOZONE-POI's is een SDHC-speler
(High Capacity) vereist.
Download het update-bestand via Internet (www.peugeot.fr of www.
peugeot.co.uk).
Open dit bestand en kopiëer de uitgepakte documenten naar
de map DATABASE op de SD-kaart, waarbij de bestaande
documenten worden vervangen.
282
2
1
3
4
5
04
VERKEERSINFORMATIE
INSTELLEN VAN DE FILTERS EN DE
WEERGAVE VAN TMC-BERICHTEN
Selecteer vervolgens de gewenste
straal van het lter (in km), afhankelijk
van de route, en bevestig door op de
draaiknop te drukken.
Wanneer alle berichten over het
traject worden geselecteerd, wordt
aanbevolen een geografi sche lter
(over een straal van 5 km bijvoorbeeld)
toe te voegen om het aantal
berichten dat op de kaart verschijnt te
verkleinen. Het geogra sch lter volgt
de verplaatsing van de auto.
De fi lters werken onafhankelijk van elkaar en cumulatief.
De fi lters werken onafhankelijk van elkaar en cumulatief.
Het is raadzaam om een fi lter op de route en een lter rondom de
Het is raadzaam om een fi lter op de route en een lter rondom de
auto in te schakelen van:
- 3 km of 5 km voor een gebied met een dicht wegenne
gennet,
- 10 km voor een gebied met een normaal wegennet,
nnet,
- 50 km voor lange trajecten (autosnelweg).
Druk nogmaals op de toets TRAFFIC
of selecteer het Menu Verkeer
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Druk op de toets TRAFFIC.
Een TMC-bericht (Trafi c Message Channel) is informatie met betrekking tot het verkeer en het weer
die in real time wordt ontvangen en doorgestuurd naar de bestuurder in de vorm van gesproken
berichten en visuele waarschuwingen op de navigatiekaart.
Het navigatiesysteem kan in dat geval een alternatieve route voorstellen.
Selecteer de functie "Geografi sch
lter" en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
BERICHTEN OP ROUTE
De lijst met TMC-berichten verschijnt onder Menu Verke
Verkeer op
volgorde van nabijheid.
ALLEEN WAARSCH.BERICHTEN OP ROUTE
MENU VERKEER
Selecteer het gewenste fi lter:
ALLE WAARSCHUWINGSBERICHTEN
ALLE BERICHTEN
De berichten verschijnen op de kaart
en in de lijst.
Druk op ESC om het lter uit te schakelen.
GEOGRAFISCH FILTER
283
04
2
1
3
2
1
VERKEERSINFORMATIE
BELANGRIJKSTE PICTOGRAMMEN TMC
Rood-gele driehoek: verkeersberichten, bijvoorbeeld:
Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld:
Druk op de draaiknop als de huidige
geluidsbron op het display wordt
weergegeven.
Het snelkeuzemenu van de geluidsbron verschijnt en gee
en geeft toegang tot:
Selecteer Verkeersbericht (TA) en
druk ter bevestiging op de draaiknop
voor toegang tot de desbetreffende
instellingen.
VERKEERSBERICHT
De functie TA (Traffi c Announcements) geeft voorrang aan het
luisteren naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet
deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed
kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden,
wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven
(Radio, CD, Jukebox, ...) automatisch onderbroken en wordt het
verkeersbericht weergegeven. Zodra het verkeersbericht is afgelopen,
wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
VERKEERSBERICHTEN BELUISTEREN
284
3
2
1
1
05
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
Druk tijdens het luisteren naar de
radio op de draaiknop.
Het snelkeuzemenu van de radiofunctie verschijnt en ge
en geeft toegang
tot de volgende opties:
Selecteer de gewenste functie
en druk op de draaiknop om te
bevestigen en de desbetreffende
instellingen te wijzigen.
VERKEERSBERICHT
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio stee
o steeds naar
de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar k
aar kunt blijven
luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen
ijzigen. Sommige
RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvang
tvangen, omdat
de frequenties van de zender niet het hele land dekken.
kken. Dit verklaart
dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen,
gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is
een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
RDS - REGIONALE FUNCTIE
Druk op de toets RADIO om de
alfabetische lijst met lokaal ontvangen
zenders weer te geven.
Selecteer het gewenste station met
de draaiknop en druk op de draaiknop
om te bevestigen.
REGIOPROG. (REG)
RADIOTEKST
RDS
Druk tijdens het luisteren naar de radio op een van
de toetsen om de vorige of volgende zender in de
lijst te selecteren.
Druk langer dan 2 seconden op een van de numerieke
rieke toetsen om
de zender waarop is afgestemd op te slaan.
Druk op de numerieke toets om naar de zender te luiste
luisteren die
onder die toets is opgeslagen.
AM
RADIO
Houd een van de toetsen lang ingedrukt om
automatisch in afl opende of oplopende volgorde
naar zenders te zoeken.
285
06
MULTIMEDIASPELERS
CD, CD MET MP3- OF WMA-BESTANDEN
INFORMATIE EN TIPS
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de s
de standaard
ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te k
e te kunnen
afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn
et zijn dat deze
niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standa
standaard voor het
branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid
elheid in (maximaal
4 x) voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadza
aadzaam de
standaard Joliet te gebruiken.
De PC Nav speelt bestanden met de extensie ".mp3" en
p3" en een bitrate
van 8 tot 320 Kbps en bestanden met de extensie ".wm
".wma" en een
bitrate van 5 tot 384 Kbps af.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunne
kunnen worden
afgespeeld.
Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4, .m3
4, .m3u...) kunnen
niet worden afgespeeld.
De formaten MP3 (afkorting van MPEG 1, 2 & 2.5 Audio
Audio Layer 3)
en WMA (afkorting van Windows Media AudioM, eigend
eigendom van
Microsoft) zijn standaarden voor het comprimeren van g
van geluid die
de mogelijkheid bieden enkele tientallen nummers op é
s op één CD te
plaatsen.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en
ters en verwijder
speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het a
het afspelen of de
weergave te voorkomen.
286
06
6
4
5
3
2
1
MUZIEK SELECTEREN/BELUISTEREN
CD, MP3-/WMA-CD
Het afspelen of weergeven van een MP3-/WMA-speellij
peellijst kan
worden beïnvloed door het gebruikte programma voor h
voor het branden
van de CD en/of de instellingen. Wij raden u aan voor h
voor het branden
van een CD de standaard ISO 9660 te gebruiken.
Druk op de toets MUSIC.
Selecteer de functie "Kies
geluidsbron" en druk op de draaiknop
om te bevestigen.
Druk op de toets omhoog/omlaag
om de volgende/vorige map te
selecteren.
Selecteer de gewenste geluidsbron:
CD, MP3-/WMA-CD. Druk op de
draaiknop om te bevestigen. Het
afspelen begint.
KIES GELUIDSBRON
Druk nogmaals op de toets MUSIC of
selecteer de functie Menu "Muziek"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Druk op een van de toetsen om een
nummer te selecteren.
Houd een van de toetsen ingedrukt
om snel vooruit of terug te spoelen.
MENU "MUZIEK"
De lijst met nummers of MP3-/WMA-bestanden verschij
erschijnt onder het
Menu "Muziek".
MULTIMEDIASPELERS
287
3
1
2
06
1
4
2
3
5
4
Sluit het externe apparaat (MP3-/WMA-
speler…) met een geschikte kabel aan
op de JACK-aansluiting.
Druk op de toets MUSIC en druk
nogmaals op de toets of selecteer de
functie Menu Muziek en druk op de
draaiknop om te bevestigen.
Selecteer de geluidsbron "AUX"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen, waarna het afspelen
automatisch begint.
Selecteer de functie "Extern toestel"
en druk op de draaiknop om de
aansluiting te activeren.
EXTERN TOESTEL
De weergave- en bedieningsfuncties verlopen via de ex
de externe
apparatuur.
AUX-INGANG GEBRUIKEN
AUDIO-/JACK-KABEL NIET BIJGELEVERD
MULTIMEDIASPELERS
MENU MUZIEK
MENU MUZIEK
KIES MUZIEK
CD-WISSELAAR
Plaats één of meerdere CD's in
de CD-wisselaar. Druk op de toets
MUSIC.
Druk op een van de numerieke
toetsen om de desbetreffende CD te
selecteren.
Selecteer "CD-wisselaar" en druk op
de draaiknop om te bevestigen.
Selecteer de functie "Kies muziek"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
CD-WISSELAAR
EEN CD AFSPELEN (GEEN MP3-/WMA-FORMAAT)
Druk nogmaals op de toets MUSIC of
selecteer de functie Menu Muziek en
druk op de draaiknop om te bevestigen.
288
1
2
3
2
1
4
07
* De beschikbaarheid van diensten hangt af van het gsm-netwerk, de SIM-kaart en de compatibility
van de gebruikte Bluetooth apparatuur. Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en
informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn. Onze organisatie beschikt over een
lijst van mobiele telefoons met de beste aanbiedingen.
BLUETOOTH-TELEFOON
KOPPELEN VAN EEN TELEFOON
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfr
andsfree-set van
de PC Nav mag om veiligheidsredenen en vanwege he
ge het feit dat
deze handeling de volledige aandacht van de bestuurde
tuurder vraagt,
uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en me
en met aangezet
contact.
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon.
De laatst gekoppelde telefoon wordt automatisch
opnieuw gekoppeld.
Voer de toegangscode in met de
telefoon. De in te voeren code wordt
weergegeven op het display.
Druk om een andere telefoon te
koppelen op de toets PHONE,
selecteer vervolgens Menu Telefoon
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Als de telefoon is gekoppeld, kan PC Nav de contacten
acten en de
gesprekkenlijst synchroniseren. Deze synchronisatie ka
tie kan enkele
minuten duren*.
Selecteer "Telefoon verbinden".
Selecteer de telefoon en druk op de
draaiknop om te bevestigen.
De lijst met eerder gekoppelde telefoons (maximaal 4)
al 4) verschijnt op
het multifunctionele display. Selecteer de gewenste tele
te telefoon om deze
opnieuw te koppelen.
Druk op de toets PHONE.
Selecteer als de telefoon nog niet
gekoppeld is geweest "Telefoon
zoeken" en druk op de draaiknop om
te bevestigen. Selecteer vervolgens
de naam van de telefoon.
TELEFOON ZOEKEN
TELEFOON VERBINDEN
289
07
2
1
1
3
2
Druk op het uiteinde van de stuurkolomschakelaar om de oproep te
accepteren of om het gesprek te beëindigen.
Selecteer "Ja" om de oproep te
accepteren of "Nee" om de oproep
te weigeren en bevestig door op de
draaiknop te drukken.
EEN OPROEP ONTVANGEN
BELLEN
Wanneer u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijn
rschijnt een pop-
upvenster op het multifunctionele display.
JA
GESPR. BEËIND.
Druk op de toets PHONE om het
gesprek te beëindigen of druk op de
draaiknop, selecteer "Gespr.beëind."
en bevestig door op de draaiknop te
drukken.
Druk op de toets PHONE.
Selecteer "Nummer kiezen" en voer
het nummer in met het toetsenbord
op het display.
Selecteer de functie Menu "Telefoon"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
De lijst met de laatste 20 vanuit de auto gevoerde telefoo
elefoongesprekken
verschijnt onder het Menu "Telefoon". U kunt een numme
ummer selecteren
en op de draaiknop drukken om naar dit nummer te belle
bellen.
NEE
Het telefoonnummer kunt u ook kiezen uit het adresboe
esboek. Selecteer
daarvoor "Bellen vanuit adresboek". Met de Peugeot Co
eot Connect Nav
kunnen maximaal 4000 kaarten worden opgeslagen.
Druk langer dan twee seconden op het uiteinde van de
n de
stuurkolomschakelaar om het adresboek te openen.
NUMMER KIEZEN
MENU "TELEFOON"
Druk, om een nummer te wissen, op de toets PHONE e
NE en vervolgens
lang op een telefoonnummer waarna de volgende keuze
keuze op het
scherm verschijnt:
Vermelding wissen
Lijst wissen
BLUETOOTH-TELEFOON
290
4
3
2
1
6
5
08
CONFIGURATIE
DATUM EN TIJD INSTELLEN
De functie SETUP geeft toegang tot de volgende opties: Systeemtaal, Datum & tijd, Display,
Helderheid, Kleur, Kleur kaart, Voertuig, Eenheden, Systeem.
Stel de parameters één voor één
in door deze te bevestigen met de
draaiknop.
Selecteer de functie "Datumformaat"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Selecteer de functie "Datum & tijd
instellen" en druk op de draaiknop om
te bevestigen.
Bevestig het gewenste formaat met de draaiknop.
Druk langer dan 2 seconden op de toets SET UP voor
P voor toegang tot:
Deze instellingen dient u te verrichten elke keer nadat
nadat de accu
losgekoppeld is geweest.
Druk op de toets SET UP.
Bevestig het gewenste formaat met
de draaiknop.
Selecteer de functie "Tijdformaat"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
DATUM & TIJD INSTELLEN
Selecteer de functie Datum & tijd
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
DEMOMODUS
GPS-BEREIK
BESCHRIJVING VAN UNIT
DATUM & TIJD
291
09
STUURKOLOMSCHAKELAARS
RADIO : selecteren van de vorige voorkeuzezender.
CD-WISSELAAR: selecteren van de vorige CD.
Selecteren van het vorige item in het adresboek.
RADIO: selecteren van de volgende voorkeuzezender.
CD-WISSELAAR: selecteren van de volgende CD.
Selecteren van het volgende item in het adresboek.
RADIO: selecteren van de volgende radiozender in de lijst.
Lang indrukken: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde.
CD/CD-WISSELAAR: selecteren van het volgende nummer.
CD/CD-WISSELAAR: ingedrukt houden: snel vooruitspoelen.
RADIO: selecteren van de vorige radiozender in de lijst.
Lang indrukken: automatisch zoeken naar zenders in afl opende volgorde.
CD/CD-WISSELAAR: selecteren van het vorige nummer.
CD/CD-WISSELAAR: ingedrukt houden: snel terugspoelen.
- Wijzigen van de geluidsbron.
- Bellen vanuit het adresboek.
- Telefoon opnemen/ophangen.
- Langer dan 2 seconden indrukken:
toegang tot het adresboek.
Volume verhogen.
Volume verlagen.
Geluid onderdrukken:
druk gelijktijdig op de
twee toetsen van de
volumeregeling.
Terugkeren naar het
oorspronkelijke volume:
druk op een van de twee
volumetoetsen.
292
10
1
2
3
1
2
4
1
2
3
4
3
3
3
3
2
2
2
2
4
4
4
4
4
3
3
3
3
3
2
3
2
2
3
3
3
4
4
4
4
4
3
3
1
2
3
3
2
3
3
MENU "RADIO"
BASISFUNCTIE
KEUZE A
keuze A1
keuze A2
KEUZE B...
MENUSTRUCTUREN DISPLAYS
MENU "MUZIEK"
MENU "VERKEER"
ALLE BERICHTEN OP ROUTE
WAARSCH. BERICHTEN OP ROUTE
ALLEEN WAARSCHUWINGSBERICHTEN
ALLE SOORTEN BERICHTEN
GEOGRAFISCH FILTER
Binnen een straal van 3 km
Binnen een straal van 5 km
Binnen een straal van 10 km
Binnen een straal van 50 km
Binnen een straal van 100 km
KIES DE GELUIDSBRON
GELUIDSINSTELLINGEN
Balans / Fader
Bass / Treble
Effecten
Geen
Klassiek
Jazz
Rock/pop
Techno
Vocaal
Loudness
Snelheidsafhankelijk volume
Geluidsinstellingen terugzetten
GOLFLENGTE
FM
AM
HANDMATIG AFSTEMMEN
GELUIDSINSTELLINGEN
Balans / Fader
Bass / Treble
Effecten
Geen
Klassiek
Jazz
Rock/pop
Techno
Vocaal
Loudness
Snelheidsafhankelijk volume
Geluidsinstellingen terugzetten
293
1
2
4
2
3
4
2
3
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
3
3
3
3
2
4
4
4
3
3
3
3
4
4
4
2
3
3
3
3
3
3
3
3
4
4
2
4
4
4
4
4
3
3
3
3
4
4
4
NAVIGATIEOPTIES
Navigatiecriteria
Snelste route
Kortste route
Compromis tijd / afstand
Rekening houden met verkeer
Zonder omleiding
Met bevestiging
Uitsluitingen
Geen snelwegen
Geen tolwegen
Geen veerboten
Route herberekenen
ETAPPES
Etappe toevoegen
Adres invoeren
Navigatie naar "mijn huis"
Uit adresboek kiezen
Uit laatste bestemmingen kiezen
Route optimaliseren
Etappe vervangen
Etappe wissen
Route herberekenen
Snelste route
Kortste route
Compromis tijd / afstand
MENU "NAVIGATIE"
NAVIGATIE HERVATTENNAVIGATIE AFBREKEN
POI ZOEKEN
POI dichtbij
Dichtbij bestemming
In een plaats
In een land
Langs de route
INSTELLINGEN
Volume gesproken berichten
POI's op kaart
Instellen risicozones
Op kaart weergeven
Visuele waarschuwing
Akoestische waarschuwing
BESTEMMING INVOEREN
Adres invoeren
Land
Plaats
Straat
Huisnummer
Navigatie starten
Postcode
Opslaan in adresboek
Kruising
Stadscentrum
GPS-coördinaten
Invoer op kaart
Navigatie naar "mijn huis"
Vanuit adresboek
Uit laatste bestemmingen kiezen
Informatie TMC-zender
294
1
2
3
4
1
3
4
3
4
2
2
2
3
4
4
4
4
2
3
3
3
2
3
3
3
2
3
4
4
4
4
2
4
3
4
3
3
3
3
3
3
3
3
2
4
4
2
3
4
4
3
4
4
4
2
3
3
3
MENU "TELEFOON"
MENU "SETUP"
NUMMER BELLEN
INSTELLINGEN
Beltoon selecteren
Volume beltoon instellen
Mailboxnummer invoeren
TAAL *
Deutsch
English
Español
Français
Italiano
Nederlands
Polski
Portuguese
DATUM EN TIJD *
Datum en tijd instellen
Datumformaat
Tijdformaat
Dark blue
Kleur kaart
Dagmodus voor kaart
Nachtmodus voor kaart
Auto. dag/nacht voor kaart
PARAMETERS AUTO *
Informatie auto
Logboek waarschuwingen
Status van functies
WEERGAVE
Helderheid
Kleur
Pop titanium
Toffee
Blue steel
Technogrey
EENHEDEN
Temperatuur
Celsius
Fahrenheit
Afstand
Kilometers en verbruik l/100 km
Kilometers en verbruik km/l)
Miles (verbruik: MPG)
PARAMETERS SYSTEEM
Fabrieksinstellingen terugzetten
Softwareversie
Automatisch bladeren
* Beschikbaarheid afhankelijk van de uitvoering.
BELLEN VANUIT ADRESBOEK
GESPREKSLIJSTEN
TELEFOON KOPPELEN
Telefoon zoeken
Gekoppelde telefoons
Telefoon ontkoppelen
Telefoon hernoemen
Koppeling verwijderen
Alle koppelingen verwijderen
Details weergeven
295
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
Controleer of de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) zijn
afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.
Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen,
hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de
middelste stand te zetten, de geluidssfeer
Lineair te selecteren en de functie Loudness in
de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is
geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten
als de radio is geselecteerd.
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere
geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
- Controleer of de CD met de juiste zijde boven
in de speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf
is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk
"Audio".
- De CD-speler van de autoradio kan geen
DVD's afspelen.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's
is onvoldoende om deze door de autoradio te
laten afspelen.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen,
bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de
autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio
wordt herkend.
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De gebruikte CD is bekrast of van slechte kwaliteit.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidssfeer) zijn niet op de
CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen
op 0, zonder een geluidssfeer te selecteren.
VRAAG
OPLOSSING
ANTWOORD
VEELGESTELDE VRAGEN
296
OPLOSSING
ANTWOORD
De ontvangstkwaliteit
van de beluisterde
radiozender neemt
geleidelijk af of de
voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation
of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt
storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat
of ondergrondse parkeergarage).
Activeer de functie "RDS" om het systeem te
laten controleren of er een sterkere zender in het
gebied aanwezig is.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
Het geluid van de radio
valt 1 tot 2 seconden
weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een
eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de functie "RDS" uit als dit verschijnsel
zich te vaak en steeds op hetzelfde traject
voordoet.
Na het afzetten van
de motor wordt de
radio na enkele
minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand
van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van de
autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik
(AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin
de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
297
VRAAG
OPLOSSING
ANTWOORD
De optie
"Verkeersbericht" is
aangevinkt, maar de
les op de route worden
niet direct gemeld.
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de
verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt
ontvangen (weergave van de pictogrammen van
de verkeersinformatie op de kaart).
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen, ...)
verkeersinformatie beschikbaar.
Het berekenen van de
route lijkt soms langer te
duren dan normaal.
Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is
afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.
Het systeem kan tijdelijk trager worden als gelijktijdig met het berekenen
van de route een CD naar de Jukebox gekopieerd wordt.
Wacht met het starten van de navigatie tot het
kopiëren van de CD is voltooid of breek het
kopiëren af.
De hoogte wordt niet
weergegeven.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren
voordat er meer dan 3 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart.
Controleer of het GPS van ten minste 3 satellieten
een signaal ontvangt (druk lang op de toets
SETUP, selecteer vervolgens "GPS-bereik").
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de
omgeving (tunnel, ...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van
het systeem is afhankelijk van de ontvangst van
het GPS-signaal.
De routeberekening
wordt niet voltooid.
De vermijdcriteria zijn wellicht in tegenspraak met de huidige locatie
(uitsluiting van tolwegen tijdens het rijden op een tolweg).
Controleer de vermijdcriteria.
Ik word gewaarschuwd
voor een itspaal die
niet op mijn route ligt.
De geluidswaarschuwing
voor itspalen werkt niet.
Het systeem waarschuwt voor alle komende fl itspalen op de route binnen
een bepaald bereik. Het detecteert ook fl itspalen op nabijgelegen straten of
paralelwegen.
De geluidswaarschuwing is niet actief.
Het waarschuwingssignaal is afgesteld op de laagste volume.
Zoom in op de kaart om de exacte locatie van de
itspaal te kunnen bepalen.
Activeer de geluidswaarschuwing in Menu
Navigatie, Instellingen, Instellen risicozones.
U kunt het volume van de waarschuwing afstellen
wanneer u langs een itspaal rijdt.
298
Na het plaatsen van
een CD duurt het lang
voordat het systeem
reageert.
Na het plaatsen van een informatiedrager moet het systeem een aantal
gegevens uitlezen (afspeellijst, titel, artiest). Dit kan enige tijd in beslag
nemen.
Dit is normaal.
Het lukt niet om mijn
Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Het geluid van de
Bluetooth telefoon is niet
hoorbaar.
Mogelijk is de Bluetooth-functie van de telefoon uitgeschakeld of is het
toestel niet zichtbaar voor andere apparatuur.
Het geluid wordt bepaald door zowel het systeem als de telefoon.
- Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
- Controleer of uw telefoon zichtbaar is.
Verhoog eventueel het volume van de PC Nav en
indien nodig ook van de telefoon tot het maximale
niveau.
VRAAG
OPLOSSING
ANTWOORD
299
Peugeot Connect Sound
INHOUD
• 01 Basisfuncties blz. 300
• 02 Algemeen menu blz. 301
• 03 Audio blz. 302
• 04 USB box blz. 305
• 05 Bluetooth functies blz. 308
• 06 Stuurkolomschakelaars blz. 310
• 07 Confi guratie blz. 311
• 08 Menustructuren blz. 312
• Veelgestelde vragen blz. 314
Uw Peugeot Connect Sound is zodanig gecodeerd dat
deze uitsluitend in uw auto functioneert. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk als u het systeem voor gebruik in
een andere auto wilt laten confi gureren.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen
die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren
bij stilstaande auto.
Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de
autoradio zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de
accu ontladen raakt.
AUTORADIO / HANDSFREE SET
Peugeot Connect Sound
Peugeot Connect Sound
300
1
1
2
2
10
10
11
11
13
13
14
14
15
15
3
3
4
4
5
5
6
6
7
7
8
8
9
9
12
12
01
BASISFUNCTIES
1. Aan/uit en volumeregeling.
2. Uitwerpen van de CD.
3. Selecteren van de weergave op het display:
Audiofuncties (AUDIO), Diagnose auto en Telefoon
(TEL).
4. Selecteren van de geluidsbron:
radio, audio-CD-/MP3-CD-speler, CD-wisselaar, USB,
Jack-aansluiting, streaming audio.
5. Selecteren van het golfbereik FM1, FM2, FMast en AM.
6. Instellen van de geluidsweergave: geluidsverdeling voor/
achter, links/rechts, loudness, geluidssferen.
7. Weergave van de lijst radiozenders, de nummers van de CD
of de MP3-afspeellijsten.
8. Annuleren van de bewerking.
9. Functie TA (verkeersinformatie) AAN/UIT.
Lang indrukken: toegang tot de PTY-functie (programmatypen radio).
10. Bevestigen.
11. Automatisch zoeken naar zenders in afl opende/oplopende
volgorde.
Selecteren van het vorige/volgende nummer van de CD, MP3
of USB.
12. Selecteren van een lagere/hogere radiofrequentie.
Selecteren van de vorige/volgende CD
Selecteren van de vorige/volgende MP3-afspeellijst.
Selecteren van de vorige/volgende afspeellijst/muziekstijl/
artiest/afspeellijst van het USB-apparaat.
13. Weergave van het algemene menu.
14. Toetsen 1 t/m 6:
Selecteren van een opgeslagen voorkeuzezender
Selecteren van een CD in de CD-wisselaar
Lang indrukken: opslaan van een zender als voorkeuzezender.
15. Met de toets DARK kan de weergave van het display
worden gewijzigd voor extra rijcomfort 's nachts.
1 keer indrukken: alleen verlichting van het bovenste
gedeelte.
2 keer indrukken: display volledig uitschakelen.
3 keer indrukken: terugkeren naar de normale weergave.
301
02
HOOFDMENU
GELUIDSBRON:
radio, CD,
USB, externe apparatuur.
DIAGNOSE AUTO:
waarschuwingsmeldingen.
TELEFOON:
handsfree kit,
koppelingen, gespreksbeheer.
PERSOONLIJKE INSTELLING -
CONFIGURATIE:
parameters van de
auto, weergave, talen.
> MONOCHROOM DISPLAY C
> MONOCHROOM DISPLAY A
Raadpleeg voor een compleet
overzicht van de beschikbare
menu's het gedeelte
"Menustructuren" van dit
hoofdstuk.
302
2
3
3
4
4
1
2
2
4
4
3
3
1
1
03
AUDIO
Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE om de radiofunctie te
selecteren.
Druk op de toets BAND AST om het
golfbereik te selecteren: FM1, FM2,
FMast of AM.
Druk kort op een van de toetsen om
automatisch naar zenders te zoeken.
Druk op een van de toetsen om
handmatig naar zenders te zoeken.
Druk op de toets LIST REFRESH
voor een lijst van de beschikbare
zenders in het gebied waar u zich
bevindt (maximaal 30 zenders).
Druk langer dan 2 seconden op de
toets om deze lijst bij te werken.
Selecteer RDS VOLGEN
ACTIVEREN en druk op OK. Op het
display verschijnt de aanduiding RDS.
Selecteer de functie VOORKEUZE
RADIO en druk op OK.
Selecteer AUDIOFUNCTIES en druk
op OK.
Druk op de toets MENU.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen,
tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel
en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
RDS
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar
de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te
ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land
dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
RADIO
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
303
03
1
1
1
1
2
2
3
3
3
3
2
2
AUDIO
Gebruik alleen CD's met een ronde vorm.
Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande
CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de
CD-speler.
Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de CD-speler;
deze zal de CD automatisch afspelen.
Als er in de CD-speler al een CD is
geplaatst die u wilt beluisteren, druk dan
herhaalde malen op de toets SOURCE
om de CD-functie te selecteren.
Houd een van de toetsen ingedrukt om
versneld vooruit of terug te spoelen.
Plaats een MP3-CD in de speler.
De CD-speler leest vervolgens de CD af tot alle nummers zijn
gevonden, hierdoor kan het enkele tot enkele tientallen seconden
duren voordat het afspelen begint.
De CD-speler kan CD's met maximaal 255 MP3-bestanden, verdeeld over
8 speellijsten, afspelen. Het is echter raadzaam het aantal speellijsten tot
twee te beperken om een lange laadtijd van de CD te voorkomen.
Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de mappenstructuur.
Alle bestanden worden op hetzelfde niveau weergegeven.
Als er al een CD in het apparaat zit die
u wilt beluisteren, druk dan herhaalde
malen op de toets SOURCE om de
CD-functie te selecteren.
Houd een van de toetsen ingedrukt
om snel vooruit of terug te spoelen.
CD
EEN CD AFSPELEN
MP3-CD
EEN MP3-CD AFSPELEN
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST REFRESH om de lijst met nummers van de CD
weer te geven.
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST REFRESH om de speellijsten van de MP3-
CD weer te geven.
304
03
1
1
2
2
3
3
Audio Layer 3) is
een standaard voor het comprimeren van geluid die de
ie de mogelijkheid
biedt enkele tientallen speellijsten op één CD te plaatse
laatsen.
Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW d
RW de standaard
ISO 9660 niveau 1,2 of bij voorkeur Joliet om deze te ku
e te kunnen
afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn
et zijn dat deze niet
goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standa
standaard voor het
branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid
elheid (maximaal
4x) in voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadza
aadzaam de
standaard Joliet te gebruiken.
De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extens
extensie
".mp3" en een samplingfrequentie van 22,05 kHz of 44,1
of 44,1 kHz af.
Geluidsbestanden met een andere extensie (.wma, .mp
a, .mp4, .m3u...)
kunnen niet worden afgespeeld.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters e
ters en verwijder
speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het a
t het afspelen of de
weergave te voorkomen.
CD MP3
INFORMATIE EN TIPS
AUDIO
Plaats de CD's één voor één in
een CD-wisselaar met meerdere
openingen.
Druk, bij een wisselaar met één
opening, op LOAD, kies het
nummer van de CD en plaats de CD
vervolgens of druk lang op LOAD en
plaats de CD's één voor één.
Druk herhaalde malen op de
toets SOURCE en selecteer CD-
WISSELAAR.
Druk op een van de toetsen van
het numerieke toetsenbord om de
desbetreffende CD te selecteren.
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de CD te selecteren.
Houd een van de toetsen ingedrukt
om het nummer versneld vooruit of
terug te spoelen.
EEN CD AFSPELEN
* Afhankelijk van uitvoering.
CD-WISSELAAR AUDIO / MP3 *
305
1
1
1
2
2
3
3
04
USB-BOX - PEUGEOT CONNECT USB
Het systeem stelt playlists samen (tijdelijk geheugen). De tijd die
hiervoor nodig is, hangt af van de capaciteit van de USB-uitrusting.
Gedurende deze tijd zijn andere bronnen beschikbaar.
De playlists worden iedere keer dat het contact wordt afgezet of een
USB-stick wordt aangesloten, geactualiseerd.
Bij een eerste aansluiting wordt een indeling in mappen als indeling
aangeboden. Bij een volgend gebruik wordt de laatstgekozen
mappenstructuur aangehouden.
Sluit de USB-stick direct of via een snoer aan op
de aansluiting. Als de autoradio is ingeschakeld,
wordt de USB-bron gedetecteerd zodra deze
wordt aangesloten. Het lezen begint automatisch
na een bepaalde tijd, afhankelijk van de capaciteit
van de USB-stick.
De herkende bestandsformaten zijn .mp3
(uitsluitend mpeg1 layer 3), .wma (uitsluitend
standaard 9, comprimeren met 128 kbit/s), .wav
en .ogg.
Uitsluitend playlists van het type m3u, .pls en .wpl
worden geaccepteerd.
Deze module bestaat uit een USB-poort en een
Jack-aansluiting * . De bestanden op het externe
apparaat, zoals een draagbare MP3-speler of een
USB-stick, worden overgebracht op uw Peugeot
Connect Sound. Via de luidsprekers van de auto
wordt de muziek weergegeven.
USB-stick (1.1, 1.2 en 2.0) of iPod ® van de vijfde
generatie of hoger:
- de USB-stick moet in FAT of FAT 32
geformateerd zijn (niet compatibel met
NTFS-formaat),
- het snoer van de iPod ® is noodzakelijk,
- navigatie door de bestanden is mogelijk via de
bediening op het stuurwiel,
- de iPod-software moet voor een optimale
verbinding regelmatig geüpdatet worden.
iPod ® 's van oudere generaties en spelers die
gebruik maken van het MTP-protocol * :
- afspelen uitsluitend via een Jack-Jack-snoer
(niet meegeleverd),
- navigatie door de bestanden is mogelijk via het
externe apparaat.
Een lijst met geschikte uitrustingen en compatible compressies is beschikbaar bij het
PEUGEOT-netwerk.
GEBRUIK VAN DE USB-BOX - PEUGEOT
CONNECT USB
AANSLUITEN VAN EEN USB-STICK
* Afhankelijk van de uitvoering.
306
3
3
4
4
1
1
5
5
2
2
USB-BOX - PEUGEOT CONNECT USB
GEBRUIK VAN DE USB-BOX - PEUGEOT
CONNECT USB
Druk LIST kort in voor de indeling die
u de vorige keer hebt gekozen.
Navigeer in de lijst met behulp van
de toetsen links/rechts en omhoog/
omlaag.
Bevestig de selectie door op OK te
drukken.
De beschikbare lijsten zijn Artiest, Genre en Playlist (zoals
weergegeven via de iPod ® ).
Selectie en Navigatie zijn hierboven beschreven in de stappen 1 t/m 5.
Sluit geen harde schijf of een niet-audio USB-apparaat aan op de
USB-poort, aangezien hierdoor uw installatie beschadigd kan raken.
AANSLUITEN VAN EEN iPOD ® -VIA DE USB-POORT
Druk op een van deze toetsen om
tijdens het lezen naar de vorige/
volgende track te gaan volgens de
weergegeven indeling.
Houd een van de toetsen ingedrukt
voor snel vooruit/achteruit
verplaatsen.
Druk op een van deze toetsen om te
gaan naar volgende/vorige Genre,
Map, Artiest of Playlist, afhankelijk
van de weergegeven indeling tijdens
het lezen.
Druk LIST lang in voor het weergeven van
de indelingen.
Kies per map / Artiest / Genre / Playlist,
druk op OK om de gekozen indeling te
bevestigen en vervolgens opnieuw op OK
om de keuze vast te leggen.
- per Map: alle mappen met audio-
bestanden worden in een algemeen
overzicht en alfabetisch geordend
weergegeven, zonder dat daarbij rekening
is gehouden met de mappenstructuur.
- per Artiest: alle artiestennamen
worden weergegeven in ID3 Tag en in
alfabetische volgorde.
- per Genre : alle genres worden
weergegeven in ID3 Tag.
- per Playlist : zoals weergegeven in de
playlist van de USB-stick of het USB-
apparaat aangesloten op de USB-poort.
OK
307
1
1
2
2
2
2
1
1
De weergave- en bedieningsfuncties verlopen via
de externe apparatuur zelf.
Stel eerst het volume van uw draagbare
apparatuur af.
Stel vervolgens het volume van de
autoradio af.
De AUX-aansluiting JACK of RCA dient om een extern apparaat
(mp3-speler…) aan te sluiten.
Sluit het externe apparaat
(mp3-speler...) met behulp van een
adapterkabel (niet meegeleverd)
op de JACK-aansluiting of op de
audioaansluitingen (wit en rood, type
RCA) aan.
Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE om AUX te selecteren.
AUX-INGANG GEBRUIKEN
JACK- OF RCA-AANSLUITING
(afhankelijk van de uitvoering van de auto)
VOLUMEREGELING EXTERNE
APPARATUUR
Sluit eenzelfde extern apparaat niet tegelijkertijd aan via de USB-
aansluiting en de JACK-aansluiting.
USB-BOX - PEUGEOT CONNECT USB
308
1
1
6
6
2
2
7
7
4
4
9
9
5
5
10
10
3
3
8
8

 
05
PEUGEOT CONNECT BLUETOOTH
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-systeem
van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit
dat deze handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt,
uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet
contact.
Druk op de toets MENU.
Er wordt een venster weergegeven met de tekst "Bezig met zoeken...".
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon.
Kies in het menu:
- Bluetooth-telefoon - Audio
- Bluetooth confi guratie
- Zoeken via Bluetooth
De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de SIM-kaart en de compatibiliteit van de
gebruikte Bluetooth-apparatuur.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider voor meer
informatie over de beschikbare functies. Een overzicht van de meest geschikte telefoons is verkrijgbaar
via het netwerk. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
BLUETOOTH-TELEFOON
DISPLAY C
Met het menu TELEFOON krijgt u onder andere toegang tot de volgende
functies: Adresboek * , Logboek gesprekken, Beheer van de koppelingen.
De eerste vier herkende telefoons worden in dit venster weergegeven.
Op het scherm wordt een toetsenbord
weergegeven: voer een code van minimaal
4 cijfers in.
Bevestig met OK.
Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het, een onbeperkt
aantal keren, nogmaals proberen.
Selecteer in de lijst de te koppelen telefoon. U kunt slechts één
telefoon per keer koppelen.
Op het scherm van de geselecteerde telefoon wordt
een bericht weergegeven: voer, om de koppeling
te accepteren, in de telefoon dezelfde code in en
bevestig vervolgens met OK.
Op het scherm verschijnt "Koppeling Naam_telefoon geslaagd".
De toegestane automatische verbinding wordt geactiveerd nadat de
telefoon is geconfi gureerd.
Het adresboek en het logboek gesprekken zijn na de synchronisatie
beschikbaar.
KOPPELEN VAN EEN TELEFOON
* Als uw telefoon volledig compatibel is.
U kunt ook via de telefoon de koppeling tot stand brengen.
309
05
1
1
2
2
1
1
2
2
3
3
2
2
1
1
EEN GESPREK ONTVANGEN
Een inkomend gesprek wordt aangegeven door een beltoon en het
verschijnen van een venster op het multifunctionele display.
Start de koppelingsprocedure tussen de telefoon en
de auto. Deze procedure kan gestart worden via het
telefoonmenu van de auto of via het toetsenbord
van de telefoon, zie hiervoor de eerder beschreven
stappen 1 t/m 10. Tijdens de koppeling moet de
auto stilstaan en het contact aanstaan.
Selecteer in het telefoonmenu de te koppelen telefoon.
Het audiosysteem wordt automatisch verbonden met de zojuist
gekoppelde telefoon.
Selecteer met behulp van de toetsen
de knop JA op het scherm en
bevestig met OK.
Druk op de toets OK op het stuurwiel om het
gesprek te accepteren.
Selecteer in het menu Bluetooth-telefoon - Audio, Beheer van het
telefoongesprek en vervolgens Bellen, Logboek gesprekken of
Adresboek.
Druk gedurende meer dan twee seconden op het
uiteinde van de hendel aan de stuurkolom om
toegang te krijgen tot uw adresboek.
Of
Gebruik, als de auto stilstaat, het toetsenbord van
uw telefoon om een nummer in te voeren.
BELLEN
STREAMING BLUETOOTH-AUDIO
(IN DE LOOP VAN HET JAAR BESCHIKBAAR)
Draadloze overdracht van muziekbestanden van de telefoon naar
het audiosysteem van de auto. De telefoon moet de desbetreffende
Bluetooth-profi elen (A2DP/AVRCP) kunnen ondersteunen.
* In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het
toetsenbord worden geactiveerd.
** Als de telefoon deze functie ondersteunt.
Activeer de bron Streaming door op
de toets SOURCE * te drukken. Via de
toetsen op het bedieningspaneel van de
radio en de bediening op het stuurwiel
kunt u op de gebruikelijke wijze de
muziekstukken aansturen ** . De
informatie over de muziekstukken kan
op het display worden weergegeven.
PEUGEOT CONNECT BLUETOOTH
310
06
STUURKOLOMSCHAKELAARS
RADIO: selecteren van de volgende
voorkeuzezender.
CD-WISSELAAR: selecteren van de volgende CD.
USB : selecteren van het genre / artiest /
volgende index van de lijst.
Selecteren van het volgende item van een menu.
RADIO: selecteren van de vorige
voorkeuzezender.
CD-WISSELAAR: selecteren van de vorige CD.
USB : selecteren van het genre / artiest /
vorige index van de lijst.
Selecteren van het vorige item van een menu.
RADIO: automatisch zoeken naar zenders in
oplopende volgorde
CD/CD-WISSELAAR/MP3/USB: selecteren van
het volgende nummer
CD/CD-WISSELAAR/USB: continu indrukken:
versneld vooruitspoelen.
Selecteren van het vorige item.
RADIO: automatisch zoeken naar zenders in
afl opende volgorde.
CD/CD-WISSELAAR/MP3/USB: selecteren van
het vorige nummer.
CD/CD-WISSELAAR/USB: continu indrukken:
versneld terugspoelen.
Selecteren van het volgende item.
Volume verhogen.
Volume verlagen.
Geluid onderbreken:
gelijktijdig indrukken van
de volumetoetsen.
Druk op een van de
twee volumetoetsen om
terug te keren naar het
oorspronkelijke volume.
- Wijzigen van de geluidsbron.
- Bevestigen van een selectie.
- Telefoon opnemen/ophangen.
- Langer dan 2 seconden
indrukken: toegang tot het
telefoonmenu.
311
1
2
2
3
3
4
4
5
5
6
6
7
7
8
8
07
CONFIGURATIE
Druk op de toets MENU.
Selecteer met de pijltoetsen de functie
PERSOONLIJKE INSTELLING -
CONFIGURATIE. Druk op de toets om
de selectie te bevestigen.
Druk op de toets om de selectie te
bevestigen.
Selecteer met de pijltoetsen de functie
CONFIGURATIE BEELDSCHERM.
Druk op de toets om de selectie te
bevestigen.
Druk op de toets om de selectie te
bevestigen.
Selecteer met de pijltoetsen de
functie DATUM EN TIJD INSTELLEN.
Stel de parameters één voor één in
door deze te bevestigen met de toets
OK. Selecteer vervolgens de knop
OK op het scherm om de instellingen
te bevestigen.
DATUM EN TIJD INSTELLEN
DISPLAY C
312
1
2
2
2
2
1
2
2
1
2
3
3
1
2
2
2
2
2
2
1
2
2
2
2
2
2
2
2
1
2
2
1
2
3
2
3
08
1
1
1
1
1
1
1
1
RADIO-CD
INST. WEERG
JAAR
MAAND
DAG
UUR
MINUTEN
CYCLUS 12U/24U
MENUSTRUCTUREN DISPLAYS
BASISFUNCTIE
* De parameters variëren afhankelijk van de auto.
KEUZE A
Keuze A1
Keuze A2
KEUZE B....
TALEN
FRANCAIS
ITALIANO
NEDERLANDS
PORTUGUES
PORTUGUES-BRASIL
DEUTSCH
ENGLISH
ESPANOL
Wanneer u op de toets OK drukt, komt u in
de verkorte menu's terecht, afhankelijk van
de weergave op het scherm:
monochroom A
monochroom display C
RADIO
aanzetten/uitzetten RDS
aanzetten/uitzetten modus REG
aanzetten/uitzetten radiotext
RANDOM PLAY
RDS VOLGEN
MODE REG
CD HERHALEN
CONFIG AUTO *
RW ACHTER AAN
FOLLOW-ME-HOME
OPTIES
DIAGNOSE
raadplegen
beëindigen
EENHEDEN
TEMPERATUUR: °CELSIUS/°FAHRENHEIT
BRANDSTOFVERBRUIK: KM/L - L/100 - MPG
CD/MP3-CD/CD-WISSELAAR
aanzetten/uitzetten Intro
aanzetten/uitzetten herhalen tracks (gehele CD voor
CD-speler/-wisselaar, gehele map in kwestie voor
MP3-CD-speler/-wisselaar)
aanzetten/uitzetten random play (gehele CD voor
CD-speler/-wisselaar, gehele map in kwestie voor
MP3-CD-speler, alle mappen van de CD in kwestie voor de
MP3-CD-wisselaar)
USB
aanzetten/uitzetten herhalen van tracks
(van map/artiest/genre/actuele playlist)
aanzetten/uitzetten random play
(van map/artiest/genre/actuele playlist)
312
1
2
2
2
2
1
2
2
1
2
3
3
1
2
2
2
2
2
2
1
2
2
2
2
2
2
2
2
1
2
2
1
2
3
2
3
08
1
1
1
1
1
1
1
1
RADIO-CD
INST. WEERG
JAAR
MAAND
DAG
UUR
MINUTEN
CYCLUS 12U/24U
MENUSTRUCTUREN DISPLAYS
BASISFUNCTIE
* De parameters variëren afhankelijk van de auto.
KEUZE A
Keuze A1
Keuze A2
KEUZE B....
TALEN
FRANCAIS
ITALIANO
NEDERLANDS
PORTUGUES
PORTUGUES-BRASIL
DEUTSCH
ENGLISH
ESPANOL
Wanneer u op de toets OK drukt, komt u in
de verkorte menu's terecht, afhankelijk van
de weergave op het scherm:
monochroom A
monochroom display C
RADIO
aanzetten/uitzetten RDS
aanzetten/uitzetten modus REG
aanzetten/uitzetten radiotext
RANDOM PLAY
RDS VOLGEN
MODE REG
CD HERHALEN
CONFIG AUTO *
RW ACHTER AAN
FOLLOW-ME-HOME
OPTIES
DIAGNOSE
raadplegen
beëindigen
EENHEDEN
TEMPERATUUR: °CELSIUS/°FAHRENHEIT
BRANDSTOFVERBRUIK: KM/L - L/100 - MPG
CD/MP3-CD/CD-WISSELAAR
aanzetten/uitzetten Intro
aanzetten/uitzetten herhalen tracks (gehele CD voor
CD-speler/-wisselaar, gehele map in kwestie voor
MP3-CD-speler/-wisselaar)
aanzetten/uitzetten random play (gehele CD voor
CD-speler/-wisselaar, gehele map in kwestie voor
MP3-CD-speler, alle mappen van de CD in kwestie voor de
MP3-CD-wisselaar)
USB
aanzetten/uitzetten herhalen van tracks
(van map/artiest/genre/actuele playlist)
aanzetten/uitzetten random play
(van map/artiest/genre/actuele playlist)
313
1
1
2
3
4
3
4
3
4
2
3
4
3
4
2
3
4
2
4
4
3
3
4
4
1
2
2
08
3
4
4
1
2
3
3
3
4
4
4
2
3
4
2
3
3
AUDIOFUNCTIES
VOORKEUZE FM
RDS-functie
inschakelen/uitschakelen
REG-functie
inschakelen/uitschakelen
weergave radiotext (RDTXT)
inschakelen/uitschakelen
AFSPEELMOGELIJKHEDEN
RPT-functie (CD herhalen)
inschakelen/uitschakelen
RDM-functie (random)
inschakelen/uitschakelen
LOGBOEK WAARSCHUWINGEN
PERSOONLIJKE INSTELLING - CONFIGURATIE
PARAMETERS VAN DE AUTO DEFINIËREN *
CONFIGURATIE BEELDSCHERM
regeling weergave
normale weergave
omgekeerde weergave
regeling helderheid (- +)
datum en tijd instellen
dag/maand/jaar instellen
uren/minuten instellen
keuze cyclus 12u/24u
keuze van eenheden
l/100 km - mpg - km/l
°Celsius / °Fahrenheit
* De parameters variëren afhankelijk van de auto.
TAALKEUZE
BLUETOOTH-TELEFOON
BEHEER VAN EEN GESPREK
Huidige gesprek beëindigen
Inschakelen mutefunctie
CONFIGURATIE BLUETOOTH
Toestel aansluiten/afkoppelen
Telefoonfunctie
Streaming audio functie
Raadplegen gekoppelde toestellen
Verwijderen gekoppeld toestel
Zoeken via Bluetooth
BELLEN
Logboek van oproepen
Index
MENUSTRUCTUREN
DISPLAYS
DIAGNOSE AUTO
Door de toets MENU in te drukken wordt het
volgende weergegeven:
monochroom display C
monochroom display C
314
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen,
hoge tonen, geluidssfeer, loudness) zijn afgestemd
op de verschillende geluidsbronnen. Het is
raadzaam de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen,
balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te
zetten, de geluidssfeer "Geen" te selecteren en de
functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de
CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief"
te zetten als de radio is geselecteerd.
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere
geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
- Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler
is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden
gelezen als deze te veel is beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand:
raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio.
- De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is
onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen,
bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de
autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio
wordt herkend.
Op het display wordt
de melding "Storing
USB-randapparatuur"
weergegeven.
Laad de batterij van de randapparatuur op.
De Bluetooth-verbinding wordt onderbroken.
De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag.
De USB-stick wordt niet herkend.
De stick is misschien defect.
Formateer de stick opnieuw.
VRAAG
OPLOSSING
ANTWOORD
VEELGESTELDE VRAGEN
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidssfeer) zijn niet op de
CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen
op 0, zonder een geluidssfeer te selecteren.
315
De functie TA
(verkeersinformatie) is
ingeschakeld, maar ik krijg geen
verkeersinformatie te horen.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie
uitzendt.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale
netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
VRAAG
OPLOSSING
ANTWOORD
De ontvangstkwaliteit
van de beluisterde
radiozender neemt
geleidelijk af of de
voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation
of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt
storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat
of ondergrondse parkeergarage).
Activeer de functie RDS om het systeem te laten
controleren of er een sterkere zender in het
gebied aanwezig is.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
Het geluid van de radio
valt 1 tot 2 seconden
weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een
eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel
zich te vaak en steeds op hetzelfde traject
voordoet.
Na het afzetten van de
motor wordt de radio
na enkele minuten
automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand
van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio
is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik
(AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin
de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De melding "het
audiosysteem is
oververhit" verschijnt op
het display.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om
het systeem te laten afkoelen.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge
omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische
beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler uitschakelt.
Aanvulling op het instructieboekje
STABILITEITSCONTROLESYSTEMEN
Antispinregeling
(ASR) en elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
Opnieuw inschakelen
131
Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel en het
lampje van de knop branden,
zijn de systemen ASR en ESP
uitgeschakeld.
Door deze handeling worden even-
eens de noodremassistentie en de
automatische ontsteking van de alarm-
knipperlichten uitgeschakeld .
Uitschakelen
Druk op de knop "ESP OFF" die zich
in het midden van het dashboard
bevindt.
In dit document worden de bijzonder-
heden met betrekking tot het gebruik
van uw 308 GTi behandeld.
Raadpleeg het instructieboekje voor
alle overige beschrijvingen en ken-
merken, evenals het onderhouds-
boekje voor het uitvoeren van de
onderhoudscontroles van de benzi-
nemotor.
WELKOM
Deze systemen worden automatisch
opnieuw ingeschakeld nadat het con-
tact is afgezet.
U kunt ook de knop "ESP OFF"
weer indrukken om de systemen
handmatig opnieuw in te schakelen.
12
!
TECHNISCHE GEGEVENS
MOTOR EN VERSNELLINGSBAK
UITVOERING :
Type variant uitvoering : 4C...
5FU-8
BENZINEMOTOR
1,6 liter THP 16V
200 pk
Cilinderinhoud (cm
3
) 1 598
Boring x slag (mm) 77 x 85,8
Max. vermogen: ECE-norm (kW) 147
Toerental bij max. vermogen (t/min) 5 500
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 275
Toerental bij max. koppel (t/min) 1 700
Brandstof Loodvrij
Katalysator Ja
VERSNELLINGSBAK
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
INHOUD CARTER (in liter)
Motor (met vervangen fi lter) 4,25
Versnellingsbak - differentieel 1,9
GEWICHTEN (in kg)
Benzinemotor
1,6 liter THP 16V
200 pk
Versnellingsbak Handgeschakeld
Type variant uitvoering : 4C... 5FU-8
- Ledig gewicht 1 399
- Gewicht rijklaar 1 474
- Nuttig laadvermogen 451
- Maximum technisch toegestane
massa totaal
1 850
- Maximum toegestaan
treingewicht
helling max. 12%
1 850
TREKKEN VAN EEN AANHANGER...
NE. 10308.A070
197
Uw auto kan niet worden uitgerust met een trekhaak.
Door de uitvoering van het sportuitlaatsysteem is mon-
tage ervan niet mogelijk.
286


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Peugeot 308 SW - 2009 at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Peugeot 308 SW - 2009 in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 25,38 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

Others manual(s) of Peugeot 308 SW - 2009

Peugeot 308 SW - 2009 User Manual - English - 329 pages

Peugeot 308 SW - 2009 User Manual - German - 313 pages


The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info