NEDERLANDS - 11
L. Periodiek onderhoud
SLIJPEN VAN DE KETTING EN CONTROLE VAN DE
ZAAGDIEPTE
ATTENTIE! Als de ketting niet correct geslepen
is, neemt het risico op terugslag toe. De vol-
gende aanwijzingen hebben uitsluitend betrek-
king op de aanbevolen ketting. Slijp de ketting
bij afgezette motor.
L1 Algemene informatie over het slijpen van de ketting.
De ketting moet altijd goed geslepen zijn. Als de ketting niet
goed zaagt zonder het blad tegen het hout te hoeven drukken
en zeer fijn zaagsel produceert, is dit een teken dat hij niet
goed geslepen is. Als tijdens het zagen geen zaagsel wordt
geproduceerd, heeft de ketting volledig zijn scherpte verloren
en wordt het hout slechts verpoederd tijdens het zagen.
Als de ketting scherp is, zaagt hij vanzelf door het hout en
produceert hij grote en lange spanen.
1. Het zaaggedeelte van de ketting bestaat uit een ZAAG-
SCHAKEL, met een TAND (A) en een PUNT VOOR DE
ZAAGDIEPTE (B). Het niveauverschil tussen beide bepa-
lt de zaagdiepte.
L2 Slijpen van de tanden
ATTENTIE! De volgende afwijkingen verhogen
in bijzondere mate de neiging tot terugslag:
•
OVERMATIGE SLIJPHOEK
•
ONVOLDOENDE SLIJPHOEK
•
ONVOLDOENDE DIAMETER VAN DE VIJL
Om een goed geslepen ketting te verkrijgen, zijn een VIJL-
GELEIDER en een RONDE VIJL nodig. De diameter van de
vijl moet 3/16” /4,8mm bedragen.
Plaats de ketting op het blad en span hem met de ketting-
spanner. Controleer of de ketting voldoende gespannen is en
met de veiligheidsrem geblokkeerd is. Dit verhindert dat de
ketting zich zijdelings beweegt, wat het slijpen moeizamer
maakt.
1. Slijp de zaagtand altijd van binnen naar buiten, en vermin-
der de druk op de vijl tijdens de terugkerende beweging.
Deze handelingen worden vereenvoudigd door een vijlge-
leider te gebruiken.
Tijdens het slijpen moet de vijl zodanig geplaatst zijn dat de
volgende drie hoeken van de snijrand worden verkregen:
“A” bovenste hoek 30° - 35°
“B” buitenste zijhoek 85° - 90°
“C” binnenste zijhoek 60°
2. De vijl moet haaks op het blad geplaatst zijn en werken.
3. Om meer precieze zijhoeken te verkrijgen, wordt geadvi-
seerd om de vijl zodanig te plaatsen dat hij verticaal circa
0,5 mm boven de bovenste snijrand uitsteekt.
Slijp eerste alle tanden aan één kant, draai vervolgens de
motorzaag om en herhaal aan de andere kant.
Om een gelijkmatig zaagoppervlak in het hout te verkrijgen,
moeten alle tanden over dezelfde lengte geslepen zijn.
4. BEGRENZER VAN DE ZAAGDIEPTE
Met het slijpen van de tanden vermindert de zaagdiepte.
Controleer de hoogte van de dieptebegrenzers na verschil-
lende slijpbeurten van de ketting.
De exacte hoogte moet zich op 0,025”/0,65 mm onder de
bovenste snijrand bevinden.
Controleer de hoogte met behulp van het kaliber en vijl het
uitstekende gedeelte.
Rond vervolgens het voorste gedeelte van de begrenzer (D)
af.
L3 DAGELIJKS ONDERHOUD
ATTENTIE! Zet de motor af alvorens onder-
houdswerkzaamheden te verrichten.
Luchtfilter Reinig het luchtfilter minstens eens per dag of
vaker in kritieke omgevingen. Het filter verwijderen zoals in
tegen de terugslagbescherming te stoten zonder de greep
op de handgrepen te verliezen. De ketting moet onmiddel-
lijk geblokkeerd worden.( Geef geen gas meer om breuk
van de rem te voorkomen)
I2. Gashendelblokkering
1. Controleer of de gashendel in de stationaire stand is ver-
grendeld wanneer de aanslag zich in de ruststand bevindt.
2. Druk op de gashendelblokkering en controleer of deze in
de ruststand terugkeert zodra hij wordt losgelaten.
3. Controleer of de gashendel en de gashendelblokkering
zich vrij bewegen en of de terugstelveren correct werken.
4. Start de motorzaag en geef volgas. Laat de gashendel los
en controleer of de ketting, eenmaal gestopt, niet meer
beweegt. Als de ketting zich beweegt moet de afstelling
van het stationaire toerental gecontroleerd worden (Zie
“Afstelling van de carburateur”).
I3. Kettingvangbout
Controleer of de kettingvangbout intact is en goed in het
lichaam van de motorzaag gemonteerd is.
I4. Achterste bescherming van de rechterhand
Controleer of de bescherming van de rechterhand intact is en
geen duidelijke defecten vertoont, zoals materiaalbeschadi-
gingen.
I5 .Trillingdempsysteem
Controleer regematig of de trillingdempers niet vervormd of
beschadigd zijn.
Controleer of ze tussen het motorgedeelte en de handgrepen
verankerd zijn.
I6. Stopschakelaar
Start de motorzaag en controleer of de motor afslaat door de
schakelaar in de stoppositie te brengen.