795336
145
Zoom out
Zoom in
Previous page
1/183
Next page
OPEL ZAFIRA
Infotainment System
Touch & Connect ........................... 5
CD 40 USB .................................. 93
CD 30 / CD 30 MP3 ................... 133
Mobiele telefoonportaal ............. 163
Inhoud
Inleiding ......................................... 6
Radio ........................................... 22
Cd-speler ..................................... 27
AUX-ingang ................................. 32
USB-poort .................................... 33
Streaming audio via Bluetooth ..... 36
Navigatie ...................................... 38
Telefoon ....................................... 77
Trefwoordenlijst ........................... 90
Touch & Connect
6 Inleiding
Inleiding
Algemene aanwijzingen ................. 6
Antidiefstalfunctie ........................... 7
Overzicht bedieningselementen .... 9
Bediening ..................................... 12
Algemene aanwijzingen
Het infotainmentsysteem biedt u eer‐
steklas infotainment voor in uw auto.
De radio heeft zes zendergeheugens
voor het golfbereik AM en twaalf zen‐
dergeheugens voor het golfbereik
FM.
De geïntegreerde cd-speler onder‐
houdt u met audio- en MP3/WMA-
CD’s.
U kunt externe gegevensopslagappa‐
raten als andere audiobronnen op het
infotainmentsysteem aansluiten,
bijv. iPod, mp3-speler, USB-stick of
een draagbare cd-speler; via een ka‐
bel of via Bluetooth.
Het navigatiesysteem met dynami‐
sche routeplanning brengt u veilig
naar uw bestemming en kan, desge‐
wenst, files of andere knelpunten om‐
zeilen.
Ook is het infotainmentsysteem uit‐
gevoerd met een telefoonportaal
waarmee u uw mobiele telefoon com‐
fortabel in de auto kunt gebruiken.
Eventueel kunt u het Infotainmentsys‐
teem met de knoppen op het stuur‐
wiel bedienen.
Door het goed doordachte design van
de bedieningselementen, het aan‐
raakscherm en de heldere displays
kunt u het systeem gemakkelijk en in‐
tuïtief bedienen.
Let op
Deze handleiding beschrijft alle voor
de diverse Infotainmentsystemen
beschikbare opties en functies. Be‐
paalde beschrijvingen, zoals die
voor display- en menufuncties, gel‐
den vanwege de modelvariant,
landspecifieke uitvoeringen, speci‐
ale uitrusting en toebehoren wellicht
niet voor uw auto.
Belangrijke informatie over de
bediening en de
verkeersveiligheid
9Waarschuwing
Het infotainment-systeem moet
worden gebruikt zodat er te allen
tijde veilig met de auto kan worden
Inleiding 7
gereden. Zet bij twijfel uw auto aan
de kant en bedien het infotain‐
ment-systeem terwijl u stilstaat.
9Waarschuwing
Het gebruik van het navigatiesys‐
teem vrijwaart de bestuurder niet
van zijn verantwoordelijkheid cor‐
rect en oplettend aan het verkeer
deel te nemen. De overeenkom‐
stige verkeersregels moeten zon‐
der uitzondering in acht worden
genomen.
Voer alleen iets in (bijv. een adres)
terwijl de auto stilstaat.
Wanneer de routebegeleiding te‐
gen de verkeersregels ingaat,
moet u altijd de verkeersregels
volgen.
9Waarschuwing
In sommige gebieden zijn eenrich‐
tingsstraten en andere wegen en
inritten (bijv. voetgangerszones)
waar u niet mag inrijden niet op de
kaart aangegeven. In dergelijke
gebieden geeft het infotainment-
systeem een waarschuwing die
geaccepteerd moet worden. Hier
moet u in het bijzonder letten op
eenrichtingsstraten, wegen en in‐
ritten waar u niet mag inrijden.
Radio-ontvangst
Tijdens de radio-ontvangst kunnen
gesis, geruis, signaalvervorming of
signaaluitval optreden door:
wijzigingen in de afstand tot de zen‐
der,
ontvangst van meerdere signalen
tegelijk door reflecties,
obstakels.
Antidiefstalfunctie
Het infotainmentsysteem is gewoon‐
lijk ontgrendeld en toegankelijk. Bij
een poging om het infotainmentsys‐
teem met geweld uit te bouwen treedt
de antidiefstalfunctie in werking en
vergrendelt deze het systeem. In dat
geval moet u het infotainmentsys‐
teem via een viercijferige pincode
ontgrendelen.
Let op
De viercijferige pincode staat ver‐
meld op de Car Pass die bij de
boorddocumentatie meegeleverd is.
Infotainmentsysteem
ontgrendelen
Bij het onderbreken van de voeding
van het infotainmentsysteem, bijv.
losgekoppelde voertuigaccu, wordt
het systeem vergrendeld.
Bij het herstellen van de voeding en
het inschakelen van het infotainment‐
systeem verschijnt er op het display
een melding dat het systeem vergren‐
deld is.
8 Inleiding
Voer uw viercijferige pincode in om
het infotainmentsysteem te ontgren‐
delen:
Let op
Gedetailleerde beschrijving van me‐
nubediening via aanraakscherm of
multifunctionele knop 3 12.
1. Selecteer de knop OK op het
scherm.
Er verschijnt een toetsenblok voor
het invoeren van de pincode.
2. Voer de cijfers van uw pincode in.
Eventueel kunt u reeds inge‐
voerde cijfers met de knop
Wissen op het scherm wissen.
3. Na het invoeren van alle cijfers
selecteert u de knop OK op het
scherm om de ingevoerde gege‐
vens te bevestigen.
Gedurende enkele seconden ver‐
schijnt er een melding met be‐
langrijke informatie over het vei‐
lige gebruik van het infotainment‐
systeem.
Het infotainmentsysteem wordt
ontgrendeld en is weer gereed
voor gebruik.
Let op
Als de ingevoerde pincode onjuist is,
verschijnt de desbetreffende mel‐
ding. Het infotainmentsysteem blijft
vergrendeld. U hebt nog twee pogin‐
gen om de juiste pincode in te voe‐
ren.
Als u drie keer een onjuiste pincode
invoert, wordt het infotainmentsys‐
teem gedurende een uur vergren‐
deld. U moet een uur wachten, voor‐
dat u alsnog de juiste code kunt in‐
voeren. Laat het infotainmentsys‐
teem hierbij ingeschakeld.
Inleiding 9
Overzicht bedieningselementen
Touch & Connect
10 Inleiding
1l......................................... 23
Radio: omlaag scrollen in
zendergeheugen ................... 23
Cd/mp3: kort indrukken:
track achteruit overslaan;
lang indrukken: snel
terugspoelen ......................... 28
2W......................................... 12
Modus Dag / Nacht / Auto:
indrukken: omschakelen
tussen modi ........................... 12
Helderheid: indrukken:
instelling activeren; aan
combiknop draaien:
bijstellen ................................ 12
3m......................................... 23
Radio: omhoog scrollen in
zendergeheugen ................... 23
Cd/mp3: kort indrukken:
track vooruit overslaan;
lang indrukken: snel
vooruitspoelen ...................... 28
4Cd-sleuf ................................. 28
5MAP ...................................... 39
Kaart weergeven ................... 39
6R.......................................... 28
Cd uitwerpen ......................... 28
7NAV ....................................... 39
Navigatiemenu ...................... 39
8TRAF ..................................... 67
Menu Verkeersinformatie ...... 67
9SETUP .................................. 12
Menu Instellingen .................. 12
10 Multifunctionele knop ............ 12
Draaien: schermtoetsen of
menuopties markeren;
numerieke waarden
instellen ................................ 12
Drukken: de gemarkeerde
schermtoets of menuoptie
selecteren/activeren; de
ingestelde waarde
bevestigen; naar een
andere optie van de
instellingen gaan ................... 12
11 /.......................................... 12
Menu: een niveau terug ........ 12
12 Radiozendertoetsen 1...6 ..... 23
Lang indrukken: zender
opslaan ................................. 23
Kort indrukken: zender
selecteren ............................. 23
13 I.......................................... 81
Menu Telefoon ...................... 81
14 m-knop .................................. 12
Indrukken: infotainment‐
systeem in-/uitschakelen ....... 12
Draaien: volume
aanpassen ............................ 12
15 MEDIA ................................... 12
Andere audiobron (radio,
cd, aux, enz.) ........................ 12
16 FM-AM .................................. 22
Radio inschakelen of van
frequentiebereik wisselen ..... 22
Inleiding 11
Audioknoppen op stuurwiel
1Draaischijf: tijd handmatig
instellen (zie handleiding
Instructieboekje) ...................... 9
2q-toets ................................. 12
Andere audiobron (radio,
cd, aux, enz.) ........................ 12
3p-toets ................................ 81
Telefoon aangesloten,
geen gesprek actief: 1
keer indrukken: menu
Telefoon opvragen;
nogmaals indrukken:
opnieuw kiezen (indien
nummer voor opnieuw
kiezen beschikbaar) .............. 81
Kort indrukken:
inkomende afroep
aannemen; lang
indrukken: inkomende
oproep afwijzen ..................... 81
4d-toets ................................... 23
Radio: omhoog scrollen in
zendergeheugen ................... 23
Cd/mp3: track vooruit
overslaan .............................. 28
5c-toets ................................... 23
Radio: omlaag scrollen in
zendergeheugen ................... 23
Cd/mp3: track achteruit
overslaan .............................. 28
6o Draaischijf .................... 12
Draaien: volume
aanpassen ............................ 12
12 Inleiding
Bediening
Bedieningselementen
Het Infotainmentsysteem wordt be‐
diend met behulp van functietoetsen,
multifunctieknoppen, een aanraak‐
scherm en op het display weergege‐
ven menu's.
Invoer kan naar keuze plaatsvinden
via:
de centrale bedieningseenheid op
het instrumentenpaneel 3 9
bedieningsknoppen op het stuur
3 9
Het Infotainmentsysteem in- of
uitschakelen
Druk de X-knop kort in. Na het in‐
schakelen is de laatst geselecteerde
infotainmentbron actief.
Automatisch uitschakelen
Wanneer u het infotainmentsysteem,
terwijl het contact uitstaat, met behulp
van de X-knop hebt ingeschakeld,
dan wordt het 1 uur na de laatste in‐
voer automatisch weer uitgescha‐
keld.
Volume instellen
Draai aan de X-knop. De actuele in‐
stelling verschijnt op het display.
Wanneer het infotainmentsysteem in‐
geschakeld is, wordt het laatst gese‐
lecteerde volume ingesteld.
Na het geheel uitschakelen van het
volume (op nul gezet) verschijnt het
symbool \ op de bovenste regel van
alle hoofdmenu's.
Voor snelheid gecompenseerd
volume
Na het activeren van het voor snel‐
heid gecompenseerd volume, zie
"Volume-instellingen" onderstaand,
wordt het volume automatisch zoda‐
nig aangepast dat u geen geluid van
het wegdek of van de rijwind hoort.
Volume van verkeersberichten (TA)
aanpassen
Tijdens een bericht kunt u met de
knop X het volume van verkeersbe‐
richten aanpassen. Na het afronden
of annuleren van het bericht gaat het
volume weer automatisch terug naar
de oorspronkelijke stand.
Nadere details over de TA-functie
3 22 en 3 25.
Volume van gesproken opdrachten
(navigatie) aanpassen
U kunt het volume van gesproken op‐
drachten tijdens een opdracht met de
knop X of via het menu navigatie-in‐
stellingen aanpassen, zie "Volume-
instellingen" onderstaand.
Het aangepaste niveau wordt opge‐
slagen door het infotainmentsysteem
en wordt automatisch gebruikt voor
alle verdere gesproken opdrachten
totdat de instelling weer wordt gewij‐
zigd.
Volume van aux-ingangsbronnen
aanpassen
Het relatieve volumeniveau van ex‐
terne audiobronnen, bijv. een draag‐
bare cd-speler, kan worden aange‐
past via het menu audio-instellingen,
zie "Volume-instellingen" onder‐
staand.
Inleiding 13
Volume van telefoonaudio
aanpassen
Tijdens een telefoongesprek bericht
kunt u met de knop X het volume van
telefoonaudio aanpassen.
Het aangepaste niveau wordt opge‐
slagen door het infotainmentsysteem
en wordt automatisch gebruikt voor
alle verdere telefoongesprekken tot‐
dat de instelling weer wordt gewijzigd.
Let op
Bij het aanpassen van het volume
van telefoonaudio wordt meteen het
volume van de beltoon aangepast.
Bedieningsstanden
Radio
Druk op de FM-AM-toets om het
menu AM, FM1 of FM2 op te vragen
of om tussen deze menu's over te
schakelen.
Gedetailleerde beschrijving van de
radiofuncties 3 22.
Audiospelers
Druk op de MEDIA-toets om het
menu CD, CD MP3, iPod, USB, AUX
of BLUETOOTH-AUDIO (waar be‐
schikbaar) op te vragen of om tussen
deze menu's over te schakelen.
Gedetailleerde beschrijving van:
CD-spelerfuncties 3 28
AUX-ingangsfuncties 3 32
USB-poortfuncties 3 33
Bluetooth-muziekfuncties 3 36
Navigatie
Druk op de NAV-toets om het
NAVIGATIE-menu op te roepen.
Druk op de MAP-toets voor een we‐
genkaart met de huidige positie van
de auto.
Gedetailleerde beschrijving van de
navigatiefuncties 3 38.
Telefoon
Druk op de I-toets om het
TELEFOON-menu op te roepen.
Gedetailleerde beschrijving van de
functies van het telefoonportaal
3 77.
Bedieningsorganen voor de
menu's
Aanraakscherm
Het display van het infotainmentsys‐
teem heeft een aanraakgevoelig op‐
pervlak voor rechtstreekse interactie
met de getoonde menubedieningsor‐
ganen.
Zo kunt u een knop op het scherm ac‐
tiveren door met een vinger erop te
tikken of een schuifelement op het
scherm met een vinger verschuiven.
Voorzichtig
Gebruik geen puntige of harde
voorwerpen zoals balpens, potlo‐
den of iets soortgelijks voor het
aanraakscherm.
Multifunctionele knop
Als het aanraakscherm niet wordt ge‐
bruikt voor menunavigatie is de mul‐
tifunctionele knop het centrale bedie‐
ningselement voor de menu's.
14 Inleiding
Draaien:
knop op het scherm of menuoptie
selecteren
instelwaarde wijzigen
Indrukken:
geselecteerde knop op het scherm
of menuoptie activeren
gewijzigde instelwaarde bevesti‐
gen
naar een andere insteloptie over‐
schakelen
/ (terug)-toets
Druk op de /-toets om vanuit een
submenu weer naar het naasthogere
menuniveau te gaan.
Als er momenteel een hoofdmenu ac‐
tief is, bijv. het menu FM1 of CD, kunt
u met de /-toets de kaart met de
huidige positie van de auto opvragen.
Voorbeelden van de
menubediening
Knop op het scherm of menuoptie
selecteren
Met aanraakscherm:
Tik op een knop op het scherm of
menuoptie.
De betreffende systeemfunctie wordt
geactiveerd of er verschijnt een mel‐
ding of een submenu met verdere op‐
ties.
Met multifunctionele knop:
1. Draai de multifunctionele knop
rechts- of linksom om een knop op
het scherm of een menuoptie te
selecteren.
De momenteel geselecteerde
knop op het scherm of menuoptie
wordt gemarkeerd.
2. Druk op de multifunctionele knop
om de geselecteerde knop op het
scherm of menuoptie te activeren.
De betreffende systeemfunctie
wordt geactiveerd of er verschijnt
een melding of een submenu met
verdere opties.
Let op
In de hoofdmenu's voor audio en te‐
lefoon, zie onderstaand voorbeeld,
kunnen de schermknoppen onder‐
aan de menu's alleen worden gese‐
lecteerd/geactiveerd via het aan‐
raakscherm, niet via de multifuncti‐
onele knop.
Inleiding 15
Voorbeeld FM-radiomenu: knoppen
TA, FM-lijst en Handm. kunnen alleen
via het aanraakscherm worden gese‐
lecteerd/geactiveerd.
Let op
In de volgende hoofdstukken wor‐
den de stappen voor het selecteren
en activeren van een knop op het
scherm of een menuoptie via aan‐
raakscherm of multifunctionele knop
simpelweg beschreven als "...selec‐
teer de...knop op het scherm" of
"...selecteer de...menuoptie...".
Meldingen
Voorafgaand aan het uitvoeren van
een systeemfunctie wordt u vaak via
een melding gevraagd of de systeem‐
functie daadwerkelijk moet worden
uitgevoerd of hoe die systeemfunctie
moet worden uitgevoerd.
Selecteren en activeren van een knop
in een melding op het scherm werkt
precies zoals beschreven voor knop‐
pen in een menu op het scherm.
Druk op de /-toets als u zo'n mel‐
ding wilt onderdrukken zonder een
systeemfunctie te activeren.
Door een lange lijst met menuopties
bladeren
Als er meer menuopties zijn dan het
scherm kan bevatten, verschijnt er
een schuifbalk.
Met aanraakscherm:
Tik op het scherm op de knop ∧ of
∨ van de schuifbalk,
of
verplaats de schuif van de schuif‐
balk met uw vinger omhoog of om‐
laag
om door de lijst met menuopties te
bladeren.
16 Inleiding
Met multifunctionele knop:
Draai de multifunctionele knop
rechts- of linksom om door de lijst met
menuopties te bladeren.
Een instelling aanpassen
De verschillende typen instellingen in
de diverse instellingenmenu's wor‐
den onderstaand getoond en be‐
schreven.
Voorbeeld: Audio-instellingen
Met aanraakscherm:
Tik op één van de knoppen op het
scherm, bijv. - of + naast een instelling
om deze aan te passen.
Met multifunctionele knop:
1. Draai de multifunctionele knop
rechts- of linksom om een menu‐
optie te selecteren.
2. Druk op de multifunctionele knop
om de geselecteerde menuoptie
te activeren.
Het label van de menuoptie wordt
rood gemarkeerd.
3. Draai de multifunctionele knop
rechts- of linksom om de instelling
aan te passen.
4. Druk op de multifunctionele knop
om de aangepaste instelling te
bevestigen.
Het label van de menuoptie is niet
meer rood gemarkeerd.
Let op
In de volgende hoofdstukken wor‐
den de stappen voor het instellen via
aanraakscherm of multifunctionele
knop simpelweg beschreven als
"...zet...op...".
Voorbeeld: Instellingen Weg
vermijden
Met aanraakscherm:
Tik op de knop op het scherm - of +
naast een instelling om deze aan te
passen.
Met multifunctionele knop:
Werkwijze identiek aan zoals be‐
schreven in "Voorbeeld: audio-instel‐
lingen".
Inleiding 17
Voorbeeld: Display-instellingen
Met aanraakscherm:
Tik op een menuoptie om naar een
andere instellingsoptie over te scha‐
kelen.
Let op
De punten onder een instelling ge‐
ven aan hoeveel opties er voor die
instelling beschikbaar zijn.
Met multifunctionele knop:
1. Draai de multifunctionele knop
rechts- of linksom om een menu‐
optie te selecteren.
2. Druk op de multifunctionele knop
om naar een andere instellings‐
optie over te schakelen.
Let op
In de volgende hoofdstukken wor‐
den de stappen voor het instellen
van een andere optie via aanraak‐
scherm of multifunctionele knop sim‐
pelweg beschreven als
"...zet...op...naam van optie...".
Voorbeeld: Systeeminstellingen
Met aanraakscherm:
Tik op een menuoptie, bijv.Klik bij
aanraken, om de instelling op Aan of
Uit te zetten.
Met multifunctionele knop:
1. Draai de multifunctionele knop
rechts- of linksom om een menu‐
optie te selecteren.
2. Druk op de multifunctionele knop
om de instelling op Aan of Uit te
zetten.
Let op
In de volgende hoofdstukken wor‐
den de stappen voor het instellen
van Aan of Uit via aanraakscherm of
multifunctionele knop simpelweg be‐
schreven als "...zet...op...Aan..." of
"...zet...op...Uit...".
18 Inleiding
Geluidsinstellingen
Menu AUDIO-INSTELLINGEN op‐
vragen:
Druk op de toets SETUP en selec‐
teer vervolgens de knop Audio op
het scherm,
of
als er momenteel een audiohoofd‐
menu actief is, bijv. het menu FM1
of CD, drukt u op de multifunctio‐
nele knop.
Let op
De knop Audio op het scherm in het
menu INSTELLINGEN is niet selec‐
teerbaar als u het volume geheel uit‐
schakelt.
Laag
Met deze instelling kunt u de lage fre‐
quenties van de audiobronnen ver‐
sterken of dempen.
Hoog
Met deze instelling kunt u de hoge
frequenties van de audiobronnen ver‐
sterken of dempen.
Balans
Met deze instelling kunt u de geluids‐
verdeling verdelen tussen de linker
en de rechter luidsprekers in de auto.
Fade
Met deze instelling kunt u de geluids‐
verdeling verdelen tussen de voorste
en de achterste luidsprekers in de
auto.
Volume-instellingen
Snelheidsgecompenseerd volume
aanpassen
Menu AUDIO-INSTELLINGEN op‐
vragen:
Druk op de toets SETUP en selec‐
teer vervolgens de knop Audio op
het scherm,
of
als er momenteel een audiohoofd‐
menu actief is, bijv. het menu FM1
of CD, drukt u op de multifunctio‐
nele knop.
Inleiding 19
Let op
De knop Audio op het scherm in het
menu INSTELLINGEN is niet selec‐
teerbaar als u het volume geheel uit‐
schakelt.
Mate van volumeregeling aanpassen:
zet Snelh.-vol. op een waarde tussen
0 en 5.
0: geen harder volume bij een toene‐
mende snelheid.
5: maximaal hard volume bij een toe‐
nemende snelheid.
Volume van aux-ingangsbronnen
aanpassen
(zie de afbeelding van het AUDIO-
INSTELLINGEN-menu bovenstaand)
Aanpassen van het relatieve volume‐
niveau van externe audiobronnen,
bijv. een cd-speler: zet AUX Niveau
op Zacht, Midden of Hard .
Volume van gesproken opdrachten
(navigatie) aanpassen
Menu NAVIGATIE-INSTELLINGEN
opvragen: druk op de toets SETUP en
selecteer vervolgens de knop
Navigatie op het scherm.
Als Spraakherkenning op Uit staat,
zet u deze op Aan.
Zet Volume op het gewenste volume‐
niveau. Elke wijziging wordt verge‐
zeld door een pieptoon.
Systeeminstellingen
Diverse instellingen en aanpassingen
voor het infotainmentsysteem kunnen
in het SYSTEEMINSTELLINGEN-
menu worden geconfigureerd.
Dit menu opvragen: druk op de toets
SETUP en selecteer vervolgens de
knop Systeem op het scherm.
Display aanpassen
Het menu BEELDSCHERMINSTEL‐
LINGEN opvragen: selecteer de
menuoptie Beeldscherm.
20 Inleiding
Helderheid
Helderheid van het display wijzigen:
zet Helderheid op Zeer helder,
Helder, Midden, Donker of Zeer
donker.
Displaymodus
Display aanpassen aan het huidige
omgevingslicht: zet Beeldschermmo‐
dus op Dag, Nacht of Automatisch.
Bij de optie Automatisch wordt de dis‐
playmodus automatisch aangepast
aan het externe omgevingslicht.
Schuifrichting
Schuifrichting voor selectie van me‐
nuopties via de multifunctionele knop
aanpassen: zet Scroll-richting op
[ of ].
De taal aanpassen
De menuteksten op het display van
het infotainmentsysteem zijn beschik‐
baar in diverse talen.
Bij het wijzigen van de taal van de
menuteksten verandert de taal van de
gesproken opdrachten mee.
Het menu TAAL opvragen: selecteer
de menuoptie Taal (Language).
Selecteer de gewenste taal voor de
menuteksten.
Touchklikken activeren of
deactiveren
Als de menuoptie Klik bij aanraken in
het menu SYSTEEMINSTELLIN‐
GEN op Aan staat, wordt elke tik op
een knop op het scherm of menuoptie
vergezeld van een klikkend geluid.
Systeemgeluiden activeren of
deactiveren
Als de menuoptie Functietonen in het
menu SYSTEEMINSTELLINGEN op
Aan staat, worden de volgende han‐
delingen van de gebruiker of het sys‐
teem vergezeld van een pieptoon:
Radio: een zender opslaan via een
van de zenderknoppen 1...6.
Cd-speler: snel vooruit of achteruit
spoelen activeren.
Navigatie: spraakbegeleiding via
de knop Info op het kaartscherm
activeren of deactiveren.
Inleiding 21
Terugzetten op fabrieksinstellingen
Alle systeeminstellingen en geheu‐
gen terugzetten op de fabrieksinstel‐
lingen: selecteer de menuoptie Fa‐
brieksinstellingen in het menu SYS‐
TEEMINSTELLINGEN en bevestig
de melding die verschijnt.
22 Radio
Radio
Gebruik ........................................ 22
Zender zoeken ............................. 23
Radio Data System (RDS) ........... 25
Gebruik
Let op
In de menu's van de radio kunt u het
aanraakscherm alleen gebruiken
voor het selecteren/activeren van de
schermknoppen onderaan de me‐
nu's.
Radio activeren
Druk op de FM-AM-toets om het ra‐
diohoofdmenu te openen.
De laatst ten gehore gebrachte zen‐
der wordt weergegeven.
Als de momenteel beluisterde zender
een RDS-zender is 3 25, worden de
naam van de zender en programmas‐
pecifieke informatie weergegeven.
Frequentiebereik selecteren
Druk een of meerdere malen op de
FM-AM-toets om het gewenste fre‐
quentiebereik te selecteren.
De laatst ten gehore gebrachte zen‐
der van dat frequentiebereik wordt
weergegeven.
Bij het wisselen van golfbereik van
FM1 naar FM2 of andersom blijft de
momenteel ontvangen zender actief.
Als de momenteel ontvangen zender
is opgeslagen onder een van de zen‐
derknoppen 1...6, staat het nummer
van de betreffende knop, bijv. P3,
naast de aanduiding van het golfbe‐
reik op de bovenste regel van het
menu.
Let op
Er zijn twee FM-golfbereikmenu's
waarmee u 12 FM-zenders onder de
zenderknoppen 1...6 kunt opslaan.
Radio 23
Verkeersberichten (TA)
activeren of deactiveren
Selecteer de knop TA op het scherm
om de ontvangst van verkeersberich‐
ten te activeren of te deactiveren.
Nadere details over de TA-functie
3 25.
Zender zoeken
Automatisch zender zoeken
Druk kort op de toets l of m. De
volgende ontvangbare zender wordt
opgezocht en automatisch afge‐
speeld.
Als er geen andere ontvangbare zen‐
der wordt gevonden, wordt de laast
beluisterde zender weer ontvangen.
Het frequentiedisplay gebruiken
Selecteer de knop Handm. op het
scherm. Er verschijnt een frequentie‐
schaal.
Druk op de toets l of m (op het in‐
strumentenpaneel) en houd deze in‐
gedrukt. Laat de toets los zodra de
gewenste frequentie op de getoonde
schaal bijna is bereikt.
De volgende ontvangbare zender
wordt opgezocht en automatisch af‐
gespeeld.
Als er geen andere ontvangbare zen‐
der wordt gevonden, wordt de laast
beluisterde zender weer ontvangen.
Handmatig zenders afstemmen
Met de multifunctionele knop
Als er een radiohoofdmenu actief is:
draai de multifunctionele knop rechts-
of linksom om de ontvangstfrequentie
te wijzigen.
Het frequentiedisplay gebruiken
Selecteer de knop Handm. op het
scherm. Er verschijnt een frequentie‐
schaal.
Beschikbare opties voor het aanpas‐
sen van de vereiste frequentie:
Tik op de frequentieschaal.
Druk kort op de toets k of l.
Houd de knop k of l op het
scherm ingedrukt.
Draai de multifunctionele knop
rechts- of linksom.
Lijst FM-zenders
In de lijst FM-zenders ziet u alle ont‐
vangbare FM-radiozenders in het hui‐
dige ontvangstgebied die u kunt se‐
lecteren.
24 Radio
Druk op de knop FM-lijst op het
scherm om de lijst weer te geven.
De lijstvermelding van de momenteel
afgespeelde FM-zender is rood ge‐
markeerd.
Als een zender is opgeslagen onder
een van de zenderknoppen 1...6, ver‐
schijnen de aanduiding van het be‐
treffende golfbereik en het nummer
van de knop in de lijst, bijv. FM1-P3.
Selecteer de lijstvermelding van de te
beluisteren FM-zender.
Let op
De dualtuner van het Infotainment‐
systeem werkt de FM-zenderlijst op
de achtergrond continu bij.
Dat zorgt ervoor dat bijv.de zender‐
lijst tijdens een langere snelwegrit
altijd de ontvangbare FM-zenders in
het actuele ontvangstgebied bevat.
Omdat de automatische update een
bepaalde tijd nodig heeft, staan bij
een snelle verandering van het ont‐
vangstgebied eventueel niet meteen
alle ontvangbare zenders op de zen‐
derlijst ter beschikking.
Zendertoetsen 1...6
In elk golfbereik (AM, FM1 en FM2)
kunnen zes radiozenders worden op‐
geslagen onder de zenderknoppen
1...6.
Een zender opslaan
1. Selecteer het gewenste frequen‐
tiebereik.
2. Stem af op de gewenste zender of
selecteer deze uit de lijst FM-zen‐
ders.
3. Houd een van de zenderknoppen
ingedrukt totdat u een pieptoon
hoort.
Het bijbehorende knopnummer,
bijv. P3, verschijnt naast de aan‐
duiding van het golfbereik op de
bovenste regel van het menu.
De momenteel ontvangen radiozen‐
der is opgeslagen en kan voortaan via
de zenderknop worden opgevraagd.
Let op
Als er bij het opslaan van een zender
geen pieptoon klinkt, zijn de sys‐
teemgeluiden gedeactiveerd. Sys‐
teemgeluiden activeren 3 12.
Een zender oproepen
Selecteer het gewenste golfbereik en
druk vervolgens kort op een zender‐
knop om de betreffende radiozender
op te vragen.
Radio 25
Radio Data System (RDS)
RDS is een systeem waarbij geco‐
deerde digitale informatie bij de regu‐
liere FM-radioprogramma's wordt
meegezonden. RDS levert extra in‐
formatie, zoals de naam van de zen‐
der, verkeersberichten en radiotekst.
RDS regionaal-modus
Soms zenden RDS-zenders op ver‐
schillende frequenties programma's
uit die regionaal van elkaar verschil‐
len.
Het infotainmentsysteem stemt altijd
af op de best ontvangbare frequentie
van de momenteel beluisterde RDS-
zender.
Als de RDS regionaal-modus geacti‐
veerd is, zoekt het systeem alleen
naar frequenties van de momenteel
ontvangen RDS-zender met het‐
zelfde regionale programma.
Als de RDS regionaal-modus ge‐
deactiveerd is, zoekt het systeem ook
naar frequenties van de momenteel
ontvangen RDS-zender met andere
regionale programma's.
RDS regionaal-modus activeren of
deactiveren
Druk op de toets SETUP en selecteer
vervolgens de knop Radio-
instellingen op het scherm.
Het RADIO-INSTELLINGEN -menu
verschijnt.
Zet RDS regionaal op Aan of Uit.
Verkeersberichten (TA)
De TA-functie is beschikbaar in elke
bedrijfsmodus (bijv. FM-radio-, cd- of
navigatiemodus) behalve in de AM-
radiomodus.
Als de TA-functie geactiveerd is en
het infotainmentsysteem een ver‐
keersbericht van een RDS-zender
ontvangt, wordt de momenteel ac‐
tieve audiobron onderbroken.
Er verschijnt een melding en er wordt
een gesproken mededeling verzon‐
den.
Tijdens de gesproken mededeling
kunt u het volume wijzigen door aan
de m-knop te draaien.
U kunt het verkeersbericht afbreken
met de knop Annuleren op het
scherm.
Na het afronden of annuleren van het
verkeersbericht gaat het volume weer
automatisch terug naar de oorspron‐
kelijke stand.
26 Radio
Let op
Als er een andere gebruiksmodus
dan de radiomodus geselecteerd is
(bijv. cd- of navigatiemodus), blijft de
radio op de achtergrond actief.
Als de laatst geselecteerde radio‐
zender geen verkeersberichten uit‐
zendt, stemt het infotainmentsys‐
teem automatisch af op een radio‐
zender die verkeersberichten uit‐
zendt (zelfs als AM al als golfbereik
geselecteerd was).
Zo kunt u altijd belangrijke regiospe‐
cifieke verkeersberichten ontvan‐
gen, ongeacht de geselecteerde be‐
drijfsmodus.
Verkeersberichten activeren of
deactiveren
Selecteer de knop TA op het scherm
om de ontvangst van verkeersberich‐
ten te activeren of te deactiveren.
Na het activeren van de ontvangst
van verkeersberichten staat TA in de
bovenste regel van alle hoofdmenu's.
Als er geen verkeersberichten kun‐
nen worden ontvangen, is TA door‐
gekruist.
Let op
De knop TA op het scherm is be‐
schikbaar in alle audiohoofdmenu's
(bijv. menu FM1 of CD) en in het
menu VERKEERSBERICHTEN.
In het menu VERKEERSBERICH‐
TEN is de knop TA op het scherm
niet selecteerbaar als u het volume
geheel uitschakelt.
Alleen naar verkeersberichten
luisteren
Activeer verkeersberichten en scha‐
kel het volume van het infotainment‐
systeem geheel uit.
Cd-speler 27
Cd-speler
Algemene aanwijzingen ............... 27
Gebruik ........................................ 28
Algemene aanwijzingen
De cd-speler van het infotainment‐
systeem kan audio-cd's en mp3/
wma-cd's afspelen.
Voorzichtig
Plaats in geen geval dvd's, single-
cd's met een diameter van 8 cm of
speciaal vormgegeven cd's in de
audiospeler.
Plak nooit stickers op uw cd's. De
cd's kunnen in de speler vast blij‐
ven zitten en het afspeelmecha‐
nisme zwaar beschadigen. Een
kostbare vervanging van uw toe‐
stel is dan noodzakelijk.
Belangrijke informatie over
audio- en mp3/wma-cd's
De volgende CD-formaten kunnen
worden gebruikt:
Cd, cd-r en cd-rw.
De volgende bestandsformaten
kunnen worden gebruikt:
ISO9660 niveau 1, niveau 2 (Ro‐
meo, Joliet).
Het is mogelijk dat MP3- en WMA-
bestanden die in een ander formaat
zijn geschreven dan hierboven ver‐
meld niet correct worden afge‐
speeld en dat hun bestands- en
mapnamen niet correct worden
weergegeven.
Audio-cd's met kopieerbeveiliging
die niet voldoen aan de audio-cd-
standaard, worden mogelijk niet
correct of zelfs helemaal niet afge‐
speeld.
Zelfgebrande cd-r's en cd-rw's zijn
kwetsbaarder dan voorbespeelde
cd's. Ga op een correcte manier
met de cd's om. Dit geldt vooral
voor zelfgebrande cd-r's en cd-rw's;
zie hieronder.
Zelfgebrande cd-r's en cd-rw's wor‐
den mogelijk niet correct of zelfs
helemaal niet afgespeeld.
Bij Mixed-Mode-CD’s (met een
combinatie van audio en data,
bijv. MP3) worden alleen de audio‐
tracks herkend en afgespeeld.
Zorg dat er bij het wisselen van cd's
geen vingerafdrukken op de cd's
komen.
28 Cd-speler
Berg cd's onmiddellijk na het uitne‐
men uit de audiospeler veilig op om
ze tegen beschadiging en vuil te
beschermen.
Vuil en vloeistof op de cd's kunnen
de lens van de audiospeler binnen
in het apparaat vies maken en sto‐
ringen veroorzaken.
Bescherm cd's tegen warmte en di‐
rect zonlicht.
De volgende beperkingen zijn van
toepassing op gegevens die op een
mp3/wma-cd zijn opgeslagen:
Maximaal aantal mappen/afspeel‐
lijsten: 200
Maximaal aantal bestanden/songs:
800.
Ten minste 8 mappen in dieptehië‐
rarchie worden ondersteund.
Wma-bestanden met Digital Rights
Management (DRM) van online-
muziekwinkels kunnen niet worden
afgespeeld.
Wma-bestanden kunnen alleen
veilig worden afgespeeld als deze
met Windows Media Player, mini‐
maal versie 9, zijn aangemaakt.
Toepasbare afspeellijstexten‐
sies: .m3u, .pls, .wpl.
De afspeellijstitems moeten als re‐
latieve paden zijn opgemaakt.
In dit hoofdstuk wordt alleen het af‐
spelen van mp3-bestanden behan‐
deld, omdat de werking voor mp3-
en wma-bestanden hetzelfde is.
Wanneer een cd met wma-bestan‐
den wordt geplaatst, worden mp3-
gerelateerde menu's weergege‐
ven.
Gebruik
Let op
In de menu's van de cd-speler kunt
u het aanraakscherm alleen gebrui‐
ken voor het selecteren/activeren
van de schermknoppen onderaan
de menu's.
Afspelen van een cd starten
Duw een audio- of mp3-cd met de be‐
schreven kant naar boven zo ver in de
cd-sleuf dat deze naar binnen wordt
getrokken.
Het afspelen van de CD start auto‐
matisch en het CD of CD MP3-menu
wordt weergegeven.
Als de geplaatste cd al eerder in de
cd-speler afgespeeld is, klinkt de cd
vanaf de laatst afgespeelde track.
Zit er al een cd in het apparaat, maar
is het vereiste cd-menu niet actief:
Druk één of meerdere keren op de
toets MEDIA voor het audiomenu
CD of CD MP3 en speel de cd af.
De cd klinkt vanaf de laatst afge‐
speelde track.
Cd-speler 29
Afhankelijk van de data die op de au‐
dio- of mp3-cd is opgeslagen, ver‐
schijnt er op het display dienovereen‐
komstig informatie over de cd en de
actuele track.
Als de reguliere cd-afspeelmodus ac‐
tief is (geen shuffle- of herhaalmodus
actief, zie onderstaand), klinkt na het
afspelen van alle tracks op de cd de
eerste track op de cd weer.
Let op
De cd-speler gaat identiek te werk bij
mappen en afspeellijsten op een
mp3 cd.
De onderstaande beschrijvingen
m.b.t. mappen op een mp3 cd gel‐
den ook voor afspeellijsten.
Afspeelpauze cd
Pauze bij afspelen van geplaatste cd:
volume geheel uitschakelen.
Cd afspelen hervatten: volume weer
inschakelen.
Een nummer selecteren
Tijdens het afspelen van een
audio-cd
Selecteer de knop Zoeken op het
scherm voor een lijst met alle tracks
op de cd.
De lijstvermelding van de momenteel
afgespeelde track is rood gemar‐
keerd.
Selecteer de gewenste titel.
Tijdens het afspelen van een mp3-cd
Selecteer de knop Zoeken op het
scherm voor een lijst met alle tracks
in de momenteel geselecteerde map.
De lijstvermelding van de momenteel
afgespeelde track is rood gemar‐
keerd.
Andere map selecteren (indien be‐
schikbaar): selecteer de lijstvermel‐
ding Directory omhoog (eerste ver‐
melding in lijst) of selecteer de
knop /. Er verschijnt een lijst met
alle mappen op de cd. Kies de ge‐
wenste map.
Selecteer de gewenste track in de
map.
30 Cd-speler
Naar de volgende of vorige track
gaan
Druk de l - of m-toets één of meer‐
dere malen kort in.
Snel vooruit of achteruit
Druk op de toets l of m en houd
de toets ingedrukt om het huidige
nummer snel vooruit of achteruit te
spoelen.
Let op
Het activeren van het snel vooruit of
achteruit spoelen wordt aangeduid
met een pieptoon, als de systeem‐
geluiden geactiveerd zijn 3 12.
Shufflemodus
Tijdens het afspelen van een
audio-cd
Na het activeren van de shufflemodus
klinken alle tracks op de audio-cd's in
willekeurige volgorde.
Selecteer de knop Mix op het scherm
om de shufflemodus te activeren of te
deactiveren.
Na het activeren van de shufflemodus
verschijnt Mix op het display.
Tijdens het afspelen van een mp3-cd
Na het plaatsen van een mp3-cd kun‐
nen alle tracks in de momenteel ge‐
selecteerde map of alle tracks op de
cd in willekeurige volgorde klinken.
Selecteer de knop Mix op het scherm
één of meerdere keren om de modus
Mix lijst of Mix alles te activeren of om
de shufflemodus te deactiveren.
Afhankelijk van de geactiveerde mo‐
dus verschijnt Mix lijst of Mix alles op
het display.
Herhaalmodus
Cd-speler 31
Tijdens het afspelen van een
audio-cd
Na het activeren van de herhaalmo‐
dus wordt de huidige track steeds
weer afgespeeld totdat de herhaal‐
modus weer wordt gedeactiveerd.
Selecteer de knop Herhaal op het
scherm om de herhaalmodus te acti‐
veren of te deactiveren.
Na het activeren van de herhaalmo‐
dus verschijnt Herhaal track op het
display.
Tijdens het afspelen van een mp3-cd
Na het plaatsen van een mp3-cd
klinkt/-en de huidige track of alle
tracks in de momenteel geselec‐
teerde map steeds weer totdat de
herhaalmodus weer wordt gedeacti‐
veerd.
Selecteer de knop Herhaal op het
scherm één of meerdere keren om de
modus Herhaal track of Herhaal lijst
te activeren of om de herhaalmodus
te deactiveren.
Afhankelijk van de geactiveerde mo‐
dus verschijnt Herhaal track of
Herhaal lijst op het display.
Verkeersberichten (TA)
activeren of deactiveren
Selecteer de knop TA op het scherm
om de ontvangst van verkeersberich‐
ten te activeren of te deactiveren.
Nadere details over de TA-functie
3 25.
Een cd verwijderen
Druk op de R-toets.
De cd wordt uit de cd-sleuf geworpen.
Als de cd na het uitwerpen niet wordt
verwijderd, wordt hij na enkele secon‐
den automatisch weer naar binnen
getrokken.
32 AUX-ingang
AUX-ingang
Algemene aanwijzingen ............... 32
Gebruik ........................................ 32
Algemene aanwijzingen
De aansluiting bevindt zich bij de mid‐
delste console.
Let op
Deze poort moet u altijd schoon- en
drooghouden.
Het is mogelijk om bijvoorbeeld een
draagbare cd-speler met een
3,5 mm-stekker aan te sluiten op de
AUX-ingang.
Gebruik
Druk een of meerdere malen op de
MEDIA-toets om de AUX-modus in te
schakelen.
Het audiosignaal van een aangeslo‐
ten audiobron klinkt nu via de luid‐
sprekers van het infotainmentsys‐
teem.
U kunt het volume aanpassen via de
knop m en via de draaischijf o op
het stuurwiel.
Volume aanpassen aan de vereisten
van de aangesloten audiobron: 3 12.
USB-poort 33
USB-poort
Algemene aanwijzingen ............... 33
Opgeslagen audiobestanden
afspelen ....................................... 34
Algemene aanwijzingen
De aansluiting bevindt zich bij de mid‐
delste console.
Let op
Deze poort moet u altijd schoon- en
drooghouden.
Op de USB-poort kunt u een mp3-
speler, USB-drive, SD Card (via USB-
aansluiting/adapter) of iPod aanslui‐
ten.
Na het aansluiten op de USB-poort
werken diverse functies van het ap‐
paraat via de knoppen en menu's van
het Infotainmentsysteem.
Let op
Niet alle modellen mp3-spelers,
USB-drives, SD Cards of iPods wor‐
den ondersteund door het infotain‐
mentsysteem.
Opmerkingen
De op de USB-poort aangesloten
externe apparaten moeten voldoen
aan de USB Mass Storage Class-
specificatie (USB MSC).
Via USB aangesloten apparaten
worden ondersteund volgens USB-
specificatie V 2.0. Maximale onder‐
steunde snelheid: 12 Mbit/s.
Alleen apparaten met een FAT16/
FAT32-bestandssysteem worden
ondersteund.
Vaste-schijfstations (HDD) worden
niet ondersteund.
USB-hubs worden niet onder‐
steund.
De volgende bestandsformaten
kunnen worden gebruikt:
ISO9660 niveau 1, niveau 2 (Ro‐
meo, Joliet).
Het is mogelijk dat MP3- en WMA-
bestanden die in een ander formaat
zijn geschreven dan hierboven ver‐
meld niet correct worden afge‐
speeld en dat hun bestands- en
mapnamen niet correct worden
weergegeven.
Voor de gegevens op externe ap‐
paraten die zijn aangesloten op de
USB-poort gelden de volgende be‐
perkingen:
34 USB-poort
Maximaal aantal mappen/afspeel‐
lijsten: 5000.
Maximaal aantal bestanden/songs:
15000.
Maximaal aantal bestanden/songs
per map/afspeellijst: 6000.
Maximale dieptehiërarchie van
mappen: ten minste 8.
Wma-bestanden met Digital Rights
Management (DRM) van online-
muziekwinkels kunnen niet worden
afgespeeld.
Wma-bestanden kunnen alleen
veilig worden afgespeeld als deze
met Windows Media Player, mini‐
maal versie 9, zijn aangemaakt.
Toepasbare afspeellijstexten‐
sies: .m3u, .pls, .wpl.
De afspeellijstitems moeten als re‐
latieve paden zijn opgemaakt.
Het systeemkenmerk voor map‐
pen/bestanden dat audiogegevens
bevat, mag niet ingesteld zijn.
Opgeslagen
audiobestanden afspelen
Mp3-speler, USB-drive, SD
Card
Druk een of meerdere malen op de
MEDIA-toets om de audio-USB-mo‐
dus in te schakelen.
Het afspelen van audiogegevens die
op het USB-opslagapparaat zijn op‐
geslagen, is gestart.
De bediening van de via USB aange‐
sloten audiogegevensbronnen is het‐
zelfde als beschreven bij een audio
mp3/wma cd 3 28.
iPod
Druk een of meerdere malen op de
MEDIA-toets om de iPod-modus te
activeren.
Het afspelen van audiogegevens die
op het iPod-opslagapparaat zijn op‐
geslagen, is gestart.
De bediening van de via USB aange‐
sloten iPod is grotendeels hetzelfde
als beschreven bij een audio mp3/
wma cd 3 28.
Hieronder staan alleen de bedie‐
ningsaspecten beschreven die afwij‐
kend/extra zijn.
USB-poort 35
Muziekzoekprogramma
Afhankelijk van het/de model/versie
van de aangesloten iPod en de opge‐
slagen gegevens zijn er diverse op‐
ties voor het selecteren en afspelen
van tracks.
Selecteer de knop Zoeken op het
scherm voor een menu met de be‐
schikbare opties voor het zoeken
naar muziek.
Selecteer de gewenste optie voor het
zoeken naar muziek.
De volgende werkwijze is grotendeels
identiek aan die zoals beschreven
voor het selecteren van tracks in
mappen op een mp3/wma cd 3 28.
36 Streaming audio via Bluetooth
Streaming audio via
Bluetooth
Algemene informatie .................... 36
Bediening ..................................... 36
Algemene informatie
Bluetooth-compatibele audiobronnen
(bijv. mobiele telefoons voor muziek,
mp3-spelers met Bluetooth enz.) die
het Bluetooth-muziekprotocol A2DP
ondersteunen, werken draadloos op
het infotainmentsysteem.
Opmerkingen
Het infotainmentsysteem werkt al‐
leen met Bluetooth-apparaten die
A2DP (Advanced Audio Distribu‐
tion Profile), versie 1.2 of hoger, on‐
dersteunen.
Het Bluetooth-apparaat moet
AVRCP (Audio Video Remote Con‐
trol Profile), versie 1.0 of hoger on‐
dersteunen. Als het apparaat
AVRCP niet ondersteunt, werkt al‐
leen de volumeregeling via het in‐
fotainmentsysteem.
Maak uzelf voorafgaand aan het
aansluiten van het Bluetooth-appa‐
raat op het infotainmentsysteem
vertrouwd met de gebruiksaanwij‐
zing voor Bluetooth-functies.
Bediening
Voorwaarden
Voor de Bluetooth-muziekmodus van
het infotainmentsysteem moet aan de
volgende voorwaarden zijn voldaan:
De Bluetooth-functie van het info‐
tainmentsysteem moet geactiveerd
zijn 3 78.
De Bluetooth-functie van de ex‐
terne Bluetooth-audiobron moet
geactiveerd zijn (zie gebruiksaan‐
wijzing van het apparaat).
Afhankelijk van de externe Blue‐
tooth-audiobron moet dit apparaat
wellicht op "zichtbaar" staan (zie
gebruiksaanwijzing van het appa‐
raat).
De externe Bluetooth-audiobron
moet met het infotainmentsysteem
gekoppeld en verbonden zijn
3 78.
Streaming audio via Bluetooth 37
Bluetooth-muziekmodus
activeren
Druk een of meerdere malen op de
MEDIA-toets om de Bluetooth-mu‐
ziekmodus te activeren.
De belangrijkste functies van de ex‐
terne audiobron werken nu via het in‐
fotainmentsysteem.
Bediening via
infotainmentsysteem
Tracks afspelen starten
Selecteer de knop l op het scherm.
Naar volgende of vorige track gaan
Druk de t - of v-toets (op het in‐
strumentenpaneel) kort in.
Pauze/stop afspelen
Selecteer de knop z op het scherm.
Afspelen hervatten: selecteer de
knop l op het scherm nogmaals.
38 Navigatie
Navigatie
Algemene aanwijzingen ............... 38
Gebruik ........................................ 39
Invoer van de bestemming .......... 50
Begeleiding .................................. 67
Dynamische routebegeleiding ..... 73
Kaarten ........................................ 74
Symbolenoverzicht ...................... 76
Algemene aanwijzingen
Het navigatiesysteem leidt u op be‐
trouwbare wijze naar uw bestemming
zonder dat u kaarten nodig hebt, zelfs
al bent u nog nooit op deze plaats ge‐
weest.
Bij de routeberekening wordt reke‐
ning gehouden met de huidige ver‐
keerssituatie als de dynamische rou‐
tebegeleiding wordt gebruikt. Daartoe
ontvangt het Infotainmentsysteem via
RDS-TMC de verkeersberichten in
het desbetreffende ontvangstgebied.
Het navigatiesysteem kan echter
geen rekening houden met de actuele
verkeerssituatie, recentelijk veran‐
derde verkeersregels en plotseling
optredende gevaren of knelpunten
(bijv. wegwerkzaamheden).
Voorzichtig
Het gebruik van het navigatiesys‐
teem vrijwaart de bestuurder niet
van zijn verantwoordelijkheid cor‐
rect en oplettend aan het verkeer
deel te nemen. De relevante ver‐
keersregels moeten zonder uit‐
zondering in acht worden geno‐
men. Wanneer de routebegelei‐
ding tegen de verkeersregels in‐
gaat, moet u altijd de verkeersre‐
gels volgen.
Werking van het
navigatiesysteem
De positie en beweging van de auto
worden door het navigatiesysteem
met behulp van sensors gedetec‐
teerd. De afgelegde afstand wordt be‐
paald door het signaal van de snel‐
heidsmeter van de auto, de draaibe‐
wegingen in de bochten door een gy‐
rosensor. De positie wordt bepaald
door de GPS-satellieten (global posi‐
tioning system).
Door vergelijking van de sensorsig‐
nalen met de digitale kaarten op de
kaart op de SD Card is het mogelijk
om de positie met een nauwkeurig‐
heid van ca. 10 meter te bepalen.
Het systeem werkt ook bij slechte
GPS-ontvangst, maar de nauwkeu‐
righeid van de bepaling zal verminde‐
ren.
Navigatie 39
Na de invoer van het bestemmings‐
adres of een nuttige plaats (dichtstbij‐
zijnde tankstation, hotel, enz.) wordt
de route berekend vanaf de huidige
locatie tot de geselecteerde bestem‐
ming.
De routebegeleiding wordt voorzien
door gesproken opdrachten en een
richtingspijl en met behulp van een
meerkleurige kaartdisplay.
TMC-
verkeersinformatiesysteem en
dynamische routebegeleiding
Het TMC-verkeersinformatiesysteem
ontvangt van de TMC-radiozenders
alle actuele verkeersinformatie. Bij
een actieve dynamische routebege‐
leiding wordt deze informatie gebruikt
om de hele route te berekenen. Daar‐
bij wordt de route zo gepland dat ver‐
keersknelpunten volgens de vooraf
ingestelde criteria worden omzeild.
Is er een actueel knelpunt aanwezig
tijdens een actieve routebegeleiding,
dan vraagt het systeem - afhankelijk
van de vooraf gemaakte instellingen -
of de route veranderd moet worden.
De TMC-verkeersinformatie wordt op
het kaartscherm met symbolen weer‐
gegeven of verschijnt in het menu
VERKEERSINFO als een gedetail‐
leerde tekst.
Een voorwaarde voor het gebruik van
TMC-verkeersinformatie is de ont‐
vangst van TMC-zenders in de rele‐
vante regio.
De dynamische routebegeleiding
werkt alleen bij ontvangst van ver‐
keersinformatie, afkomstig van het
TMC-verkeersinformatiesysteem.
U kunt de dynamische routebegelei‐
ding deactiveren, zie hoofdstuk "Be‐
geleiding" 3 67.
Kaartgegevens
Alle vereiste kaartgegevens zijn op‐
geslagen op een SD Card bij het in‐
fotainmentsysteem.
Nadere beschrijving van het omgaan
met en vervangen van de kaart op de
SD Card, zie hoofsstuk "Kaarten"
3 74.
Gebruik
Bedieningselementen en
menu's
De belangrijkste bedieningselemen‐
ten en menu's voor het navigatiesys‐
teem zijn de volgende:
MAP-toets en kaartscherm
Druk op de MAP-toets om de kaart
van de huidige locatie en de te volgen
route weer te geven (als routebege‐
leiding actief is).
40 Navigatie
Gedetailleerde beschrijving van de in‐
formatie op het kaartscherm, zie "In‐
formatie op het kaartscherm" onder‐
staand.
NAV-toets en NAVIGATIE-menu
Druk op de NAV-toets om het
NAVIGATIE-menu op te roepen.
Het NAVIGATIE-menu biedt toegang
tot alle systeemfuncties voor het in‐
voeren van de bestemming 3 50 en
routebegeleiding 3 67.
TRAF-toets en VERKEERSINFO-
menu
Druk op de TRAF-toets om het
VERKEERSINFO-menu op te roe‐
pen.
Het VERKEERSINFO-menu toont
alle verkeersvoorvallen op de huidige
route (als routebegeleiding actief is)
en/of alle verkeersvoorvallen in de
omgeving van de huidige positie van
de auto, zie hoofdstuk "Begeleiding"
3 67.
SETUP-toets en
NAVIGATIE-INSTELLINGEN-menu
Druk op de SETUP-toets om het
INSTELLINGEN-menu op te roepen.
In dit menu selecteert u de menuoptie
Navigatie om het menu NAVIGATIE-
INSTELLINGEN op te vragen.
Het NAVIGATIE-INSTELLINGEN-
menu bevat diverse instellingen voor
het aanpassen van het navigatiesys‐
teem. Gedetailleerde beschrijving
van alle beschikbare instellingen, zie
"Instellingen van het navigatiesys‐
teem" onderstaand.
Navigatie 41
Informatie op de kaartweergave
Kaart van de huidige locatie weerge‐
ven: druk op de MAP-toets.
Routebegeleiding niet actief
Als routebegeleiding niet actief is,
verschijnt de volgende informatie:
Op de bovenste regel: informatie
over de momenteel actieve audio‐
bron en de huidige tijd.
Kaartdisplay van het gebied rond
de huidige positie.
De kaart kan op verschillende ma‐
nieren worden getoond: tik op de
knop Menu op het scherm en se‐
lecteer de menuoptie Kaartinstellin‐
gen om het menu KAARTINSTEL‐
LINGEN op te vragen, zie "Instel‐
lingen van het kaartscherm" onder‐
staand.
Huidige positie aangegeven met
een rode driehoek.
Straatnaam van huidige positie.
Speciale bestemmingen (POI),
bijv. tankstations, parkeerterreinen
of restaurants, aangegeven met bij‐
behorende symbolen.
U kunt de weergave van POI's in-/
uitschakelen, zie "Instellingen van
het kaartscherm" onderstaand.
Een kompas dat het noorden aan‐
duidt.
De schaal van de momenteel ge‐
selecteerde kaart (schaal wijzigen:
draai aan de multifunctionele
knop).
Routebegeleiding actief
Als routebegeleiding actief is, ver‐
schijnt de volgende informatie:
Op de bovenste regel: informatie
over de momenteel actieve audio‐
bron en de huidige tijd.
Knop Info op het scherm: tik op
deze knop om de laatste gesproken
opdracht te herhalen.
Raak de knop Info op het scherm
gedurende enkele seconden aan
om gesproken begeleiding te acti‐
veren of te deactiveren.
42 Navigatie
Na het activeren van gesproken be‐
geleiding verschijnt het knoplabel in
wit, anders in zwart.
Let op
Het activeren/deactiveren van ge‐
sproken begeleiding wordt aange‐
duid met een pieptoon, als de sys‐
teemgeluiden geactiveerd zijn 3 12.
Kaartdisplay van het gebied rond
de huidige positie.
De kaart kan op verschillende ma‐
nieren worden getoond: tik op de
knop Menu op het scherm en se‐
lecteer de menuoptie Kaartinstellin‐
gen om het menu KAARTINSTEL‐
LINGEN op te vragen, zie "Instel‐
lingen van het kaartscherm" onder‐
staand.
Huidige positie aangegeven met
een rode driehoek.
Route aangegeven met een blauwe
lijn.
Eindbestemming aangegeven met
een zwarte geblokte vlag.
Viapunt (tussenbestemming) aan‐
gegeven met een rode geblokte
vlag.
Speciale bestemmingen (POI),
bijv. tankstations, parkeerterreinen
of restaurants, aangegeven met bij‐
behorende symbolen, zie hoofd‐
stuk "Symbolenoverzicht" 3 76.
U kunt de weergave van POI's in-/
uitschakelen, zie "Instellingen van
het kaartscherm" onderstaand.
Verkeersincidenten, bijv. files, aan‐
gegeven met bijbehorende symbo‐
len, zie hoofdstuk "Symbolenover‐
zicht" 3 76.
Verkeersincidenten verschijnen al‐
leen op het kaartscherm als dyna‐
mische routebegeleiding geacti‐
veerd is, zie hoofdstuk "Begelei‐
ding" 3 67.
Onderaan de kaart: straatnaam van
de huidige positie.
Bovenaan de kaart: naam van de
straat die na de volgende kruising
moet worden gevolgd.
Richtingspijl en afstand tot de vol‐
gende manoeuvre.
Afstandsmaat wijzigen, zie "Instel‐
lingen van het navigatiesysteem"
onderstaand.
Geschatte aankomsttijd of reste‐
rende reistijd.
Schakelen tussen de aankomsttijd
en de resterende reistijd: tik op de
getoonde tijd.
Afstand tot de eindbestemming.
Afstandsmaat wijzigen, zie "Instel‐
lingen van het navigatiesysteem"
onderstaand.
Een kompassymbool dat het noor‐
den aanduidt.
Als het tweedimensionale kaart‐
scherm actief is (zie "Instellingen
van het kaartscherm" onder‐
staand): tik op het kompassymbool
om de weergave van het kaart‐
scherm tussen "noorden boven" en
"rijrichting boven" te schakelen.
De schaal van de momenteel ge‐
selecteerde kaart (schaal wijzigen:
draai aan de multifunctionele
knop).
Als de automatische zoommodus
actief is (zie "Instellingen van het
kaartscherm" onderstaand): de
schaal van de kaart wordt door het
navigatiesysteem automatisch
Navigatie 43
zodanig aangepast (in-/uitzoomen)
dat de routebegeleiding betrouw‐
baar is.
Zichtbaar kaartgedeelte verschuiven
U kunt het zichtbare kaartgedeelte op
het kaartscherm willekeurig in alle
richtingen verschuiven.
Verschuifmodus activeren
Tik op de kaart. Het KAART
VERSCHUIVEN -menu verschijnt.
Het kaartscherm schakelt automa‐
tisch over naar de modus tweedimen‐
sionaal/noorden boven (zie "Instellin‐
gen van het navigatiesysteem" on‐
derstaand), als die modus al niet ac‐
tief is.
Menu-elementen die bij de verschuif‐
modus niet nodig zijn, worden tijdelijk
verborgen.
Let op
Bij het activeren van de verschuif‐
modus kunt u de GPS-coördinaten
voor nieuwe bestemmingen instel‐
len door op de kaart te tikken. Ge‐
detailleerde beschrijving 3 50.
Zichtbaar kaartgedeelte verschuiven
Schuif uw vinger op het scherm in de
gewenste richting.
Terug naar oorspronkelijke kaart‐
weergave
Kaart van de huidige locatie weer
weergeven en oorspronkelijke modus
voor kaartweergave weer activeren
(zo nodig): druk op de MAP-toets of
de /-toets.
Kaartopties
Menu KAARTOPTIES opvragen:
druk op de toets MAP en tik vervol‐
gens op de knop Menu op het
scherm.
U hebt de volgende opties:
Huidige positie opslaan: u kunt het
adres/de GPS-coördinaten van de
huidige positie onder een willekeu‐
rige naam in het adresboek op‐
slaan.
Selecteer de menuoptie voor een
menu met toetsenblok voor invoe‐
ren van de naam.
44 Navigatie
Voer de gewenste naam voor de
huidige positie in.
Toetsenblok voor het invoeren van
cijfers en speciale tekens opvra‐
gen: selecteer de knop Meer op het
scherm.
Al ingevoerde tekens wissen: se‐
lecteer de knop Wissen op het
scherm.
Selecteer de knop OK op het
scherm om het adres/de GPS-co‐
ordinaten van de huidige positie
met de ingevoerde naam op te
slaan.
De ingevoerde naam verschijnt nu
als een vermelding in het adres‐
boek 3 50.
Positie-info weergeven: toont het
adres/de GPS-coördinaten van de
huidige positie.
Getoond adres/GPS-coördinaten
opslaan in het adresboek: selecteer
de knop Opslaan op het scherm.
Bestemmingsinfo weergeven:
toont het adres/de GPS-coördina‐
ten van het volgende viapunt (tus‐
senbestemming, indien beschik‐
baar) op de route en/of het adres/
de GPS-coördinaten van de eind‐
bestemming.
Als het adres/de GPS-coördinaten
van het volgende viapunt verschij‐
nen: selecteer de knop Bestem. op
het scherm om het adres/de GPS-
coördinaten van de eindbestem‐
ming weer te geven.
Als het adres/de GPS-coördinaten
van de eindbestemming verschij‐
nen: selecteer de knop Tus.stop op
het scherm om het adres/de GPS-
coördinaten van het volgende via‐
punt (indien beschikbaar) weer te
geven.
Getoond adres/GPS-coördinaten
opslaan in het adresboek: selecteer
de knop Opslaan op het scherm.
Kaartinstellingen: toont het
KAARTINSTELLINGEN-menu, zie
onderstaand.
Instellingen van het kaartscherm
Menu KAARTINSTELLINGEN opvra‐
gen: druk op de knop MAP, tik op de
knop Menu op het scherm en selec‐
teer vervolgens de menuoptie Kaart‐
instellingen.
Navigatie 45
U kunt kiezen uit de volgende instel‐
lingen/opties:
Kaartweergave: schakelen tussen
het tweedimensionale "platte" (2D)
kaartscherm en het driedimensio‐
nale "perspectief" (3D) kaart‐
scherm.
In het kaartscherm 2D kunt u scha‐
kelen tussen de modi "noorden bo‐
ven" en "rijrichting boven", zie
Kaartoriëntatie onderstaand.
In het kaartscherm 3D is alleen de
modus "rijrichting boven" beschik‐
baar.
Kaartoriëntatie: schakelt het kaart‐
scherm 2D tussen de stand "noor‐
den boven" (Noord boven) en de
stand "rijrichting boven" (Koers bo‐
ven).
In de stand Koers boven draait de
map mee met de rijrichting van de
auto.
Automatische zoom: in de stand
Aan wordt de schaal van de kaart
door het navigatiesysteem automa‐
tisch zodanig aangepast (in-/uit‐
zoomen) dat de routebegeleiding
betrouwbaar is.
Speciale best. op kaart: in de stand
Aan worden speciale bestemmin‐
gen, bijv. tankstations, parkeerter‐
reinen of restaurants door bijbeho‐
rende symbolen op de kaart aan‐
gegeven.
Kaartdata-informatie: toont de
naam en de versie van de kaartge‐
gevens op de geplaatste SD Card.
Het navigatiesysteem instellen
Menu NAVIGATIE-INSTELLINGEN
opvragen: druk op de toets SETUP en
selecteer vervolgens de menuoptie
Navigatie.
U kunt kiezen uit de volgende instel‐
lingen/opties:
Kaartinstellingen: toont het menu
KAARTINSTELLINGEN, zie "In‐
stellingen van het kaartscherm" bo‐
venstaand.
Spraakherkenning: in de stand
Aan klinken er gesproken opdrach‐
ten (bijv. afstand tot de volgende
afslag, afslagrichting) bij de route‐
begeleiding.
Volume: bij een geactiveerde ge‐
sproken begeleiding (zie boven‐
staand), met deze instelling past u
46 Navigatie
het volume van gesproken op‐
drachten aan. Elke wijziging wordt
vergezeld door een pieptoon.
Positie-informatie: toont het adres/
de GPS-coördinaten van de hui‐
dige positie.
Getoond adres/GPS-coördinaten
opslaan in het adresboek: selecteer
de knop Opslaan op het scherm.
U kunt kiezen uit de volgende nadere
instellingen/opties:
Tijdweergave: schakelen tussen
weergave van de geschatte aan‐
komsttijd en de geschatte reste‐
rende reistijd, zie "Informatie op het
kaartscherm" bovenstaand.
Afstandseenheden: schakeloptie
voor weergeven van de afstand op
het scherm in miles of kilometers.
Waarsch. speciale best.: werkt al‐
leen als er gebruikerspecifieke spe‐
ciale bestemmingen (POI) met bij‐
behorende waarschuwingsmeldin‐
gen op het infotainmentsysteem
zijn gedownload, zie "Gebruikers‐
pecifieke speciale bestemmingen"
onderstaand.
Als deze optie op Aan staat: als de
auto een gebruikerspecifieke POI
nadert, verschijnt de bijbehorende
waarschuwingsmelding.
Afstandswaarsch. speciale best.:
werkt alleen als er gebruikerspeci‐
fieke speciale bestemmingen (POI)
en bijbehorende waarschuwings‐
meldingen op het infotainmentsys‐
teem zijn gedownload, zie "Gebrui‐
kerspecifieke speciale bestemmin‐
gen" onderstaand.
Via deze menuoptie kunt u bepalen
op welk punt voorafgaand aan het
bereiken van een gebruikerspeci‐
fieke POI de bijbehorende waar‐
schuwingsmelding moet verschij‐
nen.
Selecteer de menuoptie voor een
lijst met de selecteerbare waar‐
schuwingsafstanden voor POI's.
Selecteer de gewenste waarschu‐
wingsafstand voor POI's.
Navigatie 47
U kunt kiezen uit de volgende nadere
instellingen/opties:
Mijn spec. bestemmingen nu
laden: alleen beschikbaar als er
een USB-drive met gebruikerspeci‐
fieke speciale bestemmingen (POI)
erop, zie "Gebruikerspecifieke spe‐
ciale bestemmingen" onderstaand,
op de USB-poort aangesloten is
3 33.
Gebruikerspecifieke POI-gege‐
vens van de USB-drive downloa‐
den, zie "Gebruikerspecifieke spe‐
ciale bestemmingen" onderstaand.
Verwijder speciale best. uit syst.:
werkt alleen als er gebruikerspeci‐
fieke speciale bestemmingen (POI)
op het infotainmentsysteem zijn ge‐
download, zie "Gebruikerspecifieke
speciale bestemmingen" onder‐
staand.
Selecteer de menuoptie om alle ge‐
bruikerspecifieke POI-gegevens
van het infotainmentsysteem te
wissen.
Demomodus: in de demomodus
kunt u uw reis plannen en ziet u een
overzicht van de route.
De demomodus vraagt om een
startpositie, wellicht een andere
dan uw huidige positie, en een be‐
stemming.
Startpositie instellen: zie
Startpositie voor demo onder‐
staand.
Bestemming instellen: gebruik een
van de gebruikelijke opties voor in‐
voeren van de bestemming 3 50.
Demomodus activeren: zet de
menuoptie op Aan. Routebegelei‐
ding wordt nu gesimuleerd.
NB: in de demomodus is de ge‐
toonde aankomsttijd of de reste‐
rende reistijd, zie "Informatie op het
kaartscherm" bovenstaand, niet re‐
alistisch. In de demomodus is de
gesimuleerde rijsnelheid onrealis‐
tisch hoog, voor een korte uitvoe‐
ring van een gesimuleerde reis.
Terug naar normale routebegelei‐
ding: zet de menuoptie op Uit.
Startpositie voor demo: toont een
menu voor het handmatig invoeren
van een startpositie.
Voer het adres van de gewenste
startpositie in 3 50.
De weergave van TMC-berichten
(verkeer) in- of uitschakelen
U kunt de weergave van TMC-berich‐
ten inschakelen, ook als er geen rou‐
tebegeleiding actief is.
Let op
Zie voor een gedetailleerde beschrij‐
ving van TMC het hoofdstuk "Dyna‐
mische routebegeleiding" 3 73.
Druk op de toets SETUP en selecteer
vervolgens de menuoptie
Verkeersberichten.
48 Navigatie
De weergave van TMC-berichten in‐
schakelen
Zet Dynamische navig. op Controle.
Bij een file of andere verkeersinciden‐
ten wordt er een TMC-bericht op het
display weergeven.
De weergave van TMC-berichten uit‐
schakelen
Zet Dynamische navig. op Uit of
Automatisch. Er worden geen TMC-
berichten op het display weergege‐
ven.
Let op
Functies van de instellingen voor
Dynamische navig. als de routebe‐
geleiding actief is, zie "Instellingen
voor kalibratie en begeleiding van de
route" in het hoofdstuk "Begeleiding"
3 67.
Gebruikerspecifieke speciale
bestemmingen
Naast de vooraf gedefinieerde speci‐
ale bestemmingen (POI) op de SD
Card van de kaart kunt u naar eigen
keuze gebruikerspecifieke POI's aan‐
maken. U kunt deze gebruikerspeci‐
fieke POI's na het aanmaken down‐
loaden op het infotainmentsysteem.
U kunt twee verschillende typen ge‐
bruikerspecifieke POI's aanmaken:
(1) Bestemmings-POI's: POI's die u
als bestemmingen voor routebegelei‐
ding kunt gebruiken.
U moet voor elke POI de GPS-coör‐
dinaten (de lengte- en breedtegraad)
van de locatie van de POI's en een
beschrijvende naam definiëren.
Na het downloaden van de POI-ge‐
gevens op het infotainmentsysteem
vindt u de naam van de POI (bijv.
"Huis van Michael") in het menu voor
gebruikerspecifieke POI's 3 50. U
kunt de betreffende menuoptie als
bestemming voor routebegeleiding
selecteren.
(2) POI-waarschuwingen: POI's
waarvoor u waarschuwingen wenst
(bijv. zeer scherpe bochten in de
weg), voordat u de betreffende locatie
bereikt.
U moet voor elke POI de GPS-coör‐
dinaten (de lengte- en breedtegraad)
van de locatie van de POI's en een
beschrijvende waarschuwingsmel‐
ding definiëren.
Na het downloaden van de POI-ge‐
gevens op het infotainmentsysteem,
en als routebegeleiding actief is:
Als de auto de POI-locatie zoals ge‐
definieerd door de GPS-coördinaten
nadert, verschijnt de bijbehorende
waarschuwingsmelding (bijv. "Zeer
scherpe bocht").
Via de menuoptie Afstandswaarsch.
speciale best. in het menu
NAVIGATIE-INSTELLINGEN, zie bo‐
venstaand, kunt u bepalen op welk
punt voorafgaand aan het bereiken
van een gebruikerspecifieke POI de
bijbehorende waarschuwingsmelding
moet verschijnen.
Gebruikerspecifieke POI's aanmaken
Voor elk type POI moet u een apart
tekstbestand aanmaken, bijv. via
eenvoudige teksteditorsoftware.
Navigatie 49
Bestemmings-POI's
1. Maak een tekstbestand met een
willekeurige naam en de be‐
standsextensie .asc, bijv. "Toms‐
DestinationPOIs.asc" aan.
2. Voer de POI-gegevens in de vol‐
gende indeling in het tekstbe‐
stand in:
Lengtegraad, Breedtegraad,
"Naam van POI [ eventueel
commentaar ]"
Voorbeeld: 9.9800000,
52.0150000, "Huis van Michael
[ Fleet Street ]"
NB: de bovenstaande tekst mag
niet meer dan één regel omvatten,
zie bovenstaande afbeelding.
3. Vraag de vereiste GPS-coördina‐
ten op, bijv. van een topografische
kaart.
Voer de GPS-coördinaten in met
alle decimalen, zie het boven‐
staande voorbeeld.
4. Voer de lengte- en breedtegraad
in het tekstbestand in, gescheiden
door een komma en een spatie.
5. Voer een willekeurige naam voor
de POI in en, indien gewenst, een
optioneel commentaar tussen
vierkante haken.
De naam en het commentaar
moeten tussen aanhalingstekens
staan en door een komma en een
spatie worden gescheiden van de
GPS-coördinaten.
6. Voer verdere POI-gegevens in
het tekstbestand in. Gebruik daar‐
bij voor elke POI een aparte regel,
zie bovenstaand.
7. Sla het tekstbestand op, bijv. op
uw lokale vaste schijf.
POI-waarschuwingen
Maak een apart tekstbestand met een
willekeurige naam en de bestandsex‐
tensie .asc, bijv. "TomsPOIWar‐
nings.asc" aan.
Voor het aanmaken van een tekstbe‐
stand gaat u vervolgens te werk zoals
beschreven bij bestemmings-POI's,
zie bovenstaand.
Het enige verschil is: in plaats van het
aanmaken van een naam (bijv. "Huis
van Michael") moet u een waarschu‐
wingsmelding (bijv. "Zeer scherpe
bocht") aanmaken.
50 Navigatie
De tekstbestanden op een USB-drive
opslaan
1. In de hoofddirectory van een
USB-drive: maak een map aan
met de naam "myPOIs", bijv.
"F:\myPOIs", waarbij "F:\" de
hoofddirectory van de USB-drive
is.
2. In de map "myPOIs": sla het tekst‐
bestand met bestemming-POI's
op, bijv. "F:\myPOIs\TomsDesti‐
nationPOIs.asc".
3. In de map "myPOIs": maak een
submap aan met de naam
"myPOIWarnings".
4. Sla in deze submap het tekstbe‐
stand met POI-waarschuwingen
op, bijv.
"F:\myPOIs\myPOIWarnings
\TomsPOIWarnings.asc"
Gebruikerspecifieke POI's
downloaden
Sluit de USB-drive met uw gebrui‐
kerspecifieke POI-gegevens aan op
de USB-poort 3 33 van het infotain‐
mentsysteem.
Download starten: druk op de toets
SETUP, selecteer de knop Navigatie
op het scherm, selecteer de menu‐
optie Mijn spec. bestemmingen nu
laden en bevestig de melding die ver‐
schijnt.
De POI-gegevens worden op het in‐
fotainmentsysteem gedownload.
Invoer van de bestemming
Er zijn diverse methoden voor route‐
begeleiding naar uw bestemming.
Druk op de NAV-toets om het
NAVIGATIE-menu op te roepen.
Het NAVIGATIE menu biedt drie mo‐
gelijk opties voor invoer van de be‐
stemming:
Bestemming: opent het
BESTEMMING INVOEREN-menu.
Let op
Als routebegeleiding actief is, ver‐
schijnt er een melding voordat het
menu BESTEMMING INVOEREN
verschijnt.
U moet eerst beslissen of u een via‐
punt (een tussenbestemming) aan
de momenteel ingestelde bestem‐
ming wilt toevoegen of dat u de mo‐
menteel ingestelde bestemming wilt
vervangen door een nieuwe bestem‐
ming.
Gedetailleerde beschrijving van het
toevoegen van een viapunt aan een
bestemming, zie hoofdstuk "Bege‐
leiding" 3 67.
Navigatie 51
Het BESTEMMING INVOEREN-
menu is het belangrijkste toegangs‐
punt voor het invoeren en/of selec‐
teren van bestemmingen, zie "Di‐
recte adresinvoer" en de volgende
paragrafen.
Laatste bestemmingen: toont een
lijst met bestemingen die eerder
werden gebruikt voor routebegelei‐
ding.
U kunt een vermelding uit de lijst als
uw nieuwe bestemming selecteren,
zie "Eerdere bestemming selecte‐
ren" onderstaand.
Huisadres: toont een menu waar‐
mee u een adres als uw huisadres
kunt opslaan en/of uw reeds opge‐
slagen huisadres als nieuwe be‐
stemming kunt selecteren, zie
"Huisadres invoeren en selecteren"
onderstaand.
De menuopties Opties, Route en
Stop routegeleiding worden beschre‐
ven in het hoofdstuk "Begeleiding"
3 67.
Menu's met toetsenblokken
gebruiken voor adresinvoer
Bij de diverse opties voor adresinvoer
moet u adresgegevens vaak met me‐
nu's met toetsenblokken invoeren.
De toetsenblokken gebruiken een in‐
telligente spellingsfunctie, met uitslui‐
ting van niet-bestaande letter- of cij‐
fercombinaties.
Het gebruik van menu's met toetsen‐
blokken wordt onderstaand via het
voorbeeld van een plaatsnaam be‐
schreven:
Selecteer achter elkaar de letters
voor de gewenste plaatsnaam. Tij‐
dens het proces blokkeert het sys‐
teem automatisch letters die daarna
niet in de plaatsnaam kunnen voor‐
komen.
Als u een letter of een speciaal teken
wilt invoeren dat niet voorkomt op het
momenteel getoonde toetsenblok,
drukt u een of meerdere keren op de
Meer-knop op het scherm totdat er
een toetsenblok met de/het gewenste
letter of speciale teken verschijnt.
52 Navigatie
Het aantal beschikbare toetsenblok‐
ken en de daarop aanwezige letters
of speciale tekens verschilt per situ‐
atie.
Voor het wissen van reeds inge‐
voerde letters drukt u een of meer‐
dere keren op de Wissen-knop op het
scherm.
Als het systeem in het adressenge‐
huegen een plaatsnaam aantreft die
overeenkomt met de ingevoerde let‐
ters, verschijnt die naam (in grijze let‐
ters), zie bovenstaande afbeelding.
Als u inderdaad de getoonde plaats‐
naam zoekt, kunt u die plaatsnaam
met de OK-knop op het scherm direct
aan uw adres van bestemming toe‐
voegen.
Aan het cijfer rechtsboven in het me‐
nuscherm ziet u hoeveel plaatsna‐
men met de ingevoerde beginletters
in het adressengeheugen van het
systeem voorkomen. Als dat er meer
dan 999 zijn, verschijnt "> 999", zie de
bovenstaande afbeelding.
Naarmate u meer letters invoert,
neemt het resterende aantal moge‐
lijke plaatsnamen af.
Zodra het aantal overeenkomende
plaatsnamen gelijk aan of minder dan
5 is, verschijnt er automatisch een lijst
met de overeenkomende plaatsna‐
men.
Eventueel kunt u het systeem met de
Lijst-knop op het scherm te allen tijde
een lijst met alle plaatsnamen met
overeenkomende beginletters laten
weergeven.
In beide gevallen kunt u dan de be‐
treffende vermelde plaatsnaam se‐
lecteren en aan uw adres van be‐
stemming toevoegen.
Let op
Als het systeem in het adresgeheu‐
gen maar één plaatsnaam vindt met
dezelfde beginletters, verschijnt er
geen lijst, maar wordt de betreffende
plaatsnaam meteen toegevoegd
aan het adres van bestemming.
Navigatie 53
Een adres rechtstreeks
invoeren
Druk op de NAV-toets en selecteer de
menuoptie Bestemming om het menu
BESTEMMING INVOEREN op te
roepen.
Selecteer het Adresinvoer -menu‐
punt.
Het ADRES INVOEREN -menu ver‐
schijnt.
Let op
Gedetailleerde beschrijving van het
invoeren van adresgegevens via
menu's met toetsenblokken, zie
"Menu's met toetsenblokken voor
adresinvoer gebruiken" boven‐
staand.
Let op
Onderstand volgt een beschrijving
van het invoeren van het adres met
de invoervolgorde: 1.) naam van het
land, 2.) plaatsnaam/postcode, 3.)
straatnaam, 4.) huisnummer.
Eventueel kunt u ook deze invoer‐
volgorde gebruiken: 1.) naam van
het land, 2.) straatnaam, 3.) huis‐
nummer, 4.) plaatsnaam/postcode.
Adresgegevens invoeren
1. Naam van land invoeren:
Voor het invoeren of wijzigen van
het land van bestemming: selec‐
teer de menuoptie Land
bestemming.
Er verschijnt een menu met toets‐
enblok om de naam van het land
in te voeren.
Voor de naam van het gewenste
land in.
54 Navigatie
Na het invoeren van de naam van
het land verschijnt het menu
ADRES INVOEREN weer.
2. Plaatsnaam of postcode
invoeren:
Selecteer de menuoptie Stad om
de naam of postcode om uw
plaats van bestemming in te voe‐
ren.
Er verschijnt een menu met toets‐
enblok om de plaatsnaam of de
postcode in te voeren.
Voer de naam of postcode van de
gewenste plaats in.
Na het invoeren van de plaats‐
naam of de postcode verschijnt
het menu ADRES INVOEREN
weer.
3. Straatnaam invoeren:
Selecteer de menuoptie Straat
om de straatnaam van bestem‐
ming in te voeren.
Er verschijnt een menu met toets‐
enblok om de straatnaam in te
voeren.
Voer de naam van de gewenste
straat in.
Let op
Zo lang als er geen letter voor de
straatnaam ingevoerd is, kunt u het
invoeren van de straatnaam over‐
slaan door de knop Centrum op het
scherm te selecteren. Daarna wordt
de bestemming op het stadscenturm
gezet en verschijnt het menu
BESTEMMING BEVESTIGEN. Ga
door met stap 5.
Na het invoeren van de straat‐
naam verschijnt er automatisch
een menu met toetsenblok voor
het invoeren van het huisnummer,
zie de onderstaande afbeelding.
Let op
Als het systeem geen huisnummer
nodig heeft om de bestemming on‐
dubbelzinnig te kunnen bepalen,
verschijnt er geen menu voor het in‐
voeren van het huisnummer, maar
het menu BESTEMMING
BEVESTIGEN. Ga door met stap 5.
Navigatie 55
4. Huisnummer invoeren:
Voer het gewenste huisnummer
in of, als u het huisnummer niet
weet, selecteer de knop Geen nr.
op het scherm.
Als u de knop Geen nr. op het
scherm selecteert, wordt het mid‐
den van de straat geselecteerd
als bestemming en verschijnt het
menu BESTEMMING
BEVESTIGEN. Ga door met
stap 5.
Als u een huisnummer invoert en
dat huisnummer niet bestaat, ver‐
schijnt er een melding met de vol‐
gende opties:
Geen nummer: er wordt niet op
huisnummer gezocht.
Nummer van lijst kiezen: er ver‐
schijnt een lijst met beschikbare
huisnummers.
Selecteer de gewenste optie
(knop op scherm).
Bij de optie Geen nummer ver‐
schijnt het menu BESTEMMING
BEVESTIGEN. Ga door met
stap 5.
Bij de optie Nummer van lijst
kiezen verschijnt een lijst beschik‐
bare huisnummers en/of nummer‐
bereiken.
Selecteer de lijstvermelding met
het gewenste huisnummer of
nummerbereik.
Het BESTEMMING
BEVESTIGEN -menu verschijnt.
5. Nieuwe bestemming bevestigen:
Het menu BESTEMMING
BEVESTIGEN toont een kaart‐
scherm van het gebied rond het
eerder ingevoerde adres. De
nieuwe bestemming wordt aange‐
duid met een geblokte vlag.
Als u de routebegeleiding naar het
ingevoerde adres van bestem‐
ming meteen wilt starten, gaat u
door met stap 6.
56 Navigatie
Als u (1) de nieuwe bestemming
naar een andere locatie wilt ver‐
schuiven of (2) het adres van de
nieuwe bestemming in het adres‐
boek wilt opslaan: selecteer de
knop Menu op het scherm.
Er verschijnt een melding met de
bovenstaand beschreven opties
(1) Verschuiven en (2) Opslaan.
Selecteer de gewenste optie
(knop op scherm).
Bestemming naar een nieuwe
locatie verschuiven:
Als u in de melding de knop
Verschuiven op het scherm selec‐
teert, verschijnt het menu KAART
VERSCHUIVEN.
Indien gewenst kunt u het zicht‐
bare kaartgedeelte met uw vinger
op het scherm in een willekeurige
richting verschuiven en kunt u de
kaartschaal met de combiknop
wijzigen.
Tik op de kaart om de bestem‐
ming naar een nieuwe locatie te
verschuiven.
De bestemmingsvlag verschijnt
nu op de nieuwe locatie.
Selecteer de knop OK op het
scherm om de nieuwe locatie van
de bestemming te bevestigen.
Het menu BESTEMMING
BEVESTIGEN verschijnt weer.
Als u de routebegeleiding naar de
nieuwe bestemming meteen wilt
starten, gaat u door met stap 6.
Nieuwe bestemming in adresboek
opslaan:
Als u het adres van de nieuwe be‐
stemming in het adresboek wilt
opslaan: selecteer de knop Menu
op het scherm en vervolgens de
knop Opslaan op het scherm in de
getoonde melding.
Er verschijnt een menu met toets‐
enblok om de naam in te voeren.
Voer de gewenste naam voor de
eerder ingestelde bestemming in.
Navigatie 57
Selecteer knop OK op het scherm
om het adres van de nieuwe be‐
stemming onder de eerder inge‐
voerde naam in het adresboek op
te slaan.
Na het opslaan van de adresge‐
gevens in het adresboek ver‐
schijnt het menu BESTEMMING
BEVESTIGEN weer.
6. Routebegeleiding starten:
In het menu BESTEMMING
BEVESTIGEN: selecteer de knop
Start op het scherm om de route‐
begeleiding naar het eerder ineg‐
stelde adres te starten.
De route wordt berekend door het
navigatiesysteem en de route
wordt gestart.
Beschrijving van routebegelei‐
ding, zie hoofdstuk "Begeleiding"
3 67.
Het adresboek gebruiken
Druk op de NAV-toets en selecteer de
menuoptie Bestemming om het menu
BESTEMMING INVOEREN op te
roepen.
Selecteer het Adresboek -menupunt.
Er verschijnt een lijst met alle adres‐
sen (bestemmingen) die in het adres‐
boek zijn opgeslagen.
Met het adresboek kunt u de adres‐
sen van uw favoriete bestemmingen
eenvoudig opslaan en deze adressen
later als bestemmingen voor routebe‐
geleiding selecteren.
Nieuwe adressen (bestemmingen)
toevoegen
Het adresboek heeft een capaciteit
van maximaal 50 adressen. Bij het
bereiken van het maximale aantal
adressen moet u een adres wissen
voordat u een nieuw kunt toevoegen.
Selecteer de lijstvermelding Nieuwe
bestemming toevoegen (eerste ver‐
melding in lijst).
Er verschijnt een menu met diverse
opties voor het toevoegen van
nieuwe adressen.
58 Navigatie
U hebt de volgende opties:
Nieuw adres: toont het menu voor
directe adresinvoer.
De gewenste nieuwe adresgege‐
vens invoeren, zie "Een adres di‐
rect invoeren" (stappen 1 t/m 4) bo‐
venstaand.
Na het invoeren van alle adresge‐
gevens verschijnt het menu
BESTEMMING BEVESTIGEN.
Het eerder ingevoerde adres wordt
aangeduid met een geblokte vlag.
Ga als volgt te werk om het eerder
ingevoerde adres met de kaart te
wijzigen:
Selecteer de knop Verschuiven op
het scherm om het menu KAART
VERSCHUIVEN op te roepen.
Indien gewenst kunt u het zichtbare
kaartgedeelte met uw vinger op het
scherm in een willekeurige richting
verschuiven en kunt u de kaart‐
schaal met de combiknop wijzigen.
Tik op de kaart om de betreffende
locatie in te stellen als een nieuw
adres.
De geblokte vlag verschijnt nu op
dat/die nieuwe adres/locatie.
Selecteer de knop OK op het
scherm om de nieuwe locatie van
de bestemming te bevestigen.
Het menu BESTEMMING
BEVESTIGEN verschijnt weer.
Navigatie 59
Ga als volgt te werk om het nieuwe
adres in het adresboek op te slaan:
Selecteer de knop Opslaan op het
scherm.
Er verschijnt een menu met toets‐
enblok om de naam in te voeren.
Voer de gewenste naam voor de
nieuwe adresboekvermelding in en
selecteer de knop OK op het
scherm om de nieuwe adresgege‐
vens in het adresboek op te slaan.
Uit vorige bestemmingen: toont een
lijst met bestemmingen die eerder
voor routebegeleiding werden ge‐
bruikt.
Selecteer een eerdere bestemming
die u in het adresboek wilt opslaan.
Er verschijnt een menu met toets‐
enblok om de naam in te voeren.
Voer de gewenste naam van de
nieuwe adresboekvermelding in en
selecteer de knop OK op het
scherm om de nieuwe adresgege‐
vens in het adresboek op te slaan.
Actuele bestemming: slaat de hui‐
dige bestemming op in het adres‐
boek (alleen beschikbaar als de
routebegeleiding actief is).
Adresgegevens opslaan: zie de bo‐
venstaande beschrijvingen.
Huidige positie: slaat de huidige be‐
stemming op in het adresboek.
Adresgegevens opslaan: zie de bo‐
venstaande beschrijvingen.
Adressen (bestemmingen) voor
routebegeleiding selecteren,
adressen hernoemen of wissen
Selecteer de gewenste adresboek‐
invoer.
Er verschijnt een menu met de adres‐
informatie van de geselecteerde
adresboekvermelding.
60 Navigatie
U hebt de volgende menuopties:
Naam: toont een menu met toets‐
enblok om de naam in te voeren.
Voer een nieuwe naam voor de
adresboekvermelding in en en se‐
lecteer de knop OK op het scherm
om de nieuwe naam te bevestigen.
Alle vw.: wist alle adresboekver‐
meldingen.
Wissen: wist de geselecteerde
adresboekvermelding.
OK: stelt het getoonde adres of de
GPS-coördinaten in als de nieuwe
bestemming en start de routebege‐
leiding naar die bestemming.
Beschrijving van routebegeleiding,
zie hoofdstuk "Begeleiding" 3 67.
Speciale bestemming
selecteren
Een speciale bestemming (POI) is
een specifieke locatie die belangrijk
kan zijn, bijv. een tankstation, par‐
keerplaats of restaurant.
In het Infotainmentsysteem wordt een
POI gedefinieerd via GPS-coördina‐
ten (lengte- en breedtegraad) en een
naam.
De gegevens op de SD Card van de
kaart bevatten een groot aantal
vooraf gedefinieerde POI's. Deze
worden aangeduid via bijbehorende
symbolen op het kaartscherm.
U kunt deze POI's als bestemmingen
voor routebegeleiding selecteren.
Ga als volgt te werk om een speciale
bestemming te selecteren:
Druk op de NAV-toets en selecteer de
menuoptie Bestemming om het menu
BESTEMMING INVOEREN op te
roepen.
Selecteer het Speciale
bestemmingen -menupunt.
Navigatie 61
Het SPECIALE BESTEMMINGEN -
menu verschijnt.
U hebt de volgende menuopties:
Restaurants in de buurt: toont een
lijst met restaurants in de buurt van
de huidige locatie.
Elke lijstvermelding toont de he‐
melsbrede afstand en ongeveer de
richting naar het betreffende res‐
taurant.
Selecteer een lijstvermelding voor
een menu met gedetailleerde infor‐
matie over het betreffende restau‐
rant.
Terug naar de lijst met restaurants:
selecteer de knop Lijst op het
scherm.
Routebegeleiding naar het gese‐
lecteerde restaurant starten: selec‐
teer de knop Start op het scherm.
Beschrijving van routebegeleiding,
zie hoofdstuk "Begeleiding" 3 67.
Parkeerplaatsen in de buurt: toont
een lijst met parkeerterreinen in de
buurt van de huidige locatie.
Routebegeleiding naar een speci‐
fiek parkeerterrein starten, zie in‐
structies m.b.t. Restaurants in de
buurt bovenstaand.
62 Navigatie
Tankstations in de buurt: toont een
lijst met tankstations in de buurt van
de huidige locatie.
Routebegeleiding naar een speci‐
fiek tankstation starten, zie instruc‐
ties m.b.t. Restaurants in de buurt
bovenstaand.
Zoek in omgeving: geeft toegang
tot alle POI's in de buurt van de hui‐
dige locatie.
Na het selecteren van de menu‐
optie verschijnt er een melding.
Voor een specifieke POI kunt u
zoeken op Categorie of op Naam:.
Selecteer de gewenste zoekoptie
(knop op scherm) in de melding.
Op categorie zoeken:
Na het selecteren van de knop
Categorie in de melding op het
scherm verschijnt er een lijst met
POI-categorieën.
Kies de gewenste categorie.
Afhankelijk van de geselecteerde
categorie verschijnt er wellicht een
lijst met bijbehorende subcatego‐
rieën voor gedetailleerd zoeken
naar POI's.
Selecteer in deze gevallen de ge‐
wenste subcategorie.
Uiteindelijk verschijnt er een lijst
met categoriespecifieke POI's.
Routebegeleiding naar een speci‐
fieke POI starten, zie instructies
m.b.t. Restaurants in de buurt bo‐
venstaand.
Op naam zoeken:
Na het selecteren van de knop
Naam: in de melding op het scherm
verschijnt er een menu met toets‐
enblok voor zoeken naar POI's.
Voer een naam van een POI of een
deel daarvan in en selecteer de
knop Lijst op het scherm om te zoe‐
ken naar die POI, respectievelijk
alle POI's met namen met de inge‐
voerde lettercombinatie.
Let op
Als u geen letter invoert en naar een
POI gaat zoeken, zoekt het systeem
naar alle POI's in de buurt van de
huidige positie.
Tijdens het zoeken verschijnt er
een melding in welke straal rondom
de huidige bestemming het sys‐
teem momenteel naar POI's zoekt.
U kunt de zoekopdracht te allen
tijde stoppen met de knop Stop in
de melding op het scherm of u kunt
wachten totdat er een lijst met alle
gevonden POI's verschijnt.
Routebegeleiding naar een speci‐
fieke POI starten, zie instructies
m.b.t. Restaurants in de buurt bo‐
venstaand.
Zoek in omg. bestemming: geeft
toegang tot alle POI's in de buurt
van de huidige bestemming (alleen
beschikbaar als de routebegelei‐
ding actief is).
Navigatie 63
Zoeken naar POI's en routebege‐
leiding naar een specifieke POI
starten, zie instructies m.b.t. Zoek
in omgeving bovenstaand.
Zoek in andere stad: geeft toegang
tot alle POI's binnen een geselec‐
teerde plaatsnaam.
Plaatsnaam selecteren, zie "Een
adres direct invoeren" (stappen 1 t/
m 2) bovenstaand.
Na het selecteren van een plaats‐
naam kunt u in die plaats via
Categorie of via Naam: naar POI's
zoeken, zie instructies m.b.t. Zoek
in omgeving bovenstaand.
Gebruikerspecifieke speciale
bestemming selecteren
Behalve de vooraf gedefinieerde spe‐
ciale bestemmingen (POI) op de SD
Card van de kaart kunt u naar geheel
eigen keuze gebruikerspecifieke
POI's aanmaken en deze POI's
downloaden naar het Infotainment‐
systeem, zie hoofdstuk "Gebruik"
3 39.
Als er gebruikerspecifieke POI's zijn
gedownload naar het Infotainment‐
systeem, kunt u zo'n POI als bestem‐
ming voor routebegeleiding selecte‐
ren.
Ga als volgt te werk om een
gebruikerspecifieke speciale
bestemming te selecteren:
Druk op de NAV-toets en selecteer de
menuoptie Bestemming om het menu
BESTEMMING INVOEREN op te
roepen.
Selecteer het Speciale best.
gebruiker -menupunt.
Er verschijnt een lijst met alle ge‐
downloade gebruikerspecifieke
POI's.
Kies het gewenste gegeven in de lijst.
Er verschijnt een menu met de GPS-
coördinaten en een beschrijvende
toelichting (indien beschikbaar) op de
geselecteerde POI.
Terug naar de lijst met gebruikerspe‐
cifieke POI's: selecteer de knop Lijst
op het scherm.
Routebegeleiding naar de geselec‐
teerde gebruikerspecifieke POI star‐
ten: selecteer de knop Start op het
scherm.
Beschrijving van routebegeleiding,
zie hoofdstuk "Begeleiding" 3 67.
Een bestemming vanaf de kaart
selecteren
Door de bestemming op deze manier
in te voeren kunt u naar een nieuwe
bestemming zoeken door het zicht‐
bare kaartgedeelte te verschuiven en
de gewenste locatie van de nieuwe
bestemming instellen door op de
kaart te tikken.
64 Navigatie
Ga als volgt te werk om een
bestemming van de kaart te
selecteren:
Druk op de NAV-toets en selecteer de
menuoptie Bestemming om het menu
BESTEMMING INVOEREN op te
roepen.
Selecteer het Bestemming in kaart -
menupunt.
Het menu BESTEMMINGEN VAN
KAART verschijnt, met een kaart van
het gebied rondom de huidige positie.
De kaart wordt tweedimensionaal/
met het noorden bovenaan getoond.
U kunt het zichtbare kaartgedeelte
met uw vinger op het scherm in een
willekeurige richting verschuiven.
Indien gewenst wijzigt u de kaart‐
schaal door aan de combiknop te
draaien.
Verschuif het zichtbare kaartgedeelte
totdat u het gebied rondom de door u
gezochte locatie ziet.
Tik op de kaart om een nieuwe be‐
stemming op de gewenste locatie in
te stellen.
Een geblokte vlag geeft nu de nieuwe
bestemming aan en onderaan de
kaart verschijnt nu de straatnaam (of
GPS-coördinaten) van de nieuwe be‐
stemming.
Selecteer de knop Start op het
scherm.
Er verschijnt een melding met de vol‐
gende opties:
Opslaan: adresgegevens van de
nieuwe bestemming in het adresboek
opslaan.
Instellen als bestemming: routebege‐
leiding naar de nieuwe bestemming
starten.
Navigatie 65
Selecteer de gewenste optie (knop op
scherm).
Na het selecteren van de knop
Opslaan in de melding op het scherm
verschijnt er een menu met toetsen‐
blok voor het invoeren van de naam.
Voer de gewenste naam voor de
nieuwe bestemming in en selecteer
de knop OK op het scherm om de
adresgegevens van de nieuwe be‐
stemming in het adresboek op te
slaan.
Na het selecteren van de knop
Instellen als bestemming op het
scherm in de melding wordt de route
naar de nieuwe bestemming bere‐
kend en wordt de routebegeleiding
gestart.
Beschrijving van routebegeleiding,
zie hoofdstuk "Begeleiding" 3 67.
Kruising als bestemming kiezen
Deze methode voor het invoeren van
een bestemming werkt bijna op de‐
zelfde manier als die zoals beschre‐
ven bij "Een adres direct invoeren",
zie bovenstaand.
In plaats van het specificeren van een
locatie in een straat via een huisnum‐
mer moet u de locatie via een kruising
specificeren.
Ga als volgt te werk om een kruising
als bestemming te selecteren:
Druk op de NAV-toets en selecteer de
menuoptie Bestemming om het menu
BESTEMMING INVOEREN op te
roepen.
Selecteer het Bestemming kruising -
menupunt.
Doorloop de stappen 1 t/m 3 van "Een
adres direct invoeren", zie boven‐
staand.
Na het invoeren van een straatnaam:
Als er slechts één straat de eerder
gespecificeerde straat kruist, ver‐
schijnt het menu BESTEMMING
BEVESTIGEN. Ga door met stap 5
van "Een adres direct invoeren", zie
bovenstaand.
66 Navigatie
Als er maximaal 5 kruisende straten
zijn, verschijnt er een lijst met alle
kruisende straten. Selecteer de ge‐
wenste kruisende straat en ga door
met stap 5 van "Een adres direct in‐
voeren", zie bovenstaand.
Als er meer dan 5 kruisende straten
zijn, verschijnt er een menu met toets‐
enblok voor het invoeren van de
naam.
Voor de naam van een straat in die de
eerder gespecificeerde straat kruist of
selecteer de knop Lijst op het scherm
om meteen een lijst met alle krui‐
sende straten weer te geven.
Selecteer de gewenste kruisende
straat en ga door met stap 5 van "Een
adres direct invoeren", zie boven‐
staand.
Eerdere bestemming selecteren
Druk op de toets NAV en selecteer
vervolgens de menuoptie Laatste
bestemmingen.
Er verschijnt een lijst met bestemmin‐
gen die eerder voor routebegeleiding
werden gebruikt.
Maximaal 50 eerdere bestemmingen
worden automatisch opgeslagen. Als
het aantal eerdere bestemmingen 50
overschrijdt, wordt de oudste uit de
lijst gewist en de nieuwste toege‐
voegd.
Na het selecteren van een eerdere
bestemming in de lijst verschijnt er
een menu met gedetailleerde adres‐
informatie (indien beschikbaar), of de
GPS-coördinaten van de bestem‐
ming:
U hebt de volgende menuopties:
Opslaan: slaat de getoonde be‐
stemmingsgegevens op in het
adresboek. Detailinformatie over
het adresboek, zie "Het adresboek
gebruiken" bovenstaand.
Navigatie 67
Alle vw.: wist de gehele lijst met
eerdere bestemmingen.
Wissen: wist de getoonde bestem‐
ming uit de lijst met eerdere be‐
stemmingen.
OK: stelt het getoonde adres of de
GPS-coördinaten in als de nieuwe
bestemming en start de routebege‐
leiding naar die bestemming.
Beschrijving van routebegeleiding,
zie hoofdstuk "Begeleiding" 3 67.
Thuisadres invoeren en
selecteren
Druk op de toets NAV en selecteer
vervolgens de menuoptie Huisadres.
Er verschijnt een menu, met het mo‐
menteel ingestelde thuisadres of
GPS-coördinaten, zie de onder‐
staande afbeelding.
Als er niet eerder een thuisadres in‐
gevoerd is, is het adresvak in het
menu leeg.
Na het instellen van uw thuisadres
kunt u in het menu de routebegelei‐
ding naar uw thuisadres comfortabel
starten.
U hebt de volgende menuopties:
Positie: wist het oude thuisadres
(indien beschikbaar) en slaat de
huidige positie als het nieuwe thuis‐
adres op.
Daarna verschijnen de adresgege‐
vens of de GPS-coördinaten van de
huidige positie.
Wijzigen: toont het menu voor di‐
recte adresinvoer.
Met dit menu kunt u een nieuw
thuisadres invoeren en opslaan, zie
"Een adres direct invoeren" boven‐
staand.
Het oude thuisadres (indien be‐
schikbaar) wordt gewist.
Start: stelt het getoonde thuisadres
of de GPS-coördinaten in als de
nieuwe bestemming en start de
routebegeleiding naar die bestem‐
ming.
Beschrijving van routebegeleiding,
zie hoofdstuk "Begeleiding" 3 67.
Begeleiding
Algemene aanwijzingen
Het navigatiesysteem begeleidt de
route door visuele instructies en ge‐
sproken opdrachten (gesproken be‐
geleiding).
Visuele instructies
Visuele instructies verschijnen op het
kaartscherm, in het menu VER‐
KEERSBERICHTEN, in alle audio‐
hoofdmenu's, bijv. het menu CD en in
het menu TELEFOON.
Visuele instructies op het kaart‐
scherm:
68 Navigatie
Visuele instructies in menu's, bijv. het
radiomenu FM1:
Gedetailleerde beschrijvingen op het
kaartscherm en de visuele informatie
bij de routebegeleiding, zie hoofdstuk
"Gebruik" 3 39.
Gesproken opdrachten
Gesproken opdrachten geven bij het
naderen van een kruising aan welke
richting u moet volgen.
Gesproken begeleiding activeren of
deactiveren: knop Info op het kaart‐
scherm enkele seconden aanraken,
zie bovenstaande afbeelding van het
kaartscherm. Na het activeren van
gesproken begeleiding verschijnt het
knoplabel in wit, anders in zwart.
Laatste gesproken opdracht herha‐
len: op de knop Info op het scherm
tikken.
Volume van gesproken opdrachten
aanpassen: aan de knop X draaien.
Let op
Het activeren/deactiveren van ge‐
sproken begeleiding wordt aange‐
duid met een pieptoon, als de sys‐
teemgeluiden geactiveerd zijn 3 12.
Routebegeleiding via het menu
NAVIGATIE besturen
Druk op de NAV-toets om het
NAVIGATIE-menu op te roepen.
Het NAVIGATIE menu biedt drie mo‐
gelijke opties voor het besturen van
de routebegeleiding:
Opties: opent het menu
ROUTEOPTIES met diverse instel‐
lingen voor het (her)berekenen van
de route en routebegeleiding, zie
"Instellingen voor routeberekening
en -begeleiding" onderstaand.
Navigatie 69
Route: opent het menu
ROUTELIJST met alle straten op
de huidige route, zie "Routelijst to‐
nen" onderstaand.
Stop routegeleiding: annuleert de
momenteel actieve routebegelei‐
ding.
Als er een extra viapunt (tussenbe‐
stemming) voor de routebegelei‐
ding ingesteld is, vraagt een mel‐
ding u te beslissen:
of de routebegeleiding naar zowel
het viapunt als de eindbestemming
moet worden geannuleerd, of,
of de routebegeleiding alleen naar
het viapunt moet worden geannu‐
leerd.
Als de de routebegeleiding alleen
naar een viapunt annuleert: het na‐
vigatiesysteem berekent de route
automatisch opnieuw om u naar de
eindbestemming te begeleiden.
Instellingen voor routeberekening en
-begeleiding
Voorafgaand aan de routebegelei‐
ding, maar ook bij een reeds actieve
routebegeleiding, kunt u diverse cri‐
teria voor het (her)berekenen van de
route en routebegeleiding instellen.
Druk op de NAV-toets en selecteer de
menuoptie Opties om het menu
ROUTEOPTIES op te roepen.
U hebt de volgende menuopties:
Dynamische navig.: selecteren als
het navigatiesysteem bij het
(her)berekenen van de route reke‐
ning moet houden met TMC-(ver‐
keers-)berichten, zie hoofdstuk
"Dynamische begeleiding" 3 73.
Beschikbare instellingen:
Uit: bij het berekenen van de route
houdt het systeem geen rekening
met TMC-berichten.
Automatisch: bij het (her)bereke‐
nen van de route houdt het systeem
automatisch rekening met alle
TMC-berichten.
Controle: bij een file of een ander
verkeersincident waarvoor het na‐
vigatiesysteem een TMC-bericht
ontvangt, verschijnt er een bericht:
of het systeem een alternatieve
route naar de bestemming moet
berekenen
of
of de eerder berekende route on‐
gewijzigd moet blijven.
De berichten worden op het display
weergegeven, ook als er een audi‐
omodus (bijvoorbeeld AM/FM of
cd) of de telefoonmodus actief is.
70 Navigatie
Routemodus: selecteer of de snel‐
ste, de zuinigste of de kortste route
moet worden berekend voor route‐
begeleiding.
Snelweg: selecteer of autosnelwe‐
gen voor routebegeleiding moeten
worden vermeden of gebruikt.
Veer/tolwegen : selecteer of tolwe‐
gen en veerboten bij het berekenen
van de route naar de bestemming
moeten worden vermeden of ge‐
bruikt of dat ze zo min mogelijk
moeten worden gebruikt.
Routelijst tonen
Druk op de NAV-toets en selecteer de
menuoptie Route om ROUTELIJST
op te roepen.
De routelijst toont alle straten op de
berekende route, te beginnen vanaf
de huidige locatie.
Elke lijstvermelding kan de volgende
informatie tonen:
Straatnaam, autosnelweg of afslag
van autosnelweg.
Richtingpijl of autosnelwegsym‐
bool.
Let op
Een extra klein rood driehoekje in
een richtingspijl of een autosnelweg‐
symbool duidt op een actueel ver‐
keersvoorval op de betreffende
straat of autosnelweg.
Afstand tot de volgende straat op
de route, of
geschatte benodigde tijd naar de
volgende straat op de route, of
geschatte aankomsttijd bij de vol‐
gende straat op de route.
De getoonde tijdsaanduiding hangt af
van de vraag of eerder op het kaart‐
scherm werd gekozen voor weergave
van de geschatte resterende reistijd
of de geschatte aankomsttijd.
Tijdsaanduiding wijzigen: druk op de
toets MAP en tik links op het kaart‐
scherm op de tijdsaanduiding onder
de richtingpijl.
Alle beschikbare informatie over een
specifieke routelijstvermelding tonen:
de lijstvermelding selecteren.
Routebegeleiding via het menu
VERKEERSINFO besturen
Druk op de TRAF-toets om het
VERKEERSINFO-menu op te roe‐
pen.
Navigatie 71
Het menu VERKEERSINFO toont het
dichtstbijzijnde verkeersvoorval (in‐
dien aanwezig), bijv. een file, op de
huidige route.
U hebt de volgende menuopties:
Blokk.: met dit menu kunt u straten
uit de routebegeleiding uitsluiten,
zie "Straten uit routebegeleiding
uitsluiten" onderstaand.
TA: ontvangst van verkeersberich‐
ten activeren of deactiveren 3 25.
Route: toont een lijst met alle ver‐
keersvoorvallen op de huidige
route.
Detailinformatie over een specifiek
verkeersvoorval tonen: lijstvermel‐
ding selecteren.
Alles: toont alle verkeersvoorvallen
op de huidige route en daarbij alle
verkeersvoorvallen bij de huidige
positie van de auto.
TMC-(verkeers-)symbolen (zie
hoofdstuk "Symbolenoverzicht"
3 76) die verkeersvoorvallen op
de huidige route aangeven, zijn
rood gemarkeerd.
Straten uit routebegeleiding uitsluiten
Na het starten van de routebegelei‐
ding kunt u straten uit de eerder be‐
rekende route uitsluiten.
Daarna kan het systeem de route her‐
berekenen en worden de eerder uit‐
gesloten straten omzeild.
Druk op de TRAF-toets en selecteer
de knop Blokk. op het scherm om het
menu ROUTEDEEL VERMIJDEN op
te roepen.
U hebt de volgende menuopties:
Weg verderop vermijden: opent het
WEG VERDEROP VERMIJDEN-
menu.
72 Navigatie
Met dit menu kunt u de komende
straten uit de huidige route uitslui‐
ten door de lengte van het uit te
sluiten gedeelte te definiëren, te
beginnen vanaf de huidige positie
van de auto.
Komende straten uit de route uit‐
sluiten: gewenste waarde van Afst.
blokk. instellen en menuoptie
Route opnieuw berekenen selecte‐
ren.
De route wordt opnieuw berekend
en de uitgesloten straten worden
aangeduid met een zwarte lijn en
een symbool "Niet inrijden" (zie
hoofdstuk "Symbolenoverzicht"
3 76) op het kaartscherm.
Weg mijden in routelijst: er ver‐
schijnt een menu met de huidige
routelijst.
Met dit menu kunt u een of meer‐
dere opeenvolgende straten uitslui‐
ten (uitsluitingsgedeelte) uit de hui‐
dige route.
Een enkele straat uitsluiten: ge‐
wenste straat in de lijst selecteren.
Het label van de geselecteerde
straat wordt nu rood.
Enkele opeenvolgende straten uit‐
sluiten: de eerste en de laatste
straat van het gewenste uitslui‐
tingsgedeelte selecteren. De labels
van alle opeenvolgende straten
binnen het gedefinieerde uitslui‐
tingsgedeelte worden nu rood.
Let op
In de routelijst kunt u slechts één
straat of één gedeelte tegelijkertijd
voor uitsluiting definiëren.
Straat uitsluiten: menuoptie Route
opnieuw berekenen (eerste ver‐
melding in routelijst) selecteren.
De route wordt opnieuw berekend
en de uitgesloten straten worden
aangeduid met een zwarte lijn en
een symbool "Niet inrijden" (zie
hoofdstuk "Symbolenoverzicht"
3 76) op het kaartscherm.
Blokkering verderop opheffen: an‐
nuleert de eerdere straatuitsluiting
via Weg verderop vermijden.
Blokkering traject opheffen: annu‐
leert de eerdere straatuitsluiting via
Weg mijden in routelijst.
Viapunt (tussenbestemming)
aan de route toevoegen
Na activeren van de routebegeleiding
kunt u te allen tijde een viapunt aan
uw route toevoegen.
Navigatie 73
Druk op de NAV-toets en selecteer de
menuoptie Bestemming of de menu‐
optie Laatste bestemmingen.
Selecteer in deze melding de knop
Tussenstop toevoegen op het
scherm.
Bestemming voor viapunt invoeren of
selecteren, zie hoofdstuk "Invoer van
de bestemming" 3 50.
Na het toevoegen van het gewenste
viapunt berekent het navigatiesys‐
teem de route van de huidige positie
naar deze nieuwe tussenbestemming
en de route van de tussenbestem‐
ming naar de eindebstemming.
Het viapunt wordt op de kaart aange‐
duid met een rode geblokte vlag.
Na aankomst op het viapunt vervolgt
de routebegeleiding automatisch met
de begeleiding naar de eindbestem‐
ming.
Let op
Voor elke reis kunt u slechts een via‐
punt tegelijkertijd instellen. Als er bij
het instellen van een nieuw viapunt
als een viapunt actief is, wordt de
routebegeleiding naar het oude via‐
punt geannuleerd.
Gebruikerspecifieke POI-
waarschuwingen activeren
U kunt "POI-waarschuwingen" defini‐
eren voor POI's waarvoor u waar‐
schuwingen wenst (bijv. zeer scherpe
bochten in de weg), voordat u de be‐
treffende locatie bereikt.
Persoonlijke POI-waarschuwingen
definiëren en naar het infotainment‐
systeem downloaden, zie hoofdstuk
"Gebruik" 3 39.
POI-waarschuwingen activeren
Druk op de toets SETUP, selecteer
de menuoptie Navigatie en zet
Waarsch. speciale best. op Aan.
Dynamische
routebegeleiding
Als de actieve dynamische routebe‐
geleiding actief is, wordt de hele ac‐
tuele verkeerssituatie die het Infotain‐
mentsysteem via de TMC-verkeers‐
informatie ontvangt, bij de routebere‐
kening betrokken. De route wordt
voorgesteld op basis van alle ver‐
keersproblemen en beperkingen vol‐
gens de vooraf ingestelde criteria
(bijv. "kortste route", "autosnelwegen
vermijden" enz.).
Bij een actueel verkeersknelpunt
(bijv. file, afgesloten weg) op de ge‐
volgde route, verschijnen er een be‐
richt en een gesproken mededeling
over het soort knelpunt. U kunt dan
besluiten of u via de voorgestelde
routeverandering het knelpunt om‐
zeilt of dat u door het verkeersknel‐
punt heen rijdt.
Ook bij een niet-actieve routebegelei‐
ding worden verkeersknelpunten in
de directe omgeving gemeld.
Tijdens een actieve routebegeleiding
controleert het systeem m.b.v. de ver‐
keersinformatie continu of een herbe‐
rekening of een alternatieve route
met inachtneming van de actuele ver‐
keerssituatie zinvol is.
74 Navigatie
Het activeren en deactiveren van dy‐
namische routebegeleiding en criteria
voor het berekenen van de route ge‐
beurt in het menu ROUTEOPTIES,
zie hoofdstuk "Begeleiding" 3 67.
De dynamische routebegeleiding
werkt alleen bij ontvangst van ver‐
keersinformatie, afkomstig van het
RDS-TMC-verkeersinformatiesys‐
teem.
De door het Infotainmentsysteem be‐
rekende eventuele vertraging we‐
gens een verkeersknelpunt is geba‐
seerd op de data die het systeem van
de op dat moment ingestelde RDS-
TMC-zender ontvangt. De daadwer‐
kelijke vertraging kan afwijken van de
berekende vertraging.
Kaarten
Alle kaartgegevens die nodig zijn
voor het navigatiesysteem, zijn opge‐
slagen op een SD Card bij het info‐
tainmentsysteem.
Kaart SD Card
De SD Card-lezer van het infotain‐
mentsysteem kan alleen de speciaal
voor het navigatiesysteem van de
auto geleverde kaart lezen. De SD
Card-lezer kan geen andere SD
Cards lezen.
Vanwege de productiedatum van de
kaartgegevens op de SD Card ont‐
breken wellicht sommige nieuwe we‐
gen of zijn sommige namen en wegen
anders dan degene welke ten tijde
van publicatie van de kaartgegevens
in gebruik waren.
Neem voor extra SD Cards of een
nieuwe versie van de kaartgegevens
contact op met uw Opel Service Part‐
ner.
SD Card voor kaart vervangen, zie
onderstaand.
Belangrijke informatie over werken
met de SD Card
Voorzichtig
Probeer nooit een gescheurde,
vervormde of met plakband gere‐
pareerde SD Card te gebruiken.
Als u dat toch doet, kan de appa‐
ratuur beschadigd raken.
Ga voorzichtig met de SD Card om.
Raak de metalen contacten nooit
aan.
Gebruik geen conventioneel reini‐
gingsmiddel, benzine, verdunner of
antistatische spray.
Reinig de SD Card uitsluitend met
een zachte doek.
Verbuig de SD Card niet. Gebruik
geen verbogen of gescheurde SD
Card.
Plak geen stickers en schrijf niets
op het oppervlak ervan.
Navigatie 75
Bewaar de SD Card niet op plekken
met direct zonlicht of hoge tempe‐
raturen of een hoge luchtvochtig‐
heid.
Bewaar de SD Card altijd in het op‐
bergdoosje als u deze niet gebruikt.
SD Card voor kaart vervangen
De sleuf voor de SD Card bevindt zich
onder een afneembaar klepje rechts
op het instrumentenpaneel.
U kunt het klepje afnemen, bijv. met
een kleine paperclip of iets vergelij‐
kbaars.
SD-kaart verwijderen
Ontgrendel de geplaatste SD Card
door erop te drukken en trek de SD
Card daarna uit de SD Card-sleuf.
SD-kaart aanbrengen
Druk de SD Card met de kant met het
label omhoog en de uitsparingen
rechts (zie bovenstaande afbeelding)
voorzichtig in de SD Card-sleuf totdat
de kaart vastgrijpt.
Plaats daarna weer het klepje op het
instrumentenpaneel om de SD Card
en de SD Card-sleuf schoon en droog
te houden.
76 Navigatie
Symbolenoverzicht
Routebegeleidings- en POI-
symbolen
Nee. Verklaring
1Huidige positie
2Eindbestemming (zwarte vlag)
3Viapunt/tussenbestemming
(rode vlag)
4Hotel/motel
5Parkeerterrein
Nee. Verklaring
6Benzinestation
7Restaurant
POI (speciale bestemmingen)-sym‐
bolen verschijnen alleen op het kaart‐
scherm als het weergeven van POI's
geactiveerd is.
Weergeven van POI's activeren: druk
op de SETUP-toets, selecteer de
menuoptie Navigatie, selecteer de
menuoptie Kaartinstellingen en zet
Speciale best. op kaart op Aan.
TMC-symbolen
Nee. Verklaring
1File
2Weg afgesloten
3Gladde weg
4Wegwerkzaamheden
5IJzel
6Mist
7Zijwinden
8Wegversmalling
9Ongeluk
10 Gevaar
11 Slecht wegdek
TMC-(verkeers)symbolen verschij‐
nen alleen op het kaartscherm als dy‐
namische routebegeleiding via TMC-
berichten geactiveerd is.
Dynamische routebegeleiding active‐
ren: druk op de NAV-toets, selecteer
de menuoptie Opties en zet
Dynamische navig. op Automatisch of
Controle, zie hoofdstuk "Begeleiding"
3 67.
Telefoon 77
Telefoon
Algemene aanwijzingen ............... 77
Bluetooth-verbinding .................... 78
Noodoproep ................................. 80
Bediening ..................................... 81
Algemene aanwijzingen
De telefoonportal biedt u de mogelijk‐
heid om via een microfoon en de luid‐
sprekers van de auto telefoonge‐
sprekken te voeren en met het info‐
tainmentsysteem van de auto de be‐
langrijkste functies van de mobiele te‐
lefoon te bedienen. Om de telefoon‐
portal te kunnen gebruiken, moet de
mobiele telefoon via Bluetooth erop
aangesloten zijn 3 78.
Niet alle functies van de telefoonpor‐
tal worden door elke mobiele telefoon
ondersteund. Welke telefoonfuncties
mogelijk zijn, hangt af van de desbe‐
treffende mobiele telefoon en van de
netwerkprovider. Verdere informatie
hierover vindt u in de bedienings‐
handleiding van uw mobiele telefoon.
U kunt hierover ook informeren bij uw
netwerkprovider.
Belangrijke informatie voor de
bediening en de
verkeersveiligheid
9Waarschuwing
Mobiele telefoons hebben invloed
op uw omgeving. Daarom zijn er
veiligheidsvoorschriften en richtlij‐
nen opgesteld. Alvorens gebruik
te maken van de telefoonfunctie
dient u op de hoogte te zijn van de
desbetreffende richtlijnen.
9Waarschuwing
Het gebruik van de telefoon in
handsfree-modus tijdens het rij‐
den kan gevaarlijk zijn doordat uw
concentratie afneemt tijdens het
telefoneren. Parkeer uw auto
78 Telefoon
voordat u de telefoon in hands‐
free-modus gebruikt. Volg de be‐
palingen van het land waarin u
zich bevindt.
Volg de voorschriften die in som‐
mige gebieden gelden op en zet
uw mobiele telefoon uit als mobiel
telefoneren verboden is, als de
mobiele telefoon interferentie ver‐
oorzaakt of als er zich gevaarlijke
situaties kunnen voordoen.
Bluetooth
Het telefoonportal is gecertificeerd
door de Bluetooth Special Interest
Group (SIG).
Meer informatie over de specificatie
vindt u op internet op
http://www.bluetooth.com
Bluetooth-verbinding
Bluetooth is een radionorm voor het
draadloos aansluiten van, bijvoor‐
beeld, een mobiele telefoon of een
mp3-speler op andere apparaten.
Voor het instellen van een Bluetooth-
verbinding met het infotainmentsys‐
teem moet de Bluetooth-functie van
het Bluetooth-apparaat geactiveerd
zijn en moet het Bluetooth-apparaat
op "zichtbaar" staan (detectiemodus).
Voor nadere informatie verwijzen wij
u naar de gebruiksaanwijzing van het
Bluetooth-apparaat.
Via het menu BLUETOOTH-
INSTELLINGEN worden Bluetooth-
apparaten met het infotainmentsys‐
teem gekoppeld (uitwisselen van pin‐
code tussen Bluetooth-apparaat en
telefoonportaal) en verbonden.
Menu BLUETOOTH-
INSTELLINGEN opvragen: druk op
de toets SETUP en selecteer vervol‐
gens de menuoptie Bluetooth &
telefoon.
Een Bluetooth-apparaat
koppelen
Opmerkingen
Aan het systeem kunnen maximaal
vier apparaten worden gekoppeld.
Er kan slechts één gekoppeld ap‐
paraat tegelijk met het infotain‐
mentsysteem worden verbonden.
Koppelen is in de regel slechts één
keer noodzakelijk, tenzij het appa‐
raat van de lijst met gekoppelde ap‐
paraten wordt gewist.
Koppelen
1. In het menu BLUETOOTH-
INSTELLINGEN: zet Bluetooth op
Aan.
2. Selecteer het Nieuw apparaat
verbinden -menupunt.
Telefoon 79
Via een melding wordt u gevraagd
om de pincode "1234" op het
Bluetooth-apparaat in te voeren.
3. Op het Bluetooth-apparaat: indien
niet reeds geactiveerd, activeer
de Bluetooth-functie en activeer
vervolgens de detectiemodus (zie
gebruiksaanwijzing van Blue‐
tooth-apparaat).
Op het Bluetooth-apparaat: als de
detectiemodus de Bluetooth-mo‐
dule van het infotainmentsysteem
vindt, verschijnt CAR HF UNIT.
4. Op het Bluetooth-apparaat: selec‐
teer CAR HF UNIT en volg de in‐
structies voor het invoeren van de
pincode "1234" op.
5. Op het Bluetooth-apparaat: be‐
vestig de ingevoerde pincode.
Op het display van het infotain‐
mentsysteem: na enkele secon‐
den verschijnt er een melding die
aangeeft of het koppelen wel of
niet gelukt is.
Na het tot stand komen van de Blue‐
tooth-verbinding: als er een ander
Bluetooth-apparaat was aangesloten
op het infotainmentsysteem wordt dat
apparaat nu losgekoppeld van het
systeem.
Als de Bluetooth-verbinding niet tot
stand komt: herhaal de bovenstaande
procedure of raadpleeg de gebruiks‐
aanwijzing van het Bluetooth-appa‐
raat.
Verbinden met een ander
gekoppeld apparaat
1. In het menu BLUETOOTH-
INSTELLINGEN: selecteer menu‐
optie Gekoppeld apparaat kiezen.
Er verschijnt een lijst met alle
Bluetooth-apparaten die momen‐
teel aan het infotainmentsysteem
gekoppeld zijn.
De lijstvermelding van het Blue‐
tooth-apparaat die momenteel
met het infotainmentsysteem ver‐
bonden is, wordt aangeduid
met 9.
2. Kies het gewenste apparaat.
3. Op het Bluetooth-apparaat: indien
niet reeds geactiveerd, activeer
de Bluetooth-functie (zie ge‐
bruiksaanwijzing van Bluetooth-
apparaat).
Op het display van het infotain‐
mentsysteem: na enkele secon‐
den verschijnt er een melding die
aangeeft of de Bluetooth-verbin‐
ding wel of niet tot stand is geko‐
men.
Na het tot stand komen van de Blue‐
tooth-verbinding: als er een ander
Bluetooth-apparaat was aangesloten
op het infotainmentsysteem wordt dat
apparaat nu losgekoppeld van het
systeem.
80 Telefoon
Als de Bluetooth-verbinding niet tot
stand komt, herhaalt u de boven‐
staande procedure of raadpleegt u de
gebruiksaanwijzing van het Blue‐
tooth-apparaat.
Een gekoppeld apparaat
verwijderen
In het menu BLUETOOTH-
INSTELLINGEN: selecteer menu‐
optie Gekoppeld apparaat wissen.
Er verschijnt een lijst met alle Blue‐
tooth-apparaten die momenteel aan
het infotainmentsysteem gekoppeld
zijn.
De lijstvermelding van het Bluetooth-
apparaat die momenteel met het in‐
fotainmentsysteem verbonden is,
wordt aangeduid met 9.
Kies het gewenste apparaat. Het ap‐
paraat verdwijnt uit de lijst met gekop‐
pelde apparaten.
Noodoproep
9Waarschuwing
Het tot stand brengen van de ver‐
binding kan niet onder alle om‐
standigheden worden gegaran‐
deerd. Daarom is het belangrijk
dat u bij gesprekken van levens‐
belang (bijv. bij het inroepen van
medische hulp) niet alleen op een
mobiele telefoon vertrouwt.
Voor sommige netwerken kan het
noodzakelijk zijn dat er op de juiste
manier een geldige simkaart in de
mobiele telefoon is aangebracht.
9Waarschuwing
Denk eraan dat u met uw mobiele
telefoon kunt bellen en ontvangen
indien u zich in een gebied bevindt
met een voldoende sterk signaal.
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen nooddiensten niet op alle
mobiele telefoonnetwerken wor‐
den gebeld; mogelijkerwijs kun‐
nen deze oproepen niet gedaan
worden wanneer bepaalde net‐
werkdiensten en/of telefoonfunc‐
ties actief zijn. U kunt hierover uw
lokale netwerkexploitant raadple‐
gen.
Het alarmnummer kan per land en
regio variëren. Wij raden u aan het
juiste alarmnummer voor de rele‐
vante regio van tevoren op te vra‐
gen.
Een noodoproep doen
Vorm het noodnummer (bijv. 112).
De telefoonverbinding met de alarm‐
centrale wordt tot stand gebracht.
Telefoon 81
Antwoord als het dienstdoende per‐
soneel u vragen stelt over het nood‐
geval.
9Waarschuwing
Beëindig het gesprek pas als de
alarmcentrale u daarom vraagt.
Bediening
Zodra er een Bluetooth-verbinding
tussen uw mobiele telefoon en het in‐
fotainmentsysteem tot stand is ge‐
bracht, kunt u tal van functies van uw
mobiele telefoon via het infotainment‐
systeem bedienen.
Let op
In de handsfree-modus blijft bedie‐
ning van de mobiele telefoon moge‐
lijk, bv. een gesprek beantwoorden
of het volume regelen.
Na het tot stand brengen van een ver‐
binding tussen de mobiele telefoon
en het Infotainmentsysteem worden
er gegevens van de mobiele telefoon
naar het Infotainmentsysteem ver‐
stuurd. Afhankelijk van de mobiele te‐
lefoon en de hoeveelheid over te dra‐
gen gegevens kan dit enige tijd in be‐
slag nemen. Tijdens deze periode is
het bedienen van de mobiele telefoon
via het Infotainmentsysteem slechts
beperkt mogelijk.
Let op
Niet elke mobiele telefoon onder‐
steunt alle functies van de telefoon‐
portal. Zodoende is het mogelijk dat
de functionaliteit die bij deze speci‐
fieke mobiele telefoons staat be‐
schreven, afwijkt.
Bedieningselementen voor de
telefoon
De belangrijkste telefoonspecifieke
bedieningselementen zijn de vol‐
gende:
Op instrumentenpaneel
m-knop: draaien om volume aan te
passen.
I-knop: indrukken om telefoonmenu
op te vragen.
Op het stuurwiel
p-toets:
Indien telefoonportaal actief: in‐
drukken: telefoonmenu tonen; nog‐
maals indrukken: opnieuw kiezen
(indien telefoon aangesloten en
nummer opgeslagen in lijst voor op‐
nieuw kiezen).
Indien telefoonportaal actief: kort
indrukken: inkomende oproep aan‐
nemen of actieve oproep beëindi‐
gen; lang indrukken; inkomende
oproep afwijzen.
o-draaischijf: draaien om volume
aan te passen.
Voorwaarden
Voor de handsfreemodus van het in‐
fotainmentsysteem moet aan de vol‐
gende voorwaarden zijn voldaan:
De Bluetooth-functie van het info‐
tainmentsysteem moet geactiveerd
zijn 3 78.
De Bluetooth-functie van de mo‐
biele telefoon moet geactiveerd zijn
(zie gebruiksaanwijzing van het ap‐
paraat).
82 Telefoon
De mobiele telefoon moet op "zicht‐
baar" staan (zie gebruiksaanwij‐
zing van het apparaat).
De mobiele telefoon moet aan het
infotainmentsysteem gekoppeld
zijn 3 78.
Handsfreemodus activeren
Druk op de I-toets.
Op het display verschijnt het menu
TELEFOON.
Als er zich een mobiele telefoon bin‐
nen bereik van het infotainmentsys‐
teem bevindt met een geactiveerde
Bluetooth-functie en aan het infotain‐
mentsysteem gekoppeld is 3 78, ver‐
schijnt na een paar seconden het on‐
derstaande menuscherm.
Let op
Als het menuscherm Geen telefoon
aangesloten niet verdwijnt, contro‐
leert u of de Bluetooth-functie van
uw mobiele telefoon geactiveerd is
en of deze aan het Infotainmentsys‐
teem gekoppeld is 3 78. Menu
BLUETOOTH-INSTELLINGEN op‐
vragen: selecteer de knop Verbind.
op het scherm.
De mobiele telefoon is nu via Blue‐
tooth verbonden met het infotain‐
mentsysteem en de handsfreemodus
is geactiveerd.
Veel functies van de mobiele telefoon
werken nu via het menu TELEFOON
(en bijbehorende submenu's) en via
de telefoonspecifieke knoppen op het
stuurwiel, zie "Bedieningselementen
voor de telefoon" bovenstaand en
3 9.
Het kan enige tijd duren totdat de
knoppen Tel.boek en Bellijstn. op het
scherm selecteerbaar zijn, omdat te‐
lefoonboek- en bellijstgegevens van
de mobiele telefoon worden overge‐
dragen naar het infotainmentsys‐
teem.
Nadere informatie hierover, zie "Te‐
lefoonboek instellen" onderstaand.
Telefoongesprek initiëren
Het telefoonboek gebruiken
In het telefoonboek worden contacten
met naam het telefoonnummer opge‐
slagen.
Telefoon 83
Details over downloaden van het te‐
lefoonboek en verdere telefoonboek‐
specifieke informatie, zie "Telefoon‐
boek instellen" onderstaand.
In het menu TELEFOON: selecteer
de knop Tel.boek op het scherm om
het menu TELEFOONBOEK op te
vragen.
Als het telefoonboek veel vermeldin‐
gen bevat: zie "Naar telefoonnummer
zoeken" onderstaand.
Blader door de lijst met telefoonboek‐
vermeldingen en selecteer het ge‐
wenste contact. Er verschijnt een
menu met alle telefoonnummers die
voor het geselecteerde contact zijn
opgeslagen.
Telefoongesprek initiëren: selecteer
het gewenste telefoonnummer. Het
systeem kiest het geselecteerde tele‐
foonnummer.
Naar telefoonnummer zoeken
Als het telefoonboek veel vermeldin‐
gen bevat, kunt u via het menu
Zoeken comfortabel naar het gewen‐
ste contact zoeken.
In het menu TELEFOONBOEK: se‐
lecteer de lijstvermelding Zoeken
(eerste vermelding in lijst).
Het Zoeken -menu verschijnt.
Ga als volgt te werk om
telefoonboekvermeldingen met een
bepaalde letter op te vragen:
Voer deze letter in (met de knop
Wissen op het scherm wist u een in‐
gevoerde letter) en selecteer de knop
Lijst op het scherm.
Het menu TELEFOONBOEK ver‐
schijnt weer, met de telefoonboekver‐
meldingen met de ingevoerde begin‐
letter in de naam van het contact.
Één telefoonboekvermelding
weergeven:
84 Telefoon
Voer de eerste letters van de naam
van het door u gezochte contact in
(gebruik de knop Wissen op het
scherm één of meerdere keren om
reeds ingevoerde letters te wissen).
Zodra het systeem een naam van een
contact met overeenkomende begin‐
letters vindt, verschijnt de gehele
naam van de betreffende telefoon‐
boekvermelding (zie bovenstaande
afbeelding).
Selecteer de knop OK op het scherm
voor een menu met alle telefoonnum‐
mers voor het geselecteerde contact.
Let op
Als u naar een telefoonboekvermel‐
ding zoekt die alleen maar via het
telefoonnummer is opgeslagen, of
die speciale tekens bevat, selecteert
u de knop 123ÄÖ op het scherm om
het type toetsenblok te wijzigen.
Bellijsten gebruiken
Alle inkomende, uitgaande of gemiste
oproepen worden geregistreerd in bij‐
behorende bellijsten.
In het menu TELEFOON: selecteer
de knop Bellijstn. op het scherm om
het menu BELLIJSTEN op te vragen.
Selecteer de gewenste bellijsten, bijv.
Gemiste gesprekken.
Er verschijnt een menu met de betref‐
fende bellijst.
Telefoongesprek initiëren: selecteer
de gewenste lijstvermelding. Het sys‐
teem kiest het betreffende telefoon‐
nummer.
Telefoonnummer opnieuw kiezen
Het systeem kan het laatst gekozen
telefoonnummer opnieuw kiezen.
In het menu TELEFOON: selecteer
de knop Herhalen op het scherm.
Het menu HERHALEN verschijnt,
met het telefoonnummer en andere
contactgegevens (indien beschik‐
baar) van het laatst gekozen telefoon‐
nummer.
Telefoon 85
Telefoongesprek initiëren: selecteer
de knop { op het scherm. Het sys‐
teem kiest het getoonde telefoon‐
nummer.
Telefoonnummer handmatig
invoeren
In het menu TELEFOON: selecteer
de knop { op het scherm om het
menu voor handmatig invoeren van
het nummer op te vragen.
Telefoongesprek initiëren: voer het
gewenste telefoonnummer in (ge‐
bruik de knop Wissen op het scherm
om reeds ingevoerde nummers te
wissen) en selecteer daarna de knop
OK op het scherm. Het systeem kiest
het ingevoerde telefoonnummer.
Toegang tot voicemailbox
Voer het telefoonnummer van de ver‐
bonden mobiele telefoon handmatig
in, zie "Telefoonnummer handmatig
invoeren" bovenstaand.
Of (indien beschikbaar in het menu
TELEFOONBOEK): selecteer de voi‐
cemailmelding met het telefoonnum‐
mer van de verbonden mobiele tele‐
foon (de naam van die melding ver‐
schilt per mobiele telefoon), zie "Het
telefoonboek gebruiken" boven‐
staand.
Let op
Afhankelijk van de netwerkbeheer‐
der moet u voor het beluisteren van
uw voicemail op de mobiele telefoon
wellicht een voicemailtoegangscode
invoeren.
Inkomend telefoongesprek
Als er bij een inkomende oproep een
audiomodus, bijv. de radio- of cd-mo‐
dus, actief is, wordt het geluid van de
betreffende audiomodus onderdrukt
en blijft dit zo totdat het gesprek wordt
beëindigd.
Er verschijnt een melding met het te‐
lefoonnummer of de naam van de bel‐
ler (indien beschikbaar).
Oproep aannemen: selecteer de
groene knop { op het scherm.
Oproep afwijzen: selecteer de rode
knop } op het scherm.
86 Telefoon
Tweede inkomende oproep
Bij een tweede oproep tijdens een ge‐
sprek verschijnt er een melding met
het telefoonnummer of de naam van
de beller (indien beschikbaar).
Let op
Indien geleverd door de netwerkbe‐
heerder, klinken er de tweede inko‐
mende oproep ook pieptonen.
Tweede oproep aannemen en huidig
gesprek beëindigen: selecteer de
groene knop { op het scherm.
Tweede oproep afwijzen en huidig
gesprek vervolgen: selecteer de rode
knop } op het scherm.
Functies tijdens een
telefoongesprek
Tijdens een telefoongesprek ver‐
schijnt het onderstaande menu
TELEFOON.
Handsfreemodus tijdelijk deactiveren
(privacymodus)
Selecteer de knop Privé op het
scherm. U kunt het gesprek alleen via
de mobiele telefoon voortzetten.
Terug naar handsfreemodus: selec‐
teer de knop Privé op het scherm nog‐
maals.
Let op
Als de handsfreemodus van de tele‐
foonportal tijdelijk gedeactiveerd is,
wordt het label van de knop Privé op
het scherm oranje gemarkeerd.
Microfoon tijdelijk deactiveren
Selecteer de knop Micr. uit op het
scherm. De beller hoort u niet meer.
Microfoon opnieuw activeren: selec‐
teer de knop Micr. uit op het scherm
nogmaals.
Let op
Als de microfoon van de telefoon‐
portal gedeactiveerd is, wordt het la‐
bel van de knop Micr. uit op het
scherm oranje gemarkeerd.
Let op
Als het contact tijdens een telefoon‐
gesprek wordt uitgeschakeld, blijft
de verbinding actief totdat het tele‐
foongesprek wordt beëindigd.
Telefoongesprek beëindigen
Selecteer de knop } op het scherm.
Het hoofdmenu van de telefoon ver‐
schijnt weer.
Telefoonboek instellen
Na het koppelen en verbinden van
een mobiele telefoon met het infotain‐
mentsysteem, wordt het telefoonboek
Telefoon 87
van de mobiele telefoon met num‐
mers en namen (indien beschikbaar)
automatisch naar het infotainment‐
systeem gedownload.
Let op
Afhankelijk van het aantal telefoon‐
boekvermeldingen en de verbonden
mobiele telefoon kan de gegevens‐
download enkele minuten in beslag
nemen.
Zo lang als de mobiele telefoon aan
het infotainmentsysteem gekoppeld
is, blijft het telefoonboek permanent
opgeslagen op het infotainmentsys‐
teem.
Bij eventuele nieuwe telefoonboek‐
vermeldingen op uw mobiele telefoon
kunt u deze via het menu TELEFOON
INSTELLINGEN downloaden naar
het infotainmentsysteem, zie "Tele‐
foonboek downloaden" onderstaand.
Elke telefoonboekvermelding (con‐
tact) kan een voornaam, een achter‐
naam en maximaal vijf telefoonnum‐
mers met verschillende categorieën
hebben (bijv. "Mobiel", "Werk", enz.).
Het mobiele telefoonboek bevat
eventueel meer informatie-elemen‐
ten die niet naar het infotainmentsys‐
teem worden gedownload.
Maximaal aantal telefoonboekver‐
meldingen op het infotainmentsys‐
teem: 2500 vermeldingen met 5 num‐
mers per vermelding.
Telefoonboek downloaden
Menu TELEFOON INSTELLINGEN
opvragen: druk op de knop SETUP,
selecteer de menuoptie Bluetooth &
telefoon en vervolgens de menuoptie
Telefooninstellingen.
Selecteer het Telefoonboek
downloaden -menupunt. De gege‐
vensdownload van de verbonden mo‐
biele telefoon start.
Let op
Afhankelijk van het aantal telefoon‐
boekvermeldingen en de verbonden
mobiele telefoon kan de gegevens‐
download enkele minuten in beslag
nemen.
Sorteervolgorde aanpassen
Zet Tel.-boek sorteren op
Voornaam of Achternaam om de sor‐
teervolgorde voor de telefoonboek‐
vermeldingen navenant aan te pas‐
sen.
Weergavemodus aanpassen
Meestal hebben mobiele telefoons
twee verschillende telefoonboeken:
het telefoonboek op de simcard van
de mobiele telefoon en het telefoon‐
boek op de mobiele telefoon zelf, zie
de gebruiksaanwijzing van de mo‐
biele telefoon.
Beide telefoonboeken worden indien
mogelijk gedownload naar het info‐
tainmentsysteem.
88 Telefoon
U kunt instellen of u alleen de vermel‐
dingen van een van de gedownloade
telefoonboeken wilt zien of dat u de
vermeldingen van beide telefoonboe‐
ken (indien beschikbaar) wilt zien:
Zet Telefoonboek op Telefoon, SIM of
Beide.
Let op
Als u een telefoonboek selecteert
dat niet was gedownload van de ver‐
bonden telefoon, is de knop
Tel.boek op het scherm in het menu
TELEFOON niet selecteerbaar.
Telefoon 89
90
Trefwoordenlijst A
Aanraakscherm............................ 12
Adresboek.................................... 50
Adresinvoer.................................. 50
Afspelen van een cd starten......... 28
Algemene aanwijzingen............
...................... 6, 27, 32, 33, 38, 77
Algemene informatie..................... 36
Antidiefstalfunctie .......................... 7
AUX-ingang
contactdoos............................... 32
gebruik...................................... 32
B
Bediening ........................ 12, 36, 81
Begeleiding .................................. 67
Bluetooth...................................... 77
Bluetooth-muziekapparaat
bedienen................................... 36
Bluetooth-verbinding.................... 78
C
CD-speler
activeren.................................... 28
belangrijke informatie................ 27
gebruik...................................... 28
CD-speler activeren...................... 28
CD-speler gebruiken..................... 28
D
De AUX-ingang gebruiken............ 32
De radio gebruiken....................... 22
De radio inschakelen.................... 22
De USB-poort gebruiken.............. 33
Dynamische routebegeleiding...... 73
E
Een Bluetooth-apparaat
aansluiten.................................. 78
Een Bluetooth-apparaat koppelen 78
Eerdere bestemmingen................ 50
F
Frequentiebereik selecteren......... 22
G
Gebruik....................... 22, 28, 32, 39
Gesproken opdrachten................. 67
H
Het Infotainmentsysteem in- of
uitschakelen.............................. 12
I
Infotainmentsysteem
aanzetten.................................. 12
audiobedieningsknoppen aan
stuur............................................ 9
bedieningselementen.................. 9
gebruik...................................... 12
91
instrumentenpaneel.................... 9
snelheidsgecompenseerd
volume....................................... 12
tooninstellingen......................... 12
volume instellen........................ 12
volume: instellingen.................. 12
Infotainmentsysteem gebruiken...12
Invoer van de bestemming .......... 50
K
Kaarten ........................................ 74
Kaart SD Card
vervangen................................. 74
werken met................................ 74
Kaartvenster................................. 39
M
Multifunctionele knop.................... 12
N
Navigatie
adresboek................................. 50
bedieningselementen................ 39
begeleiding................................ 67
directe adresinvoer.................... 50
dynamische begeleiding........... 73
eerdere bestemmingen............. 50
gebruik...................................... 39
gebruikers-POI's aanmaken...... 39
gesproken opdrachten.............. 67
in werking.................................. 38
instellingen................................ 39
kaart SD Card..................... 38, 74
kaartvenster.............................. 39
nuttige plaatsen......................... 50
routebegeleiding....................... 67
routeberekening........................ 67
routelijst..................................... 67
SD Card voor kaart vervangen. 39
speciale bestemmingen
gebruiker selecteren................. 50
symbolenoverzicht.................... 76
thuisadres.................................. 50
TMC-(verkeers-)berichten......... 67
verkeersinformatiesysteem
(TMC)........................................ 38
viapunten toevoegen................. 67
visuele instructies...................... 67
Navigatie-instellingen................... 39
Navigatiesysteem gebruiken........ 39
Noodoproep.................................. 80
Nuttige plaatsen gebruiker
aanmaken en downloaden........ 39
selecteren.................................. 50
O
Opgeslagen audiobestanden
afspelen..................................... 34
Overzicht bedieningselementen..... 9
P
POI-symbolen............................... 76
R
Radio
Radio Data System (RDS)........ 25
activeren.................................... 22
frequentiebereik selecteren....... 22
gebruik...................................... 22
zender zoeken.......................... 23
Radio activeren............................. 22
Radio Data System (RDS) ........... 25
RDS.............................................. 25
Regionalisatie............................... 25
Routebegeleiding................... 67, 73
Routeberekening.......................... 67
Routelijst....................................... 67
S
SD Card........................................ 74
SD Card voor kaart vervangen..... 39
Symbolenoverzicht ...................... 76
T
Telefoon........................................ 77
bedieningselementen................ 77
belangrijke informatie................ 77
Bluetooth................................... 77
een telefoonnummer vormen.... 81
functies tijdens een gesprek..... 81
92
gesprekkenlijsten...................... 81
noodoproepen........................... 80
privacymodus............................ 81
telefoonboek............................. 81
Thuisadres.................................... 50
TMC.............................................. 38
TMC-meldingen............................ 67
TMC-symbolen............................. 76
U
USB-poort
belangrijke informatie................ 33
bewaarde audiobestanden
afspelen..................................... 34
V
Verkeersberichten........................ 67
Verkeersinformatiesysteem.......... 38
Verkeerssymbolen........................ 76
Viapunten..................................... 67
Viapunten toevoegen................... 67
Visuele instructies......................... 67
Volume instellen........................... 12
Voor snelheid gecompenseerd
volume....................................... 12
Z
Zender zoeken.............................. 23
Inleiding ....................................... 94
Radio ......................................... 109
Cd-speler ................................... 121
AUX-ingang ............................... 126
USB-poort .................................. 127
Trefwoordenlijst ......................... 130
CD 40 USB
94 Inleiding
Inleiding
Algemene aanwijzingen ............... 94
Antidiefstalfunctie ......................... 95
Overzicht ...................................... 96
Bediening ..................................... 99
Geluidsinstellingen .................... 106
Volume-instellingen ................... 107
Algemene aanwijzingen
Het infotainmentsysteem biedt u eer‐
steklas infotainment voor in uw auto.
De radio heeft negen geheugenposi‐
ties voor het automatisch opslaan van
zenders voor elk frequentiebereik:
FM, AM en DAB (indien beschikbaar).
De geïntegreerde audiospeler onder‐
houdt u met audio- en MP3-cd’s.
U kunt ook externe gegevensopslag‐
apparaten, zoals een iPod, MP3-spe‐
ler of USB-stick of een draagbare cd-
speler als externe audiobron op het
Infotainmentsysteem aansluiten.
U heeft toegang tot de boordcompu‐
ter via het Infotainmentsysteem.
Raadpleeg het Instructieboekje bij uw
auto voor nadere details.
De digitale soundprocessor biedt u di‐
verse vooraf ingestelde klankinstellin‐
gen, waarmee u het geluid kunt opti‐
maliseren.
Eventueel kunt u het Infotainmentsys‐
teem met de knoppen op het stuur‐
wiel bedienen.
Het Infotainmentsysteem kan ook
worden uitgerust met een mobiele te‐
lefoonportaal.
Door het goeddoordachte design van
de bedieningselementen en de hel‐
dere displays kunt u het systeem ge‐
makkelijk en intuïtief bedienen.
Let op
Deze handleiding beschrijft alle voor
de diverse Infotainmentsystemen
beschikbare opties en functies. Be‐
paalde beschrijvingen, zoals die
voor display- en menufuncties, gel‐
den vanwege de modelvariant,
landspecifieke uitvoeringen, speci‐
ale uitrusting en toebehoren wellicht
niet voor uw auto.
Belangrijke informatie over de
bediening en de
verkeersveiligheid
9Waarschuwing
Het infotainment-systeem moet
worden gebruikt zodat er te allen
tijde veilig met de auto kan worden
gereden. Zet bij twijfel uw auto aan
Inleiding 95
de kant en bedien het
infotainment-systeem terwijl u stil‐
staat.
Radio-ontvangst
Tijdens de radio-ontvangst kunnen
gesis, geruis, signaalvervorming of
signaaluitval optreden door:
wijzigingen in de afstand tot de zen‐
der,
ontvangst van meerdere signalen
tegelijk door reflecties,
obstakels.
Antidiefstalfunctie
Het Infotainmentsysteem is voorzien
van een elektronisch beveiligingssys‐
teem dat het systeem tegen diefstal
beveiligt.
De beveiliging houdt in dat het Info‐
tainmentsysteem alleen in uw auto
werkt en daarom voor een eventuele
dief waardeloos is.
96 Inleiding
Overzicht
Bedieningselementen
Inleiding 97
1e-knop ................................. 99
Kort drukken: Infotain‐
mentsysteem in-/
uitschakelen .......................... 99
Draaien: volume
aanpassen ............................ 99
2TUNER ................................ 109
Schakelen tussen FM en
AM ....................................... 109
Als er een DAB-ontvanger
aangesloten is: Schakelen
tussen analoge en digitale
ontvangst ............................ 109
3MEDIA ................................. 122
Wisselen tussen
audiobronnen (behalve
radio) ................................... 122
4MAIN ..................................... 99
Hoofdmenu ........................... 99
5Multifunctionele knop ............ 99
Draaien: functie selecteren ... 99
Indrukken: functie
bevestigen ............................. 99
6INFO ..................................... 99
Informatiepagina ................... 99
7SOUND ............................... 106
Programma klankfunctie
selecteren ........................... 106
8BC ......................................... 96
Boordcomputer ..................... 96
91...9 ..................................... 109
Radio: nummertoetsen,
zendertoetsen ..................... 109
10 Audio/MP3-CD-lade ............ 122
11 INSTELLINGEN .................... 99
Contextspecifieke
instellingen ............................ 99
12 Kruistuimelschakelaar ......... 122
Radio: mn automatisch
zender zoeken, dc
handmatig zender zoeken
(niet DAB) ........................... 109
Cd, USB, iPod: mn
titelselectie/snel vooruit/
snel terugspoelen, dc
albumselectie (niet iPod),
c nummer herhalen, d cd/
USB scannen (niet iPod) ....122
13 TP ....................................... 114
Verkeersinformatie .............. 114
14 j Cd uitwerpen ................... 122
98 Inleiding
Audioknoppen op stuurwiel
1Draaischijf ............................. 99
Draaien: Cursor
verplaatsen ........................... 99
Indrukken: een keuze
bevestigen ............................. 99
2q-toets ............................... 109
Radio: volgende
opgeslagen zender ............. 109
3p-toets .............................. 122
Wisselen tussen
audiobronnen ...................... 122
Radio: TA- en PTY31-
berichten stoppen ............... 109
Als er een DAB-ontvanger
aangesloten is:
omschakelen tussen
analoge en digitale
ontvangst ............................ 109
4d-toets ................................. 109
Radio: naar boven
zoeken, vooruitscrollen in
het zendergeheugen ........... 109
Berichten TA en PTY31
stoppen .............................. 109
Cd, USB, iPod: Één
nummer vooruit
overslaan, snel vooruit ........ 122
5c-toets ................................. 109
Radio: naar onder zoeken,
terugscrollen in het
zendergeheugen ................. 109
Berichten TA en PTY31
stoppen .............................. 109
Cd, USB, iPod: Één
nummer achteruit
overslaan,
zendergeheugen snel
achteruit .............................. 122
6Draaien: volume aanpassen . 96
Inleiding 99
Bediening
Bedieningselementen
Het Infotainmentsysteem wordt be‐
diend met behulp van functietoetsen,
multifunctieknoppen en op het display
weergegeven menu's.
Invoer kan naar keuze plaatsvinden
via:
de centrale bedieningseenheid op
het instrumentenpaneel 3 96
knoppen op het stuur 3 96.
Het Infotainmentsysteem in- of
uitschakelen
Druk de toets e in.
De laatst ingestelde audiobron wordt
afgespeeld.
In- en uitschakelen met de
contacttoets (inschakelautomaat)
Bij een geactiveerde inschakelauto‐
maat kan het Infotainmentsysteem
ook met het contact uit- en opnieuw
ingeschakeld worden.
Deze verbinding tussen de radio en
het contact is vooringesteld in de fa‐
briek, maar kan worden uitgescha‐
keld.
Als de automatische schakelaar uit‐
geschakeld is, kan het Infotain‐
mentsysteem alleen ingeschakeld
worden met de e-schakelaar en
met de j-knop voor uitwerpen van
cd en uitgeschakeld met de e-
knop.
Als het Infotainmentsysteem wordt
uitgeschakeld wanneer het contact
wordt uitgezet, ongeacht de huidige
instelling van de automatische in‐
schakeling, kan het alleen inge‐
schakeld worden met de e-knop
en met de j-knop voor uitwerpen
van cd.
De automatische start wordt altijd
geactiveerd nadat het infotainment‐
systeem van de bedrijfsspanning
werd losgekoppeld en weer aange‐
sloten.
Inschakelautomaat in-/uitschakelen
Druk op de SETTINGS-knop in het
hoofdmenu.
Het systeem-Instellingen -menu ver‐
schijnt.
Aantikvak inschakelautomaat aan/
uitzetten.
Aangezet: aan de rechterkant van het
display verschijnt het bericht "Radio
aan-/uitzetten via inschakelauto‐
maat".
Uitgezet: aan de rechterkant van het
display verschijnt het bericht: "Radio
alleen aanzetten via AAN/UIT-knop".
Automatisch uitschakelen
Het Infotainmentsysteem zet zichzelf
na één uur automatisch uit als u het
aanzet terwijl het contact uitstaat.
Volume instellen
Draai aan de e-knop.
Het Infotainmentsysteem speelt
met het laatst ingestelde volume,
op voorwaarde dat het volume la‐
ger was dan het maximale inscha‐
kelvolume 3 107.
100 Inleiding
Verkeersberichten en externe au‐
diobronnen worden ingevoegd aan
een vooringesteld minimumvolume
3 107.
Als de respectieve bron aanstaat,
kunt u het volume van de verkeers‐
berichten, de externe audiobron‐
nen en de radio en CD afzonderlijk
aanpassen.
Voor snelheid gecompenseerde
volumebediening (SDVC)
Na inschakeling van SDVC 3 107
wordt het volume automatisch zoda‐
nig aangepast dat u geen geluid van
het wegdek of van de rijwind hoort.
Externe bron
Er kan een externe bron (bijv. mobiele
telefoon, navigatiesysteem) op het In‐
fotainmentsysteem worden aange‐
sloten.
In dit geval verschijnt Extern in in de
display.
We bevelen aan dat de toestellen
door een erkende Opel-partner wor‐
den gemonteerd.
AUX-ingang
Een externe audiobron, bijv. een
draagbare CD-speler, kan via de
AUX-ingang van uw auto worden
aangesloten. Via de luidsprekers van
het Infotainmentsysteem hoort u het
stereogeluid van deze bron.
Plaats van AUX-ingangsconnector
3 126.
Zet de externe audiobron voor de
best mogelijke audiokwaliteit altijd op
het maximale volume. Bij modules
met lijnuitgang is het audioniveau van
het uitgangssignaal stabiel en kan
niet worden gewijzigd.
Om overstuur bij de AUX-ingang te
voorkomen moet de effectieve uit‐
gangsspanning van de externe audi‐
obron lager zijn dan 1,5 V.
Menuconcept
De menustructuur van het Infotain‐
ment System bestaat uit verschil‐
lende soorten menuschermen:
Bladerschermen
Standschermen
Instelschermen
De diverse schermen hebben ver‐
schillende functionaliteiten:
Bladerschermen
Bladerschermen hebben een selec‐
tiemenu met een voorvertoning van
elk menu-item in de linkse marge van
het scherm. Bladerschermen leiden u
naar standschermen of instelscher‐
men.
Het Audio -menu is een voorbeeld
van een bladerscherm.
Inleiding 101
Standschermen
Standschermen zijn menuschermen
waarop u blijft staan, vb. wanneer u
naar de radio of een cd luistert.
Ook op standschermen zijn er me‐
nuopties die kunnen worden uitge‐
voerd en die naar verdere stand- of
instelschermen leiden.
Het radiomenu is een voorbeeld van
een standscherm.
Instelschermen
Instelschermen zijn menuschermen
waarop u instellingen kunt maken,
bijv. klankinstellingen, enz.
Het CD extra's -menu is een voor‐
beeld van een instelscherm.
Menuniveaus
De menu's van het Infotainmentsys‐
teem zijn verdeeld in niveaus. Het
huidige menu wordt weergegeven
met verticale lijnen aan de rand van
het scherm (vb. hoofddisplay = geen
lijn, standscherm radio = 1 lijn, enz.).
Selecteren uit een menu
De items binnen een menu worden
geselecteerd met behulp van een cur‐
sor die u met de multifunctionele knop
kunt verplaatsen. De cursor heeft de
vorm van een kader (balk). De cursor
duidt aan welk menu-item geselec‐
teerd is.
Draai aan de multifunctionele knop tot
het gewenste menu-item gemarkeerd
is.
Druk op de multifunctionele knop.
De bijhorende functie wordt uitge‐
voerd of er verschijnt een ander
menu.
In de volgende hoofdstukken van
de bedieningsinstructies worden de
102 Inleiding
hierboven beschreven actie-aan‐
vragen samengevat tot de vol‐
gende actie-aanvraag:
Selecteer het menupunt.
In sommige menu's worden de in‐
stellingen gemaakt door aan de
multifunctionele knop te draaien.
Actieve functies worden aangeduid
door een tikvak of een geselecteerd
optieveld dat voor het menu-item
staat.
Functies die zijn uitgezet, worden
aangeduid door een niet aangetikt
vak of een leeg optieveld dat voor
het menu-item staat.
Selecteren uit een lijst
Sommige menu's worden als lijsten
weergegeven.
Verplaats de cursor naar boven of be‐
neden door aan de multifunctionele
knop te draaien.
Druk op de multifunctionele knop om
uw selectie te bevestigen.
In de volgende hoofdstukken van de
bedieningsinstructies worden de hier‐
boven beschreven actie-aanvragen
samengevat tot de volgende actie-
aanvraag:
Kies het gewenste lijstitem.
Als u de cursor naar de boven- of
onderkant van de display ver‐
plaatst, verschijnen andere lijsti‐
tems. Een scrolbalk aan de rech‐
terkant van de display duidt de hui‐
dige positie in de lijst aan.
Het laatst geselecteerde lijstitem
wordt in sommige lijsten gemar‐
keerd met een pijl.
De naam van het lijstitem en het
aantal items dat erin zit, worden bo‐
ven de lijst weergegeven.
Popupmenu's
In bepaalde gevallen verschijnen en
op het display extra instructies en in‐
formatie van het Infotainment System
of andere componenten van de auto
als popup.
Hierbij verschijnt de popup bovenop
het op dat moment weergegeven
menu.
Sommige popups moeten door u wor‐
den bevestigd (bijv. verkeersberich‐
ten tijdens een telefoongesprek), an‐
dere verdwijnen na korte tijd weer au‐
tomatisch.
Zo verschijnt bij cd-weergave tijdens
een verkeersbericht bij ingescha‐
kelde TP de zender met verkeersin‐
formatie.
Inleiding 103
In het hoofdmenu selecteren
Doe het volgende om in het hoofd‐
menu te gaan:
Druk op de MAIN-toets.
Het systeemmenu verschijnt.
of:
Draai de multifunctionele knop naar
rechts tot het menu-item Main in de
voettekst verschijnt.
Druk op de multifunctionele knop.
Het systeemmenu verschijnt.
of:
Herhaal de volgende stappen tot het
hoofdmenu verschijnt:
Draai de multifunctionele knop naar
links tot menu-item Terug in de titel‐
balk verschijnt.
Druk op de multifunctionele knop.
In het radiomenu selecteren
Druk op de TUNER-toets.
Het radiomenu verschijnt.
De zender waarop het laatste is afge‐
stemd, verschijnt.
U beluistert de laatst afgestemde
zender.
Het CD -menu selecteren
Druk eenmaal of meerdere malen op
de toets MEDIA totdat het menu CD
verschijnt.
Als geen cd geplaatst is, verschijnt
een dienovereenkomstig bericht.
De laatst afgespeelde CD-track wordt
getoond.
U beluistert de laatst afgespeelde
CD-track.
Het Audio -menu selecteren
Wissel in het menu Audio tussen de
frequentiebereiken FM, AM, DAB (in‐
dien aanwezig) en CD, USB, AUX om
naar het menu Sound te gaan.
Doe het volgende om het Audio -
menu te selecteren:
In het menu Radio, Audiobron of
Sound:
104 Inleiding
Draai de multifunctionele knop naar
links tot menu-item Terug in de titel‐
balk verschijnt.
Druk op de multifunctionele knop.
Het Audio -menu verschijnt.
Het klankmenu selecteren
Druk op de SOUND-toets.
Het Sound -menu verschijnt.
Verlaten van een menu
Er zijn twee manieren om het menu te
verlaten:
Een menu verlaten met de
multifunctionele knop
Draai de multifunctionele knop naar
links tot menu-item Terug in de titel‐
balk verschijnt.
Druk op de multifunctionele knop.
Het volgende hoger gerangschikte
menu wordt getoond.
Deze mogelijkheid is niet beschikbaar
in het hoofdmenu.
of:
Draai de multifunctionele knop naar
rechts tot menu-item Main in de balk
onderaan verschijnt.
Druk op de multifunctionele knop.
Het systeemmenu verschijnt.
Deze mogelijkheid is niet beschikbaar
in lijsten, invoermenu's en in het
hoofdmenu.
De functieknoppen gebruiken om een
menu te verlaten
U kunt de MEDIA, TUNER,
SETTINGS, SOUND of MAIN-func‐
tieknoppen gebruiken om een menu
te verlaten.
Druk op de MEDIA-toets.
Een audiobronmenu verschijnt.
Druk op de TUNER-toets.
Het radiomenu verschijnt.
Druk op de SETTINGS-toets.
Het Instellingen -menu verschijnt.
Menu's die u met de SETTINGS-
knop hebt geopend, kunt u ook met
deze knop verlaten.
Druk op de SOUND-toets.
Het Sound -menu verschijnt.
Druk op de MAIN-toets.
Het systeemmenu verschijnt.
Inleiding 105
Hoofdmenu
Het hoofdmenu is de display die al‐
leen informatie geeft. U kunt drie ver‐
schillende hoofdmenuweergaven se‐
lecteren: audio, mobiele telefoonpor‐
taal en boordcomputer.
Om in het hoofdmenu te gaan, volgt u
de hierboven beschreven stappen.
De onderstaande informatie kan wor‐
den weergegeven:
Boordcomputerinformatie
Weergave van boordcomputergege‐
vens die met de BC-knop geselec‐
teerd werden. Raadpleeg de gebrui‐
kershandleiding van uw auto.
Mobiele telefoonportaal-informatie
Weergave van de informatie die ge‐
leverd wordt als een mobiele tele‐
foonportaal is aangesloten. Zie de be‐
dieningsinstructies van het mobiele
telefoonportaal.
Audio-informatie
De volgende audioinformatie wordt
getoond:
Geheugenpositie van huidige zen‐
der.
Naam of frequentie van huidige
zender, albumnaam, tracknaam en
naam van uitvoerder of titelnummer
en tracktijd.
Als de analoge radio ingeschakeld
is, wordt FM, AM of FMDAB ge‐
toond 3 109.
Als de digitale radio ingeschakeld
is, wordt DABFM of DAB en de
naam van het ensemble en de
dienst getoond 3 118.
Als de regionale functie is inge‐
schakeld, wordt REG getoond
3 114.
Als het AS-geheugen actief is,
wordt AS getoond 3 113.
De programmanaam wordt aange‐
duid als de RDS-functie actief is
3 114.
Als de verkeersberichten ingescha‐
keld zijn, wordt, [TP] of [ ] getoond
3 114.
Bij het plaatsen van een cd ver‐
schijnt CD in. Als er een CD met
MP3-muziekbestanden wordt afge‐
speeld, wordt MP3 ook getoond
3 122.
Als Random CD, Random USB of
Random album is ingeschakeld,
wordt g getoond 3 122.
Als Repeat track is ingeschakeld,
wordt i getoond 3 122.
Als Scan CD of Scan USB is inge‐
schakeld, wordt k getoond 3 122.
Buitentemperatuur
Aanduiding van de huidige buiten‐
temperatuur. Raadpleeg de gebrui‐
kershandleiding van uw auto.
106 Inleiding
Tijd
Weergave van de huidige tijd. Raad‐
pleeg de gebruikershandleiding van
uw auto.
Informatie van de
klimaatregelingsautomaat
Raadpleeg de gebruikershandleiding
van de auto.
Geluidsinstellingen
Het menu Sound, dat u kunt opvragen
via de knop SOUND, bevat de vol‐
gende menuopties:
Treble en Bass
Balans en Fader
Sound
Treble en Bass instellen
De instellingen gelden voor de mo‐
menteel geselecteerde audiobron en
worden apart opgeslagen voor elk be‐
schikbaar frequentiebereik en elke
beschikbare audiobron.
1. Selecteer de menuoptie Treble of
Bass.
2. Draai aan de multifunctionele
knop tot de gewenste waarde is
ingesteld.
3. Druk op de multifunctionele knop.
4. Selecteer indien gewenst Treble
of Bass.
5. Ga verder zoals hierboven be‐
schreven.
Lage tonen worden automatisch aan‐
gepast aan de rijsnelheid ter compen‐
satie van het geluid van banden en de
rijwind. Wijzigen van de instelling is
niet mogelijk.
Volumeverdeling rechts - links
of voor - achter instellen
1. Selecteer de menuoptie Balans of
Fader.
2. Draai aan de multifunctionele
knop tot de gewenste waarde is
ingesteld.
3. Druk op de multifunctionele knop.
4. Selecteer indien gewenst Balans
of Fader.
5. Ga verder zoals hierboven be‐
schreven.
Sound
Als u een vooraf ingestelde klankstijl
wenst, kunt u hier uit vijf opties kie‐
zen.
Selecteer menu-item Sound.
U heeft de volgende opties:
Gebruiker (gebruikerspecifieke
klankkleur), Jazz, Spraak, Pop,
Klassiek en Rock.
Activeer de gewenste klankstijl.
Inleiding 107
Volume-instellingen
Het menu Volumes kan worden op‐
geroepen via het radio- of audiobron‐
menu.
Druk op de SETTINGS-toets.
Selecteer menu-item Volumes.
Het Volumes -menu verschijnt.
De volgende menu-items zijn be‐
schikbaar:
TA-volume: volume van verkeers‐
informatie
SDVC: snelheidsafhankelijke volu‐
meverhoging
Startvolume: maximaal volume
wanneer het infotainmentsysteem
aanstaat
Extern in: volume van een externe
bron (bijv. bij aansluiten van een
GSM)
Aux volume: volume van een ex‐
terne audiobron (bv. bij aansluiten
van een cd-speler)
TA-volume
Gebruik deze functie om het volume
van de verkeersberichten aan te pas‐
sen.
Selecteer menu-item TA-volume.
Draai aan de multifunctionele knop tot
de gewenste waarde is ingesteld.
Druk op de multifunctionele knop.
SDVC
Om omgevings- en rijgeluiden te
compenseren, wordt het volume van
het infotainmentsysteem aangepast
aan de snelheid van de auto. U kunt
de SDVC-functie gebruiken om het
snelheidsafhankelijk volume aan te
passen.
Selecteer menu-item SDVC.
Draai aan de multifunctionele knop tot
de gewenste waarde is ingesteld.
Druk op de multifunctionele knop.
Startvolume
Selecteer menu-item Startvolume.
Draai aan de multifunctionele knop tot
de gewenste waarde is ingesteld.
Druk op de multifunctionele knop.
Wanneer het ingeschakeld wordt,
start het infotainmentsysteem met
het laatst geselecteerde volume als
dat volume lager was dan het maxi‐
maal volume voor inschakelen.
Wanneer het ingeschakeld wordt,
start het infotainmentsysteem met
het maximaal volume als dat vo‐
lume lager was dan het laatst ge‐
selecteerde volume.
Extern in
Gebruik deze functie om het volume
van externe bronnen zoals een mo‐
biele telefoon in te stellen.
Selecteer menu-item Extern in.
Draai aan de multifunctionele knop tot
de gewenste waarde is ingesteld.
Druk op de multifunctionele knop.
108 Inleiding
Aux volume
Gebruik deze functie om het volume
van externe audiobronnen zoals een
cd-speler in te stellen.
Selecteer menu-item Aux volume.
Draai aan de multifunctionele knop tot
de gewenste waarde is ingesteld.
Druk op de multifunctionele knop.
Radio 109
Radio
Gebruik ...................................... 109
Zender zoeken ........................... 109
Autostore-lijsten ......................... 113
Radio Data System (RDS) ......... 114
Digital Audio Broadcasting ........ 118
Gebruik
Radioweergave
Schakel over van een andere modus
naar de radiomodus zoals hieronder
aangegeven:
Druk op de TUNER-toets.
U beluistert de zender waarop u het
laatst hebt afgestemd.
Golfbereik voor radiomodus
selecteren
U beluistert de zender waarop u het
laatst hebt afgestemd.
Draai in het radiomenu de multifunc‐
tionele knop naar links tot het menu-
item Terug in de titelbalk verschijnt.
Druk op de multifunctionele knop.
Het Audio -menu verschijnt.
Selecteer golfbereik FM, AM of DAB
(indien beschikbaar).
De laatst geselecteerde zender op de
frequentie wordt afgespeeld en weer‐
gegeven.
Met de toets TUNER kunt u kiezen uit
FM/AM (analoge radio) en DAB (digi‐
tale radio, indien beschikbaar).
Zender zoeken
Zendermenu
Ga in het radiomenu als volgt te werk
om naar het menu Zender te gaan:
Selecteer menu-item Zender.
110 Radio
Het menu Zender bevat de volgende
rubrieken:
In de bovenste rubriek kunnen opge‐
slagen zenders worden opgevraagd.
In de onderste rubriek kunnen alle an‐
dere ontvangbare zenders worden
opgevraagd.
Met de menuoptie Zenders
bijwerken in het middelste gebied
wordt opnieuw zoeken naar een zen‐
der gestart.
Opgeslagen of ontvangbare zenders
met het menu Zender opvragen
Breng de cursor in de lijst met geheu‐
genposities (bovenste gebied) of in
de lijst met ontvangbare zenders (on‐
derste gebied).
De momenteel beluisterde zender is
gemarkeerd met een pijl.
Kies de gewenste zender.
De nieuwe beluisterde zender is ge‐
markeerd met een pijl.
U hoort de nieuwe beluisterde zen‐
der.
Zenderlijst bijwerken
De lijst met ontvangbare zenders
wordt automatisch bijgewerkt. De bij‐
werksnelheid van de zenderlijst vari‐
eert afhankelijk van het ingestelde
golfbereik.
Selecteer menuoptie Zenders
bijwerken (middelste rubriek).
Voor analoge radio-ontvangst (FM of
AM):
Memory... verschijnt.
Tijdens het zoeken is het geluid van
de radio onderdrukt.
Na afloop van het zoeken klinkt het
geluid van de eerste zender op de bij‐
gewerkte zenderlijst.
Voor digitale radio-ontvangst (DAB):
De volledige frequentie wordt ge‐
toond.
Na het zoeken verschijnt de zender‐
lijst weer. Het geluid van de eerste
zender op de bijgewerkte zenderlijst
klinkt. De zender is gemarkeerd met
een pijltje.
Behalve de zenderlijst is er voor digi‐
tale radio (DAB) ook een lijst met en‐
sembles 3 118.
Zenders zoeken via doorloop
Druk kort op de kruistuimelschakelaar
m of n om de volgende zender in
het zendergeheugen af te spelen.
of:
Selecteer de menuoptie j of k in het
radiomenu.
Bij digitale radio (DAB) kunt u ook
naar ensembles zoeken 3 118.
of (alleen FM/AM):
Radio 111
Houd de kruistuimelschakelaar m of
n ingedrukt totdat Seek verschijnt.
of (alleen FM/AM):
Zet RDS op Uit 3 114.
Selecteer de menuoptie j of k in het
radiomenu en houd de multifunctio‐
nele knop ingedrukt tot Seek ver‐
schijnt.
De radio wordt uitgeschakeld tot een
zender gevonden wordt.
Als de frequentie van de gewenste
zender bekend is, houd dan kruis‐
tuimelschakelaar m of n inge‐
drukt totdat de frequentie bijna be‐
reikt is.
Na het loslaten van de kruistuimel‐
schakelaar stemt het systeem au‐
tomatisch af op de volgende ont‐
vangbare zender.
Als de radio geen station kan vin‐
den, schakelt deze automatisch
naar een gevoeliger zoekniveau.
Als er nog steeds geen zender be‐
schikbaar is, wordt de laatst actieve
functie ingesteld.
Handmatig zender zoeken
Met handmatig zender zoeken kunt u
op zenders met bekende frequenties
afstemmen.
Zender zoeken met de
kruistuimelschakelaar
(alleen FM/AM)
Houd de kruistuimelschakelaar c of
d ingedrukt totdat de gewenste fre‐
quentie bereikt is.
Grove afstemming:
Houd de kruistuimelschakelaar c of
d ingedrukt totdat de gewenste fre‐
quentie bijna bereikt is.
Fijnafstemming:
Tip de kruistuimelschakelaar c of
d aan totdat de precieze frequentie
bereikt is.
Zender zoeken met combiknop
Zender zoeken met combiknop wordt
gestart vanuit het radiomenu.
Ga bij de golfbereiken FM of AM als
volgt te werk:
Selecteer menu-item Handmatig.
Ga bij het golfbereik DAB als volgt te
werk:
112 Radio
Selecteer menuoptie Extra's en
daarna menuoptie Handmatig.
Het volgende geldt voor alle golfbe‐
reiken:
Er verschijnt een schuifknop met het
gehele golfbereik.
De laatst afgestemde frequentie ver‐
schijnt.
Draai aan de multifunctionele knop tot
de exacte frequentie is bereikt.
U hoort de nieuwe beluisterde zen‐
der.
Druk op de multifunctionele knop.
Het radiomenu verschijnt.
De nieuwe afgestemde zender ver‐
schijnt.
Zendergeheugen
Voor elk golfbereik (FM, AM, DAB)
zijn aparte geheugenposities be‐
schikbaar:
Voor elk van de volgende golfberei‐
ken zijn 9 geheugenposities beschik‐
baar:
FM, FM-AS (automatisch opgeslagen
FM-zenders), AM, AM-AS (automa‐
tisch opgeslagen AM-zenders), DAB
en DAB-AS (automatisch opgeslagen
digitale zenders).
De geheugenposities kunnen via de
zendertoetsen of via de zenderlijst
rechtstreeks in het betreffende golf‐
bereik worden geselecteerd.
Handmatig opslaan
Voor het handmatig opslaan van zen‐
ders moet de radio in de normale mo‐
dus (niet in AS-modus) staan.
RDS aan of RDS uit worden samen
met de zender opgeslagen.
Er zijn twee opties voor het handma‐
tig opslaan van zenders:
Stem af op de gewenste zender.
Houd de zendertoets waarop de af‐
gestemde zender moet worden opge‐
slagen ingedrukt.
Het geluid van de radio wordt korte
tijd onderdrukt. De eerder op de ge‐
heugenpositie opgeslagen zender
verschijnt.
De afgestemde zender klinkt weer en
verschijnt op het display.
De zender wordt op de gewenste ge‐
heugenpositie opgeslagen.
of:
Stel in het radiomenu de gewenste
zender in.
Selecteer menu-item Opslaan.
Er verschijnt een lijst met alle opge‐
slagen zenders.
Selecteer de gewenste geheugenpo‐
sitie.
Het radiomenu verschijnt.
De nieuwe geheugenpositie ver‐
schijnt.
Radio 113
De zender wordt op de gewenste ge‐
heugenpositie opgeslagen.
Autostore-lijsten
Automatisch opslaan (AS)
Automatisch opslaan (AS) van elke
ontvangbare zender is in alle golfbe‐
reiken mogelijk. Deze zenders wor‐
den in een afzonderlijk AS-geheugen
opgeslagen.
Voor het automatisch opslaan van
zenders moet de radio in de AS-stand
staan; zie verder hieronder.
In het radiomenu standby voor ver‐
keersberichten indien gewenst acti‐
veren/deactiveren 3 114.
Selecteer menu-item Autostore.
De volledige frequentie wordt ge‐
toond.
De zender wordt automatisch opge‐
slagen.
De 9 best ontvangbare zenders in het
geselecteerde golfbereik worden op‐
geslagen op geheugenposities
1 t/m 9.
Na het opslaan van de zenders kunt
u de gewenste zender met de betref‐
fende zenderknop of in het zender‐
menu selecteren 3 109.
Na het activeren van automatisch op‐
slaan wordt RDS automatisch inge‐
schakeld. Eerst worden alle ontvang‐
bare RDS-zenders opgeslagen.
Als standby voor verkeersberichten
voorafgaand of tijdens automatisch
opslaan wordt ingeschakeld, selec‐
teert de radio na het automatisch zen‐
der zoeken een geheugenpositie met
een verkeersberichtenzender.
Als standby voor verkeersberichten
tijdens automatisch opslaan wordt in‐
geschakeld, blijft het automatisch
zender zoeken actief totdat er ten
minste een keer verkeersinformatie
gevonden is.
Schakelen tussen AS en
normale stand
Schakelen naar AS-stand
Ga als volgt te werk als menuoptie
Autostore niet in het radiomenu be‐
schikbaar is:
Selecteer menu-item Extra's.
Het bijbehorende golfbereikspeci‐
fieke menu Extra's verschijnt.
Selecteer menu-item AS-niveau.
De radio schakelt naar de AS-stand
van het gekozen golfbereik.
114 Radio
Op het display verschijnt het radio‐
menu, met daarin menuoptie
Autostore.
Schakelen naar normale stand
Ga als volgt te werk als menuoptie
Autostore niet in het radiomenu voor‐
komt:
Selecteer menu-item Extra's.
Het bijbehorende golfbereikspeci‐
fieke menu Extra's verschijnt.
Selecteer menuoptie FM-niveau, AM
niveau of DAB-niveau (indien be‐
schikbaar).
De radio schakelt naar de normale
stand voor het gekozen golfbereik.
Op het display verschijnt het radio‐
menu, met daarin menuoptie
Opslaan.
Nieuwe zenders met behulp van
AS opslaan
Als u buiten bereik van een zender
raakt, moeten er nieuwe zenders wor‐
den opgeslagen.
Zender opvragen
Het gewenste golfbereik en de ge‐
wenste modus moeten actief zijn
3 109.
Zender via zendertoets opvragen
U beluistert de zender waarop u het
laatst hebt afgestemd.
Selecteer de gewenste zender met
een zendertoets.
Zenders met het menu opvragen
Opvragen van zenders via een menu
3 109.
Radio Data System (RDS)
Is een dienst voor FM-zenders die er‐
voor zorgt dat de gewenste zender
aanzienlijk sneller wordt gevonden en
zonder problemen wordt ontvangen.
Voordelen van RDS
Op het display verschijnt de pro‐
grammanaam van de geselec‐
teerde zender i.p.v. de frequentie.
Bij het zoeken naar zenders stemt
het infotainmentsysteem allee af op
RDS-zenders.
Het infotainmentsysteem stelt met
behulp van AF (Alternative Fre‐
quency) altijd automatisch af op de
zendfrequentie met de beste ont‐
vangst van de geselecteerde zen‐
der.
Afhankelijk van de ontvangen zen‐
der geeft het Infotainmentsysteem
radioteksten weer die bijv. informa‐
tie over het actuele programma
kunnen bevatten.
RDS is alleen in het frequentiebereik
FM mogelijk.
Deze functie wordt ingesteld in het ra‐
diomenu.
Radio 115
Druk op de SETTINGS-toets.
Het audio-instelmenu verschijnt.
RDS in-/uitschakelen
Bij het inschakelen van RDS worden
de RDS-functies geactiveerd en
wordt er bij het automatisch zoeken
alleen naar RDS-zenders gezocht.
Bij het uitschakelen van RDS worden
de RDS-functies uitgeschakeld en
zoekt het systeem bij automatisch
zoeken niet alleen naar RDS-zen‐
ders.
Selecteer menu-item RDS.
Selecteer het optieveld Aan of Uit.
Na het inschakelen van de RDS-func‐
tie verschijnt de programmanaam van
een RDS-zender.
Als de RDS-functie niet ingeschakeld
is, verschijnt de frequentie van een
RDS-zender.
RDS automatisch
Ga met deze functie na of de RDS-
functie geactiveerd is, zelfs wanneer
RDS gedeactiveerd is. Het automa‐
tisch zender zoeken reageert echter
ook op zenders zonder RDS.
Deze functie werkt alleen als RDS uit‐
geschakeld is.
Selecteer menu-item RDS.
Zet het vereiste tikvak Automatisch
aan/uit.
Programmatype (PTY)
Veel RDS-zenders verzenden een
PTY-code die aangeeft welk type pro‐
gramma u thans beluistert (bijv.
nieuws). Met de PTY-code kunt u
zenders op basis van het program‐
matype selecteren.
Programmatype en zenderselectie
is alleen mogelijk in het frequentie‐
bereik FM.
Deze functie wordt ingesteld in het
radiomenu.
Programmatype selecteren
U beluistert de zender waarop u het
laatst hebt afgestemd.
Selecteer menu-item Extra's.
Selecteer menu-item PTY-selectie.
Er zijn diverse programmatypen be‐
schikbaar, o.a. bv. Nieuws of Sport.
Selecteer het gewenste programma‐
type.
Op het display verschijnt het radio‐
menu en menuoptie PTY Search.
De laatst gevonden zender verschijnt.
U hoort de gevonden zender.
116 Radio
Zenderlijst programmatype
U kunt uw keuze maken vanuit een
lijst met alle ontvangbare zenders
met het programmatype.
U beluistert de zender waarop u het
laatst hebt afgestemd.
Selecteer menu-item Extra's.
Selecteer menu-item PTY zenders.
De PTY-zenderlijst met de ontvang‐
bare zenders en uw geselecteerde
programmatypen verschijnt.
Als er geen PTY-zender kan worden
ontvangen, verschijnt Geen zender
beschikbaar. Selecteer dit bericht om
naar het radiomenu te gaan.
Kies de gewenste zender.
De nieuwe beluisterde zender is ge‐
markeerd met een pijl.
U hoort de gevonden zender.
Regionale programma's
Op bepaalde tijden zenden een aan‐
tal RDS-zenders op diverse frequen‐
ties programma's uit die per regio ver‐
schillen.
Regionalisering is alleen beschik‐
baar binnen het FM-golfbereik.
De RDS-functie moet ingeschakeld
zijn.
Deze functie wordt ingesteld in het
radiomenu.
Druk op de SETTINGS-toets.
Selecteer menu-item REG.
Er zijn drie optievelden beschikbaar
voor regionalisering.
Aan
De radio blijft afgestemd op het regio‐
nale programma en zoekt naar de
best ontvangbare zenderfrequentie.
Uit
De radio laat de omschakeling naar
een ander regionaal programma toe.
Automatisch
De radio blijft afgestemd op het regio‐
nale programma en zoekt naar de
zendfrequentie met de sterkste ont‐
vangst (AF) voor een radiopro‐
gramma totdat het programma niet
meer zonder storing kan worden ont‐
vangen.
Radio 117
Als de ontvangstkwaliteit van het re‐
gionale programma niet meer vol‐
staat voor storingsvrije ontvangst,
schakelt de radio over op een ander
regionaal programma.
Regionalisering in-, uitschakelen,
automatisch
Selecteer menu-item REG.
Selecteer het optieveld Automatisch /
Aan / Uit.
Verkeersinformatie (TP)
Verkeersinformatiezenders zijn FM
RDS-zenders die verkeersberichten
uitzenden.
Zenders met verkeersinformatie kunt
u herkennen aan het TP -symbool in
de display.
Verkeersinformatie in-/uitschakelen
Na het activeren van standby voor
verkeersberichten verschijnt [TP] of
[ ] op de kopregel van het display.
Als de huidige zender een ver‐
keersinformatiezender is, ver‐
schijnt [TP] op de kopregel van het
display.
Stel deze functie met de TP-toets
in.
Activeer/deactiveer standby voor
verkeersberichten met de TP-toets.
Na het activeren van standby voor
verkeersberichten verschijnt [ ]. Na
het deactiveren van standby voor
verkeersberichten verschijnt [ ] niet.
of:
Druk op de SETTINGS-toets.
Het audio-instelmenu verschijnt.
Zet het vereiste tikvak TP aan/uit.
Na het activeren van standby voor
verkeersberichten verschijnt [ ].
Na het deactiveren van standby voor
verkeersberichten verschijnt [ ] niet.
Als standby voor verkeersberichten
ingeschakeld is, wordt het afspelen
van een audiobron of DAB-ont‐
vangst tijdens verkeersberichten
onderbroken.
Verkeersberichten worden op het
van tevoren ingestelde verkeersbe‐
richtenvolume 3 107 weergegeven.
Verkeersinformatiezender zoeken
Deze functie is alleen beschikbaar
binnen het FM-golfbereik.
Zet het vereiste tikvak TP aan.
Houd de kruistuimelschakelaar m of
n ingedrukt totdat Seek verschijnt.
De radio zoekt nu alleen naar zenders
met verkeersinformatie.
Alleen naar verkeersinformatie
luisteren
Activeer standby voor verkeersbe‐
richten.
118 Radio
Zet het volume geheel uit door de
knop e linksom te draaien.
Verkeersinformatie onderdrukken
Ga als volgt te werk om verkeersbe‐
richten uit te schakelen.bv. tijdens het
beluisteren van een audiobron:
Druk op de TP-toets.
De verkeersinformatie wordt gestopt.
Standby voor verkeersberichten blijft
ingeschakeld.
Verkeersbericht terwijl er een externe
bron actief is
De externe bron (bijv. mobiele tele‐
foon) heeft een hogere prioriteit dan
verkeersberichten. Zo nodig kunt u
echter verkeersberichten beluisteren.
Activeer hiervoor standby voor ver‐
keersberichten.
Tijdens het telefoongesprek wordt het
geluid van de radio of audiobron on‐
derdrukt.
Extern in en [TP] verschijnen op het
display.
Informatie over verkeersberichten in
de DAB-modus 3 118.
Tijdens verkeersberichten ziet u het
bericht Er wordt momenteel een
verkeersbericht ontvangen.
Het telefoongesprek wordt niet onder‐
broken.
Selecteer menuoptie Weigeren om
het verkeersbericht af te wijzen.
Selecteer menuoptie Aannemen om
het verkeersbericht te beluisteren.
Digital Audio Broadcasting
Digital Audio Broadcasting (DAB) is
een innovatief en universeel uitzend‐
systeem.
DAB-zenders worden aangeduid met
de programmanaam i.p.v. met de
zendfrequentie.
Algemene aanwijzingen
Met DAB kunnen verschillende pro‐
gramma's (diensten) op dezelfde
frequentie worden uitgezonden
(ensemble).
Zolang een bepaalde DAB-ontvan‐
ger een signaal van een zender op
kan vangen (ook al is het signaal
erg zwak), is de geluidsweergave
gewaarborgd.
Er is fading (zwakker worden van
het geluid) dat typerend is voor
AM - of FM-ontvangst. Het DAB-
signaal wordt op een constant vo‐
lume weergegeven.
Als het DAB-signaal te zwak is om
door de radio te worden opgevan‐
gen, wordt de weergave geheel on‐
derbroken. Dit kan worden verme‐
den door in het menu DAB-instel‐
lingen DAB AF en/of DABFM te ac‐
tiveren.
Interferentie door zenders op nabu‐
rige frequenties (een verschijnsel
dat typisch is voor AM- en FM-ont‐
vangst) doet zich bij DAB niet voor.
Als het DAB-signaal door natuur‐
lijke obstakels of door gebouwen
wordt weerkaatst, verbetert dit de
ontvangstkwaliteit van DAB, terwijl
AM- en FM-ontvangst in die geval‐
len juist aanmerkelijk verzwakt.
Radio 119
De radio is ook geschikt voor het
ontvangen van DAB+ en DMB-au‐
dio.
Na het inschakelen van DAB-ont‐
vangst blijft de FM-tuner van het In‐
fotainmentsysteem op de achter‐
grond actief en zoekt voortdurend
naar de best ontvangbare FM-zen‐
ders. Als TP 3 114 geactiveerd is,
worden er verkeersberichten van
de momenteel best ontvangbare
FM-zender doorgegeven. Deacti‐
veer TP, als DAB-ontvangst niet
door FM-verkeersberichten moet
worden onderbroken.
Ensembles
In een frequentie worden steeds ver‐
schillende programma's gecombi‐
neerd in een zogenaamd ensemble.
Door ensembles scrollen
U kunt door ensembles scrollen die u
al één keer hebt ontvangen (de en‐
sembles moeten ontvangen kunnen
worden).
Druk op de kruistuimelschakelaar
c of d.
Het vorige of volgende bezette ge‐
heugenniveau verschijnt kort in de
display.
Daarna worden het opgeslagen en‐
semble in het geheugenniveau en zijn
eerst beschikbare programma weer‐
gegeven.
Het eerst beschikbare programma
van het ensemble wordt afgespeeld.
Een ensemble selecteren
U kunt direct ensembles selecteren
die u al één keer hebt ontvangen (de
ensembles moeten ontvangen kun‐
nen worden).
Deze functie wordt ingesteld in het ra‐
diomenu.
Selecteer de pijl naast de naam van
het ensemble.
Selecteer het gewenste ensemble.
Het radiomenu verschijnt.
Het gewenste ensemble en zijn eerst
beschikbare programma worden af‐
gespeeld.
Het eerst beschikbare programma
van het ensemble wordt afgespeeld.
Automatisch ensembles zoeken
Houd de kruistuimelschakelaar c of
d ingedrukt tot het zoeken naar en‐
sembles start.
De radio wordt uitgeschakeld tot een
ensemble gevonden wordt.
Het eerst beschikbare programma
van het ensemble wordt afgespeeld.
of:
Deze functie wordt ingesteld in het ra‐
diomenu.
Selecteer de pijl naast de naam van
het ensemble.
Selecteer menu-item Beschikb.
ensembles zoeken.
Het DAB-ensemble -menu verschijnt.
De volledige frequentie wordt ge‐
toond.
Het automatisch zoeken naar ensem‐
bles begint.
Nadat u een frequentie hebt doorlo‐
pen, gaat het systeem terug naar de
ensemblelijst.
U beluistert het beschikbare pro‐
gramma uit het eerste ensemble. Dit
wordt gemarkeerd met een pijl.
120 Radio
DAB-menu
DAB-menufuncties worden in het ra‐
diomenu ingesteld.
Druk op de SETTINGS-toets.
Het audio-instelmenu verschijnt.
De volgende menuopties functies zijn
beschikbaar in het DAB-menu:
DABFM
U kunt bepalen dat het systeem over‐
schakelt naar een bijbehorende FM-
zender (indien beschikbaar) van het
actieve DAB-programma wanneer
het DAB-signaal te zwak is om door
de ontvanger te worden opgevangen.
Selecteer menu-item DAB.
Zet het DABFM -tikvak aan of uit om
de instelling te wijzigen.
DAB AF
U kunt bepalen dat u dezelfde zender
ontvangt als in de vorige ensemble‐
zone wanneer u een andere ensem‐
blezone binnenrijdt.
Deze functie kan alleen worden uit‐
gevoerd wanneer de zender in het
nieuwe ensemble is opgenomen.
Selecteer menu-item DAB.
Zet het DAB AF -tikvak aan of uit om
de instelling te wijzigen.
Radiotekst
Sommige DAB-zenders zenden ook
informatie (bijv. nieuws) als tekst op
het display uit.
Radiotekst is alleen beschikbaar op
het DAB-golfbereik.
Niet alle zenders zenden voortdu‐
rend radiotekst uit.
9Waarschuwing
Gebruik de tekstfunctie voor DAB-
radio alleen als de auto stilstaat,
omdat radioteksten u onderweg
van het verkeer zouden kunnen
afleiden.
Selecteer menu-item DAB.
Zet het vereiste tikvak Radiotekst
aan/uit.
Om de eerste 20 tot 25 tekens van de
radiotekst weer te geven drukt u op de
toets INFO.
Cd-speler 121
Cd-speler
Algemene aanwijzingen ............. 121
Gebruik ...................................... 122
Algemene aanwijzingen
Met deze module kunt u standaard
verkrijgbare cd's van 12 cm beluiste‐
ren. Cd's van 8 cm kunnen alleen met
een adapter worden beluisterd.
Voorzichtig
Plaats in geen geval dvd's, single-
cd's met een diameter van 8 cm of
speciaal vormgegeven cd's in de
audiospeler.
Plak nooit stickers op uw cd's. De
cd's kunnen in de speler vast blij‐
ven zitten en het afspeelmecha‐
nisme zwaar beschadigen. Een
kostbare vervanging van uw toe‐
stel is dan noodzakelijk.
Het formaat van de CD moet
ISO 9660 niveau 1, niveau 2 of JO‐
LIET zijn. Voor alle anderen forma‐
ten kunnen wij geen optimale af‐
speelbaarheid garanderen.
Audio-cd's met kopieerbeveiliging
die niet voldoen aan de audio-cd-
standaard, worden mogelijk niet
correct of zelfs helemaal niet afge‐
speeld.
Met het Infotainment-systeem kunt
u ook CD's met MP3-muziekbe‐
standen en Mixed-Mode-CD's af‐
spelen.
Zelfgebrande cd-r's en cd-rw's zijn
kwetsbaarder dan voorbespeelde
cd's. Ga op een correcte manier
met de cd's om. Dit geldt vooral
voor zelfgebrande cd-r's en
cd-rw's. Zie hieronder.
Zelfgebrande cd-r's en cd-rw's wor‐
den mogelijk niet correct of zelfs
helemaal niet afgespeeld. In derge‐
lijke gevallen is er dus niets mis met
de apparatuur.
Zorg dat er bij het wisselen van cd's
geen vingerafdrukken op de cd's
komen.
Berg cd's onmiddellijk veilig op na
het uitnemen uit de cd-speler om ze
tegen beschadiging en vuil te be‐
schermen.
122 Cd-speler
Vuil en vloeistof op de cd's kunnen
de lens van de cd-speler binnen in
het apparaat vies maken en storin‐
gen veroorzaken.
Bescherm cd's tegen warmte en di‐
rect zonlicht.
De volgende beperkingen zijn van
toepassing op gegevens die op een
MP3-CD zijn opgeslagen:
Wanneer u albums en tracks een
naam geeft, mag u geen umlauts of
speciale tekens gebruiken.
Toepasbare afspeellijstextensies:
"m3u" of "pls".
Wanneer u de MP3-bestanden
vanuit audiobestanden genereert
(codeert), moet u een bitrate van
max. 256 kbit/s gebruiken.
Om MP3-bestanden te gebruiken in
het Infotainmentsysteem moeten
de MP3-bestanden de bestandsex‐
tensie .mp3 hebben.
Op één CD kunnen in totaal 65535
afspeelbare tracks worden opge‐
slagen. Het is niet mogelijk om bij‐
komende tracks af te spelen.
Op een MP3-CD kunt u maximaal
253 albums bewaren om met het
Infotainmentsysteem te gebruiken.
De albums kunnen afzonderlijk
worden geselecteerd met het Info‐
tainmentsysteem.
Gebruik
Cd plaatsen
Plaats de cd in de cd-sleuf.
De CD wordt automatisch naar bin‐
nen getrokken.
Houd de CD niet tegen of help niet
wanneer de CD naar binnen getrok‐
ken wordt.
Bovenaan het display verschijnt CD
in voor audio-cd's. Bij mp3 cd's ver‐
schijnt ook nog MP3 en bij tekst-cd's
de naam van de cd.
CD-weergave
Schakel als volgt van een andere au‐
diomodus of de radiomodus over
naar de CD-modus:
Er wordt een cd geplaatst.
Druk eenmaal of meerdere malen op
de toets MEDIA totdat het menu CD
verschijnt.
U luistert nu naar de cd.
Afhankelijk van het type cd ziet u ver‐
schillende cd-informatie in het CD-
menu. Tekstinformatie verschijnt al‐
leen als Titel tonen in het Extra's-
menu wordt ingeschakeld, zie "Cd-
tekst activeren/deactiveren" onder‐
staand.
Cd-speler 123
Titelselectie
Bij audio-cd's wordt het nummer ge‐
selecteerd binnen de cd, bij mp3- en
mixed mode-cd's binnen het geselec‐
teerde album.
U hoort een titel.
Tip de kruistuimelschakelaar m of
n aan totdat het gewenste nummer
verschijnt.
De vereiste track wordt afgespeeld.
of:
Draai in het menu CD aan de multi‐
functionele knop totdat de menuoptie
j of k wordt gemarkeerd.
Druk de combiknop steeds weer in
totdat het gewenste nummer ver‐
schijnt.
De vereiste track wordt afgespeeld.
of:
Selecteer in het menu CD menuoptie
Track.
Er verschijnt een lijst met alle num‐
mers.
Het momenteel beluisterde nummer
is gemarkeerd met een pijl.
Selecteer het gewenste nummer.
Het CD -menu verschijnt.
Het nieuw geselecteerde nummer
verschijnt en wordt afgespeeld.
Snel zoeken vooruit/achteruit
Zoekt u een bepaald punt op een CD,
ga dan als volgt te werk:
U hoort een titel.
Houd kruistuimelschakelaar m of
n ingedrukt tot u het gewenste punt
bereikt.
De cd-speler speelt de cd af met een
verhoogde snelheid en afgenomen
volume.
Snel zoeken bij mp3-nummers ver‐
loopt onhoorbaar.
of:
Selecteer in het menu CD menuoptie
__ of 66.
De CD-wisselaar speelt de CD af met
een verhoogde snelheid en afgeno‐
men volume.
Snel zoeken bij mp3-nummers ver‐
loopt onhoorbaar.
Selecteer bij het bereiken van de ge‐
wenste passage opnieuw menuoptie
__ of 66.
Albumselectie voor MP3- of
Mixed Mode-cd's
U beluistert een track van een album.
Druk de kruistuimelschakelaar c of d
in, totdat het album van uw keuze op
het display verschijnt.
U hoort het eerste nummer van het
album of de cd van uw keuze.
of:
U bevindt zich in het CD -menu.
Selecteer menu-item Album.
Op het display verschijnt een cd-al‐
bumlijst.
Het album dat net afgespeeld is,
wordt met een pijl gemarkeerd.
Selecteer het gewenste album.
Het CD -menu verschijnt.
Het eerste nummer van het nieuw ge‐
selecteerde album verschijnt op het
display.
Het nieuw geselecteerde nummer
wordt afgespeeld.
124 Cd-speler
CD extra's
Selecteer in het menu CD menuoptie
Extra's.
Het CD extra's -menu verschijnt.
In het Extra's -submenu zijn de vol‐
gende optievelden beschikbaar:
Normaal
Bij deze optie worden de opeenvol‐
gende functies Random CD, Repeat
track en Scan CD gedeactiveerd
Random CD (willekeurig)
Audio-CD:
Wanneer willekeurig afspelen voor
een audio-CD geselecteerd is, wor‐
den de tracks op een CD in willekeu‐
rige volgorde afgespeeld.
MP3-CD:
Bij 5 of minder albums op een mp3-cd
worden er 4 nummers per album in
willekeurige volgorde afgespeeld. Bij
meer dan 5 albums op de mp3-cd
wordt er steeds 1 nummer per album
afgespeeld.
Mixed mode-cd:
Op een mixed-mode-cd worden de
nummers van het audiogedeelte het
eerst in willekeurige volgorde afge‐
speeld. Daarna worden zoals boven‐
staand beschreven de nummers van
het mp3-gedeelte afgespeeld.
Overschakelen op Random CD
Selecteer het optieveld Random CD.
Op het display verschijnt het g-sym‐
bool.
Repeat track
Met de "Repeat"-functie herhaalt de
cd-speler het huidige nummer.
Overschakelen op Repeat track
U hoort een titel.
Houd de kruistuimelschakelaar c in‐
gedrukt totdat het symbool i op het
display verschijnt.
Op het display verschijnt gedurende
enkele seconden Herhalen Aan.
U hoort deze titel steeds weer.
of:
Selecteer het optieveld Repeat track.
Op het display verschijnt het i-sym‐
bool.
U hoort deze titel steeds weer.
Repeat track uitschakelen
Houd de kruistuimelschakelaar c in‐
gedrukt totdat het symbool i op het
display dooft.
Op het display verschijnt gedurende
enkele seconden Herhalen Uit.
of:
Selecteer een nieuw nummer.
of:
Selecteer het optieveld Normaal.
Het symbool i verschijnt niet meer.
Scan CD
Met de functie "Scan CD" speelt de
cd-wisselaar elk nummer gedurende
10 seconden.
Cd-speler 125
Overschakelen op Scan CD
U hoort een titel.
Houd de kruistuimelschakelaar d in‐
gedrukt totdat het symbool k op het
display verschijnt.
of:
Selecteer het optieveld Scan CD.
Op het display verschijnt het k-sym‐
bool.
Scan CD uitschakelen
Houd de kruistuimelschakelaar d in‐
gedrukt totdat het symbool 6 op het
display dooft.
of:
Selecteer een nieuw nummer.
of:
Selecteer het optieveld Normaal.
Op het display verschijnt het menu
CD.
Het symbool k verschijnt niet meer.
CD-tekst activeren/deactiveren
Al naargelang het feit of de CD-tekst
al dan niet ingeschakeld is, kunnen
verschillende informaties worden
weergegeven.
Ingeschakeld = Cd-naam
Tracknaam
Naam uitvoerder
Albumnaam
Uitgeschakeld = Titelnummer
Albumnaam
Afspeeltijd
Niet alle cd's bevatten cd-tekst. In
deze gevallen worden de titelnum‐
mers en afspeeltijden altijd weerge‐
geven.
Aankruisvakje Titel tonen aan-/afvin‐
ken.
Verkeersbericht in de CD-modus
Terwijl een CD wordt afgespeeld,
kunt u verkeersberichten ontvangen.
Verkeersinformatie (TP) 3 114.
U kunt een verkeersbericht beëindi‐
gen met de TP-knop en de huidige
CD blijft verder afgespeeld worden.
Een cd verwijderen
Druk op de j-toets.
De cd wordt uit de cd-sleuf geworpen.
U hoort de als laatste ingestelde zen‐
der of de als laatste gespeelde audi‐
obron.
Wanneer een CD niet wordt wegge‐
nomen, wordt hij automatisch weer
ingetrokken en het uitwerpproces on‐
derbroken.
126 AUX-ingang
AUX-ingang
Algemene aanwijzingen ............. 126
Gebruik ...................................... 126
Algemene aanwijzingen
De aansluiting bevindt zich bij de mid‐
delste console.
Let op
Deze poort moet u altijd schoon- en
drooghouden.
Het is mogelijk om bijvoorbeeld een
draagbare cd-speler met een
3,5 mm-stekker aan te sluiten op de
AUX-ingang.
Gebruik
Druk een of meerdere malen op de
MEDIA-toets om de AUX-modus in te
schakelen.
Het audiosignaal van een aangeslo‐
ten audiobron klinkt nu via de luid‐
sprekers van het infotainmentsys‐
teem.
U kunt het volume aanpassen via de
knop m en via de draaischijf o op
het stuurwiel.
Volume aanpassen aan de vereisten
van de aangesloten audiobron:
3 107.
USB-poort 127
USB-poort
Algemene aanwijzingen ............. 127
Opgeslagen audiobestanden
afspelen ..................................... 128
Algemene aanwijzingen
De aansluiting bevindt zich bij de mid‐
delste console.
Let op
Deze poort moet u altijd schoon- en
drooghouden.
Op de USB-poort kunt u een mp3-
speler, USB-drive, SD Card (via USB-
aansluiting/adapter) of iPod aanslui‐
ten.
Na het aansluiten op de USB-poort
kunnen diverse functies van de bo‐
venstaande apparaten worden be‐
diend via de bedieningsorganen en
menu's van het infotainmentsysteem.
Let op
Niet alle modellen mp3-spelers,
USB-drives en iPods worden onder‐
steund door het Infotainmentsys‐
teem.
Opmerkingen
De op de USB-poort aangesloten
externe apparaten moeten voldoen
aan de USB Mass Storage Class-
specificatie (USB MSC).
Via USB aangesloten apparaten
worden ondersteund volgens USB-
specificatie V 2.0. Maximale onder‐
steunde snelheid: 12 Mbit/s.
Alleen apparaten met een FAT16/
FAT32-bestandssysteem worden
ondersteund.
Alleen de eerste partitie op een
aangesloten USB-drive wordt door
het systeem herkend.
De grootte van die partitie mag niet
meer zijn dan 250 GB. Grotere
grootten (tot 1000 GB) kunnen wor‐
den ondersteund maar dat wordt
niet gegarandeerd.
De volgende bestandsformaten
kunnen worden gebruikt:
ISO9660 niveau 1, niveau 2 (Ro‐
meo, Joliet).
Het is mogelijk dat MP3- en WMA-
bestanden die in een ander formaat
zijn geschreven dan hierboven ver‐
meld niet correct worden afge‐
speeld en dat hun bestands- en
128 USB-poort
mapnamen niet correct worden
weergegeven.
Voor de gegevens op externe ap‐
paraten die zijn aangesloten op de
USB-poort gelden de volgende be‐
perkingen:
Maximaal aantal bestanden/songs:
5000.
Ondersteunde diepte mappen‐
structuur: ten minste 8 niveaus.
Wma-bestanden met Digital Rights
Management (DRM) van online-
muziekwinkels kunnen niet worden
afgespeeld.
Wma-bestanden kunnen alleen
veilig worden afgespeeld als deze
met Windows Media Player, mini‐
maal versie 9, zijn aangemaakt.
Maximale lengte van de directory‐
naam: 28 bytes.
Maximale lengte van de bestands‐
naam: 128 bytes.
Toepasbare afspeellijstexten‐
sies: .m3u, .pls, .wpl.
De afspeellijstitems moeten als re‐
latieve paden zijn opgemaakt.
Het systeemkenmerk voor map‐
pen/bestanden dat audiogegevens
bevat, mag niet ingesteld zijn.
Opgeslagen
audiobestanden afspelen
Mp3-speler, USB-drive, SD
Card
Druk een of meerdere malen op de
MEDIA-toets om de audio-USB-mo‐
dus in te schakelen.
Het afspelen van audiogegevens die
op het USB-opslagapparaat zijn op‐
geslagen, is gestart.
De bediening van de via USB aange‐
sloten audiogegevensbronnen is het‐
zelfde als beschreven voor een au‐
dio-MP3 cd 3 122.
iPod
Druk een of meerdere malen op de
MEDIA-toets om de iPod-modus te
activeren.
Het afspelen van audiogegevens die
op het iPod-opslagapparaat zijn op‐
geslagen, is gestart.
De bediening van de via USB aange‐
sloten iPod is hoofdzakelijk hetzelfde
als beschreven voor een audio-MP3
cd 3 122.
USB-poort 129
Hieronder staan alleen de bedie‐
ningsaspecten beschreven die afwij‐
kend/extra zijn.
Muziekzoekprogramma
Afhankelijk van het/de model/versie
van de aangesloten iPod en de opge‐
slagen gegevens zijn er diverse op‐
ties voor het selecteren en afspelen
van tracks.
Selecteer Album in het menu iPod om
een menu weer te geven met de be‐
schikbare opties voor het zoeken
naar muziek.
Selecteer de gewenste optie voor het
zoeken naar muziek.
Afhankelijk van de geselecteerde op‐
tie verschijnt een volgend menu voor
zoeken naar muziek of het iPod-
menu.
De stappen voor titelselectie met de
iPod-menuopties of de kruistuimel‐
schakelaarknoppen m en n zijn
hetzelfde als beschrijven voor een
audio MP3-cd 3 122.
Let op
De kruistuimelschakelaarknoppen
c en d hebben geen functie als een
iPod is aangesloten.
130
Trefwoordenlijst A
Afspelen van een cd starten....... 122
Algemene aanwijzingen............
.......................... 94, 121, 126, 127
AM.............................................. 109
Antidiefstalfunctie ........................ 95
AS............................................... 113
Autostore-lijsten.......................... 113
AUX-ingang
contactdoos............................. 126
gebruik.................................... 126
B
Balance....................................... 106
Bass............................................ 106
Bediening ..................................... 99
C
Cd extra's................................... 122
CD, invoeren............................... 122
CD-speler activeren.................... 122
CD-speler gebruiken................... 122
Cd-tekst...................................... 122
CD, uitwerpen............................. 122
D
DAB.................................... 109, 118
DAB-menu.................................. 118
DAB-radiotekst........................... 118
De AUX-ingang gebruiken.......... 126
De USB-poort gebruiken............ 127
Digital Audio Broadcasting......... 118
E
Ensemble.................................... 118
Extern in..................................... 107
F
Fader.......................................... 106
FM.............................................. 109
G
Gebruik....................... 109, 122, 126
Gebruiker.................................... 106
Geluidsinstellingen..................... 106
H
Handmatig zender zoeken......... 109
Het Infotainmentsysteem in- of
uitschakelen.............................. 99
Hoofdscherm................................ 99
I
Infotainmentsysteem gebruiken...99
Inschakelautomaat....................... 99
K
Klankinstellingen........................ 106
131
M
Menubediening............................. 99
Multifunctionele knop.................... 99
N
Nummer herhalen....................... 122
O
Opgeslagen audiobestanden
afspelen................................... 128
Opslaan...................................... 109
Overzicht ..................................... 96
P
Pop-up menu................................ 99
Programmatype.......................... 114
PTY............................................. 114
R
Radio Data System (RDS) ......... 114
Radiotekst................................... 118
Random...................................... 122
Random album........................... 122
Regionale programma's............. 114
S
SDVC.......................................... 107
Stand.......................................... 106
Startvolume................................ 107
Subwoofer.................................. 106
T
TA-volume.................................. 107
Titel even laten horen................. 122
Titel tonen................................... 122
TP............................................... 114
Treble......................................... 106
U
Uitschakelautomaat...................... 99
USB-poort
belangrijke informatie.............. 127
bewaarde audiobestanden
afspelen................................... 128
V
Verkeersberichten...................... 114
Verkeersinformatie..................... 114
Verlaten van een menu................ 99
Volume......................................... 99
Volume instellen........................... 99
Volume-instellingen.................... 107
Voor snelheid gecompenseerde
volumebediening (SDVC)....... 107
Z
Zendergeheugen........................ 109
Zenderlijst................................... 109
Zendermenu............................... 109
Zenders bijwerken...................... 109
Zenders opvragen...................... 109
Zenders zoeken via doorloop..... 109
Zender zoeken............................ 109
132
Inleiding ..................................... 134
Radio ......................................... 146
Cd-speler ................................... 154
AUX-ingang ............................... 158
Trefwoordenlijst ......................... 160
CD 30 / CD 30 MP3
134 Inleiding
Inleiding
Algemene aanwijzingen ............. 134
Antidiefstalfunctie ...................... 135
Overzicht .................................... 136
Bediening ................................... 139
Geluidsinstellingen .................... 142
Volume-instellingen ................... 143
Algemene aanwijzingen
Het infotainmentsysteem biedt u eer‐
steklas infotainment voor in uw auto.
De radio heeft negen geheugenposi‐
ties voor het automatisch opslaan van
zenders voor elk frequentiebereik:
FM, AM en DAB (indien beschikbaar).
De digitale soundprocessor biedt u di‐
verse vooraf ingestelde klankinstellin‐
gen, waarmee u het geluid kunt opti‐
maliseren.
De geïntegreerde CD-speler onder‐
houdt u zowel met audio-CD's als met
MP3-CD's.
U heeft toegang tot de boordcompu‐
ter via het Infotainmentsysteem.
Raadpleeg het Instructieboekje bij uw
auto voor nadere details.
Ook kan er op het Infotainmentsys‐
teem een externe bron, bijv. een mo‐
biele telefoon, worden aangesloten.
Het geluid van een op de AUX-ingang
van uw auto aangesloten audiobron,
bijv. een draagbare CD-speler of een
MP3-speler, kan via de luidsprekers
van het Infotainmentsysteem worden
weergegeven.
Het Infotainmentsysteem kan ook
worden uitgerust met een mobiele te‐
lefoonportaal.
Eventueel kunt u het Infotainmentsys‐
teem met de knoppen op het stuur‐
wiel bedienen.
Door het goeddoordachte design van
de bedieningselementen en de hel‐
dere displays kunt u het systeem ge‐
makkelijk en intuïtief bedienen.
Belangrijke informatie over de
bediening en de
verkeersveiligheid
9Waarschuwing
Het infotainment-systeem moet
worden gebruikt zodat er te allen
tijde veilig met de auto kan worden
gereden. Zet bij twijfel uw auto aan
de kant en bedien het infotain‐
ment-systeem terwijl u stilstaat.
Inleiding 135
Radio-ontvangst
Tijdens de radio-ontvangst kunnen
gesis, geruis, signaalvervorming of
signaaluitval optreden door:
wijzigingen in de afstand tot de zen‐
der,
ontvangst van meerdere signalen
tegelijk door reflecties,
obstakels.
Antidiefstalfunctie
Het Infotainmentsysteem is voorzien
van een elektronisch beveiligingssys‐
teem dat het systeem tegen diefstal
beveiligt.
De beveiliging houdt in dat het Info‐
tainmentsysteem alleen in uw auto
werkt en daarom voor een eventuele
dief waardeloos is.
136 Inleiding
Overzicht
Bedieningselementen
Inleiding 137
1RDS .................................... 149
Programmanaam of
zendfrequentie van de
zender weergeven .............. 149
Zenderlijst actualiseren ....... 146
2AS ....................................... 148
Activeren/deactiveren van
het AS-niveau ..................... 148
Automatische
zenderopslag ...................... 148
3TP ....................................... 149
Verkeersinformatie .............. 149
4REG .................................... 149
Regionaal programma in-/
uitschakelen ........................ 149
5TUNER ................................ 146
Schakelen tussen FM, AM
en DAB (indien
beschikbaar) ....................... 146
6BC ....................................... 136
Boordcomputer ................... 136
7m....................................... 142
Radio: In het
zendergeheugen
terugbladeren,
handmatige en
automatische
zenderzoekfunctie ............... 146
Cd/MP3: vorige nummer,
snel terugspoelen ............... 155
Waarden in het menu
wijzigen ............................... 139
8oe-knop ....................... 139
Indrukken: Schakelaar: In‐
fotainmentsysteem in-/
uitschakelen ........................ 139
Draaien: Volume
aanpassen .......................... 139
9MEDIA ................................. 155
Cd/MP3-modus ................... 155
Cd/MP3-informatie
weergeven .......................... 155
Activeren/deactiveren
random ................................ 155
AUX-ingang: Audiobron
overschakelen naar de
externe ingang .................... 146
10 OK ....................................... 139
Selectie bevestigen of
vooruitbladeren in het
instelmenu ........................... 139
11 n....................................... 146
Radio: In het
zendergeheugen
vooruitbladeren,
handmatige en
automatische
zenderzoekfunctie ............... 146
Cd/MP3: volgende
nummer, snel vooruit .......... 155
Waarden in het menu
wijzigen ............................... 139
12 1...9 ..................................... 146
Zendertoetsen ..................... 146
138 Inleiding
13 INSTELLINGEN .................. 143
Audio-instellingen ............... 143
Systeeminstellingen ............ 139
14 Audio/MP3-CD-lade ............ 155
15 SOUND ............................... 142
Klankinstellingen
configureren ........................ 142
16 j......................................... 155
Cd uitwerpen ....................... 155
Audioknoppen op stuurwiel
1Draaischijf ........................... 139
Draaien: (drievoudige
infodisplay): handmatig
zenders zoeken .................. 139
Draaien: GID (grafische
infodisplay): vorige/
volgende invoer van de
reiscomputer, handmatig
zenders zoeken (in
combinatie met een
tripcomputer is er geen
radiofunctie als u aan de
draaischijf draait) ................. 139
Druk: TID: zonder functie .... 139
Druk: GID: tripcomputer
oproepen/opnieuw
instellen, een invoer van
de tripcomputer selecteren . 139
2q-toets ............................... 146
Radio: Volgende
opgeslagen zender ............. 146
CD: de CD-weergave
starten ................................. 155
MP3: volgende album ......... 155
3p-toets .............................. 155
Overschakelen tussen
radio/CD/MP3 en AUX-
modus ................................. 155
4d-toets ................................. 146
Radio: naar boven
zoeken, vooruitscrollen in
het zendergeheugen ........... 146
CD: kort drukken: sla
voorwaarts één track over ..155
CD: lang drukken: snel
vooruit ................................. 155
Inleiding 139
5c-toets ................................. 146
Radio: naar onder zoeken,
terugscrollen in het
zendergeheugen ................. 146
CD: kort drukken: sla
achterwaarts één track over 155
Cd: lang drukken: snel
terugspoelen ....................... 155
6o................................... 139
Draaien: volume
aanpassen .......................... 139
Vasthouden: het volume
continu aanpassen .............. 139
De afstandsbediening op het stuur
heeft in combinatie met het mobiele
telefoonportaal nog andere functies.
Zie het hoofdstuk van het mobiele te‐
lefoonportaal.
Bediening
Bedieningselementen
Het Infotainmentsysteem werkt naar
keuze via:
de centrale bedieningseenheid op
het instrumentenpaneel 3 136
knoppen op het stuur 3 136.
De werking van het Infotainmentsys‐
teem kan afhankelijk van het type in‐
formatiedisplay variëren. Er zijn twee
verschillende informatiedisplays: Tri‐
ple-Info-Display (TID) en Graphic-
Info-Display (GID). Zie "Informatiedis‐
plays" in het Instructieboekje voor na‐
dere informatie.
Het Infotainmentsysteem in- of
uitschakelen
Druk de toets e in.
De laatst ingestelde audiobron wordt
afgespeeld.
In- en uitschakelen met de
contacttoets (inschakelautomaat)
Bij een geactiveerde inschakelauto‐
maat kan het Infotainmentsysteem
ook met het contact uit- en opnieuw
ingeschakeld worden.
Deze verbinding tussen de radio en
het contact is vooringesteld in de fa‐
briek, maar kan worden uitgescha‐
keld.
Als de automatische schakelaar uit‐
geschakeld is, kan het infotain‐
mentsysteem alleen ingeschakeld
worden met de e-knop of door een
CD in te voeren en uitgeschakeld
worden met de met de e-knop.
140 Inleiding
Als het infotainmentsysteem wordt
uitgeschakeld wanneer het contact
uitstaat, onafgezien de huidige in‐
stelling van de automatische in‐
schakeling, kan het alleen inge‐
schakeld worden met de e -knop
en door een CD in te voeren.
De automatische start wordt altijd
geactiveerd nadat het infotainment‐
systeem van de bedrijfsspanning
werd losgekoppeld en weer aange‐
sloten.
Inschakelautomaat in-/uitschakelen
Alleen TID:
1. Druk op de SETTINGS-toets om
Audio weer te geven.
2. Druk op de n-toets om System
weer te geven.
3. Druk meerdere malen op de toets
OK totdat Ign.Logic ON of OFF
(afhankelijk van de huidige instel‐
ling) verschijnt.
4. Selecteer de gewenste status met
de toetsen m n.
Na enkele seconden verschijnt
Audio op het display, gevolgd door de
betreffende audiobron.
of:
Druk op een van de functietoetsen
TUNER, MEDIA of BC om de betref‐
fende functie weer te geven.
Alleen GID:
1. Druk op de toets SETTINGS om
het menu Settings weer te geven.
2. Druk op de toets n om System
te selecteren.
3. Druk op de toets OK en dan meer‐
dere malen op de toets n om
Ign. logic te selecteren.
4. Druk op de toets OK om de hui‐
dige instelling te wijzigen.
Na het veranderen van de instelling:
Druk op de toets n en dan op de
toets OK om het menu Settings te
verlaten.
of:
Druk op een van de functietoetsen
TUNER, MEDIA of BC om de betref‐
fende functie weer te geven.
Automatisch uitschakelen
Het Infotainmentsysteem zet zichzelf
na één uur automatisch uit als u het
aanzet terwijl het contact uitstaat.
Volume instellen
Draai aan de o-knop.
Het Infotainmentsysteem speelt
met het laatst ingestelde volume,
op voorwaarde dat het volume la‐
ger was dan het maximale inscha‐
kelvolume 3 143.
Verkeersberichten en externe au‐
diobronnen worden ingevoegd aan
een vooringesteld minimumvolume
3 143.
Het volume van een via de AUX-in‐
gang aangesloten audiobron kan
aan het volume van de andere au‐
diobronnen (bijv. de radio) worden
aangepast 3 143.
Als de respectieve bron aanstaat,
kunt u het volume van de verkeers‐
berichten, de externe audiobron‐
nen en de radio en CD afzonderlijk
aanpassen.
Inleiding 141
Voor snelheid gecompenseerde
volumebediening (SDVC)
Na inschakeling van SDVC 3 143
wordt het volume automatisch zoda‐
nig aangepast dat u geen geluid van
het wegdek of van de rijwind hoort.
Externe bron
Er kan een externe bron (bijv. mobiele
telefoon, navigatiesysteem) op het In‐
fotainmentsysteem worden aange‐
sloten.
De externe bron wordt automatisch
overgedragen via een regelsignaal
van het verbonden apparaat, zelfs
wanneer het Infotainmentsysteem uit
staat. In dat geval verschijnt
External In.
We bevelen aan dat de toestellen
door een erkende Opel-partner wor‐
den gemonteerd.
AUX-ingang
Een externe audiobron, bijv. een
draagbare CD-speler, kan via de
AUX-ingang van uw auto worden
aangesloten. Via de luidsprekers van
het Infotainmentsysteem hoort u het
stereogeluid van deze bron.
De aansluiting bevindt zich bij de mid‐
delste console.
Zorg ervoor dat de AUX-ingang altijd
schoon en droog is.
Zet de externe audiobron voor de
best mogelijke audiokwaliteit altijd op
het maximale volume. Bij modules
met lijnuitgang is het audioniveau van
het uitgangssignaal stabiel en kan
niet worden gewijzigd.
Om overstuur bij de AUX-ingang te
voorkomen moet de effectieve uit‐
gangsspanning van de externe audi‐
obron lager zijn dan 1,5 V.
Hoofdscherm
Het hoofdmenu is de displayweer‐
gave die na het inschakelen van het
Infotainmentsysteem weergegeven
wordt.
Afhankelijk van de uitvoering van de
auto is de weergave verschillend.
De onderstaande informatie kan wor‐
den weergegeven:
Boordcomputergegevens
Weergave van boordcomputergege‐
vens die met de BC-knop geselec‐
teerd werden. Raadpleeg de gebrui‐
kershandleiding van uw auto.
Mobiele telefoonportaal-informatie
Weergave van de informatie die ge‐
leverd wordt als een mobiele tele‐
foonportaal is aangesloten. Zie de be‐
dieningsinstructies van het mobiele
telefoonportaal.
Audio-informatie
De volgende audioinformatie wordt
getoond:
Huidig golfbereik of AUX/cd.
Huidige zendernaam of zenderfre‐
quentie c.q. CD-titelnr. of CD-titel‐
naam.
Als de regionale functie is inge‐
schakeld, wordt REG getoond
3 149.
Als het AS-niveau actief is, wordt
AS getoond 3 148.
Als de RDS-functie is ingescha‐
keld, wordt RDS getoond 3 149.
142 Inleiding
Als de verkeersberichten zijn inge‐
schakeld, wordt, [TP] of [ ] getoond
3 149.
Bij het plaatsen van een CD ver‐
schijnt CD of CD in. Als er een CD
met MP3-muziekbestanden wordt
afgespeeld, wordt MP3 eveneens
getoond 3 155.
Na het activeren van Random cd
verschijnt RDM of g 3 155.
Buitentemperatuur
Aanduiding van de huidige buiten‐
temperatuur. Raadpleeg de gebrui‐
kershandleiding van uw auto.
Tijd
Weergave van de huidige tijd. Raad‐
pleeg de gebruikershandleiding van
uw auto.
Informatie van de
klimaatregelingsautomaat
Raadpleeg de gebruikershandleiding
van de auto.
Geluidsinstellingen
Druk op de SOUND-toets voor de vol‐
gende instellingen:
Fader
Balance
Bass
Treble
Sound
Volumeverdeling voor - achter
instellen
1. Druk op de SOUND-toets.
Fader verschijnt in de display.
2. Pas de waarde aan met m of n.
Na enkele seconden verschijnt de
laatste actieve aanduiding op‐
nieuw op het display.
of:
Druk op een van de functietoetsen
TUNER, MEDIA of BC om de betref‐
fende functie weer te geven.
Volumeverdeling rechts - links
instellen
1. Druk meerdere malen op de toets
SOUND tot Balance op het dis‐
play verschijnt.
2. Pas de waarde aan met m of n.
Na enkele seconden verschijnt de
laatste actieve aanduiding op‐
nieuw op het display.
of:
Druk op een van de functietoetsen
TUNER, MEDIA of BC om de betref‐
fende functie weer te geven.
Bass en Treble instellen
Bedenk dat eventueel uitgevoerde
klankoptimalisaties (zie "Klank" on‐
derstaand) gedeactiveerd worden.
Inleiding 143
1. Druk meerdere malen op de toets
SOUND tot Bass of Treble op het
display verschijnt.
2. Pas de waarde aan met m of n.
Na enkele seconden verschijnt de
laatste actieve aanduiding op‐
nieuw op het display.
of:
Druk op een van de functietoetsen
TUNER, MEDIA of BC om de betref‐
fende functie weer te geven.
Sound
1. Druk meerdere malen op de toets
SOUND tot Sound en de momen‐
teel ingestelde toonkleur of Off op
het display verschijnen.
2. Selecteer een toonkleur, bv.
Rock of Classic of Off met
m of n.
Na enkele seconden verschijnt de
laatste actieve aanduiding op‐
nieuw op het display.
of:
Druk op een van de functietoetsen
TUNER, MEDIA of BC om de betref‐
fende functie weer te geven.
Tooninstellingen in het menu
Settings
Eventueel kunt u de instellingen voor
Fader, Balance en Sound in het menu
Settings aanpassen:
1. Druk op de SETTINGS-toets.
2. Druk meerdere malen op de toets
OK totdat de betreffende functie
verschijnt.
3. Pas de waarde aan of selecteer
een klankkleur (zie bovenstaand)
met m of n.
Na enkele seconden verschijnt de
laatste actieve aanduiding op‐
nieuw op het display.
4. Druk nogmaals op de toets
SETTINGS om naar de laatste ac‐
tieve aanduiding op het display te‐
rug te keren.
Volume-instellingen
Druk op de SETTINGS-toets.
De volgende menu-items zijn be‐
schikbaar:
AUX Vol. AUX-ingangsvolume, vb.
een draagbare CD-speler
TA Volume: volume van verkeers‐
informatie
SDVC: snelheidsafhankelijke volu‐
meverhoging
On Volume: maximaal volume wan‐
neer het infotainmentsysteem aan‐
staat
Ext. In Vol.: volume van een ex‐
terne bron (vb. bij aansluiten van
een GSM)
AUX Vol.
Gebruik deze functie om het niveau
van de AUX-ingang aan te passen in
verhouding tot een andere audiobron
(vb. radio). Deze functie is alleen be‐
schikbaar wanneer de AUX-audio‐
bron ingeschakeld is.
1. Zet de externe audiobron op het
maximaal volume.
2. Druk op de SETTINGS-toets.
144 Inleiding
3. Druk meerdere malen op de toets
OK totdat de betreffende functie
verschijnt.
4. Pas de waarde aan met m of n.
Na enkele seconden verschijnt de
laatste actieve aanduiding op‐
nieuw op het display.
5. Druk nogmaals op de toets
SETTINGS om naar de laatste ac‐
tieve aanduiding op het display te‐
rug te keren.
TA Volume
Als de TP-functie aanstaat, verhoogt
het systeem standaard het volume
voor verkeersberichten. Met deze
functie kunt u een minimumvolume
instellen voor verkeersberichten.
1. Druk op de SETTINGS-toets.
2. Druk meerdere malen op de toets
OK totdat de betreffende functie
verschijnt.
3. Pas de waarde aan met m of n.
Na enkele seconden verschijnt de
laatste actieve aanduiding op‐
nieuw op het display.
4. Druk nogmaals op de toets
SETTINGS om naar de laatste ac‐
tieve aanduiding op het display te‐
rug te keren.
Een minimumvolume voor verkeers‐
berichten wordt alleen ingesteld als
het op dat moment ingestelde volume
lager is dan het gekozen minimale be‐
richtenvolume.
SDVC
Om omgevings- en rijgeluiden te
compenseren, wordt het volume van
het infotainmentsysteem aangepast
aan de snelheid van de auto. U kunt
de SDVC-functie gebruiken om het
snelheidsafhankelijk volume aan te
passen.
1. Druk op de SETTINGS-toets.
2. Druk meerdere malen op de toets
OK totdat de betreffende functie
verschijnt.
3. Pas de waarde aan met m of n.
Na enkele seconden verschijnt de
laatste actieve aanduiding op‐
nieuw op het display.
4. Druk nogmaals op de toets
SETTINGS om naar de laatste ac‐
tieve aanduiding op het display te‐
rug te keren.
On Volume
1. Druk op de SETTINGS-toets.
2. Druk meerdere malen op de toets
OK totdat de betreffende functie
verschijnt.
3. Pas de waarde aan met m of n.
Na enkele seconden verschijnt de
laatste actieve aanduiding op‐
nieuw op het display.
4. Druk nogmaals op de toets
SETTINGS om naar de laatste ac‐
tieve aanduiding op het display te‐
rug te keren.
Het gekozen maximale inschakelvo‐
lume wordt alleen gebruikt als het vo‐
lume bij het uitschakelen hoger was
Inleiding 145
dan het gekozen maximale inscha‐
kelvolume en het Infotainmentsys‐
teem minstens 5 minuten uitgescha‐
keld was met het contact uit.
Ext. In Vol.
Gebruik deze functie om een mini‐
mumvolume van externe audiobron‐
nen zoals een mobiele telefoon in te
stellen.
1. Druk op de SETTINGS-toets.
2. Druk meerdere malen op de toets
OK totdat de betreffende functie
verschijnt.
3. Pas de waarde aan met m of n.
Na enkele seconden verschijnt de
laatste actieve aanduiding op‐
nieuw op het display.
4. Druk nogmaals op de toets
SETTINGS om naar de laatste ac‐
tieve aanduiding op het display te‐
rug te keren.
146 Radio
Radio
Gebruik ...................................... 146
Zender zoeken ........................... 146
Autostore-lijsten ......................... 148
Radio Data System (RDS) ......... 149
Digital Audio Broadcasting ........ 151
Gebruik
Radioweergave
Schakel over van CD naar AUX-mo‐
dus zoals hieronder aangegeven:
Druk op de TUNER-toets.
U beluistert de zender waarop u het
laatst hebt afgestemd.
Een frequentie selecteren
Het Infotainmentsysteem verschaft
de volgende frequentiebereiken: FM,
AM of DAB (indien beschikbaar). Bo‐
vendien heeft elk van de frequentie‐
bereiken een geheugenlocatie voor
Autostore (AS) waar zenders auto‐
matisch kunnen worden opgeslagen
3 148.
De radio is ingeschakeld.
Druk kort op de TUNER-knop.
De radio wisselt tussen FM, FM-AS,
AM. AM-AS, DAB en DAB-AS.
De laatst geselecteerde zender op de
frequentie wordt afgespeeld en weer‐
gegeven.
Zender zoeken
Zender kiezen, zenders zoeken
via doorloop
FM-frequentiebereik is geselecteerd
en RDS 3 149 ingeschakeld.
of:
DAB-frequentiebereik is geselec‐
teerd (indien beschikbaar) en AS
3 148 ingeschakeld.
Druk kort op de m of n om de vol‐
gende zender in het zendergeheugen
af te spelen.
Als geen zender in het zendergeheu‐
gen kan worden gevonden, wordt
Seek weergegeven en wordt automa‐
tisch zoeken naar radiozenders ge‐
start.
De radio wordt uitgeschakeld tot een
zender gevonden wordt.
Radio 147
Als de radio geen station kan vinden,
schakelt deze automatisch naar een
gevoeliger zoekniveau (niet DAB).
Als nog steeds geen zender kan wor‐
den gevonden, wordt de laatste ac‐
tieve frequentie (FM) of ensemble
(DAB) ingesteld.
Handmatig zender zoeken
Het handmatig zoeken naar een zen‐
der wordt gebruikt om af te stemmen
op zenders met bekende frequentie
(AM, FM) of ensembles (DAB).
Houd m of n ingedrukt totdat
MAN verschijnt.
Grove afstemming:
Houd m of n ingedrukt tot de ge‐
wenste frequentie (AM, FM) of en‐
semble (DAB) bijna bereikt is.
Fijnafstemming:
Tip m of n aan totdat de/het
exacte frequentie/ensemble bereikt
is.
Als in het FM-frequentiebereik RDS
3 149 gedeactiveerd is of als het AM-
frequentiebereik actief is, dan wordt
bij het aantippen van m of n één
frequentiestap uitgevoerd.
Zendergeheugen
Voor elk golfbereik (FM, AM) zijn
aparte geheugenposities beschik‐
baar:
Voor elk van de volgende golfberei‐
ken zijn 9 geheugenposities beschik‐
baar:
FM, FM-AS (automatisch opgeslagen
FM-zenders), AM, AM-AS (automa‐
tisch opgeslagen AM-zenders), DAB
en DAB-AS (automatisch opgeslagen
DAB-zenders).
De geheugenposities kunnen via de
zendertoetsen rechtstreeks in het be‐
treffende golfbereik worden geselec‐
teerd.
Handmatig opslaan
Stem af op de gewenste zender.
Houd de zendertoets waarop de af‐
gestemde zender moet worden opge‐
slagen ingedrukt.
Het geluid van de radio wordt korte
tijd onderdrukt. De eerder op de ge‐
heugenpositie opgeslagen zender
verschijnt.
De afgestemde zender klinkt weer en
verschijnt op het display.
De zender wordt op de gewenste ge‐
heugenpositie opgeslagen.
RDS on of RDS off 3 149 worden sa‐
men met de zender opgeslagen.
Lijst FM-zenders
Het Infotainmentsysteem slaat alle
ontvangbare FM-zenders op de ach‐
tergrond op.
De lijst met ontvangbare zenders
wordt automatisch bijgewerkt wan‐
neer de radio naar een TP-zender
148 Radio
3 149 zoekt of wanneer het systeem
met de autostorefunctie (AS) 3 148
automatisch zenders opslaat.
RDS-zenders 3 149 worden in de
zenderlijst op omroep gesorteerd
(Radio 1, Radio 2...)
Autostore-lijsten
Activeren/deactiveren van het
AS-niveau
Tip de toets AS aan.
Als het AS-niveau geactiveerd is,
wordt AS weergegeven.
U kunt het AS-niveau ook met de
knop FM/AM activeren en deactive‐
ren 3 146.
Automatisch opslaan (AS)
Automatisch opslaan (AS) van elke
ontvangbare zender is in alle golfbe‐
reiken mogelijk. Deze zenders wor‐
den in een afzonderlijk AS-geheugen
opgeslagen.
Ga als volgt te werk om zenders au‐
tomatisch op te slaan:
1. Selecteer de gewenste frequen‐
tie.
2. Standby voor verkeersberichten
indien gewenst activeren/deacti‐
veren 3 149.
3. Houd de toets AS ingedrukt totdat
u de bevestigingstoon hoort.
De radio wisselt evt. naar het AS-ni‐
veau van het gekozen golfbereik (FM-
AS of AM-AS).
De zender wordt automatisch opge‐
slagen.
De 9 best ontvangbare zenders in het
geselecteerde golfbereik worden op‐
geslagen op geheugenposities
1 t/m 9.
Na het opslaan van de zenders kunt
u de gewenste zender met de betref‐
fende zenderknop selecteren.
Na het activeren van automatisch op‐
slaan wordt RDS automatisch inge‐
schakeld. Eerst worden alle ontvang‐
bare RDS-zenders opgeslagen.
Als standby voor verkeersberichten
voorafgaand of tijdens automatisch
opslaan wordt ingeschakeld, selec‐
teert de radio na het automatisch zen‐
der zoeken een geheugenpositie met
een verkeersberichtenzender.
Als standby voor verkeersberichten
tijdens automatisch opslaan wordt in‐
geschakeld, blijft het automatisch
zender zoeken actief totdat er ten
minste een keer verkeersinformatie
gevonden is.
Nieuwe zenders met behulp van
AS opslaan
Als u buiten bereik van een zender
raakt, moeten er nieuwe zenders wor‐
den opgeslagen.
Zender opvragen
Het gewenste golfbereik en de ge‐
wenste modus moeten actief zijn
3 146.
Druk op de AS-toets om het AS-ni‐
veau in te schakelen.
Selecteer de opslaglocatie met de op‐
slagknoppen.
Radio 149
Radio Data System (RDS)
Is een dienst voor FM-zenders die er‐
voor zorgt dat de gewenste zender
aanzienlijk sneller wordt gevonden en
zonder problemen wordt ontvangen.
Voordelen van RDS
Op het display verschijnt de pro‐
grammanaam van de geselec‐
teerde zender i.p.v. de frequentie.
Bij het zoeken naar zenders stemt
het infotainmentsysteem allee af op
RDS-zenders.
Het infotainmentsysteem stelt met
behulp van AF (Alternative Fre‐
quency) altijd automatisch af op de
zendfrequentie met de beste ont‐
vangst van de geselecteerde zen‐
der.
Afhankelijk van de ontvangen zen‐
der geeft het Infotainmentsysteem
radioteksten weer die bijv. informa‐
tie over het actuele programma
kunnen bevatten.
RDS is alleen in het frequentiebereik
FM mogelijk.
RDS in-/uitschakelen
Bij het inschakelen van RDS worden
de RDS-functies geactiveerd en
wordt er bij het automatisch zoeken
alleen naar RDS-zenders gezocht.
Bij het uitschakelen van RDS worden
de RDS-functies uitgeschakeld en
zoekt het systeem bij automatisch
zoeken niet alleen naar RDS-zen‐
ders.
Druk op de RDS-toets om RDS te ac‐
tiveren.
Na het inschakelen van de RDS-func‐
tie verschijnen RDS en de program‐
manaam van een RDS-zender.
Als de momenteel ingestelde zender
geen RDS-zender is, dan zoekt de ra‐
dio automatisch naar de volgende
ontvangbare RDS-zender.
Druk opnieuw op de RDS-toets om
RDS te deactiveren.
Als de RDS-functie niet ingeschakeld
is, verschijnt de frequentie van een
RDS-zender, RDS verschijnt niet.
RDS automatisch
Schakel automatische RDS in
RDS Auto On om te verzekeren dat
de RDS-functie geactiveerd is, zelfs
wanneer RDS gedeactiveerd is. Het
automatisch zender zoeken reageert
echter ook op zenders zonder RDS.
Deze functie werkt alleen als RDS uit‐
geschakeld is.
Automatische RDS in-/uitschakelen:
Druk op de toets RDS totdat
RDS Auto On of Off verschijnt, wat de
huidige toestand van automatische
RDS aangeeft.
Laat de toets RDS los om de huidige
toestand te veranderen.
150 Radio
Programmatype (PTY)
Veel RDS-zenders verzenden een
PTY-code die aangeeft welk type pro‐
gramma u thans beluistert
(bijv.nieuws). Met de PTY-code kunt
u zenders op basis van het program‐
matype selecteren.
Programmatype selecteren
1. Druk op de SETTINGS-toets.
2. Druk op OK totdat PTY verschijnt.
3. Selecteer een van de 29 program‐
matypes, bijv. News of
Entertainment met m of n.
4. Houd de toets OK ingedrukt tot
het zender zoeken start.
Na het begin van het zender zoeken
verschijnt het radiodisplay.
Vindt de radio geen passende zen‐
der, dan hoort u de laatst ingestelde
zender.
Regionale programma's
Op bepaalde tijden zenden een aan‐
tal RDS-zenders op diverse frequen‐
ties programma's uit die per regio ver‐
schillen.
Regionalisering in-/uitschakelen
De RDS-functie moet ingeschakeld
zijn.
Druk even op de toets REG om re‐
gionalisering in of uit te schakelen.
Als regionalisering ingeschakeld
wordt, wordt REG op het display ge‐
toond.
De radio blijft afgestemd op het regio‐
nale programma en zoekt naar de
best ontvangbare zenderfrequentie.
Als regionalisering uitgeschakeld
wordt (geen REG op het display),
maakt de radio overschakelen naar
een ander regionaal programma mo‐
gelijk.
Regionalisering automatiseren
Als regionalisering automatiseren in‐
geschakeld is (REG Auto On), blijft de
radio afgestemd op het regionale pro‐
gramma en zoekt naar de zendfre‐
quentie met de sterkste ontvangst
(AF) voor een radioprogramma totdat
het programma niet meer zonder sto‐
ring kan worden ontvangen.
Als de ontvangstkwaliteit van het re‐
gionale programma niet meer vol‐
staat voor storingsvrije ontvangst,
schakelt de radio over op een ander
regionaal programma.
Regionalisering automatiseren in-/
uitschakelen:
Druk op de toets REG totdat
REG Auto On of Off verschijnt, wat de
huidige toestand van regionalisering
automatiseren aangeeft.
Laat de toets REG los om de huidige
toestand te veranderen.
Verkeersinformatie (TP)
Verkeersinformatiezenders zijn FM
RDS-zenders die verkeersberichten
uitzenden.
Zenders met verkeersinformatie kunt
u herkennen aan het TP-symbool in
de display.
Radio 151
Verkeersinformatie in-/uitschakelen
Na het activeren van radiover‐
keersberichten verschijnt [TP] of [ ].
Als de huidige zender een ver‐
keersinformatiezender is, ver‐
schijnt [TP] op het display.
Is de huidige zender geen ver‐
keersinformatiezender, dan zoekt
de radio automatisch de verkeers‐
informatiezender met de sterkste
ontvangst.
[ ] verschijnt niet op het display.
Druk tweemaal op de TP-knop om
TP in te schakelen.
[ ] verschijnt op het display.
Bij het automatisch zoeken van een
zender worden uitsluitend ver‐
keersinformatiezenders gezocht.
Tijdens het automatisch zoeken of
als de ontvangst van een verkeers‐
informatiezender niet mogelijk is,
verschijnt [ ] op het display.
Als standby voor verkeersberichten
ingeschakeld is, wordt het afspelen
van een cd of DAB-ontvangst tij‐
dens verkeersberichten onderbro‐
ken.
Verkeersberichten worden op het
van tevoren ingestelde verkeersbe‐
richtenvolume 3 143 weergegeven.
Druk opnieuw op de toets TP om de
verkeersinformatie uit te schakelen.
[ ] verdwijnt van het display.
Verkeersinformatiezender zoeken
Deze functie is alleen beschikbaar
binnen het FM-golfbereik.
Houd m of n gedurende ongeveer
1 seconde ingedrukt.
De radio zoekt nu alleen naar zenders
met verkeersinformatie.
Alleen naar verkeersinformatie
luisteren
Activeer standby voor verkeersbe‐
richten.
Zet het volume geheel uit door de
knop o linksom te draaien.
Verkeersberichten worden afge‐
speeld op het speciaal daarvoor in‐
gestelde volume 3 143.
Verkeersinformatie onderdrukken
Ga als volgt te werk om verkeersbe‐
richten uit te schakelen.bijv. tijdens
het beluisteren van een CD:
Druk op de TP-toets.
De verkeersinformatie wordt gestopt.
U hoort het laatste gespeelde cd-/
mp3-nummer.
Standby voor verkeersberichten blijft
ingeschakeld.
Verkeersbericht terwijl er een externe
bron actief is
De externe bron (bijv.mobiele tele‐
foon) heeft een hogere prioriteit dan
verkeersberichten.
Tijdens het telefoongesprek hoort of
ziet u geen verkeersberichten.
Digital Audio Broadcasting
Digital Audio Broadcasting (DAB) is
een innovatief en universeel uitzend‐
systeem.
152 Radio
DAB-zenders worden aangeduid met
de programmanaam i.p.v. met de
zendfrequentie.
Algemene aanwijzingen
Met DAB kunnen verschillende pro‐
gramma's (diensten) op dezelfde
frequentie worden uitgezonden
(ensemble).
Zolang een bepaalde DAB-ontvan‐
ger een signaal van een zender op
kan vangen (ook al is het signaal
erg zwak), is de geluidsweergave
gewaarborgd.
Er is fading (zwakker worden van
het geluid) dat typerend is voor
AM - of FM-ontvangst. Het DAB-
signaal wordt op een constant vo‐
lume weergegeven.
Als het DAB-signaal te zwak is om
door de radio te worden opgevan‐
gen, wordt de weergave geheel on‐
derbroken. Dit kan worden verme‐
den door in het menu Audio-instel‐
lingen DAB AF en/of DAB FM te ac‐
tiveren.
Interferentie door zenders op nabu‐
rige frequenties (een verschijnsel
dat typisch is voor AM- en FM-ont‐
vangst) doet zich bij DAB niet voor.
Als het DAB-signaal door natuur‐
lijke obstakels of door gebouwen
wordt weerkaatst, verbetert dit de
ontvangstkwaliteit van DAB, terwijl
AM- en FM-ontvangst in die geval‐
len juist aanmerkelijk verzwakt.
De ontvangst van DAB+-zenders
wordt ook door de DAB-ontvanger
ondersteund.
Ensemble
In een frequentie worden steeds ver‐
schillende programma's gecombi‐
neerd in een zogenaamd ensemble.
Door ensembles scrollen
U kunt door ensembles scrollen die u
al één keer hebt ontvangen (de en‐
sembles moeten ontvangen kunnen
worden).
Het DAB-frequentiebereik moet wor‐
den geselecteerd.
Houd de kruistuimelschakelaar m of
n ingedrukt.
Het eerst beschikbare programma
van het ensemble wordt afgespeeld.
DAB AF
Door DAB AF op On in te stellen kunt
u bepalen dat u dezelfde zender ont‐
vangt als in de vorige ensemblezone
wanneer u een andere ensemble‐
zone binnenrijdt.
Deze functie kan alleen worden uit‐
gevoerd wanneer de zender in het
nieuwe ensemble is opgenomen.
Het DAB-frequentiebereik moet wor‐
den geselecteerd.
Druk op de SETTINGS-toets om het
Settings-menu weer te geven.
Druk op de toets OK om DAB AF On
of Off weer te geven, wat de huidige
toestand van de instelling aangeeft.
Druk op de kruistuimelschakelaar
m of n om de instelling te veran‐
deren.
Druk op de toets TUNER om terug te
keren naar het radiomenu.
Radio 153
DAB FM
Door DAB FM in te stellen op On kunt
u bepalen dat het systeem overscha‐
kelt naar een bijbehorende FM-zen‐
der (indien beschikbaar) van het ac‐
tieve DAB-programma wanneer het
DAB-signaal te zwak is om door de
ontvanger te worden opgevangen.
Het DAB-frequentiebereik moet wor‐
den geselecteerd.
Druk op de SETTINGS-toets om het
Settings-menu weer te geven.
Druk tweemaal op de toets OK om
DAB FM On of Off weer te geven, wat
de huidige toestand van de instelling
aangeeft.
Druk op de kruistuimelschakelaar
m of n om de instelling te veran‐
deren.
Druk op de toets TUNER om terug te
keren naar het radiomenu.
154 Cd-speler
Cd-speler
Algemene aanwijzingen ............. 154
Gebruik ...................................... 155
Algemene aanwijzingen
Met de CD-speler kunt u standaard in
de handel verkrijgbare CD's met een
diameter van 12 cm afspelen.
Voorzichtig
Plaats in geen geval dvd's, single-
cd's met een diameter van 8 cm of
speciaal vormgegeven cd's in de
audiospeler.
Plak nooit stickers op uw cd's. De
cd's kunnen in de speler vast blij‐
ven zitten en het afspeelmecha‐
nisme zwaar beschadigen. Een
kostbare vervanging van uw toe‐
stel is dan noodzakelijk.
Het formaat van de CD moet
ISO 9660 niveau 1, niveau 2 of JO‐
LIET zijn. Voor alle anderen forma‐
ten kunnen wij geen optimale af‐
speelbaarheid garanderen.
Audio-cd's met kopieerbeveiliging
die niet voldoen aan de audio-cd-
standaard, worden mogelijk niet
correct of zelfs helemaal niet afge‐
speeld.
Met het Infotainment-systeem kunt
u ook CD's met MP3-muziekbe‐
standen en Mixed-Mode-CD's af‐
spelen.
Zelfgebrande cd-r's en cd-rw's zijn
kwetsbaarder dan voorbespeelde
cd's. Ga op een correcte manier
met de cd's om. Dit geldt vooral
voor zelfgebrande cd-r's en
cd-rw's. Zie hieronder.
Zelfgebrande cd-r's en cd-rw's wor‐
den mogelijk niet correct of zelfs
helemaal niet afgespeeld. In derge‐
lijke gevallen is er dus niets mis met
de apparatuur.
Zorg dat er bij het wisselen van cd's
geen vingerafdrukken op de cd's
komen.
Berg cd's onmiddellijk veilig op na
het uitnemen uit de cd-speler om ze
tegen beschadiging en vuil te be‐
schermen.
Vuil en vloeistof op de cd's kunnen
de lens van de cd-speler binnen in
het apparaat vies maken en storin‐
gen veroorzaken.
Cd-speler 155
Bescherm cd's tegen warmte en di‐
rect zonlicht.
De volgende beperkingen zijn van
toepassing op gegevens die op een
MP3-CD zijn opgeslagen:
Wanneer u albums en tracks een
naam geeft, mag u geen umlauts of
speciale tekens gebruiken.
Toepasbare afspeellijstextensies:
"m3u" of "pls".
Wanneer u de MP3-bestanden
vanuit audiobestanden genereert
(codeert), moet u een bitrate van
max. 256 kbit/s gebruiken.
Om MP3-bestanden te gebruiken in
het Infotainmentsysteem moeten
de MP3-bestanden de bestandsex‐
tensie .mp3 hebben.
Op één CD kunnen in totaal 367 af‐
speelbare tracks worden opgesla‐
gen. Het is niet mogelijk om bijko‐
mende tracks af te spelen.
Op een MP3-CD kunt u maximaal
99 albums bewaren om met het In‐
fotainmentsysteem te gebruiken.
De albums kunnen afzonderlijk
worden geselecteerd met het Info‐
tainmentsysteem.
Gebruik
Cd plaatsen
Plaats de CD met de bedrukte zijde
naar boven in de CD-lade.
De CD wordt automatisch naar bin‐
nen getrokken.
Houd de CD niet tegen of help niet
wanneer de CD naar binnen getrok‐
ken wordt.
Read CD en CD in verschijnen op het
display. Daarna wordt het aantal cd-
tracks weergegeven.
Zodra de eerste track begint te spe‐
len, verschijnt Track 1 en de afspeel‐
tijd of informatie over de track (titel,
artiest) in de display.
Bij MP3-CD verschijnt MP3 op het
display en verschijnt de eerste album‐
naam.
Informatie over de track (titelnaam,
naam uitvoerder...) wordt weergege‐
ven zodra de eerste track afgespeeld
wordt.
CD-weergave
U wisselt als volgt van radio- naar CD-
modus:
Druk op de MEDIA-toets.
De laatst afgespeelde CD-track wordt
getoond en begint te spelen.
Titelselectie
Om een track te selecteren terwijl een
CD wordt afgespeeld, moet u her‐
haaldelijk op m of n drukken tot de
gewenste track wordt weergegeven.
De track wordt afgespeeld.
Snel zoeken vooruit/achteruit
Zoekt u een bepaald punt op een CD,
ga dan als volgt te werk:
U hoort een titel.
Houd m of n ingedrukt tot u het
gewenste punt bereikt.
156 Cd-speler
De CD wordt met een verhoogde
snelheid en afgenomen volume afge‐
speeld.
MP3: bij snel achteruit zoeken, stopt
het zoeken aan het begin van de hui‐
dige track.
Albums selecteren voor MP3-
CD's
U beluistert een track van een album.
Druk op de MEDIA-toets.
De laatste gespeelde cd-titel ver‐
schijnt op het display.
Druk herhaaldelijk op m of n tot
het gewenste album verschijnt.
De eerste titel op het album verschijnt
op het display en wordt afgespeeld.
Alle albums die geen MP3-bestanden
bevatten, worden automatisch over‐
geslagen.
Random
Random CD (willekeurig)
Wanneer willekeurig afspelen gese‐
lecteerd is, worden de tracks op een
CD in willekeurige volgorde afge‐
speeld.
Druk drie keer op de MEDIA-knop.
De huidige instelling van de random-
functie verschijnt.
Druk op m of n om een instelling
te selecteren.
Audio-CD:
Random on: activeert de random-
modus
Random off: zet de random-modus
uit
MP3-CD:
Random album: willekeurige weer‐
gave van de tracks van een album
Random CD: willekeurige weer‐
gave van de tracks op een CD
Random off: zet de random-modus
uit
Als de random-functie aanstaat, ver‐
schijnt RDM of g in de display.
Displayweergave wijzigen
Er kan verschillende informatie wor‐
den afgespeeld.
Druk twee keer op de CD/MP3-knop.
CD info verschijnt in de display.
Druk op m of n om een display-
type te selecteren.
Afhankelijk van het soort CD (audio-
CD met of zonder CD-tekst, MP3-CD
met of zonder tracknaam (ID3-tags))
zijn de hierna vermelde weergaven
mogelijk:
Audio-CD zonder CD-tekst:
Titelnummer en speelduur
Audio-CD met CD-tekst:
Tracknaam
Naam uitvoerder
Cd-naam
Titelnummer en speelduur
MP3-CD zonder ID3-tags
Bestandsnaam
Titelnummer en speelduur
Albumnaam
MP3-CD met ID3-tags
Tracknaam
Naam uitvoerder
Albumnaam
Titelnummer en speelduur
Cd-speler 157
Verkeersbericht in de CD-modus
Terwijl een CD wordt afgespeeld,
kunt u verkeersberichten ontvangen.
Verkeersinformatie (TP) 3 149.
U kunt een verkeersbericht beëindi‐
gen met de TP-knop en de huidige
CD blijft verder afgespeeld worden.
Een cd verwijderen
Druk op de j-toets.
Eject CD verschijnt in de display.
Als er een CD wordt uitgeworpen,
wordt de laatst gebruikte radiozender
automatisch afgespeeld.
U kunt zelfs een CD uitwerpen als het
toestel uitstaat. Het toestel wordt uit‐
geschakeld nadat de CD verwijderd
is.
Wanneer de CD niet wordt weggeno‐
men, wordt hij na enige tijd automa‐
tisch weer ingetrokken.
158 AUX-ingang
AUX-ingang
Algemene aanwijzingen ............. 158
Gebruik ...................................... 158
Algemene aanwijzingen
De aansluiting bevindt zich bij de mid‐
delste console.
Let op
Deze poort moet u altijd schoon- en
drooghouden.
Het is mogelijk om bijvoorbeeld een
draagbare cd-speler met een
3,5 mm-stekker aan te sluiten op de
AUX-ingang.
Gebruik
Om een op de AUX-ingang van de
auto aangesloten audiobron, bijv. een
draagbare cd-speler, via de luidspre‐
kers van het Infotainmentsysteem
weer te geven, moet de audiobron ge‐
activeerd worden:
Wanneer de radio is ingeschakeld.
Sluit de audiobron op de AUX-ingang
van de auto aan.
Druk op de MEDIA-knop tot Aux in de
display verschijnt.
De externe audiobron wordt naar het
Infotainment-systeem doorgescha‐
keld.
Schakel de externe audiobron in en
zet het volume in de hoogste stand.
Stel het AUX-ingangsniveau zo nodig
bij in verhouding tot de aangesloten
externe bron 3 143.
Het signaal van de audiobron wordt
via de luidsprekers van het Infotain‐
ment-systeem weergegeven.
AUX-ingang 159
160
Trefwoordenlijst A
Afspelen van een cd starten....... 155
Algemene aanwijzingen............
................................ 134, 154, 158
AM.............................................. 146
Antidiefstalfunctie ...................... 135
AS............................................... 148
Autostore-lijsten.......................... 148
Autostore-niveau........................ 148
AUX-ingang........................ 139, 158
contactdoos............................. 158
AUX-volume............................... 143
B
Balance....................................... 142
Bass............................................ 142
Bediening ................................... 139
C
CD, invoeren............................... 155
CD-speler activeren.................... 155
CD-speler gebruiken................... 155
Cd-tekst...................................... 155
CD, uitwerpen............................. 155
D
DAB............................................ 151
Digital Audio Broadcasting......... 151
E
Ensemble.................................... 151
Extern in volume......................... 143
F
Fader.......................................... 142
FM.............................................. 146
G
Gebruik....................... 146, 155, 158
Geluidsinstellingen..................... 142
H
Handmatig afstemmen............... 146
Het Infotainmentsysteem in- of
uitschakelen............................ 139
Hoofdscherm.............................. 139
I
Infotainmentsysteem gebruiken. 139
Inschakelautomaat..................... 139
K
Klankinstellingen........................ 142
M
Multifunctionele knop.................. 139
161
O
On Volume.................................. 143
Opslaan...................................... 146
Overzicht ................................... 136
P
Programmatype.......................... 149
PTY............................................. 149
R
Radio Data System (RDS) ......... 149
Random...................................... 155
Regionale programma's............. 149
S
SDVC.......................................... 143
T
TA-volume.................................. 143
TP............................................... 149
Treble......................................... 142
U
Uitschakelautomaat.................... 139
V
Verkeersberichten...................... 149
Verkeersinformatie..................... 149
Volume....................................... 139
Volume instellen......................... 139
Volume-instellingen.................... 143
Voor snelheid gecompenseerde
volumebediening (SDVC)....... 143
Z
Zendergeheugen........................ 146
Zenderlijst................................... 146
Zenders bijwerken...................... 146
Zenders zoeken via doorloop..... 146
Zender zoeken............................ 146
162
Inleiding ..................................... 164
Stemherkenning ......................... 175
Trefwoordenlijst ......................... 182
Mobiele telefoonportaal
164 Inleiding
Inleiding
Algemene aanwijzingen ............. 164
Bluetooth-verbinding .................. 166
Noodoproep ............................... 169
Bediening ................................... 170
Mobiele telefoons en
CB-zendapparatuur .................. 173
Algemene aanwijzingen
De Mobiele telefoon portal biedt de
mogelijkheid om de telefoongesprek‐
ken van de mobiele telefoon via een
microfoon en luidspreker in de auto te
voeren en om de belangrijkste func‐
ties van de mobiele telefoon via het
Infotainmentsysteem van de auto te
bedienen.
De Mobiele telefoon portal werkt via
de afstandsbediening op het stuur,
een spraakherkenningssysteem en
een combiknop op de radio. De me‐
nugestuurde functies en status ver‐
schijnen op het infodisplay.
De weergave van de belangrijkste in‐
houd van het telefoondisplay op het
Info display zorgt voor een overzich‐
telijke en comfortabele bediening.
Bij een actieve telefoonverbinding
wordt het radiogeluid uitgeschakeld.
Na beëindigen van de telefoonverbin‐
ding wordt het radiogeluid weer inge‐
schakeld.
Algemene aanwijzingen ten
aanzien van deze
Gebruiksaanwijzing
Gedetailleerde functiebeschrijvingen
van uw Infotainmentsysteem vindt u
in de gebruiksaanwijzing van uw In‐
fotainmentsysteem.
Niet alle functies van het mobiele te‐
lefoonportaal worden door elke tele‐
foon ondersteund. De functionaliteit
van de telefoon hangt af van de ge‐
bruikte mobiele telefoon en de net‐
werkexploitant. Voor nadere informa‐
tie verwijzen wij u naar de gebruiks‐
aanwijzing van de mobiele telefoon,
de instructies voor de telefoonspeci‐
fieke adapter en de netwerkexploi‐
tant.
9Waarschuwing
Het infotainment-systeem moet
worden gebruikt zodat er te allen
tijde veilig met de auto kan worden
gereden. Zet bij twijfel uw auto aan
de kant en bedien het infotain‐
ment-systeem terwijl u stilstaat.
Inleiding 165
Bediening van de mobiele
telefoon
Mobiele telefoons beïnvloeden uw
omgeving. Daarom gelden er be‐
paalde veiligheidsregels en regelin‐
gen. Ga voorafgaand aan het gebruik
van de telefoonfunctie na welke rege‐
lingen van toepassing zijn.
9Waarschuwing
Het gebruik van de telefoon in
handsfree-modus tijdens het rij‐
den kan gevaarlijk zijn doordat uw
concentratie afneemt tijdens het
telefoneren. Parkeer uw auto
voordat u de telefoon in hands‐
free-modus gebruikt. Volg de be‐
palingen van het land waarin u
zich bevindt.
Volg de voorschriften die in som‐
mige gebieden gelden op en zet
uw mobiele telefoon uit als mobiel
telefoneren verboden is, als de
mobiele telefoon interferentie ver‐
oorzaakt of als er zich gevaarlijke
situaties kunnen voordoen.
Bluetooth™
Het telefoonportal is gecertificeerd
door de Bluetooth Special Interest
Group (SIG).
Meer informatie over de specificatie
vindt u op internet op
http://www.bluetooth.com
De Bluetooth™ kwalificatiecode van
het mobiele telefoonportaal is
B02237.
Om veiligheidsredenen dient bij het
combineren van de apparaten een
minimaal 4-cijferige en toevallig ge‐
kozen PIN-code te worden gebruikt.
Conformiteitsverklaring
Wij verklaren bij deze dat de Mobiele
telefoon protal voldoet aan de basis‐
vereisten en andere geldende bepa‐
lingen van de richtlijn 1999/5/EC.
Het spraakherkenningssysteem
bedienen
Gebruik de spraakherkenningsfunc‐
tie niet in noodgevallen. Uw stem kan
in stresssituaties zo anders klinken
dat deze niet meer voldoende wordt
herkend. De gewenste verbinding
kan hierdoor wellicht niet snel genoeg
tot stand gebracht worden.
Bedieningselementen
De Mobiele telefoon portal werkt via
een afstandsbediening op het stuur,
een spraakherkenningssysteem en
een combiknop op de radio.
Zodra de Mobiele telefoon portal in‐
geschakeld is en de mobiele telefoon
aangemeld is, verschijnt de startpa‐
gina op het display.
166 Inleiding
De selectie van de functies in de kop‐
regel en de verdere bediening wordt
onderstaand beschreven:
Stuurwielafstandsbediening
1Draaischijf
Draaien: menuopties en comman‐
do's selecteren
Indrukken: een keuze bevestigen
(OK)
2q-toets
Indrukken: Spraakherkennings‐
systeem selecteren/uitschakelen
3 175
3p-toets
Indrukken: Oproep ontvangen of
afsluiten of directe toegang tot
bellijst
4o Draaien: volume aanpassen
Infotainmentsysteem met combiknop
bedienen
Zie "Bedieningselementen op instru‐
mentenbord" in de handleiding van
het betreffende Infotainmentsysteem.
Het mobiele telefoonportaal kan daar‐
naast ook met het spraakherkenning‐
systeem worden bediend 3 175.
Bluetooth-verbinding
De Bluetooth™-functie van de mo‐
biele telefoon moet geactiveerd zijn.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing
van de mobiele telefoon.
Bluetooth™ is een radionorm voor
draadloos verbinden van bijv. een
mobiele telefoon met andere appara‐
tuur. Hiermee kan informatie, o.a. te‐
lefoonboek, opropenlijst, netwerkex‐
ploitant en veldsterkte worden ver‐
zonden. Afhankelijk van het type ap‐
paratuur kunnen de functies beperkt
beschikbaar zijn.
Verbinding tot stand brengen
Selecteer het telefoonsymbool in de
kopregel van het hoofdmenu.
Inleiding 167
Bij het vastklikken van de mobiele te‐
lefoon in de adapter verschijnt het te‐
lefoonmenu of het menu Bluetooth
op het display.
Als de mobiele telefoon niet in de
adapter is vastgeklikt, verschijnt het
Bluetooth™-menu op het display.
Selecteer het Bluetooth -menupunt.
Als Bluetooth™ gedeactiveerd is,
gaat u als volgt te werk:
1. Selecteer het Bluetooth -menu‐
punt.
Bluetooth™ is geactiveerd, de
overige menuopties verschijnen
op het display.
2. Selecteer het Bluetooth PIN -me‐
nupunt.
3. Voer nu een vrij kiesbare Blue‐
tooth™ PIN-code in en bevestig
met OK.
Om veiligheidsredenen dient een
minimaal 4-cijferige en toevallig
gekozen PIN-code te worden ge‐
bruikt.
4. Zorg ervoor dat de Bluetooth™
van demobiele telefoon geacti‐
veerd is en dat de telefoon op
"zichtbaar" is ingesteld.
5. Selecteer het Zoeken starten -
menupunt.
Tijdens het zoeken naar Blue‐
tooth™ -apparaten verschijnt de
displayweergave worden
gezocht....
Na afronding van het zoekproces
worden de gevonden Bluetooth™
-apparaten in het menu Gev.
app. vermeld.
6. Selecteer de gewenste mobiele
telefoon.
Bij het tot stand brengen van de
verbinding verschijnt het bericht
Bezig met verbinden... op het dis‐
play.
Op het display van de mobiele te‐
lefoon verschijnt "Voer uw Blue‐
tooth PIN in" of een soortgelijke
vraag.
7. Voer nu via het toetsenveld van
de mobiele telefoon dezelfde
168 Inleiding
Bluetooth™ PIN-code in als bij het
Infotainmentsysteem en bevestig
deze met OK.
Op het display van de mobiele te‐
lefoon verschijnt de mededeling
"Apparaat aan de lijst van bek. ap‐
paraten toevoegen?" of een ver‐
gelijkbaar bericht.
8. Bevestig via het toetsenveld van
de mobiele telefoon door op OK te
drukken.
Na het tot stand komen van een ver‐
binding verschijnt het bericht is
toegevoegd aan de verbonden
apparaten op het display.
De verbinding tussen de mobiele te‐
lefoon en het Infotainmentsysteem is
tot stand gebracht.
Aan deze lijst kunnen max. vijf appa‐
raten worden toegevoegd.
Verbinding verwijderen
1. Selecteer in het menu
Bluetooth™ de optie Bekende
app..
Op het display verschijnt het
menu Bekende app..
2. Selecteer de gewenste mobiele
telefoon.
Op het display verschijnt het
menu Bluetooth™.
3. Deactiveer Verbinden.
De mededeling Verbroken! ver‐
schijnt op het scherm, vervolgens
verschijnt weer het menu
Bluetooth™.
4. Selecteer Verwijderen.
De mededeling Verwijderd! ver‐
schijnt op het scherm, vervolgens
verschijnt weer het menu
Bluetooth™.
UHP zichtbaar
Door het activeren van deze functie is
de Mobiele telefoon portal zichtbaar
voor andere Bluetooth™-apparaten.
Zo kunt u bijv. een Bluetooth™-ver‐
binding van de mobiele telefoon naar
de Mobiele telefoon portal tot stand
brengen.
1. Selecteer in het menu
Bluetoothde optie UHP zichtb..
De Mobiele telefoon portal is de
eerstkomende 3 minuten zicht‐
baar voor andere apparaten.
2. Start de zoekfunctie van de mo‐
biele telefoon naar Bluetooth™ -
apparaten, zie de gebruiksaanwij‐
zing van de mobiele telefoon.
Op het display van de mobiele te‐
lefoon verschijnt "App. ontdekt:
UHP".
Inleiding 169
3. Start de verbindingsfunctie van de
mobiele telefoon (raadpleeg de
gebruiksaanwijzing van de mo‐
biele telefoon).
4. Voer Bluetooth PIN in het Infotain‐
mentsysteem in.
5. Voer de "Bluetooth PIN" op de
mobiele telefoon in.
De Bluetooth™-verbinding tussen de
mobiele telefoon en het Infotainment‐
systeem is tot stand gebracht.
Handsfree
Een telefoonverbinding is actief.
Draai aan het kartelwieltje.
Er wordt een contextmenu geopend.
Activeer Handsfree. Het geluid wordt
via de luidsprekers van de auto ge‐
leid.
Noodoproep
9Waarschuwing
Het tot stand brengen van de ver‐
binding kan niet onder alle om‐
standigheden worden gegaran‐
deerd. Daarom is het belangrijk
dat u bij gesprekken van levens‐
belang (bijv. bij het inroepen van
medische hulp) niet alleen op een
mobiele telefoon vertrouwt.
Voor sommige netwerken kan het
noodzakelijk zijn dat er op de juiste
manier een geldige simkaart in de
mobiele telefoon is aangebracht.
9Waarschuwing
Denk eraan dat u met uw mobiele
telefoon kunt bellen en ontvangen
indien u zich in een gebied bevindt
met een voldoende sterk signaal.
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen nooddiensten niet op alle
mobiele telefoonnetwerken wor‐
den gebeld; mogelijkerwijs kun‐
nen deze oproepen niet gedaan
worden wanneer bepaalde net‐
werkdiensten en/of telefoonfunc‐
ties actief zijn. U kunt hierover uw
lokale netwerkexploitant raadple‐
gen.
Het alarmnummer kan per land en
regio variëren. Wij raden u aan het
juiste alarmnummer voor de rele‐
vante regio van tevoren op te vra‐
gen.
Alarmnummer bellen
Vorm het noodnummer (vb. 112).
De verbinding met de alarmcentrale
wordt tot stand gebracht.
Geef het servicepersoneel antwoord
op de eventuele vragen.
Beëindiging van het gesprek
met het alarmnummer
Selecteer het Ophangen -menupunt.
of:
Druk de p-knop in.
170 Inleiding
9Waarschuwing
Beëindig het gesprek pas als de
alarmcentrale u daarom vraagt.
Bediening
Inleiding
Zodra er tussen de mobiele telefoon
en het Infotainmentsysteem via Blue‐
tooth™ een verbinding opgebouwd
is, kunt u een groot aantal functies
van de mobiele telefoon ook via het
Infotainmentsysteem bedienen.
U kunt via het Infotainmentsysteem
met de in de mobiele telefoon opge‐
slagen telefoonnummers bijv. een
verbinding tot stand brengen of de te‐
lefoonnummers wijzigen.
In de regel blijft het ook mogelijk om
de bediening via de mobiele telefoon
te doen, bijv. gesprekken aannemen
of het regelen van het volume.
Na het tot stand brengen van een ver‐
binding tussen de mobiele telefoon
en het Infotainmentsysteem worden
er gegevens van de mobiele telefoon
naar het Infotainmentsysteem over‐
gedragen. Dit kan afhankelijk van het
merk telefoon enige tijd in beslag ne‐
men. Gedurende deze periode kunt u
de mobiele telefoon slechts beperkt
via het Infotainmentsysteem gebrui‐
ken.
Sommige telefoons ondersteunen
niet alle functies van de Mobiele tele‐
foon portal. Dientengevolge werken
deze specifieke telefoons wellicht an‐
ders dan zoals beschreven in de func‐
tiebeschrijving in de handleiding.
Afgezien van de bediening via de be‐
dieningselementen op het stuur kun‐
nen enkele functies ook met een
spraakherkenningssysteem worden
bediend 3 175.
Telefoneren
Voor het intoetsen van een telefoon‐
nummer zijn er drie verschillende op‐
ties mogelijk:
telefoonnummer handmatig intoet‐
sen
het telefoonnummer uit het tele‐
foonboek selecteren
telefoonummer uit een gesprek‐
kenlijst kiezen (uitgaande gesprek‐
ken, binnenkomende gesprekken
en gemiste oproepen)
Kiezen
Telefoonnummer handmatig intoet‐
sen
In het telefoonmenu:
Selecteer het Kiezen -menupunt.
Inleiding 171
Voer nr. in... verschijnt in de display.
Kies in de voetregel van het display
opeenvolgend de cijfers van het tele‐
foonnummer en start het kiezen met
Kiezen.
Telefoonboek
Na het tot stand komen van de ver‐
binding wordt het telefoonboek bij ge‐
bruik van dezelfde SIM-kaart of tele‐
foon met het tijdelijke telefoonboek
vergeleken. Hierbij verschijnen
nieuwe vermeldingen niet. Als sim‐
kaart of telefoon verschillen, wordt
het telefoonboek als nieuw geladen.
Afhankelijk van het telefoonmodel
kan dit proces enkele minuten duren.
De nieuwe vermeldingen verschijnen
pas na het uitschakelen van het con‐
tact en het lostrekken van de contact‐
sleutel
Telefoonnummers uit het telefoon‐
boek selecteren
Selecteer in het telefoonmenu de op‐
tie Telefoonboek.
Er verschijnt een lijst van alle tele‐
foonboekvermeldingen op het dis‐
play.
Selecteer de gewenste invoer en start
het belproces.
Vermeldingen met meerdere num‐
mers
Afhankelijk van het type telefoon kun‐
nen in het telefoonboek onder één
vermelding meerdere nummers zijn
opgeslagen.
Selecteer onder Telefoonboek de ge‐
wenste optie.
Een lijst met alle onder deze vermel‐
ding aanwezige nummers verschijnt
op het display.
Selecteer het gewenste nummer en
start het nummer kiezen.
Filteren
Om vermeldingen in het telefoonboek
makkelijker te kunnen terugvinden,
kunt u een filter activeren.
Selecteer het Telefoonboek -menu‐
punt.
Er verschijnt een lijst van alle tele‐
foonboekvermeldingen op het dis‐
play.
172 Inleiding
Selecteer menu-item Filtering.
Door aanvinken van het vakje filtert
het systeem actief. De telefoonboek‐
vermeldingen verschijnen alfabetisch
(abc, def, …).
Kies de gewenste vermelding en start
het nummer kiezen.
Bellijst
Een telefoonnummer uit de gesprek‐
kenlijsten kiezen
Selecteer het Bellijst -menupunt.
Er verschijnt een lijst met de meest
recent gebelde telefoonnummers. De
status van het telefoonnummer (ge‐
kozen, ontvangen of gemist) ver‐
schijnt op de voetregel.
Selecteer de gewenste invoer en start
het belproces.
Binnenkomend gesprek
Bij een binnenkomend telefoontje
verschijnt een keuzemenu voor het
aannemen of weigeren van het ge‐
sprek.
Binnenkomend gesprek beantwoor‐
den
Selecteer het Aannemen -menupunt.
of:
Druk op de p-knop.
Binnenkomend gesprek weigeren
Selecteer het Weigeren -menupunt.
Gesprek beëindigen
Om het telefoongesprek te beëindi‐
gen, gaat u als volgt te werk:
Druk op p.
of:
Draai aan het kartelwieltje.
Er wordt een contextmenu geopend.
Selecteer Ophangen.
Functies tijdens het gesprek
Sommige functies zijn alleen tijdens
het telefoneren beschikbaar.
Een telefoonverbinding is actief.
Draai aan het kartelwieltje.
Er wordt een contextmenu geopend.
De volgende functies zijn beschik‐
baar:
Ophangen
Met deze functie beëindigt u de tele‐
foonverbinding.
Micro uit
Met deze functie schakelt u de micro‐
foon van uw telefoon uit (mute).
Inleiding 173
DTMF (geluid)
Een aantal telefoondiensten (b.v.
Voice-Mail of telefonisch bankieren)
vereisen het invoeren van zoge‐
naamde signaaltonen.
Wanneer er een telefoonverbinding
actief is:
Selecteer het DTMF-menu-item.
Het DTMF-menu verschijnt.
U heeft nu de mogelijkheid om met
het kartelwieltje cijfers in te voeren.
Selecteer in de voetregel van het dis‐
play de benodigde cijfers.
De signaaltonen worden nu verzon‐
den.
Handsfree
Met deze functie kunt u de handsfree-
functie uitschakelen 3 166.
Mobiele telefoons en
CB-zendapparatuur
Installatie-instructies en
bedieningsrichtlijnen
De installatie-instructies die eigen zijn
aan de auto en de bedieningsrichtlij‐
nen van de mobiele telefoon- en
handsfreefabrikant moeten in acht
worden genomen wanneer u een mo‐
biele telefoon installeert en bedient.
Anders kunt u de voertuigtypegoed‐
keuring ongeldig maken (EU-richtlijn
95/54/EC).
Aanbevelingen voor probleemloze
werking:
Professioneel geïnstalleerde bui‐
tenantenne om het grootst moge‐
lijke bereik te verkrijgen,
maximale vermogenstransmissie
10 watt,
installatie van de telefoon op een
daartoe geschikte plek, houd reke‐
ning met de relevante opmerking in
de Gebruikershandleiding, hoofd‐
stuk Airbagsysteem.
Vraag raad over voorafbepaalde in‐
stallatiepunten voor de buitenan‐
tenne of toestelhouder en over de
manier waarop toestellen met een
transmissievermogen van meer dan
10 watt moeten worden gebruikt.
Het gebruik van een handfree-beves‐
tiging zonder buitenantenne met mo‐
biele telefoonstandaarden GSM
900/1800/1900 en UMTS is alleen
toegelaten als het maximale trans‐
missievermogen van de mobiele tele‐
foon 2 watt is voor GSM 900 of 1 watt
voor andere types.
174 Inleiding
Voor veiligheidsredenen mag u geen
telefoon gebruiken terwijl u rijdt. Zelfs
het gebruik van een handsfree-tele‐
foon vormt een afleiding tijdens het
rijden.
9Waarschuwing
Gebruik van zendapparatuur en
mobiele telefoons die niet aan de
bovenstaande normen voor mo‐
biele telefoons voldoen en radio's
is alleen toegestaan met een bui‐
tenantenne op de auto.
Voorzichtig
Mobiele telefoons en zendappara‐
tuur kunnen als de voornoemde
aanwijzingen niet in acht worden
genomen bij gebruik in het interi‐
eur zonder buitenantenne aanlei‐
ding geven tot functiestoringen in
de autoelektronica.
Stemherkenning 175
Stemherkenning
Stemherkenning ........................ 175
Stemherkenning
Met het spraakherkenningssysteem
kunt u sommige functies van de mo‐
biele telefoon door steminvoer bedie‐
nen. Het herkent commando's en cij‐
ferreeksen, onafhankelijk van de per‐
soon die praat. De commando's en
cijferreeksen kunnen uitgesproken
worden zonder pauze tussen de af‐
zonderlijke woorden.
U kunt telefoonnummers ook onder
willekeurige gekozen naam opslaan
(spraaklabel). Met deze naam kunt u
een telefoonverbinding maken.
Als het spraakherkenningssysteem
niet goed werkt of het uw stem niet
herkent, geeft het u klankberichten en
vraagt het u om het gewenste com‐
mando opnieuw uit te spreken. Het
spraakherkenningssysteem geeft
ook antwoord op belangrijke com‐
mando's en stelt indien nodig vragen.
U kunt de stemdialoog altijd beëindi‐
gen door opnieuw op q te drukken.
Voordat u het telefoonnummer kiest,
moet aan de volgende voorwaarden
zijn voldaan:
De mobiele telefoon moet bedrijfs‐
klaar zijn en er moet een Blue‐
tooth™-verbinding zijn.
De mobiele telefoon moet verbin‐
ding met het net gemaakt hebben.
Om gesprekken die binnen de auto
worden gevoerd niet tot een onbe‐
doelde aansturing van de mobiele te‐
lefoon of de audio-installatie te laten
leiden, start het spraakherkennings‐
systeem pas nadat u het hebt aange‐
zet.
Het spraakherkenningssysteem
aanzetten
Druk op q om het spraakherken‐
ningssysteem aan te zetten en het
q-symbool verschijnt in de display.
De radio wordt op "stil" gezet voor zo‐
lang de dialoog duurt. Inkomende
verkeersberichten worden onderbro‐
ken.
176 Stemherkenning
De functies kunnen uitsluitend wor‐
den uitgevoerd, als de mobiele tele‐
foon verbinding heeft gemaakt met
het telefoonnet.
Onderbreken van de dialoog
Er zijn diverse mogelijkheden om het
spraakherkenningssysteem te deac‐
tiveren en de dialoog te onderbreken:
Door op q te drukken
Tijduitschakeling: als gedurende
enige tijd niets werd ingevoerd
Het spraakherkenningssysteem
wordt bovendien onderbroken door
een inkomend telefoongesprek.
Bediening
Met het spraakherkenningssysteem
kunt u de mobiele telefoon gemakke‐
lijk bedienen met de steminvoerfunc‐
tie. Activeer gewoon het spraakher‐
kenningssysteem en zeg het gewen‐
ste commando. Wanneer het com‐
mando is ingevoerd, wordt u door de
dialoog geleid met de overeenkom‐
stige vragen en berichten om de ge‐
wenste actie te bereiken.
Zeg de commando's en cijfers met
een normale stem, zonder kunstma‐
tige pauzes tussen de cijfers. De her‐
kenning lukt het best wanneer u min‐
stens een halve seconde pauzeert na
elke drie tot vijf nummers.
Het Infotainmentsysteem reageert op
commando's met gesproken mede‐
delingen in combinatie met medede‐
lingen op het display.
SIM-kaart
Als er geen SIM-kaart is ingevoerd,
verschijnt het volgende bericht: Geen
geldig SIM-kaart aanwezig!
Wanneer u een SIM-kaart hebt inge‐
voerd, wordt u gevraagd de PIN-code
in te voeren. Zie het volgende hoofd‐
stuk voor meer details.
PIN-code
Als er geen PIN-code is ingevoerd,
verschijnt het volgende bericht: Voer
de pincode in alstublieft!.
Spreek nu op natuurlijke wijze de
PIN-code in, dus zonder kunstmatige
pauzes tussen de cijfers.
De volgende opdrachten staan ter be‐
schikking:
"Overnemen": de PIN-code is be‐
vestigd.
"Corrigeren": het laatste inge‐
voerde cijfer wordt gewist.
"Wissen": de PIN-code is gewist.
"Meer cijfers.": er kunnen bijko‐
mende cijfers worden ingevoerd.
Voorbeeld van een dialoog voor de
invoer van de PIN-code:
Stemoutput: "Voer de pincode in
alstublieft!"
Gebruiker: "Eèn Twee Drie Vier -
Overnemen"
Stemoutput: "De pincode is onjuist!"
Gebruiker: "Vier Drie Twee Eèn -
Overnemen"
Mededeling stembesturing: "De PIN-
code is geaccepteerd"
Stemherkenning 177
Hoofdcommando's
Na activering van het spraakherken‐
ningssysteem hoort u een korte toon
die aangeeft dat het spraakherken‐
ningssysteem op een opdracht
wacht.
De volgende opdrachten staan ter be‐
schikking:
"Opbellen"
"Herhalen"
"Opslaan"
"Wissen"
"Telefoonboek"
"Help"
"Afbreken"
Zie hieronder voor een gedetailleerde
beschrijving van deze commando's.
"Opbellen"
Met deze opdracht kunt u een tele‐
foonnummer invoeren dat onder een
naam (voice tag) in het telefoonboek
opgeslagen is of waarmee een ver‐
binding tot stand moet worden ge‐
bracht. Na dit commando zijn de vol‐
gende commando's beschikbaar:
"Nummer": de verbinding wordt tot
stand gebracht met het ingevoerde
nummer.
"Naam": de verbinding wordt tot
stand gebracht met de voice tag.
"Nummer"
Nadat u dit commando hebt gegeven,
wordt u gevraagd om het nummer in
te voeren. Het Infotainmentsysteem
herhaalt de herkende cijfers. Daarna
kunt u meer nummers invoeren of de
volgende commando's geven:
"Opbellen" of "Overnemen": de in‐
voer is geaccepteerd.
"Corrigeren": het laatste cijferblok
wordt gewist.
"Wissen": de volledige invoer wordt
gewist.
"Help": de dialoog wordt beëindigd
en alle in deze context beschikbare
opdrachten worden opgesomd.
"Plus": bij een buitenlands gesprek
wordt begonnen met een pluste‐
ken.
"Meer cijfers.": er worden bijko‐
mende cijfers toegevoegd.
"Afbreken": einde van het nummer‐
vormproces. Nadat de correctie
werd aangevraagd, worden alle
eerder ingevoerde cijferblokken
herhaald met uitzondering van het
laatste blok. Als alle invoeren zijn
gewist, wordt u opnieuw gevraagd
om een telefoonnummer in te voe‐
ren.
Bij een spreekpauze van meer dan
één seconde tussen de individuele
cijfers gaat het Infotainmentsysteem
ervan uit dat de invoer van het cijfer‐
blok afgerond is en herhaalt dan het
cijferblok.
Om een buitenslandse oproep te ma‐
ken, kunt u het woord "Plus" (+) zeg‐
gen, voordat u het nummer zegt. Met
de plus kunt u een oproep maken
vanuit dat land zonder de buiten‐
landse nummercode van het land in
kwestie te kennen. Zeg vervolgens
het landnummer.
178 Stemherkenning
Het landnummer komt overeen met
het conventionele formaat, d.i. 49
voor Duitsland, 44 voor Groot-Brittan‐
nië, enz. De "0" mag niet in de net‐
werkcode (nummercode) zijn opge‐
nomen, behalve in Italië.
Voorbeeld van een dialoog tussen
gebruiker en stembesturing voor het
kiezen van een Telefoonnummer:
Gebruiker: "Opbellen"
Stemoutput: "Naam of Nummer ?"
Gebruiker: "Nummer"
Stemoutput: "Het nummer,
alstublieft!"
Gebruiker: "Plus Vier Negen"
Stemoutput herhaalt: "Plus Vier
Negen"
Gebruiker: "Zeven Drie Eèn"
Stemoutput herhaalt: "Zeven Drie
Eèn"
Gebruiker: "Eèn Eèn Negen Negen"
Stemoutput herhaalt: "Eèn Eèn
Negen Negen"
Gebruiker: "Corrigeren"
Stemoutput herhaalt de eerder inge‐
voerde cijferblokken: "Plus Vier
Negen - Zeven Drie Eèn"
Gebruiker: "Eèn Eèn Negen Eèn"
Stemoutput herhaalt: "Eèn Eèn
Negen Eèn"
Gebruiker: "Opbellen"
Stemoutput: "Het nummer wordt
gekozen."
"Naam"
Met deze opdracht kunt u een tele‐
foonnummer onder een naam (Voice
Tag) oproepen.
Als het systeem een naam herkent
die reeds beschikbaar is, wordt dit in
de display getoond. Het voice tag-
symbool q verschijnt rechts van de
naam. De verbinding wordt tot stand
gebracht met de voice tag.
"Herhalen"
Met het "Herhalen"-commando kunt u
het meest recent gevormde nummer
opnieuw vormen.
"Opslaan"
Met deze opdracht kunt u een tele‐
foonnummer onder een Voice Tag
opslaan.
Bovendien kunt u de voice tag die u
in het telefoonboek hebt ingevoerd
erin opnemen.
Voice tags kunnen alleen in het tele‐
foonboek worden opgenomen als ze
in het Infotainmentsysteem worden
opgeslagen.
Er kunnen maximaal 25 voice tags in
het telefoonboek worden opgesla‐
gen. Als er al 25 voice tags zijn opge‐
slagen, verschijnt het bericht "Het
spraakgeheugen is vol!".
Voice Tags zijn sprekerafhankelijk,
wat inhoudt dat alleen diegene de
Voice Tag kan oproepen, die deze
heeft ingesproken.
Na drie ongeldige pogingen wordt het
spraakherkenningssysteem automa‐
tisch beëindigd.
Het kan gebeuren dat twee inge‐
voerde namen te verschillend zijn
voor het spraakherkenningssysteem.
Stemherkenning 179
In dat geval zal het spraakherken‐
ningssysteem ze weigeren. U kunt
dan beslissen of u de namen opnieuw
wilt invoeren of het proces wilt beëin‐
digen.
"Ja": de invoer van de naam herha‐
len.
"Nee"/"Afbreken": de dialoog wordt
beëindigd zonder dat er wordt op‐
geslagen.
Om bij de opgeslagen naam het weg‐
vallen van een stukje van de naam
aan het begin van de opname te voor‐
komen, dient na de uitnodiging tot in‐
spreken een kleine pauze te worden
betracht.
Om de voice tag onafhankelijk van de
locatie, d.w.z. in andere landen, te
kunnen gebruiken, moeten alle tele‐
foonnummers met een "Plus" en het
desbetreffende landnummer worden
ingevoerd.
Een voorbeeld voor de opslag van
een naam als Voice Tag:
Gebruiker: "Opbellen"
Stemoutput: "Naam of Nummer?"
Gebruiker: "Naam"
Stemoutput: "De naam, alstublieft!"
Gebruiker: <Miriam>
Stemoutput: "Het nummer,
alstublieft!".
Gebruiker: "Plus Vier Negen"
Stemoutput: "Plus Vier Negen"
Gebruiker: "Zeven Drie Eèn"
Stemoutput: "Zeven Drie Eèn"
Gebruiker: "Eèn Eèn Negen Eèn"
Stemoutput: "Eèn Eèn Negen Eèn"
Gebruiker: "Opslaan"
In plaats van "Opslaan" kan ook het
commando "Overnemen" gebruikt
worden.
"Wissen"
Met de opdracht "Wissen" kunt u een
tevoren opgeslagen voice tag wissen.
"Telefoonboek"
Met het commando "Telefoonboek"
kunt u de voice tag vormen die u voor‐
dien in uw telefoonboek hebt be‐
waard. U kunt de voice tag ook wis‐
sen. Nadat u het commando
"Telefoonboek" hebt ingevoerd,
wordt u gevraagd om een naam in te
voeren.
Na weergave van de herkende naam
kunt u de volgende opdrachten ge‐
ven:
"Opbellen": er wordt een verbinding
met het opgeslagen nummer tot
stand gebracht.
"Wissen": de voice tag wordt ge‐
wist.
"Afbreken": de dialoog wordt afge‐
broken.
"Help": de dialoog wordt beëindigd
en alle in deze context beschikbare
opdrachten worden opgesomd.
Voorbeeld voor het kiezen van een in
het telefoonboek opgeslagen
nummer:
Gebruiker: "Telefoonboek".
Stemoutput: <Karl-Heinz>
Stemoutput: <Markus>
Stemoutput: <Miriam>
Gebruiker: "Opbellen"
180 Stemherkenning
In plaats van "Opbellen" kan ook het
commando "Overnemen" gebruikt
worden.
Stemoutput: "Het nummer wordt
gekozen."
"Help"
Met het commando "Help" worden
alle commando's weergegeven die in
deze context beschikbaar zijn.
"Afbreken"
Met het commando "Afbreken" kunt u
het spraakherkenningssysteem uit‐
zetten.
Taal wijzigen
Weergavetaal wijzigen
Het Infotainmentsysteem onder‐
steunt de displayweergave van 12
vooraf ingestelde talen. Om een an‐
dere taal dan de op de fabriek inge‐
stelde taal te laten activeren, dient u
contact op te nemen met uw Opel
Partner.
Taal stembesturingsmededelingen
wijzigen
Het spraakherkenningsysteem on‐
dersteunt de volgende 6 talen:
Duits
(Brits) Engels
Frans (EU)
Italiaans
Spaans (EU)
Nederlands
Om een andere taal dan de op de fa‐
briek ingestelde taal te laten active‐
ren, dient u contact op te nemen met
uw Opel Partner.
Stemherkenning 181
182
Trefwoordenlijst A
Afstandsbediening op het stuur..164
Algemene aanwijzingen............. 164
B
Bediening.................................... 170
Binnenkomend gesprek
beantwoorden......................... 170
Binnenkomend gesprek
weigeren.................................. 170
Bluetooth-verbinding.................. 166
D
De taal wijzigen.......................... 175
DTMF.......................................... 170
E
Een nummer opnieuw vormen...170
F
Filteren........................................ 170
Freespeech................................. 166
Functies tijdens het gesprek....... 170
G
Gesprek beëindigen................... 170
Gesprekslijsten........................... 170
L
Lijsten......................................... 170
M
Micro uit...................................... 170
Mobiele telefoons en
CB-zendapparatuur................. 173
N
Naam.......................................... 175
Noodoproep................................ 169
Nummer...................................... 175
Nummer vormen......................... 170
O
Ophangen................................... 170
P
PIN-code invoeren...................... 170
S
Spraakherkenning...................... 175
Spraakherkenning activeren....... 175
Stemherkenning ........................ 175
T
Telefoneren................................ 170
Telefoonboek.............................. 170
Telefoonnummers....................... 170
Telefoonnummers selecteren..... 170
V
Vermeldingen met meerdere
nummers................................. 170
Copyright by ADAM OPEL AG, Rüsselsheim, Germany.
De gegevens in deze publicatie waren correct op de onderstaande uitgiftedatum. Wijzigingen in de techniek, uitrusting of vorm van de auto's ten opzichte van de gegevens in deze
publicatie, alsmede wijzigingen van deze publicatie zelf blijven Adam Opel AG voorbehouden.
Uitgave: , ADAM OPEL AG, Rüsselsheim.
Gedrukt op chloorvrij gebleekt papier.
01/2014
*KTA-2729/3-NL*
KTA-2729/3-nl
145


Need help? Post your question in this forum.

Forumrules


Report abuse

Libble takes abuse of its services very seriously. We're committed to dealing with such abuse according to the laws in your country of residence. When you submit a report, we'll investigate it and take the appropriate action. We'll get back to you only if we require additional details or have more information to share.

Product:

For example, Anti-Semitic content, racist content, or material that could result in a violent physical act.

For example, a credit card number, a personal identification number, or an unlisted home address. Note that email addresses and full names are not considered private information.

Forumrules

To achieve meaningful questions, we apply the following rules:

Register

Register getting emails for Opel Zafira Tourer 2015 - Infotainment at:


You will receive an email to register for one or both of the options.


Get your user manual by e-mail

Enter your email address to receive the manual of Opel Zafira Tourer 2015 - Infotainment in the language / languages: Dutch as an attachment in your email.

The manual is 3.21 mb in size.

 

You will receive the manual in your email within minutes. If you have not received an email, then probably have entered the wrong email address or your mailbox is too full. In addition, it may be that your ISP may have a maximum size for emails to receive.

Others manual(s) of Opel Zafira Tourer 2015 - Infotainment

Opel Zafira Tourer 2015 - Infotainment User Manual - German - 183 pages


The manual is sent by email. Check your email

If you have not received an email with the manual within fifteen minutes, it may be that you have a entered a wrong email address or that your ISP has set a maximum size to receive email that is smaller than the size of the manual.

The email address you have provided is not correct.

Please check the email address and correct it.

Your question is posted on this page

Would you like to receive an email when new answers and questions are posted? Please enter your email address.



Info