• Proxy-poortnummer — Voer het poortnummer van de proxyserver in. Proxyservers zijn tussenliggende servers tussen een
browserdienst en de gebruikers daarvan. Sommige serviceproviders gebruiken dergelijke servers om extra veiligheid en een
snellere toegang tot de dienst te kunnen bieden.
• Terugbellen gebruik. — Selecteer Ja als u werkt met een dienst die terugbelt naar het apparaat wanneer u een
internetverbinding tot stand brengt.
• Terugbellen — Selecteer Gebruik servernr. of Gebruik ander nr., afhankelijk van de instructies van uw serviceprovider.
• Terugbelnummer — Het telefoonnummer voor gegevensoproepen van uw apparaat invoeren. Dit nummer wordt door de
terugbelserver gebruikt.
• Gbrk PPP-compressie — Selecteer Ja om de gegevensoverdracht te versnellen als dit door de remote PPP-server wordt
ondersteund.
• Login-script gebruik. — Selecteer Ja als uw internetprovider gebruikmaakt van een aanmeldingsscript of als u de aanmelding
wilt automatiseren. Een aanmeldingsscript bestaat uit een serie instructies die het systeem uitvoert tijdens het
aanmeldingsproces.
• Login-script — Het aanmeldingsscript invoeren. Deze instelling is alleen beschikbaar als u Login-script gebruik. > Ja hebt
geselecteerd.
• Initialisatie modem — Een opdrachtreeks invoeren voor de verbindingsinstellingen als uw serviceprovider dit vereist.
Een internettoegangspunt voor packet-gegevens instellen (GPRS)
1. Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Verbinding > Toegangspunten.
2. Selecteer Opties > Nieuw toegangspunt. Als u een bestaand toegangspunt wilt gebruiken als basis voor een nieuw
toegangspunt, selecteert u Huidige inst. gebruik.. Als u wilt beginnen met leeg toegangspunt, selecteert u Standaardinst.
gebr..
3. Definieer de volgende instellingen:
• Naam verbinding — Voer een beschrijvende naam in voor de verbinding.
• Drager gegevens — Selecteer Packet-gegevens.
• Naam toegangspunt — Een naam voor het toegangspunt invoeren. Deze naam wordt meestal verstrekt door uw
serviceprovider of netwerkoperator.
• Gebruikersnaam — Voer uw gebruikersnaam in als de serviceprovider dit vereist. Gebruikersnamen zijn gewoonlijk
hoofdlettergevoelig en worden verstrekt door de serviceprovider.
• Vraag om wachtw. — Selecteer Ja om uw wachtwoord in te voeren telkens wanneer u zich bij een server aanmeldt, of
selecteer Nee om het wachtwoord op te slaan in het geheugen van uw apparaat en de aanmelding te automatiseren.
• Wachtwoord — Voer uw wachtwoord in als de serviceprovider dit vereist. Het wachtwoord is gewoonlijk
hoofdlettergevoelig en word verstrekt door de serviceprovider.
• Verificatie — Selecteer Beveiligd om uw wachtwoord altijd gecodeerd te verzenden, of selecteer Normaal om uw
wachtwoord gecodeerd te verzenden indien dit mogelijk is.
• Homepage — Geef het webadres op van de pagina die u in het display wilt weergeven wanneer u dit toegangspunt
gebruikt.
4. Nadat u de instellingen hebt gedefinieerd, selecteert u Opties > Geavanc. instell. om de geavanceerde instellingen te
definiëren of Terug om de instellingen op te slaan en af te sluiten.
Geavanceerde instellingen voor internettoegangspunten voor packet-gegevens (GPRS)
Nadat u de basisinstellingen voor het internettoegangspunt voor packet-gegevens (GPRS) hebt gedefinieerd, selecteert u
Opties > Geavanc. instell. en definieert u de volgende geavanceerde instellingen:
• Netwerktype — Selecteer IPv4 of IPv6 als het type internetprotocol. Het internetprotocol definieert hoe gegevens naar en
van het apparaat worden overgebracht.
• IP-adres telefoon — Voer het IP-adres van het apparaat in. Selecteer Automatisch om het IP-adres van het apparaat te
ontvangen van de netwerkoperator. Deze instelling wordt alleen weergegeven als u Netwerktype > IPv4 selecteert.
• DNS-adres — Het Primair DNS-adres en Secundair DNS-adres invoeren als de serviceprovider of netwerkoperator dit vereist.
Als u dit niet doet, worden de adressen van de naamservers automatisch opgegeven.
• Proxy-serveradres — Het adres van de proxyserver invoeren. Proxyservers zijn tussenliggende servers tussen een
browserdienst en de gebruikers daarvan. Sommige serviceproviders gebruiken dergelijke servers om extra veiligheid en een
snellere toegang tot de dienst te kunnen bieden.
Een wireless LAN-internettoegangspunt definiëren
1. Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Verbinding > Toegangspunten.
2. Selecteer Opties > Nieuw toegangspunt. Als u een bestaand toegangspunt wilt gebruiken als basis voor een nieuw
toegangspunt, selecteert u Huidige inst. gebruik.. Als u wilt beginnen met leeg toegangspunt, selecteert u Standaardinst.
gebr..
3. Definieer de volgende instellingen:
C o n n e c t i v i t e i t
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 46