Gebruiksaanwijzing Nederlands
67
Bandendruk controleren
Aanwijzing
Om productieredenen kan de
bandendruk hoger dan vereist zijn.
n Bandendruk controleren. Indien
nodig corrigeren (zie gedeelte
"Onderhoud"):
– voren: 1,0 bar
– achteren: 0,7 bar.
Motor starten
n Neem plaats op de
chauffeurstoel.
n Zet de rijhendel in de neutrale
stand.
n Schakel de PTO uit.
n Stel de gashendel in op /
Vol gas.
n Druk het rempedaal helemaal in
en vergrendel de vastzetrem.
n Draai de contactsleutel op /I.
Voor het starten van een
dieselmotor is voorgloeien nodig.
Het bereiken van de voor de start
van de motor vereiste temperatuur
wordt aangegeven door het doven
van het controlelampje van de
gloeibougie.
Aanwijzing
Bij een warme motor is voorgloeien
niet nodig.
Nadat het controlelampje van de
gloeibougie is gedoofd:
n Draai de contactsleutel kort op
, tot de motor loopt
(één startpoging max. 10 sec.).
Wacht 1 minuut tot de volgende
poging, zet de contactsleutel
daarbij in stand /0.
Als de motor loopt:
n Draai de sleutel terug op /I.
n Draai de gashendel langzaam in
de richting /Onbelast lopen.
Laat de motor ca. 3–5 minuten
warmlopen.
Aanwijzing
Gebruik de motor niet met volledige
belasting tot de motor warm
geworden is.
Bij temperaturen onder 0 °C:
– Let op de juiste viscositeit van de
motorolie (zie tabel in gedeelte
"Onderhoud" resp. handboek van
de motor).
– Ze de gashendel bij de start van
de motor in stand .
Motor stoppen
n Laat de motor afkoelen,
afhankelijk van de eerdere
belasting.
– Bij geringe belasting:
Gashendel in stand en
motor ca. 1 minuut laten lopen.
– Bij sterke belasting: Gashendel
in middelste stand en motor ca.
3–5 minuten laten lopen.
n Zet de contactsleutel op /0.
n Trek de sleutel uit het contactslot.
n Vergrendel de vastzetrem.
Met de zitmaaier rijden
+IZEEV
%FVYTXFIKMRRIRQIXVMNHIR
TPSXWIPMRKWXSTTIRIRVMNHIRQIXXI
LSKIWRIPLIMHZIVKVSSXLIXKIZEEV
ZSSVSRKIZEPPIRIROERPIMHIRXSX
WGLEHIEERLIXETTEVEEX
;IIWFMN^SRHIVZSSV^MGLXMKFMNLIX
EGLXIVYMXVMNHIR:IVERHIVRSSMXZER
VMNVMGLXMRKSJZERWRIPLIMHWFIVIMO
^SRHIVLIXZSIVXYMKIIVWXXSX
WXMPWXERHXIFVIRKIR
:IVWXIPHIWXSIPRSSMXXMNHIRWLIX
VMNHIR
n Stel de chauffeurstoel in.
n Stel de gordel in en doe deze om.
n Start de motor zoals aangegeven.
n Til aan de driepuntsopbouw-
voorziening gemonteerde
opbouwapparaten omhoog.
n Druk het rempedaal helemaal in
en maak de vastzetrem los.
n Stel de rijhendel in op het
gewenste snelheidsbereik (hoog/
laag).
n Stel de gashendel in op het
optimale bereik voor de taak
(doorgaans /Vol gas).
n Laat het rempedaal los en bedien
tegelijkertijd het pedaal voor
vooruit en achteruit of het pedaal
voor achteruit rijden langzaam tot
de gewenste snelheid is bereikt.
Controleer voor het wegrijden dat
de voorwielen in de gewenste
stand staan.
Aanwijzing
De lage snelheidsstand van de
rijhendel moet
– worden gebruikt voor het rijden op
hellingen en oneffen terrein,
– worden gekozen bij gebruik van
opbouwapparaten aan de PTO.
Tractor stoppen en
wegzetten
n Laat het rijpedaal los en trap het
rempedaal in tot het voertuig
stilstaat.
n Zet de rijhendel in de neutrale
stand N.
n Schakel de PTO uit.
n Stop de motor zoals aangegeven.
n Breng gemonteerd toebehoren
met het centrale hydraulische
systeem omlaag.
n Vergrendel vastzetrem en extra
vastzetrem en trek de sleutel uit
het contact voordat u de machine
verlaat.
Schakel de differentieel-
blokkering in en uit.
0IXST
+IZEEVZSSVSRKIZEPPIRIR
WGLEHIEERLIXZSIVXYMK
r 7GLEOIPHIHMJJIVIRXMIIPFPSOOIVMRK
EPPIIRMREPWLIXZSIVXYMKWXMPWXEEX
r &IHMIRHIHMJJIVIRXMIIPFPSOOIVMRK
RMIXFMNLIXVMNHIRSTHILEVHI[IK
IRFMNIIRLSKIVMNWRIPLIMH
FIWXYVMRKWQSIMPMNOLIHIRIR
KIZEEVZSSVSRKIZEPPIR
n Stop het voertuig.
n Druk het pedaal voor de
differentieelblokkering helemaal
in en houd het ingedrukt.
De differentieelblokkering
is geactiveerd (gelijkmatige
krachtoverbrenging op beide
achterwielen).
n Laat het pedaal voor
differentieelblokkering los.
De differentieelblokkering
is uitgeschakeld.
!