4 De apparatuur aansluiten
Schakel het mengpaneel uit of draai onder-
staande regelaars volledig dicht, voordat u ver-
bindingen tot stand brengt. Zo vermijdt u sto-
ringsgeluiden:
— BOOTH (7)
— MASTER (9)
— PHONES LEVEL (18)
1) Sluit de geluidsbronnen aan op de overeen-
komstige ingangsjacks (28):
– jacks LINE en AUX voor de aansluiting van
apparatuur met lijnniveau (b.v. cd-speler,
radio)
– jacks PHONO voor de aansluiting van pla-
tenspelers met magnetische cel
– jacks MIC voor het aansluiten van micro-
foons
Op elk ingangskanaal kunt u tot drie geluids-
bronnen aansluiten. Met de bijbehorende in -
gangskeuzeschakelaars (6) kunt u tussen de
geluidsbronnen omschakelen.
2) Op de jack MIC (11) aan de frontzijde kunt u
een DJ-microfoon aansluiten.
3) Sluit de versterker om het geluid voor het
publiek te verzorgen, aan op de XLR-jacks
(25) of op de cinch-jacks MASTER (26). De
twee stekkerparen kunnen ook tegelijk ge -
bruikt worden, bv. voor twee versterkers.
4) Op de jacks BOOTH (24) kunt u een moni-
torinstallatie in een afzonderlijke ruimte
aansluiten. Voor een afzonderlijke instelling
van het geluidsvolume is een regelaar
BOOTH (7) beschikbaar.
5) Sluit voor eventuele geluidsopnamen een
opnameapparaat aan op de uitgangsjacks
REC (27). Het opnameniveau is onafhanke-
lijk van de stand van de regelaar MASTER (9).
6) Via een hoofdtelefoon kunt u de signalen
van de individuele ingangskanalen en het
mastersignaal voorbeluisteren [d.w.z. de sig-
nalen kunnen ook voorbeluisterd worden,
wanneer de bijbehorende kanaalfader (5)
volledig dichtgeschoven of de regelaar MAS-
TER (9) volledig dichtgedraaid is. Sluit de
hoofdtelefoon (minimumimpedantie 8 Ω) aan
op de jack (19).
7) Verbind de netaansluiting (22) van het meng-
paneel via het bijgeleverde netsnoer met een
stopcontact (230 V~ / 50 Hz).
5 Bediening
5.1 In- en uitschakelen
Plaats volgende uitgangsregelaars in de mini-
mumstand, voordat u inschakelt. Zo vermijdt u
inschakelgeluiden en een te hoog volume:
— BOOTH (7)
— MASTER (9)
— PHONES LEVEL (18)
Om het mengpaneel in en uit te schakelen, drukt
u op de netschakelaar POWER (21). Bij inge-
schakeld mengpaneel licht de bedrijfsled boven
de schakelaar op.
5.2 Uitsturing van de ingangskanalen
De volgende bedieningsstappen dienen alleen
als hulp, er zijn ook andere methoden mogelijk.
1) Zorg eerst voor de volgende basisinstelling.
a) Bij alle ingangskanalen draait u de regel-
aars GAIN (4), de klankregelaars HIGH en
LOW (14) in de middelste stand en schuift
u de kanaalfaders (5) volledig dicht.
b) Draai de regelaar MIC LEVEL (12) volle-
dig dicht.
c) Plaats de beide schuifregelaars (16) voor
de crossfader in de stand 0, om de meng-
functie uit te schakelen.
d) Draai de regelaars BALANCE (20) in de
middelste stand.
2) Om het ingangssignaal door de niveauleds
(8) weer te laten geven, draait u de regelaar
MASTER (9) ca.
2
⁄3 open.
3) Schuif de kanaalregelaar van het eerste
gebruikte kanaal ca.
2
⁄3 open (pos. 7), selec-
teer met de ingangskeuzeschakelaar (6) de
signaalbron en stuur een geluidssignaal naar
het kanaal (bv. muziekstuk, aankondiging via
de microfoon).
Voor kanaal CH 1 kunt u de audiospeler
of de Bluetooth-ontvanger als signaalbron
selecteren. De bediening van de respectieve
apparaten wordt beschreven in de hoofdstuk-
ken 5.5 en 5.6. Plaats de ingangskeuzescha-
kelaar van het kanaal CH 1 hiervoor in de
stand MP3.
4) Stel de ingangsversterking optimaal in aan
de hand van de niveauleds: Plaats de regel-
aar GAIN zo in dat bij luide fragmenten een
niveau in het bereik van 0 dB wordt weerge-
geven.
5) Stel de klank in met de regelaars HIGH voor
de hoge tonen en LOW voor de lage tonen.
Controleer aansluitend de uitsturing van het
kanaal en corrigeer de ingangsversterking
eventueel met de regelaar GAIN.
6) Schuif de kanaalfader opnieuw dicht en stel
ook de andere ingangskanalen achtereenvol-
gens in.
5.3 De geluidsbronnen mengen
Tussen twee kanalen regelen
1) Na het uitsturen van de ingangskanalen kunt
u de signalen ervan met de kanaalregelaars
(5) onderling mengen of in- en uitmengen.
Schuif de regelaars van ongebruikte kanalen
altijd volledig dicht.
2) Stel met de regelaar MASTER (9) het uitein-
delijke volume van het mastersignaal in en
met de regelaar BALANCE (20) de stereo -
balans. Het signaalniveau kunt u aan de hand
van de niveauleds (8) aflezen. In de regel
wordt bij 0 dB een optimale uitsturing bereikt.
Als het uitgangsniveau van het mengpaneel
voor de aangesloten versterker echter te
hoog of te laag is, moet het mastersignaal
overeenkomstig hoger of lager ingesteld wor-
den, maar zonder dat er vervormingen optre-
den.
Stel voor een monitorinstallatie die op
de jacks BOOTH (24) is aangesloten, het
geluidsvolume met de regelaar BOOTH (7)
afzonderlijk in.
3) Voor een aankondiging via een op de jack
MIC (11) aangesloten microfoon stelt u het
geluidsvolume in met de regelaar MIC LEVEL
(12) en de klank met de regelaars HIGH en
LOW (13). Om de aankondiging beter te ver-
staan, vermindert u met de regelaars het
volume van de ingangskanalen CH 1 tot 4.
4) Met de crossfader (15) kunt u tussen twee
kanalen mengen. Selecteer daarvoor met de
toewijzingsschakelaars (16) de beide kana-
len waarvan u de signalen wilt mengen.
5.4 De kanalen CH 1 – 4 en het
mastersignaal voorbeluisteren
De ingangskanalen CH 1 – 4 kunnen individueel
via een hoofdtelefoon beluisterd worden, ook als
de bijbehorende kanaalfader (5) dichtgeschoven
is. Zo kunt u bv. de volgende af te spelen track
geselecteerd worden. Bovendien kunt u het
mastersignaal beluisteren, ook als de regelaar
MASTER (9) in de minimumstand staat.
1) Om een ingangskanaal voor te beluisteren,
drukt u de bijbehorende toets CH 1 – 4 (17) in,
en om het mastersignaal voor te beluisteren,
drukt u op de toets MASTER.
2) Stel met de regelaar PHONES LEVEL (18)
het volume van de hoofdtelefoon in.
WAARSCHUWING Stel het volume van de ge-
luidsinstallatie en dat van de
hoofdtelefoon nooit zeer hoog
in. Langdurige blootstelling
aan hoge volumes kan het ge-
hoor beschadigen! Het gehoor
raakt aangepast aan hoge vo-
lumes die na een tijdje niet
meer zo hoog lijken. Draai het
volume daarom niet verder
open, zelfs nadat u eraan ge-
woon bent.
NL
B
20