NL
B
30
4 De apparatuur aansluiten
Schakel het mengpaneel uit of draai / schuif de
onderstaande draaiknoppen / schuifregelaars vol-
ledig dicht, voordat u verbindingen tot stand
brengt / loskoppelt. Zo vermijdt u storingsgeluiden:
— MASTER (34)
— BOOTH / PHONES (33)
— AUX SEND MASTER 1 / MON (30), wanneer
het uitgangskanaal 1 als monitorkanaal ge -
bruikt wordt.
4.1 Geluidsbronnen
Omdat in de monokanalen niet omgeschakeld
kan worden tussen de ingangen, sluit u ofwel de
microfooningang (22) of de lijningang (21) aan,
nooit beide tegelijk.
4.1.1 Microfoons
Sluit de microfoons aan op de gebalanceerde
XLR-jacks MIC (22). Bij microfoons met fan-
toomvoeding kunt u door met de schakelaar
PHANTOM (49) op de achterzijde voor alle XLR-
jacks samen een fantoomvoeding van 48 V
inschakelen. Bij geactiveerde functie licht de led
PHANTOM 48V (35) op.
4.1.2 Lijngeluidsbronnen
Sluit geluidsbronnen met lijnsignaalniveau (bv.
ontvangers van draadloze microfoonsystemen,
effectenapparatuur, instrumenten, afspeelappa-
ratuur) aan op de 6,3 mm-jacks LINE (21) van
de ingangskanalen. De jacks zijn gebalanceerd
bedraad. U kunt ook apparatuur met ongebalan-
ceerd bedrade uitgang via tweepolige stekkers
aansluiten.
— Sluit monoapparatuur aan op de monokana-
len CH 1 tot CH 8.
— Sluit stereoapparatuur aan op de stereoka-
nalen CH 9 /10 en CH 11/12. Als u een mono-
apparaat op een stereokanaal moet aan -
sluiten, gebruikt u alleen de jack L. Het
monosignaal wordt dan intern naar het rech-
ter en linker kanaal gestuurd.
Als de ingangskanalen niet volstaan, kunnen
voor het aansluiten van bijkomende lijnbronnen
ook volgende stereo-ingangen worden gebruikt:
1. de ingang AUX RTN (56)
(Bij aansluiting van een monoapparaat
gebruikt u alleen de jack L, het monosignaal
wordt dan intern naar het linker en rechter
kanaal gestuurd.)
2. de ingang FX RTN (57)
(Bij aansluiting wordt de signaalweg van de
interne effectengenerator naar de masterka-
nalen onderbroken.)
3. de ingang TAPE IN (23)
(bv. voor aansluiting van een cd-speler voor
achtergrondmuziek in de speelpauzen)
4.2 Effectenapparaten
4.2.1 Effectenapparatuur aansluiten
Effectapparaten (bv. apparaten voor klankbe-
werking zoals compressoren, equalizers, noise
gates) kunt u rechtstreeks via de monokanalen
aansluiten: Het kanaalsignaal wordt na de regel-
aar GAIN (20) en het Low Cut-filter (18) afgeno-
men, loopt volledig via het effectenapparaat en
wordt op dezelfde plaats van de signaalweg
terug naar het kanaal gestuurd.
Sluit het effectenapparaat aan op de
6,3 mm-jack CHANNEL INSERT (58) van het
betreffende kanaal. De stekkers moeten als
volgt zijn aangesloten:
punt = Send (uitgang)
ring = Return (ingang)
schacht = massa
Voor aansluiting van effectapparaten met ge -
scheiden in- en uitgangsjacks hebt u Y-kabels
nodig, bv. MCA-202 van MONACOR:
Afb. 6 Aansluiting via de Y-kabel MCA-202
4.2.2 Uitgangskanalen gebruiken
Via de uitgangskanalen 1 en 2 kunnen delen van
het signaal op de ingangskanalen afgenomen,
via een effectenapparaat (bv. galmapparaat)
bewerkt en via de Return-ingangen terug naar
het mengpaneel gestuurd worden. De signaalaf-
name voor een als effectenkanaal gebruikt uit-
gangskanaal gebeurt gewoonlijk post-fader,
d.w.z. het kanaalsignaal wordt na de schuifre-
gelaar (1) naar het uitgangskanaal gemengd. Zo
is de effectsterkte van een kanaal steeds in ver-
houding met het ingestelde kanaalniveau. Het
uitgangskanaal 1 kan voor elk kanaal van post-
fader naar pre-fader omgeschakeld worden;
druk hiervoor op de toets PRE (10). Het uit-
gangskanaal 2 is vast op post-fader ingesteld.
Het dient tegelijk als effectenkanaal voor de
interne effectengenerator.
1) Afhankelijk van welk uitgangskanaal gebruikt
wordt, verbindt u de ingang van het effecten-
apparaat via een 6,3 mm-stekker met de
mono-uitgang AUX SEND 1 of 2 (55).
2) Om het signaal dat van het effectenapparaat
komt, terug te koppelen, beschikt u over de
ingangen AUX RTN (56) en FX RTN (57):
— Bij gebruik van de ingang AUX RTN kunt
u het effectsignaal met de regelaar AUX
RTN (31) mengen naar het masterkanaal
[toets MASTER / SUB 1-2 (39) uitgescha-
keld] of naar de subgroepkanalen [toets
MASTER / SUB 1-2 ingedrukt].
Opmerking: Bij aansluiting van een monoappa-
raat gebruikt u alleen de jack L. Het signaal
wordt dan intern naar het rechter en linker
kanaal gestuurd.
— Bij gebruik van de ingang FX RTN kunt u
het effectsignaal via de regelaar FX
RETURN (27) naar de masterkanalen
mengen; en via de regelaar RETURN TO
AUX 1 (37) mengt u het effectsignaal naar
het uitgangskanaal 1.
Opmerking: Door de jack L en R van deze
ingang aan te sluiten, onderbreekt u telkens de
signaalweg van het linker en het rechter kanaal
van de interne effectengenerator naar de mas-
terkanalen.
Alternatief kunnen de signalen van het effec-
tenapparaat ook naar de lijningang van een
vrij ingangskanaal gestuurd worden.
4.3 Opnameapparaat
Een opnameapparaat kan op de cinch-jacks
TAPE (23) aangesloten worden (L = linker kanaal,
R = rechter kanaal):
1) Voor de weergave sluit u de uitgang van het
apparaat aan op de jacks TAPE IN.
2) Voor de opname sluit u de ingang van het
apparaat aan op de jacks TAPE OUT. Hier is
het mastersignaal beschikbaar dat met de
schuifregelaars MASTER (34) is ingesteld.
4.4 Regie-monitorinstallatie en
hoofdtelefoon aansluiten
Met een hoofdtelefoon en / of via een monitorin-
stallatie in een afzonderlijke regieruimte kunt u
de signalen van de individuele ingangskanalen,
de mastersignalen, de subgroepsignalen en de
ingangssignalen van de jacks TAPE IN (23) en de
USB-jack (45) beluisteren. Sluit de hoofdtelefoon
(minimumimpedantie 8 Ω) aan op de jack PHO-
NES (52). Sluit de versterker van de monitorin-
stallatie aan op de jacks BOOTH OUT (53); deze
uitgangsjacks zijn ongebalanceerd bedraad.
4.5 Monitorinstallatie voor
de muzikanten
Bij gebruik van een monitorinstallatie voor de
geluidsregeling op het podium kunt u het uit-
gangskanaal 1 als monitorkanaal gebruiken. De
signaalafname voor een als monitorkanaal ge -
bruikt uitgangskanaal gebeurt gewoonlijk pre-
fader, d.w.z. het kanaalsignaal wordt vóór de
fader (1) naar het uitgangskanaal gemengd. Zo
krijgen de muzikanten via de monitors op het
podium een afzonderlijk afgemengd muzieksig-
naal. U kunt het uitgangskanaal 1 voor elk in -
gangskanaal op pre-fader schakelen door op de
toetsen PRE (10) te drukken.
Verbind de versterker van de monitorinstal-
latie of een actieve monitorbox met de mono-uit-
gangsjack AUX SEND 1 (55).
4.6 Versterker voor de geluidsregeling
in de zaal
Het stereomastersignaal is beschikbaar op de
uitgangen MASTER (50):
XLR-jacks, gebalanceerde bedrading
6,3 mm-jacks, ongebalanceerde bedrading
(L = linker kanaal, R = rechter kanaal).
Op een van de uitgangen kunt u de versterker
voor de geluidsregeling in de zaal aansluiten. De
andere uitgang kan tegelijk gebruikt worden, bv.
voor een tweede versterker of om het mastersig-
naal naar een bijkomend apparaat te sturen.
4.7 Gegevens met een computer
uitwisselen
Via de USB-aansluiting (45) kunt u audiobestan-
den in beide richtingen tussen mengpaneel en
computer overdragen:
— Gebruik als ingang: Met de toets TAPE / USB
TO MIX (41) kunt u via de USB-aansluiting
ingevoerde gegevens naar het mastersignaal
schakelen en ze via een hoofdtelefoon en
een regie-monitorinstallatie beluisteren.
— Gebruik als uitgang: De USB-aansluiting
voert het met de regelaars MASTER (34)
ingestelde mastersignaal uit.
Om het mengpaneel met een computer te bedie-
nen, kunt u gebruik maken van de audiosoftware
die met het bedrijfssysteem is meegeleverd, of u
kunt bijkomende audiosoftware installeren. Ver-
schillende programma's voor opnemen en af -
spelen van audio vindt u gratis op het internet.
Opgelet: Bij ingeschakelde fantoomvoeding
mag er geen microfoon met ongebalanceerde
uitgang zijn aangesloten. U zou hem immers
kunnen beschadigen.
Om schakelploppen in de luidsprekers en in de
hoofdtelefoon te vermijden, schakelt u de fan-
toomvoeding pas in of uit, wanneer het meng-
paneel uitgeschakeld is of als de respectieve
uitgangsregelaars volledig teruggedraaid zijn.